TOT DE GALATEN
54[1]
1.1 Paulus een afgezondene,
niet vandaan-van mensen
en ook niet door een mens,
maar door Jezus Christus en god omvamende[2],
de opwekkende hem vandaan van lijfdoden,
2.en met mij alle (zusters en) broeders
aan de geroepenschappen[3] van Galatië.
3.goede-gunst* voor jullie * Gr,Charis, Hebr. ChèSèD
en vrede* vandaan-van god *Hebr. SháLóWM
de omvamende van ons en van machtiger Jezus Christus,
4.de gevende zichzelf om de verwaardingen*[4] van ons *Hebr. ChàTháAóWT
opdat hij uithaalt ons uit de wereldtijd
van het instandblijvende schendende* *Hebr. RàShàNg
volgens de wil van de god en omvamende,
5.aan wie de dunkzwaarte* (is) *Hebr. KáBóWD
in de wereldtijden* der wereldtijden; amen. *Hebr. NgóWLáM
6.Ik verbaas mij, dat jullie zo snel
overgebracht worden
vandaan van wie jullie roept in de gratie* van Christus *Gr,Charis=Hebr.ChéN
naar een andere goednieuwsboodschap*, *Gr.euanggelion
7.die niet geschiedt als een andere,
indien er niet sommigen geschieden,
die jullie in beroering brengen
en willen omkeren de goednieuwsboodschap
van de Christus.
8,Maar ook als wij of een boodschapper
uit de hemel goednieuws boodschappen aan jullie,
voorbij aan wat aan goednieuws geboodschapt werd
aan jullie, vervloekt*[5] geschiede die. *Gr.anathema
9.Zoals ik hiervoor heb uitgesproken,
en ook nu weer zeg, indien iemand jullie
goednieuws boodschapt,
voorbij wat jullie hebben aangenomen,
vervloekt geschiede die.
10.Welnu, overtuig ik immers mensen of de god?
Of zoek ik mensen te behagen?
Indien ik nog mensen behaag,
GAL 1
zou ik niet als Christus heerdienaar geschieden.
11.Want ik maak bekend aan jullie, zusters en broeders,
dat de goednieuwsboodschap
die als goednieuws geboodschapt werd door mij,
niet geschiedt naar de mens.
12.Want ook ik niet heb deze van voorbij een mens
aangenomen en ook niet geleerd,
maar door de onthulling* van Jezus Christus. * Grieks: apokalypsis
13.Jullie hoorden immers mijn verkeren ooit in het
Judese (geloof), dat ik naar het boven alles uitkomende
achtervolgde de geroepenschap van god en
haar uitroeide[6].
14.En ik stootte naar voren in het Judese (geloof)
boven vele leeftijdgenoten van mijn geschiedronde* * Gr. genea = Hebr. DóWR
te over een ijveraar voorhandenhebbend
der omvamenden overleveringen.
15.Toen echter hij zich genadigde* * Gr.eudokeo = Hebr. RáTsáH
die apart stelde mij uit de buik* van mijn moeder[7] * Gr. koilia = Hebr. BèThèN
en riep door zijn goede-gunst om te onthullen
de stichtzoon van hem in mij,
16.opdat ik goednieuwsboodschap hem
in de naties,
legde ik regelrecht niet iets verder op
aan vlees en bloed,
17.ook niet kwam ik op naar Jeruzalem
bij de voor mij afgezondenen,
maar ik kwam weg naar Arabië, en ben weer
omgekeerd naar Damascus.
18.vervolgens na drie jaren kwam ik op
naar jeruzalem om bekend te worden
met Cephas, en ik bleef bij hem
vijftien dagen.
19.een andere van de afgezondenen
zag ik niet, tenzij Jakobus de broederverwant
van de machtiger.
20.Wat ik schrijf aan jullie, zie,
(is) voor de vertegenwendiging van god,
omdat ik niet lieg.
21. Vervolgens kom ik naar de streken
van Syrië en van Cilicië.
22.Ik geschiedde (als) een-onbekende
voor –de vertegenwendiging
van de geroepenschappen van Judea
GAL1,2
in Christus.
23. in afzondering waren zij horenden,
dat “hij die ons achtervolgde ooit,
nu goednieuwboodschapt het vertrouwen
dat hij ooit uitroeide”.
24. En zij gaven dunkzwaarte in mij aan god.
2.1.Vervolgens door veertien jaren heen
trad ik weer heen naar Jeruzalem
samen met Barnabas, medemeenemende
ook Titus.
2.Ik trad echter heen volgens een onthulling,
en ik legde op aan hen
de goednieuwsboodschap die ik aankondig
bij de naties, naar het eigene (van de zaak)* * = uiteraard
aan de dunkzwaren,
opdat hoe dan ook ik niet loos loop
of liep.
3.Maar ook niet werd Titus, die met mij (was),
als Griek geschiedend, gedwongen besneden
te worden,
55
4.door de erbijgevoerde leugenbroederverwanten,
die erbij gekomen waren om te bezichtigen
het ontslag[8] dat wij hebben in Christus Jezus,
opdat zij ons zouden verheerdienstigen,
5.voor wie nog niet voor een uur
wij gezwicht zijn met onderzetting* * = onderschikking
opdat de waarachtigheid van de
goednieuwsboodschap blijvend zou zijn
bij ons.
6. Vandaan-van hen die een zware dunk
hebben (als) iets te geschieden,
(als hoedanigen zij ooit geschiedden,
is voor mij niet doordragend*; * vergelijk: doorslaggevend
de vertegenwendiging neemt God
van de mens niet aan); –
mij immers legden de dunkzwaren
niets op,
7.maar daartegenover ziende,
dat mij is toevertrouwd
de goednieuwsboodschap
van de voorhuidsrand zoals Petrus
die van de besnijdenis,
GAL 2
8.(hij immers die inwerkte bij Petrus
tot het afgezonden zijn naar de besnijdenis[9]
werkte ook bij mij tot de naties)
9.en volkènnende de gratie,
die gegeven werd aan mij,
hebben Jakobus en Cephas en Johannes,
die de dunk hebben als zuilen te geschieden,
de rechterhanden gegeven
aan mij en aan Barnabas van bondgenootschap,
opdat wij tot de naties,
maar zij tot de besnijdenis.
