Brief aan de Hebreeen

 

TOT  HEBREEEN

 

1.1.Veelzijdig en veelsoortig oudtijds de god, *Gr.ho theos=Hb.HáAæLoHieJM 

gepraat hebbend tot de omvamenden*    *Gr.pater=Hebr.AàB 

en in de profeten                

2.bij het latere* van die dagen                                         *Gr.eschatos=Hb.AæChàR

praatte hij met ons in (een) stichtzoon*,    *Gr.huios=Hebr.BèN

die hij gesteld heeft als wettelijk* lotsdeel van allen          *Gr.klèronomia(vs14)

door wie hij ook gemaakt heeft de wereldtijden*.  *Gr.aioon=Hb.NgoLáM

3.die, geschiedende (als) afstraling van de dunkzwaarte* en (als een )karakteristiek**                            *Gr.doxa=Hebr.KáBóWD,                            

van de eigenstandigheid van hem en dragend alles   [**dit is ook het Griekse woord              

  met het inbrengwoord[1]    **=theos=JHWH

van de kracht van hem*, reiniging van verwaardingen[2] gemaakt hebbend,zitting nam aan de   rechter van  de grootheid in  hoogten, zozeer de betere geschiedend van de bodewerkers[3]

als hij  een blijvender doordragende naam 

 voorbij aan hen  als wettig lotsdeel kreeg.

5.Tot wie immers van de bodewerkers heeft hij ooit gezegd: 

Zoon* van mij ben jij, ik heb heden doen  * Hebr. BéN=stichtkindzoon               

geschieden* jou?[4]  * Gr.gennao=Hebr. JáLàD = baren 

en weer:

ik zal geschieden voor hem tot een omvamende[5], en hij zal geschieden voor mij tot een zoon[6].

6.Wanneer dan weer hij binnengevoerd heeft      

de voorheengebaarde in het behuisde*  * aanvullen ‘land’

zegt hij:

en toebukken[7]* zullen voorhem alle   * Hebr. SháCháH=bukken

                                HEBR.1              

alle werkboden* van god.[8] * Grieks aggeloi, ons ‘engelen’,

    [= Hebr. MáLæAàK=werkbode.

7.En tegen de werkboden wel zegt hij

hij makend tot werkboden van hem 

beluchtingen* en * Grieks: pneumata, Hebr. RuWCHieM

tot  bedienaren* van hem een vuur-vlam[9]. * Grieks: leitourgoi, liturgen

    Hebr. MeSháReTieJM, van SháRàT=

    Bedienen. Het hebr. NgáBàD kan beter

    met heerdienen weergegeven worden 

    en is in het Grieks meestal doulein.

8.maar tegen de zoon

de troon van jou (is) god * Grieks aeoon, Hebr. AóLáM

tot in de wereldtijd der wereldtijd*

en

en een stamstaf* van recht-uitheid* (is) * Hebr. ShèBèTh; * Hebr. MieJSháR

de stamstaf van het koningschap van hem* * In psalm 45:7 staat ‘van jou’. 

9.  jij bemint gerechtigheid en 

jij beweigert[10] schending* * Grieks anomia, Hebr. RáShàNg

daarom zalft jou de god, de god van jou

(met) olie van verrukking

voorbij wie het houden* met jou.[11] * Grieks metochos= Hebr. ChèBèR

10.en   [=verbondene

jij, onder vooraangaanden[12], machtiger*, * Grieks kurios=Hebr.AæDóNàJ

het land grondvest jij en maaksels  van 

jouw handen zijn de hemelen*; * Grieks ouranoi; Hebr. SháMáJieM

11. zij gaan teloor, jij echter blijft staande[13]

en allen zullen als een kleed verouderen [14]

12.en als een omslag zul jij oprollen hen[15],

 

HEBR 1,2

als een kleed, en zij zullen vervangen worden.

Jij echter, dezelfde ben je[16]

en jouw jaren zullen niet opraken[17].

13.tot wie van de werkboden heeft hij ooit gezegd:

Zit aan de rechterhand van mij,

tot wanneer ik stel de vijanden van jou 

als een onderbank van de voeten van jou[18].

14.Zijn allen niet bedienstige* beluchters* Gr, leitourgikos; Gr. Pneumata

tot heerdienst afgezondenen vanwege hen voor wie zal zijn het gewettigde lotsdeel van[19] vrijheid*.              * Gr. Sotèria; Hebr. JèShàNg = vrijheid

2.1.Om dit is het noodzakelijk dat wij ’t te over houden op het gehoorde, opdat wij niet afvloeien[20].

2.Indien immers de door werkboden gesproken

inbreng* met zekerheid geschiedde en alle overtreding en ongehoorzaamheid aannam

een rechtmatig weergaveloon,

3.hoe zullen wij ontvluchten,

een zo ver strekkende vrijheid 

onbelangrijk geacht hebbend,

welke, voorgang genomen hebbend, bepraat wordt

door de machtiger, door wie gehoord hebben

aan ons verzekerd werd,

4.terwijl mede-bijgetuigt de god èn in kentekenen* * Gr. sèmeion = Hebr. AóWT

en godsblijken* en bonte krachten en bedelingen * Gr. teras=Hebr.MóWPhéT = godsblijk

van de heilige beluchter* volgens zijn wil. * Gr. pneuma = Hebr. RuWàCh

5.Want niet heeft hij onder de werkboden

neergezet het behuisde*[21](land) dat aanstaande is, * Gr. oikoumenè

waar omtrent wij spreken.

6.Betuigd heeft dan ook ergens iemand zeggend[22]

(als)wat geschiedt een menselijke dat jij indachtig bent hem?

 

    Hebr 2

of een stichtkind van een menselijke, dat jij toezicht houdt op hem?

7. Minder doende zijn heb jij hem iets korts

    voorbij aan de werkboden[23].

    met dunkzwaarte en waardering heb jij   

    bekranst hem

    en de al-afheid heb jij ondergezet onder zijn      

    voeten.

8.Want bij het neerzetten voor hem van de al-afheid heeft hij niets weggeduwd wat onder hem niet 

neergezet is.

Nu  zien wij nog niet onder hem de al-afheid

ondergezet.

9.Naar hem, die iets korts vandaan van de                                                         

 werkboden minder is gemaakt, Jezus

kijken wij, die door het lijden van de

gestorvenheid met dunkzwaarte en 

waardering bekranst is, opdat hij

bij de gratie van God gestorvenheid

voor allen smaken zou.

10.Het paste immers hem,

om wie de-al-afheid* en door wie Gr. ta panta = Hebr. HàKåL

de-al-afheid (is), 

vele stichtzonen* naar dunkzwaarte Gr. huios = Hebr. BéN

voerende, dat de vooraanbrenger van hun

bevrijding door lijdensaandoeningen

(het) al-af zou doen worden*. Gr. teleioo = Hebr. KáLàL

11.Want hij die heiligt en zij die

geheiligd worden  uit één-enkele* Gr. enos = Hebr. AèChàD

(zijn) allen, om welke reden hij niet

te schande wordt tot hen broeder/zusters

te roepen, 

12.zeggend:

ik leg voor* jouw naam aan mijn Gr.apangngelloo = Hebr.NáGàD

broeder/zusters,

in het midden van de geroepenschap* Gr. ecclesia = Hebr. QáHàL (afstem-

bepraal[24] ik jou[25];     ming).

Hebr 2

13.en wederom:

ik zal geschieden mij veilig wetend bij jou[26];

     en wederom:

zie ik en de kinderen* die mij gegeven Gr. paidion

heeft God[27].

14.Aangezien nu de kinderen bondgenoten zijn

van bloed en vlees en hij zelf dat naastbij heeft

met hen, opdat hij door het sterven

onwerkzaam zou maken hem die (aan)de sterkte

van het sterven (vast)houdt,

dat is de lasteraar,

15.en hij zou omvervangen dezen,

zovelen als er in ontzag voor sterfte* *Gr.thanatos=Hebr.MáWèT

doorheen het gehele leven 

ingehouden geschiedden

in heerdienstbaarheid*. *Gr.douleia=Hebr.NgæBhoDáH

16.zeker niet immers werkboden

neemt hij aan, maar kiemsel* *Gr.sperma=Hebr.ZèRàNg

van Abraham neemt hij aan,

17.waarom hij verplicht is in alles

aan de broeder/zusters gelijk te worden,

opdat hij (als) een gratieverlenende* geschiede  *Gr.eleèmoon=Hebr.CháNuWN 

en een trouwe vooraangaand-priester over de dingen

bij God,om te betegenen* de verwaardingen *Gr.ilaskein=Hebr.KiPPéR; 

van het genotenvolk*. *Gr.laos=Hebr.NgàM [hamartia=

18.In hetgeen immers hij zelf geleden heeft,

beproefd geworden, is hij krachtig 

beproefden te helpen.

                                        6

3.1.Daarom, geheiligde broeder/zusters,     

aan een hemelse roeping mede (deel-)hebbenden,

hebt besef van de afgezondene 

en  vooraangaand-priester van  

ons gelijkgevend spreken van Jezus,

2.trouw geschiedend aan hem

die hem gemaakt heeft, zoals ook 

          HEB 3

Mozes in geheel zijn[28] huis.

3.Want deze is meer dunkzwaarte

ten opzichte van Mozes waardig

naar gelang meer waardering heeft

dan het huis hij die het toebereidde.

4.Want alle huis wordt toebereid

door iemand, maar die de-al-afheid* *Gr.panta=(hier)Hebr.KåL

toebereidde (is) god.

5.En Mozes is wel trouw in geheel

zijn huis als heerdienaar[29] tot getuigenis *Gr.therapoon=Hebr.NgèBèD[30]

van wat nog bepraat zou gaan worden,

6.maar Christus (is) als een stichtzoon

bij zijn huis,als wiens huis wij geschieden,

indien wij de allesverwoording

en de bepraling* van de hoop

(tot het al-af-zijn in zekerheid )

aanhouden.

7.Daarom, zoals zegt de beluchter* *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

de heilige:

8.vandaag indien jullie zijn stem horen,

stijf* niet jullie harten zoals *Gr.sklèrunoo=Hebr.QáSháH

bij de verbittering volgens de dag

van de beproeving*  *Gr.peirasmos=Hebr.NáSáH

in de inbrengleegte*, *Gr.erèmos=Hebr.MiD’BàR

9.waar beproefden de omvamenden* *Gr.patèr=Hebr.AáB

aangaande dunkhoogte.

10.en zagen mijn werken veertig jaren.

Daarom had ik weerzin* voor deze *Gr.prosochthizoo=Hebr.QuWTh

geschiedronde* en ik zei: altijd *Gr.genos=Hebr.DóWR

tuimelen* zij met het hart, maar niet *Gr.planaoo=Hebr.ThuWL

volkènnen zij mijn neemwegen*, *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

11.Zo bezeven ik mij* in mijn walgtoorn**: *Gr.omnumi=Hebr.SháBàNg[31] (=

als zij ooit zullen binnengaan [zich bezevenen) **orgè=AäPh

in mijn ruststop*[32]. *Gr.katapausis=Hebr.MeNuWCháH 

HEBR 3

12.Let op, zuster/broeders, dat niet

geschieden zal in iemand van jullie

een hart slecht en ontrouw

in het afstand nemen  vandaan van

de levende God.

13.Maar roept toe  elkaar op iedere

dag tot aan die waarop heden

wordt geroepen, opdat niet gestijfd wordt[33]

iemand uit jullie in tuimeling

van verwaarding;

14.want als mede-hebbenden de Christus

geschieden wij, indien wij tenminste het

vooraangaande* van de eigenstamdigheid *Gr.archè=Hebr.RéAShieT

tot de al-afheid* onderhouden, *Gr.telos=Hbr.KåL

15.in het gezegd worden:

      heden indien jullie zijn stem horen,

      maakt niet stijf* jullie harten *Gr.sklèreuoo=Hebr.QáSháH

      zoals bij de verbittering*[34] *Gr.pikros=Hebr.MáRàR

16.Wie immers, gehoord hebbend,

werden verbitterd? Maar niet allen

die uitkwamen uit Egypte door Mozes? 

17.Maar tegen wie had hij weerzin

veertig jaren?[35] Niet tegen de verwaarders,

van wie vielen de lijken* in de *Gr.koolon=Hebr.PhèGèR

inbrengleegte[36]?

     HEB.3,4

18.Wie zwoer* hij niet te zullen inkomen Gr.omnumi=Hebr.SsáBàNG (= be-

in de rust van hem[37], indien niet hen die    [zevenen.

zich onveilig voelden?

19.En wij letten erop, dat zij niet

de kracht hadden in te komen

door ontrouw.

4.1.Wij nu hebben er ontzag voor     

dat ooit niet, omdat verlaten werd

de belofte in te komen tot de rust

van hem, iemand van jullie dunkt

laat-achter geraakt te zijn.

2.Ook wij immers geschieden

als goednieuwsgeboodschapten

zoals ook zij[38].

Maar geen nut had de inbreng

van het hoorgerucht* voor hen, *Gr.akoè=Hebr. ShéMàNg

omdat die zich niet samen gemengd

had met het vertrouwen 

bij de hoorders.

3.Want wij komen in tot de rust*, *Gr.katapauma=Hebr.MeNuWCháH

die vertrouwd hebben, zoals hij gezegd heeft:

zo heb ik gezworen in mijn  walgtoorn:

als zij ingaan tot mijn rust . . .[39].

ondanks de werken die vanaf het ontwerp

van de ordentelijkheid geschiedend werden;

4.Hij gezegd heeft hij immers ergens

omtrent de zevende(dag) aldus:

en God rustte op de dag de zevende

van al zijn werken[40].

5.En  daarbij wederom:

indien toch zij zullen binnengaan tot mijn rust,

6. aangezien achterblijft,

dat sommigen ingaan daarin, en de eerderen,

aan wie goednieuws geboodschapt werd,

niet ingaan door wantrouwen,

7.stelt  hij wederom in grens een zekere dag,

een heden[41],  bij David, die zegt na zoveel tijd,

    Hbr.4

zoals voorgezegd werd:

 heden indien jullie zijn stem horen.  maakt niet stijf jullie harten.

8.Want indien Ièsous[42]* hen rust bracht,   *= Jozua

dan had hij niet over een andere dag

na deze dagen .gepraat.

9.Dus wordt er achtergelaten

een verstilling* voor het volk van God.    *Gr.sabbatismos=ShàBàT

10.Want hij die inkomt naar zijn rust,

rustte ook zelf vandaan van zijn werken[43],                   

zoals vandaan van de eigen (werken) God.

11.Laten wij ons bevlijtigen om in te komen

naar die rust, opdat niet iemand

in het zelfde voortoonbeeld valt

van onovertuigbaarheid.

12.Want levend is de woordinbreng*    *Gr.logos=Hebr.DáBáR

van God en werkzaam en doorsnijdender

boven alle  zwaard tweesnijdend

en dóórkomend tot aan verdeling toe

van de lichaamziel en van de beluchting,

en van de gewrichten[44] en van de mergdelen,

en een beoordelaar van de gemoedsinstellingen

en de innerlijke beseffen van het hart[45].

