Eerste brief van Johannes

JOHANNES’ EERSTE BRIEF

 

1.1.Die geschiedde vanaf het vorene,       

die wij gehoord hebben,

die wij gezien hebben voor onze ogen,

die wij aanschouwd hebben 

en aan onze handen getast hebben,

over de inbreng* over het leven,    * Gr.logos = hier Hebr.DáBáR

2.- en het leven werd tevoorschijn gebracht,

en wij hebben het gezien

en wij getuigen[1] en wij leggen voor*   * Gr.apaggello = Hebr. NáGàD

aan jullie het wereldlange* leven   * Gr.aionion = Hebr.LeNgóWLáM

hetgeen geschiedde bij de omvamende*  * Gr.patèr = Hebr. AáB

en  tevoorschijn is gebracht voor ons; –

3.die wij gezien hebben en gehoord hebben

leggen wij voor ook aan jullie,

opdat ook jullie bondgenootschap*   * Gr. koinoonia = Hebr.ChàBuWRáH

zouden hebben met ons;

en deze ons bondgenootschap 

met de omvamende en met de stichtzoon*  * Gr. huios = Hebr. BèN

van hem Jezus Christus.

4. En deze (dingen) schrijven wij jullie

opdat onze vreugde veelvuldig zij.

5.Ook geschiedt deze boodschap,

die wij gehoord hebben van hem

en voorleggen aan jullie:

dat god (als) licht geschiedt

en duisternis in hem niet geschiedt, geenszins.

6.indien wij zeiden dat wij bondgenootschap

hebben met hem en in de duisternis

rondschrijden, liegen wij en niet maken[2] wij

 

           I JOH 1,2

de waarachtigheid*.     Gr. alètheia = Hebr. AèMèT

7.indien wij in het licht rondschrijden,

zoals hij geschiedt in het licht,

hebben wij bondgenootschap met elkaar

en de bloed[3]-vergieting van Jezus,

de stichtzoon van hem, reinigt ons

van alle verwaarding*.     * Gr.hamartia = Hebr.ChæTháAáH

8.Indien wij uitspreken, dat wij geen

verwaarding hebben, tuimelen wij zelf

en de waarachtigheid geschiedt niet in ons.

9.In die wij gelijkgevend uitspreken

onze verwaardingen, geschiedt hij 

betrouwbaar en rechtvaardig,

opdat hij verduwt[4] voor ons de verwaardingen

en ons reinigt vandaan van de al-afheid

ongerechtigheid.

10.Indien wij uitspreken, dat wij niet

verwaard hebben, maken wij hem

een leugenaar en zijn inbreng

geschiedt niet in ons.

2.1.Borelingen* van mij,     *Gr.teknon=Hebr.JèLèD

deze (dingen) schrijf ik jullie,

opdat jullie niet verwaarden zouden;

en indien iemand zou verwaarden,

een toeroeper* hebben wij     *Gr.paraklètos

bij de omvamende, Jezus Christus

de rechtvaardige*.      *Gr.dikaios=Hebr/TsàDieJQ

2.En hij  geschiedt (als) betegening*[5]   *Gr.hilasmos = Hebr.KePoeRieJM

omtrent onze verwaardingen

           I JOH 2

niet omtrent de onze echter afgezonderd,

maar ook omtrent die van de al-afheid*[6]  *Gr. holos = hier het Hebr. KåL

van de ordentelijkheid*.     *Gr.kosmos

3.En hierin volkènnen wij, dat 

wij volkènnen hem , indien wij zijn geboden

hoeden.

4.Hij die zegt: “ik volkèn hem”

en die zijn geboden niet hoedt,

geschiedt (als) leugenaar en in deze

geschiedt de waarachtigheid niet.

5.Maar wie zou hoeden zijn inbreng,

waarachtig in deze is de minne

van God al-af*[7].      *Gr.teleoo = Hebr. KáLàL

6.Hij die zegt in hem te blijven,

heeft de plicht om,

zoals deze rondschrijdt,

 ook zelf rond te schrijden.

7.Beminden, niet een nieuw gebod*   *Gr.entolè = Hebr.MiTs’WáH 

schrijf ik jullie, maar een  oudtijds*   *Gr.palaios=Hebr.BáLáH[8]

dat jullie hebben vanaf het vooraangaande*.  * Gr.archè=Hebr.RéAShieT

(Als)het gebod van oudtijds  geschiedt

de inbreng* die jullie gehoord hebben.   *Gr.logos = Hebr. DáBáR

8.Wederom een nieuw gebod schrijf ik

jullie, dat waarachtig geschiedt

in hem en in jullie,

omdat de duisternis voorbij vaart

en het licht het waarachtige reeds 

te voorschijn komt.