10.Uitgezonderd de behoeftigen,
opdat wij indachtig waren,
wat ik mij ook vlijtig betoon
juist dit te maken.
11.Maar toen Kèphas kwam naar Antiochië,
stond ik op tot vertegenwendiging* aan hem, *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
omdat hij (als)een tegenkennende[10] geschiedde.
12.Want vóór het komen van sommigen
vandaan van Jacobus at hij samen met de naties,
maar toen zij kwamen, haalde hij zichzelf onderuit
en grensde hij af zichzelf, ontzag hebbend
voor hen uit de besnijdenis.
13.En met hem mee oordeelvals waren
de overige Joden(Judeeërs),
zodat ook Barnabas mede weggeveoerd werd
door hun oordeelvaslheid*. *Gr. hupokrisis > hypocrisie
14.Maar toen ik zag adt zij niet rechtvoetig waren
ten opzichte van de waarachtigheid
van de goednieuwsboodschap, sprak ik
tot KèPhas tegenover allen:
“als jij een voorhanden zijnde Jood (Judeeër)
natiegelijk en niet Joods (Judees)leeft,
hoezo dwing jij de naties Joods(judees) te leven?
15.Wij(zijn) werkelijk Joden (Judeeërs)
en geen verwaarders uit de naties,
16.maar volkènnend, dat niet rechtvaardig wordt
een menselijke uit de werken van de
wetsuitlegging* indien niet door het vertrouwen *Gr.nomos = Hebr.TóWRáH
van Christus Jezus,
en wij hebben op Christus Jezus vertrouwd,
opdat wij gerechtvaardigd werden
uit het vertrouwen van Christus
en niet uit de werken van de wetsuitlegging,
omdat uit de werken van de wetsuitlegging
niet gerecghtvaardigd zal worden
GAL 2,3
alle vlees.
17.Indien echter wij die zoeken
gerechtvaardigd te worden in Christus
bevonden worden ook zelf (als)
verwaarders, is Christus dan
heerdienaar van de verwaarding?
Niet geschiedde dat.
18.Want indien ik van wat ik ontlost[11]
heb weer een huis sticht,
met een overtreder plaats ik mij zelf.
19.Ik immers ben door de wetsuitlegging
aan de wetsuitlegging gestorven
opdat ik voor God zou leven.
20.Met Christus ben ik mede gekruispaald;
leven echter doe ik niet meer,
maar in mij leeft Christus;
wat ik nu leef in het vlees,
leef ik in vertrouwen daarop
dat de-stichtzoon van God
mij bemint en zichzelf overgeven heeft
om mij.
21.Niet terzijde stel ik de goede-gunst
van God; want indien (er) door
wetsuitlegging gerechtigheid (is),
dan is Christus geschenkweg* gestorven. *Gr.doorean=Hebr.ChiNNáM =
3.1. O besefloze Galaten,
wie heeft jullie over gehaald,
voor wie onder ogen voor geschreven
is Jezus Christus gekruispaald.?
2.Dit afgezonderd wil ik leren
bij jullie vandaan:
hebben jullie uit werken van wetsuitlegging
de beluchting aangenomen
of uit het gehoorde over vertrouwen?
3.Zo besefloos geschieden jullie?
Vooraangegaan zijnde in de beluchting
Maken jullie het nu in het vlees al-af?
4.Zoveel hebben jullie geleden
op inbeelding? Indien het al op inbeelding
was.
GAL 3
56
5.Hij, die de beluchter jullie doet
ondersteunen en krachten bewerkt
in jullie uit werken van wetsuitlegging
of uit het gehoorde over vertropuwen?
6.Zoals Abraham vertrouwde op God
en werd toegerekend aan hem
tot gerechtigheid[12],
7. volkènt dan dat die uit vertrouwen
(dat) zij tot stichtkinderen geschieden
aan Abraham.
8.Maar het geschrevene,
tevoren gezien hebbend, dat God
uit vertrouwen de naties rechtvaardigt,
heeft tevoren goednieuws geboodschapt
aan Abraham, dat ingezegend* zullen *Gr.eneulogeoo=Hebr.BáRàK
worden in jou de-al-afheid van de naties*[13]. *Gr.ethnè=Hebr.GóWJieM
9.Zodat zij uit vertrouwen
ingezegend worden samen met de
vertrouwende Abraham.
10.Want zovelen uit de werken van
wetsuitlegging geschieden,
onder vloek[14]* geschieden zij; *Gr.katara=Hebr.AáRuWR
geschreven is immers, dat
vervloekt* al wie niet inblijft *Gr.epikataraoo=Hebr.AáRàR
bij alle geschrevenheden
in het staafboek van de wetsuitlegging
om te maken deze[15] (dingen).
11.Maar dat in de wetsuitlegging
niemand gerechtvaardigd wordt
van de kan van God (is)duidelijk,
12.omdat de rechtvaardige
uit vertrouwen leven zal[16];
Maar de wetsuitlegging geschiedt
Niet uit vertrouwen, maar hij
die maakt deze (dingen) zal leven
GAL 3
daarin[17].
13.Christus heeft ons uit de markt gekocht
uit de vloek van de wetsuitlegging,
geschied om ons (tot) een vloek,
omdat geschreven is:
vervloekt al wie opgehangen is op hout[18]
14.opdat bij de naties* de inzegening *Gr.ethnè= Hebr.GóWJieM
van Abraham zou geschieden
in Christus Jezus, opdat wij de belofte
van de beluchting zouden aannemen
door het vertrouwen.
15.Zuster/broeders, naar de mens zeg ik:
gelijkerwijze stelt niemand een instelling[19]* *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT
GAL 3
die van een mens gemachtigd werd
terzijde of beclausuleert[20] hij.
