Brief van Jacobus

JAKOBUS’ BRIEF          

 

1.1.Jakobus, van God en van de machtiger*  *Gr.kurios, Hebr. AæDóWNáJ 

Jezus Christus een heerdienaar*,    *Gr.doulos, Hebr. NgèBèD

aan de twaalf stammen in de  uitzaaiing[1],

verheuging!

2.Voert alle vreugde aan, zuster-broeders van mij,

wanneer jullie vallen in velerlei beproevingen,

3.volkènnende dat het gewicht uitmakende

van jullie vertrouwen uitwerkt erbij te blijven.

4.Maar het erbij blijven hebbe een al-af[2] werk,

opdat jullie al-af geschieden en aandeelgeheel[3],

in niets nalatig.

5.Indien iemand van jullie nalatig is met wijsheid*, *Gr.sophia = Hebr. ChoK’MáH

wenst’t van de kant van God, 

allen eerlijk gevende en niet honende,

en zij zal gegeven worden aan hem.

6.Wenst’t in vertrouwen, 

niet zichzelf almaar beoordelend;

want de zichzelf almaar beoordelende

lijkt op een golf van de zee,

windbewogen en aangewakkerd.

7.Niet immers moet die mens het idee hebben,

dat hij iets zal aannemen 

van de kant van de machtiger.

8.Een twee-lichaamzielige[4] man is 

onstandvastig op al zijn neemwegen*.   *Gr. hodos = Hebr. DèRèK 

9.Pralen moet de zusterbroeder

           JAC 1

die nederig (is) in zijn hoogte,

10.maar de rijke in zijn nederigheid,

omdat hij als een bloem van het gras

voorbij zal gaan[5].

11.Opgestegen is immers de zon

met de brandhitte en 

heeft verdroogd het gras

en zijn bloem is uitgevallen

en de goedpassendheid van

haar vertegenwendiging* gaat teloor    *Gr,prosopon=Hebr. PáNieJM

zo ook zal de rijke in zijn gangen

verkwijnen.

12.Gelukgewenst* de man     *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéJ

die erbij blijft[6] in beproeving,

omdat hij, als een van gewicht* geschiedende,  *Gr.dokimos > Hebr.KáBhóWD

zal aannemen de krans van het leven,

die hij beloofd heeft aan wie hem beminnen*.  *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàB

13.Niemand beproefd* geworden moet zeggen,  *Gr.peirazoo=Hebr.NáSàK

“vandaan-van God word ik beproefd”;

want God geschiedt onbeproefd van kwade dingen,

en hij beproeft zelf niemand;

14.ieder  echter wordt beproefd

door de eigen begeerten*      *Gr.epithumia=Hebr.CháMéD

meegesleurd en verlokt.

15. alsdan baart de begeerte,

in zich opgenomen hebbend, verwaarding*;  *Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH

en de verwaarding al-afgeworden*   *Gr.telein = Hebr. KáLàL.

zwangert af gestorvenheid.

16. Niet omtuimelen jullie*, zuster/broeders,  *Gr.planaoo=Hebr.TáNgàH

mijn beminden.

17.Alle gave goed en alle geschenk al-àf

geschiedt van boven, 

omlaag tredend vandaan van de omvamende*  *Gr.patèr=Hebr.AàB

van de lichten, bij wie niet (is) enige vervanging

of een manier van verschemering*   *Gr.skia=Hebr.TséL

18.besloten hebbend zwangert hij af ons

met een inbreng* van waarachtigheid**,  *Gr.logos=(hier)Hebr.DáBáR

om het geschieden van ons      **Gr.alètheia

als enig vooraangaan van zijn scheppingen[7].

           JAC 1

19.Weet’t, zusterbroeders van  mij beminden:     

geschieden moet alle menselijke

om te horen, dralend om te praten.

20.de walgtoorn* van een man    * Gr. orgè = Hebr. AàPh = walgneus

bewerkt de gerechtigheid* van God niet.  *Gr.dikaiosunè=Hebr.TseDáQáH

21.Daarom afgelegd hebbend

alle goorheid en te-over aan kwaadheid,

ontvangt in gebogenheid* de ingeplante  * Gr. praus = Hebr. NgáNieJ

inbreng die krachtig is om te bevrijden

de lichaamzielen van jullie.

