Eerste brief aan Timotheüs

TOT TIMOTHEUS  I          

 

1.1.Paulus afgezondene van Christus Jezus

naar inzetting van God de bevrijder van ons

en van Christus Jezus de hoop van ons

2.aan Timotheus geschiedechte boreling

in vertrouwen:

goedegunst, gratie, vrede vandaan van

God omvamende en Christus Jezus

De machtiger onzer.

3.Zoals ik heb toegeroepen jou aan te blijven      

in Ephese, (zelf) gaande naar Macedonië,

opdat jij toeboodschapt aan sommigen

niets anders aan te leren

4.en ’t niet te houden op mythen*[1]   * Gr.muthos

en geschiedregisters oneindig,

welke gezochtheden voorhouden

meer dan een huisorde* van God    * Gr.oikonomia

die (is) in vertrouwen.

5.Maar de al-afheid[2] van het toegeboodschapte

geschiedt als beminnen vanuit  reine harten

en medewetendheid goeddoende

en vertrouwen ongeveinsd,

6.waarvan sommigen verkeerd  mikkend

zich weggedraaid hebben naar vlaagpraat[3],

7.willende geschieden als wetsuitleggingsleraren*  *Gr.nomodidaskalos: 

niet onderscheidende, noch wat zij zeggen,     [Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

noch waar omtrent zij verzekeren.

8.wij echter volkennen* dat ideaal**[4] is    * = Hebr.JáDàNg  ** Gr.kalos

de uitleggingswet*[5] indien iemand haar    * = Hebr.Torah=uitleg(-ging)

           I TIM 1

wetsuitleggingswijze gebruikt.

9.volkènnend dit: dat voor een rechtvaardige

de wetsuitlegging er niet ligt,

maar voor de wettelozen en onverzettelijken,

de schenners en verwaarders,

normlozen en gemeendoeners,

vaderafranselaars en moederafranselaars,

mannenmoordenaars, hoereerders,

10.kerelliggers, mannenvastbinders,

leugenaars en meinedigen,

en wat er ook maar anders 

voor de wèl zijnde* uitlegging tegenligt,  *Gr.hugiainoo (vgl.hygiëne)=

11.volgens de goednieuwsboodschap     [Hebr.SháLàM

van de dunkzwaarte van de gelukzalige*  *Gr.makarios=Hebr.AáShàR

God, in wie ik vertrouwen heb gekregen.

12.Goede-gunst heb ik in de mij bekrachtigende     

Christus Jezus de machtiger onzes,

die mij als trouw aanvoerde*,    * = beweren

toen hij mij stelde in de heerdienst,

13. mij die te voren geschiedde als 

een smaad bewerende en een achtervolger

en een brutaliseerder;

maar ik werd gegratieerd,

omdat ik het onnadenkend heb gedaan

in trouweloosheid.

14.oververveelvoudigd heeft zich 

de goede-gunst van de machtiger onzes

met de trouw en de minne 

die is in Jezus Christus.

15.Betrouwbaar is de inbreng

en alle aanneming waardig,

dat Christus Jezus gekomen is

in de ordentelijkheid*      *Gr.kosmos

om verwaarders* te bevrijden,    *Gr.hamartia=Hebr,ChæTháAáH

van wie ik als voorste geschied,

maar waardoor ik gegratieerd werd.

16.opdat in mij als voorste

aantonen zal Christus Jezus

de algehele gestrektheid van toorngemoed[6]

tot voorbeeldstelling aan de komenden

te vertrouwen op hem voor het leven 

in wereldtijd.

17 Aan de koning van de wereldtijden,

de onverderfelijke, onzienbare,

           I TIM 1,2

afgezonderde God waardering en

dunkzwaarte in  wereldtijden van

wereldtiiden. Amen.

18.Deze boodschap stel ik op bij jou.       

boreling Timotheus,

volgens de vooruit op jou gevoerde 

profetieën, opdat je in legerschare* dient  Gr.stratia=Hebr.TsáBáA

daarmee  een ideale legerscharedienst,

19.houdend vertrouwen 

en een goed medeweten;

dat afgewezen hebbend, hebben

sommigen om de trouw schipbreuk geleden,

van wie Hymenaeus geschiedt en 

Alexandros, die  ik overgeleverd heb

aan de lasteraar, opdat zij opgevoed worden

om niet smadelijk te beweren.