16.Maar voor Abraham werden verwoord
de beloften en voor zijn kiemsel[21],
niet zegt hij: voor de kiemsels,
als bij velen, maar als op één-enkele*, *Gr.eis=Hebr.AèCháD
en voor zijn kiemsel, dat geschiedt
(tot)Christus.
17.Maar dit zeg ik: een instelling* *=Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT
die tevoren gemachtigd werd door God,
wordt niet ontmachtigd door[22] de wetsuitlegging* *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
die na vierhonderd en dertig jaren
is geschied, om onwerkzaam te maken
de belofte.
18.Indien immers uit de wetsuitlegging
het wettelijk aandeel (er is), (is het) niet meer
uit de belofte; maar aan Abraham is God
door beloften goedgunstig geweest.
19.Waarom nu de wetsuitlegging?
de overtredingen ten gunste
is hij er erbij gesteld, totdat kwam
het kiemsel, dat beloofd was,
doorgezet door bodewerkers,
in handen van een bemiddelaar[23].
20.Maar de bemiddelaar geschiedt
niet van een één-enkele.
Maar God geschioedt als één-enkele.
21.(Is) nu de wetsuitlegging
tegen[24] de beloften?
GAL 3,4
Niet geschiedde zo. Indien immers
gegeven werd een wetsuitlegging
die de kracht heeft levend te maken,
dan geschiedde wezenlijk
uit de wetsuitlegging de gerechtigheid.
22.Maar samen gesloten heeft
de schrift de al-afheid onder verwaarding*, *Gr.hamartia=Hebr. ChæTháAáH
opdat de belofte uit vertrouwen op
Jezus Christus gegeven werd
aan wie vertrouwen.
23.Maar voor het komen van het vertrouwen
werden wij[25] door de wetsuitlegging
bewaakt, samengesloten tot het onthuld
worden van het aanstaande vertrouwen,
24.zodat de wetsuitlegging als onze
onderrichter is geschied tot Christus,
opdat wij uit vertrouwen
gerechtvaardigd zouden worden.
25.Maar nu het vertrouwen gekomen is,
geschieden wij niet meer onder
de onderrichter.
26.Want allen geschieden wij (tot)
stichtkinderen* van God door *Gr.huios=Hebr.BéN
het vertrouwen in Christus Jezus.
27.Want zovelen als jullie
in Christus gedompeld werden,
hebben jullie je bekleed met Christus.
28. Niet(is) een één enkele
een Judeeër(Jood) en niet een Griek,
niet(is) een één enkele een heerdienaar* *Gr.doulos=Hebr.NgèBèD
en niet een ontslagene*, niet (is) *Gr.eleutheros=Hebr.CháPhàSh
een één enkele een drangmannelijke* *Gr.arsen=Hebr. ZáKàR
en niet een zoogvrouwelijke*; *Gr.thèlus=Hebr.NeQáBáH
29.Want alles geschieden wij (als)één enkele
in Christus Jezus.
29.Maar indien jullie(zijn) van Christus,
dan geschieden jullie (als) kiemsel
van Abraham, wettig aandeel hebbend
volgens[26] een belofte.
4.1.Maar ik zeg:
op zoveel tijd* de wettig aandeel hebbende *Gr.chronos
(als)spijsling* geschiedt, blijft hij niet *Gr.nèpios=Hebr. NgóWLàL
door dragen dan als heerdienaar,
al geschiedt hij (als) machtiger van allen.
2.Maar hij geschiedt onder afgevaardigden
en huisordehouders* tot het vooraf gestelde *Gr.oikonomos > econoom
GAL 4
van de omvamende.
3.Zo ook wij, toen wij (als)spijslingen
geschiedden, onder de richtlijnen
van de ordentelijkheid* *Gr.kosmos
ver-heerdienaard geschiedden.
4.Maar toen kwam de volledigheid* *Gr.plèrooma=Hebr.MàLóWA
van de tijd* heeft God *Gr.chronos=Hebr.NgéT
uit en afgezonden zijn stichtzoon,
geschied uit een vrouw, geschied
onder de wetsuitlegging*, *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
5.opdat hij wie onder de wetsuitlegging
(zijn)uit de markt zou kopen*, opdat *Gr.exagorazoo+Hebr.PáDàNg
wij stichtkindstelling zouden overnemen.
6.Maar omdat jullie geschieden
(als)stichtkinderen, heeft God uit en
afgezonden de beluchting* van zijn *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh, ook stichtkind naar onze harten, [beluchting
schreeuwend: abba, omvamende*, *Gr.patèr=Hebr.AáB of AàBáA
7.zodat je niet meer geschiedt
(als)heerdienaar, maar (als)
stichtkind; en indien stichtkind
ook wettig aandeelhebbend
door God.
8.Maar toen, niet volkènnend God,
heerdienden jullie hen die
in werkelijkheid* niet geschieden *Gr.phusis[27]
(als)goden.
9.Maar nu, volkènnend God,
maar meer nog volkènd worden
door God, hoe keren jullie je
wederom toe tot de zwakke
en de arme richtlijnen, die jullie
wederom van boven vandaan
heerdienen willen?
10.Voor dagen zijn jullie op je hoede
en voor maanden en voor tijdvakken
en jaarkringen.
11.Ik ontzie jullie, moge ik niet
hoe dan ook op inbeelding gewerkt
hebben aan jullie.
57
12 Jullie geschieden zoals ik,
omdat ook ik (geschied)
zoals jullie, zuster/broeders, ik heb jullie nodig.
GAL 4
13.Geenszins hebben jullie onrecht gedaan,
maar jullie volkènnen dat door onvastheid
van het vlees ik goednieuws geboodschapt heb
aan jullie te voren.
14.En de beproeving van jullie in mijn vlees
heebn jullie niet geminacht* en niet *Gr.exoutheoo=Hebr.BáZáH
uitgespuugd, maar als een werkbode
hebben jullie aangenomen mij, Christus
Jezus.
15.Waar nu de gelukwens van jullie?