22.Geschiedt tot makers van de inbreng,

en niet tot hoorders alleen zichzelf verrekenend.

23.Omdat indien iemand als een  beluisteraar

van de inbreng geschiedt en niet als een maker,

hij gelijkt op een man, die aandachtig is

voor de vertegenwendiging van zijn geschiedenis

in een spiegel.

24.Hij was aandachtig immers voor zichzelf

en ging weg, en rechtstreeks verheimelijkte hij

hoedanig het geschiedde.

25.Maar wie voorover nijgt naar de wetsuitlegging

die al-af-is, die van het ontslagen* zijn,  *Gr.eleutheria=Hebr.CháPhàSh

en erbij blijft, niet als een verheimelijkende

luisteraar geschiedend, maar er werk van makend,

die zal als een gelukkige in dit maken van hem

geschieden.

26. Indien iemand dunkt als religieus* te geschieden, *Gr.thrèskos, niet in LXX

niet de toom voerend bij zijn eigen tong

maar misleidend zijn eigen hart,

diens religie (is) een vlaag*.    *Gr.mataios=Hebr. HèBèL

27.Tot religie zuiver en onbesmettelijk

van de kant van God en de  omvamende

geschiedt deze: toezicht houden*   *Gr.episkopeoo=Hebr.PáQàD

op wezen en weduwen in hun beëngdheid,

zichzelf onbevlekt behoeden

vandaan van de ordentelijkheid*.   * Gr.kosmos

 

2.1.Zuster/broeders van mij, hebt         

niet in aannemingen op vertegenwendiging

het vertrouwen op de machtiger onzes

Jezus Christus, (die) van de dunkzwaarte.

2.Indien immers inging in jullie synagoge*[8]  * Gr.synagoogè

           JAC 2

een man goudgevingerd en

in toortsachtige kledij,

maar inging ook een arme

met gore kleding,

3.maar jullie zijn oplettend

op de drager van toortsachtige

kleding, en jullie spraken:

jij, ga zitten hier (zit je)ideaal,

en tot de arme  spraken jullie:

jij ga staan daar of ga zitten

onder het voetstuk van mij,

4.beoordeelden jullie niet in jullie zelf

en geschiedden jullie niet tot 

oordeelvellers van slechte 

doorberekenarijen?

5.Hoort, zuster/broeders van mij,

beminden, heeft niet God verkozen*   *Gr.eklegoo=Hebr.BáChàR

de armen* in de ordentelijkheid**   *Gr.ptoochos=Hebr.DàL; **kosmos

tot rijken in vertrouwen

en aandeelwettigen van het koninkrijk,

dat hij voorgelegde aan wie beminnen

hem? Maar jullie ontwaarden de arme.

6.Zullen niet de rijken te krachtig zijn

voor jullie en ook jullie zelf doen komen

tot oordeelvellingen?

7.Beweren zij niet smaad over de ideale

naam die opgeroepen werd op jullie?

8.Indien echter jullie al-af-maken

de koninklijke wetsuitlegging

volgens het geschrevene:

jij zult beminnen je metgezel als jezelf*  *cit.Lev.19:18

maken jullie ’t ideaal.

9.Maar indien jullie bij vertegenwendiging

aanneemt, werken jullie verwaarding,

ter verantwoording geroepen

door de wetsuitlegging als overtreders.

10.Want wie de gehele wetsuitlegging

behoedt, maar zal blijven steken in één,

geschiedde als in alles eronder gehouden.

11.Want hij die spreekt:

niet zul jij echtbreken, zei ook:

niet zul jij doden.

Maar indien jij niet echtbreekt,

maar wel doodt, geschied jij 

als overtreder van de wetsuitlegging.

12.Praat zo en maakt’t zo

           JAC 2

als wie aanstaande zijn om

door de wetsuitlegging 

van het ontslagen zijn geoordeeld

worden.