13.En niet geschiedt een schepping

niet tevoorschijn gekomen voor zijn

vertegenwendiging, maar alle (dingen)

(zijn) naakt en aan de hals getrokken[46]

voor de ogen van hem bij wie voor ons

die woordinbreng (is).

14.Hebbende nu een grote 

vooraangaande priester[47], die de hemelen

doorgekomen is, Jezus, de stichtzoon

van God, moeten wij versterken

het gelijkgevend spreken.

15.Niet immers hebben wij

HEBR,4,5

een vooraangaande priester, die

niet de kracht heeft mede te lijden

met de onvastheden van ons, maar

die beproefd is naar alles 

In gelijkelijkheid zonder verwaarding.

16.Wij moesten nu toekomen

met allesverwoording voor de troon

van de goede gunst, opdat wij zouden

aannemen gratie en goede gunst

zouden in vinden tot goedtijdige hulp.

5.1.Alle vooraangaandpriester immers

vandaan van de mensen genomen

wordt over mensen aangesteld

voor de (dingen) bij God,

opdat hij aandraagt en geschenken*   *Gr.dooron = (hier)Hebr.QorBáN

en slachtgaven* over de verwaardingen**  *Gr.thusia=Hebr.ZèBàCh

2.die de kracht heeft naar de maat   [**Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH

te lijden met de on-kennenden en

tuimelenden, immers ook hij om zich heen legt

onvastheid;

3.en daardoor is hij verplicht, zoals omtrent

het volk, zo ook omtrent zichzelf aan te dragen

over de verwaardingen,

4.en niet voor zichzelf neemt iemand

die waardigheid, maar de geroepene door God,

zoals ook Aäron.

5.Alzo ook heeft de Christus niet zichzelf

dunkzwaarte gegeven om in de geschiedenis

te komen als vooraangaandpriester, maar

hij die gepraat heeft tot hem:

(als)stichtkind van mij geschied jij,

heden heb ik jou de geschiedenis ingebracht.[48]

6.Alzo ook in een andere (plaats) zegt hij:

jij priester in de wereldtijd volgens de inzetting

van Melchisedek.[49] 

7.In de dagen van zijn vlees* en noodvragen  *Gr.sarx=Hebr.BáSháR

en smekingen tot hem die krachtig is hem

te bevrijden uit de gestorvenheid

met vermogend gebrul en tranen 

aangedragen hebbend en verhoord zijnde

vanuit vroomheid,

8.heeft hij, hoewel geschiedend (als)

sticvhtzoon, geleerd vanuit wat hij leed,

gehoorzaamheid,

9.en al-af-geworden zijnde geschiedde hij

voor allen die gehoorgeven aan hem

tot reden van bevrijding wereldlang,

10.aangeprezen door God  als 

           HEBR 5

vooraangaandpriester volgens de inzetting

van Melchisedek.

11.Omtrent wie voor ons de inbreng veel is      

en moeilijk naspeurbaar om te zeggen,

immers langzaam zijn jullie aan’t geschieden

in gehoorgevingen,

12.en immers verplicht-zijnde te geschieden

(als)leraren door de tijd hebben jullie

wederom behoefte dat iemand jullie leert

de basislijnen van het vooraangaande

van de inbrengwoorden van God,

en jullie geschiedden als behoefte hebbenden

aan melk, niet aan degelijke voedsel.

13.Want alwie het houdt op melk

(is)onbeproefd in de inbreng van de

gerechtigheid, (als)spijsling immers

geschiedt hij.

14.Maar voor wie al-af-zijn geschiedt

het degelijke voedsel, daar zij 

door een reeks de aanvoelvaardigheden

hebben die geoefend zijn tot het 

beoordelen van het prachtige en

het kwade.

6.1.Daarom, verduwend de inbreng 

van Christus van het vooraangaande,

dragen wij aan tot de al-af-heid,

niet wederom de grondvesting

neerwerpend van een besefverandering

vandaan van lijfdode werken en van 

een vertrouwen op God,

2.van een leer van dompelingen,

en van  oplegging van handen,

van opstanding der lijfdoden en

van een oordeel wereldlang.

3.En dit zullen wij maken, indien 

tenminste God (ons) afvaardigt.

4.Er is immers geen kracht om

hen, die, eenmaal verlicht geworden,

gesmaakt hebben en de hemelse 

schenkingen en (als)medehouders

geschieden van de heilige beluchting/ter

5.en de prachtige woordinbreng*    *Gr.rèma 

gesmaakt hebben van God en 

de krachten van de aanstaande zijnde

wereldtijd,

6. en afvallig zijnde,

wederom te vernieuwen 

tot besefverandering,

hen die weer kruispalen de stichtzoon

           HEBR 6

van God en tot toonbeeld maken.

7.Het land immers, dat indrinkt

de vaak op hem komende regenval

en dat baart gewas goed ingesteld

voor diegenen door wie het ook

verbouwd werd, neemt aan 

de inzegeningen vandaan van God.

8.maar dat uitbrengt doornstruiken

en distels[50] (is)ongewichtig en

kleinering* lijfna, waarvan     *Gr.katara = (hier) Hebr.QáLáLáH

het al-af-worden* (is) tot verbranding.    *Gr.telos = hebr. KáLieJL

    62

9.Maar wij zijn overtuigd omtrent jullie,

beminden, van betere en bevrijding

hebbende (dingen), ook indien wij

alzo praten.

10.Niet immers (is)onrechtmatig God

om te praten van jullie werk

en van de minne, die jullie betoond

hebben tot zijn naam,

heerdienaar geweest voor de heiligen

en heerdienend.

11.Maar wij verlangen moedig*,    *Gr.epithumeoo = Hebr.AáWáH

dat ieder van jullie dezelfde vlijt

betonen tot volledige vervuldheid

van de hoop tot de-al-afheid,

12.opdat jullie niet (als)langzamen

geschiedden, maar naspelers 

van wie door vertrouwen en

grootmoedigheid wettig aandeel hebben

in de beloften.

13.Want God, die aan Abraham beloofd

had, daar hij bij geen grotere onder ede

had te spreken, zwoer bij zichzelf*,   *Gr.omnumi=Hebr.SháBàNg 

zeggende:

14.ware’t-dat ik niet zegenend*   *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàK

zou zegenen jou en volte makend

maak ik een volte van jou[51]. 

15.En zo grootmoedig geweest 

heeft hij zich laten toevallen de belofte.

16.Want menselijken zweren bij het

grotere en voor hen (is) het einde

van alle tegenspraak de eed ter verzekering.

           HEBR 6,7

17.Waarmee God, besluitend te over

aan te tonen aan de wettig aandeelhebbenden

aan de belofte, het onoverbrengbare

van zijn besluit heeft bemiddeld met een eed,

18.opdat wij door twee inbrengzaken*,   *Gr.pragma=(hier)Hebr.DáBháR

(die) onoverbrengbaar (zijn), waarin niet 

van kracht is dat God liegt, sterke toeroeping

hebben, (wij)die toevlucht zoeken om 

sterk te vatten de voor(ons)liggende hoop

19.welke wij als een anker hebben

van de lichaamziel en onwankelbaar en

stevig en binnenkomend in het inwendige*  *Gr.esooteron=Hebr.PeNieMieJ

van het gordijn*[52],

20. waar een voorloper om ons is

binnengekomen Jezus, naar de inzetting

van Melchizedèk[53]die (als) vooraangaand

priester geschiedt voor wereldlang.

7.1.Hij (is)immers de Melchizedek,       

koning van Salem, priester van God

de hoogste, die tegemoet ging

Abraham, die terugkeerde vandaan

van de slag van de koningen, 

en hem inzegende[54],

2.aan wie ook een tiende vandaan

van alles[55] Abraham vereffende*,   *Gr.merizoo=Hebr.CháLàQ

eerstens  vertolkt (als) koning van

gerechtigheid[56], en vervolgens ook

koning van Salèm[57],

3.omvamende-loos, moederende-loos,

geschiedrondekennisloos,  noch een

vooraangaande van dagen noch van

het leven een al-afheid hebbend,

maar gelijkenis hebbend met de

stichtzoon van God blijft hij priester

in doordracht[58].

           HEBR 7

4.En beschouwt hoeverstrekkend

hij (is), aan wie  een tiende gegeven 

heeft van de topstapels Abraham

de vooraangaand omvamende[59].

5.En zij nu vandaan van de sticht-

zonen  van Levie, die het priesterschap

aannemen, hegben het gebod om

te onttienden het volk volgens de

wetsuitlegging, dat geschiedt (als) hun

broederverwanten, hoewel zij

uitgekomen zijn uit de heup van

Abraham.

6.Maar hij van wiens geschiedronde 

gezegd wordt niet vandaan van hen

(te zijn), heeft  vertiend Abraham en

heeft hem die heeft de beloften

ingezegend..

7.Maar zonder alle tegenspraak wordt

de mindere door de meerdere ingezegend.

8.En hier (zijn) wie tienden nemen stervende

mensen,

9. maar daar hij van wie getuigd wordt dat

hij leeft. En om sprake te spreken, door

Abraham wordt ook Levi die tienden 

aanneemt, vertiend.

10.Want in de heup van zijn omvamende

geschiedde hij nog toen Melchizedek

hem tegemoet ging.

11.Indien er nu al-afheid door het       

Levititische priesterdom geschiedde,

want het volk werd daarbij de

wetsuitlegging gesteld, welke (is)nog

de behoefte  dat er volgens de

inzetting van Melchizedek een andere

prietser opstaat en niet naar de 

inzetting van Aäron wordt gezegd 

(te zijn)? 

12.Want wanneer omgesteld wordt

           HEBR 7

het priesterdom uit dwang, geschiedt

ook een omstelling van de wetsuitlegging.

13.Want overwie gezegd wordt deze

(dingen) heeft het gehouden met een

andere stamstaf, waarvan niemand

is vast gehouden voor de slachtplaats.

14.Want overduidelijk (is’t) dat uit Juda

is opgestegen onze machtiger, tot  welke

stamstaf omtrent priesters Mozes

niets bepraat heeft.

15.En te over nog welduidelijk geschiedt’t

nog, indien volgens de gelijkenis van

Melchizedek een andere priester opstaat,

16., die niet volgens de wetsuitlegging

van het vleselijke gebod in de geschiedenis

is gekomen, maar volgens de kracht van 

het onontlosbare leven.

17.Want hij getuigt: jij(bent) priester tot

wereldlang volgens de inzetting van

Melchizedek.[60]

18.De terzijde-stelling immers van het 

tevoren ingevoerde gebod geschiedt

door zijn onvastheid en onnut;

    63

19.niet immers maakt-al-af de wetsuitleg,

maar de binnenvoering van een betere

hoop, waardoor wij lijfna-komen*   *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB

aan God.

20.En voorzover niet zonder eed-zwering,

  zij immers  zonder eedzwering (als)

priesters geschied zijnde, 

21.maar hij met eedzwering door die zegt 

tot hem:gezworen* heeft de machtiger  *Gr.omnumi=Hebr.ShóBàNG (zich

en niet zal hij van belang veranderen:     [bezevenen.

jij priester wereldlang; – 

22.voorzover ook van een betere instelling*  *Gr.diathèkè = Hebr.BeRieJT (zuiver-

is lijfna geschied Jezus.         gang)

23.En zij zijn geschied (als) meerdere

priesters om door het sterven verhinderd

te worden altijd te blijven.

24.Maar hij doordat hij blijft tot wereldlang

heeft een onovertreedbaar priesterschap,

25.vanwaar hij ook de kracht heeft

te bevrijden tot al-af-heid hen die toekomen

door hem tot God, altijd levend om te

           HEBR 7,8

interveniëren voor hen.

26.Want een zodanige vooraangaand

priester  past ook ons, volgens de norm,

kwaadloos, ombesmet, afgezonderd 

vandsaan van de verwaarders,

en hoogstaander dan de hemelen

geworden;

27.die niet heeft per dag een dwang

zoals de voraangaand priesters

eerst over de eigen verwaardingen

slachtingen* op te dragen**, vervolgens   *Gr.thusia=Hebr.ZèBàCh;**Gr.anaphe-

over die van het volk; want dit     [rein=Hebr.NgáLáH(hiphíl)

maakte hij op één enkele maal*    *Gr.ephhapax = Hebr. AèChàT

toen hij zichzelf opgedragen heeft.

28.De wetsuitleg immers stelt aan

menseliojken (als)vooraangaand

priesters die onvastheid hebben,

maar de inbreng* van de eedaflegging

die(is) na de wetsuitleg, stichtzoon die

tot in wereldtijd al-af-gemaakt is.

8.1.Maar hoofdzaak (is)bij de gezegde

(dingen), wij hebben een zodanige

voraangaand priester die neerzit

aan de rechter(zijde) van de troon

van de grootheid in de hemelen,

2.een bedienaar van de geheiligden[61]*   *Gr.hagios=Hebr.QáDóWSh

en van de waarachtige tent die

geplant* heeft de machtiger[62], niet   *Gr.pègnumi = (hier) Hebr. NáThàNg

een mens.

3.Want alle vooraangaand priester

wordt tot het opdragen van geschenken 

en slachtgaven aangesteld, vandaar

de dwang, dat ook deze iets heeft,

wat hij op zou dragen.

4.Indien hij nu geschiedde op het land

zou hij niet geschieden als priester,

daar er geschieden opdragenden

van geschenken volgens wetsuitlegging;

5.welke bedienen het voortoonbeeld

en de schemering van de hemelse

(dingen), zoals Mozes in gebruik genomen

           HEBR 8

was, toen hij aanstaande was,

om al-af te maken de tent;

zie, beweert hij immers, jij zult

maken de-al-afheid volgens

het voorbeeld dat jou getoond

werd op de berg[63].

6.Maar nu zij hem toegevallen

draagwaardiger diensten, zoveel

als hij ook (als) de betere

middelaar geschiedt van een

instelling*, welke op betere beloften   *Gr.diathèkè = Hebr.BeRieJT 

wettelijk ingesteld werd.

7.Indien immers dat eerste onberispelijk

geschiedde, zou niet voor het tweede

een opstaanplaats gezocht zijn.

8.Berispend immers zegt hij hen:

Zie dagen komen, zegt de machtigher,

en ik zal al-af-doen-zijn* bij het huis    *Gr.sunteleoo = Hebr.KáLàL

Israèl en bij het huis Juda een nieuwe

instelling,

9.niet volgens de instelling die  ik

gemaakt heb voor hun omvamenden

op de dag dat ik hen bij de hand opnam

om uitvte voeren hen vandaan van het

land Egypte, omdat zij niet inbleven

in mijn instelling, en ik had geen belang

bij hen, zegt de machtiger.

10.Omdat  dit (is) de instelling, die ik

instellen zal voor het huis Israèl na die

dagen, zegt de machtiger, gevend 

mijn wetsuitleggingen in hun besef,

zal ik die ook op hun harten opschrijven.

En ik zal geschieden hun tot God

en zij zullen geschieden mij tot genotenvolk.