Ik betuig immers voor jullie, dat
indien van kracht jullie jullie ogen
uitgehold* hebbend gegeven had aan mij. *Gr.exorussoo=Hebr.NáQàR
16.Zoals een vijand* van jullie *Gr.echtros=Hebr.AoJéB
ben ik geschied, waarachtig zijnde
voor jullie?
17.Zij beijveren zich voor jullie
niet prachtig, maar jullie uitsluiten
willen zij, opdat jullie je beijveren
voor hen.
18.Maar (het is) prachtig de ijveren
in het prachtige altijd, en niet
afgezonderd bij het present zijn
van mij bij jullie,
19.borelingen van mij, om wie
ik weeën heb tot dat Christus
gedaante krijgt in jullie.
20.Ik wilde present zijn bij jullie
nu en vervangen mijn stem,
omdat ik uitwegloos ben bij jullie.
21.Zegt mij, die onder de wetsuitleg
willen geschieden, de wetsuitleg
horen jullie niet?
22.Want ik heb geschreven, dat
Abraham twee stichtzonen had,
één-enkele* uit de heerdienares *Gr.eis=Hebr.AèCháD
en één-enkele uit de ontslagene.
23.Maar die uit de heerdienares
is naar het vlees tot geschiedenis
geworden, en die uit de ontslagene
door de belofte.
24.Welke (dingen) andersverklaard* *Gr.allègoreoo, niet in LXX
geschieden: want deze geschieden
(als)twee instellingen* *Gr.diathèkè = Hebr.BeRieJT =
één-enkele vandaan van de berg [zuivergang
Sinaï, tot heerdienst in de
geschiedenis brengende, (als)welke
Hagar geschiedt.
25.(als)Hagar geschiedt de berg
GAL 4
Sinaï in Arabië[28].
Het ligt op één lijn met het Jeruzalem
van nu, want het heerdient
samen met haar borelingen.
26.Maar het Jeruzalem van boven
geschiedt (als)een ontslagene*, *Gr.eleuteros=Hebr.CháPháSh
dat geschiedt (als)moeder van ons.
27.Want er is geschreven:
Verheug je, ongeschikte jij
die niet baart, splijt* en roept-uit *Gr.règnumi = (hier)Hebr. BáQàNg[29]
jij die geen weeën hebt:
omdat veel de borelingen (zijn)
van de lege* meer dan van *Gr.erèmos = (hier)
wie heeft een man[30].
28.Maar jullie[31], zuster/broederverwanten,
geschieden volgens de belofte aan Izaäk
(tot) borelingen.
29.Maar zoals toen hij die naar het vlees
tot geschieden is gebracht, heeft vervolgd
die naar de beluchting/ter[32], zo ook nu.
30.Maar wat zegt de schrift?
Hij wierp uit de heerdienares* en haar *Gr.paidiskès=Hebr.ShiPh’CháH
stichtzoon, want zeker niet zal
wettig lotsdeel hebben* de stichtzoon *Gr.klèronomeoo=Hebr.JáRáRàSh[33]
van de heerdienares samen met
Gal 4,5
de stichtzoon[34] van de ontslagene.
31.Daarom, zuster/broederverwanten,
geschieden wij niet (als)borelingen
van de heerdienares maar van de ontslagene.
5.1.Voor die ontslagenheid heeft Christus
ons ontslagen. Staat nu en laat jullie niet
wederom met een juk van heerdienst
er onder houden.
2.Zie ik, Paulus, zeg jullie, dat indien
jullie je laten besnijden, Christus
jullie niet van nut* zal zijn. *Gr.oopheleoo=Hebr.JáNgàL
3.Ik betuig dan wederom aan al-af* *Gr.pas = Hebr.KåL
menselijke die besneden is,
dat hij (als)een verplichte geschiedt
om geheel de wetsuitlegging te maken[35].
4.Jullie worden onwerkzaam gemaakt
vandaan van Christus die bij wetsuitlegging
gerechtvaardigd worden, de gratie* *Gr.charis =(hier)Hebr.ChéN
zijn jullie uitgevallen.
5.Wij immers zijn door de beluchting
uit vertrouwen voor de hoop op
rechtvaardiging ontvangstbereid.
6.Want in Christus Jezus heeft noch
de besnijdenis noch de voorhuidsrand
vermogen, maar vertrouwen door minne
inwerkend.
7.Jullie liepen prachtig; wie heeft
jullie teruggestoten om van de
waarachtigheid niet overtuigd te worden?
8.De(ze) overtuiging (is)niet vandaan
van die jullie roept.
9.Een klein (beetje) zuur* verzuurt
het gehele meelmengsel.
10.Ik ben overtuigd van jullie in de machtiger,
dat jullie niets anders achten;
maar die jullie in beroering brengt
zal tillen het oordeel, wie hij ook geschiedt.
11.Maar ik, zuster/broederverwanten,
indien ik nog besnijdenis verkondig,
waarom wordt ik nog achtevrolgd?
Dan werd onwerkzaam gemaakt
Het struikelblok van de kruispaal.
12.Hoe nuttig als afgestoten werden
GAL 5
zij die jullie opstandig maken.
13.Want jullie werden tot ontslagenheid* *Gr.eleutheria=Hebr.CháPhàSh
geroepen, zuster/broederverwanten,
afgezonderd niet de ontslagenheid
tot aandrang aanhet vlees, maar
heerdient door de minne elkaar.
14.Want al-af de wetsuitlegging wordt
in één-enkele* inbreng volledig gemaakt, *Gr. Eis=Hebr.AèChàD
in deze:
je zult beminnen de metgezel* van jou *Gr.plèsios=Hebr.RéàNg
zoals jezelf*. *cit.Lev.19:18
15.Maar indien jullie elkaar bijten
en vereten*, kijkt uit dat jullie niet *Gr.ethioo=Hebr.AáKàL
onder elkaar verteerd worden.
