Handelingen der Apostelen

 

ZAKEN-DADEN VAN AFGEZONDENEN     HANDELINGEN 1

     1

Een eerdere inbreng heb ik gemaakt omtrent alles    k-0

O Theophilus, waarmee vooraan ging Jezus

om te maken  en aan te leren*.  *Gr.didaskein = Hebr. LáMàD (Pi.), = 

aanleren

2.tot de dag, dat hij, nadat hij zijn gebod

gegeven had aan  de door de heilige beluchter

afgezondenen die hij uitgekozen had, opgenomen was,

3.die hij was komen bijstaan levend na zijn lijden

in vele bewijstekens gedurende veertig dagen, 

hen ook aanzeggend de dingen van het koningschap

van god.

4.Zich bijgevoegd hebbend gaf hij de boodschap aan hen

vandaan van Jeruzalem zich niet af te zonderen,

maar te blijven bij de boodschap van de omvamende* * Gr. pater/vader, zie Joh.1

die jullie gehoord hebben van mij,

5.dat Johannes wel ondergedompeld heeft in water, 

jullie echter in heilige beluchting ondergedompeld

zullen worden na niet veel (van) deze dagen.

6.Zij nu, samen gekomen, vroegen hem zeggende:

Machtiger, of jij in deze tijd weer terug stelt

het koningschap voor Israël?

7.Hij sprak tot hen: niet aan jullie geschiedt

het volkènnen van  tijden* of tijen**,    *Gr. Chronoi        **Gr.kairoi

die de omvamende heeft gesteld in de eigen bevoegdheid,

8.maar jullie zullen aannemen kracht

van de op jullie  komende heilige beluchter,

en zullen geschieden (als) mijn getuigen*   *Gr.martures=Hb.NgéDieJM=

en in Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria   [nogmaligstellers

en tot het uiterste van het land.

9.en deze dingen sprekend, terwijl zij keken, 

werd hij  hoogopgedragen, 

en een wolk nam hem over, vandaan van hun ogen.

10.en toen zij starende waren naar de hemel

van zijn heengaan, en zie twee mannen

waren bij hen komen staan in witte klederen.

11.en zij spraken: Galilese mannen,

waarom staan jullie te kijken naar de hemel?

Deze Jezus, die weggenomen werd vandaan van jullie

naar de hemel, zo zal hij komen 

als de wijze waarop jullie aanschouwden hem

heengaande naar de hemel

12.Toen zijn zij omgekeerd naar Jeruzalem

vandaan van de berg, geroepen Olijfberg,

die geschiedt dichtbij Jeruzalem

aangehouden een sabbathsweg.

13.En toen zij aangekomen waren, 

gingen zij op naar het bovenvertrek,

           HAND 1

waar zij aan’t verblijven waren:

Petrus en Johannes en Jakobus en Andreas, 

Philippus en Thomas, Bartolomeüs en Mattheüs, 

Jakobus van Alpheüs en Simon de zeloot en 

Judas van Jakobus.

14.Zij allen waren aan’t volharden, 

één van gemoed voor het gebed,

met vrouwen en Maria de moeder van Jezus

en met zijn broederzusterverwanten.

     2

15.En in die dagen sprak Petrus opgestaan      k-2

in het midden van de broederzusterverwanten;

en er geschiedde een krioelmenigte van namen[1] 

daarbij ongeveer honderd twintig.

16. Mannen, broederzusterverwanten,

het was nodig dat volgemaakt werd

het geschrevene dat voorgesproken heeft

de heilige beluchter door de mond

van David omtrent Juda(s)

die geschiedde als weggeleider

voor wie meenamen Jezus,

17.omdat hij medegeboekstaafd was

bij ons en aangenomen had 

het lotsdeel van deze bediening.

18.Deze nu heeft verworven

een veldstreek uit de beloning van

de schennis, en voorover gekomen

ging hij krakend middendoor

en uitgegoten werden al zijn

schootbinnens.

19.En volkènd werd het voor alle 

de huisbewonenden van Jeruzalem,

zodat geroepen werd  deze veldstreek

in de eigen spraak van hen

Akeldama[2] dat is veldstreek van bloed.

20.Want geschreven is in het staafboek 

van de psalmen:

 geschieden moet zijn lagerhof

 als een leegte

 en niet moet er geschieden

 een huisbewoner in haar.[3]

           HAND 1,2

en

 het-toezicht van hem moet nemen 

een ander[4].

21.Het is nodig dat van de met ons meegekomen

mannen in al de tijd waarin inkwam en uitkwam

bij ons de machtiger Jezus,

22.vooraangegaan zijnde vandaan van 

de onderdompeling van Johannes tot de dag,

waarop hij werd opgenomen vandaan van ons,

er een getuige* van de opstanding van hem   *Gr.martures=Hb.NgéJD=n

samen met ons geschiedt, een van deze.    [nogmaligsteller

23.En er stonden er twee,

Jozef de als Barsabbas  aangeroepene,

die de roep heeft van Justus*,     *=Latijn=Hb.TsaddieJQ

en Maththias.  

