Eerste brief aan de Corinthiers

TOT DE KORINTHIERS I         k-0

    22

1.1.Paulus opgeroepen afgezondene van Christus

Jezus door de wil van god en Sosthenes de broederverwant

2.aan de geroepenschap* van de god    *Gr.ekklèsia=Hebr.QáHáL

die geschiedt in Korinthe, geheiligden in Christus Jezus,

opgeroepen heiligen,

dus aan allen die aanroepen de naam

van onze machtiger* Jezus Christus    *Gr.kurios=Hebr.AæDóWNáJ

in alle plek, van hen en van ons.

3.Goede-gunst*[1] voor jullie en vrede    *Gr.charis= Hebr. ChèSèD 

vandaan-van  de god omvamende*[2] van ons   * Hebr. AàB

en van machtiger Jezus Christus.

 

4.Ik dankzegen* god altijd omtrent jullie   Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK

op grond van de goede-gunst van god,

gegeven aan jullie in Christus Jezus,

5.dat jullie in alles rijk geworden bent in hem,

in alle inbreng* en in alle volkènnis,    * Gr. logos = Hebr. DáBáR

6.zoals het getuigenis van Christus

verzekerd wordt in jullie,

7.zodat jullie niet laat-achter raken 

in geen goedgunstigheid,

ontvangstbereid-verbeidend

de onthulling* van de machtiger* onzes    *Gr.apokalupsis=Hebr.GáLáH

Jezus Christus;       *Gr.Kurios= Hebr. AæDóNáJ

8.die ook verzekeren zal  jullie

tot de al-afheid* (als)onberispelijken    *Gr.telos=Hebr.KáLáH

op de dag van de machtiger onzes Jezus.

9.Getrouw (is) de god, door wie

jullie geroepen werden

tot een bondgenootschap*      *Gr.koinonia=Hebr.

                               [ChàBuWRáH

met de stichtzoon zijner Jezus Christus

de machtiger onzes.

 

10.Ik roep echter jullie toe, zusterbroederverwanten,    k-1

door de naam van de machtiger onzes,

Jezus Christus,

opdat  jullie hetzelfde zeggen, allen,

en er niet geschieden in jullie splijtingen*   *Gr.schisma=Hebr.BèQàNg

maar jullie geschieden ingepast

in hetzelfde denken en in hetzelfde kennen.

           I COR 1

11.Want duidelijk werd gemaakt aan  mij 

omtrent jullie, zusterbroederverwanten,

door die van Chloë, dat er ruzies bij jullie 

geschieden. 

12.Maar ik zeg dit, dat ieder van jullie zegt:

ik ben[3] van Paulus, maar ik van Apollos,

maar ik van Cephas, maar ik van Christus.

13.Is deelbaar gemaakt[4] de Christus?

Niet Paulus werd gekruispaald[5] om jullie,

of werden jullie in de naam van Paulus

gedompeld?

14.Ik dankzegen, dat ik niemand van jullie

gedompeld heb, tenzij Crispus en Gaius,

15.opdat niet iemand zou zeggen dat

in mijn naam jullie gedompeld werden.

16. Maar ik heb ook gedompeld

Stephanas’ huis; overigens onderken ik niet

of ik iemand anders gedompeld heb.

17.Want niet heeft mij afgezonden Christus

om te dompelen maar om goednieuws

te boodschappen, niet in wijsheid van inbreng* *Gr.logos = Hebr. DáBáR

opdat niet geloosd wordt de kruispaling

van de Christus.

18.De inbreng immers van de kruispaling

geschiedt voor teloorgaanden (als)dwaasheid,

maar geschiedt voor ons bevrijden 

(als) kracht van God.

19.Want er staat geschreven:

  Ik doe teloor gaan de wijsheid der wijzen[6]

 en de onderwezenheid van de onderwezenen

           I COR 1

 zal ik terzijde stellen[7].

20.Waar een wijze? waar een geletterde?[8] 

Waar de onderzoeker van deze wereldtijd?

Maakte de god niet dwaas de wijsheid

van de ordentelijkheid*[9]?     Gr. kosmos

21.Aangezien immers in de wijsheid van God

de  ordentelijkheid niet volkènt door de wijsheid

God, genadigde zich God door de dwaasheid

van de verkondiging de ordentelijkheid te bevrijden.

22.Aangezien ook de Joden (Judeeërs)

kentekenen wensen en de Grieken wijsheid zoeken,

maar wij Christus aankondigen de gekruispaalde,

23.voor de Joden een struikelblok

maar voor de naties een  dwaasheid,

24. maar voor hen die geroepen zijn,

en voor joden en voor Grieken,

Christus, Gods kracht en Gods wijsheid;

25. omdat het dwaze van God wijzer  

dan de menselijken  geschiedt

en het onvaste[10] van God sterker

dan de menselijken.

26. Bekijkt immers de roeping van jullie,

zusterbroeders, omdat niet velen wijzen

(zijn)naar het vlees, niet velen krachtigen,

niet velen welgeschiedenden.

27.Maar het dwaze van de ordentelijkheid

koos uit God opdat hij te schande maakte

het vermogende

28.en het onheusgeschiedende

van de ordentelijkheid en het nietig geachte

koos God, het niet geschiedende,

opdat het hij geschiedende

onwerkzaam maakte, 

29.opdat niet praalde de-al-afheid vlees

voor de vertegenwendiging van God.

           I COR 1,2

30.Uit hem echter geschieden jullie

in Christus Jezus die geschiedde

als wijsheid voor jullie  vandaan van God,

gerechtigheid en heiliging en betegening[11],

31. opdat zoals geschreven staat:

wie praalt moet  in de machtiger pralen.[12]

    23

2.1.En ik, gekomen naar jullie, zusterbroeders,    

kwam niet volgens hoogstaandheid van inbreng

of van wijsheid om  te boodschappen

aan jullie getuigenis van God.

2.Niet immers ben ik van oordeel iets

te volkènnen bij jullie indien niet Jezus

Christus en die gekruispaald.

3.En ik geschiedde in onvastheid

en ontzag en rilling veel naar jullie toe.

4.En mijn inbreng en mijn  verkondiging

niet in overtuigende inbrengwoorden*    *Gr.logos = Hebr.DáBáR

van wijsheid, maar in het tonen van

beluchting en van kracht*,     *Gr.dunamis = Hebr. KoaCH

5.opdat het vertrouwen van jullie

niet geschiede in wijsheid van mensen,

maar  in kracht van God.

6.Maar wij bepraten wijsheid bij volgaven*,   *Gr.teleios = Hebr.TáMieJM 

een wijsheid die niet (is) van deze wereldtijd*  *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM

en niet van de vooraangaanden*     *Gr.archoon

van deze wereldtijd die onwerkzaam

gemaakt worden,

7.maar wij bepraten een wijsheid

in geheimenis, een die verscholen gehouden

werd, die God tevoren gezien heeft

voor de wereldtijden tot dunkzwaarte* van ons,  *Gr.doxa=Hebr.KáBóWD

8.die niemand van de vooraangaanden

van deze wereldtijd heeft volkènd,

want als zij volkènd hadden,

zouden zij de machtiger van de dunkzwaarte

niet gekruispaald hebben.

9.Maar zoals geschreven is: (het is) wat

het oog niet zag en naar wie zij niet hoorden[13]

            I COR 2

en bij het hart van een menselijke 

niet omhoog trad[14],

zoveel als God gereed maakte

voor wie hem beminnen[15].

10.Ons immers onthulde* God    *Gr.apokaluptoo=Hebr.GáLáH

door de beluchter; want de beluchter

speurt na* de-al-afheid*     *Gr.ereunaoo=Hebr.CháPhàSh

ook de diepten van God.      [Gr.panta=(hier)Hebr.KåL

11.Want wie van de menselijken

volkènt wat van de mesnelijke (is)

indien niet de beluchter van 

de menselijke die in hemn (is)?

12.Maar wij, niet de beluchter

van de  ordentelijkheid namen wij aan,

maar de  beluchter die (is)uit God,

opdat wij volkènden wat door God

gegund werd aan ons;

13.wat wij bepraten (is) niet

met inbrengwoorden* geleerd    *Gr.logos=Hebr.DáBháR

van menselijke wijsheid,

maar geleerd van de beluchter,

met het beluchte het beluchte

oordeelduidend[16].

14. De lichaamzielzijnde*     *Gr.psuchikos

menselijke ontvangt niet

wat (is) van de beluchter van God;

(als)dwaasheid immers voor hem

geschiedt’t, en niet heeft hij de kracht

te volkènnen, omdat het 

beluchtingsgewijs peilend wordt beoordeeld[17] .

15.Maar de beluchte beoordeelt peilend

wel de al-afheid*, maar zelf wordt hij   *Gr.panta = (hier)Hebr.KåL

door niemand peilend beoordeeld.

          I COR 2,3  

16.Wie immers volkènt het beseffen

van de machtiger, die hem 

zal instrueren?[18]

Maar wij hebben het beseffen van Christus.

   24

3.1.Ook ik, zusterbroeders, had niet

de kracht te praten tot jullie

als tot beluchten, maar als tot vleselijken,

als tot spijslingen* in Christus.    *Gr.nèpios=Hebr.NgóLéL

2.Melk deed ik jullie drinken, geen eten*;  *Gr.brooma=Hebr.AóWKàL

nog immers niet hadden jullie de kracht.

3.Maar ook nu hebben jullie de kracht niet,

nog immers geschieden jullie vleselijk.

Waar immers bij jullie ijver en twist (zijn),

geschieden jullie niet vleselijk en

volgens een menselijke schrijden jullie voort?

4.Wanneer immers iemand zegt:

ik ben van Paulus, maar een ander:

ik van Apollos, geschieden jullie 

als menselijken?

5.(als)Wat nu geschiedt Apollos?

Maar als wat geschiedt Paulus?

Heerdienaren door wie jullie

tot vetrouwen kwamen, en aan ieder

zoals de machtiger heeft gegeven.

Ik plantte, Apollos drenkte,

6.maar God deed toenemen,

7.zodat noch de planter geschiedt

als iets noch de drenker, maar God

die doe toenemen.

8.Maar de planter en de drnkenr

geschieden als één-enkele,

maar ieder zal de eigen beloning

aannemen volgens de eigen arbeid.

9.Van God immers geschieden wij

(als)medewerkers: (als)Gods akkerbouw,

(als)Gods huisbouw geschieden jullie.

10.Volgens de goede-gunst van God

die gegeven werd aan mij, heb ik

als een wijze timmervoorman*    *Gr.archi(=voor)tektoon(timmerman)      

een grondvesting gelegd, maar 

een ander bouwt het huis op.

Maar een ieder moet kijken

hoe hij het huis opbouwt.

           I COR 3

11.Want een andere grondvesting*   *Gr.themelion=Hebr.MàSSáD

heeft niemand de kracht om te leggen

naast de liggende, die is van Jezus

Christus.

12.Maar indien iemand huizen-sticht*   *Gr.epioikodomeoo+Hebr.BáNáH

op de grondvesting (met) goud, zilver,

stenen van waarde, hout, graskruidpol.

Stoppel,

13.ieders werk zal tevoorschijngekomen

geschieden; want de  dag zal’t 

duidelijk maken, omdat het in vuur 

onthuld wordt; hoedanig het werk van ieder

geschiedt zal het vuur zelf gewicht geven.

14.Indien van iemand het werk blijft,

dat hij tot huis gesticht heeft,

zal hij beloning aannemen.

15.Indien het werk van iemand

neergebrand zal worden beboet*    *Gr.zèmioöo=Hebr.NgáNàSh

maar zelf zal hij bevrijd* worden   *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

zo, maar als door vuur.

16.Volkènnen jullie niet, dat        k-2

jullie (als)tehuis* van God geschieden   *Gr.naos=Hebr.HéJKáL[19]

en de beluchting* van God in jullie   *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh, 

huist?         [beluchter is ook mogelijk

17.Indien iemand het tehuis van God

bederft, bederft hem God; wan het tehuis

van God geschiedt heilig: jullie

geschieden (als)zodanigen.

18.Niemand moet zichzelf misleiden.

Indien iemand bij jullie dunkt

wijs te geschieden in deze wereldtijd,

dwaas moet hij geschieden,

opdat hij wijs geschiede.

19.Want de wijsheid van deze

ordentelijkheid* geschiedt

als dwaasheid van de kant van God.   *Gr.kosmos

Want er is geschreven:

Hij die aanvat de wijzen in hun

slimmigheid[20].

20.En wederom: de machtiger

           I COR 3,4

volkènt de berekeningen van de wijzen,

dat zij (als)vlagen* geschieden[21].   *Gr.mataios=Hebr.HèBèL (=Abel)

    25

21.Zodat niemand prale in menselijken;

want jullie al-afheid geschiedt.

22.Hetzij Paulus hetzij Apollos

hetzij KèPhas* hetzij ordentelijkheid   * = Petrus

hetzij leven  hetzij gestorvenheid

hetzij bestannds hetzij aanstaands

de-al-afheid van jullie,

23 maar jullie van Christus 

en Christus van God.

4.1.Zo moet een mens ons

rekenen als handlangers van Christus

en huisordehouders* van de geheimenissen  *Gr.oikonomen

van God.

2.Hiernaar wordt overigens gezocht

bij de huisordehouders, dat iemand 

betrouwbaar wordt bevonden.

3.Maar voor mij geschiedt tot het minste,

dat ik door jullie peilend beoordeeld word

of door een menselijke dag(-vaarding);

4.Maar ook mijzelf niet beoordeel ik peilend*, *Gr.anakrinoo=Hebr.CháQàR=peilen

want van niets heb ik voor mijzelf

medekennis, maar niet daarin

ben ik gerechtvaardigd.

Maar als een die peilend beoordeelt

mij geschiedt de machtiger.

5.Zodat jullie niet over iets moeten oordelen

voor het tijdvak*, tot gekomen is   *Gr.kairos = Hebr. NgéT (=tij-d-)

de machtiger, die ook aan het licht

zal brengen de verscholen (dingen)

van de duistermis en te voorschijn

zal brengen de besluiten van de harten;

en dan zal er lofprijzing geschieden

voor ieder vandaan van God.

6.En deze (dingen) echter, 

zusters/broeders, heb ik een houding

meegegeven op mijzelf en Apollos

wegens jullie, opdat jullie bij ons  leerde:

nooit boven het geschreven uit,

opdat jullie je niet, een één-enkele* boven  *Gr.eis=Hebr.AèCháD

een één-enkele, opgeblazen maken

tegen de ander.

7.Wie immers zal jou beoordelen?

           I COR 4

En wat heb jij wat je niet aangenomen hebt?

Waarom pralen als een niet aannemende?

8.Reeds als voldoende hebbenden

geschieden jullie; reeds rijk waren jullie:

zonder ons koningden jullie;

en och koningden jullie nuttig,

opdat ook wij met jullie mee koningen.

9.Want het dunkt mij:

God heeft ons, de latere afgezondenen,

getoond als  stervensnabije,

omdat wij (als)een-schouwspel*    *Gr.theatron

geschieden voor de ordentelijkheid*   *Gr.kosmos

en voor werkboden* en voor mensen.   *Gr.angngelos=Hebr.MaL’AàK

10.Wij dwazen om Christus,

maar jullie achtbaren in Christus;

wij zwakken, maar jullie sterken;

jullie dunkzwaar, maar wij waardeloos.