2.1.Ik roep nu toe tevoren aan allen       

om te maken noodvragen, toebeden,

vorderingen, dankzegeningen,

omtrent alle menselijken, 

2.omtrent koningen en allen

die in hoogstaandheid geschieden,

opdat wij een kalm en rustig leven

doorvoeren in alle eerbied en fatsoen.

3.Dit(is)ideaal en aannemelijk

voor de vertegenwendiging* van    *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

de bevrijder* onze God,     *Gr.sootèr=Hebr. JèShàNg

4.die wil dat alle menselijken 

bevrijd worden en tot het volkènnen

van waarachtigheid komen.

5.Eén* (is) immers God,     *Gr.eis=Hebr.AèChàD

één ook de middelaar van God

en menselijken, de menselijke

Christus Jezus,

6. die zichzelf gaf (als)tegenloskoping

voor allen, tot getuigenis 

voor eigen tijdvakken*,     * Gr. kairoi

7.waartoe ik gesteld werd tot aankondiger

en afgezondene

          Waarachtigs* zeg ik, niet lieg ik   *Gr.alètheia

een leraar van de naties in vertrouwen

en waarachtigheid.

8.Ik besluit nu, dat de manmenselijken

voorbede doen in alle plaats,

hoog opdragend normgave* handen,   *Gr.osios=(hier)Hebr.TáM

zonder walgtoorn en doorberekenarij.

9.Evenzo dat de vrouwmenselijken 

in ordentelijke* gewaadsdracht     *Gr.kosmios

 

           I  TIM 2

met bescheidenheid[7]

en inachtneming zich ordentelijk maken,

niet net vlechten en goud of parels

of een gewaad helemaal af,

10. maar wat passend

voor vrouwmenselijken

aan wie beloofd is Godsverering,

door goede werken.

11.Een vrouwmenselijke moet

in rustigheid[8] leren in alle ondergezetheid[9];

12.leraar zijn laat ik een vrouwmenselijke

niet toe, ook niet om een zelfdoener te zijn[10] 

als een manmenselijke, 

maar om te geschieden in rustigheid.

13.Adam immers voorop geformeerd

vervolgens Eva.

14.En Adam is niet toegankelijk gemaakt*,  Gr.apataoo=Hebr.PáTáH 

maar de vrouwmenselijke,

toegankelijk gemaakt, is in overtreding

geschied;

15.Maar zij zal bevrijd worden

door borelingen in de geschiedenis te brengen[11],

indien zij blijft in trouw en minne

en heiligmaking met inachtneming.

3.1.Betrouwbaar de inbreng:        

indien iemand naar toezicht streeft,

een ideaal werk begeert* hij.    *Gr.epithumoöo=Hebr.CháMàD

2.Nu is het noodzakelijk, dat een

toezichthouder* oninneembaar[12]    *Gr.episkopos(bisschop) = Hebr

geschiedt, van één vrouwmenselijke     [PiQQáDóWN

de manmenselijke, nuchter,

zich in acht nemend, ordentelijk*   *Gr.kosmios

vreemdeling-vriendelijk,

leervaardig*, niet wijnzuchtig,    *Gr.didaktikos

niet vechtlustig,

3.maar betamelijk, niet twisterig,

niet zilverzuchtig,

4.die  voor zijn eigen huis instaat,

borelingen hebbend in ondergezetheid

           I TIM 3

met alle fatsoen.

5.Maar indien iemand niet volkènt

in te staan voor het eigen huis,

hoe zal hij de geroepenschap van God

van belang vinden? 

6.en geen jonge aanplant[13], opdat hij

niet walmend aan het oordeel

vervalt van de lasteraar*.     *Gr.diabolos=Hebr.SsáTháN

7.Het is noodzakelijk ook een

ideaal getuigenis te hebben

van buitenstaanders, opdat hij niet

aan gehoon vervalt en aan het klapnet*   *Gr.pagis=Hebr.PàCH

van de lasteraar;

8.desgelijks dat bedienaren*    *Gr.diakonos

eerzaam (zijn), niet dubbel van zeggen,

niet aan veel wijn vasthoudend,

niet lelijke winstzuchtig,

9.houdend het geheimenis van het vertrouwen

in een reine medewetendheid.