11.En zeker niet zal leraren elkeen zijn

stadgenoot, en elkeen zijn broeder/zuster-

verwant, zeggend: volkèn de machtiger, 

omdat allen mij zullen volkènnen 

vandaan van de kleine tot de grote van hen, 

12.omdat ik vergevingsgezind* zal geschieden *Gr.hileoos= (meestal) Hebr.SáLàCh

voor hun ontwrichtingen*  en  hun   *Gr.adikia = (hier)Hebr.NgáWóWN

verwaardingen niet meer indachtig* zal zijn[64].  *Gr.mimnèskoo=Hebr.ZáKhàR

           HEBR 8,9

13.Met het zeggen ‘nieuw’ heeft hij

oudtijds gemaakt het eerste. En het

oudtijds gewordene en het baardoud

gewordene (is)lijfna onverschijnbaarheid.

9.1.Wel heeft nu ook het eerste

rechtmatigheden van dienst en het

geheiligde (dat)ordentelijk(is).

2.Want de toebereide tent, de eerste,

waarin  en de zevenlamp* en de tafel**   *Gr.luchnia =Hebr.MeNóWRáH; **Gr.

en de voorstelling van de broden,    [trapeza = Hebr.ShoeLÇháN

van welke gezegd wordt het Geheiligde;

3.En achter het tweede gordijn* een   *Gr.katapetasma = Hebr.PàR’KàT

tent waarvan gezegd wordt het

Geheiligde van de Geheiligde,

4.hebbend een gouden verwalmingsvat

en de kast* van de instelling** omhuld   *Gr.kibootos=Hebr.AáRóWN;  **Gr.

overal met goud, waarin een kruik

van goud hebbend het manna en 

de stamstaf van Aäron, die uitsproot

en de borden van de instelling,

5.bovenover haar cheruben van 

dunkzwaarte, die beschemen

de betegeningsplaat*; omtrent welke   *Gr.hilastèrion = Hebr.KàPoRèT

(dingen) het niet geschiedbaar is

nu iets te zeggen naar opsomming.

6.Deze (dingen) zo toebereid zijnde,

kwamen binnen in de eerste tent

ten allen (tijde) de priesters, diensten

al-af-makend,

7.maar in de tweede eenmaal des jaars

afgezonderd de vooraangaand priester,

niet zonder bloed dat hij aandraagt

jegens zichzelf en de ongewetenheden

van het genotenvolk,

           HEBR 9

8.terwijl de beluchter de heilige dit duidt,

dat nog niet tevoorschijn was gekomen

de neemweg van de geheiligden, omdat

de eerste tent nog stand hield,

9.welke (is) vore-stelling* naar het   *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL

tij* dat is ontstaan, volgens welke   *Gr.kairos = Hebr.NgéT 

en geschenken* en slachtgaven**    *Gr.dooron + (hier) Hebr.MiN’CháH

worden aangedragen, die niet de kracht   [**Gr.thusia = Hebr.ZáBàCh

hebben om volgens het mede-weten

al-af-te-doen zijn degeen die dient*,   *Gr.latreuoo = Hebr.NgáBàD 

10.afgezonderd[65] bij etenswaren en

dranken en draagwaardige onderdompelingen* *Gr.baptismos = Hebr.TháBáL

rechtvaardigmakingen van het vlees

tot het tij van juistzetting[66] opgelegd.

    64

11.Maar Christus, te geschieden gekomen                    

(als)vooraangaand priester van te geschieden

gekomen goede dingen, door de betere

en meer al-affe tent niet handgemaakt,

die geschiedt niet van deze schepping*   *Gr.ktisis

12.en niet door het bloed van geitenbokken*  *Gr.tragos = Hebr. NgáTieJR

en van runderen*, maar door het eigen bloed  *Gr.moschos = (hier)Hebr.BáQáR

is gekomen één-enkel-malig* naar de   *Gr.ephhapax = Hebr. AèCháD 

geheiligde (plaatsen), een wereldlange

loskoping uitgevonden hebbend.

13.Indien immers het bloed van geitebokken

en ossen* en de as van een var**,   *Gr.tauros = (hier) Hebr.ShuWR 

bespattend gemeengenoten[67], heiligt    [**Gr.damalis = Hebr.PhàR 

tot reinheid van het vlees,

14.hoeveel te meer zal het bloed van

de Christus (de Gezalfde), die door

de beluchter van wereldlang zichzelf

heeft aangedragen volgaaf* voor God,   *Gr.amoomos = Hebr.TáMieJM

reinigen het medeweten van ons

van lijfdode werken tot het dienen*   *Gr.latreuoo= Hebr.NgáBhàD

van de levende God.

15.Daardoor geschiedt hij  van de

nieuwe instelling* (als)middelaar,   *Gr.diathèkè = Hebr.BeRieJT – zuiver-

opdat, omdat gestorvenheid geschiedde

(als)loskoping* van de overtredingen   *Gr.apolutroosis = Hebr.PiD’JóWN

           HEBR 9

bij de eerste instelling, de belofte

aan zouden nemen zij die geroepen zijn

van een wereldlang wettelijk aandeel.

16.Waar immers een instelling[68] (is),

is het dwingend, dat de gestorvenheid

van de insteller aangedragen wordt.

17.Een instelling is immers bij lijfdoden*  *Gr.nekros

verzekerd, aangezien het nog niets

vermag, wanneer de insteller leeft.

18.Vandaar dat ook het eerste niet

zonder bloed(storting) is vernieuwd.

19.Want toen bepraat was al-af het

gebod volgens de wetsuitlegging

door Mozes aan al-af het volk,

genomen hebbend het bloed van de

runderen en de geitebokken samen met

water en wol van scharlaken en hysop,

heeft en  dat staafboek* en al-af    *Gr.biblion = Hebr.SéPhèR

het volk bespat[69]

20.zeggend: dit het bloed van de

instelling die God jullie gebiedt.[70]

21.En de tent en ook al-af het gerei

van de dienst* heeft hij met het bloed   *Gr.leitourgia = Hebr.NgáBhoDáH

ongeveer alles bespat[71] volgens de

wetsuitlegging,

22.en zonder bloedstorting geschiedt

geen verduwing[72].

23.Het is dwingend, dat de toonvoorbeelden

van de (dingen) in de hemelen daardoor

gereiningd worden, maar de hemelse (dingen)

           HEBR 9,10

 zelf door betere slachtgaven

ten opzichte van deze.

24.Niet immers in  handgemaakte

heilige dingen is ingekomen

Christus, de evenbeelden van de

waarachtige, maar in de hemel

zelf, om nu tevoorschijn te treden

voor de vertegenwendiging van God

om ons.

25.En niet opdat hij dikwijls zou

aandragen* zichzelf, zoals de    *Gr.prospheroo = Hebr.QáRàB(hiph.)

vooraangaande priester binnenkomt

tot het geheiligde volgens de 

jaarkring met andersman bloed,

26.daar het noodzakelijk is dat

hij dikwijls lijdt vanaf het

ontworpen zijn van de ordentelijkheid;

maar nu één-enkel-malig is bij het

al-af-worden van de wereldtijden*   *Gr.aioon=Hebr. NgoLáM

tot de terzijde stelling van de

verwaarding* door de slachtgave    *Gr.hamartia = Hebr.ChàThaeAáM

van hem hij tevoorschijn gekomen.

27.En zoals het weg ligt voor mensen

één-enkel-malig te sterven, en

daarna het oordeel,

28.Zo ook  Christus, één-enkel-malig

aangedragen geworden tot het

opdragen* van de verwaarding van   *Gr.anapheroo = (hier)Hebr.NáSsáA

velen[73] , wordt voor de tweede (keer)

zonder verwaarding gezien door hen

die voor hem ontvangstbereid zijn

tot bevrijding.

10.1.De wetsuitleging*, een schaduw    *Gr.nomos = Hebr.TóWRáH

immers hebbend van de aanstaande

zijnde goede (dingen), niet zelf 

de beeltenis* van de zaken, heeft   *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM

nooit de kracht hen die in de jaarkring 

met deze slachtgaven* die zij aandragen  *Gr.thusia = Hebr,ZáBàCh

met doordraging, naderkomen, volgaaf*  *Gr.teleios=Hebr.TáMieJM

te doen zijn.

2.(Is het niet)aangezien  zij niet stopten aan te dragen,

doordat nog geen enkel medeweten hebben

van verwaardingen zij die dienen één-enkel-

malig gereinigd zijnde?

3.Maar in deze (slachtgaven)(is) de indachtig

making van de verwaardingen in de jaarkring.

           HEBR 10

4.Immers de bloed(storting) van stieren

en van geiten heeft niet de kracht

om hoog-heen-weg-te-dragen verwaardingen.

5.Daarom binnengekomen in de 

ordentelijkheid zegt hij:

slachtgave en aandraaggave* heb jij   *Gr.prosphora=Hebr.QoR’BáN

niet gewild, maar jij maakt weer een

zielelichaam* geschikt voor mij.   *Gr.sooma

6.Brandoffers* ook voor verwaardingen  *Gr.holokautamon=Hebr.NgóWLáH[74]

dunken* jou niet goed.     *Gr.eudokein=Hebr.RáTsáH

7.Toen sprak ik: zie ik kom, in het

eerstdeel* van het staafboek is geschreven  *Gr.kephalè=Hebr.RoASh

omtrent mij, om te maken, o God,

de wil van jou.[75]

8.Hierboven zeggend dit slachtgaven

en aandraaggaven en brandoffers ook

omtrent verwaardingen heb jij niet

gewild en dunken jou niet goed,

welke volgens de wetsuitlegging

worden aangedragen, toen heb jij 

gezegd:

9.Zie ik kom om te maken de wil

van jou. Hij pakt op het eerdere

opdat hij het tweede deed staan;

10.in welke wil wij (als) geheiligden

geschieden door de aandraging van

het zielelichaam[76] van Jezus Christus

voor één-enkel-malig.

11.En ook alle priester heeft gestaan

dagelijks dienende en dezelfde 

slachtgaven dikwijls aandragend,

welke nooit de kracht hebben

verwaardingen over te nemen.

12.Deze, een-enkele slachtgave

           HEBR 10

voor de verwaardingen

aangedragen hebbend, 

in doordraging is hij neer gezeten

aan de rechter van God,

13.voor het overige ontvangstbereid

totdat gesteld zijn de vijanden

van hem (tot) voetstuk van de

voeten van hem.[77]

14.Want met  één-enkele*     *Gr.eis(mia)=Hebr.AèChàD

aandraaggave[78] heeft hij tot

al-afheid gebracht* in     *Gr.teleioo = Hebr.KáLáH

doordraging de geheiligden*.    *Gr.agiazmenos=Hebr.QáDóWSh

15.En aan ons ook getuigt 

de beluchter*  de heilige;     *Gr.pneuima = hebr. RuWàCh

na immers het gezegd hebben

hiervan:

16.Dit (is) de instelling* die    *Gr,diathèkè=Hebr,BeRieJT

ik zal instellen voor hen 

na deze dagen, zegt de machtiger,

gevend mijn wetsuitleggingen*

op hun harten, en op hun besef[79]

zal ik opschrijven hen.[80]

17.En de verwaardingen* van hen

en de ontwrichtingen* van hen

zal ik zeker niet nog indachtig zijn*[81].

18.En waar wegduwing[82] daarvan (is),

           HEBR.10

(is)geen aandraaggave meer omtrent 

verwaardingen[83].

19.Hebbende nu, zuster/broederverwanten, 

de allesverwoordingskracht op de neemweg 

van de geheiligden in de bloed(sstorting) 

van Jezus, 

20.welke hij heeft vernieuwd[84]

voor ons (tot) neemweg* pas tevoorschijn  *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

gekomen en levend door het spreidgordijn*  *Gr.katapetasma=Hebr.PieRoKèT =

dat geschiedt door zijn vlees,       [voorhangsel

21. en (hebbend) een priester groot bij

het huis van God,

22.moeten wij erbij komen met een

waarachtig hart in voldragenheid van

vertrouwen, zich bespat hebbend de harten

vandaan van een slecht medeweten

en zich gewassen hebbend het zielelichaam*   *Gr.sooma

met rein water.

23.Wij moeten aanhouden het onbevlijbare[85]

gelijkgevend spreken van de hoop, want

getrouw (is)hij die  beloofd heeft,

24 en wij moeten elkaar tot besef brengen

ter aanscherping van  minne en prachtige

werken,

25.niet verlatend de bij-synagoge van

onszelf, zoals gewoonte (is) voor sommigen,

maar toeroepend, en zoveel te meer als

jullie kijk hebben op de lijfnadering

           HEBR 10

van de dag.

26.Indien wij immers zelfopofferend*   *Gr.ekousios = Hebr.NáDàB

verwaarden[86] na het aannemen van de

volkènnis van de waarachtigheid, 

wordt er niet meer omtrent de

verwaardingen overgelaten een

slachtgave*,       *Gr.thusia = hebr. ZáBàCh.

27.maar een ontzagwekkende*

ontvangstbereidheid van oordeel

en een ijver* van vuur dat     *Gr.zèlos = Hebr. QáNáH

aanstalten maakt op te eten

de tegenstanders[87].

28.Iemand die terzijde stelde

de wetsuitlegging* van Mozes    *Gr.nomos = Hebr.TóWRáH

zal zonder medelijden bij twee

of drie getuigen sterven[88].

29.Hoeveel te erger dunkt jullie

zal hij waardig geacht worden 

tot waarde-boete[89] die de stichtzoon

van God overschreed en de bloedstorting*   *Gr.haima= Hebr. DáM

van de instelling* (als)algemeen gewoon[90]

aanvoerde, waarin hij geheiligd werd,

en de beluchting van goede-gunst 

brutaliseerde.

30.Want wij volkènnen hem die spreekt:

aan mij de rechtzetting*, ik zal  

herteruggeven[91]; en wederom de machtiger

oordeelt zijn volk[92].

31.Ontzagwekkend om te heen te vallen

in de handen van de levende God.

32.Maar weest indachtig de voorgaande

dagen, waarin jullie, verlicht geworden,

met veel kamp aan lijdenservaringen

           HEBR 10

erbij gebleven bent,

33.hierin dat jullie en door

honerijen en door beëngingen

tot schouwspel werden,en daarin 

dat jullie (als)bondgenoten van

wie alzo verkeerden geschiedden.

34.Ook immers met de geknevelden

hebben jullie mede geleden,

 en voor de wegropping van wat voorhanden

was bij jullie met vreugde zijn jullie tot 

ontvangst bereid geweest, volkènnend

zelf te hebben een betere voorhandenheid

en een grotere.

35.Werpt dan niet af jullie allesverwoording,

die heeft een groot weergaveloon.

36.Want aan erbij blijven hebben jullie

behoefte, opdat jullie, de wil van God

gemaakt hebbend, de belofte bezorgen,

37. want nog

weinig heel weinig[93] (tijd),

de komende zal komen en niet 

de tijd nemen[94]*,      *Gr.chroonizoo

38.en mijn rechtvaardige zal 

uit vertrouwen leven[95], en

indien hij zich onderuit haalt, heeft geen

welgevallen aan hem mijn lichaamziel[96].

39.Maar wij geschieden niet van de

onderuithaling tot teloorgang, maar van 

het vertrouwen tot aanmaking van de 

lichaamziel.

11.1. Maar het vertrouwen geschiedt       

(als)het bestaan van de gehoopte (dingen),

(als)het terechtbrengen van de zakendaden

die niet te bekijken zijn.