58
16.Maar ik zeg, schrijdt rond
door beluchting en de begeerte van
het vlees niet al-af-maken,
17.want het vlees begeert tegen
de beluchter en de beluchter
tegen het vlees, deze (dingen)
liggen immers tegen elkaar,
opdat jullie wat jullie niet wilden,
zouden maken.
18.Maar indien jullie door de
beluchter heen gevoerd worden,
geschieden jullie niet onder
wetsuitleg,
19.te voorschijn geschieden immers
de werken van het vlees, welke
geschieden (als) hoererij, onreinheid
losbandigheid,
20.idolendienst, magische praktijken*, * Gr.pharmakeia=Hebr.KèShèPh
vijandigheden, twist, naijver, begeerten,
twistzoekingen,
21.tweestand[36], pakkendheden[37], nijd,
roes, uitgelatenheid, en wat gelijk is
hieraan, wat ik jullie voorzeg, zoals
ik te voren gezegd heb, dat zij die
zodanige dingen parktizeren het
koninkrijk van God niet als weetig
aandeel zullen hebben.
22.Maar de vrucht van de beluchter
geschiedt (als)minne, vruegde,
vrede, grooetmoedigheid,
GAL 5,6
goed-bruik-baarheid, goedheid,
vertrouwen,
23.nederigheid, gesterktheid;
tegen zodanigen geschiedt niet
de wetsuitlegging.
24.Maar die van Christus Jezus
kruispaalden het vlees samen
met lijdensoorzaken en begeerten.
25.Indien wij leven door beluchting,
zijn wij ook op één lijn met de
beluchter*. *Gr.pneuma= beluchting en beluchter
26.Niet moeten wij geschieden [= Hebr.RuWàCh
dunkzaarteloos, elkaar vooraan
roepend, aan elkaar nid hebbend.
6.1.Zuster-broederverwanten,
indien ook een mens meegenomen
werd in en- of andere afvalligheid* *Gr.paraptooma = Hebr.PèShàNg
maken jullie die belucht zijn
weer geschikt zodanig iemand
met de beluchting van gebogenheid*, *Gr.praüs = hebr. NgáNieJ
zicht houdend op jezelf, opdat niet
ook jij beproefd wordt.
2.Tilt van elkaar de zware belastingen,
en zo zullen jullie volledig doen
de wetsuitlegging van Christus.
3.Want indien iemand dunkt (als)
iets te geschieden (als)niets
geschiedend, zinsmisleidt hij zichzelf.
4.En het werk van zichzelf moet ieder
gewicht geven, en dan zal hij om
zichzelf afgezonderd de bepraling
hebben en niet om de ander.
5.Ieder zal immers de eigen
draaglast tillen.
6.Bondgenoot moet zijn hij die
doorgalmd is van de inbreng
met hem die (hem)doorgalmt
in al-af de goede (dingen).
7.Tuimelt niet, God laat zich
niet smaden*. Want wat ook een mens *Gr.muktèrizoo = (hier) hebr.NáAàTs
te kiem legt, dat zal hij ook maaien;
8.omdat hij die te kiem legt in het
vlees van zichzelf zal vandaan van
het vlees verderf maaien, maar
hij die te kiem legt in de beluchting zal
vandaan van de beluchter maaien
leven wereldlang*. Maar wat prachtig is *Gr.aioonios = Hebr.LeNgóWLáM
makende moeten wij het niet te kwaad
krijgen.
GAL 6
10.Daar wij nu (een) tijdvak* hebben *Gr.kairos
hebben, moeten wij bewerken het
goede naar allen toe, maar het meeste
naar de huisgenoten toe van het
vertrouwen.
11.Ziet, met hoedanige schrijfsels ik
jullie schreef met mijn hand.
12.Zovelen zich goed willen vertegenwendigen
in het vlees, die dwingen jullie besneden
te worden, afgezonderd[38] opdat zij door de
kruispaling van Christus Jezus niet achtervolgd
werden.
13.Want ook niet zij die besneden zijn houden
waar de wetsuitleg, maar zij willen dat jullie
besneden worden opdat zij in jullie vlees
zouden pralen.
14.Maar aan mij geschiede niet te pralen
indien niet in de kruispaal van de machtiger
van ons Jezus Christus, om wie voor mij
de ordentelijkheid gekruispaald is en ik met
de ordentelijkheid.
15. Niet immers besnijdenis geschiedt (als)iets
en niet de voorhuid, maar (wel) een nieuwe
schepping*. *Gr.ktisis = Hebr.BáRáA[39]
16.En zovelen met deze maatlat op één lijn
zijn, vrede op hen en moederschotigheid
en op het Israël van God[40].
17.Voor het overige moeiten moet mij
niemand voorhouden, want ik til de
stipplekken* van Jezus in mijn *Gr.stigma
zielelichaam*. *Gr.sooma
18.De gratie van onze machtiger
Jezus Christus samen met jullie
beluchting, zuster-broederverwanten.
Amen.
1
[1] Deze indeling telt vanaf het begin van de brief aan de Romeinden; De tweede brief aan de Corinthiërs eindige met 53. De volgende pericoop, die begint met het eerste vers van de brief aan de Galaten, is dus nr 54. Omdat in de handschriften deze eerste nummers altijd worden weggelaten, wordt dit ogemaakt uit het gegeven dat de tweede pericoop met nr 55 vermeld staat bij Gal.2:4. Ook bij de indeling in kephaloi wordt het eerste nummer noot in de handschriften vermeld. Omdat bij Gal.1:11 vermeld staat, plaatsen we bij Gal.1:1 ter aanvulling Deze telling loopt dus niet door vanaf de vorige brief.
[2] Gr. patèr = Hebr. AàB, zie woordenlijst
[3] Paulus gebruikt het woord ekklesia, dat in het Frans église = kerk werd, in het meervoud, ‘kerken’ dus.
[4] Gr. hamartia = Hebr. ChæTáAáH, zie woordenlijst
[5] Gr.anathema, in de LXX de vertaling van ChiRèM= ban, in de rabb.geschriften de vertaling van AæRuWR = iets vervloekts. De vertaling ‘in de ban’ zou ook kunnen, maar Paulus zal als rabbijn hier hun taalgebruik hebben toegepast. Overigens komt dit woord maar 5 keer voor, waarvan vier keer in de brieven van Paulus..