10.En deze moeten gewicht gegeven worden,

vervolgens worden zij bedienaren,

als onherroepbaren[14] geschiedend;

11.Desgelijks dat vrouwmenselijken

eerbaren (zijn), geen lasteraars*,   *Gr.diabolos

nuchter, betrouwbaar bij allen.

12.Bedienaren hebben te staan

als mannen van één-enkele vrouw,

op een ideale wijze aan het hoofd

staande van borelingen en de 

eigen huizen.

13.Zij immers die op ideale wijze

bediend hebben, maken voor zichzelf

aan een ideale trapopgang* en veel   *Gr.bathmos= Hebr. MàNgæLáH allesverwoording* in het vertouwen                                          *Gr.parrèsia: alles durven zeggendat is in Christus Jezus.

14.Deze (dingen) schrijf ik jou

hopend tot jou te komen ijlings,

15.maar indien ik draal, opdat

jij volkènt hoe noodzakelijkerwijs

in het huis van God wordt verkeerd,

als welke geschiedt de geroepenschap

van de levende God, een staander*   *Gr.stulos = Hebr. NgæMoD[15]

           I TIM 3,4

en een zitvastheid[16] van waarachtigheid.

16.En gelijkgevend gesproken         

groot geschiedt het geheimenis 

van de eerbied:      

 die tevoorschijn gebracht werd in het vlees,

 werd gerechtvaardigd in de beluchter,

 werd gezien door de werkboden,

 werd aangekondigd bij de naties,

 werd vertrouwd in  de ordentelijkheid,

 werd opgenomen in dunkzwaarte.

4.1.Maar de beluchter zegt woordelijk,

dat in latere tijdsgewrichten sommigen

afstand zullen nemen van het vertrouwen,

vasthoudend aan omgetuimelde beluchters

en aan leringen van demonen,

2.in de geveinsdheid van leugeninbrengers,

brandmerkend het eigen medeweten,

3.verhinderend te huwen,

zich te onthouden van spijzen,

die God schiep ter mede aanneming

met dankzegening voor wie vertrouwen

en volkennen de waarachtigheid.

4.Omdat alle schepsel van God ideaal (is)

en niets verwerpelijk dat met

dankzegening genomen wordt.

5.Het wordt immers geheiligd

door het inbrengwoord* van God

en door toebeden.

6.Deze dingen onderleggend

aan de zuster/broerders zul jij

geschieden als een ideale

bedienaar van Christus Jezus 

opgevoed met de inbrengen van het

vertrouwen en van de ideale leer,

waarin jij nagevolgd bent.

7.Maar de gemene en oudwijfse

fabels verwens ze, maar oefen

jezelf in eerbied.

8.Want lichamelijke[17] oefening*    Gr,gumnasia

           I TIM 4

geschiedt tot weinig nuttig,

maar eerbied geschiedt tot alles

nuttig, de belofte hebbend van het leven

van nu en van het aanstaande.

9.Betrouwbaar (is) de inbreng        

en alle aanneming waardig.

10.Daartoe immers arbeiden wij

en voeren wij strijd, omdat

gehoopt hebben op de levende God,

die geschiedt (als)bevrijder

van de menselijken, ’t meest

van de vertrouwenden.

11.Boodschap rond deze (dingen)

en geef lering.

12.Niemand moet de jonkheid

van jou veronachtzamen, maar

geschiedt (tot)voorbeeld van de

vertrouwenden in inbreng,

in verkeer, in minne, in vertrouwen,

in gelouterdheid.

13.Totdat ik kom, houd’t bij het

lezen, bij het toeroepen, bij het 

leraarswerk.

14.Vind niet onbelangrijk de

goedgunstigheid in jou, die gegeven

werd aan jou door profetie

met de oplegging van de handen

van het ouderlingenschap*.    *Gr.presbyterium

15.Vind belangrijk deze (dingen)

en geschiedt in deze (dingen)

opdat jouw vooruitstoot[18] 

tevoorschijn geschiede voor allen.