13.Want het niet-barmhartige oordeel

(is)voor wie geen barmhartigheid maakt;

barmhartigheid praalt tegen het oordeel.

14.Wat het nut, zusterbroeders van mij      

indien iemand zegt vertrouwen te hebben,

maar het niet heeft? Heeft het vertrouwen

niet de kracht hem te bevrijden?

15.Indien een broeder of zuster

(als)naakten voorhanden zijn en verlaten

van dagelijks voedsel,

16.maar tot hen spreekt iemand uit jullie:

vaart heen in vrede, wordt gloeiend en 

wordt verzadigd; niet geven jullie echter

aan het nooddruftige van het zielelichaam*,  *Gr.sooma = (ook) Hebr.NèPhèSh

wat het nut?

17.Zo ook het vertrouwen,

indien het niet heeft werken, geschiedt het

lijfdood* op zichzelf.     *Gr.nekros

18.Maar iemand zal zeggen:

jij hebt vertrouwen, en ik heb werken:

toon aan mij het vertrouwen

zonder de werken, en ik zal aan jou tonen

uit de werken mijn vetrouwen.

19.Jij vertrouwt dat God (als) een één-enkele*  *Gr.eis = Hebr. AèChàD

geschiedt? Ideaal maak jij’t. Ook de demonen

vertrouwen en hun haar rijst ten berge*.  *Gr.phrissoo(=phrittoo in LXX) =

20.Maar jij wilt volkènnen       [Hebr. SsáNgàR I

o loos mens, dat het vertrouwen 

zonder werken onwerkzaam geschiedt?

21.Werd Abraham onze omvamende*   *Gr.patèr = Hebr. AàB

niet uit werken gerechtvaardigd,

op doende gaan Izaäk zijn stichtzoon

op de slachtplaats[9]?

22.Bekijk je wel, dat het vertrouwen

medewerkt met zijn werken?

En uit de werken wordt het vertrouwen

al-af*,        *Gr.teleioöo=Hebr.KáLàL

23.En volledig gemnaakt wordt 

het geschrevene dat zegt:

En Abraham vertrouwde op God

en hij rekende hem dat tot

gerechtigheid[10]

           JAC 2

en: een liefhebber[11]

van God werd hij geroepen.

24.Ziet dat uit de werken

een menselijke gerechtvaardigd

wordt en niet uit het vertrouwen

afgezonderd.

25.Maar werd op gelijke wijze ook

Rachab* de hoer niet gerechtvaardigd   *zie Joz.2

uit werken, toen zij ontving

de bodewerkers en over een andere

neemweg uitwierp?

26.Zoals immers het zielelichaam*   *Gr.sooma = (ook) Hebr.NèPhèSh

zonder werken  lijfdood* geschiedt,   *Gr.nekros

zo ook geschiedt het vertrouwen

zonder werken lijfdood.

3.1.Geschiedt niet (als) vele leraren,       

zusters/broeders van mij,

volkènnend dat wij een groter oordeel

zullen aannemen.

2.Want in veel blijven wij allen steken;

indien iemand in inbrengwoord* niet   *Gr.logos= Hebr. DáBáR

blijft steken, deze (is) een volgaaf*   *Gr.teleios=Hebr.TáMieJM

man, met de kracht met de toom

te voeren ook geheel het zielelichaam*.  *Gr.sooma = (hier) Hebr. NèPhèSh

3.Indien wij nu bij paarden de tomen

in de monden werpen opdat zij

overtuigd worden door ons, voeren wij

daarmee ook het gehele zielelichaam

van hen.

4.Zie ook de vaartuigen, vèrstrekkend

geschiedend en door stijve winden 

voortgejaagd, worden meegevoerd

door het minste stuurriemvoetblad

waarheen de drang van de rechtuitstuurder

wil.

5.Zo geschiedt ook de tong (als)klein 

van stuk en pocht op grote (dingen);

zie hoe weinig vuur hoe veel hout 

aantast.