9.Wie zegt in het licht te geschieden

en de broeder/zuster van hem beweigert*,  * Gr.misein = Hebr. SsáNéA

in de duisternis geschiedt hij tot nu.

10.Wie bemint de broeder/zuster van hem

 

           I JOH 2

           

in het licht blijft hij, en een valblok   * Gr.skandalon = Hebr.MóWQéSh

in hem geschiedt niet.

11.Maar wie beweigert de-broeder/zuster

van hem, in de duisternis geschiedt hij

en in de duisternis schrijdt hij rond 

en niet volkènt hij waarheen hij wegvaart,

omdat de duisternis verblind heeft

zijn ogen.

12.Ik schrijf jullie, borelingskes, 

dat gekwijt zijn*[9] voor jullie     Gr.aphièmi = (hier)Hebr.SáLàCH

de verwaardingen door de naam van hem.

13.Ik schrijf jullie, omvamenden*,   *Gr.pateres = Hebr.AáBieJM

omdat jullie volkènnen hem die (is)

vanaf het vooraangaande.

Ik schrijf jullie, jongelingen,

omdat jullie overwonnen hebben

het slechte. 

14.Ik schreef jullie, kinderen,

omdat jullie volkènnen de omvamende.

Ik schreef jullie, omvamenden,

omdat jullie  volkènden hem die(is)

vanaf het vooraangaande.

Ik schreef jullie, jongelingen,

omdat jullie als sterken geschieden

en de inbreng* van God in jullie blijft   *Gr.logos=Hebr.DáBáR

en jullie overwonnen hebben het slechte.

15.Bemint niet de ordentelijkheid*   *Gr.kosmos

en niet wat (is) in de ordentelijkheid.

Indien iemand bemint de ordentelijkheid,

niet geschiedt de minne van de omvamende

in hem.

16.Omdat de-al-afheid* van wat(is)   *Gr.pan = (hier) Hebr. KåL

in de ordentelijkheid,

de begeerte van het vlees en de begeerte

van het ogen en de protserigheid

van het leven,

geschiedt niet uit de omvamende,

maar geschiedt uit de ordentelijkheid.

17.En de ordentelijkheid vaart voorbij

en de begeerte daarvan;

maar hij die maakt de wil van God,

blijft tot in de wereldtijd.

18.Kinderen, de late ure geschiedt,       

           I JOH 2

en zoals jullie gehoord hebben,

dat de tegen Christus zijnde* komt   *Gr.antichristos

en nu zijn ook vele tegen Christus zijnden

geschied, waaraan wij volkènnen,

dat de late ure geschiedt.

19.Uit ons kwamen zij uit,

maar niet geschiedden zij uit ons;

indien immers zij uit ons geschiedden,

waren zij gebleven samen met ons;

maar opdat zij te voorschijn zouden komen,

dat zij niet allen uit ons geschieden.

20.En jullie hebben de zalving vandaan van

de heilige en jullie volkènnen’t allen.

21.Niet heb ik geschreven aan jullie,

omdat jullie niet volkènnen de waarachtigheid,

maar omdat jullie haar volkènnen,

en omdat alle leugen niet uit de waarachtigheid

geschiedt.

22.Wie geschiedt (tot) leugenaar,

tenzij hij die negeert dat Jezus geschiedt

als de Christus?

Hij geschiedt als de tegen Christus zijnde,

die negeert de omvamende en de stichtzoon.

23.Al wie negeert de stichtzoon heeft ook

de omvamende niet; hij die gelijkgevend

van de stichtzoon spreekt, heeft ook 

de omvamende.

24.Jullie, wat jullie gehoord hebben 

vanaf het vooraangaande, moet blijven

in jullie.

25.Indien in jullie blijft wat jullie

vanaf het vooraangaande gehoord hebben,

blijven jullie ook in de stichtzoon

en in de omvamende.

26.En dan geschiedt de belofte,

die hij zelf beloofd heeft aan ons,

het leven van wereldlang.

Deze (dingen) heb ik geschreven

aan jullie omtrent wie  doen tuimelen

jullie.