11.Tot het huidige uur lijden wij honger*  *Gr.peinaoo=Hebr.RáNgàB

en lijden wij dorst* en zijn wij    *Gr.dipsaoo=Hebr.TsáMáA

oefennaakt* en krijgen wij klappen   *Gr.gumneoo

en zijn zonder standplek

12.en wij arbeiden werkend

met de eigen handen;

beschimpt zegenen wij, vervolgd

houden wij het uit,

13.slechtgepraat roepen wij toe;

als reinigingsresten van de ordentelijkheid

geschiedden wij, van allen afveegsel,

tot huidig.

14.Niet om jullie om te draaien

schrijf ik deze (dingen), maar

om jullie als mijn beminde borelingen

tot besef te brengen.

15.Want als jullie al tienduizend

onderrichters in Christus zouden hebben,

maar dan niet vele omvamenden:

want om Christus Jezus

door de goednieuwsboodschap heb ik

jullie tot geschieden gebracht.

    26

16.Welnu ik roep jullie toe, geschiedt

(als) naspelers van mij.

17.Daartoe juist heb ik gestuurd

tot jullie Timotheüs, die geschiedt

(als) mijn  boreling, bemind en trouw

in de machtiger,

die jullie indachtig zal doen zijn

de neemwegen* van mij in Christus   *Gr.hodos = Hebr.DèRèK

[Jezus], zoals ik in de al-afheid van

           I COR 4,5

de geroepenschap* leer.     *Gr.ekklesia=Hebr.QáHáL

18.Zo, daar ik echter niet kwam

tot jullie, werden sommigen 

opgeblazen.

19.Maar ik zal vlijtig komen

tot jullie indien de machtiger wil

en ik zal volkènnen niet het inbrengwoord  *Gr.logos= Hebr.DáBáR

van de opgeblazenen maar de kracht.

20.Niet immers  in een inbrengwoord

(is) het koningschap* van God,    * of koninkrijk=Hebr.MàL’KuWT

maar in kracht.

21.Wat willen jullie? Kom ik met een        k-3

stamstaf*, of met minne      *Gr.rabdos=Hebr.ShèBèTh

en een beluchting* van gebogenheid?

5.1.Vóór alles wordt er bij jullie

gehoord van hoererij*,      *Gr.porneia=Hebr.ZóWNáH

en zodanige hoererij, die niet (is)

bij de naties, dat iemand de vrouw

van de omvamende heeft.

2.En jullie (als)opgeblazenen

geschieden? En niet veelmeer

hebben jullie getreurd*, opdat

hoog heen gedragen werd*    *Gr.a(e)ireoo=Hebr.NáSsáA

hij die dit werk als zaak doet?

3.Want ik, niet present geschiedend

met het zielelichaam*, maar present   *Gr.sooma = Hebr,NèPhèSh

geschiedend met de beluchter*,    *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

heb reeds geoordeeld als present

geschiedende hem die dit zo bewerkt,

4.daar jullie in de naam van 

de machtiger Jezus samen gevoerd*   *Gr.sunagoo = Hebr. QáLàL 

werden en mijn beluchting mede

met de kracht van onze machtiger

Jezus,

5.om zo iemand over te leveren

aan de lasteraar* tot de ellende    *Gr.satanas = Hebr.SsáTháN

van het vlees*, opdat de beluchting   *Gr.sarx = hebr. BáSháR

bevrijd werd op de dag van de machtiger.

6.Niet ideaal* (is)jullie gepraal** .   *Gr.kalos; **Gr.kauchèma=Hebr.

Niet volkènnen jullie dat een kleinigheid

zuur* het gehele meelmengsel

verzuurd?       *Gr.zumè = Hebr. CháMéTs

7.Reinigt weg het oudtijdse zuur,

opdat jullie geschieden (tot)

 een jong meelmengsel, zoals

jullie geschieden ongezuurd.

 

 

 

           I COR 5,6

En ons paascha werd geslacht[22],

Christus,

8.zodat wij feest* zouden vieren    *Gr.eortè = Hebr. ChàG

niet met oudtijds zuur en niet

met zuur van kwaadheid 

en slechtheid, maar met de 

ongezuurde (koeken) van de 

oordeelhelderheid en de

waarachtigheid.

9.ik heb geschreven aan jullie

in de zendbrief je niet mede 

in te mengen met hoerenlopers.

10.Vooral niet met de hoerenlopers

van deze ordentelijkheid of

met de meerhebberigen en 

de wegroppers of de idooldienaars,

aangezien jullie je dan verplicht

hebben uit de ordentelijkheid 

weg te komen.

11.Maar nu heb ik jullie geschreven

je er niet mede in te mengen,

indien iemand, een broederverwant

genoemd, of hoerenloper of

meerhebberig of idooldienaar

of  schimper  of roesdronken

of wegropper (is), met zo één 

niet samen te eten.

12.Wat immers (is’t)voormij

om die buiten(zijn) te oordelen?

Niet die binnen(zijn) oordelen

Jullie?

13.Maar die buiten(zijn) oordeelt

God. Draagt-hoog-heen-weg

het slechte uit jullie zelf[23].

    27

6.1.Durft iemand, een zaak

hebbend tegen de ander, 

beoordeeld te worden bij de

onrechtvaardigen, en niet

           I COR 6

bij de heiligen?

2.Of volkènnen jullie niet,

dat de heiligen de ordentelijkheid

oordelen?

En indien bij jullie geoordeeld wordt

de ordentelijkheid, geschieden

jullie (als)onwaardigen van de minste

oordeelvellingen?

3.Niet volkènnen jullie, dat wij

bodewerkers* oordelen?     *Gr.angngelos=Hebr.MáL’AàK

Dan tenminste bestaanszaken*?    *Gr.biootika

4.Indien jullie dan bestaanszakele

oordeelvellingen hebben,

doen jullie hen die het minst geacht worden

in de geroepenschap neerzitten?

5.Tot omdraaiing zeg ik’t jullie.

Alzo (is) niet bij jullie één iemand wijs,

die de kracht heeft te beoordelen

wat op het midden(is) van de

zuster/broederverwant van hem?

6.Maar de-zuster/broederverwant oordeelt

samen met de zuster/broederverwant,

en dit bij wantrouwigen?

7.Reeds nu geschiedt algeheel minder-zijn

voor jullie dat jullie beoordelingen

hebben samen met jullie zelf.

Door wat lijden jullie niet eerder[24] 

onrechtmatigheid? Door wat laten jullie

je niet eerder voor ondegelijk uitmaken?

8.Maar jullie doen onrechtmatig lijden

en maken uit voor ondegelijk en dit bij

zuster/broederverwanten.

9.Of  volkènnen jullie niet, dat

onrechtmatigen aan Gods koninkrijk

geen wettelijk lotsdeel zullen hebben?

Tuimelt niet om; noch hoereerders,

noch idoolaanbidders, noch echtbrekers,

noch verweekten, noch drangmannelijke 

bijliggingen,  

10. noch stelers, noch meerhebberigen, 

noch roesdronkenen, noch beschimpers, 

noch wegroppers zullen aan het koninkrijk Gods

wettelijk aandeel hebben.

11.En (als) dezulken geschiedden sommigen;

maar jullie zijn afgewassen,

maar jullie werden geheiligd,

maar jullie werden gerechtvaardigd

           I COR 6

met de naam van de machtiger Jezus Christus

en met de beluchting van onze God.

12.Tot alles ben ik bevoegd,

maar niet alles draagt bij.

Tot alles ben ik bevoegd, maar

ik zal mij niet onder de bevoegdheid 

van iemand laten brengen.

13.De etenswaren (zijn) voor de buik*   *Gr.koilia=Hebr.BèThèN

en de buik voor de etenswaren;

maar het zielelichaam* niet voor    *Gr.sooma

hoererij*, en de machtiger *is).    *Gr.porneia=Hebr.ZóWNáH

14.En God heeft ook de machtiger

doen opstaan en zal ons doen

opstaan door de kracht van hem.

15.Niet volkènnen jullie dat de

zielelichamen van jullie (als)

ledematen[25] van Christus geschieden?

Opgepakt hebbend nu de ledematen

van de Christus zou ik (ze)maken

tot ledematen van een hoer?

Dat geschiede niet.

16.Of volkènnen jullie niet, dat

wie kleeft aan een hoer (als)één-enkel*  *Gr.heis(hen)=Hebr.AèChàD

zielelichaam geschiedt? Want

zij zullen geschieden, zegt hij, 

de twee tot één-enkel vlees[26].

17.Maar wie kleeft aan de machtiger

geschiedt in beluchting.

18.Ontvlucht de hoererij[27].

Alle verwaarding* die een menselijke   *Gr.hamartia=Hebr.CháThæAáH

ook maar maakt, geschiedt buiten

           I COR 6,7

het zielelichaam, maar wie hoereert

verwaardt het eigen zielelichaam.

19.Of volkènnen jullie niet, dat

het zielelichaam van jullie

als tempel geschiedt van de

in jullie(zijnde) heilige beluchter/ing,

die jullie hebben vandaan van God,

en (dat) jullie niet geschieden

van jullie zelf?

20.Jullie immers werden marktgekocht

waardevol; geeft dan dunkzwaarte

aan God met jullie zielelichaam.

    28

7.1.Omtrent waarvan jullie schreven,       k-4

pracht (is’) voor een menselijke* een   *Gr.anthorpos = Hebr. AæNóWSh

vrouwmenselijke* niet te betasten**.   *Gr.gunè = Hebr.AieSháH; **Gr.

2.En door de hoererijen  moet elke (man)   [haptomai = Hebr.NáGàNg

zijn eigen vrouwmenselijke hebben en

moet elke (vrouw) de eigen manmenselijke

hebben.

3.Aan de vrouwmenselijke moet de

manmenselijke het verplichte weergeven

zoals ook de vrouwmenselijke aan de

manmenselijke.

4.De vrouwmenselijke heeft niet over

het eigen zielelichaam de bevoegdheid,

maar de manmenselijke, zoals ook de 

manmenselijke over het eigen zielelichaam

niet de bevoegdheid heeft, maar de

vrouwmenselijke.[28]

5.Houdt elkaar niet  voor ondegelijk,

indien jullie niet vanuit overeenstemming

(zijn) voor een tijdvak, opdat jullie je

zouden vrijmaken voor gebed en 

wederom bij hetzelfde komen, opdat

niet zou beproeven jullie de lasteraar

door sterkteloosheid.[29] 

           I COR 7

6.Maar dit zeg ik naar mede-volkènning

en niet naar inzetting.

7.En ik wil dat alle mensen geschieden

zoals ook ikzelf; maar ieder heeft

een eigen goedgunstigheid vandaan van God,

de ene zo en de andere zo.

8.Maar ik zeg tot de ongeuwden

en tot de  weduwen, prachtig voor hen,

indien zij blijven zoals ook ik.

9.Maar indien zij niet gesterkt blijven,

moeten zij trouwen; want beter

geschiedt huwen dan in vuur vlammen.

10.En de gehuwden boodschap ik,

niet ik, maar de machtiger, dat 

een vrouw vandaan van de man

niet moet worden weggezonderd.

11.Maar indien zij wordt weggezonderd

moet zij ongehuwd blijven of

zich bij de man terug laten vangen.

En dat de man de vrouw niet moet

Wegduwen.

12.Tot de overigen zeg ik, ik 

niet de  machtiger: indien een of

andere broederverwant een vrouw

heeft die niet-vertrouwend is[30]

en het haar goeddunkt te huizen

samen met hem, moet hij niet

wegduwen haar.

13.En een vrouw die heeft een

maan niet-vertrouwend, en het

dunkt hem goed te huizen samen

met haar, moet niet wegduwen

de man.

14.Want geheiligd wordt de man

die niet-verouwend(is) in de vrouw

en geheiligd wordt de vrouw

die niet-vertrouwend (is) in de

broederverwant. Daar anders

de borelingen van jullie (als)

onreinen geschieden, maar 

nu geschieden zij (als) reinen.

           I COR 7

15.Maar indien de niet-vertrouwende

zich wegzondert, moet hij 

weggezonderd worden. Niet moet

heerdienaar worden de broeder-

verwant of zusterverwant aan

zodanigen. Maar in vrede heeft

geroepen jullie God.

16.Wat volkèn jij, vrouwmenselijke,

of jij de manmenselijke bevrijdt?

Of wat volkèn jij, manmenselijke,

Of jij de vrouwmenselijke bevrijdt?

17.Of niet zoals aan ieder vereffend

heeft de machtiger, ook ieder zo 

God heeft heeft geroepen, zo moet

hij voortschrijden en zo zet ik door

in al-af de geroepebschappen.

18. Is iemand met voorhuid geroepen?

Hij moet niet besneden worden.

19. De besnijdenis geschiedt(als)niets,

en de voorhuidsrand geschiedt

(als)niets, maar het behoeden van

de geboden van God.

20.Ieder moet in de roeping, waameer

hij geroepen werd, daarin blijven.

21.(Als)heerdienaar werd jij geroepen?

Niet moet jij daar belang bij hebben,

maar in jij ook de kracht hebt (als)

omtslagene te geschieden, dat veelmeer

gebruiken.

22.Wamt wie in de machtiger geroepen

werd (als0Heerdienaar, geschiedt (als)

eenontslagene van de machtiger; evenzo

die (als_ontslagene geroepen werd,

geschiedt (als)heerdienaar van Christus.

23.Van waarde wedren jullie marktgekocht,

geschiedt dan niet als heerdienaren van

mensen. Ieder moet waarin hij geroepen werd,

broeder/zusterverwanten, daarin blijven

van de kant van God.

    29

25.Omtrent de maagden[31] heb ik geen

inzetting van de machtiger, maar ik geef

een bekentenis als een die gratiëerd is

           I COR 7

door de machtiger om (als)getrouw

te geschieden.

26.Ik nu leg uit dat dit prachtige

voorhanden is vanwege de dwingelandij,

dat het prachtig (is) voor een mens

om alzo te geschieden:

27.Ben jij gekneveld aan een vrouw?

Zoek niet losmaking.Ben jij losgemaakt 

van een vrouw? Zoek niet een vrouw.

28.Maar indien jij gehuwd bent,

verwaard niet; en indien een maagd

huwt, zij verwaardt niet; beëngdheid

voor het vlees zullen zij hebben, 

maar ik heb met jullie mededogen.

29.Maar dit beweer ik, zuster/broeder-

verwanten: het tij(dvak)* is bijeengehaald;   *Gr.kairos

voor het overige dat ook zij die vrouwen

hebben, als niet hebbenden geschieden,

30.en wenenden als niet wenenden,

zich verheugenden als zich niet verheugenden

en die marktkopen als niet voor zich houdenden,

31.en die gebruiken de ordentelijkheid als 

die ongebruikt laten; want voorbij vaart

de houding van deze ordentelijkheid.

32.En ik wil dat jullie (als)onbezorgden

geschieden. De ongehuwde is bezorgd

om de (dingen) van de machtiger,

hoe hij geschikt zal zijn voor de machtiger,

33.maar de gehuwde is bezorgd om de 

(dingen) van de ordentelijkheid, hoe hij

geschikt zal zijn voor de vrouw; 

34.en hij is deelbaar. En de omgehuwde

vrouw en maagd zijn bezorgd om de (dingen)

van de machtiger, opdat ze geheiligd

geschiede en naar zielelichaam en naar

beluchting; maar de gehuwde (vrouw)

is bezorgd om de (dingen) van de

ordentelijkheid, hoe zij geschikt zal zijn

voor de  man.

35.En dit zeg ik tot bijdrage van jullie zelf,

niet opdat ik een valstrik op jullie zou werpen,

maar tot  een goede houding en goedzittendheid

voor de machtiger zonder overal in om te gaan.

36.En indien iemand uitlegt onhebbelijk te zijn

voor zijn maagd, indien zij over haar leeftijd

heen geschiedt, en zo verplicht is te (laten)

geschieden, wat hij wil moet hij maken;

hij verwaardt niet; zij moeten huwen.