[6] Dit Griekse werkwoord komt in de LXX niet voor en in het NT alleen nog in Hand.9:21, waar Paulus ook over zijn vervolging van de ecclesia spreekt.
[7] citaat Jes.49:1. die-JHWH-vanIsraël vandaan-van-de-buik roept-mij en-vandaan-van-het-ingewand-van de-moederende-mijner doet-hij-aanhaken-bij de-naam-mijner.
[8] Het Griekse woord eleutheria, dat normaliter met ‘vrijheid’ wordt vertaald, heeft voor Paulus de betekenis van het Hebreeuwse ChaPhàSh, dat met name in de Torah als adjectief voorkomt en het beste kan worden vertaald met ‘ontslagen van’. Het gaat over slaven die uit de slavernij ontslagen worden, om ontslagen zijn van belasting. In het nederlands kennen daarvoor het woord ‘vrijdom’. Om geen verwarring met het Hebreeuwse JáShàNg te veroorzaken, dat we met ‘vrij’, ‘bevrijden’ vertalen en dat in de LXX bijna altijd met het Griekse sooizoo wordt vertaald, kiezen we voor ‘ontslagen’ of ‘ontslag’.
[9] = tot hen die besneden zijn, de Joden dus.
[10] Vgl. in het Nederlands: ‘tegen beter weten in’.
[11] De basis van dit Griekse werkwoord is ‘los maken’; het hier gebruikte Griekse werkwoord heeft een voorvoegsel ‘kata’ en het werkwoord krijgt daardoor de betekenis die wij in het Nederlands kennen in b.v. een schip lossen en dat is niet een schip los maken, maar een schip van zijn vracht ontdoen. Zo werd het woord ‘ont-lossen’gevonden. In het NT komt in een aantal cruciale teksten voor, b.v. in Mat.26:61, waar Jezus’ uitspraak: ik heb de kracht om te ontlossen de tempel van God. ‘Ontbinden’ is de gebruikelijke vertaling in de zin van uiteen laten vallen. In Mat.24:2 spreekt jezus over stenen, die ontlost worden, die los van elkaar raken.
In Luc.9:12 zend Jezus de mensen weg om zich in de dorpen te ontlossen: te ontspannen d.w.z. rust te nemen. In die betekenis komt dit woord meestal in de LXX voor. Om de hoorsamenhang in het NT te behouden is hier gekozen voor een nieuw woord in het Nederlands, waarvan de betekenis niettemin direct duidelijk is.
[12] Paulus gebruikt hier de woorden uit Gen.15:6 volgens de tekst van de LXX.
[13] Paulus gebruikt hier de woorden uit Gen.12:3 en 18:18 volgens de tekst van LXX.
[14] Paulus gebrukikt hier het griekse woord ‘katara’ in dezselfde betekenis als de LXX het Griekse woord ‘epikatara’gebruikt, nl. als vertaling van het Hebreeuwse AáRuWR = vervloekt. Meestal is het Griekse ‘katara’in de LXX de vertaling van een ander hebreeuws woord nl. QeLáLáH, dat meestal ook met ‘vloek’wordt vertaald, maar ten onrechte: het betekent ‘kleinering’.
[15] Paulus citeert hier Deut.27:26 naar de LXX, maar niet letterlijk. Letterlijk staat er in de Griekse tekst aldaar: (vet gedrukt, waarin deze tekst afwijkt van die van Paulus) vervloekt alle menselijke die niet inblijft bij alle inbrengen van deze wetsuitlegging om te maken deze. De vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt als volgt (zie BAND I): vervloekt: die niet doet-opstaan enwel~de-inbrengen-van deze-uitleggingom te maken hen. Ook de LXX vertaalt (enigszins) anders dan de Hebreeuwse aangeeft. Voor de verhouding tussen de Hebreeuwse woorden QáLàL (= kleineren, Qal = ‘rap-klein’) en AáRàR (=vloeken) zie : JONA EEN HEBREEëR BEN IK, supplement bij de woordstudie over Qal = rap-klein.
[16] Paulus citeert hier de bekende tekst uit Habakuk 2:4 letterlijk volgens de LXX. Letterlijk vertaald luitde hebreeuwse als volgt (zie ook BAND II): . . . en-een-rechtvaardige is in-het-vertrouwen-zijner aan’t-leven.
[17] Paulus citeert hier het slot van Lev.18:5, volgens de LXX, en ook hier met een kleine afwijking. In zijn geheel luidt dit vers volgens de Hebreeuwse tekst: en-waar-houden-jullie en-wel~de-ingriffelingen-mijner en-wel~de-stelregelingen-mijner die aan’t-maken-is de-roodling(AáDáM) enwel-deze en-voort-is-hij-aan’t-leven daarbij;
ik (ben) die-JHWH-van-Israël. De gedachtegang van Paulus is hier (waarschijnlijk): alleen wie deze dingen waarmaakt, leeft. Wie ze niet waar maakt, leeft dus niet, maar wie doet dat? Niemand weet de profeet. Wie leeft er dan? Leeft er dan niemand? Jawel, wij leven, maar alleen in vertrouwen. Wie leeft in vertrouwen, kan en zal dan ook de wetsuitlegging vanuit haar intentie verstaan en daarnaar handelen. Is dat niet de onuitgesproken vooronderstelling ook van de Joden van Paulus’dagen? Als dat zo is – en dat lijkt waarschijnlijk – dan gaat het Paulus er om dit met zoveel woorden te verkondigen op grond van onderricht en leven van Jezus Christus. Paulus voert hier een volstrekt intern-Joodse discussie, maar is tot de overtuiging gekomen, dat dit de deur is waardoor ook de naties de grond van hun leven gaan beseffen om evenzo, samen met de Joden, het leven te ordenen met behulp van de wetsuitlegging, die aan Israël gegeven is. Israël, c.q. de Joodse gemeenschappen hebben op grond daarvan een aparte plek onder naties en dat moeten de naties aanvaarden en tegen schending verdedigen, en daaraan moet Israël beantwoorden.