16.Houd’t op jezelf en op het 

leraarswerk, blijf bij deze (dingen);

dit immers makende bevrijd jij

en jezelf en wie jou horen.

5.1.Wees tegen een ouderling*    *Gr.presbuteros   

niet vechtlustig, maar roep hem

toe als omvamende, jongerlingen

als broeders, 

2.ouderlinges* als moederenden,    *Gr.presbutera

jongerlinges als zusterverwanten 

in alle gelouterdheid.

3.Geef waarde aan weduwen        

als geschiedechte weduwen.

4.Maar indien een of andere

weduwe borelingen heeft of

           I TIM 5

of uit-hen-geschiedende (borelingen),

moeten zij eerst aanleren het eigen

huis om eerbied te hebben en ruilingen

terug te geven aan de voorouders;

dit immers geschiedt (als)aangenomen

voor de vertegenwendiging van God.

5.De als weduwe geschiedende en 

in afzonderling geblevene hoopte

op God en zij blijft bij de noodvragen

en bij de gebeden ’s nachts en

des daags.

6.Maar de zich in luxe wentelende

is levend gestorven.

7.En boodschap deze(dingen) rond,

opdat zij (als)onaangegrepenen[19]

geschieden.

8.Maar indien iemand voor de eigenen

en ’t meest voor huisgenoten geen

besef van zorg heeft, negeert hij 

het vertrouwen en geschiedt hij

erger dan een  niet-vertrouwende.

9.Een weduwe kan verzegd 

worden[20] die niet minder dan

zestig jaren is geschied (als) vrouw

van één-enkele man,

10.in goede werken betuigd,

indien zij borelingen gevoed heeft,

indien zij gasten ontvangen heeft,

indien zij de voeten van 

geheligden gewassen* heeft,    *Gr.niptoo = Hebr.RáChàTs 

indien zij voor beëngden  genoeg

heeft gedaan, indien zij

alle goed werk heeft nagevolgd.

11.Maar wens geen jongere

weduwen, want wanneer zij

verweelderigd zijn van Christus,

willen zij huwen,

12.hebbend het oordeel,         

dat zij het eerdere vertrouwen

terzijde gesteld hebben.

13.Maar tegelijk ook onwerkzaam

leren zij rondom de huizen  te komen,

niet uitgezonderd onwerkzamen,

maar ook beuzelend en onwerkdoende,

           I TIM 5

pratend wat niet nodig is.

14.Ik nu besluit dat jongere (weduwen)

trouwen, borelingen krijgen,

het huis beheren, geen enkele 

aandrang geven aan de tegenstander[21] 

ten gunste van schimp.

15.Want reeds hebben sommigen

zich weggedraaid achter de lasteraar*.   *Gr.satana=Hebr.SsáTháN

16.Indien een of andere getrouwe (vrouw)

weduwen* heeft, doet genoeg voor hen,  *Gr.Chèra = Hebr.AàLMáNáH

en niet moet zwaar belast worden

de groepenschap, opdat voor de

geschiedechte* weduwen genoeg    *Gr.ontoos (vgl. ‘ontisch’)

wordt gedaan.

17.De prachtig aan het hoofd staande

ouderlingen* moeten met een dubbele   *Gr.persbyteros

waarde waardig geacht worden,

het meest zij die arbeiden in de 

woordinbreng* en het leraarswerk.   *Gr.logos = Hebr.DáBháR

18.Want de schrift zegt:

een dorsend rund zul je niet

muilkorven[22]* , en: waardig is    *Gr.phimoöo=Hebr.CháSàM

de werker zijn beloning[23].

19.Neem tegen een ouderling

een aanklacht niet aan,

niet buiten bij twee of drie

getuigen[24].

20.Brengt terecht de verwaarders*   *Gr.amartanoo=Hebr. CháTháA

in de vertegenwendiging* van allen,   *Gr.enoopion=Hebr/LiPh’NéJ

opdat ook de overigen ontzag hebben.

21.Ik betuig almaar in de vertegen-

wendiging van god en Christus

Jezus en de uitgekozen bodewerkers*    *Gr.angngelos=Hebr.MàLeAàK

dat jij deze (dingen) waar houdt*   *Gr.phulassoo+Hebr.SháMàR

zonder vooroordeel, niets makend

naar aanvlijerij.