37.Maar hij die staat in zijn hart zitvast,

           I COR 7,8

niet hebbend dwang, maar bevoegdheid

heeft omtrent zijn eigen wil en dit

heeft geoordeeld in zijn eigen hart

te behoeden zijn eigen maagd,

zal’t  prachtig maken.

38.Zodat en hij die ten huwelijk geeft

zijn eigen maagd ’t prachtig maakt,

en hij die niet ten huwelijk geeft

’t beter maakt.

39.Maar de vrouw is gekneveld

voor zoveel tijd als haar man leeft; 

maar indien ingeslapen is de man,

geschiedt zij als ontslagen, om

te huwen wie zij wil, afgezonderd

in de machtiger.

40.Maar gelukkiger geschiedt zij,

wanneer zij alzo blijft, volgens

mijn bekentenis; en het dunkt mij

beluchting van God te hebben.

 

    30

8.1.En omtrent de idoolofferanden,       k-5

wij volkènnen dat allen volkènnis

hebben, volkènnis maakt opgeblazen,

maar de minne sticht het huis.

2.Indien iemand  dunkt volkènd te

hebben, volkènt nog niet zoals

noodzakelijk is te volkènnen.

3.Maar indien iemand God bemint,

hij wordt volkènd door hem.

4.Omtrent het eten van idool-

offeranden volkènnen wij,

dat niets (is) een idool in de

ordentelijkheid, en dat niemand

(als)God geschiedt tenzij de

één-enkele*.       *Gr.eis=Hebr.AèCháD

5.En immers hoewel er goden

van wie het gezegd wordt,

geschieden hetzij in de hemel

hetzij op het land, zoals (er zijn)

vele goden en vele machtigers,

6.toch (is er) voor ons een één-enkele

God de omvamende, uit wie

alle (dingen) (zijn) en wij tot hem,

en een één-enkele machtiger

Jezus Christus, door wie alle dingen

(zijn) en wij door hem.

7.Maar niet allen (is) volkènnis;

en sommigen, gewoon tot nu aan 

           I COR 8

het idool, eten (het) als idool-

offerande en hun medewetendheid,

onvast geschiedend wordt bevuild.

8.Maar het eten* houdt ons niet    *Gr.brooma = Hebr.AuWKàL

staande voor God; noch indien wij

niet eten, raken wij later achterop,

noch indien wij eten hebben wij

te over.

9.maar kijkt uit, opdat niet jullie

bevoegdheid zelf (als) aanstoot

geschiede voor de onvasten.

10.Want indien iemand zou zien

jou, hebbend volkènnis, in een

idoolhuis aanliggend, zal zijn

medewetendheid, onvast geschiedend,

niet gehuissticht worden tot het

eten van idoolofreranden?

11.Want (zo)gaat te teloor hij die

onvast is in volkènnis,  de broederverwant

om  wie Christus gestorven is.

12.En zo, verwaardend naar de

broederverwanten en een slag toebrengend

aan hun medewetendheid die onvast is,

verwaarden jullie tegen Christus.

13.Daarom indien het eten doet struikelen*  *Gr.skandalizoo = Hebr.KèSsèL

mijn broederverwant, geenszins eet ik

eetvlees* in de wereldtijd, opdat ik niet  *Gr.kreas = Hebr. BáSháR (meestal

mijn broederverwant doe struikelen.      [Gr.sarx.

    31

9.1.Geschied ik niet als een ontslagene?

Geschied ik niet als afgezondene?

Heb ik niet Jezus de machtiger gezien?

Geschieden jullie niet als mijn werk

in de machtiger?

2.Al geschied ik niet voor anderen

(als)afgezondene, maar wel voor jullie

geschied ik; want (als)het zegel van

mijn afgezonden-zijn geschieden

jullie in de machtiger.

3.Want (als)mijn pleitrede* tot hen die   *Gr.apologia

mij peilend beoordelen, geschiedt

deze.

4.Hebben wij niet de bevoegdheid

om te eten en te drinken?

5.Hebben wij niet de bevoegdheid

om een zusterverwante, een vrouw,

mede te voeren, zoals ook de overige

afgezondenen en broederverwanten

van de machtiger en Cephas?

           I COR 9

6.Of hebben afgezonderd ik en Barnabas

niet de bevoegdheid om wwerkzaam te

zijn?

7.Wie doet ooit legerscharedienst  voor

eigen bezoldigingen? Wie plant een 

druivengaard* en eet niet de vrucht daarvan?  *Gr.ampeloon = Hebr.KèRèM

Of wie weidt* een weidegroep en   *Gr.poimainoo = Hebr. RáNgáH

van de melk van de weidegroep drinkt hij

niet?

8.Praat ik niet naar de mens over deze

(dingen), of zegt niet ook de wetsuitlegging

deze (dingen)?

9.Want in de wetsuitleg van Mozes is

geschreven: niet zul jij bekbanden een 

dorsvloerend rund[32].Is er geen belang

bij de runderen voor God?

10.Of zegt hij (dit)vooral om ons?

Het werd immers om ons geschreven,

omdat hij die ploegt in hoop ploegt,

en hij die dorsvloert in hoop op 

mede hebben.

11.Indien wij voor jullie beluchte

(dingen) te kiem hebben gelegd,

is het groots indien wij van jullie

de vleselijke (dingen) maaien?

12.Indien anderen de bevoegdheid

over jullie aanhouden, niet

veel meer wij? Maar niet gebruiken

wij deze bevoegdheid, maar wij

overdakken aale (dingen), opdat

wij niet enige terugstoot zouden

geven aan de goednieuwsboodschap

van Christus.

13.Volkènnen jullie niet, dat zij,

die de priesterlijke (dingen) bewerken,

de 9dingen)uit het priesterlijke[33]

zullen eten[34], die bij de slachtplaats

zitting hebben, aan de slachtplaats

mede deel zullen hebben?

14.Zo ook heeft de machtiger

           I COR 9

doorgezet  voor hen die de

goednieuwsboodschap zullen

omboodschappen leven uit de

goednieuwsboodschap.

15.Maar ik heb niet ook maar

iets gebruikt van deze (dingen).

Niet heb ik geschreven dan ook,

opdat alzo geschieden zou met mij.

Want voor mij is het meer prachtig*   *Gr.kalos

te sterven dan – de bepraling* van mij   *Gr.kauchèma = Hebr.HáLáL

zal niemand loos doen zijn.

16.Want indien ik goednieuws breng,

geschiedt het niet voor mij (als)bepraling;

dwang immers ligt bovenop mij;

wee immers geschiedt aan mij, indien

ik niet goednieuws boodschap.

17.Indien immers ik mijzelf opofferend*  *Gr.ekoon = Hebr.NáDáB

dit tot zaak maak, heb ik een beloning.

Maar indien zonder zefopoffering,

de huishoudorde is mij toevertrouwd.

18.Welke beloning nu van mij  geschiedt?

Opdat ik, goednieuws boodschappend, 

spendenloos de goednieuwsboodschap

zou stellen, om geen misbruik te maken

van mijn bevoegdheid in de

goednieuwsboodschap.

19.Want (als) een ontslagene geschiedend

van allen heb ik mijzelf voor allen

heerdienaar gemaakt, opdat ik de meerderen

zou winnen.

20.En ik geschiedde voor de Judeeërs als

Judeeër, opdat ik Judeeërs zou winnen;

voor wie onder de wetsuitleg* (zijn) als   *Gr.nomos = Hebr.TóWRáH

onder de wetsuitleg, niet zelf geschiedend

onder de wetsuitleg, opdat wie onder de

wetsuitleg (zijn) zou winnen; 

21.voor wie zonder-wetsuitleg* (zijn)   *Gr.anomos 

als een zonder-wetsuitleg,niet geschiedend 

zonder-wetsuitleg van God maar 

in-de-wetsuitleg* van Christus, opdat   *Gr.ennomos

ik win wie zonder-wetsuitleg (zijn).

22.Ik geschiedde voor de onvasten

onvast, opdat ik de onvasten zou winnen;

voor allen ben ik geschied alles,

opdat ik overal sommigen zou bevrijden.

23.Maar alles maak ik door de

goednieuwsboodschap, opdat ik (als)

medebongenoot van hem zou geschieden.

24.Volkènnen jullie niet, dat zij die 

in een stadion snel lopen* allen wel   *Gr.trechoo = Hebr.RuWTs

snel lopen, maar een één-enkele*   *Gr.eis = Hebr.AèCháD

de wedstrijdsprijs neemt? Zo loopt

snel opdat jullie (die) nemen.

25.Al wie strijd voert, sterkt zich 

in alles, en genen nu opdat zij 

bederfelijke krans nemen, maar

wij een onbederfelijke.

26.Ik dan ook loop snel zo, niet 

als in onduidelijkheid, evenzo 

vuistvecht ik niet een waainevel*   *Gr.aèr

afranselend.

27.Maar ik vat aan mijn ziele-lichaam*   *Gr.sooma

en voer (‘t) in heerdienst, opdat ik

niet zelf, anderen  verkondigd hebbend,

zonder gewicht geschied.

    32

10.1.Niet wil ik immers dat jullie

zonder volkènnis zijn, zuster/broeder-

verwanten, dat onze omvamenden*   *Gr.pateres = Hebr.AàBBóWT

allen onder de wolk* geschiedden en   *Gr.nephelè = Hebr.NgáNàN 

allen door de zee doorkwamen 

2.en allen tot in Mozes gedompeld 

werden in de wolk en in de zee,

3.en allen hetzelfde beluchte eten

aten,

4.en allen dezelfde beluchte drank 

dronken, zij dronken immers uit

een, (hen volgende) klip*; en de klip   *Gr.petra = (vaak) Hebr.SèLàNg

geschiedde (als) de Christus*.

5.Maar niet in het merendeel van

hen had God een welgevallen*:

zij werden neergeveld immers in

de inbrengleegte*[35].

6.Deze (dingen) werden tot voorbeeld

aan ons tot geschieden gebracht,

opdat wij niet geschieden (als)

verlangenden[36] naar kwade (dingen),

zoals zij verlangden.

7.En geschiedt niet (als)idoolbedienden,

           I COR 10

zoals sommigen van hen: zoals

geschreven is: neer zat het volk

om te eten en te drinken en

zij stonden op om te lachen.[37]

8.En wij moeten niet hoereren*    *Gr.porneuoo = Hebr.ZáNáH

zoals sommigen van hen hoereerden

en er vielen op een dag twintig en

drie duizendtallen*.     *Gr.chilias = Hebr.AáLèPh (=kudde-

9.En wij moeten niet op de proef       [tal

stellen* de machtiger, zoals sommigen   *Gr.peirazoo = Hebr.NáSáH

van hen op de proef hebben gesteld

en door slagen te loor-gingen[38],

10.en murmureet* niet, zoals sommigen  *Gr.ngongnguzoo=Hebr.LuWK

van hen murmureerden en zij gingen

 teloor door de ellende brenger.[39]

11.En deze (dingen) betraden hen 

tezamen voorbeeldmatig, en werden

geschreven tot onderricht* van ons,   *Gr.noutheteoo = Hebr. JáSàR

tot wie de al-af-heden* van de     *Gr.telos = Hebr.KáLieJL

wereldtijden* neergekomen zijn.   *Gr.aioon = Hebr. NgóLáM

12.Zodat wie dunkt te staan, 

moet kijken opdat hij niet valt.

13.Jullie heeft een beproeving niet

genomen, tenzij een menselijke;

en getrouw (is) God, die niet zal 

toelaten dat jullie beproefd worden

boven waartoe jullie de kracht

hebben,  maar hij zal maken met

de beproeving ook de uittrederoute

om de kracht te hebben tot verdragen.

    33

14.Daarom, beminden van mij, vlucht

vandaan van de  idooldienaren, als aan

achtzamen zeg ik: 

15.beoordelen moeten jullie wat ik beweer:

16. De drinkbeker van de inzegening*,   *Gr.eulogeoo = Hebr. BáRàK

           I COR 10

die wij inzegenen, geschiedt (die)

niet (als) het bondgenootschap*     *Gr.koinoonia = Hebr. CháBuWRáH

van de bloed(storting)* van de Christus?  *Gr.haima=Hebr.DáM=roods(storting)

Het brood dat wij breken, geschiedt

(dat) niet als het bondgenootschap

van het zielelichaam van de Christus?

17.Omdat het één-enkel* brood (is),

geschieden wij velen (als) één-enkel

zielelichaam; want wij allen hebben

samen uit één-enkel brood.

18.Bekijkt Israël naar het vlees:

geschieden niet zij die eten slachtgaven*  *Gr.thusia = Hebr. ZèBàCh

(als)bondgenoten van de slachtse?

19.Wat ik nu beweer? Dat een idool-

slachtgave (als) iets geschiedt? 

20.Of dat een idool (als) iets geschiedt?

(nee)maar dat wat zij slachten, 

zij aan demonen en niet aan God

slachten.[40] 

En ik wil niet dat jullie (als)bondgenoten

Van de demonen geschieden.

21.Niet hebben jullie de kracht een

drinkbeker van de machtiger te drinken

en een drinkbeker van de demonen;

niet hebben jullie de kracht aan de

tafel van de machtiger samen (deel)

te hebben en aan de tafel van de

demonen; of brengen wij tot ijveren*    *Gr.(para-)zèlöo = Hebr. QáNéA

de machtiger[41]Toch niet vermogender

           I COR 10

dan hij geschieden wij.

23.Voor alle (dingen) is er

bevoegdheid, maar niet alle

(dingen) dragen bij; 

voor alle (dingen) is er 

bevoegdheid, maar niet alle

(dingen) stichten het huis.

24.Niemand moet wat van

hemzelf is zoeken, maar 

de (dingen) van een ander.

25.Al-af het in een vleeshal

verkochte eet(‘t) niets 

peilend beoordelende door

het medeweten.

26.Van de machtiger* immers    *Gr.kurios = Hebr. AæDoNáJ

(is) het land* en de volledigheid   *Gr.gè = Hebr. AèRèTs

van haar[42].

27.Indien iemand van de niet-

vertrouwenden jullie roept en

jullie willen heengaan, al-af wat

bewaargesteld is voor jullie

moeten jullie eten niets peilend

beoordelend door het medeweten.

28.Maar indien iemand tot jullie

spreekt: dit geschiedt (als)

tempelslacht, eet niet door deze,

die ’t verklapt en het medeweten.

29.Maar ik zeg het medeweten niet

van jullie zelf, maar dat van de

ander.[43]

Omwat* immers wordt mijn    *Gr.hinati? = Hebr.LáMáH?

ontslagenheid[44]* beoordeeld    *Gr.eleutheria=Hebr.CháPhàSh

door een ander medeweten?

30.Indien het met de gratie

houd, waarom wordt over mij 

smadelijks beweerd om wat

          I COR 10,11

ik dankzegen*?      *Gr.eucharistein = Hebr.BáRàK

31.Hetzij jullie nu eten hetzij

drinken hetzij iets maken,

maakt alles tot dunkzwaarte

van God.

32.Geschiedt onaanstotelijk

en voor Judeeërs(Joden) en

vppr Grieken en voor de

geroepenschap* van God,     *Gr.ecclesia = Hebr. QáHáL

33.zoals ook ik in alles

voor allen geschikt ben,

34.niet zoekend de bijdrage

voor mijzelf, die voor velen,

opdat zij bevrijd* zouden     *gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg

worden.

11.1.Geschiedt (als) naspelers        k-6

van mij zoals ook ik van Christus[45].

    34 

2.En ik lofprijs jullie, omdat jullie

alles van mij indachtig zijn* en

zoalls ik overgeleverd heb aan jullie

de overleveringen vasthouden.