6.En de tong (is) vuur, de ordentelijkheid*  *Gr.kosmos

van ongerechtigheid, de tong werd

neergezet in onze ledematen,

de bevlekker van het gehele zielelichaam

           JAC 3

en in vlamzetter van het loopwiel

van de geschiedronde en in vlam

gezet door het helse[12]*.     *Gr.geenna=Hebr.GéJ-HiNNoM

7.Want al-af de werkelijkheid*    *Gr.phusis

 van de jachtwilddieren en ook

van de gevleugelden en ook

van de reptielen en ook van 

de zouzeedieren wordt getemd  

voor de menselijke werkelijkheid,

8.maar om de tong te temmen

heeft niemand van de mensen

de kracht; een oninstelbaar kwaad,

opgepropt met stervensdracht.

9.Met haar zegenen* wij de machtiger   *Gr.eulogeoo=Hebr.BáRàK

en met haar kleineren* wij    *Gr.kataraoo=Hebr.QáLàL

de mensen die volgens de gelijkenis

van God[13] tot geschieden zijn gebracht.

10.Uit dezelfde mond komt weg

zegening en kleinering.

11.Het is niet bruikbaar, zuster/broeders

van mij, dat deze (dingen) zo geschieden.

De wel* uit dezelfde holte doet toch niet   *Gr.pègè=Hebr.NgàJiN=oog-wel

uitvloeien het zoete en het bittere? 

12.Niet heeft toch, zuster/broeders van mij,

een vijgeboom de kracht om olijven

te maken of een wijnstok vijgen?

Noch zoet water zout.

13.Wie (is) wijs en verstandig bij jullie?

Hij moet tonen uit het prachtige verkeren

zijn werken in de gebogenheid 

van de wijsheid.

14.Maar indien jullie hebben

bittere ijver en twistzucht

in jullie harten, praalt en liegt niet

tegen de waarachtigheid.

15.Maar deze wijsheid geschiedt

niet (als)die vandaan van boven

afkomt, maar (is) des lands,

lichaamzielig*, demonisch.    *Gr.psuchikos

16.Waar ijver (is) en twistzucht,

           JAC 3,4

daar (is) oninstelbaarheid

en alle valse zaakinbreng*.    *Gr.pragma = Hebr.DáBáR

17.Maar de wijsheid* van boven vandaan   *Gr.sophia=Hebr.ChåKMáH

geschiedt vooreerst louter,

vervolgens vredebrengend, bijpassend,

welovertuigbaar, opgepropt met

goede-gunsten en met goede vruchten,

onbevooroordeeld, ongeveinsd.

18.De vrucht van de gerechtigheid

wordt in vrede te kiem gelegd

voor wie vrede maken.

4.1.Waarvandaan broderijen[14]*    *Gr.polemos = Hebr.MiLÇháMáH

twisten bij jullie? Niet hiervandaan:

uit jullie lusten die  legerscharedienst

doen in de ledematen van jullie?

2.Jullie begeren, en niet hebben jullie;

jullie doden en-ijveren , en niet 

hebben jullie de kracht het je toe

te laten vallen; jullie twisten

en jullie voeren broderij: niet

hebben jullie doordat jullie 

niet wensen;

3.jullie wensen en niet nemen jullie aan,

doordat jullie kwadelijk wensen,

opdat  in jullie lusten jullie spenderen.

4.Echtbrekers[15], volkènnen jullie niet,

dat het liefhebben van de ordentelijkheid*  *Gr.kosmos

geschiedt (als)vijand van God?

Wie ook maar nu besluit (als)liefhebber

van de ordentelijkheid te geschieden,

wordt (als)vijand* van God aangesteld.   *Gr.echtros=Hebr.AoJéB

5.Of telllen jullie de mening zwaar

dat loos het geschrevene zegt:

tot nijd verlangt de beluchter, die 

neerhuist in ons?[16]

6.Grotere goede-gunst geeft hij;

daarom zegt hij: God zet zich tegen

hoogmoedigen, maar nederigen

geeft hij goede-gunst[17].