2.Daarin immers werden de ouden betuigd.

           HEBR 11

3.Door vertrouwen beseffen wij

dat geschikt gemaakt worden

de wereldtijden door de woordinbreng*

van God, zodat niet geschied is

het bekekene uit de tevoorschijn

gekomen (dingen).

4.Door vertrouwen heeft Abel

meer slachtgave ten opzichte van

Kaïn aangedragen[97] voor God,

Waardoor hij betuigd werd

(als)een rechtvaardige te geschieden,

getuigend over de geschenken van

God[98], en daardoor praat hij nog

gestorven zijnde.

5.Door vertrouwen werd Henoch[99]

overgebracht om niet te zien

gestorvenheid, en niet werd hij

gevonden omdat overgebracht heeft 

hem God. Want vóór de overbrenging

wordt hij betuigd goedgeschikt te zijn

geweest voor God[100].

6.Maar zonder vertrouwen is er geen

kracht goedgeschikt te zijn.

Want het is nodig dat vertrouwt

wie komt voor God, omdat hij geschiedt

en hij loonweergevend geschiedt

voor wie hem zoeken.

7.Door vertrouwen heeft Noach[101],

in gebruik genomen omtrent de (dingen)

die niet meer bekeken worden,

vroomopnemend, heeft hij toebereid

een kist* van bevrijding van zijn huis,   *Gr.kibootos = (hier)Hebr.TéBháH

waardoor hij veroordeelde de

ordentelijkheid* en in gerechtigheid   *Gr.kosmos

volgens vertrouwen geschiedde hij

wettig aandeelhebbend.

8.Door vertrouwen gaf Abraham[102] geroepen

gehoor weg te komen[103] naar een plaats*,  *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

welke hij aanstaande was aan te nemen

tot wettig aandeel*, en hij kwam weg   *Gr.klèronomia = Hebr.NàCháLáH

           HEBR 11

niet verstaande waar hij komt.

9.Door vertrouwen was hij voorbijgaand

huisbewoner[104] in een land van de

belofte als andersdoende*, in tenten   GR.allotrios = Hebr. NéKàR[105]

neerhuizend, samen met Izaäk en 

Jakob, die mede wettig aandeel

hebben in dezelfde belofte.

10.Want hij was ontvangstbereid

voor de stad die grondvesten*    *Gr.themelion = Hebr.JáSàD

heeft, waarvan (bouw)kundige*    *Gr.technitès

en staatswerker* God (is).     *Gr.dèmiourgos

11.Door het geloof nam ook

Sara zelf de kracht aan tot 

het ontwerpen van een kiem*    *Gr.sperma = heb r, ZèRàNg

en buiten het tij van hoedanigheid,

aangezien zij aanvoerde, dat

hij getrouw is, die (‘t)beloofde.

12.Daarom ook werden zij vandaan van

een één enkele* tot geschieden    *Gr.heis = Hebr. AèCháD

gebracht – en dat van een lijfdood*   *Gr.nekroöo

gewordene – , zoals de sterren* van   *Gr.astrai = hebr. KoKáBieJM

de hemel in volte en als het zand*   *Gr.ammos = Hebr. ChéJL

aan de lip* van de zee dat niet    *Gr.Cheilos = Hebr. SháPhàT

boekstaafbaar is[106]. 

13.In vertrouwen stierven zij allen,

niet voor zich verzorgd hebbend

de beloften, maar van verre deze

ziende en begroetend, en gelijkgevend

sprekend dat (als) vreemdelingen*   *Gr.xenos

en voorbijgaande staatsbewoners*   *Gr.parepidèmos

zij geschieden op het land[107].

14.Zij immers die zodanige (dingen)

zeggen, brengen te voorschijn, dat

zij een omvamingsland* zoeken.    *Gr.patris = Hebr.MóWLèDèT[108]

15.En indien zij indachtig waren

aan dat waarvandaan zij uitgetreden

           HEBR 11

waren, zij hadden tij om terug te buigen.

16.Maar nu streven zij naar beter,

dit geschiedt hemels.  Daarom acht God

zich niet te schande gemaakt  

(als)God van hun toegeroepen te woren;

hij  immers maakte gereed voor hen

een stad.

17.In vertrouwen heeft aangedragen*   *Gr.prospheroo = Hebr. QáRàBh

Abraham Izak toen hij beproefd werd[109]

en de afzonderlijk tot geschieden gebrachte* *Gr.monogenès

droeg hij aan, die de beloften opnam,

18.met wie hij bepraat had, nl. in Izaäk

zal geroepen worden voor jou kiemsel*.[110]   *Gr.sperma = Hebr. ZèRàNg

19.rekening houdend, dat God krachtig is

ook vandaan van de lijfdoden* te doen    *Gr.nekros

opstaan, waarvandaan hij ook bij vorestel*  *Gr.parabolè = Hebr.MáSháL

bezorgd werd.[111]

20.Door vertrouwen ook omtrent de

aanstaande zijnde (dingen) heeft IzaäK

ingezegend* Jakob en Ezau.    *Gr.eulogeoo = Hebr. BáRàK

21.Door vertrouwen heeft Jakob

stervende elk van de stichtzonen van

Jozef ingezegend, en heeft hij toegebukt

op de top van zijn stamstaf*.[112]    *Gr.rabdos = Hebr. ShèBhèTh

22.Door vertrouwen heeft Jozef overlijdende*  *Gr.teleutaoo[113]

omtrent de uitweg* van de stichtkinderen  *Gr.exodos

van Israël indachtig gemaakt en omtrent

zijn harde botten een gebod gegeven.

23.Door vertrouwen werd Mozes , tot geschieden

gebracht, schuil gehouden drie maand

door de hem omvamenden, omdat 

zij zagen knap[114] (is)het kind, en niet hadden

zij ontzag voor het doorzetten van de

koning.

           HEBR 11

24.Door vertrouwen heeft Mozes (als)

groot geschiedend, geloochend

gezegd te worden een stichtzoon

van de dochter van Pharao (te zijn),

25.meer oppakkend kwaad te verduren 

samen met het volk van God dan

voor een tij* te hebben van verwaarding  *Gr.kairos

genot,

26.aanvoerend, dat een grotere rijkdom

dan de voorraden van Egypte de hoon

van de Christus is; want hij had kijk

op het weergaveloon.

27.Door vertrouwen verliet hij Egypte,

geen ontzag hebbend voor het 

toorngemoed van de koning, want 

als ziende het ongeziene heeft hij

zich sterk gehouden.

28.Door vertrouwen heeft hij gemaakt

het paascha en de voorstorting

van bloed, opdat niet de verderver

van het eerstgeborene hen zou raken[115].

29.Door vertrouwen doortrad hij

de Rode Zee als door droog land,

waarin de Egyptenaren de proef

nemend verdronken[116].

30.Door vertrouwen vielen de muren*   *Gr.teichos = Hebr.ChóWMáH

van Jericho die omsingeld* werden   *Gr.kukloöw = Hebr. SáBieB

op de zevende dag[117].

31.Door vertrouwen is Rachab

de hoer niet mede te loor gegaan

samen met de niet-overtuigbaren,

ontvangen hebbend de bezichtigers

met vrede.[118]

32.En wat moet ik nog meer zeggen?

Want achter laat mij de tijd* 

als ik verhaal omtrent Gideon,

Barak, Simson, Jefta en David  en

Samuël en de profeten, die

33.door vertrouwen afvoerden

koninkrijken, bewerkten gerechtigheid,

toe lieten vallen beloften,

toemuurden monden van leeuwen,

34.doofden de kracht  van vuur,

ontvluchtten de monden van het

           HEBR 11,12

twistzwaard, krachtig werden

uit onvastheid, geschiedden

(als)sterken in broderij*,     *Gr.polemos = Hebr.MieL’CháMáH

legeropwerpingen van  andersdoenden

vlijden zij neer.

35.Genomen hebben vrouwen uit

de opstanding hun lijfdoden*,    *Gr.nekros

maar anderen werden stuk geroffeld,

niet bereid te ontvangen de loskoping,

opdat een betere opstanding hen

zou toevallen.

36.En sommigen hebben een beproeving

van bespelingen en gesels aangenomen,

en nog banden en bewaarhouding,

37.werden gestenigd, beproefd, verzaagd,

stierven aan de dodelijkheid van  een 

twistzwaard,kwamen langs in schapenvachten , 

in geiten huiden, achterop geraakten, beëngden,

kwaadberokkend,

38.voor wie niet waardig geschiedde

de ordentelijkheid*, op inbrengleegten   *Gr.kosmos

tuimelend en op bergen en bij grotten

en bij de holten van het land.

39.En deze allen, betuigd geworden

door vertrouwen, werden niet verzorgd

met de belofte,

40.omdat God omtrent ons op iets beters

vooruit laat kijken, opdat zij niet zonder

ons al-af-zouden worden.

12.1.Derhalve ook wij, hebbende       

een zodanige om ons heenliggende

wolk van getuigen, wegstellend

alle ballast en de goedstaande

verwaarding, moeten door er-bij-blijven

snel lopen* de voor ons liggende    *Gr.trechoo = Hebr. RuWTs

strijdbaan,

2.heenziende naar de vooraanvoerder

van het vertrouwen en de al-afmaker   *Gr.teleioöo = Hebr. KáLáH

Jezus, die in de plaats van de voor hem

liggende vreugde  erbij gebleven is, een

kruispaal* van schande veronachtzaamd  *Gr stauros

hebbend en aan de rechter (zijde) van 

de troon gezeten is.

3.Houdt immers rekening met hem die

erbij gebleven is in een zodanig tot zich 

tegenspreken van verwaarders, opdat

jullie ook niet in jullie lichaamzielen

losraken.

4.Nog niet tot bloedstorting* toe hebben  *Gr.haima = Hebr. DáM

           HEBR 12

jullie tegenstand geboden, de

verwaarding bestrijdend;

5.en verheimelijkt hebben jullie

de toeroeping*, die  jullie     *Gr.paraklèsis = Hebr.NáChàM

als stichtzonen aanspreekt:

stichtzoon van mij schoffeer*    *Gr.oligooreoo = (hier) Hebr.MáAàS

niet het onderricht* van de    *Gr.paideuoo = Hebr. JáSàR

machtiger en raak niet los

door zijn terechtbrenging*.    *Gr.elegchoo = Hebr. JáKàCh

6.Want wien de machtiger

bemint onderricht hij, 

maar hij geselt alle stichtzoon

die hij opneemt.[119]

7.Blijft bij het onderricht.

Als stichtzonen draagt jullie aan

God; want welke zoon dien

niet onderricht een omvamende?

8.Maar indien jullie geschieden

zonder onderricht, waaraan 

als deelhebbers allen geschiedden,

dan geschieden jullie (als)bastaarden

en niet (als) stichtzonen.

9.Wel hebben wij de ons omvamenden

van het vlees gehad (als)onderrichters

en wij draaiden om; zullen wij ons 

niet veel meer zetten onder de omvamende

van de beluchters en leven?

 10.Want zij hebben ons wel voor weinig 

dagen naar hun goeddunken onderricht,

maar hij tot bijdrage aan het deelnemen

aan zijn heiligheid.

11.Alle onderricht zover aanwezig dunkt

niet (als) vreugde te geschieden maar

(als)pijn, maar later (als)  vrede brengende

vrucht voor wie, door haar ingeoefend,

           HEBR 12

levert zij over gerechtigheid.

12.Daarom moeten jullie weggeduwde      

handen en losgeraakte knieën

weer rechtuit maken[120],

13.en maakt rechtuite looppaden

voor jullie voeten[121], opdat

niet het hinkende* wegdraait,    *Gr.Choolos = Hebr.PeSàCh

maar geneest veelmeer.

14.Achtervolgt vrede[122] samen

met allen en de heiliging,

zonder welke niemand zal zien

de machtiger.

15.Er toezicht op houdend* dat niet

iemand laat-achter-raakt vandaan

van de goede-gunst* van God,

opdat geen wortel van bitterheid 

opwaarts zich verwerkelijkend,

bekrioeld wordt[123] en door  deze

besmet* worden de velen,

16.opdat niet iemand hoer (is)

of gemeen zoals Ezau[124], die

tegen één-enkele spijze weggaf

zijn eerstgeboorte[125].

17.Jullie volkènnen immers,

dat toen hij ook vervolgens

wilde het wettig aandeel te hebben

van de inzegening*, hem geen gewicht   *Gr.eulogia = Hebr. BeRáKháH

gegeven werd, want een opstaanplaats*   *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

           HEBR 12

van besefverandering* vond hij niet,   *Gr.metanoia

hoewel hij met tranen zocht deze.

18.Niet immers zijn jullie toegekomen       

aan het betast geworden en

in brand gestoken vuur en aan donkerte*  *Gr.gnophos= (hier)Hebr.AoPháH

19.en aan westendonker en aan mist*   *Gr.Thuella = Hebr.NgáRáPhèL

en een klaroen* galmt en met en stem  *Gr.Salpingx=(hier)Hebr.ShoPháR

van woordinbrengen*[126], waarvan   *Gr.rèma = Hebr. DáBáR

de horenden  vroegen dat niet bijgesteld

werd aan hen een inbrengwoord*.   *Gr.logos = hebr. DáBáR

20.Niet droegen zij immers het gegeven

gebod: ook als een dier aanraakt

de berg, zal het met stenen begooid

worden[127] .

21.En, zo ontzagwekkend

geschiedde het tevoorschijn

tredende,(dat) Mozes sprak:

ontzaghebbend geschied ik[128]

en rillend. 

22.Maar jullie zijn toegekomen

aan Sion en aan de stad van God

de levende,  het hemelse Jeruzalem 

en aan de duizendtallen van

werkboden,

23.aan de gemeenschapsordening[129]

en aan de geroepenschap* van de   *Gr.ecclesia = hebr.QáHáL 

eerstgeboren, die opgeschreven zijn

in de hemelen, en God de beoordelaar

van allen, en aan de beluchtingen[130]

van al-af-zijnde rechtvaardigen

24.en aan de bemiddelaar van een

nieuwe instelling* en aan het

bloed* van bespatting**, dat het betere   *Gr.haima=Hebr.DàM;**Gr.rantizoo 

praat van de kant van Abel,      [=Hebr.NáZáH

25.Kijkt uit dat jullie niet verwensen

hem die (zo)praat; want indien deze

niet ontvluchtten op het land,

die verwenst hebben hem die in gebruik 

neemt, veel meer wij die ons afkeren

van hem die vandaan van de hemelen (is).

           HEBR 12,13

van wie de stem het land

deed wankelen; maar nu

boodschapt hij zeggend:

nog eenmaal zal ik doen

deinen niet afgezonderd

het land maar ook de hemel.

27.En dit nog eenmaal[131]

maak duidelijk de overbrenging

van de wankelende (dingen) 

zoals gemaakt, opdat blijven

de niet wankelende (dingen).

28.Daarom hebben wij die

aannemen een onwankelig

koninkrijk(-schap) goede-gunst*,    *Gr.charis = Hebr. ChèSèD

waardoor wij dienen

goedgeschikt God, met

welnemendheid en godsvrucht.