3.En ik wil dat jullie volkènnen,

dat van alle manmenselijke*

(als)eerstdeel*[46] Christus geschiedt,

en (als)eerstdeel van de vrouwmenselijke*

de manmenselijke, en (als)eerstdeel

van Christus God.

4.Alle manmenselijke die bidt of

profeteert over het eerstdeel heen

           I COR 11

(iets)hebbend, maakt te schande

het eerstdeel van hem.

5.En alle vrouwmenselijke die

bidt of profeteert[47] onverhuld 

van eerstdeel, maakt te schande

het eerstdeel van haar.Want 

het geschiedt (als) één en hetzelfde 

voor wie het haar geknipt is*.    *Gr.xuraoo=Hebr. GáLàCh

6.indien immers niet omhuld is

de vrouw, moet zij ook geschoren*   *Gr.keiroo = Hebr. GáZàZ

worden; maar indien lelijk voor een 

vrouw geschoren of geknipt te zijn,

moet zij zich omhullen.

7.Want een man is niet verplicht

zich te omhullen het eerstdeel*,    *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSh

(als)beeltenis* en dunkzwaarte van God  *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM

voorhanden zijnde; maar de vrouw

geschiedt (als)de dunkzwaarte van

de man.[48]

8.Niet immers geschiedt een man

vandaan van een vrouw, maar een 

vrouw vandaan van een man.

9.En niet immers werd geschapen

een man doormiddel van de vrouw,

maar een vrouw doormiddel van

de man.

10.Daardoor wordt de vrouw verplicht

een bevoegdheid te hebben op het

eerstdeel door de bodewerkers.

11.Intussen (is) noch een vrouw

zonder een man noch een man zonder

een vrouw in de machtiger.

12.Want zoals de vrouw vandaan van

de man (is), zo ook de man doormiddel 

van de vrouw, maar de al-afheid*   *Gr.ta panta = hebr. HáKåL

vandaan van God.

13.Ordeelt bij jullie zelf: geschiedt 

het passend dat een vrouw onomhuld

tot God bidt?

14.En leraart de werkelijkheid* zelf

jullie niet, dat een man indien hij  

het haar lang laat, er onwaarde geschiedt 

           I COR 11

voor hem, maar indien een

vrouw het haar lang laat, er

dunkzwaarte geschiedt voor haar?

Omdat het langhaar in de plaats

van een omslagdoek gegeven is

aan haar.[49] 

16.Maar indien iemand dunkt

(als)ruzieliefhebber te geschieden,

wij hebben niet een zodanige

gewoonheid en ook niet de

geroepenschappen van God.

17.Maar dit rondboodschappend

lofprijs ik niet, dat jullie niet

tot het betere maar tot het

mindere samenkomen.

18.Want eerder, wanneer jullie

samenkomen in een geroepenschap

hoor ik, dat er splijtingen bij

jullie voorhanden zijn. en een deel

vertrouw ik iets.

19.Want het is ook noodzakelijk,

dat er pakkendheden[50] bij jullie

geschieden, opdat de gewichtigen

te voorschijn geschieden bij jullie.

20.Wanneer jullie nu samenkomen

tot ditzelfde, geschiedt  het niet om

een machtigers broodmaaltijd te eten.

21.Want ieder neet mee de eigen

broodmaaltyijd bij het eten,

en deze hongert en gene roesdronken.

22.Want hebben jullie geen huizen

om te eten en te drinken? Of 

veronachtzamen jullie de geroepenschap

van God en maken jullie te schande

die niet hebben? Wat moet ik uitspreken?

Zal ik jullie lofprijzen? Hierin lofprijs ik

Jullie niet.

23.Want ik heb aangenomen vandaan

           I COR 11

van de machtiger, wat ik ook

heb overgeleverd aan jullie,

dat de machtiger Jezus in de nacht,

waarin hij overgeleverd is,

brood nam 

24.en dankzegenend

in brokken deelde en sprak:

(als)dit geschiedt mijn

zielelichaam* om jullie; maakt    *Gr.sooma

dit tot het indachtig* zijn van mij.   *Gr.anamnèsis = Hebr.ZieK’RóWN[51]

25.Evenzo ook de drinkbeker 

na het broodmaaltijd houden,

zeggende: (als) deze drinkbeker

geschiedt de nieuwe instelling*    *Gr.diathèkè = Hebr.BeRieJT[52]

in mijn bloed(-storting); maakt

dit, zo dikwijls als jullie drinken

tot het indachtig zijn van mij. 

26.Zo dikwijls immers als jullie

eten het brood en de drinkbeker

drinken omboodschappen jullie

de gestorvenheid van de machtiger,

totdat hij gekomen is.

27.Zodat wie ook maar zou eten

het brood of zou drinken de 

drinkbeker van de machtiger op

onwaardige wijze, geschiedt (als)

een erondergehoudene van het

zielelichaam en het bloed van de

machtiger.

28.Maar achtte van gewicht een mens

zichzelf, en zo at hij van het brood

en dronk hij uit de drinkbeker, 

29.hij, etende en drinkende,  eet en 

drinkt voor zichzelf een oordeel, niet

beoordelend het zielelichaam.

30.Daardoor (zijn er) bij jullie

velen onvast en amechtig en 

neerliggenden aan de maat.

31.Maar als wij onszelf beoordeelden,

werden wij niet geoordeeld.

32.En geoordeeld worden wij door

           I COR 11,12

de machtiger onderricht*, opdat    *Gr.paideuoo = Hebr. JáSàR

wij niet met de ordentelijkheid*    *Gr.kosmos

veroordeeld werden.

33.Zodat, zuster/broederverwanten 

van mij, jullie, samengekomen

om te eten elkaar ontvangen.

34.Indien iemand hongert, moet hij

in huis eten, opdat jullie niet

tot een oordeel samenkomen.

Maar de overige (dingen) zal ik

wanneer ik gekomen ben, 

doorzetten.

    36

12.1.En omtrent de (dingen)        k-7,8

van de beluchter, wil ik niet

dat jullie onvolkènnend zijn.

2.Volkènt, dat, toen jullie

(als)naties geschiedden, naar

stemloze idolen afgevoerden

(waren) zoals  jullie waar dan 

ook heen gevoerd werden.

3.Daarom doe ik volkènnen

jullie, dat niemand met de 

beluchting/er van God pratend,

zegt: “Vervloekte Christus”,

en dat niemand de kracht heeft

uit te spreken: “Machtiger Jezus”,

tenzij door de geheiligde

beluchter/ing.

4.Er geschieden uitpakkingen van

goedgunstigheden, maar de beluchting

(is) dezelfde.

5.Er geschieden uitpakkingen van

bedieningen* , maar de machtiger

(is) dezelfde.

6.En er geschieden uitpakkingen van

werkzaamheden, maar God is dezelfde,

die bewerkt alle (dingen) in allen.

7.En aan ieder wordt gegeven

het tevoorschijn komen van de

beluchter bij wat hij bijdraagt.

8.Aan de een immers wordt door

de beluchter gegeven een inbrengwoord*

van wijsheid*, maar aan de ander

een inbrengwoord van volkènnis,,

volgens dezelfde beluchting;

9.aan een ander vertrouwen in

de éne beluchting;

10. en aan de ander werkzaamheden

           I COR 12

van krachten;

aan een ander profetieën en aan

een ander beoordelingen van

beluchtingen, aan de een 

geschiedverschijningen van tongen,

maar aan de ander vertolkingen 

van tongen.

11.En al-af deze (dingen) werkt-in

de ene en dezelfde beluchter/ing,

uitpakkend aan ieder eigen,

zoals hij besluit.

12.Want overeenkomstig het

zielelichaam (als)één-enkel* geschiedt   *Gr.eis = Hebr. AèCháD

en vele ledematen heeft, maar al-af

de ledematen van het zielelichaam*   *Gr.sooma

(als)velen geschiedend (als) één-enkel

zielelichaam geschieden, 

zo ook de Christus.

13.Ook werden wij immers met een

één-eneke beluchting/ter allen

tot één-enekel zielelichaam 

gedompeld, hetzij Judeeërs(Joden) 

hetzij Grieken,hetzij heerdienaren*   *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD 

hetzij ontslagenen*, en allen worden   *Gr.eleutheros = Hebr. CháPhàSh

wij met beluchting gedrenkt.

14.Ook immers geschiedt het

zielelichaam niet (als) één-enklele

ledemaat, maar (als) vele.

15.Indien sprak de voet: dit, ik geschied

niet (als)hand, niet geschied ik

vanuit het zielelichaam, geschied hij

vanwege dit  niet vanuit het zielelichaam?

16.En indien sprak het oor, dit: ik geschied

niet (als) een oog, niet geschied ik

vanuit het zielelichaam, geschied hij

vanwege dat niet vanuit het zielelichaam?

17.Indien geheel het zielelichaam oog(is),

waar(is) het gehoor? Indien het geheel

gehoor(is), waar(is) de reukzin?

18.Maar nu heeft God gesteld de ledematen,

één ieder van hen in het zielelichaam

zoals hij heeft gewild; 

19.indien zij allen (als) één enekele ledemaat

geschiedden, waar(is) het zielelichaam?

20.Nu (zijn het) wel vele ledematen. Maar

(er is) één enkel zielelichaam.

21.En niet heeft de kracht het oog te spreken

tot de hand: aan jou heb ik geen behoefte,

of wederom het eerstdeel* tot de voeten:

           I COR 12

aan jullie heb ik geen behoefte.

22.Maar veel meer zijn de ledematen,

van  het zielelichaam die (ons) 

dunken ovaster (te zijn) dwingend

voorhanden,

23.en die ons dunken van meer onwaarde

te geschieden van het zielelichaam,

daaromheen leggen wij waarde te over,

en de onhebbelijk geachte (ledematen)

van ons hebben  houdinggoedheid te over.

24.Maar God heeft samen gemengd het

zielelichaam, aan het achtergestelde

waarde te over gegeven hebbend, 

25.opdat er niet geschiedde splijting* 

in het zielelichaam, maar de ledematen 

dezelfde bezorgdheid voor allen geven.

26.En hetzij één enkele ledemaat lijdt,

lijden mede alle de ledematen ,

hetzij een ledemaat dunkzwaarte krijgt,

verheugen zich mede alle de ledematen.

27.En jullie geschieden (als) het

zielelichaam van Christus en (als)

ledematen per bedeling.

28.En erzij er die God stelde in de

geroepenschap eerstens (als) afgezonden,

tweedens (als) profeten, derdens 

(als)leraren, vervolgens krachten, vervolgens

goedgunstigheden van geneesmiddelen,

bekwaamheid  het voor iemand op te nemen,

bestuur, geschieduitingen van tongen.

29.Niet(toch) (zijn)allen afgezonden?

Niet(toch) allen profeten? Niet(toch) allen

Leraren? Niet(toch) allen krachten?

Niet(toch) hebben allen de goedgunstigheden

van genezingen? Niet(toch) praten allen

met tongen? Niet(toch) (zijn) allen

door-vertolkers?

31. Beijvert jullie dan om de goedgunstigheden

(die)groter(zijn).

    37

En nog een (alles)overtreffende neemweg*

toon ik aan jullie.

13.1.Indien ik met de tongen van mensen

praatte en van de werkboden, maar de minne*

heb ik niet, ik geschiedde (als) galmend*

metaal of een schetterend*cimbaal.

2.En indien ik heb profetisme en volken

alle geheimenissen en alle volkènnis*,

en ik heb alle vertrouwen, om bergen

           I COR 13

 over te brengen, maar de minne

heb ik niet, (als)niets geschied ik.

3.En indien ik laat ophappen al

het mij voorhandene en indien ik 

overlever mijn zielelichaam* opdat   *Gr.sooma

ik verbrand zal worden,  maar de 

minne heb ik niet, niets nut het mij.

4.De minne is grootmoedig,

gebruiksgoed is de minne, niet ijvert zij,

de minne bluft niet, zij is niet

opgeblazen, 

5.niet gedraagt zij zich  onhebbelijk,

niet zoekt zij de (dingen) van haarzelf,

niet scherpt zij aan, niet berekent zij

kwaad, niet verheugt zij zich bij 

onrechtmatigheid[53],

6.maar zij verheugt zich samen

over de waarachtigheid*.     *Gr.alètheia = Hebr.AæMuWNáH

7.Alles overdakt zij, alles

vertrouwt zij. alles hoopt zij,

bij alles blijft ze erbij.

8.De minne valt nimmermeer weg,

maar hetzij profetieën,

zij zullen onwerkzaam gemaakt worden,

hetzij tongen,

zij zullen stoppen,

hetzij kennis,

zij zal onwerkzaam gemaakt worden.

9.want vanuit delen volkènnen wij

en vanuit delen profeteren wij;

10.maar wanneer komt het al-af-zijn*,   *Gr.teleion = Hebr. KáLieJL

zal wat (is) vanuit delen onwerkzaam

gemaakt worden.

11.Toen ik geschiedde (als) spijsling*,   *Gr.nèpios = Hebr.NgóWLéL

praatte ik als spijsling, achtte ik als

spijsling, berekende ik als spijsling;

nu ik geschied (als)man, heb ik 

onwerkzaam gemaakt de (dingen)

van een spijsling.

12.Wij kijken immers thans doormiddel van 

een spiegel in raadselachtigheden*,   *Gr.ainigma = Hebr. ChieJDáH

dan vertegenwendiging* tot    *Gr.prosoopon = hebr. PáNieJM

vertegenwendiging; thans volkèn ik  

vanuit delen, maar dan zal ik volkènnen

          I COR 13,14

zoals ik ook volkènd word.

13.Nu echter blijft vertrouwen,

 hoop, minne, deze drie,

maar de grotere van deze (is)

de minne.

14.1.Volgt de minne, en ijvert

om de beluchte (dingen), maar

meer dat jullie profeteren.

2.Want wie praat in een tong,

praat niet voor mensen maar 

voor God; niemand immers

geeft gehoor, maar door beluchting

praat hij geheimenissen.

3.maar wie profeteert praat voor

mensen huisstichting en toeroeping

en op-verhaa—komen.

4.Maar wie praat in een tong

huissticht zichzelf, en wie profeteert

huissticht de geroepenschap.

5.En ik wil dat jullie allen praten

in tongen, maar meer dat jullie

profeteren; en wie profeert (is)

meer dan wie praat in tongen;

er buiten gelaten tenzij hij

vertolkt, opdat de geroepenschap

huisstichtingb aanneemt.

6.Maar nu, broeder-/zusterverwanten,

indien ik kom tot jullie in tongen

pratend, wat nutte ik jullie, 

indiek ik niet tot jullie zal praten

hetzij in onthulling, hetzij in kennis,

hetzij in profetie hetzij in leer?

7.Zoals indien de lichaamzielloze* 

(dingen)stem gevend, hetzij de fluit 

hetzij de cither, geen afsplitsing

in geluiden geeft, hoe zal volkènd

worden het geflotene of gecitherde?

8.Ook immers indien de trompet

onduidelijk stem geeft, wie zal 

zich toebereiden op broderij*?    *Gr.polemos = Hebr. MieL’CháMáH

9.Zo ook indien jullie door de tong

niet een betekenis hebbende

inbreng geven, hoe zal worden

volkènd het gepraat? Jullie 

geschieden immers (als) naar

waainevel* pratenden.     *Gr.aèr

10.Indien het toevalt geschieden er

zovele geschiedsoorten* van stemmen   *Gr.genos = (hier) Hebr. MieJN

in de ordentelijkheid* en geen (is)   *Gr.kosmos

           I COR 14

stemloos;

11.indien ik nu niet volkèn het

krachtige van de stem, zal ik

geschieden voor wie praat

(als)barbaar en wie praat bij mij

(als)barbaar.