27.En de zalving  die jullie aangenomen

hebben vanadaan van hem blijft

op jullie, en niet hebben jullie de behoefte,

opdat iemand  jullie leert,

maar zoals de zalving van hem

jullie leert omtrent alle dingen,

geschiedt het ook waarachtig

en geschiedt’t niet (tot)leugen.

En zoals hij geleerd heeft jullie,

           I JOH 2,3

blijft in hem.

28.En nu borelingen, blijft in hem,

opdat wanneer hij te voorschijn

gebracht zal worden, wij hebben

de allesverwoording  en wij niet

te schande gemaakt worden

vandaan van hem bij zijn zich

present stellen.

29.Indien jullie volkènnen,

dat hij (als)rechtvaardig geschiedt,

volkènnen jullie, dat ook

alwie maakt gerechtigheid

uit hem tot geschieden gebracht

is.

3.1.Ziet wat voor een minne

gegeven heeft aan ons de omvamende,

opdat wij borelingen van God

werden genoemd, en wij geschieden (zo);

daardoor volkènt de ordentelijkheid*   *Gr.kosmos

ons niet, omdat zij hem niet volkènt.

2.Beminden, wij nu geschieden

(als)borelingen van God, en nog niet

is tevoorschijn gebracht hoe wij 

geschieden zullen, omdat wij zullen zien

hem zoals hij geschiedt.

3.En alwie heeft deze hoop op hem

heiligt zichzelf zoals hij heilig geschiedt.

4.Alwie maakt verwaarding, maakt ook

wetsuitleggingsloosheid en de verwaarding

geschiedt (als)wetsuitleggingsloosheid.

5.En volkènt dat deze te voorschijn

gebracht werd opdat hij de verwaardingen

hoog heen zou dragen, enverwaarding

in hem geschiedt niet.

6.Alwie in hem blijft verwaardt niet;

alwie verwaardt heeft hem niet gezien

en heeft hem niet volkènd.

7.Borelingen, geenszins moeten jullie

omtuimelen: hij die maakt gerechtigheid

geschiedt rechtvaardig, zoals deze 

rechtvaardig geschiedt.

8.Hij die verwaarding maakt

geschiedt vanuit de lasteraar*, omdat   *Gr.diabolos = Hebr.SsáTháN

vanaf het voraangegane de lasteraar

verwaardt.

Daartoe werd tevoorschijn gebracht

de stichtzoon van God, opdat 

hij zou oplossen de werken van de

lasteraar.

           I JOH 3

9.Alwie tot geschieden gebracht werd

vandaan van God, geen verwaarding

maakt hij, omdat het kiemsel van hem

in hem blijft; en niet heeft hij de kracht

om te verwaarden, omdat hij vandaan

van God tot geschieden gebracht werd.

10.Daarin geschieden tevoorschijn gekomen

de borelingen van God en de borelingen

van de lasteraar*: al wie niet maakt[10]    *Gr.satana=Hebr.SsáTháN

gerechtigheid* geschiedt niet uit God,   *Gr.diakaiosunè=Hebr.TseDáQáH

ook niet wie niet bemint zijn zuster/broeder.

11.Want dit geschiedt (als) de boodschap,

die jullie hoorden van voren af aan,

dat wij elkaar zouden beminnen.

12.Niet zoals Kaïn geschiedde uit het slechte

en hij slachtte af* zijn  broederverwant.  *Gr.sphazoo=Hebr.SháChàTh

En ten gunste van wat slachtte hij hem af?

Omdat zijn werken slecht geschieden

en die van zijn zijn broederverwant

rechtvaardig.

13.Verwondert je niet, zusters/broeders,

indien de ordentelijkheid* jullie    *Gr.kosmos

beweigert*[11].      *Gr.miseoo=Hebr.SsáNéA

14.Wij volkènnen dat  wij zij omgetreden

uit de gestorvenheid* naar het  leven,   *Gr.thanatos=Hebr.MoWT

omdat wij beminnen de zusters/broeders.

15.Wie niet bemint, blijft

in de gestorvenheid: al wie beweigert

zijn zuster/broeder geschiedt 

(als)mensenmoordenaar en volkènt,

dat alle mensenmoordenaar niet heeft

leven dat wereldlang in hem blijft.