           JAC 4

7.Zet je nu onder God en staat

tegenover de lasteraar en 

hij zal vluchten* vandaan van jullie;   *Gr.pheugoo=Hebr.NuWSh

komt lijfna* tot God en      *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB

hij zal jullie lijfna komen.

8.Reinigt de handen, verwaarders,

en heiligt* de harten, dubbelzieligen.   *Gr.agnizoo=Hebr.QáDàSh

9. Overweldigt’t* en treurt en weent:   *Gr.talaipooreoo=Hebr.SháDàD

het gelach* van jullie moet tot treurnis   *Gr.gelaoo=Hebr.TsáChàQ

verdraaid worden en de vreugde*   *Gr.chara=Hebr.SsiM’CháH

tot aangetastheid[18].

10.Vernedert je voor de vertegenwendiging

van de machtiger, en hij zal omhoog brengen

jullie.

11.Praat elkaar niet naar beneden,

broeder/zusterverwanten.

Hij die naar beneden praat de broeder/

zusterverwant of oordeelt over

zijn broeder/zusterverwant,

praat de wetsuitleg naar beneden

en oordeelt over de wetsuitleg;

maar indien je de wetsuitleg oordeelt,

geschied je niet (als) maker van de wetsuitleg, 

maar (als) beoordelaar.

12.Eén geschiedt (als)wetsuitlegger

en beoordelaar, die de kracht heeft

om te bevrijden en teloor te doen gaan.

Maar als wie geschied jij die oordeelt

de metgezel*?      *Gr.plèsios=Hebr.RéàNg

 

13.Voeruit[19], die zeggen:                      

vandaag of morgen zullen wij heengaan

naar die-en-die stad en wij zullen

doormaken daar een jaarkring

en wij zullen daar verhandelen en

winst maken;

14.jullie die niet verstand hebben

van wat van de morgen (is)

hoedanig het leven van jullie.

Een damp  geschieden jullie,

die voor een weinig tevoorschijn komt,

en  vervolgens verdwijnt;

15.in plaats daarvan dat

jullie zeggen:

           JAC 4,5

indien de machtiger wil

en wij leven, zullen wij ook maken

dit of dat.

16.Maar nu pralen jullie op jullie

protserigheden. Alle zodanig gepraal 

geschiedt slecht.

17.Voor wie volkènt om het prachtige

te maken en niet maakt, voor hem

geschiedt het tot verwaarding.

5.1.Vooruit rijken, weent huilend*   *Gr.ololuzoo=Hebr.JáLàL

over de overweldigingen van jullie

die komen.

2.Jullie rijkdom is verrot en jullie

gewaden zijn geschied (als)mot-eten;

3.jullie goud en zilver verroesten

en het roestgif daarvan zal geschieden

tot een getuigenis voor jullie

en vereet jullie vleesdelen als vuur,

jullie namen voorraad in latere dagen.

4.Zie, de beloning van de werkers

die afgeoogst hebben jullie streken,

die achtergehouden is[20], schreeuwt

vandaan van jullie, en de uitroepen

van de maaiers zijn tot de oren

van de machtiger de omschaarde*  gekomen.  *Gr.sabaooth=Hebr.TseBáAóWT

5.Wellustig* zijn jullie geweest    *Gr.spatalaoo=Hebr.NgáDàN

op het land en hebben weelde gehad,

gevoed hebben jullie jullie harten

op een  dag van afslachting;

6.jullie hebben neer gevonnist,

hebben gedood de rechtvaardige;

niet zet hij zich in tegen jullie.

7.Weest nu grootmoedig, zuster/broeder-

verwanten, tot het zich present stellen

van de machtiger.

Zie de akkerbouwer is ontvangstbereid

voor de waardevolle vrucht van het land.

8.Weest grootmoedig ook jullie,

ondersteunt de harten van jullie,

omdat het zich presentstellen van de machtiger

lijfna is.

9.Kreunt je niet, zuster/broederverwanten,

over elkaar, opdat jullie niet veroordeeld worden.

Zie de beoordelaar staat voor de deuren.