12.Zo ook jullie, aangezien jullie

(als)ijveraars geschieden van

de beluchte (dingen), zoekt naar de

huisstichting van de geroepenschap,

opdat jullie te over zijn.

13.Daarom wie praat met een tong,

moet toebidden, dat hij doorvertolkt.

14.Indien ik immers toebid met

een tong, bidt toe mijn beluchting,

maar mijn beseffen geschiedt

vruchteloos.

15.Wat geschiedt nu? Ik zal toebidden

met de beluchting, maar ik zal ook

toebidden met besef; psalmzing* ik   *Gr.psalloo = Hebr.ZáMàR[54]

met de beluchting, dan psalmzing ik

ook met besef.

16.Immers indien jij inzegent* met   *Gr.eulogeoo = hebr. BáRàK

de beluchting, hoe zal hij die opvult

de opstaanplaats* van een     Gr.topos = Hebr. MáQóWM

eigenonderrichte* zeggen amen     *Gr.idiootès

op jouw dankzegening*? Aangezien   *Gr.aucharistia = hebr. BeRáKháH

hij wat jij zegt niet volkènt.

17.Want jij dankzegent wel prachtig,

maar de ander wordt niet gehuissticht.

18.Ik dankzegen God dat ik van jullie

allen meer tongen praat.

19.Maar in de geroepenschap wil ik

vijf inbrengwoorden met mijn besef

praten, opdat ik ook anderen

doorgalm, dan tien duizend

inbrengwoorden in een tong.

20.Zuster/broederverwanten,

geschiedt niet (als)kinderen

in zinnigheden, maar spijslingen

in het kwaad en geschiedt al-af

in zinnigheden.

21.in de wetsuitleg* is geschreven,   *Gr.nomos = Hebr. TóRáH

           I COR 14

dat: met anderstongigen en met

andere lippen zal ik praten tot

dit genotenvolk*[55] en ook zo niet   *Gr.laos = Hebr. NgàM

zullen zij horennaar mij,

zegt de machtiger.

22.Zodat de tongen tot kenteken

geschieden voor wie wantrouwen,

maar niet voor wie  vertrouwen,

maar de profetie niet voor wie

wantrouwen, maar voor wie

vertrouwen.

23.Indien nu samenkomt de gehele

geroepenschap tot hetzelfde en allen

praten in tongen, binnenkomen

eigenonderrichten of wantrouwigen,

zullen zij niet zeggen dat jullie

raaskallen?.

24.Maar indien allen profeteren,

en er komt binnen iemand wantrouwig

of eigenonderricht, wordt hij terecht

gebracht* door allen, peilend    *Gr.ewlengchoo = Hebr. JáKàCh

beoordeeld door allen.

25.De verscholen (dingen) van zijn

hart geschieden tevoorschijnkomend,

en alzo vallend op zijn  vertegenwen-

diging* bukt hij neer voor God,    *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM

voorleggend* dit: geschiedecht    *Gr.apangngelloo = Hebr. NáGàD

geschiedt God bij jullie.

26.Wat nu geschiedt, zuster/broeder-

verwanten, wanneer jullie samen

komen, (dan) heeft ieder een 

psalm, heeft een leraarswerk, heeft

een onthulling, heeft een tong,

heeft een vertolking: alles moet

geschieden tot huisstichting.

27.En indien iemand met een tong

praat, van de kant van twee of

als meeste van drie, en op indeling,

dan moet één-enkele vertolken.

28.Maar indien er niet een

doorvertolker geschiedt, moet hij

          I COR 14

zwijgen* in de geroepenschap;    *Gr.sigaoo = Hebr. CháRàSh

maar voor zichzelf moet hij praten

ook tot God.

29.En twee of drie profeten moeten

praten en de anderen moeten 

beoordelen.

30.Maar indien aan een ander die zit

onthuld wordt, moet de eerste

zwijgen.

31.Want jullie hebben de kracht,

dat één-voor-één allen profeteren,

opdat allen leren en allen

toegeroepen worden.

32.En de beluchtingen* van de profeten  *Gr.pneumata = Hebr. RuChieJM

worden aan de profeten ondergezet.

33.Niet immers geschiedt hij (als)

de God van oninstelbaarheid, maar

van vrede*.       *Gr. eirènè  = Hebr. SháLóWM

Zoals in alle geroepenschappen van

de geheiligden.

34.De vrouwmenselijken in de 

geroepenschappen moeten zwijgen;

want niet is het afgevaardigd voor hen

om te praten, maar zij moeten

ondergezet zijn, zoals ook de 

wetsuitleg* zegt.      *Gr.nomos = Hebr. TóWRáH

35.Maar indien zij iets willen leren,

moeten zij bij de eigen

manmenselijke navraag doen;

want lelijk geschiedt voor een

vrouwmenselijke om te praten

in een geroepenschap.

36.Of is vandaan bij jullie het inbrengwoord*  *Gr.logos = Hebr. DáBháR

van God weggekomen, of is tot jullie

afgezonderd tegemoet gegaan?

37.Indien iemand dunkt (als)profeet

te geschieden of (als)een beluchte,

moet hij volkènnen, wat ik schrijf

aan jullie, dat het van de machtiger

geschiedt (als)gebod.

38.Maar indien hij het niet volkènt,

volkènt hij niet.

39.Zodat, broeder/zusters van mij, 

jullie moeten ijveren om te profeteren,

en verhindert niet te praten met tongen;

maar alles moet hebbelijk en naar 

inzetting geschieden.

    39

15.1.En ik maak volkènd aan jullie       k-9

           I COR 15

de goednieuwsboodschap, die

ik jullie als goed nieuws boodschap,

die jullie ook aannemen, waarin jullie

ook staan,

2.waardoor jullie bevrijd zijn,

over welke woordinbreng ik goednieuws

boodschap, indien jullie het aanhouden,

buiten dat  jullie niet op inbeelding

hebt vertrouwd. 

3.Want ik heb jullie overgeleverd

ten eerste, wat ook ik aangenomen heb,

dat Christus is gestorven om onze

verwaardingen volgens de schriften,

4.en dat hij is begraven en dat hij tot

opstanding is gebracht op de derde dag

volgens de schriften,

5.en dat hij gezien werd door Cephas

en vervolgens door de twaalf;

6.vervolgens werd hij gezien door boven

de vijf honderd zuster/broeders

één-enkel-malig, uit wie de meesten

gebleven zijn tot nu, maar sommigen

ingeslapen zijn.

7.Vervolgens werd hij gezien door

Jakobus, vervolgens aan alle afgezondenen.

8.Maar  later dan allen als het ware

aan een ontvallene* werd hij gezien   *Gr.ektrooma = Hebr. NèPhèL[56]

ook door mij.

9.Want ik geschied (als) de kleinste

van de afgezondenen, (ik) die niet

geschied aan de maat* om aangeroepen  *Gr.hikanos=Hebr. DieJ

te worden (als) afgezondene, daarom

omdat ik heb vervolgd de geroepenschap

van God.

10.Maar door de goede-gunst* van God   *Gr.Charis = Hebr. ChèSèD

geschied ik (als) wie ik geschied, en

de goede gunst van hem die tot mij (is),

is niet (als) een loze geschied, maar

te over dan zij allen heb ik gearbeid*,   *Gr.kopiaoo=Hebr.JáGàNg

niet ik, maar de goede gunst van God

met mij.

11.Hetzij nu ik hetzij zij, zo verkondigen

wij ren zo hebben jullie vertrouwd.

12.En indien (van)Christus verkondigd

wordt, dat hij bij de lijfdoden* vandaan  *Gr.nekros

tot opstanding is gebracht*, hoe zeggen  *Gr.egeiroo = Hebr.QuWM(hiphíl)

bij jullie sommigen dat de opstanding

           I COR 15

van lijfdoden niet geschiedt?

13.Maar indien de opstanding van

lijfdoden niet geschiedt, is ook 

Christus niet tot opstanding gebracht.

14.En indien Christus niet tot  

opstanding is gebracht, loos (is) dan

onze verkondiging, loos ook 

jullie vertrouwen. 

15.En wij worden bevonden (als)

leugen-getuigen van God, omdat 

wij getuigen aangaande God, dat hij

tot opstanding bracht de Christus, 

die hij niet tot opstanding heeft

gebracht aangezien dus lijfdoden

niet opstanding worden gebracht

16.Indien immers lijfdoden niet tot

opstanding worden gebracht, is ook

Christus niet tot opstanding gebracht.

17.Maar indien Christus niet tot

opstanding werd gebracht, een vlaag*   *Gr.mataios = Hebr. ChèBhèL

(is) jullie vertrouwen,nog geschieden 

jullie in jullie verwaardingen.

18.Dus ook wie ingeslapen zijn in Christus

gaan te loor.

19.Indien wij in dit leven (als) op Christus

hopenden geschieden afgezonderd,

geschieden wij (als) de meer gratie-behoevenden

van alle mensen.

20.Maar nu is Christus tot opstanding

gebracht vandaan van de lijfdoden,

vooraanganger van ingeslapenen.

21.Wanner immers door een mens

(er) gestorvenheid (is), (is er) ook door

een menselijke opsrtanding van lijfdoden.

22.Want zoals in Sadam allen zullen sterven,

zo ook in Christus zullen allen levend

gemaakt worden.

23.En ieder volgens de eigen inzetbaarheid:

vooraangaand Christus vervolgens die van

Christus bij zijn zich present stellen*[57].   *Gr.parousia 

24.Vervolgens de-al-afheid*, wanneer

           I COR 15

hij overlevert het-koningschap aan God

en de omvamende, wanneer hij onwerkzaam

zal hebben gemaakt al-af vooraangang

en al-af  bevoegdheid en kracht.

25.Want het is nodig dat hij koningt

totdat hij stelt alle vijanden onder zijn

voeten[58].

26.En de laatste vijand de gestorvenheid

maakt hij onwerkzaam.

Want alles heeft hij ondergezet onder

zijn voeten.[59]

27.Wanneer hij spreekt dat ondergezet 

wordt, is dat duidelijk buiten hem die

onderzet aan hem de al-afheid*.    *Gr.ta panta = Hebr. HàKåL

28.En wanneer hij onderzet aan hem

de al-afheid, dan ook zet ook de stichtzoon

zichzelf onder hem die onderzet aan hem

de al-afheid, opdat God geschiede al-af

in allen.

29.Immers wat maakten zij die

die zich laten dompelen om de lijfdoden?

Indien lijfdoden in het geheel niet

tot opstanding worden gebracht, waarom 

ook worden zij gedompeld om hen?

30.Waarom ook lopen wij gevaar alle ure?

31.Per dag sterf ik: ja onze praal,

zuster/broederverwanten, die ik heb

in Christus Jezus onze machtiger.

32.Indien ik naar de mens met beestlevens 

getwist heb in Ephese, wat (is)voor mij

het nut? Indien lijfdoden niet tot 

opstanding gebracht worden

laten wij eten en drinken, want morgen

sterven wij.[60]

33.Tuimelt niet om.

Reeds bederven kwade gelijkgevende 

besprekingen de goedbruikbare.

34.Wordt nuchter in rechtvaardigheid

en verwaardt niet. Want  geen volkènnis

van God hebben sommigen; ter omdraaiing

praat ik met jullie.

35.Maar zal iemand zeggen: hoe worden

tot opstanding gebracht de lijfdoden?

Met hoedanig zielelichaam* komen zij?   *Gr.sooma

36.Onachtzame, wat jij  te kiem legt*   *Gr.speiroo = Hebr. ZáRàNg

           I COR 15

wordt niet levend gemaakt indien het

niet gestorven is.

37.En wat jij te kiem legt, niet

het zielelichaam* dat geschieden zal,   *Gr.sooma

leg jij te kiem, maar een naakte pit

naar treft van graan of van een van de

overigen.

38.Maar God zal geven daaraan

een zielelichaam zoals hij wil.

39.Niet alle vlees* (is) hetzelfde vlees,   *Gr.sarx = Hebr. BáSháR

maar een andere (dat)van mensen,

maar een andere het vlees van veedieren*,  *Gr,ktènos = Hebr. BeHéMáH

en een ander het vlees van vliegers,

en een ander (dat) van vissen.

40.En zielelichamen* (die)hemels(zijn)   *Gr.sooma

en zielelichamen (die)des-lands(zijn);

maar een andere is de dunkzwaarte* van  *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD

die hemels (zijn), en een andere van

die des lands (zijn).

41.En een andere (is) de dunkzwaarte

van de zon, en een andere de dunkzwaarte

van de maan, en een andere de duknzwaarte

van de sterren; want een ster voor ster

blijft door dragen in dunkzwaarte.

42.Alzo ook de opstanding van de lijfdoden*;  *Gr.nekros

te kiem wordt gelegd in verderfelijkheid,

tot opstanding wordt gebracht in

onverderfelijkheid; 

43.te kiem wordt gelegd in onwaarde, 

tot opstanding wordt gebracht 

in dunkzwaarte; te kiem wordt gelegd

in onvastheid, tot opstanding wordt 

gebracht in kracht;

44.Te kiem wordt gelegd een zielelichaam*   *Gr.sooma

(dat) lichaamzielig(is) ; tot opstanding   *Gr.psuchikon;psuchè=Hebr.NèPhèSh

wordt gebracht een zielelichaam 

dat beluchtend* is.       *Gr.pneumatikon; pneuma=Hebr.

Indien er geschiedt een zielelichaam            [RuWàCh

(dat)lichaamzielig(is) geschiedt er ook

een dat beluchtend is. 

45.Alzo ook is geschreven:

(en zo)geschiedde de eerste mens

Adam tot een levende lichaamziel*[61]  *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh

de latere* Adam tot een levendmakende  *Gr.eschatos = Hebr.AáChàR

beluchter*.       *Gr.pneuma = Hebr.RuWàCh

46.Maar niet (is) eerst wat beluchtend is,

           I COR 15

maar wat lichaamzielig is, vervolgens

wat beluchtend is.

47.De eerste mens uit stof* van het   *Gr.choikos = Hebr.AáPhàR

land*[62], de tweede mens uit de hemel.   *Gr.gè = (hier)Hebr.AæDáMáH

48.Zodanig het stof, zodanig ook de

stoffelijken, en zodanig de hemelse

zodanig ook de hemelsen.

49.En zoals wij hebben gedragen

de beeltenis* van de stoffelijke, zullen   *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM

wij ook dragen de beeltenis van de 

hemelse.

50.En dit beweer ik: broeder/zuster-

verwanten, dat vlees en bloed* niet   *Gr.haima = Hebr.DáM (= roods)

de kracht hebben om in het koninkrijk

(koningschap) van God wettig aandeel

te hebben*; en niet heeft het bederfelijke  *Gr.klèronomeoo = Hebr.NáChàL[63]

in het onverderfelijke wettig aandeel.

51.Zie een geheimenis* zeg ik jullie:   *Gr.mustèrion = Hebr.RàZ (in Dan.)

allen zullen wij niet inslapen, maar

allen zullen wij vervangen worden,

52.in een moment*, in een worp[64] van   *Gr.atomos

een oog, bij de latere klaroen*; want   *Gr.salpinx = Hebr.ShoPháR

de klaroen schalt en de lijfdoden*   *Gr.nekroi

zullen tot opstanding worden gebracht

onverderfelijk, en wij zullen vervangen

worden.