16.Daaraan volkènnen wij de minne,

dat deze voor ons zijn lichaamziel*   *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh

heeft gesteld: en wij zijn verplicht

voor de zusters/broeders

de lichaamzielen te stellen.

 

 

           I JOH 3

17.Maar wie had een bestaan[12]*    *Gr.bios

van de ordentelijkheid en

aanschouwde zijn zuster/broeder

die behoefte heeft en sloot

zijn moederschotigheid* vandaan   *Gr.splangchna=Hebr.RàChæMàJieM

van hem, hoe blijft de minne

van God in hem? 

18.Borelingen, niet moeten wij

beminnen met een inbrengwoord*   *Gr.logos=Hebr.DáBáR

en niet met de tong*, maar     *Gr.gloossè=Hebr.LàShóWN

met werk en met waarachtigheid*.   *Gr.alètheia=Hebr.AèMèT

19.Daarin volkènnen-wij, dat wij

uit de waarachtigheid geschieden

en ten overstaan van hem zullen wij

overtuigen ons hart,

20.omdat ook indien tegen ons

volkènnis heeft het hart, dat groter

geschiedt God dan onze harten

en hij volkènt alle (dingen).

21.Beminden, indien het hart 

niet tegenvolkènnis heeft,

hebben wij allesverwoording

tot God,

22. en wat wij ook maar wensen,

nemen wij aan vandaan van hem,

omdat wij zijn geboden* hoeden    *Gr.entola=Hebr.MiTs’WáH

en de geschikte (dingen)

voor zijn vertegenwendiging maken.

23.En dit geschiedt (als) het gebod

van hem, opdat wij vertroiuwen

op de naam van zijn stichtzoon

Jezus Christus en elkaar beminnen

zoals hij heefgt gegeven zijn gebod

aan ons.

24.En wie hoedt de geboden van hem

blijft in hem en hij in hem; en daarin

volkènnen wij dat hij blijft in ons,

vandaanvan de beluchting/er die hij

gegeven heeft aan ons.

4.1.Beminden, vertrouwt niet

op alle beluchter, maar geeft gewicht

aan de beluchters, of zij vandaan van God

geschieden, omdat vele leugenprofeten

           I JOH 4

aangekomen zijn naar de ordentelijkheid*.  *Gr.kosmos

2.Daarin volkènnen jullie de beluchter/ing

van God: alle beluchter die gelijkgevend

spreekt over Jezus Christus, die in het vlees

gekomen is, geschiedt vandaan van God.

3.En alle beluchter/ing die niet 

gelijkgevend spreekt over Jezus,

geschiedt niet uit God.

En deze (dingen) geschieden (als dingen)

van de tegen Christus zijnde,

van wie jullie hoorden dat hij komt,

en nu in de ordentelijkheid* reeds   

geschiedt.

4.Jullie geschieden uit God, borelingen,

en hebben overwonnen hen,

omdat (als) de grotere geschiedt

hij die in jullie(is), 

dan die in de ordentelijkheid (is).

5.Maar zij geschieden uit de ordentelijkheid;

daardoor praten zij uit de ordentelijkheid

en de ordentelijkheid hoort hen.

6.Maar wij geschieden uir God,

hij die volkènt God hoort ons,

hij die niet geschiedt uit God

hoort ons niet. Uit hem volkènnen wij

de beluchting/er van de waarachtigheid

en de beluchting van het omtuimelen.

7.Beminden, laten wij beminnen elkaar,      

omdat de minne uit God geschiedt,

en al wie bemint is uit God

in de geschiedenis gekomen en volkènt

God,

8.Wie niet bemint, volkènt God niet,

omdat God (las)minne geschiedt.

9.Daarin is tevoorschijn gekomen 

de minne van God in ons, dat God

de stichtzoon van hem afgezonderd,

in de geschiedenis gekomen, 

heeft afgezonden naar de ordentelijkheid

opdat wij zullen leven door hem.

10.Daarin geschiedt de minne,

dat niet wij hebben bemind hem,

maar dat hij heeft bemind ons

en heeft afgezonden de stichtzoon van hem

een betegening* over de verwaardingen  *Gr.hilasmos=Hebr.KoPhèR

van ons.

11.Beminden, indien alzo God ons bemint,

hebben ook wij de plicht elkaar te beminnen.