[18] Paulus citeert hier een zinsnede uit Deut.21:23 maar wijkt wat af van de Griekse tekst van de LXX, waar letterlijk vertaald, het volgende staat: . . . omdat een vervloekte door God (is) alle opgehangene op hout. Om te begrijpen wat de enorme impact van het kruispalen van Jezus is voor Paulus, citeren we hier Deut 21:22 en 23 volledig in een letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst:(22) en-ja~aan’t-geschieden-is bij-een-iedermenselijke: een-verwaaring-van de-stelregelvan~gestorvenheid en-hij-wordt-tot-sterven-gebracht en-voorts-zijn-jullie-aan’t-ophangen enwel-hem op-hout.(23)niet~aan’t-doen-vernachten het-verslapsel-zijner(LXX: sooma) op-het-hout: ja~te-begrvane zijn-jullie-aan’t-begrave-hem op-de-dag (nl.)die, ja~een-gekleineerde-van (LXX: vervloekte)gods (is)een-opgehangene; en-niet aan’t-besmetten-is-het enwel~het-roodlingse-jouwer dat die-JHWH-van-Israël gevende (is) aan-jou(ten)eigendom. Jezus heeft tegen de wetsuitlegging gezondigd( heeft de wetsuitlegging op een wijze verwaardt (haar de waarde ontnomen), dat daar het sterven door ophanging op moest volgen. Paulus is na zijn grote ommekeer tot de overtuiging gekomen, dat Jezus niet zelf de TóWRáH zo verwaard heeft, in tegendeel, maar dat Jezus aan zich dit vonnis liet voltrekken, dat elke Jood die zichzelf eerlijk en gewetensvol confronteert met wat de TóWRáH van hem vraagt over zich uitgesproken weet. Kan een mens met zo’n vonnis leven, nee hij dient er aan te sterven – en sterft er ook metterdaad aan! De kans om te leven krijgt hij en heeft hij, daarop kan hij vertrouwen, daarop moet hij dan ooik vertrouwen om vandaaruit aan de TóWRáH in al haar facetten gehoor te kunnen gaan geven. Het kruis (de kruispaal) is het teken (het ‘godsblijk’) van de vloek op elke aardling, die tot besef komt van wat God van hem vraagt in de TóWRáH en ook van hem moet vragen, wil het menselijk leven en daarmee alle leven niet teloor gaan. Die vloek is in Christus openbaar geworden. Die vloek draagt elk mens, Jood en niet Jood (daarover schrijft Paulus uitvoerig in zijn brief aan de Romeinen); die vloek is niet uit te houden – wie daar anders over denkt, neemt de TóWRáH niet serieus genoeg. Maar toch is die vloek te dragen omdat de Christus, de Messias van Israël, die vloek mee draagt. Wie onder die vloek bij de Christus blijft, kan zoals hij, en met hem, opstaan en leven – en leven is volgens de TóWRáH leven, dat is liefde doen.
[19] Met het Griekse woord ‘diathèkè’vertaalt de LXX het Hebreeuwse woord BeRieJT. Beide woorden worden meestal met ‘verbond’ vertaald, maar die vertaling doet geen recht noch aan het hebreeuws noch aan het Grieks. In beide woorden gaat het om een eenzijdig begonnen traject met een ander. En het Hebreeuwse woord maakt duidelijk dat het daarbij om gekwalificeerd initiatief gaat: iets dat zuiver is en ook zuivert. We vertalen dit NTische woord met ‘instelling’ vanwege de Griekse concordantie. Maar de betekenis van het Hebreeuwse woord BeRieJT =‘zuivergang’ vult dit Ntische woord. Zie voor een uitvoerige verantwoording: OP NAAR JHWW DIE VAN ISRAEL, een onderzoek van psalm 25, uitgegeven bij SHAKER PUBLISHING , Maastricht 2007.
[20] Dit Griekse werkwoord komt alleen maar hier voor in het NT. Het woord is ontleend aan het taalgebruik bij testamenten. Ook het Griekse woord ‘diathèkè’ (zie vorige voetnoot) is aan dit taalgebruik ontleend, letterlijk betekent het in dat verband ‘nalatenschap’.
[21] Paulus refereert hier aan een aantal teksten uit Genesis, nl. 12:7, waar de LXX het Griekse woord ‘sperma’ gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse ZèRàNG, evenals in Gen.13:15, 17:7. In Gen.22:18 staan de woorden die voor de volgende verzen van Paulus zo belangrijk zijn: en in zullen zich laten zegenen in het kiemsel jouwer de al-afheid van naties(GóWJieM = ethnè). Tenslotte refereert Paulus aan Gen.24:7. Uit al deze tekstenm blijkt, net als uit deze tekst in Galaten, dat ‘sperma’ in de cultuur van die tijd niet het begrip ‘zaad’ aanduidt, als een met ontelbare zaadjes gevuld vocht van de mannelijke zaadlozing. Het duidt de ontkiemde vrucht aan in de schoot hetzij van een vrouw hetzij van de aarde.
[22] De passieve constructie van deze zin is een beslissing van de vertaler ter wille van de duidelijkheid over subject en object. De Griekse tekst heeft de wetsuitlegging als subject en de instelling als object.
[23] Het Griekse woord ‘mesitès’ komt in het NT 4x voor, in de LXX nergens. De kern van het woord is ‘mesos’, het Griekse woord voor ‘midden’, dat in het Latijn ‘medium’ is. Een ‘mesitès’ (Latijn: mediator en o luidt ook het Engelse woord) is iemand die in het midden staat tussen de en de ander en daardoor kan doorgeven, wat van de een naar de ander gaat; hij is wat we in het Nederlands een bemiddelaar noemen. Deze bemiddelaar staat hier tussen Israël en de naties. Hij bemiddelt tussen Israël en de naties en wel de belofte. Israël kan die belofte aan Abraham niet bij de naties krijgen, dat doet de Messias.