29.Ook (is)immers onze God

een vuur dat vereet.[132]

13.1.De broeder/zusterliefde*    *Gr.philadelphia

moet blijven, 

2.verheimelijken jullie niet 

de vreemdelingenliefde*,daardoor    *Gr.xenophilia

immers hebben sommigen

heimelijk als vreemdelingen

werkboden* begroet.     *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK

3.Weest indachtig*       *Gr.mimnèiskoo = Hebr.ZáKhàR[133]

de geknevelden* als mede-    *Gr.deoo = Hebr. AáSàR

geknevelden, die ’t te kwaad

hebben als ook (zo) geschiedend

in het ziele-lichaam*.     *Gr.sooma

4.Waardevol (zij) het huwelijk

in alles, en de bijslaap onbesmet.

Hoeren immers en echtbrekers

oordeelt God.

5.Zonder geldliefde de manier

van doen, genoeg hebbend aan

de aanwezige (dingen). Immers

hij heeft gezegd:

zeker niet duw ik jou af en

zeker niet laat ik jou achter[134].

6.Zodat wij gerust zijnde zeggen:

           HEBR 13

De machtiger voor mij een helper,

niet ontzie ik mij. Wat zal

maken voor mij een menselijke?[135]

7.Weest indachtig die jullie aanvoeren,

die bepraat hebben met jullie

het inbrengwoord* van God;     *Gr.logos = Hebr. DáBháR

beschouwend de uittrederoute

van het verkeren, speelt na hun

vertrouwen.

8.Jezus Christus gisteren en vandaag

dezelfde en in de wereldtijden*.    *Gr.aioon = Hebr, NgóWLáM

9.Door leraarswerken* bont en vreemd   *Gr.dsidachè

wordt niet heen gedragen; want prachtig

dat verzekerd wordt het hart,

niet met etenswaren, waarvan geen 

nut hebben die heenschrijden.

10.Wij hebben een slachtplaats*,   *Gr.thusastèrion=Hebr.MieZ’BàChwaaruit niet hebben de bevoegdheid* om                                                        *Gr.exousia

te eten die de tent bedienen.

11.Want heen hedragen wordt 

van de dierlevens het bloed* van   *Gr.haima=Hebr. DáM (= roodsstorting)

verwaardingen in het geheiligde*   *Gr. ta hagia = Hebr.QáDéSh

door de vooraangaand priester,

de zielelichamen* daarvan worden   *Gr.sooma

verbrand buiten de legeropwerping*[136]   *Gr.parembolè = Hebr,MàCheNáJieM

12.Daarom heeft ook Jezus, opdat hij

heiligde door het eigen bloed(-storting)

het genotenvolk*, buiten de poort   *Gr.laos  = Hebr. NgàM

geleden.

13.Dus moeten wij wegkomen tot hem

buiten de legeropwerping, dragende

de zijn hoon*.      *Gr.oneidizoo = Hebr. CháRàPh

14.Niet immers hebben wij hier een

blijvende stad, maar wij zoeken

wat aanstaande is.

15.Door hem moeten wij hoog heen

dragen* een- slachtgave van lofprijzing  *Gr.anapheroo = hebr. NáSsáA

door alles aan God[137]dit geschiedt

(als) de vrucht van de lippen[138] van

wie glijkgevendspreken over zijn naam.

16.En verheimelijkt het welmaken en

de bondgenootschappelijkheid* niet;

zodanige slachtgaven acht God goed

           HEBR 13

geschikt.

17.Laat je overtuigen door jullie

aanvoerders en zwicht voor hen,

want zij zijn bedacht op jullie

lichaamzielen als wie 

verantwoording* afgeven;     *Gr.logos

opdat zij met vreugde dit maken

en niet kreunende, want niet

kostendekkend (is)dit voor jullie.

18.Bidt omtrent ons; wij zijn

ervan overtuigd dat wij een 

prachtig medeweten hebben,

in alles prachtig willende

verkeren.

19.En te over roep ik toe dit

te maken, opdat ik ijlings 

weer ergens toe in staat zal zijn

voor jullie.

20.En de God van de vrede,

die heeft opgevoerd vandaan van 

de lijfdoden* de- weider van de    *Gr.nekros

voorttrekdieren* de grote     *Gr.probata=Hebr.TsAóWN

met bloedstorting* van  een    *Gr.haima = Hebr.DáM

instelling* wereldlang[139],     *Gr.diathèkÍ = Hebr.BeRieJT 

de machtiger onzes Jezus,

21.om geschikt te maken jullie

in alle goed tot het maken

van de wil van God, makende

in jullie wat goedgeschikt is

ten overstaan van hem door

Jezus Christus, aan wie de

 dunkzwaarte* tot wereldtijden    *Gr.doxa = Hebr.KáBóWD

van wereldtijden; amen.

22.Maar ik roep toe jullie,

zuster/broederverwanten,

houdt uit het inbrengwoord*    *Gr.logos = hebr. DáBháR

van de toeroeping.

En immers  door weinig[140]

zond ik (de brief) aan jullie.

23.Volkènt, dat onze broederverwant

           HEBR 13

Timotheüs losgelaten is,

samen met wie, indien hij ijlings 

komt, ik zal zien jullie.

24.Groet al de aanvoerders van

jullie en al de geheiligden;

gegroet worden jullie door  die 

uit Italië.

25.De goede gunst* is met     *Gr.charis = hebr. ChèSèD

jullie allen.

 

1

 


[1] Hier staat het Griekse woord ‘rèmá’. In de NTische teksten klinkt daarin het Hebreeuwse DáBàR door, dat het beste met ‘inbreng’ is te vertalen; het betekent immers niet alleen ‘woord’, maar ook ‘zaak’, d.w.z. het duidt aan wat ‘ingebracht’ wordt, het zij met woorden hetzij met daden. Ook het Griekse woord ‘logos’ dient in de LXX als vertaling van DáBháR en dat vertalen dan met ‘inbreng’, omdat het bij ‘rèma’ meer om ‘woorden’ gaat.

[2] Met dit Griekse woord wordt in de LXX en in het NT meestal het Hebreeuwse woord ChæTháAáH vertaald. Dat woord, dat algemeen met ‘zonden’ wordt vertaald, betekent ‘ver-waarden’, zowel in de zin van ‘waarde ontnemen/verminderen’ als in de zin van ‘waarde herstellen/teruggeven”.

[3] Het Griekse woord aggelos (ons woord engel) is de vertaling van het Hebreeuwse MeLæAàK en dat is het beste te vertaler als ‘bodewerker’; het is afgeleid van een werkwoord dat ‘bodewerk doen’ betekent.

[4] Psalm 2:7

[5] Het Griekse patèr en het Latijnse pater is verwant met ons woord ‘vader’. Dit woord, net als dus de eerder genoemde woorden, zijn stamverwant met het woord ‘vadem’, een maat zo groot als de uitgestrekte armen. Een vader is iemand die ‘vademt’, een ‘vademer’, en ‘vademen’ is  de armen uitstrekken om te omvatten, te beschermen. Vandaar de vertaling ‘omvademende’. Daarmee kan elke  biologische notie uit dit woord weggehaald worden; het gaat om karakteristiek gedrag. Ook het hebreeuwse AàB, dat etymologisch verwant is met ‘pa’ en ‘papa’, kan, indien we voor ‘vader’ kiezen beter met dit ‘omvademende’ vertaald worden. Ab-raham betekent: ‘wie velen omvademt’, ook al zal dit omvademende tegelijk het kiemsel (als vertaling van het Hebreeuwse ZèRà”, dat meestal, maar minder huist, met ‘zaad’ wordt vertaald) in zijn lendenen betreffen.

[6] IISam.7:14.

[7] De kern van het Griekse werkwoord ‘proskuneoo’ is het Griekse woord kuoon dat hond betekent. Van het Griekse werkwoord kunoo is ons ‘kussen’ afgeleid: likken als een hond. Proskuneo is als een hond de voeten likken/kussen. Met vertaling ‘toebukken’ sluiten we hier aan bij het Hebreeuwse woord, waarvan het de vertaling is

[8] Ps 97:7

[9] Psalm 104:4

[10] Voor de vertaling van het Griekse werkwoord miseoo sluiten we aan bij het Hebr.werkwoord SsáNéA. Beide werkwoorden drukken in de eerste plaats gedrag uit, het daarbij veronderstelde gevoel is  impliciet.

[11] Hier wordt psalm 45: 7 en 8 geciteerd uit de oude Joodse Griekse vertaling van de Septuaginta (LXX). Daar is het psalm 44:7 en 8.

[12] Hier staat in het Grieks het meervoud van archè en dat woord wordt sinds de LXX gekozen voor het Hebr. RéAShieJT, waarmee Gen.1:1 begint. Dat Hebr. woord betekent ‘eerste(ling)’. Maar het Griekse woord betekent ‘voorop/vooraangaan/zijn’ en zo vertalen we dit woord.

[13] Hier wordt de Griekse vertaling van de LXX van Ps.101:27 (Hebr. telling: Ps.102) letterlijk geciteerd.

[14] In deze tekst wordt verwezen naar Jes.50:9, waar volgens de Griekse vertaling van de LXX staat: en jullie allen zullen als een kleed verouderen en  volgens de Hebreeuwse tekst: zie de al-afheid van hen als een kleed verzonderen zij. De schrijver van de brief aan de Hebreeën vertaalt de Hebr. psalmtekst dus letterlijker dan de LXX, tenzij de vertalers van de LXX hier een andere versie van de Hebreeuwse tekst voor zich hadden.:

[15] Deze tekst verwijst naar de Griekse vertaling van de LXX van Jes.34:4, waar staat: en jij zult oprollen als een boek de hemel. Biblion is in Jes.34:4 de vertaling van het Hebreeuwse SéPhèR en dat betekent letterlijk ‘boekstaving’ en duidt op een boekrol. De Hebr. tekst van Jes.34:4 moet echter aldus vertaald worden: ontmanteld als een boekstaving worden de hemelhelften. Boekrollen worden bewaard en beschermd in een mantel. Het Hebr. GáLáH, dat zowel met ‘zich openbaren’ als met ‘in ballingschap gaan’ wordt vertaald, betekent letterlijk zoiets als ‘ontmantelen’. De Hebr. tekst van Jes. 34:4 zegt dus, dat de hemelen hun bescherming kwijt raken. De Griekse tekst van Jes.34:4 zegt dat de hemelen worden opgerold. En Hebr.1:12 zegt, dat God hem oprolt.

[16] Psalm 102:28. letterlijk volgens de LXX. Hebr. Ps.102:28: en-jij (bent) die.

[17] De Hebr.tekst van Psalm 102:28 gebruikt hier een opvallend werkwoord, n .l. TáMàM. Dat betekent vooraf ‘gaaf zijn’ De betekenis zou dus omschreven kunnen worden met: de jaar(anderingen) jouwer zullen ‘on-af’ blijven.

[18] Hier wordt letterlijk de Griekse tekst van Ps.109:1 uit de LXX aan gehaald. De Hebr. tekst, Psalm 110:1, luidt: zit aan de zuidenrechtse mijner tot ik stel de vijanden jouwer: een bank voor de voetebenen jouwer.

[19] Het Griekse werkwoord klèronomeo, heeft als kern het woord klèros en dat betekent letterlijk lot(steen); het daaraan toegevoegde nomeoo betekent ‘wettelijk’ of ‘rechtens’ zijn en. Het is de vraag of de gebruikelijke vertaling ‘erven’ het Grieks hier wel recht doet; het doet zeker het daarachter liggen de Hebreewse GóWRáL, dat ook lotsteen betekent geen recht en evenmin het meeklinkende JáRàSh = wegvangen,

[20] Gr. Pararreoo. Het werkwoord reoo beteknt alleererst ‘vloeien’. Het moderne Nederlande ‘afvloeien’ komt vrijwel overeen met dit Griekse woord.

[21] Het Griekse ‘hè oikoumenè’, waar het woord ‘gè’ = land moet worden bij gedacht, wordt in de LXX in een tal teksten gebruikt als vertaling van meerdere  Hebreeuwse woorden, zoals  AèRèTs = land, TéBéL = afdrachtbodem (vooral in Jesaja en de psalmen). In deze vertaling bewaren we ook de Griekse concordantie, omdat in het Griekse begrip het woord ‘huis’ (oikos) zo duidelijk meeklinkt.

[22] Hier volgt een citaat van Psalm 8:5-7, letterlijk uit de tekst van de LXX..

[23] De Hebreeuwse tekst heeft hier "weinig minder dan god (of een god danwel goden). Deze vertaalbeslissing van de oude Joodse vertalers in Alexandrië hangt waarschijnlijk samen met hun huiver een mens zo dicht bij God te plaatsen. Voor de schrijver van de Hebreeënbrief ( en ook voor Paulus)  zou juist de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst bij Jezus passen. In I Cor.15:27 zegt Paulus, dat God zelf  (= JHWH) NIET aan de Christus onderworpen is: dat verschil blijft. Zie hiervoor.

[24] In het Grieks staat hier het werkwoord humneoo, dat wij herkennen in het woord hymne. In dit citaat uit Psalm 22:23, is dat de vertaling van het Hebreeuwse HáLàL, dat in TaNaKh met ‘bepralen’ kan worden vertaald. Daarom vertalen we het Griekse woord ook zo. In de LXX komen zowel het zelfst.naamwoord als het werkwoord weinig voor en worden voor meerdere  Hebreeuwse woorden  gebruikt. Ook In het NT komen beide woorden maar een paar keer voor. In teksten waarin het OT geciteerd wordt volgen we het hebreeuws, zoals hier. In andere teksten vertalen we dit woord met ‘lied’ of ‘liederen zingen’.

[25] Het is een citaat van Ps.22:23, maar niet helemaal volgens de LXX (Ps.21:23). Het Grieks dat daar staat zouden we alsvolgt dienen te vertalen: doorvoeren (Gr. diègèsomai) zal ik jouw naam, voor mijn broeder/zusters, in het midden van de geroepenschap zal ik bepralen jou. Het Hebreeuws hebben we bij de TeHiLLieJM  alsvolgt vertaald: ik ben aan’t boekstaven (SáPhàR) toch de-naam jouwer aan de broederverwanten mijner; in het midden van de afstemming (QáHáL) ben ik aan ’t bepralen jou.

[26] Cit van II Sam.22:3, letterlijk volgens de LXX. Maar precies deze drie woorden ontbreken in de Hebreeuwse tekst. Ze ontbreken ook in de paralleltekst: psalm 18:3, volgens de Hebreeuwse tekst, maar ook in de Griekse vertaling van de LXX! Dezelfde woorden staan in de Griekse tekst van de LXX van Jes.8:17, als vertaling van twee Hebreeuwse woorden, die als volgt te vertalen zijn: en ik ben gespannen op (Hebreeuws: QáWáH, dat meestal met ‘hopen’wordt vertaald) hem.

[27] Deze woorden zijn een citaat van Jes.8:18 volgens de Griekse tekst van de LXX, die hier de Hebreeuwse tekst op de voet volgt: kijk-eens ik en -de-borelingen die geeft aan mij die-JHWH-van-Israël. In de LXX en in het NT wordt het Griekse paidion ook voor andere Hebreeuwse woorden gebruikt. Ter wille van de Griekse concordantie vertalen we het met ‘kind’.