53.Noodzakelijk is het immers dat dit

bederfelijke zich bekleedt met 

onverderfelijkheid en dat het sterfelijke

zich bekleedt met onsterfelijkheid.[65]

           I COR 15

Dan zal geschieden het inbrengwoord*,

dat geschreven is:

Verslonden* werd de gestorvenheid   *Gr.katapinoo = Hebr.BáLàNg

ter overwinning.[66]

55.Waar van jou, gestorvenheid*   *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT

de overwinning? 

Waar van jou, gestorvenheid de prikkel?[67]

56.En de prikkel van de gestorvenheid (is)

de verwaarding, en de kracht van de 

verwaarding de wetsuitleg.

57.En aan  God de goede-gunst*. Die

geeft aan ons de overwinning door onze

machtiger Jezus Christus.

58.Zodat jullie, broeder/zusterverwanten

           I COR 15,16

beminden, zitvast geschieden,

onbewegelijk, te over hebbend

inhet werk van de machtiger altijd,

volkènnend dat jullie arbeid niet

geschiedt loos in de machtiger.

   42

16.1.En omtrent de afrekening* aan   *Gr.logeion

de heiligen, zoals ik doorgezet heb

voor de geroepenschappen van    *Gr.ecclesia = Hebr. QáHáL

Galatië,alzo moeten ook jullie

’t maken.

2.Op de enkel-ene van een 

verstilling(sweek)* moet ieder    *Gr.sabbaton = Hebr. SháBàT

van jullie voor zichzelf stellen

op voorraad nemend iets van

wat ten goede gegeven werd,

opdat niet, wanneer ik kom,

dan de afrekeningen geschieden.

3.Maar wanneer ik aanwezig ben,

zal ik wie jullie maar van gewicht

achten, door zendbrieven* hen    *Gr.epistolè 

zenden om af te dragen jullie

goede-gunst* naar Jeruzalem.    *Gr.charis = hebr. ChèSèD

4.En indien het waardig geschiedt,

dat ook ik heenga, zullen zij

samen met mij heengaan.

5.Maar ik zal komen tot jullie,

wanneer ik Macedonië door kom,

Want ik kom Macedonië door

tot jullie.

6.En bij jullie, als het mij toevalt,

moge ik blijven of ook overwinteren,

opdat jullie mij vooruit sturen,

waar ik ook maar heenga.

7.Niet wil ik jullie nu op de neemweg

van voorbijgaan zien, wan ik hoop

enige tijd* aan te blijven bij jullie,   *Gr.chronos

indien de machtiger het afvaardigt.

8.Maar ik blijf in Ephese tot Pinksteren;

een deur  immers werd voor mij geopend

groot en werkzaam.

9.en (er zijn) vele tegenliggenden.

10.En indien Timotheüs komt, kijkt toe,

opdat hij zich niet ontziende geschiedt

bij jullie; want werk van de machtiger

werkt hij zoals ook ik.

11.En niet moet nu iemand hem 

minachten*. Stuurt hem vooruit in vrede  *Gr.exoutheneoo = Hebr. BáZáH 

opdat hij komt naar mij, want ik 

           I COR 16

ontvang hem samen met de

broeder/zusterverwanten.

12.En omtrent Apollos de broeder-

verwant, vele (dingen) heb ik

toegeroepen aan hem, opdat hij

zou komen tot jullie samen met de

broeder/zusterwanten.

En geheel en al niet geschiedde

De wil (van hem) dat hij nu zou 

komen, maar hij zal komen,

wanneer het goedtij* is (voor hem).   *Gr.eukairoöo  

13.Weest waakzaam, staat in het

vertrouwen, weest manmenselijk,

hardt jullie.

14.Alles van jullie moet met minne*   *Gr.agapè = Hebr. AáHáBh

geschieden.

15.En ik roep toe jullie, zuster/broeder-

verwanten; jullie volkènnen het huis

van Stephanus, dat hij geschiedt (als)

de vooraangaande van Achaje en tot

bediening* aan de geheiligden hebben   *Gr.diakonia = Hebr. MeSháRàTh

gezet zichzelf,

16.opdat ook jullie je onderzetten

aan zodanigen en aan alwie medewerkt

en arbeidt.

17.En ik verheug mij* op de present   *Gr.chairoo = Hebr. SháMàCh

stelling van Stephanus en Phortunatus

en Achaicus, omdat die het laat achter

geraakte van jullie volledig maakten.

18.Want zij hebben een ruststop* gegeven  *Gr.anapauoo = Hebr. NuWCh

aan mijn beluchting en die van jullie.

Volkènt dan zodanigen.

19.Jullie groten de geroepenschappen

van Azië; jullie groet in de machtiger

veelvuldig Aquila en Priscilla samen

met de geroepenschap die te hunner

huize (is).

20.Jullie groeten alle zuster/broeder-

verwanten. Groet elkaar met geheiligde

liefde*.       *Gr.philia

21.De groet (is) met mijn hand van Paulus.

22.Indien iemand niet liefheeft de machtiger

moet geschieden (als) vervloekt*.

23. Marana tha[68]. De goede-gunst* van de  *Gr.charis = Hebr.Ch¯SèD

machtiger met jullie.

24.Mijn minne met jullie allen in Christus Jezus.

 

 

 

 

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   

 

 

 

 

 

 

1


[1] Het Griekse woord Charis is de LXX zowel de vertaling van het Hebr. ChéN = gratie (wij kennen het als ‘gein’) en het Hebr. ChèSèD = goede-gunst, waarvoor we hier kiezen.

[2] Het Griekse patèr (= het Latijnse pater en ook ons woord vader) is de vertaling van het Hebreeuwse woord AàB en dat functioneert in het Hebreeuws van TeNaCh veel ruimer dan de woorden ‘pater/vader’ in Grieks-Romeinse taalwereld en in de onze, waar het vooral en bijna uitsluitend op biologisch vaderschap duidt. De etymologische achtergrond van ons woord ‘vader’ brengt ons overigens eveneens in een veel ruimer kader, n.l. dat van het ‘omvademen’, het omvamen’. Zie verder  de Nederlandse woordenlijst.

[3] Hier staat in het Grieks ‘eimi’ en dat wordt meestal met ‘ik ben’ vertaald, dat  gebeurt bij uitzondering in  deze vertaling ook hier. Juist doordat dit werkwoord hier staat, krijgt het echter een nadruk, die het in het Nederlands zo niet heeft.  Het Griekse woord komt in het NT overeen met het Hebreeuwse HáJáH, dat eveneens meestal met ‘zijn’ vertaald wordt, maar dat in de teksten het gewicht heeft van het Nederlandse ‘geschieden’. Daarom worden beide woorden in deze vertaling als het maar even kan met ‘geschieden’ vertaald. Wat in deze tekst staat, kan als volgt omschreven worden: ik geschied als iemand van Paulus. In de vertaling zelf verdient het de voorkeur dichter bij de Griekse tekst te blijven i.p.v. zo veel woorden toe te voegen.

[4] Het Griekse werkwoord is in de LXX meestal de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord CháLàQ, dat het beste met ‘vereffenen’ kan worden vertaald. Deze notie zal bij Paulus zeker hebben meegespeeld. Het Hebreeuwse woord wordt met name gebruikt bij de ‘verdeling’ van het land Kanaän onder de stammen in de boeken Jozua en Richteren. Het gaat daar niet alleen om een verdeling, maar om wat in het Nederlands met ‘vereffening’ wordt aangeduid: de  verdeling moet zo geschieden, dat die recht doet aan de onderlinge verhoudingen tussen de stammen; er kan en mag niet meer over gestreden worden. De tekst van Paulus klinkt dus als: Is de Christus vereffenbaar? Of te vereffenen? Om de concordantie binnen de Griekse tekst van het NT te bewaren, is daarom voor de vertaling ‘deelbaar maken’ gekozen.

[5] Het Griekse woord stauroöo wordt meestal met ‘kruisigen’ vertaald. Het is afgeleid van het zelfstandig naamwoord stauros, dat in het NT met ‘kruis’ wordt vertaald. Het is eigenlijk een paal en dat kan zowel een rechtopstaande paal zijn als een dwarspaal. Vandaar de vertaling ‘kruispaal’ en voor het werkwoord ‘kruispalen’.

[6] Paulus citeert hier Jes.29:14 vrijwel volgens de LXX, alleen het laatste werkwoord verschilt: in de LXX ‘kruptoo’ = ‘schuil doen gaan’; bij Paulus atithèmi= terzijde stellen. De letterlijke vertaling van het Hebreeuws (zie ook BAND II) luidt als volgt: . . . en ik-ben-aan’t-teloor-doen-gaan de-wisjheid-van de-wijzen en het-onderscheidingsvermogen-van de-onderscheidenden-van-hem versteek-ik. 

[7] ‘Terzijde stellen’ staat wel in Psalm.33:10, maar daar worden de ‘logismois’: de berekeningen van de volken terzijde gesteld. Paulus citeert hier dus, zoals zo vaak, uit het hoofd.

[8] Hier citeert Paulus Jes.19:12 eveneens met een kleine wijziging t.o.v. de LXX, waar ‘wijzen’ staat; hij citeert daarna Jes.33:18, waar in de LXX eveneens een meervoud staat.

[9] Het Griekse woord kosmos wordt in de LXX gebruikt voor NgæDieJ = sier (vgl. ons woord ‘cosmetisch’) of voor TsáBáA = schare en speelt dus een heel andere rol dan in het NT. Daar duidt het woord het geheel van de geordende, beter: gestructureerde wereldruimte aan, met in zijn centrum de aarde. In de Griekse cultuur staat dit woord tegenover het begrip chaos. In het NT duidt het begrip kosmos op een orde die  slechts schijn is. De keuze voor het begrip  ‘ordentelijkheid’ probeert zowel de samenklank met het ‘cosmetische’ te bewaren als het Griekse idee van een ordelijk wereldruim.

[10] Het Griekse woord asthenès en het daarmee verwante werkwoord astheneoo komen in het NT vaak voor. Het werkwoord stheneoo daarentegen maar 1 keer in I Pe.5:10, waar het ‘stevig maken’ betekent. In de LXX is het werkwoord en het zelfstandig naamwoord astheneia meestal de vertaling van het Hebreeuwse KáShàL, dat  ‘struikelen’ betekent. Bij de vertaling van het NT geven we in dit geval voorrang aan de Griekse concordantie en  vertalen asthenès daarom met ‘onstevig’.

[11] Het Griekse woord apolutroosis, dat letterlijk verwant is met het woord luoo dat ‘los maken’ betekent, wordt in het NT meestal gebruikt in de context van de verzoening, dus eigenlijk de betegening met het bloed van Jezus.

[12] Zie Jer.9:23

[13] Paulus herinnert zich blijkbaar zinnen uit Jesaja en wel uit Jes.52:15 en Jes.64:4(vs 3 volgens de gebruikelijke telling in de vertalingen). We citeren hier eerst Jes.52:15, letterlijk uit het Hebreeuws vertaald: “. . .  ja wat niet geboekstaafd was voor hen zien zij; en wat zij niet horen onderscheiden zij.” Het is een regel uit het vierde lied over de heerdienaar van die-JHWH-van-Israël (de knecht des Heren), waarin Jesaja deze gestalte beschrijft als iemand die door God verhoogd wordt, terwijl zijn volk zich over hem ontzet, een die de naties doet opspringen: en dan volgt de geciteerde zin. Daarop volgt in Jes.53:1: “Wie? vertrouwt op wat wij horen; en de arm van die-JHWH-van-Israël wordt op-tegen wie? ontmanteld?”.  En dan Jes.64:3(vs.4 in de Hebr.telling): “Vandaan-van weredlang niet horen zij en niet hebben zij oor; geen wel-oog ziet (een)gods behalve jij”. Wat zij niet horen en niet zien is een God die (het volgende zinsdeel) “ ’t maakt voor wie snakt naar hem. (vs 4:) Jij botst aan en hij is verrukt en hij maakt ‘t-recht, op de neemwegen-jouwer haakt hij aan bij jou”. Paulus herinnert hier zich deze Hebreeuwse tekst en vertaalt die voor deze gelegnheid in het Grieks. Want deze Griekse bewoordingen komen niet overeen met die van de in zijn reeds zo bekende (en ook vertrouwde) LXX.

[14] Hier herinnert Paulus zich regels uit Jeremia 3:16, waar het direct betrekking heeft op het verdwenen zijn van de ark, in een toekomst, waarin Jeruzalem de troon van JHWH zal zijn, waarom heen zich de naties verzamelen.

In de Statenvertaling  is de bewoording behouden in tegenstelling tot veel andere vertalingen. Ook hier wijkt de Griekse tekst van de LXX af van de Griekse bewoordingen van Paulus.

[15] En deze woorden behoren weer bij de hierboven besproken tekst uit Jes.52:15.

[16] Het Griekse woord ‘sungkrinoo’ komt alleen hier en in II Cor.10:12 voor. Het is de LXX  de vaste vertaling van het Hebreeuwse PháTàR, dat alleen voorkomt in Gen.40 en 41 en dat daar met ‘duiden’ wordt vertaald. Het gaat daar om Jozefs dromen. Deze geschiedenis zal in Paulus oren mee gekonken hebben. Om ook de samenhang met Griekse ‘krinoo’  te laten horen vertalen we zowel hier in  II Cor.10:12 met ‘oordeelduiden’.

[17] Het Griekse woord ‘anakrinoo’ komt in de LXX alleen voor in I Koningen (= I Sam.)20:12 en is daar de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord CháQàR, dat ‘peilen’ betekent. Dat Hebr.werkwoord wordt in de LXX verder met andere Griekse woorden vertaald. In I Sam.20:12 zegt Jonathan David toe zijn vader Saul te peilen hoe hij tegen over David staat. In het NT gebruikt Lucas het in Lc.23:14, als hij vertelt hoe Pilatus Jezus ‘verhoort’: ‘peilend beoordeelt’dus. In het NT komt verder alleen in Handelingen en bij Paulus.

[18] Paulus citeert hier Jes.40:13, tot de komma letterlijk naar de LXX, daarna laat hij een enkele woorden weg en het laatste woorden volgen vrijwel de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt als volgt: wie?~stelt-vast enwel~de-beluchter/ing-van die-JHWH-van-Israèl en-de-iedermenselijke (die) deraadverschaffing-zijner doet-volkènnen-aan-hem.

[19] Dit Hebreeuwse woord heeft in TeNaKh heel vaak betrekking op de tempel, maar niet altijd; de tempel wordt met dit woord niet zozeer aangeduidt als plaats waar de liturgie geveird wordt, maar als plek waar die-JHWH-vanIsraël thuis is, vandaar de vertaling ‘tehuis’. In de LXX wordt daarvoor bijna altijd het Griekse woord ‘naos’gekozen.

[20] Paulus citeert hier  Job 5: 13a. De Griekse tekst van vs 12a en 13 a in de LXX luidt:12 hij die vervangt de besluiten van de slimmen (panourgioon – Paulus: in hun slimmigheid). 13 hij die vastneemt (katalambanein – Paulus: drassesthai) wijzen in (hun) gezindheid. De vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt:12a die-breekt de-berekeningen-van de slimmen. 13a hij-die-neemt wijzen in-de-slimmigheid-hunner. Het lijkt erop dat Paulus hier een eigen vertaling geeft van Job 5:13a direct vanuit het Hebreeuws.

[21] Nu citeert Paulus Ps.94:11 en wel letterlijk volgens de LXX (Ps.93:11), behalve dat Paulus ‘wijzen’ schrijft, waar de LXX ‘mensen’ heeft. De vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND III) als volgt: “die-JHWH- van-Israël volkènnend de-berekeningen-van roodling (AáDáM) ja vlagen zijn zij”. 