10.Neemt een toonvoorbeeld, zuster/broeder-

verwanten, aan het kwaadlijden

en de grootmoedigheid van de profeten, 

           JAC 5

die  gepraat hebben in de naam 

van de machtiger.

11.Zie, wij wensen geluk 

de erbij blijvenden[21],

naar het erbij blijven van Job hoort,

en het al-af-worden van de machtiger

zagen jullie, dat 

veel moederschotig is de machtiger

en medelijden hebbend.[22]

12.Maar voor alle dingen, zuster/broeder-

verwanten van mij, bezweert* niet   *Gr.omnumi=Hebr.SháBàNg[23] 

noch de hemel noch het land noch

een of andere eed; maar geschiede

uw ja ja, en nee nee, opdat 

jullie niet onder het oordeel vallen.

13.Lijd kwaad iemand bij jullie?

Laat hij bidden; is iemand goedmoedig?

Laat hij psalmzingen.

14.Is iemand onvast bij jullie?

Laat hij toeroepen de ouderen

van de geroepenschap, en laten zij bidden

op hem strijkend* met olijfolie**    *Gr.aleiphoo=Hebr.ThuWCh

in de naam van de machtiger.     [**Gr.elaion=Hebr.ShèMèN

15.En het gebed van het vertrouwen

zal bevrijden de krank zijnde,

en de machtiger zal hem doen opstaan.

16.En indien hij verwaardingen

heeft gemaakt, zal het afgelegd worden

voor hem. Bespreekt u gelijkgevend met elkaar

de verwaardingen, en bidt aangaande elkaar,

opdat jullie herstellen*; veel vermogen   *Gr.iaomai=Hebr.RáPháA

bewerkt de noodvraag van een rechtvaardige.

17.Elia een menselijke geschiedde

gelijklijdend met ons, en met een gebed

bad hij  dat het niet regenen* zou, en niet  *Gr.brechoo=Hebr.MáThàR

regenden het op het land drie jaarkringen

en zes maanden.

18.En wederom  bad hij en de hemel

heeft regenval gegeven en het land

sproot uit haar vrucht.

19.Zuster/broederverwanten van mij,

indien iemand bij jullie tuimelt

af van de waarachtigheid en iemand hem

toekeert,

           JAC 5

20.volkènt dat hij die toekeert

een  verwaarder uit de tuimeling

van zijn neemweg, zijn lichaamziel

zal bevrijden uit de gestorvenheid

en verhullen een volte van verwaardingen.[24]

 

 

    

 

      

1

 


[1] Het Griekse woord is diaspora. Het komt in het NT maar een paar keer voor, behalve hier nog in Joh.7:35 en I Petr.1:1. In de LXX komt het ook elf keer voor. Het is daar de vertaling van maar liefst zes Hebreeuwse woorden. Twee teksten zijn hier veelzeggend. In Deut.28:25 (SV): en gij zult door alle koninkrijken der aarde verontrust worden,  vertaalt de LXX het Hebr. woord ZàNGæWáH met: “gij zult in diaspora zijn”.. In Ps.147:2 (SV): De HEERE bouwt Jeruzalem, Hij vergadert Israëls verdrevenen, vertaalt de LXX het Hebreeuwse woord NáDàCh (= dolen) weer met: “die van de diaspora van Israël”. De Joodse vertalers in Alexandrië projecteren de toen al ruim twee eeuwen durende gedwongen verspreiding van de joodse gemeenschap in de tekst van het OT. En deze twee teksten in die oude Griekse vertaling van het OT laten zien hoe dit voor de Joodse gemeenschappen toen al zo beladen woord ook in het NT gaat functioneren. Ook daar betreft dit woord Joodse gemeenschappen, al gaat het in de brieven van Jacobus en Petrus om Jezus de Christus volgende Joodse gemeenschappen.  We kiezen als vertaling voor ‘uitzaaiing’ i.p.v. ‘verstrooiing’, omdat het samenhangt met het Griekse ‘speiroo’ is ‘zaaiien’, maar preciezer ‘te kiem leggen’.