[24] Hier staat in het Grieks ‘kata’ en dat betekent zowel ‘volgens’, ‘naar’ als ‘tegen’. De meeste vertalers kiezen voor ‘tegen’. Maar ook ‘volgens’ levert een zinvolle tekst op. Verandert die keuze de interpretatie van de context wezenlijk?
[25] Dat is Israël, de Joden.
[26] Hier staat het Griekse voorzetsel ‘kata’, zie voetnoot 24
[27] Letterlijk: het (zo) gegroeide, vgl het Latijnse natura, dat samenhangt met nascor = uitspruiten. Het huidige Nederlandse begrip ‘natuur’ doelt op de aard, het wezen, zelfs karakter van iets dat leeft en dat wekt misverstand bij het lezen van de teksten van het NT. In het Grieks van de LXX komen deze woorden niet voor en dat is niet zonder reden, want het Hebreeuws kent geen algemeen begrip voor het leven-zoals-het-zich-voordoet en daarop heeft het Griekse woord (en het Latijnse) betrekking. Daarom kiezen we voor het woord ‘werkelijkheid’.
[28] Paulus wijst erop dat de berg Sinaï niet in het beloofde land ligt, maar daarbuiten en wel in het gebied, waar de Ismaëlieten wonen.
[29] Het is ook de vertaling van het Hebreeuwse QáRàNg = scheuren, maar alleen in Jes. 49:13. 52:9 en 54:1 is het vertaling van het Hebreeuwse PèTsàCh. We de geciteerde Griekse tekst, die waarschijnlijk in de Hebreeuwse tekst het werkwoord PèTsàH = opensperren gelezen heeft
[30] Paulus citeert hier Jes.54:1, letterlijk volgens de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst wijkt echter op éé plek af (vet gedrukt) en luidt (zie BAND II) als volgt: “jubelschrei ongeschikte die-niet baart; breek-uit in jubelgeschrei en-grinnikt die-niet-uitkronkelt ja veel de-stichtkinderen-van~een-ontzettend gewordene vandaan-van(anders-dan)de-stichtkinderen-van wie-een-bezitter-heeft, zegt die-JHWH-van-Israël”.
Jes.52:9 heeft dezelfde strekking en in de Griekse tekst van de LXX ontbreekt ook daar het woord ‘jubelgeschrei’. De woordkeuze van de Hebreeuwse tekst is veel opvallender dan die in de Griekse tekst. De Griekse tekst nodigt meer uit tot de beschouwingen van Paulus dan de Hebreeuwse tekst. Hoe groot de invloed van de Griekse tekst reeds in Paulus’ dagen is geweest, blijkt daaruit, maar ook al daaruit dat hij die Griekse tekst hier letterlijk citeert. Voor de kerk, die het zag van het Nieuwe Testament aanvaardt, is de vraag van het gezag van de LXX niet te negeren.
[31] De andschriften die de vertalers van de Statenvertalers tot hun beschikking hadden, hebben hier ‘wij’.
[32] Aanvullen: tot geschieden zijn gebracht.
[33] Het Griekse werkwoord klèronomeoo, dat letterlijk ‘wettelijk (nomos) aandeel(klèros) hebben betekent en van daaruit meestal met ‘erven’wordt vertaald, is in de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse werkwoord JáRàSh. Dat kan het beste met ‘wegvangen’ vertaald worden een combinatie van ‘ontvangen’ en ‘afvangen’. In het Hebreeuwse woord ontbreken de noties ‘wettelijk’ en ‘erven’. Dat ook dit Hebreeuwse werkwoord in bijna alle vertalingen met ‘erven’ wordt vertaald, is dus alweer een voorbeeld van de invloed van de LXX. Voor de Joodse diasporagemeenschap was en is het van belang zowel de aanwezigheid van Israël in Kanaän als de voorrechten (als je daarvan spreken kunt) van Gods verbond met Israël een wettelijke basis te geven. Zo fundeert TeNaKh een en ander niet. HetGriekse zelfstandig naamwoord klèronomia is vrijwel de vaste vertaling van het Hebreeuwse NáChàLáH, dat ‘eigendom’betekent. Ook daarin ontbreken de noties ‘wettelijk’en ‘erven’.
[34] Paulus citeert hier opnieuw letterlijk Gen.21:10 in de Griekse tekst van de LXX. Daar eindigt de tekst met ‘samen met mijn stichtzoon Izaäk’, zoals in de Hebreeuwse tekst. Paulus vervangt hier deze slotwoorden door ‘van de ontslagene’; en met dat woord pakt hij (hier en ook elders) een specifiek Hebreeuws woord op, dat gebruikt wordt wie uit slavernij ontslagen wordt, van dwang ontslagen wordt.
[35] = doen, waar te maken.
[36] = tweedracht.
[37] Grieks: hairesis (haeresie), meestal door ketterij vertaald; letterlijk duidt het woord op ‘ingepakt worden door wat fout is’; vandaar de vertaling: ‘pakkendheid’.
[38] = uitsluitend
[39] In de LXX is het Griekse ktizoo (vaak) de vertaling van het Hebreeuwse BáRáA, dat we in TerNaKh met ‘volzuiveren’ vertalen (zie De Nederlandse Woordenlijst), maar nu juist niet in Genesis 1! In een enkele fragment van een latere Griekse vertaling van TeNaKh gebeurt dit echter wel. Omdat het Griekse ktizoo in het NT en de LXX een andere functie vervult dan het Hebreeuwse BáRáA in TeNaKh, vertalen we het Griekse woord met ‘scheppen’.
[40] De vet gedrukte woorden vinden we in de Griekse tekst zowel in Psalm 125(124):5 als in Psalm 128(127):6.
Opvallend is de toevoeging ‘van God’ van Paulus. Het Israël van God is voor Paulus met het historische Israël onscheidbaar verbonden!