[28] Wellicht gaat het hier niet om Mozes’huis, maar om het huis van God; datzelfde dient overwogen te worden t.a.v. vs 7.

[29] De schrijver citeert hier (bijna!) letterlijk naar de LXX Num.12:7: “Niet alzo (nl. zoals Mirjam en Aäron) mijn zorgdrager (therapoon) Mozes: in geheel mijn(= Gods huis, in Hebr. Mozes’eigen huis) huis geschiedt hij getrouw”. De Hebreeuwse tekst (letterlijk, zie BAND I): “niet~vastzo de-heerdienaar-mijner Mozes, in-de-al-afheid-van~het-huis-mijner is-getrouw hij”.

[30] Het Gr.woord therapoon komt in het NT alleen hier voor, het is in de LXX vooral in Exodus en Numeri de vertaling van het Hebreeuwse NgèBhèD. Elders is dat meestal doulos.

[31] De kern van dit hebreeuwse werkwoord is het getalwoord  ‘zeven’; in TeNaKh vertalen we dit woord dan ook met ‘zich bezevenen’. In het hebreeuws duidt het op  handelen, veel meer dan op spreken, zoals in het Grieks en in onze talen.  Wie zo handelt als het hebreeuwse woord beschrijft,  zweert in het Griekse taal en in de meeste Indogermaanse talen. Omdat ‘zich bezevenen’ te sterk afwijkt van het Griekse idioom – en van het onze –  kiezen we hier voor ‘zweren’, maar voor de schrijver van deze brief is het meer een handeling dan een verbale activiteit.

[32] De schrijver citeert hier Psalm 95:7b-11, vrijwel letterlijk volgens de LXX (Ps.94:7b-11). De Hebreeuwse tekst is BAND III.1 als volgt letterlijk vertaald: (7b) vandaag: ware’t-dat de-stem-zijner jullie aan’t-horen-zijn. (8)niet aan’t-stijven-jullie de-harten-jelieder als-te-MeRieBáH (Psalm 95 doelt hier op de geschiedenis in Ex.17. De LXX ‘vertaalt’ deze naam met een begrip nl.  ‘bitterheid’) als-op-de-dag-van  MàSSáH (ook deze naam komt uit Ex.17 en deze  ‘vertaalt’ de LXX in een begrip nl. ‘beproeving’; en dat is even opmerkelijk als het feit dat de Joodse schrijver van deze brief hier de weergave van de LXX overneemt). (10) veertig jaarandering ben-ik-weerzin-aan’t-hebben in-de-(geboorte)ronde: en-voorts-zeg-ik: een-genotenvolk  tuimelenden van hart (zijn)zij;en-zij, niet~volkènnen-zij de-neemwegen-mijner.(11)wat~ik-mij-bezeven in-de-walgneus-mijner; ware’t-dat~zij’aan’t-komen-zijn naar-de-rustplaats-mijner. 

[33] Woorden uit psalm 95 vs 7b, 8a; zie de volgende voetnoot.

[34] Hier citeert de Joodse schrijver Psalm 95:8, woordelijk naar de LXX (Ps.94:7b,8a). De Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND III):(7b) “vandaag: ware’t~op-de-stem-zijner zijn-jullie-aan’t-horen.(8a)  niet~aan’t-stijf-maken-jullie de-harten-u-lieder als-(in)-MeRieBáH”. De Joodse vertalers van de LXX hebben in plaats van ‘als’ (Hebr. ‘Ke’)het woordje ‘in’ (Hebr. ‘Be’)gelezen. De Hebreeuwse letters K en B lijken erg op elkaar en kunnen dus gemakkelijk verwisseld worden of fout worden overgeschreven. En toen hebben deze vertalers in plaats van de naam  MeRieBaH’ (=’bitterheid’) het begrip ‘bitterheid’ gelezen. En zo citeert Paulus deze tekst. Het is natuurlijk heel goed mogelijk dat deze psalm ook in deze Hebreeuwse versie bekend is geweest. Zowel Psalm 95 als de schrijver van deze brief verwijst hier naar de geschiedenis van Ex.17. Ook hij voert  hier een debat met Joodse tegenstanders en doet dat door hen hun (en zijn!) eigen geschiedenis voor te houden. Die geschiedenis is gekenmerkt door verzet tegen de weg die die-JHWH-van-Israël met Israël gaan wilde – en ook daadwerkelijk ging en . .  nog altijd gaat! Een ‘zuiver-gang’, een BeRieTh, een verzoeningsroute. Juist deze geschiedenis vol verzet van de  kant van Israël, toont die-JHWH-van-Israël als een God die zijn  partnervolk nooit wegstuurde en dus ook nu, ondanks hun verzet tegen Jezus de Christus, niet afschrijft en verwerpt. Hij verwerpt hun gedrag, maar niet henzelf. De schrijver voorziet hier dat de kerkgeschiedenis evenzo een geschiedenis van verzet tegen de Christus zal gaan worden en bereidt zijn lezers daar voorzichtig op voor. 

[35] Hier verwijzen de bewoordingen naar Num.14, met name vs 22 en 29. Aaan het slot van vs 34 lezen we deze woorden volgens de Hebreeuwse tekst: “. . . en-voorts-zijn-zij-aan’t-volkènnen het-verijdelen-door-mij”. Hier vertaalt de LXX: “en zij zullen volkènnen de neuswalging (orgè) van mij”. De schrijver van deze brief gebruikt hier een ander Grieks woord voor de vertaling van het Hebreeuws, nl. prosochtizoo, dat in de LXX meestal  de  vertaling is van het Hebreeuwse werkwoord QuWTh, dat ‘weerzin hebben’ betekent en dat ook  dikwijls voorkomt in de verhalen over Israëls verzet tegen Mozes en de profeten.  

[36] Zie weer Num.14:22 en 29, volgens de Griekse tekst van de LXX. Het Griekse woord ‘koolon’ betekent eigenlijk ‘been’ of ‘poot’ en soms ‘lichaamsdeel’. Alleen in de LXX en het NT wordt het in deze betekenis gebruikt. Men vermoedt hier een Hebraïsme.

[37] Zie weer Num.14:22.

[38] Hier weer deze waarschuwing dat de geschiedenis van de ecclesia Christi hetzelfde verloop kan/ zal hebben als die van de ordegemeenschap van Israël.

[39] Hier wordt opnieuw Psalm 95 aangehaald en wel vs 11, het laatste vers van deze psalm. Het citaat volgt precies de tekst van de LXX (Ps.94:11). De LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.

[40] Citaat van Gen.2:2, letterlijk naar de vertaling van LXX, die op haar beurt de Hebreeuwse tekst volgt, behalve dat daar het Hebreeuwse SháBàT staat, dat we het beste met ‘verstillen’ kunnen vertalen. De schrijver van deze brief verbindt blijkbaar Gen.2:2 met Psalm 95:11 op grond daarvan dat in de Griekse vertaling van de LXX hetzelfde begrip ‘katapausis’ wordt gebruikt, terwijl in de Hebreeuwse teksten twee verschillende woorden staan.

Inhoudelijk hangen deze Hebreeuwse woorden wel samen, maar de context waarin ze voorkomen verschilt 4.

[41] Weer een verwijzing naar Psalm 95 nu naar vs 7, dat hierna met vs 8 geciteerd wordt, en alweer naar de Griekse tekst van de LXX (Ps.94:7/8). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II.2) luidt : “. . . . vandaag: ware’t-dat-jullie de-stem-zijner aan’t-horen-zijn.”,

[42] Zo wordt Jezus in het Grieks gespeld, maar het is ook de vergrieksing van de Hebreeuwse naam Jozua (JeHóWShuWáH). In de LXX heet het bijbelboek Jozua Ièsous, Jezus dus. Hier gaat het echter niet om Jezus, maar om Jozua, daarom spellen we naam hier preciezer naar het Grieks.

[43] De schrijver verwijst hier naar de  Griekse tekst van Gen.2:2 in de LXX.

[44] Letterlijk  ‘koppelingen’.

[45] In deze opsomming wordt het gehele menselijke lichaam beschreven als het geheel van plekken, waar wat wij het innerlijk leven, het geestesleven zijn gaan noemen, zich afspeelt met het hart als beslissend lichaamsdeel. Dat zijn ook de leden waarover Paulus schrijft zowel in de brief aan de Romeinen als in de brieven aan Corinthe. Het hoofd wordt in deze opsomming niet genoemd, want dat is niet de plek waar zich het geestesleven afspeelt, dat is het orgaan waarmee dit innerlijk leven naar buiten treedt en dat die innerlijke = inwendige mens ontvankelijk maakt voor wat van buiten af komt. De mens is daarom echt een lichaamziel of een zielelichaam.

[46] Een beweging bij het naakt (= gumnos)  worstelen, waardoor iemand te kijk komt te liggen.

[47] Meestal wordt hier ‘hogepriester’, maar het woord zegt, dat het gaat om een preister die vooraan gaat.

[48] Hier wordt Psalm 2:7 geciteerd, letterlijk volgens de LXX. De Hebreeuwse tekst luidt, letterlijk vertaald (zie BAND III.1): “hij-zegt naar-mij stichtkindzoon-mijner jij; ik: deze-dag baar-ik-jou.”

[49] Hier wordt psalm 110:4 geciteerd, letterlijk volgens de LXX (Psalm 109:4). De Hebreeuwse tekst luitd, letterlijk vertaald (zie BAND III.2): “jij~priester voor-wereldlang; op-het-ingebrachte-van MàL’KieJ~TsèDèQ”.

[50] Hier wordt verwezen naar Gen.3:18, waar in de LXX dezelfde twee Griekse woorden staan: doornstruiken en distels. In plaats van ‘uitdragen’ (ekpheroo) staat daar echter ‘anatelloo’=  ‘opstijgen’. De Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND I): “En-doornstruik en-distelis-het-aan’t-doen-uitspruiten voor-jou”.

[51] Hier wordt Gen.22:16 en 17. geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de bewoordingen in de LXX. De letterlijke (z BAND I) vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “. . . ik bezeven-mij konde-van~die-JHWH-van-Israël; . . . .

ja~inzegenend ben-ik-aan’tinzegenen-jou: en-veel-makend benik-aan’t-maken het-kiemsel jouwer”. 

[52] Deze woorden komen voor in de Griekse vertaling van de LXX van Leviticus 16:2 en 12, waar verteld wordt over liturgie van de Grote Verzoendag, als de hogepriester binnen gaat in het heilige der heilige achter het gordijn (het voorhangsel).

[53] Hier wordt in Psalm 110 (LXX 109) vs 4 over gesproken.

[54] Deze geschiedenis staat reteld in Genesis 14: 17-20. De tekst hier volgt de bewoordingen in de LXX, maar is geen  precies citaat, noch van de LXX-tekst, noch van de Hebreeuwse tekst.

[55] Ook deze woorden zijn ontleend aan het verhaal uit Genesis 14.

[56] Melchizedek  gespeld volgens de Hebreeuwse letters: MàL’KieJ~TsèDèQ: het eerste hebreeuwse woord betekent ‘koning-van’ en het tweede ‘gerechtigheid’.

[57] De naam van deze stad met Hebreeuwse spelling: SháLéM en daarin horen we het woord SháLóWM = vrede. Deze naam wordt wel in verband gebracht met de naam Jeruzalem, JeRuW-SháLáJieM. Dat was oorspronmkelijk een stad (stadje) van de Jebusieten, een van de Amoritische volken in het toenmalige Kanaän: Salem van de Jebusieten dus: Jebusalem en dat werd Jeruzalem. In de Hebreeuwse taal is in de naam Salem het woord SháLéM te horen ; of dat als woord in de oude Kanaänitische taal ook die betekenis had, is onbekend. 

[58] Dit Griekse woord komt allen hier maar voor en is afgeleid van het werkwoord ‘pheroo’, dat ‘dragen’ betekent: Melichizedek draagt dit priesterschap als koning door de tijden heen. Het is een heel bijzondere gebeurtenis in de verhalenreeks over Abraham, die in Genesis 14:17-21 beschreven wordt. Een gebeurtenis die op zichzelf staat  en een opvallende koningsnaam, die ook verder nergens voorkomt. Hij geldt als de vertegenwoordiger van de naties, die Abraham in zijn nabijheid welkom heet en te eten geeft. Abraham is hem schatplichtig en vervult die plicht ook. Dit prachtige verhaal bevestigt dat de positie van Asbraham in Kanaän die van een gast is, zij het een welkome, de positie die sinds de ballingschap kenmerkend is voor de in diaspora levende Joodse gemeenschap. In het volgende verhaal wordt dat ook duidelijk, als Abraham de have weigert die de koning van Sodom als vergoeding voor Abrahams hulp aanbiedt, met de zin “opdat jij niet kunt zeggen: ik heb Abraham rijk genmaakt”. Hier klinken noties die elke diaspora Jood maar al te bekend zullen voorkomen.

[59] Hier staat het woord patriarchès, dat meestal met ‘aartsvader’ vertaald wordt. ‘Aarts’ is echter een verbastering van het Griekse ‘archè’ en dat betekent: vooraangaan. 

[60] Citaat uit Psalm 110:4 volgens de Griekse tekst van de LXX. Deze hele psalm gaat over een zoon van David, die koning is; welke? De Messias? Zowel bij uitleg van de passage uit Genesis 14 als van deze psalm hebben deze vragen   de Joodse uitleggers de eeuwen door stevig bezig gehouden. Het is begrijpelijk,  dat deze passages in de Christelijke uitlegtraditie op Jezus werden betrokken.

[61] Of: geheiligde dingen

[62] Deze woorden staan in de Griekse versie van de LXX in Num.24:5 en 6, in de derde profetie van Bileam.  De letterlijke vertaling van de Hebr. tekst (zie BAND I) luidt: 5.“wat~goed de tenten (LXX: skènè) JàNgæQoBh;

de-woningen-jouwer JieSseRáAéL. 6. als-beken uitgerekt, als-omschuttingen op een-blikkering; als-aloëbomen (SV: sandelbomen, NGB: idem; Zij volgen de vocalisatie van de Masoreten. Dezelfde medeklinkers kunnen echter ook anders gevocaliseerd worden en staat  er ‘tenten’ en die lezing volgden de Joodse vertalers in Alexandrie toen zij tussen 300 en 100 v.Chr. TeNaKh in het Grieks vertaalden. Die lezing volgt ook de schrijver van de Hebreeënbrief.)  plant  die-JHWH-van-Israël, als ceders aan~wateren.”  

[63] Hier wordt Ex.25: 40 geciteerd, volgens de bertaling in het Grieks van de LXX, alleen het werkwoord saat in Hebr. in de passieve vorm, en in de LXX in de mediumvorm. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “en-zie en-maak in-de-stichtvorm-hunner, die~jij ziende(bent) op-de-berg.” 