12.God heeft niemand ooit aanschouwd;

           I JOH 4,5

indien wij beminnen elkaar, God

blijft in ons en de mine van hem

die al-af-is*, geschiedt in ons.    *Gr/teleoo=Hebr.KáLàL

13.Daarin volkènnen wij, dat wij

in hem blijven en hij in ons, 

dat hij ons uit de beluchting/er van hem

gegeven heeft.

14.En wij hebben aanschouwd en betuigen

dat de omvamende afgezonden heeft

de stichtzoon (als)bevrijder van de

ordentelijkheid.

15.Wie gelijkgevend spreken zal

dat Jezus geschiedt (als) de stichtzoon

van God, God blijft in hem en 

hij in God.

16.En wij hebben volkènd en vertrouwd

de minne die God heeft in ons.

God geschiedt (als)minne, en wie blijft

In de minne blijft in God en God

Blijft in hem.

17.Daarin is de minne al-af met ons,

opdat wij zouden hebben allesverwoording

op de dag van het oordeel, omdat

zoals hij geschiedt  ook wij geschieden

in deze ordentelijkheid.

18. Jezelf ontzien geschiedt niet in de minne,

maar liefde die al-af is werpt buiten

het jezelf ontzien, omdat jezelf ontzien

bestraffing inhoudt, en wie zizchelf ontziet

is niet al-af in de minne.

19.Wij beminnen, omdat hij eerst ons

heeft bemind.

20.Indien iemand uitspreekt dat hij God

bemint, en zijn zuster/broederverwant

beweigert*, geschiedt hij(als)leugenaar;   *Gr.miseoo=Hebr.SsáNéA

immers hij die niet bemint zijn

zuster/broederverwant, die hij gezien heeft,

heeft niet de kracht God, die hij niet gezien

heeft te beminnen.

21.En dit gebod hebben wij vandaan van hem,

opdat hij die God bemint, ook 

de zuster/broederverwant van hem bemint.

5.1.Alwie erop vertrouwt, dat Jezus

(als)de Christus* geschiedt, uit God    *Gr.Christos=Hebr.MeShiàCh

tot geschieden gebracht, en alwie bemint

de tot geschieden brengende bemint

de tot  geschieden gebrachte uit hem.

2.Daarin volkènnen wij, dat wij beminnen

de borelingen uit God, wanneer wij God

           JOH 5

beminnen en zijn geboden (waar) maken.

3.Want dit geschiedt (als) de minne van god,

dat wij zijn geboden hoeden;

en zijn geboden geschieden niet zwaarlastig,

4.omdat al-af wat tot geschieden gebracht

wordt vandaan van God overwint 

de ordentelijkheid.

En deze overwinning geschiedt

(als)die overwonnen heeft de ordentelijkheid,

het vertrouwen van ons.

5.Wie geschiedt (als) de overwinnaar

van de ordentelijkheid, indien niet

hij die vertrouwt dat Jezus geschiedt

(als) de stichtzoon van God?

6.Hij geschiedt (als)de gekomene

door water en bloed*, Jezus    *Gr.haima=Hebr.DáM = roods

Christus; niet in het water afzonderlijk,

Maar in het water en in het bloed[13];

en de beluchter geschiedt (als)degene

die getuigt, dat de beluchter

geschiedt (als) de waarachtigheid*.   *Gr.alètheia

7.Omdat drie geschieden (als) getuigenden,

8.de beluchter en het water en het bloed,

en de drie geschieden tot een één-enkele*.  *Gr.eis=Hebr.AèCháD

9.Indien wij het-getuigenis van mensen

aannemen, het getuigenis van God

geschiedt groter, omdat dit geschiedt

(als)het getuigenis van God,

dat hij getuigd heeft omtrent zijn stichtzoon.

10,Die vertrouwt op de stichtzoon van God

heeft het getuigenis in hem.

Die niet vertrouwt op God heeft van hem

een leugenaar* gemaakt, omdat  hij niet  *Gr.pseudoo=Hebr.KáZàB

heeft vertrouwd op het getuigenis

dat God heeft getuigd omtrent zijn

stichtzoon.

11.En dit getuigenis geschiedt, dat

leven wereldlang* heeft gegeven *Gr.aioonios=Hebr.LeNgóWLáM

aan ons en dit leven geschiedt

in zijn stichtzoon.

12.Die heeft de stichtzoon, die heeft

het leven; die niet heeft de

stichtzoon van God, heeft het leven

niet.