22.Leg de handen niemand vlijtig op       

en weest geen bondgenoot

van andersdoende verwaardingen,

maar behoed je zelf heilig.

23.Drink geen water meer,

           I TIM 5,6

maar gebruik een weinig wijn,

om de maag en jouw frequente

onvastigheden.

24.Van sommige mensen geschieden       

de verwaardingen van te voren duidelijk,

vooruit voerend naar een orrdeel,

maar bij anderen  volgen zij na;

25.evenzo (zijn) ook de prachtige

werken te voren duidelijk,

en die ’t anders hebben, hebben

niet de kracht zich te verhullen.

6.1.Zovele heerdienaren geschieden       

onder het juk zullen hun heren

met alle waarde (als)waardigen 

aanvoeren, opdat niet over de naam 

van God en over het leraarswerk 

smaad beweerd wordt.

2.En wie getrouwe (heren) hebben,

zullen niet veronachtzamen,

omdat zij (als)broeders geschieden,

maar des te meer heerdienen,

omdat zij (als)getrouwen geschieden

en beminden, zij die het voor

de goede werkzaamheid opnemen.

3.Beleer deze (dingen)         

en roep ze toe.

Indien iemand iets anders beleert

en niet toekomt aan in orde zijnde

inbrengwoorden, die (zijn)

van onze machtiger Jezus Christus,

een aan het leraarswerk volgens

eerbied,

4.hij heeft gewalmd, niets verstaande,

maar aan de kwaal lijdend omtrent

onderzoekingen en inbrengstrijdigheden,

waaruit geschieden nijd, twist,

smaad bewering, slechte onderbeseffen,

5.de tijdslijterijen van mensen die door en door 

verderven het besef en de waarachtigheid 

ondegelijk maken,  uitleggend de eerbied

als een aanschaffing.

6.Maar de eerbied geschiedt als een 

grote aanschaffing met genoegzaamheid.

7.Niets immers hebben wij ingedragen

in de ordentelijkheid*, omdat wij ook niet  *Gr.kosmos

de kracht hebben eruit te dragen;

8.maar hebbende voedsel en dekkleden,

hebben wij daaraan genoeg.

9.Maar die besluiten rijk te worden,

           I TIM 6

zullen vallen in beproeving en

in een klapnet en in begeerten

vele en besefloos en schadelijk,

die de mensen afzinken in ellende

en teloorgang.

10.Want (als)de wortel van alle

kwade (dingen) geschiedt

de liefde-voor-zilver(geld),

sommigen daarnaar strevend

zijn weggetuimeld vandaan het

vertrouwen, zichzelf rondom

stekend met smarten vele.

11.Maar jij, mens van God,

ontvlucht deze (dingen); 

maar achtervolg gerechtigheid

eerbied, trouw, minne, het 

erbij blijven, gebogenheidslijden.

12.Voer de prachtige strijd

van het vertrouwen, grijp aan

het wereldlange leven,

waartoe jij werd geroepen

en waarvan jij gelijkgevend

gesproken hebt een prachtig

gelijkgevend spreken voor de

vertegenwendiging van vele

getuigen.

13.Ik boodschap rond voor de          

vertegenwendiging* van God,    *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

die alle (dingen) ten leven

doet geschieden, en van

Christus Jezus, die getuigde

bij Pontius Pilatus het prachtige

gelijkgevend gesprokene,

14.dat jij behoedt het gebod

onbevlekt onaangegrepen 

tot het tevoorschijn komen

van onze machtiger Jezus Christus,

15.wat op de eigen tijden tonen zal

de gelukkige en afgezonderde

krachthebber, de koning van de

koningen en de  machtiger van 

de gemachtigden,

16.die  in afzondering heeft 

onsterfelijkheid, huizend in licht

ontoegankelijk, dat niemand van de

mensen ziet  en ook de kracht 

niet heeft om te zien, aan wie 

waarde en sterkte wereldlang,

amen.