[64] Hier wordt de bekende passage uit Jeremia geciteerd: Jer.31:31-34, vrijwel zoals die in de Griekse vertaling  van de LXX te vinden is in Jer.38:31-34 (De hebreeuwse tekst die de Joodse vertalers voor zich hadden volgde op veel plaatsen een nogal afwijkende indeling). De kleine verschillen kunnen er aan worden toegeschreven, dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën (waarschijnlijk) uit het hoofd  heeft geciteerd. Vermeldenswaard is 1) dat i.p.v. het Griekse ‘diatithèmi’ in Hebreeën het Griekse werkwoord ‘sunteleoo’ (= overwegend de vertaling van de  causatiebe, Hiphíl, vervoeging van het Hebreeuwse ‘KáLáH’ = al-af-doen-zijn) staat als vertaling van het hebreeuwse ‘KáRàT’ (= afscheiden); 2) de zinsnede die volgt op het woord Egypte wijkt eveneens af – zie de vet gedrukte tekst in de vertaalde Hebreeuwse tekst  De Griekse  vertaling volgt verder de Hebreeuwse tekst vrijwel op de voet. Hier volgt de letterlijke vertaling ervan (zie BAND II): (31) “kijk-hier dagen (zijn)komende konde-van~die-JHWH-van-Israël; en-ik-scheid-af: samen-met~het-huis JieSs’RáAéL en-het-huis JeHuWDáH een-zuivergang (die)nieuw(is).  (32) niet als-zuivergang: die ik-afscheid samen-met~de-omvamenden-hunner,op-de-dag-dat ik-hard-vat bij-de-hand-hunner, om-te-doen-uittrekken-hen vandaan-van-Het-land MieTs’RájieM; daar~zij verstoren enwel~de-zuivergang-mijner: en-ik ik-bezitter-ben bij-hen, konde-van~die-JHWH-van-Israël. (SEDER) (33) ja dit(is) de-zuivergang die ik-aan’t-afscheiden-ben samen-met~het-huis JieSs’RáAéL laat-achter de-dagen (nl.)deze konde-van~die-JHWH-van-Israël, ik-geef en-wel-de-uitlegging-mijner in-het-naderlijf-hunner, en-op~het-hart-hunner ben-ik-aan’t-schrijven-haar en-ik-geschied voor-hen tot-gods,  en-zij zij-geschieden-voor-mijtot-genoptenvolk. (34) en-niet zijn-zij-aan’t-leren nogmalig: iedermenselijke enwel~de-metgezel-zijner en-iedermenselijke enwel~de-broederverwant-zijner te-zeggen,volkènt enwel~die-JHWH-van-Israël;ja de-al-afheid-hunner zij-zijn-aan’t-volkènnen enwel-mij voor-vandaan-dekleine-hunner en-tot~de-grote-hunner konde-van~die-JHWH-van-Israël, ja aan’t-vergeven-ben-ik het-geontwricht-hunner, en-bij-de-verwaarding-hunner niet ben-ik-aan’t-hakenñogmalig”. 

[65] Vergelijk het Nederlandse ‘uitsluitend’.

[66] Grieks: orthoosis : rechtzetting.

[67] Het Griekse woord, dat in de LXX niet voorkomt, hangt samen met woord ‘koinos’, dat ook hoorbaar is in het woord ‘koinoonia’, dat we met bondgenootschap vertalen, omdat het in de LXX de  (vrijwel) vaste vertaling is van het Hebreeuwse ChàBuWRáH, en in het woord ‘koinè’ waarmee het dagelijks gesproken Grieks wordt aangeduid. Het gebruik van het Griekse ‘koinos’ is vergelijkbaar met het gebruik van het woord ‘gemeen’in het Nederlands. Dat horen we in ‘gemeenschap’, maar ook in ‘gemeen’ in de zin van ‘ordinair’  en zelfs  ‘geniepig’.

Het Griekse woord in deze tekst van de brief aan de Hebreeën komt maar twee keer voor in het NT en  we laten in de vertaling het ongunstige Nederlandse ‘gemeen’ horen: genoot-met-het-gemene, het onzuivere.   

[68] Hier krijgt het woord ‘diathèkè’ de betekenis van een (beschreven) wilsbeschikking ofwel nalatenschap. IN het Grieks van die tijd is het woord diathèkè, dat eigenlijk ‘instelling’ betekent, dat (ook) gaan aanduiden. Het is veelzeggend, dat de Joodse vertalers van de LXX juist dit Griekse woord hebben gekozen voor de vertaling van het Hebreeuwse BeRieJT. Daaruit blijkt (ten overvloede, want ook het Hebreeuws zelf toont dat aan), dat de vertaling ‘verbond’ , hoe algemeen gebruikelijk ook in Joodse vertaling ook, toch zowel het Hebreeuws als het Grieks onrecht doet. 

[69] Deze woorden brengen o.a. Num.19: 1-6 in herinnering, maar voora; Ex.24:6-8.

[70] Hier  wordt misschien Ex.24:8 geciteerd, maar zeker is het niet, omdat bewoording nogal afwijkt van bv de LXX, maar ook nauwelijks als een vertaling van de Hebreeuwse tekst kan worden herkend. De letterluijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie ook BAND I) luidt: “En-voorts-neemt-MoShèH enwel~het-roods, en-voorts-spat-hij op~het-genotenvolk; en-voorts-zegt-hij: kijk-hier het-roods-van~de-zuivergang die afscheidt die-JHWH-van-Israël genoot-met-jullie op al-af deze inbrengen”. De vertaling in de LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.

[71] Hier wordt verwqezen naar Lev.8:15 en 19.

[72] Aanvullen: van verwaardingen, d.w.z. met bekendere, maar niet in de taal van het NT passende, woorden: vergeving van zonden. Ook het Nederlandse woord ‘vergeven’, laat vanuit de Nederlandse iets horen, wat we door het jargongebruik niet meer horen: het is een vorm van ‘geven’, ja van ‘weg-geven’; je kunt immers een cadeau aan iemand anders vergeven hebben. Zelfs de notie  ‘weg-doen’ klinkt door en dan zijn we al heel dichtbij het Griekse ‘verduwen’. Het zo tot cliché-term verworden woord ‘vergeven’ kan via de weg van een andere taal, in dit geval de Griekse, maar die wordt in het NT gevuld vanuit het Hebreeuws, weer sprekend worden. 

[73] Deze woorden zijn ontleend aan  de Griekse vertaling (de LXX) van Jes.53:12. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “. . . en-hij het-verwaarden-van~velen draagt-hij-hoog-heen”. 

[74] Dat betekent letterlijk ‘opgangsgave’(‘opgaander’). Omdat deze gave op de slchtplats door het te verbranden ‘opgaat’, vertaalt de LXX met ‘holokautamon’= geheel-verbranding(sgave). Een andere Griekse vorm van dit begrip is ‘holokaustos’.

[75] Hier citeert de schrtijver Psalm 40: 7 – 9a, waarbij vrijwel letterlijk de Griekse vertaling van de LXX (Ps.39:7-9a) wordt gevolgd. Verschillen zijn: hier ‘sooma’ (= zielelichaam), in de LXX: ‘ootia’ (= oren, zoals ook o.a. in de hebreeuwse tekst staat); hier: ‘eudokeoo’(= goeddunken), in de LXX ‘aiteoo’ (= wensen); hier: ‘peri’ (= omtrent), ontbreekt in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND III,1): “Aan-slachtgave en-aan-cijns heb-jij-geen welgevallen: de-oren graaf-jij-uit voor-mij; opgangsgave en  verqwaardingsgave: niet~wens-jij*die). Dan zeg-ik kijk-hier ik-kom;  in-de-wentelrol-van het-staafboek: (is) het geschrevene over-mij. om-te-maken gods-mijner de-genadiging-jouwer heb-ik-welgevallen.”

[76] Hier blijkt hoe belangrijk voor de schrijver het verschil is met de Hebreeuwse tekst (die hier ‘oren’ heeft – zie hierboven) en ook met de Griekse vertaling van de LXX. Maar de vertaling van het Hebreeuwse ‘uitgraven’ daar in het Griekse geschikt maken, heeft de verandering van ‘oren’ in ‘zielichaam’ vergemakkelijkt. Hoe dicht psalm 40 ook aanligt tegen de profetische zienswijze op de tempeldienst en dus ook op Jezus’ zienswijze daarop, toch vertelt deze psalm daarmee nog niet de geschiedenis van Jezus als een ‘offergang’, zoals de schrijver van hebreeën zijn lezers wil doen geloven.  Voor ons nu is het bovendien belangrijk om deze psalm vooral als context van Jezus lijdensgeschiedenis vast te houden: ook deze slachtgave heeft God niet gewild!

[77] Hier wordt opnieuw Psalm 110 geciteerd, met de bewoordingen van de LXX (Ps.109), maar niet letterlijk, want de Griekse tekst heeft in de tweede helft God als onderwerp, net als de hebreeuwse tekst.

[78] Het Griekse ‘prosphora’ komt in de LXX nauwelijks voor is daar dan de vertaling van het Hebreeuwse woord MiN’CháH(cijns). In het NT komt het vaker voor en daarom bewaren we hier de Griekse concordantie.

[79] Het Griekse dianoia is in de LXX bijna altijd de vertaling van het Hebreeuwse LéB (hart), maar hier als vertaling van het Hebreeuwse  QèRèB = naderlijf. Deze lijfelijke notie is in de Griekse vertaling niet meer te horen.  Daarom vertalen we dit woord in het NT en ook hier  met ‘besef’; de vertaling ‘verstand’ is dus te cognitief. 

[80] Hier wordt Jer.31:33 geciteerd, wel in de bewoordingen van de LXX (daar is het Jer.38:31), maar niet helemaal letterlijk. De Griekse tekst volgt de Hebreeuwse tekst naukeuriger. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt alsvolgt: “ja dit(is) de-zuivergang (BeRieJT) die ik-aan’t-afscheiden-ben (KáRàT)  samen-met! Het-huis-van JieSs’RáAéL laat-achter de-dagen (nl.)deze, kondevan~die-JHWH-van-Israël, ik-geef enwel~de uitlegging-mijner in-het-naderlijf-hunner, en-op~het-hart-hunnerben-ik-aan’t-schrijven-die”. Voor de vertaling van het Hebreeuwse KáRàT zijn de Joodse vertalers uit Alexandrie van voor onze jaartelling uitgegaan van een Hebreeuws komoniem en kozen voor een werkwoord, dat direct aansluit bij het zelsfatdnig naamwoord ‘diathèkè’. Mogelijk is ook dat zij (daartoe?) de eerste letter van het Hebr. werkwoord KáRàT als een ‘B’ hebben gelezen (en het verschil daartussen is miniem) en zo het werkwoord BáRàT hebben verondersteld. Hoe dat ook zij: het is belangrijk  dat de betekenis  van de vaak gebrukkte woorden “een instelling instellen” (Grieks), “een verbond sluiten”(Ned.) niet zondermee uit door vertaling uit het Hebreeuws kan worden afgelezen. Dat het om wat anders gaat dan ‘een overeenkomst aangaan’, ‘een bondgenootschap sluiten’ blijkt zowel uit die oude Griekse en Joodse vertaling van de LXX als uit de TeNaKh.Het is geen bonmd, verbond, dat uit leden bestaat en door die leden gezamenlijk wordt geraliseerd. Het is een initiatief (vgl. ‘instelling’ in het Grieks) van EEN die op instemming van mensen, nl. van Israël,  hoopt.

[81] Hier wordt het slot van Jer.31:34 geciteerd, in bewoordingen van de LXX (Jer.38:34), maar ook hier niet letterlijk. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “. . . . en bij-de-verwaardingen-hunner ben-ik-niet aan’t-aanhaken~nogmalig.”

[82] Dit Griekse woord wordt in deze context meestal met ‘vergeven’ vertaald; het is i  de LXX de vertaling van het Hebreeuwse SáLàCh. Maar in een andere context krijgt ditzelfde Griekse  woord heel andere vertalingen: b.v. ‘wegsturen’ of’’nalaten’. Het is een kenmerkend voorbeeld van het Griekse taaleigen, waarin woorden door combinaties met voorzetsels en door het gebruik van  naamvallen een heel andere betekenis kunnen krijgen. Ook  het Nederlands heeft vergelijkbaar taaleigen. We proberen ook dit Griekse taaleigen bij de vertaling van het NT te laten horen. Het maakt hier duidelijk dat ‘vergeven’ niet een soort mysterieuze inhoud en geen praktische vorm heeft, maar gebaseerd is op een actie: het weg doen van schuld en kwaad; en dat  ‘doen’ kost  moeite: ‘duwen’. De zaak is daarmee afgedaan c.q. weggeduwd. 

[83] Dit is een opmerkelijke uitspraak. Omdat er in Chritus sprake is van ‘vergeving’(‘wegduwing’) is het met vanwege verwaardingen en ontwrichtingen opgebrachte toenaderingsgaven (lijfnaderingsgave = QåR’BáN) gedaan, zo lijkt er hier te staan. Het is een toon die in deze hele brief telkens terug komt. Wie als Hebreeën (!)vertrouwen op Christus , gaan  niet meer naar met een gave vanwege het eigen falen de tempel. Dat kan  (en mag) alleen gezegd worden door wie zich met hart en ziel eraan wagen om midden in welk sociaal-politiek milieu ook, de messiaanse ethiek, de bergrede-ethiek te practiseren. Ook in de Hebreeën-brief ligt dààrop alle nadruk, zoals we kunnen lezen vanaf vs 22. Heel het NT is één grote oproep, ja appèl om die weg op te gaan en daarin Jezus te volgen, ja hem te vertrouwen – dat is ‘geloven’. Dat de Joden  niet in Jezus kunnen geloven, komt omdat zij die messiaanse ethiek niet of nauwelijks gepraktiseerd zien; zij blijven dus  Leviticus volgen en terecht! Zo houden zij  de kerk de spiegel voor.

[84] Het Griekse werkwoord ‘engkainizoo’ komt in het NT alleen voor in hebr.(;18 en 10:20. Het komt in de LXX maar weinig voor en dan even vaak als vertaling van CháDàSH (vernieuwen) als van CháNàK (= inwijden). Hoezeer de vertaling ‘inwijden’ in  b.v. SV ook te verdedigen valt, we kiezen er hier voor dit woord dezelfde vertaling te geven als in Hebr.9:18.

[85] Dit woord komt in de hele bijbel alleen hier maar voor. We hebben geprobeerd de Griekse concordantie te laten horen: niet neer te vlijen, niet rustig te krijgen.

[86] Hier wordt verwezen naar passages Zoals Nu,15:30

[87] Deze woorden staan in Jes.26:11. Het is geen letterlijk citaat uit de LXX. De profeet Jesaja bidt in dit hoofdstuk tot die-JHWH-van-Israël en vertrouwt het lot van Israël aan Hem toe. Een indrukwekkend hoofdstuk, waarin  Jesaja enerzijds vaststelt dat de schenders zullen ondergaan wat zij zelf aanrichten  en uit die dood (gestorvenheid) “zullen niet herleven”(vs 14), anderzijds dat de slachtoffers wel uit hun gestorvenheid zullen herleven( vs 19). Het is een van de weinige passages waarin zo duidelijk over een opstanding van gestorvenen wordt gesproken. 

[88] Hier wordt gerefereerd aan Deut.17:6, met bewoordingen die ontleend zijn aan de LXX; maar ook aan Num.35:30.

[89] Vergelijk het Nederlandse ‘geldboete’.