    I JOH 5

13.Deze (dingen) heb ik geschreven

aan jullie, opdat jullie volkènnen,

dat jullie hebben leven wereldlang

op de naam van de stichtzoon

van God.

14.En deze allesverwoording[14]

geschiedt, die wij hebben naar hem toe,

dat indien wij iets wensen

volgens zijn wil, hij hoort naar ons.

15.En indien wij volkènnen,

dat hij naar ons hoort, indien wij

dat wensen, volkènnen wij,

dat wij hebben de gewenste (dingen)

die wij hebben gewenst, vandaan van hem.

16.Indien iemand ziet, dat zijn     

zuster/broeder verwaardt een verwaarding

(die)niet tot gestorvenheid (is),

zal wensen en aan hem zal hij geven

leven, aan hen (dus) die verwaarden 

niet tot gestorvenheid.

Er geschiedt verwaarding (die is)tot 

gestorvenheid; niet omtrent die zeg ik 

dat jij zult vragen.

17. (in)Al-af onrechtmatigheid geschiedt

verwaarding, en er geschiedt verwaarding

(die) niet tot gestorvenheid(is).

18.Wij volkènnen, dat alwie 

tot geschieden wordt gebracht

vandaan van God niet verwaardt,

maar die tot geschieden wordt gebracht

vandaan van God, behoedt zichzelf,

en de slecht(doende) tast niet aan hem.

19.Wij volkènnen dat wij vandaan bij God

geschieden en dat de ordentelijkheid

geheel in het slechte ligt.

20.En wij volkènnen dat  de stichtzoon

van God gekomen is en gegeven heeft

aan ons besef opdat wij zouden

volkènnen het waarachtige[15];

en wij geschieden in het waarachtige,

in zij  stichtzoon Jezus Christus.

21.Deze geschiedt (als) de waarachtige

God en (als)leven wereldlang.

20.Borelingen, houdt waar* jezelf *Gr.phulassoo =Hebr. SháMàR

vandaan van de idolen.

 

  

 

 

1

 


[1] Het Griekse woord marturein is in de LXX bijna altijd de vertaling van het Hebr. werkwoord NguWD, waarin het woord NgóWD te horen is, dat ‘nog eens’, ‘nogmalig’ betekent. Zo wordt duidelijk wat het begrip ‘getuigen’ eigenlijk behelst: iets wat gebeurd is nog eens aan de orde stellen. Vele vormen van dit Hebreeuwse stamwoord lijken erg veel op de vormen van een ander Hebreeuws werkwoord nl. JáNgàD, dat het beste met ‘aan de orde stellen’ en ‘verordenen’ is te vertalen. Ook de Joodse vertalers van de LXX hebben deze vormen niet steeds op dezelfde manier van elkaar onderscheiden, laat staan gescheiden. In de LXX wordt in veel meer teksten dan in TeNaKh aangenomen dat er vormen van het eerstgenoemde Hebr. werkwoord staan dan van het tweede. Reeds in latere Griekse vertalingen verandert de verhouding ten gunste van het tweede Hebreeuwse werkwoord. Beide Hebreeuwse stamwoorden liggen ook qua betekenis vrij dicht bij elkaar, zodat ook wel wordt verondersteld, dat deze twee woorden eigenlijk etymologisch samenhangen. Voor de vertaling van het Griekse werkwoord martureoo kiezen we voor het Nederlandse ‘getuigen’, om de samenhang en samenklank met andere daarmee stamverwante Griekse woorden in het NT te bewaren. In veel teksten kunnen achter dit Griekse woord dus twee Hebreeuwse woorden de betekenis (mede ) bepalen. Conform de LXX zal dit meestal het eerstgenoemde Hebreeuwse woord zijn, al klinkt het tweede altijd enigszins mee. . 

[2] Dit is een vorm van Hebraïserend Grieks. In het Hebreeuws is dit de zegswijze: trouw doen / maken; dat klinkt anders dan b.v. trouw handelen. In de tweede zegswijze is ‘trouw’  een bijwoordelijke bepaling bij het handelen, in de eerste zegswijze is het een resultaat van het doen. Zo moeten we deze tekst verstaan. Het Griekse woord ‘alètheia’, dat letterlijk ‘onverborgenheid’ betekent en door de vertaling ‘waarheid’ een te abstracte kleur krijgt en ver verwijderd raakt van het Hebreeuwse AèMèT, is met ‘waarachtigheid’, zeker in het NT, beter weergegeven. 