           I TIM 6

17.Aan de rijken, in de huidige        

wereldtijd boodschap ik rond

niet hoog-achtend te zijn en niet

hoopstellend op onduidelijke

rijkdom, maar op God, die voorhoudt

aan ons alles rijkelijk  tot genieten,

18.goed werk doen, rijk-zijn in

prachtige werken en welgevend aan elkaar

te geschieden, bondgenootschappelijk,

19.op voorraad wegleggend voor zich zelf

een prachtige grondveste voor wat 

aanstaande is, opdat zij aangrijpenden

zijn van het geschied-echte leven.

20.Oh Timotheüs, houd waar het

in bewaring gestelde, wegdraaiend

van gemene loosgestemdheden en

tegenstellingen van leugenachtige

volkènnis, 

21.welke sommigen voorleggend

omtrent het vertrouwen  mismikten.

 De goede-gunst met jullie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

     

 

1


[1] Paulus ontleent dit woord aan de Griekse religiositeit. Het komt in de LXX überhaupt niet  voor. Het is eigenlijk onvertaalbaar, reeds voor Paulus en ook voor ons, al is de inhoud duidelijk genoeg.

[2] Het Griekse woord telos is de weergave van de Hebr. woordstam KálàL, Daarin gaat het zowel om een totaal (‘al’) als om de kwaliteit ervan: de gaafheid. Dat drukt het Nederl woord ‘af’uit.

[3] Het Griekse woord mataios is in de LXX de vertaling van het Hebr. HèBèL, dat we ook horen in de naam Abel. Dat woord wordt meestal met ‘ijdel’ vertaald, zoals in Prediker, maar het betekent veeleer iets snel voorbijgaands, een ‘vlaag’. Paulus zal hier bij dit Griekse woord zeker aan prediker gedacht hebben. Het gaat dus niet zozeer om ‘ijdel gepraat’ als wel om ‘vlaagpraat’.

[4] Hier staat in het Grieks kalos, dat meestal met ‘schoon’ wordt vertaald, maar beter wordt weergegeven door ons woord ‘ideaal’. Het komt vaak voor in de LXX, meestal als vert. van het hebreeuwse ThóWB = goed, maar ook vaak als vert. van JáPháH = mooi zijn. Paulus gebruikt dit typisch Griekse begrip (waarschijnlijk) in zij typisch Griekse betekenis.

[5] Hier staat het Griekse woord nomos en in de Griekse, hellenistische cultuur ten tijde van Paulus komt dit begrip overeen met ons begrip ‘wet’. Het is echter in de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse woord Torah. En dat woord is afgeleid van een werkwoord, dat het beste met ‘uitleggen’ kan worden vertaald. Torah omvat dan ook veel meer dan bepalingen en voorschriften; het legt een levensweg aan en ook uit. De invloed van het Griekse begrip ‘nomos’ ‘wet’ op het Hebreeuwse begrip Torah is onmiskenbaar vanaf de LXX. En het gaat in de Torah wel degelijk ook over bepalingen en geboden en verordeningen. Voor de Joodse gemeenschappen is daarop, sinds de diaspora een feit is, steeds meer nadruk komen te liggen. Het pre-Talmoedische en Talmoedische Jodendom ontleent vooral aan dat aspect van de Torah haar identiteit. Er zijn echter steeds andere en sterke stemmen in de Joodse geloofsgemeenschap te horen geweest, die die nadruk op bepalingen en regels nuanceren vanuit een profetisch/ethisch of een Messiaans perspectief . Paulus probeert als vroegere ‘wetsgeleerde’ afstand te nemen van dit te enge begrip van de Torah en daarmee ook van het Griekse begrip ‘wet’.

[6] Het Griekse woord makrothumia is in de LXX consequent vertaald met de Hebreeuwse woordcombinatie

‘gestrektheid van walgneus’ (AáRàK HáAàPh); ‘strekken’ heeft hier dezelfde betekenis als in de uitdrukking ‘de wapens strekken’.

[7] Dit woiord komt alleen hier maar voor in het NT.

[8] De basisbetekenis van dit Griekse woord is ‘rustig’. Het komt in de LXX niet voor.

[9] = ondergeschiktheid.