[90] In de zin van ‘niets bijzonders’, ‘zo gaat het’: algemeen gewoon

[91] Het is een citaat van Deut.32:35, dat de Hebreeuwse tekst letterlijk volgt. De LXX doet dat hier niet. Het Griekse ‘edikeoo’is de vertaling van het Hebreeuwse NáQàM, dat ‘wreken’betekent’, maar dat we hier met ‘rechtzetten’ vertalen terwijlle van de Griekse concordantie binnen het NT. Het Griekse antapodidoomi is de vertaling van het Hebreeuwse SháLLéM, dat meestal met ‘vergelden’wordt vertaald, maar letterlijker beter met ‘ vervredigen’ kan worden weergegeven. Hier volgen de Griekse concordantie binnen het NT, vandaar de vertaling ‘herteruggeven’. 

[92] Dit is een citaat van Ps.135:14, volgens de tekst van de LXX, diue hier de Hebreeuwse tekst op de vet volgt.

[93] Deze woorden komen uit de Griekse vertaling in de LXX van Jes.26:20, waarin de profeet aankondigt, dat de reddende ommekeer voor de omgekomen slachtoffers (van Israël), waarom hij gebeden heeft in dit hoofdstuk,  aanstaande is, omdat die-JHWH-van-Israël komt. Waarachtig leven is leven vanuit deze verwachting, leven vanuit dit vertouwen, leven alsof deze toekomst nu werkelijkheid is, messiaans leven dus. Deze boodschap dragen alle apostolische brieven uit, evenals de evangeliën.

[94] Deze woorden verwijzen naar Habakuk 2:3  hebben dezelfde strekking als die van jes. 26.

[95] Dit is een citaat van Hab.2:4. Opmerkelijk is de toevoeging van  het woordje ‘mijn’, dat noch in de Griekse noch in de Hebreeuwse tekst voorkomt.

[96] Deze tekst is het begin van Hab.2:4 in de B-tekst van de Griekse vertaling van de LXX en gaat dus vooraf aan het hier voor besproken citaat. De A-tekst van de LXX luidt: “Zie bij een zich vertragende (is) niet rechtuit de lichaamziel van mij in hem”. Het gaat hier om de betekenis en om de spelling van het tweede woord in de Hebreeuwse tekst, die verschild kan hebben in de handschriften. De oude in Qumran na WO II gervonden handschriften hebben overigens dezelfde tekst als de huidige Masoretische tekst.  De letterlijke vertaling (Zie BAND II) van de hebreeuwse tekst luidt: “kijk-hier bultig-is, niet~rechtuit-is de-lichaamziel-zijner in hem; en-een-rechtvaardige is in-het-vertrouwen-zijner aan’t-leven”.

[97] Zie Gen.4:4

[98] Deze woorden staan zo in de Griekse vertaling van de LXX in Gen.4:4 en zijn daar de weergave van het Hebreeuwse MiNÇháH = cijns(-gave).

[99] Zie Gen.5:24.

[100] Deze woorden zijn ontleend aan de Griekse tekst van de LXX in gen.5:24, zij het in een andere volgorde dan daar. Met deze Griekse woorden vertaalt de LXX de Hebreeuwse uitdrukking van het ‘gaan samen met God’.

[101] Zie Gen.6 e.v.

[102] Zie Gen.12 e.v.

[103] Met dit Griekse woord vertaalt de schrijver hier het Hebreeuwse HáLàK; in de LXX wordt het in Gen.12:1 met ‘wegkomen’ en in vs 4 met ‘heengaan’ vertaald.

[104] Met dit woord vertaalt de LXX b.v. in Gen.26:3 de Hebreeuwse woorden GéR (= ‘in/aanklamper’) en JáShàB (= zitten > wonen).

[105] Dat Hebreeuwse woord betekent letterlijk ‘waargenomene’: iemand die opvalt en daardoor waargenomen wordt. Voor de vertaling van het Griekse woord geven we de voorkeur aan het bewearen van de Griekse concordantie. ‘Andersdoende’ legt wel de nadruk op dit afwijkend gedrag, waar het ook in het hebreeuwse woord om gaat.

[106] Deze woorden verwijzen naar Gen.15:5, waar de Griekse tekst van de LXX dezelfde woorden gebruikt maar in een zinsopbouw, waarmee Abraham wordt uitgenodigd om zich heen te kijken. Letterlijk komt de hier voorkomende zinswending voor in Gen.22:17, waar de LXX de Torah op de voet volgt.In Gen.32:13 komen ook dezelfde woorden, maar weer in een andere zinsopbouw, evenals in Ex.32:13.

[107] Deze woorden verwijzen waar Abraham belijdt, dat  hij een “paroikos kai parepidèmos”is d.w.z. een voorbuigaande huis bewoner en een voorbijgaande staatsbewoner. Deze woorden corresponderen resp. met het Hebreeuwse “inklamer en-bijzitter”.

[108] Letterlijk: geboortestreek. Ook hier kiezen we voor de Griekse concordantie.

[109] Hier wordt verwezen naar de geschiedenis van Gen.22. Maar de bewoording verschilt van die in de LXX.

Het Griekse werkwoord ‘prospheroo’, dat we om de Griekse concordantie te laten horen, met ‘aandragen’vertalen, brengt ons bij terugvertaling bij het hebr. QáRàBh, dat ‘lijfnaderen’ betekent en in de Hebreeuwse tekst van Gen.22 niet voorkomt; daar staat ‘NgáLáH’ = (doen) opgaan. En i.p.v. het Griekse ‘monogenès’ ( meestal vertaald met ‘eniggeborene’, maar beter is ‘afzonderlijk tot geschieden gebracht’) staat in de Griekse tekst van de LXX  ‘agapètos’ (= beminde) als vertaling van het Hebreeuwse AáHàBh = beminnen.

[110] Hier wordt het slot van Gen.21:12 geciteerd, letterlijk volgens de LXX.

[111] De schrijver van de brief aan de Hebreeën geeft hier een interpretatie van de geschiedenis uit Gen. 22, waarin hij stelt, dat het verstaan moet worden alsof Izaäk uit de dood aan Abraham is teruggegeven. Zo heeft Abraham het zelf ervaren en daaruit blijkt, alweer volgens deze interpretatie, dat Abraham erop rekende / c.q. vertrouwde, dat God de kracht heeft uit de dood te doen opstaan. Immers, zo heeft de schrijver  beseft: Abraham was ook al verstorven voordat Izaäk geboren werd en Sara eveneens. Izaäk is een uit de dood opgestane. Ook Paulus wijdt in Gal.4 daar een hele beschouwing aan. 

[112] Hier wordt Gen.47:31 geciteerd, letterlijk volgens de LXX, die hier de Hebr.tekst op de voet volgt. Het Griekse ‘akros’ is hier de vertaling van het hebr. RaóWS = eerstdeel.  

[113] Dikwijls vertaling van het Hebr. MuWT = sterven. In deze vertaling kiezen we daarom voor 'overlijden'.

[114] Deze woorden komen voor in Ex.2:2. Net als in de LXX  is ook hier Hebr. ThóWBh vertaald door ‘asteios’.

[115] De vetgedrukte woorden komen voor in de Griekse vertaling van de LXX in Ex.12.

[116] Zie Ex.14.

[117] Zie Joz.6

[118] Zie Joz.2.

[119] Hier wordt Spr.3:11 en 12 geciteerd, letterloijk volgens de Griekse tekst van de LXX. Maar vs 12b wijkt in de LXX sterk af van vs 12b in de Hebreeuwse tekst: Daar staat: “en-zoals een-omvamende: enwel~een-stichtkind aan’t-genadigen-is”. De LXX leest i.p.v. “als een omvamende” (KeAàBh) de causatieve vorm van het werkwoord KáAàBh dat ‘lijden’betekent: ‘doen lijden’ dus en vertaalt dat dan weer met ‘geselen’.De invloed van zo’n  tekst in een Nederlandse vertaling op de toelaatbaarheid van lijfstraffen aan kinderen is niet te overschatten. En dan te bedenken, dat hier in het NT een vertaling van een OTische tekst staat, die met gebruik making van dezelfde medeklinkers een zo andere vertaling toelaat! Het (fundamentalistisch) beargumenteren van praktijken met bijbelteksten doet, zoals hier blijkt, die bijbeltekst niet vanzelfsprekend ook recht. In tegendeel! Dezelfde spanning is er tussen de vertaling van het Griekse ‘paideuoo’ en het daarmee i n de LXX vaak vertaalde Hebreeuwse JáSàR met ‘kastijden’(zoals de SV, het NBG en de NB doen, terwijl de NBV hier voor ‘bestraffen’ kiest) EN met ‘onderrichten’ zoals we hier bepleiten, waarbij ‘onderrichten’ meer sturend is dan onderwijzen. Tot en met vs 11 ademt de Hebreeënbrief hier de sfeer van Spreuken. En ook hier blijkt hoe tserk in het NT de nadruk ligt op de praxis! Maar dan wel een praxis, die de grens tussen sturen en (met lijfstraffen of anderszins) dwingen niet overschrijden wil, omdat ook die-JHWH-van-Israël dat niet wil. De ellende die we ervaren, is het gevolg van ons eigen handelen. Een leed-toevoegende straffende god is er (wellicht) wel, maar die-JHWH-van-Israël is dat niet!  Voor dit inzicht is de vertaler Prof.Mr H.Bianchi zeer erkentelijk.   

[120] Deze woorden komen uit de Griekse vertaling van Jes.35:2(3 in de Hebr. tekst) in de LXX met een verschil: daar staat het Griekse ‘ischusate’(maakt sterk) aan het begin van de regel en in Hebreeën staat het Griekse ‘anorthoosate’(naakt recth). De .letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “maakt-hard de handen (die)afgezakt(zijn) en-inzegenknieën (die)slap(zijn) maakt-hardbottig”.

[121] Deze woorden komen uit de Griekse vertaling van Spreuken 4:26 in de LXX, die nog alwijkt van de Hebreeuwse tekst. Die luidt (zie BAND III,2): “even de-cirkeling-van de-voete-benen-jouwer; en-al-af-de-neemwegen-jouwer zijn-vastzo-aan’t-zijn.”

[122] Deze woorden komen (waarschijnlijk) ook uit de Griekse vertaling van Ps.33:15(Hebr. telling: 34:15) van de LXX, waarbij het Griekse zètèson (zoekt) daar gewijzigd is in het Griekse ‘diookete’(achtervolgt) hier. Dat woord komt in de Griekse tekst daarna net als in de Hebreeuwse tekst.Het citaat is dus enigszins verkort, zoals begrijpelijk is wanneer uit het hoofd geciteerd wordt.

[123] Deze woorden komen uit de Griekse vertaling van Deut.29:18 in de LXX. Maar die heeft i.p.v. het Griekse ‘enochlèi’ (bekrioeld wordt) de Griekse woorden ‘en cholèi’ en dat betekent ‘in gal’. Hier kan sprake zijn van een overschrijvingsfout, maar ook weer van uit het hoofd citeren. Bovendien is in de LXX  ‘pikria’ net als in de Hebreeuwse tekst het laatste woord van de regel, terwijl het in Hebreeën direct achter wortel staat. We laten hier de  ‘vergissing’ staan.

[124] Zie Gen.25:33 en 34, waar het Griekse woord ‘bebèlos’ (= gemeen) overigens niet voor komt in de LXX. De schrijver van de Hebreeënbrief gebruikt het waarschijnlijk als synoniem voor het Griekse  ‘phaulos’dat wel in de LXX staat.

[125] Grieks: ‘prototokia’, vaste vertaling in de LXX van het hebreeuwse BàKuWRáH, dat echter letterlijk ‘voorste-zijn’ betekent, hoewel het in vrijwel alle vertalingen met ‘eerstgeboorterecht’ vertaald wordt, omdat de vertalers de LXX volgen. Het is echter belangrijk om vast te stellen, dat het hebreeuwse woord niet spreekt van ‘geboren worden’en evenmin van ‘recht’ – dat doet trouwnens de Griekse vertaling evenmin. Ook een later geborene kan immers in TeNaKh ‘voorste’ worden. 

[126] Deze woorden komen uit de Griekse vertaling van Ex.19:16 en 19, en 20:19 in de LXX, maar het is geen letterlijk citaat.

[127] Deze tekst verwijst naar Ex.19:12 en 13. In de Griekse vertaling van de LXX wordt daar het Griekse woord ‘ktènos’ gebruikt, dat eigenlijk bezit betekent, maar vaak de aanduiding van een rijdier is (zo gebruikt ook Lucas dit Griekse woord in Luc.10:34) of een rund ( en dat is de betekenis van het in de hebreweuse tekst gebruikte woord), terwijl hier het Griekse woord ‘thuria’ = ‘dier’c.q. slachtdier’.

[128] Deze twee woorden staan in de Griekse vertaling van Deut.9:19 in de LXX.

[129] Het Griekse woord ‘panèguris’ komt in het NT alleen hier maar voor, het is in de LXX meestal de vertaling van het Hebreeuwse MóWNgéD, dat we met ‘gemeenschapsordeing’vertalen.

[130] Of: beluchters.

[131] Hier klinkt Psalm 96:9-11, in de bewoordingen van de Griekse vertaling van de LXX.

[132] Hier wordt Deut.4:24 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Greiske vertaling in de LXX.

[133] Dat betekent: aanhaken bij. Wij kiezen hier voor het bewaren van de Griekse concordantie voor ‘indachtig zijn’.

[134] Hier wordt Deut.31:6 geciteerd, letterlijk volgens de LXX, ook Deut.31:8 en Joz.1:5. De letterlijke vertaling van de hebreeuwse tekst luidt (zie BAND I): “niet is-hij-aan’t-doen-zakken-jou en-niet-is-hij-aan’t-verlaten-jou.”t

[135] Hier wordt Psalm 118: 6 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX(Psalm 117:6) en die volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.

[136] In Lev.16:27 wordt deze ceremonie beschreven, maar grotendeels met andere Griekse woorden dan die in de LXX. Het is een passage in het hoofdstuk over Grote Verzoendag.

[137] Deze woorden verwijzen naar Ps.50:14 en 23, maar citeren deze teksten niet etterlijk

[138] Zie Jes.57:19 en Hos.14:3

[139] De eerste drie woorden komen ook voor in de Greiske vertaling van de LXX bij Zach.9:11; daar wordt de vrijlating van gevangenen aangekondigd. De vertaling van de Griekse tekst luidt: “Jij hebt in de bloedstorting van de instelling (en  haimati diathèkès) geslaakt (exapestailas) jouw bandenweg uit de put die geen water heeft”. Het lijkt er op dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën deze Griekse vertaling in zijn hoofd had. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “ook jij in-de-roodsstorting-van de zuivergang-jouwer (Gam AàT Be-DáM BeRieJTéK: ik-zend de-versnoerden-jouwer vandaan-van-de-put, waar-geen water in-is”. In Jes.55:3 wordt gesproken over ‘instelling wereldlang’ (Hebreeuws: BeRieJT HáAóWLáM, Grieks ‘diathèkè aioonios’) en ook in Ez.37:26.

[140] Aanvullen: woorden.

Converted to HTML with WordToHTML.net