[3] Het Griekse woord haima is de weergave van het Hebreeuwse woord DáM. In het Hebreeuws klinkt dat  als het woord voor ‘rood’.  DáM is het specifieke rood, het ‘roods’ dat bij het lichamelijke leven behoort, van mensen en dieren, maar ook van planten zoals de druif. Dit ‘roods’ gaat in het Hebreeuws functioneren als ons woord bloed. Het Griekse haima kent een omgekeerde betekenisontwikkeling: het is een woord zoals ons woord ‘bloed’ en krijgt de betekenis ‘rood’. Zowel het Griekse als het Hebreeuwse woord kunnen echter meer aanduiden dan alleen het lichaamsvocht, ook duiden ze ‘bloedstorting’, ‘bloedvergieten’ en de daarmee gegeven schuld aan. En die betekenis heeft het woord in deze tekst en andere vergelijkbare teksten.

[4] Vergelijk het Nederlandse ‘verstouwen’, c.q. ‘verdragen’.

[5] Het Griekse ‘hilasmos’ en de andere daarmee verwante woorden en werkwoorden hebben te maken met het ‘gunstig’, ‘genadig’ (oorspronkelijk ‘vrolijk’ = ‘hilaros’, denk aan het Nederlandse woord ‘hilariteit’) stemmen van God, c.q. de Griekse goden.. In het Bijbelse Grieks is God echter nooit het object, maar de ‘verwaardingen’! Dat komt omdat achter het Griekse woord het Hebreeuwse woord ‘KáPhàR’ staat, dat meestal met ‘bedekken’, vertaald wordt en ook met ‘verzoenen’ (al zou ‘be-zoenen’  al beter zijn geweest) maar preciezer  met ‘be-tegenen’ kan worden vertaald, omdat het letterlijk de betekenis heeft van ‘iets  tegen iets anders (aan) doen’. Die-JHWH-van-Israël behoeven mensen niet gunstig of genadig voor zich te stemmen: Hij is de mensen goed gezind. Schendingen van mensen, verwaardingen etc. verhinderen mensen om Gods goedgunstigheid te zien.

Daarom moeten die ‘bedekt’ worden, maar dat is eigenlijk toch te zwak: er moet iets tegen gedaan worden en dat begint er mee, dat er iets tegen aan gedaan wordt. In de tempel is dat het bloed, beter het ‘roods’ van een dier, dat eerst geslacht wordt; dit slachten is het publiek en metterdaad herhalen van het kwaad dat in de omgang met elkaar en met God gedaan werd gedaan. Die openbare en volledige erkenning (het gelijkgevend spreken)  is het begin van elke ‘boete’, ofwel van elk goed-maken. – en daarop is elke erkenning gericht en daarop zou elke erkenning moeten uitlopen.  De Griekse woorden  ‘hilasmos’ en daarmee samenhangende woorden, kunnen dus het beste vertaald worden zoals het Hebreeuwse KáPhàR , nl. met ‘betegenen’,  ‘betegening’, etc.

[6] Meestal is het Griekse ‘pas’ (herkenbaar in het ‘pan’ van b.v. pan-theïsme (= alles is god) en pan-demie, een epidemie, die zich wereldwijd voordoet) de vertaling van het Hebreeuwse KåL. Maar soms ook van het Griekse ‘holos’ (dat met ons Nederlandse woord ‘heel’ of ‘geheel’ direct verwant is). Dit Griekse woord, dat minder vaak voorkomt in de LXX dan ‘pas’,  wordt echter in de LXX een heel enkele keer ook gebruikt voor de vertaling van het Hebreeuwse  TáMieJM, dat ‘volgaaf’ betekent. Dat het in het Hebreeuwse woord KåL om meer gaat dan een totaal wordt daaraan duidelijk  en dat dient juist in deze tekst bedacht te worden.