[2] Om het Griekse woord teleios te verstaan is de betekenis van het Hebreeuwse KáLàL onmisbaar.  Dat woord bevat zowel de notie van de volledigheid als van de volmaaktheid. De twee korte Nederlandse woorden ‘al’ en ‘af’ vatten beide noties samen.  

[3] Het Griekse woord klèros, dat de kern is van het hier gebruikte woord holoklèros, betekent ‘aandeel’. Oorspronkelijke is het de steen waarop dat aandeel aangegeven staat, dat wat iemand toekomt, ook wat iemands lot is. Het is in het Latijn het woord clerus, dat in het kerklatijn  de betekenis heeft gekregen van de geestelijke stand, zij die aandeel hebben in de geestelijke goederen. Het Griekse woord holoklèros wordt meestal met ‘gaaf’ vertaald. Om het Griekse idioom te bewaren, vertalen we dit behalve hier alleen nog in I Thes.5:23  voorkomende woord met ‘aandeelgeheel’.

[4] Gr.:dipsuchos. Het Griekse woord psuchè dient in het NT verstaan te worden vanuit het Hebr. NèPhèSh en daarin vallen wat wij (zoals reeds de oude Grieken) lichaam zijn gaan noemen en wat wij ziel zijn gaan noemen, volledig samen: dus lichaamziel..

[5] Zie Jesaja 40:6.

[6] Zie Dan.12:12: “Gelukgewenst die erbij blijft……”. Geciteerd naar de LXX. Het gaat in Dan. niet om het uithouden van een beproeving; daarom gebruikt Jacobus hier dit Griekse woord, dat ‘ergens bij bliîven’ betekent. Wanneer ‘uithouden’ bedoeld zou zijn had er een ander Grieks werkwoord gestaan (anechoo).

[7] Het hier gebruikte Griekse woord  ‘ktisma’ hangt samen met het werkwoord ‘ktizoo’, dat in de apocriefe Joods Griekse  teksten aequivalent is van het Hebreeuwse ‘BáRáA’, dat meestal met ‘scheppen’ wordt vertaald, maar dat zoals beargumenteerd wordt in hoofdstuk 7 van NAAR JHWH DIE VAN ISRAEL(Maastricht 2007) onder het artikel ‘zuivergang’, eeder ‘volzuiveren’ betekent. In de LXX wordt  in de psalmen het Hebr. BáRáA vrijwel altijd met het Griekse ‘ktizoo’ vertaald. Omdat in onze vertaling van TeNaKh het begrip ‘scheppen’ dus niet voorkomt, kunnen we het Griekse werkwoord ‘ktizoo’,  dat met zijn verwante begrippen  in het NT een met die in de  apocriefe litteratuur vergelijkbare rol speelt, vertalen met ‘scheppen.’.

[8] Dit Griekse woord, dat we kennen als synagoge, wordt in de LXX gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse NgéDáH, (meestal), dat ‘ordegemeenschap’ betekent en ook van QáHáL, dat ‘afstemming’betekent’. We houden in onze vertaling het woord ‘synagoge’ aan, omdat we er zo op attent blijven, dat Jacobus hier een ‘christelijke’ synagoge aanspreekt; Joden dus die voluit Joods zijn  ook met hun vertrouwen op Jezus. Wat later de Christelijke kerk genoemd wordt, is hier (nog) een stroming binnen de Joodse geloofsgemeenschap, zeker een messiaanse stroming, een open en vredelievende stroming, maar niet buiten de Joodse geloofsgemeenschap, hoezeer ook door andere stromingen bestreden (en heftig, zoals dat in de gehele Joodse geschiedenis gebeuren kan),  maar ‘on speaking terms’! Vooral uit de brief van Jacobus komt naar voren, dat ‘het christendom’ zich had kunnen (moeten?) ontwikkelen op de manier waarop in diezelfde periode het Talmoedische Jodendom zich heeft ontwikkeld.

[9] Jacobus gebruikt hier de bewoordingen van Gen.22: 2 en 9 uit de Griekse tekst van de LXX.