[22] Paulus citeert hier het slot van Ex.13:21, niet letterlijk volgens de LXX, want daar staat het verwoord als een gebod: “slacht het Pascha”. In de Hebreeuwse tekst wordt daar niet het woord ZáBàCh = slachten gebruikt, maar het werkwoord SháChàTh, dat slachten betekent zoals een slager dat doet, ofwel villen en uitbenen.

[23] Paulus citeert hier Deut.13:5 volgens de LXX, behalve het eerste woord,  het werkwoord. De LXX heeft daar het werkwoord ‘aphanizoo’en dat betekent ‘doen verdwijnen’. Paulus heeft hier ‘exairoo’ = ‘hoog weg/heen dragen’. De Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk verttaald, zie BAND I): “en-op-ruim-jij het-kwaad vandaan-van-het-naderlijf-jouwer”. Precies dezelfde Hebreeuwse woorden vinden we ook in Deut.17:7 en daar vertaalt de LXX hetzelfde Hebreeuwse werkwoord met het werkwoord dat ook Paulus gebruikt. In beide passages in Deuteronomium gaat het over de strijd tegen het schenden van de verhoudingen zowel met mede medemens (en dat is de medemens binnen  de ordegemeenschap van Israël, waartoe ook de vreemdelingen behoren) als met God. Paulus past hier als rabbijn nauwkeurig de TóWRáH toe voor de goede orde in de ecclesia.

[24] In de zin van ‘liever’.

[25] Het Griekse woord melos komt in de LXX wel voor, maar als vertaling van NáChéT, dat vooral in Leviticus voorkomt en daar met ‘hakstuk’ vertaald moet worden. Paulus gebruikt het in de betekenis die in het gewone Grieks van zijn tijd gebruikelijk is, nl. ledemaat.

[26] Paulus verwijst hier naar Gen.2:24. Daar staat in de Griekse tekst het woord sarx = vlees, de vertaling van het hebr.BáShàR. Paulus gebruikt in de voorgaande regel echter  in plaats daarvan het woord ‘sooma’. De woorden voor ‘vlees’ hebben in deze oude culturen, net als de woorden voor ‘bloed’(‘roods’)  betrekking op wat in principe onzichtbaar is van een mens en ook onzichtbaar dient te blijven. Met het woord ‘sooma’ dat in het Grieks zo’n grote rol speelt, wijst Paulus erop, dat wat in de praktijk van het Hellenisme ten onrechte als een vleselijk kontakt wordt beschouwd, in wezen de hele mens aangaat en daarmee  raakt  Paulus met zijn interpretatie van het woord ‘vlees’ in Gen.2:24 aan het Hebreeuwse woord NèPhèSh (lichaamziel), dat hij doorgaans met het Griekse Psuchè vertaalt. Voor Paulus is het Hebreeuwse NèPhèSh blijkbaar beide tegelijk: sooma en psuchè. Daarom vertalen we deze woorden in het NT respectievelijk door zielelichaam en lichaamziel.

In de volgende regel gebruikt hij dan het woord  ‘pneuma’, ‘beluchting’(RuWàCh) voor wie met zijn hele menszijn (NèPhèSh) kleeft aan de machtiger Jezus: dat geschiedt ‘in beluchting’ . Op vele plaatsen in zijn brieven zoekt Paulus naar een manier om de Hebreeuwse waarheid angaande de mens in Griekse woorden en in de Griekse taal over te zetten. Net zoals elders blijkt ook uit deze passage dat die Hebreeuwse waarheid voor Paulus maatgevend is.

[27] Voor Paulus speelt hier zeker mee, hoe de profeten over de hoererij van Israël spreken. Voor alle duidelijkheid: het gaat in al deze teksten om betaalde sexuele omgang, een omgang waarin eigen belangen en lustbehoeften de hoofdrol spelen, die liefde en vertrouwen misbruiken en bederven en elke relatie aantasten.

[28] Heel nadrukkelijk formuleert Paulus hier de gelijkheid van man en vrouw in het huwelijk. En dat bevestigt Paulus nog eens in het vervolg van dit hoofdstuk. Deze passage (en ook andere elders in zijn brieven) kunnen en moeten de uitleg van sommige andere uitspraken van Paulus bepalen. Binnen TeNaKh zijn de  patriarchale sporen niet te  miskennen, maar  ook daar dient de exegese bepaald te worden door die passages, waarin de  liefde als norm voor elk gedrag wordt geformuleerd. In de hellenistische wereld van Paulus’ dagen heeft de vrouw een vrijwel machteloze positie en dat heeft gevolgen voor de manier waarop Paulus  hier in Corinthe en ook elders  orde probeert te scheppen in de door de willekeur van de man beheerste  verhoudingen. Paulus betaalt daar hier en daar zijn tol aan, maar  die passages  mogen passages als deze niet ontkrachten.

[29] De interpretatie van dit vers hangt af van de betekenis die aan het Griekse  ‘ei mèti an’ wordt gegeven. In veel vertalingen wordt daaraan de betekenis ‘behalve als’ gegeven (SV, NBG,NB, NBV). Bij die interpretatie wordt aan het Griekse werkwoord ‘apostereoo’  betekenis ‘ onthouden’ gegeven, een verzwakking van de betekenis  ‘beroven’. Dit wordt als basisbetekenis vermeld in het woordenboek van Muller-Thiel, maar uit LS blijkt het een zeer weinig gebruikt werkwoord te zijn in het Grieks van alle perioden. De betekenis wordt daar direct afgeleid van het Griekse ‘stereos’dat  ‘vast’, ‘stevig’of  ‘degelijk’ betekent. In de LXX komt het maar 3x voor en is dan de vertaling van 3 verschillende Hebreeuwse werkwoorden. In Ex.21:10 gaat het in het Hebreeuwse werkwoord om  een vorm van verminderen (‘ergens van afhalen’) . Paulus gebruikt dit woord reeds in I Cor.6:7 en 8 . De betekenis die Paulus hoorde zal direct met het eerder geboemde begrip ‘stereos’ samen hangen. Het gaat om degelijkheid afnemen, of om ondegelijk maken of overdrachtelijk: voor ondegelijk uitmaken. En daarover gaat het ook in deze tekst. Het heeft niets te maken  met sexuele onthouding, maar met een negatief oordeel, dat ontstaat  indien niet  vanuit overeenstemming (gehandeld wordt) en dan kan er niet gebeden worden.

[30] Aanvullen: op Christus.

[31] Grieks: parthenos. Meestal is het in de LXX de vertaling van het Hebreeusse BeTuWLáH, dat we met ‘maagd’ vertalen. Het lijkt er vanwege het vervolg dat Paulus hier doelt op alle nog-=niet-getrouwden en dat zijn allen die nog geen geslachtsgemeenschap hadden, dus niet alleen meisjes, maar ook jongens. Ook het Nederlandse ‘maagd’ (vaker ‘maagdelijk’) kunnen je zo horen gebruiken. Wat betreft het NT zou dit dan wel de enige plaats zijn waar dit woord zo gebruikt wordt. Wanneer je dit vers wat los lees van het vervolg, kan het alleen op meijses betrekking hebben. De oude indeling betrekt dit vers echter wel direct bij het vervolg.

[32] Hier citeert Paulus Deut.25:4. Hij wijkt af van de vertaling van de LXX, waar i.p.v. het Griekse kèmoöo phimoöo staat. In het gewone Grieks zijn deze woorden vrijwel synoniem en ook nog etymologisch verwant.Deze regel staat na een korte passage waarin de straf voor vergrijp aan een schuldige wordt beperkt tot 40 stokslagen, reden waarom in de praktijk 40 min 1 slagen werden gegeven. In de hier geciteerde regel wordt blijkbaar ook  de kwelling van een dier, zoals het rund, beperkt: het rund mag eten van het graan dat hij met zijn poten vertreedt om het te dorsen. God zorgt inderdaad ook voor de dieren, of liever verplicht mensen om voor hen te zorgen.

[33] = de tempel.

[34] Paulus verwijst hier naar Num.18:8 en 31,32 en Deut.18:1-3

[35] Hier citeert Paulus Num.14:16 volgens de woordkeuze van de LXX, maar hij verandert de actieve vorm van het werkwoord in een passieve.De LXX volgt de hebreeuwse tekst op de voet. Opvallend is alleen de vertaling van het Hebreeuwse SháChàT (= vellen / villen) door het Griekse katastroonnumi = letterlijk uiteenspreiden. In dit hoofdstuk van het boek Numeri wordt verteld, dat de twaalf verspeiders het volk tevergeefs probeerden over te halen om Kanaän binnen te trekken. Met als gevolg, dat deze hele generatie in de woestijn zou omkomen en pas de volgende generatie het land onder Jozua zou binnen trekken. Het lijkt erop, dat Paulus de situatie waarin zijn goednieuwsboodschap wordt uitgesproken interpreteert als de kans, de gelegenheid om als geroepenschap van de Messias Jezus het leven in alle landen ten goede te wenden.

[36] Met dit woord lijkt Paulus te verwijzen naar een eerdere geschiedenis uit Numeri, nl. Num.11: 4, waar verteld wordt dat de Israëlieten ontevreden werden met het Manna en vlees wilden hebben. Daarop kwamen de kwakkels. Maar dit verlangen werd veroordeeld.

[37] Hier citeert Paulus Ex.32:6, waar verteld wordt hoe Israël feest vierde rond het gouden kalf. Hier citeert hij de LXX letterlijk. Opvallend in de vertaling van de LXX is de weergave van het Hebreeuwse werkwoord TsáChàQ (= lachen) door het Griekse paizein, dat zoiets als  ‘kind-zijn’ of ‘als kinderen spelen’ betekent. Maar hierbij dient bedacht te worden, dat de notie ‘spel’ een modern begrip is en in ee oude culturen lachen meer is dan een bepaald vrolijk geluid maken, het is ook een vorm van handelen, van gedrag.

[38] Deze woorden herinneren aan Num.21:4-9, waar over de koperen slang (Hebr. ‘waargedrocht’) wordt verteld, die een eind maakt aan een slanegplaag, die volgde op een oproer tegen Mozes en ontevredenheid over het Manna.

[39] Hier verwijst Paulus naar  Num.14: 36, waar verteld wordt over het mumureren van het volk op aanstichting van dwe meerderheid van de verspieders; en naar Nu,17:6-15, waar de leiders van israël murmureren tegen het gezag van Mozes en Aäron. Paulus schrijft hierover niet om Israël in een kwaad daglicht te stellen, maar omdat hij constateren moet, dat de jezussynagoge in Corinthe tot vergelijkbaar gemurmureer tegen de invloed van enkelen – onder wie van hemzelf – vervielen. Dat blijkt uit het volgende vers. Het is gedrag, dat bevrijding  verloochent en de vrijheid bederft.

[40] Dezelfde woorden staan in Lev.17:7, waar gesteld wordt, dat Israël geen slachtgaven meer brengt aan de duivelen (SV), nu er een slachtplaats voor die-JHWH-van-Israël in hun midden staat. In de LXX staat in plaats van ‘daimonios’ ‘mataios’ en dat is meestal de vertaling van het Hebr. HéBèL = ‘vlaag’. De Hebreeuwse tekst heeft hier SseNgieJRieM en dat woord duidt in enkele teksten in TeNaKh op schrikaanjagende gestalten (vgl. demonen) c.q  turbulentieverschijnselen meestal in de woestijn of bokachtig behaarde gestalten  Ook de volgorde van de woorden verschilt. In Deut 32:17 komen dezelfde woorden voor, maar nu als verwijt van Mozes aan israël, dat zij precies wel aan deze ‘demonen’ zijn gaan offeren. In Psalm 106:37 wordt verteld dat Israël zelfs hun kinderen aan deze demonen geofferd hebben. Paulus haalt hier  geschiedenissen op, die de lezers in Corinthe kennelijk bekend genoeg zijn, om ze zo beknopt te kunnen aanduiden. En hij doet dat hen ervan af te houden vertrouwen te stellen in onderdanigheid aan de krachten en machten, waar de mensheid overal en altijd weer heil van verwacht.

[41] Deze woorden komen we tegen in de Griekse vertaling van Deut.32:21. Daar verwijt Mozes in zijn lied, ook volgens de Hebreeuwse tekst, Israël, dat het die-JHWH-van-Israël  tot “ijveren brengt” bij wat een God is. Of het Hebreeuwse QáNéA  ook de strekking ‘na-ijverig’, ‘jaloers’ heeft is gezien het algemene gebruik van dit werkwoord niet waarschijnlijk; het gaat om ‘ijveren’, ‘ijverig zijn’. Datzelfde geldt trouwens voor de Griekse werkwoorden ‘zèloöo’ en ‘paraèloöo’, die in de LXX als vertaling van het hebreeuws gekozen zijn. Die-JHWH-van-Israël is geen ‘naijverig God’, zoals de vertalingen en de Nederlandse Gereformeerde (vertaal-)traditie ons willen doen geloven. Hij is ‘ijverig’, d.w.z. hij ijvert om de erkenning en  het vertrouwen, ja om de liefde van Israël te winnen, te behouden en terug te krijgen, waarbij het geding met mededingers niet ontwijkt. Bovendien lijkt het er op, dat Paulus door het gebruik van het Griekse werkwoord ‘dunamai’ door in de voorafgaande verzen, wil zeggen, dat de Messias, dat Jezus wel de drinkbeker van de demonen en die van God heeft kunnen drinken. De drinkbeker, waarvan Jezus in Gethsemane rept is, een demonische drinkbeker. Hij heeft zich met aan demonen schatplichtige en op demonen vetrouwende verwaarders en schenders ingelaten en het onheil waaraan zij ondergaan op zich genomen en doorstaan. Dat is wat er allereerst van de kruisiging door Paulus gezegd wordt en    door de kerk had moeten worden gezegd. Die kracht hebben wij niet, vermogender dan hij zijn wij niet! Doe het dan maar niet zegt Paulus met klem.

[42] Paulus citeert hier psalm 24 vs 1, letterlijk naar de Griekse vertaling in de LXX (ps.23:1). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III,1) luidt aan-die-JHWH-van-Israël het-land en-de-volheid-harer; “. Het hebreeuws kent de voor de Indogermaanse talen zo kenmerkende bezittelijke grammaticale constructie niet, Wat iemand ter beschikking staat (en dat drukt het Hebr. Le = aan, onze derde naamval uit) is daarmee nog niet zijn bezit.

[43] Opvallend en indrukwekkend is hier de ethische precisie van Paulus. Dingen die jou zelf ethisch niet belasten en die je daarom gerust kunt doen, dien je  na te laten als dat het geweten van de ander daarmee belast is. Paulus brieven staan vol van deze ‘vermaningen’ en daaruit blijkt, dat het hem voor alles om de praxis te doen. Want door cxe praxis onderscheidt zich de ecllesia kuriakè. In die praxis toont zij haar kennis van en  vertrouwen op de levensweg van Jezus als de Messias.

[44] Aanvullen: van dit soort beperkingen

[45] In deze uitspraak van Paulus is heel zijn bemoeienis samengevat: doen wat Christus deed: naspelen is dat altijd, d.w.z. die rol spelen. Christen zijn is als Christus, als een gezalfde,  leven, en dat is messiaans spreken en handelen: een messiaanse praxis. Om niets minder gaat het, ook om niets meer: Jezus is DE Christus. Niemand kan die rol overnemen, en kan menen hem exclusief te vertegenwoordigen, allen zijn ‘naspelers’.