[7] Ook het Griekse ‘telos’ en de daarmee samenhangende (werk-)woorden worden in de LXX vaak met vormen van het Hebreeuwse KåL / KáLàH vertaald, dat niet alleen ‘al’, ‘allen’ of ‘alles’ betekent, maar ook aan duidt dat dit alles ‘àf’ is. In andere teksten in de LXX is het ook de vertaling van het Hebreeuwse MáLéA =  ‘vol zijn / worden’. Beide Hebreeuwse woorden hebben een sterke overeenkomst in betekenis. In deze tekst zou het Grieks dus ook  met ‘vol worden’ kunnen worden vertaald. ‘Vol worden’ moet echter wel weer onderscheiden blijven van ‘vervuld worden’. Johannes gebruikt hier echter precies dezelfde vorm van het werkwoord als in zijn evangelie, Joh. 19:30. Daar roept Jezus vanaf het kruis volgens de bekende vertalingen “Het is volbracht’, maar zeker hier heeft in Jezus  mond het Hebreeuwse  KáLáH geklonken. Daarom  vertalen we dit werkwoord hier dienovereenkomstig.

[8] Het Hebr. Werkwoord BáLáH is in de TeNaKh vertaald met ‘verzonderen’, in de zin van ‘vergaan’. Het gaat om ‘oud’ in de zin van ‘verouderd’. Het gewone woord voor ‘oud’ is in het Gr.presbus en in het Hebr. ZáQéN = letterlijk ‘baard-oud’.

[9] Het Griekse werkwoord wordt in een dergelijke context meestal met ‘vergeven’vertaald. Maar het gaat noch in het Grieks noch in het Hebreeuwse SáLàCh om een vorm van ‘geven’. In het Hebreeuws gaat het om ‘kwijten’ en daarom kiezen we hier voor deze vertaling. Maar in het Griekse ièmi c.q. aphièmi gaat het om ‘duwen’, ‘wegduwen’ of beter: ‘ver-duwen’, zoals in het Nederlands ‘ver-dragen’ of ‘verstouwen’ klinkt.

[10] Net als het Hebreeuwse NgáSsáH vertalen we ook het Griekse poieoo met ‘maken’ en niet met ‘doen’. Het Nederlandse woord ‘maken’ dient echter tegelijk verstaan te worden als ‘klaar maken’,  ‘zorg dragen voor’ en als ‘maken’ in de zin van ‘herstellen’ (vgl fietsen-maker). Vergelijk ook de uitdrukking: ‘dat kun je niet maken’ = dat kun je niet  doorzetten. Denk ook aan: ‘maak dat je weg komt’. Ook in Gen. 1 is ‘maken’ vooral ‘maken dat iets functioneert’ en niet zozeer ‘fabriceren’. De vertaling ‘gerechtigheid doen’ laat de volle  breedte van zowel het Hebreeuwse als het Griekse werkwoord onvoldoende horen. 

[11] De vertaling ‘haten’ is voor het Grieks van het NT en van de LXX  net zomin van toepassing als bij de vertaling van het Hebreeuwse SsáNéA. Het duidt niet op ‘blosze Gefühle’ (Breukelman), maar op gedrag. En dat geldt net zo voor de woorden ‘agapaoo’ en  ‘AáHàB’, ook dan gaat het om gedrag, vandaar de vertaling ‘beminnen’: liefde moet je doen! Het gaat niet om gevoelens al dan niet in daden tot uiting gebracht; het gaat om daden met het daarbij behorende gevoel.

[12] Hier staat het Griekse woord ‘bios’, dat zowel in de LXX als in het NT weinig voorkomt en daar de betekenis heeft van ‘levenstijd’ en ‘levensonderhoud’ ofwel het Nederlandse woord ‘bestaan’ c.q. een bestaan hebben.

We laten hier de Griekse concordantie los en vertalen met dit zo goed corresponderende woord ‘bestaan’, al heeft dit woord geen relatie met het grote woord voor ‘staan’ in het NT, nl. histèmi, dat ook mee klinkt in het woord ‘anastasis’= opstanding.

[13] Johannes refereert hier aan datgene waar hij zelf getuige van is geweest volgens zijn evangelie in hoofdstuk 19 vs 34 en 35, nl. dat er  uit de wond die de speer maakte in het lichaam van jezus aan het kruis, eerst bloed en toen water kwam. Dat betekent, dat al Jezus’bloed op de aarde is terecht gekomen; het water dat daarna kwam, bevestigt dat. Op dezelfde wijze wordt ook vastgesteld, dat  het bloed van slachtdier volledig is uitgestroomd.

[14] Meestal wordt dit Griekse wood met ‘vrijmoedigheid’ vertaald, maar het gaat om een vrijmoedigheid om te spreken, om alles onder woorden te brengen: vandaar ‘allesverwoording’.

[15] Of: de Waarachtige

Mit WordToHTML.net in HTML umgewandelt