[10] Hier citeert Jacobus Gen.15:6 letterlijk naar de Griekse tekst van de LXX. Deze volght het hebreeuws op de voet.

[11] Jacobus citeert hier Jes.41:8 in een eigen vertaling van de Hebreeuwse tekst. Die luitd, letterlijk vertaald, zie ook in BAND II: en-jij JieSs’RáAéL heerdienaar-mijner, JàNgæQoB die ik uitkies; kiem van AàBh’RáHáM die mij bemint. De LXX vertaalt de laatste worden aldus: die ik bemin.

[12] Dit woord is een Griekse verbastering van het Aramese GeHiNNáM en dat is en samentrekking van de hebreeuwse woorden GéJ HiNNoM, die in TeNaKh op verschillende plaatsen voorkomt, o.a. in II Kon.23:10 als plaats van de Molochdienst, waarbij kinderoffers gebracht werden ten brandoffer. Het is daldiepte bij Jeruzalem, die mede daardoor een huiverinbgwekkende klank heeft gekregen. Reeds in Jezus’dagen was de aanduiding van een metafyische onheilsplek. W vertalen het niet met ‘hel’, omdat aan dat woord voorstellingen uit veel latere tijden verbonden zijn geraakt, maar met ‘het helse’. 

[13] Jacobus citeert hier enkele woorden uit Gen.1:26 volgens de Griekse tekst van de LXX. Het is de Griekse vertaling van een Hebreeuws woord dat beter met ‘overeenkomst’ te vertalen is. We kiezen hier voor ‘gelijkenis’ om de concordantie met andere Griekse woorden te bewaren, die er morphologisch mee verwant zijn.

[14] Het Griekse woord ‘polemos’wordt meestal met óorlog’ vertaald, net als het Hebr. woord MiL’CháMáH. Omdat we dit woord, waarin het woord LèCHèM herkenbaar is, met ‘broderij’ vertalen (zie daarvoor de Nederlandse Woordenlijst), vertalen we ook het Griekse ‘polemos’ zo; mede omdat het modern begrip ‘oorlog’  niet past in de cultuur van die tijd.

[15] Prachtig dat de Statenvertalers hier gewoon echtbreeksters invoegen, het Griekse woord duidt beide geslachten aan.

[16] Hier kan Jacobus aan gen.4:7 gedacht hebben.

[17] Jacobus citeert hier Spreuken 3:34 letterlijk naar de LXX. Het tweede deel is een letterlijke  vertaling van de Hebreeuwse tekst, maar de vertaling van het eerste versdeel  luidt: “ware’t-voor-de-nabauwers hij-is-aan’t-nabauwen”

[18] Dit Griekse woord komt aaleen hier maar voor; het ontbreekt ook geheel in de LXX. Het  is afgeleid van een Grieks werkwoor ‘haptoo’, dat we met ‘aan/be – tasten’ vertalen.

[19] Dit Griekse woordje is een vorm van het werkwoord ‘agoo’, dat voeren/varen (n de betekenis van ‘gaan’) betekent. ‘Voeruit’ klinkt bijna als ‘vooruit’.

[20] Jacobus verwijst hier naar passages in Lev.19:13 e.v. en Deut.24:14 e.v.

[21] Jacobus verwijst hier naar Dan.12:12, waar de B-versie van de LXX deselfde twee woorden gebruikt.

[22] Jacobus citeert hier een deel van Psalm 103:8, waar de LXX (Psalm 102:8) o.a. deze woorden gebruikt.

[23] De letterlijke betekenis van dit Hebreeuwse woord is ‘(zich) bezevenen’, omdat de kern van dit Hebreeuwse woord het getal voor ‘zeven’ is.

[24] Aan het slot van zijn brief citeert Jacobus Spreuken 10:12b, maar gebruikt andere woorden dan de LXX voor de vertaling van de Hebreeuwse tekst; die luidt (letterlijk vertaald – zie BAND III.2): “. . .  en-daar-tegen-op

de-al-afheid-van~de-afvalligheden: die-is-aan’t-verhullen de-minne”. 

Converted to HTML with WordToHTML.net