[46] Het Griekse woord ‘kephalè’ wordt, net als het Hebreeuwse RaóWSh, meestal met ‘hoofd’ vertaald. Omdat echter in het Hebreeuwse woord ‘eerste’ de kern is, vertalen we dat in TaNaKh met ‘eerstdeel’. Het is het eerste  wat we van een mens zien wanneer we hem ontmoeten; behalve de handen en de voeten (‘voetebenen’ beter) is het meestal ook het enige wat we te zien krijgen. Het is ook het eerste waarmee  een kind uit de moederschoot te voorschijn komt. Het is de toegang tot een ander mens, maar het is ook diens uitgang. Meer is het hoofd in die cultuur, de cultuur van het Messiaanse tij, niet! Het is geen brein dat alles bestuurt. Dat doet het hart in die oude context en dan ook niet alleen, ook de lever doet mee en de nieren en verder hebben alle lidmaten ook nog hun eigen wilskracht. Wat wordt hier ( en elders b.v. in Ef.6)  dus door Paulus aan de Corinthiërs voor gehouden?

Zeker geen pure ondergeschiktheid! Maar eerder samenspel. God geschiedt als het eerstdeel van Christus. In al die woorden gaat het niet om de persoonlijkheden, maar om hun functies, hun rollen: man-zijn is een rol, vrouw-zijn is een rol, Christus zijn en ja ook God. Wil het ‘hoofd’ ( het eerstdeel dus)  wat zeggen, dan moet het luisteren naar het hart – iets anders kan en zal hij niet zeggen; een hoofd heeft het niet voor het zeggen! De vrouw zegt het voor aan de man; de man zegt  DAT voor aan de Christus en de Christus zegt DAT voor aan God.  Wanneer we het zo lezen – en wie het moderne brein hier in-leest, ontwricht Paulus’ boodschap – worden we door Paulus binnengeleid in een verrassend communicatief gebeuren, een gemeenschapstichtend gebeuren i.p.v. een autoritair gemeenschapontwrichtend gebeuren. Overal waar Paulus het lichaam en zijn leden gebruikt om gemeenschappelijkheid uit te legen, is deze context bepalend.

[47] Hier wordt dus aan vrouwen dezelfde activiteiten toegeschreven als aan mannen. Deze gelijkwaardigheid dient bedacht te worden bij het lezen van het  vervolg. Het lijkt erop, dat Paulus met dit voorschrift aangaan al dan niet een hoofddeksel alleen het uiterlijke verschil tussen man en vrouw recht wil doen, maar hen gelijke rollen in de ecclesia toebedeelt. Of dat in alle andere teksten ook het geval is, en hoe dan, dient per tekst nagegaan te worden.

[48] Voor een goed begrip van wat Paulus hier wil zeggen, is het geboden om de gehele passage te lezen (t/m vs 15)! Wie hier met een uitspraak afzonderlijk argumenteert, is incorrect.

[49] Paulus laat zich hier gedetailleerd in met de praxis. Daaruit blijkt hoezeer het Paulus om de praxis gaat: daarmee identificeert de ecclesia kuriakè is en ze volgt hierin de Joodse traditie. Concreet gaat het hier om het verschil tussen man en vrouw in hun gelijkwaardigheid. Dat verschil bij volstrekte gelijkwaardigheid krijgt hier vorm in de hoofdbedekking: vrouw heeft een natuurlijke hoofdbedekking, haar lange haar. Bij geen lang haar is een omslagdoek goed. Later zal de Joodse gemeenschap de mannen tot een keppeltje verplichten. Het is bovendien opvallend hoe in deze passage  elkaar bijna tegensprekende uitspraken voorkomen. Dat er bij Paulus geen sprake is van suprematie van de man boven de vrouw blijkt niet alleen hier, maar ook elders. Vrouwen profeten en bidden net als mannen in de bijeenkomsten. Eveneens wordt ook hier duidelijk, dat Paulus hier zijn richtlijnen geeft in antwoord op de toenmalige cultuur.

[50] Grieks hairesis (‘haeresieën’) meestal met ‘ketterijen’ vertaald, het gaat om opvattingen die mensen ‘pakkend’ vinden en waardoor zij zich laten ‘inpakken’. Ook het woord ‘ketterij’heeft zo’n achtegrond: het is immers afgeleid van ‘katharos’ en dat betekent ‘rein’.

[51] Dit Hebreeuwse woord heeft niets met ‘denken’ te maken, maar is afgeleid van een woord dat letterlijk ‘haak’ betekent. In TeNaKh vertalen we het werkwoord en de daarvan afgeleide woorden met ‘aanhaken bij’. Hoewel deze Hebreeuwse achtergrond van het Griekse woord onmisbaar is, vertalen we dit woord en daarmee stamverwante woorden met vormen ‘gedenken’ of ‘indachtig zijn’, om zo de Griekse concordantie te laten horen. In het Griueks is in dit woord de woordstam MN te herkennen, die we ook horen in ons woord ‘mentaal’.

[52] Dit Hebreeuwse woord, dat gewoonlijk met ‘verbond’ wordt vertaald (net als het Griekse ‘diathèkè), is geen statisch geheel, maar duidt op een geschiedenis, een gang door de geschiedenis, een gang bovendien die met name de verhoudingen zuivert.

[53] Het Griekse woord ‘adikia’, komt in de LXX zeer vaak voor en is daar de vertaling van 34 verschillende Hebreeuwse woorden. In de profetische teksten is het meestal de vertaling van het Hebreeuwse AnáWoN, dat ‘ontwrichting’ betekent. In het NT laten we de Griekse concordantie hier zwaarder wegen en vertalen daarom met ‘onrechtmatigheid’.

[54] Zowel het Griekse psalloo als het Hebr. ZáMàR gaan terug op de ‘vezel’, die, indien opgespannen, geluid maakt wanneer die aangetrokken wordt. Het is de basis van een instrument, waarmee ook vaak gezongen wordt. En zo krijgen beide woorden de betekenis van gevezeld lied. In de vertaling van TeNaKh laten we dit basiswoord horen, omdat het ook indere samenstellingen voorkomt. In het NT kiezen we voor ‘psalm’, omdat dit woord reeds in Jezus’ tijd volledig vetrouwd is geworden.

[55] Hier citeert Paulus Jes.28:11, maar citeert hier de LXX niet letterlijk. Jesaja profeteert hier tegen de leiders van Juda, die niet ingaan op de nood van de mensen, alsof ze vreemde talen horen. Het Griekse woord, dat we hier met ‘tong’ vertalen, duidt meestal net als het hebreeuws op een andere spreektaal. In een mondelinge cultuur worden achter de gesproken woorden geen zichtbare geschreven vormen zichtbaar, zoals bij ons. Daarom verschillen deze spreek-tong-talen niet veel van de klank-tong-talen, waarvan mensen zich in evangelische en pinksterkerken zich soms bedienen. De sterke verwantschap tussen deze officiële tongen/talen en niet-officiële tongen/talen is in de SV nog duidelijk. Daar wordt dikwijls cursief gedrukt vreemde bijgevoegd. En ook die aanduiding doelt niet zonder meer op buitenlandse talen, maar gewoon op onverstaanbare talen.

[56] Een te vroege bevalling.

[57] Grieks parousia. Dit woord betekent ‘aanwezigheid’. Het komt in de LXX niet voor. In het NT wordt dit woord in bepaalde teksten met ‘komst’, ‘wederkomst’vertaald. Concordantie is hier weer van groot belang. De kern is ‘aanwezigheid’, presentie, maar ook in de zin van ‘waar hij ook maar aanwezig is: ‘zich present stellen. Waar Christus zich present stelt, daar zijn ook de (andere)  bij de lijfdoden vandaan opgestanen.  Het gaat in dit woord niet om een toekomstige opstanding. We staan op in Christus opstanding en die is opgestaan. Zoals hij is opgestaan, staan wij op, niet in een verre toekomst. Christus is aanwezig als de komende. Bij hem zijn opgestanen, nog levenden en al gestorvenen. En dat komen vindt de geschiedenis door plaats en zal steeds uitgebreider worden waargenomen.

[58] Hier citeert Paulus Psalm 110: 1 maar volgt niet precies de griekse vertaling van de LXX (Psalm 109:1)

[59] Hier citteert Paulus Psalm 8:7, ook nu niet letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX.

[60] Een citaat van de Griekse filosoof Menander.

[61] Hier citeert Paulus Gen.2:7 volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “en-voorts-geschiedt de-roodling(Adam) tot-lichaamziel levend”.

[62] Ook deze woorden komen uit Gen.2:7, maar Paulus volgt hier niet de Griekse vertaling van de LXX. Daar staat: “En gevormd heeft God de  mens stof vandaan van het land”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND I): “en-voorts-vormt die-JHWH-van-Israël gods enwel~de-roodling: stof vandaan-van-het-roodlingse. . . . “. De LXX wijkt hier dus op twee plaatsen af van de Hebreeuwse tekst. Paulus heeft waarschijnlijk zelf uit het hoofd vertaald.

[63] Dat Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘in eigendom hebben of krijgen’. Om de Griekse concordantie te bewaren kiezen in het NT voor ‘wettig aandeel hebben.’

[64] Vergelijk het Nederlandse ‘wenk’ in ‘oogwenk’.

[65] Paulus doet hier echt moeite om wat hij afleest aan de opstanding van Jezus als het perspectief voor wie op Hem vertrouwen aannemelijk te maken. Hij doet dat binnen de voorstellingswereld van zijn tijd,  het ‘tij’ waarin hij leefde en ook Jezus leefde. Die voorstellingswereld verschilt diep van de onze. In die voorstellingswereld kan wat wij ‘geest’ noemen en  vopor ons niet-materieel is, met de materie ‘lucht’ c.q. ‘beluchting, beluchter’  worden aangeduid (Gr.pneuma = Hebr.RuWàCh), is een ziel (NèPhèSh / psuchè) even lichamelijk als een lichaam  (sooma) ‘zielig’ is. Dientengevolge werd er toen over  ‘sterven’ heel anders gedacht en gesproken dan wij nu doen. Net zoals Paulus toen aan zijn voorstellingswereld gebonden was, zijn wij dat nu aan de onze. Wat is het perspectief dat Paulus hier aannemelijk probeert te maken? Wat opvalt voor ons nu, is de bijna vanzelfsprekendheid waarmee Paulus er van uitgaat dat dit perspectief binnen zijn levensjaren werkelijkheid wordt of in ieder geval binnen die van de generatie na hem (vs 51,52). De laatste klaroen is bijna al te horen! Het gaat dus niet om een verre toekomst, maar om een op handen zijnde metamorfose van deze wereld in het konikrijk van God! Het tweede dat opvalt is, dat  vlees en bloed, wat zij uit zichzelf  niet kunnen, vervangen zullen worden door met onverderfelijkheid bekleed vlees en bloed, dat dan een beluchtend zielelichaam (sooma vs 44) is.  In al deze teksten en in alle door Paulus gebruikte termen klinkt het materiele als vanzelfsprekend mee en door. Dat betekent dat voor Paulus dit ‘materiële’volstrekt ingecalculeerd is en dat hij daar de nadruk dus niet op legt. De nadruk ligt op wat de nieuwe mens kan en moet DOEN. Wat de cclesia tot eccklesia kuriakè maakt zijn de ‘handelingen’zoals van de apostelen: de zaken-daden: de praxies, de ‘good practices’ of wel de messiaanse praxis, die door Jezus de messias is geopenbaard en voorgedaan als een in deze zo sterk aangetaste mensenwereld begaanbare route. Leven is opstaan om deze neemweg (DèRèK) te gaan. Maar zo leven, leven zoals Jezus Christus, betekent ook sterven. Zo sterven is leven. Wie niet zo leeft is dood. De grens tussen leven en dood ligt dus bij het al dan niet ingaan op de uitnodiging tot deze messiaanse praxis. En desze messiaanse praxis acht Paulus zo sterk en overtuigend, dat die de mensenwereld binnen afzienbare tijd volledig van prtaktijk zal gaan veranderen. Vlees en bloed hebben daartoe uit zichzelf niet de kracht, maar ze worden vervangen door bekleding met beluchting. Dat is al te zien bij wie nu reeds opgestaan zijn om de messiaanse weg op te gaan, ook al zullen zij daaraan net als Jezus zelf sterven. En wat nu reeds aan die praxis te zien, is het perspectief voor allen die gestorven zijnde opstaan “vandaan van bij de lijfdoden”(nekroi). Het is deze messiaanse praxis die ook ons nu dichterbij dit perspectief  brengt. Om dit perspectief onder woorden te brengen hebben we geen andere woorden tot onze beschikking, die Paulus hier gebruikt. Maar om die woorden te verstaan, is voor ons nu  uitvoerig onderzoek nodig naar de voorstellingswereld van toen. Alleen de messiaanse praxis kan ons daartoe voldoende motiveren. Wie zo I Cor.15 probeert te lezen, merkt hoe moeilijk het is om de vaste schema’s waarmee wij zijn gaan lezen te verlaten. Het vaste schema van leven als lichamelijk leven en dood als het einde daarvan en een totaal daarvan verschillend opstanding; het schema van een onontkoombaar donkere wereld die wordt weggedaan door een in een speculatieve toekomst gelegen  ons verrassende inbraak van het koninkrijk van God. Maar wie zich werkelijk inlaat met de messiaanse praxis in de praktijk van alle dag, gaat al gauw merken, hoe groot de kracht en de impact daarvan is; het is voor wie profiteert van  de stabiliteit  de volledige ontwrichting van de status quo. Wie die weg opgaat, ontwaart echter tegelijkertijd een manier van samen leven, waarin Jezus messiaanse praxis in de actualiteit gestalte krijgt. Dat is de kracht die uitging van de Nieuwtestamentische ecclesia kuriakè. Wie zich daar werkelijk in verdiept merkt hoe dichgbij het koninkrijk der hemelen. En die nabijheid verkondigde eb belichaamde Jezus en verkondigde daarom de Nieuwtestamentische ecclesia en zij belichaamde die,  hoe falend ook, toch zo sterk, dat ze het grote teken van de hoop op een volledige metamorfose van de mensheid werd.  Maar toen de kerk een voor het Romeinse beheersingsysteem aantrekkelijke partner werd, heeft ze voor de bescherming van die macht en daarmee voor een aanpassing van haar ethiek in een machtsethiek gekozen. Die wending valt samen met de breuk met de Joodse gemeenschap binnen de ecclesia zelf. En die breuk wordt al snel na de Nieuwtestamentische periode voelbaar en groter en is binnen honderd jaar definitief.

[66] Hier citeert Paulus Jes.25:8, niet volgens de Griekse vertaling van de LXX, maar van Theodotion. Beide vertalingen wijken op dezelfde manier af van de Hebreeuwse tekst. Daar staat  letterlijk vertaald (zie BAND II): “Hij-verslindt de-gestorvenheid voor-viering-en-voortduur. . .  “. De Griekse vertalingen hebben het werkwoord in de passieve vervoeging. Dat kan te maken hebben met het feit, dat deze vertalers alleen een medeklinkertekst voor zich hadden en de klinksres van de passieve vorm hebben aangevuld. De Masoreten ehbben later de klinkers van de actieve vorm voorgeschreven.

[67] Hier citeert Paulus Hosea 13:14. Ook hier wijkt Paulus af van de Griekse vertaling van deze tekst in de LXX. Daar staat (letterlijk vertaald): “Waar de rechtmatigheid (Grieks ‘dikè’) gestrovenheid? Waar jouw prikkel oergroeve (Grieks ‘hadès’)?” De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II): “Waar de-inbrachtsels( ‘pestilentiën)-jouwer gestorvenheid? Waar de-ravage-jouwer oergroeve?”

[68] Aramees, de voertaal in het Judea van Jezus’en Paulus’tijd. Paulus laat deze twee in alle geroepenschappen zo bekende Aramese woorden in zijn Griekse brief staan. De betekenis: mijnheer kom.

Converted to HTML with WordToHTML.net