[10] Het Griekse werkwoord authenteoo komt in het klassieke ,noch het koinè Grieks voor, wel het woord authentès, dat gebruikt wordt om aan te geven, dat iemand iets zelf, met eigen hand doet; vergelijk het Nederlandse woord authentiek. Paulus maakt er een werkwoord van, en alleen hier in I Tim.2:12: ‘een zelfdoener zijn’.  De gebruikelijke vertaling ‘heersen over’ of ‘gezag hebben over’ zegt te veel.

[11] De woorden teknogoneoo en teknogonia komen evenmin voor in het gewone Griekls en alleen bij Paulus. In de LXX komt het woord teknopoieoo voor, letterlijk boreling maken, als vertaling zowel van het Hebreeuwse JáLàD = baren als van BáNáH = stichten.

[12] = niet iemand die men voor zich innemen kan.

[13] Hier staat het Griekse woord ‘nephutos’  (neophiet). Het is een samenstelling van het Griekse woord ‘neos’, dat in het spraakgebruik van LXX en NT het beter met ‘jong’ dan met ‘nieuw’  kan worden vertaald, en het woord ‘phutos’ dat samenhangt met het werkwoord ‘phuteuoo’, dat in de LXX de vaste vertaling is van het Hebreeuwse NáThàNg, dat ‘planten’ betekent. Het woord wordt door Paulus in overdrachtelijke zin gebruikt: het gaat om iemand die nog maar kort tot de ecclesia kuriakè is toegetreden.

[14] = onberispelijk

[15] Het Griekse woord ‘stulos’’ komt in de LXX  frequent voor en bijna altijd is het de vertaling van het Hebreeuwse woord NgæMoD, dat ‘staander’’ betekent, behalve in Ex.26, over de bouw van de Tabernakel; daar is het de vertaling van het Hebreeuwse QèRèSs, dat ‘plank’ betekent. Sulos komt maar 4x voor in het NT en we vertalen het daarom met ‘staander’.

[16] Dit Griekse woord komt alleen hier maar voor; het hangt samen met een Griekse woord voor ‘zitten’ (hizoo), dat in de LXX en in het NT niet voorkomt. Het bijvoeglijk naamwoord ‘hedraios’(zitvast) komt bij Paulus 3x voor; bovendien komen we het woord ‘kathedra’ 2x in Mt en 1x in Mc tegen en dan gaat over de kathedra ( de ‘neerzit’ > ‘zitplaats’)  van Mozes. We kennen het woord van de zetels van de bisschoppen (inclusief de Paus – denk aan zijn spreken ‘ex cathedra’)  in de ‘kathedralen’. Het Griekse werkwoord ‘kathizoo’is de vaste vertaling van het Hebr. JáShàB; beide woorden betekenen ‘(neer-)zitten’.

[17] Grieks: soomatikè; Het Ntische woord ‘sooma’ is ruimer dan het Nederlandse ‘lichaam’, het is zielelichaam.

[18] = vooruitgang

[19] Het Griekse basiswerkwoord lambanoo betekent ‘nemen’ , maar in deze samenstelling heeft het de sterkere betekenis van ‘grijpen’ . Epilambanoo betekent dan ‘aangrijpen’. We kennen in het woord ‘epilepsie’. Hier wordt dit woord dan nog voorafgegaan door ‘an’= (vaak) ‘on’.

[20] Deze samenstelling  van het voorzetsel kata met het werkwoord legoo = zeggen komt in het NT alleen maar hier voor en heeft hier (waarschijnlijk) de betekenis ‘voordragen’ voor verkiezing of een taak.

[21] Letterlijk: tegenligger.

[22] Paulus citeert hier Deut.25:4, letterlijk volgens de LXX, alleen de volgorde van de woorden is omgekeerd. In Deut. Is dit vers het slot van een passage waarin wordt opgetreden tegen onnodige wreedheid bij het uitvoeren van een straf, zoals de veertig-min-één slagen. In dit vers gaat het er om een rund, dat toch zwaar werk moet doen, het brullen niet onmogelijk te maken. Deze letterlijk betekenis wordt door Paulus hier overgedragen op leraren.

[23] Hier verwijst Paulus naar Deut.24:15, zonder deze tekst te citeren.

[24] Hier verwijst naar Deut.19:15.

Converted to HTML with WordToHTML.net