24.En toebiddend spraken zij:

jij, machtiger, hartenvolkènner van allen,

betoon wie jij uitkiest uit deze twee,

de ene om te nemen de plaats[5] van deze bediening*  *Gr. diakonia

en afzending*, waaraan Judas voorbij trad   * Gr.apostolè

om te gaan naar de eigen plaats.

25.En zij gaven hen lotstenen.

entoen viel de lotsteen bij Maththias,

en hij werd mede voorgestemd[6].

    3

1.En bij het geheel volledig worden            2 k-3

van de vijftigste* dag geschiedden allen  * Gr.pentakosta werd ‘Pinksteren’. tegelijk daarbij.

2.En het geschiedde plotseling

uit de hemel een galm zoals 

van een zich heendragende luchtvlaag

krachtdadig en hij maakte vol

geheel het huis waar zij geschiedden,

zittend.

 

           HAND 2

3.en gezien werden door hen

verdeelde taaltongen[7] als van vuur,

en het zat op elkéén van hen,

4. en zij werden vol allen

van beluchting heilig.

En zij gingen voorop om te praten

met andere tongtalen,zoals de beluchter gaf 

geluid te maken aan hen.

5.Maar er geschiedden in Jeruzalem

behuisd zijnde Joden(Judeeërs),

welmenende mannen vandaan van

alle naties onder de hemel.

6.Toen nu die stem geschiedde,

kwam samen de volte en stortte ineen,

omdat zij hoorden een ieder

in de eigen spraak* hen praten.    *Gr.dialektos 

7.Zij stonden buiten zichzelf en 

zij verwonderden zich, zeggend:

“niet, zie allen zij die praten

geschieden (als) Galileeërs?

8.En hoe horen wij ieder in de eigen

spraak van ons , waarin wij

geschiedenden werden,

9.Parthen, en Meden en Elamieten,

behuisden in Mesepotamië, Judea

en ook Kapadocië, Pontus en Azië,

Phrygië en Pamphylië, Egypte 

10.en de delen van Libië die bij Cyrene

(horen), en de staatswoonachtige

Romeinen; 

11.Joden (Judeeërs) en erbijgekomenen.

Kretenzers en Arabieren,

wij horen hen bepraten met onze tongtalen

de grootheden van God.”

12. En allen stonden buiten zichzelf

en waren zonder uitweg, de een tot de ander

zeggend:  “wat wil hiermee geschieden?”

13.Maar sommigen, snierende, zeiden:

“zij zijn met mostwijn volgepropt”.

14. Staande echter met de elven

droeg Petrus hoog heen zijn stem

en maakte geluid voor hen:

“Mannen, Joden (Judeeërs)

           HAND 2

en allen in Jeruzalem behuisd:

dit moet voor jullie  volkènd geschieden

en neemt ter ore mijn inbrengwoorden*.  *Gr.rèma=Hebr.DáBáR=inbreng

15.Want niet zoals jullie ’t opnemen

zijn deze roesdronken, want de derde ure

van de dag geschiedt,

16.maar dit geschiedt, wat gezegd is

door de profeet Joël:

17.en het zal geschieden

in de late* dagen, zegt god,    *Gr.eschatos+Hebr.AàChàR

ik stort uit* vandaan van de beluchting  *Gr.ekcheoo=Hebr.SháPhàK

van mij op al-af* vlees     *Gr.pas=(hier)Hebr.KåL

en profeteren zullen de stichtzonen

van jullie en de stichtdochters van jullie,

en de jongelingen* van jullie    *Gr.neaniskos=(hier)Hebr.BàChuWR

zullen gezichten zien en de ouderen*   *Gr.presbus=Hebr.ZáQéN

zullen dromen dromen*;     *Gr.enupnion=Hebr.CháLóWM

18.en ook op de heerdienaren van mij

en op de heerdienaressen[8] van mij

in die dagen stort ik uit

vandaan van de beluchting van mij,

en zij zullen profeteren.

19.En ik zal geven godsblijken*    *Gr.teras=Hebr.MóWPhéTh

in de hemel boven en kentekenen*   *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT

op het land beneden; roodbloed*   *Gr.haima=Hebr.DáM=roods

en vuur en dampen van rook*.    *Gr.kapnos=Hebr.NgáSháN

20.De zon verkeert in duisternis*   *Gr.skotos=Hebr.ChóWShèK

en de maan in bloedrood

voordat komt de dag van de machtiger,

die grote en die tevoorschijn komt.

21.En geschieden zal: al diegene 

bevrijd zal worden, indien hij zal oproepen

de naam van de machtiger.[9]

           HAND 2

22.Israëlitische mannen, hoort deze inbrengen:

Jezus de Nazarener, een man

getoond vandaan van God aan jullie

in krachten en in godsblijken en in kentekenen,

waarmee God maakte door hem  in jullie midden,

zoals jullie zelf volkènnen, –

23.deze, door het begrensde  besluit

en het tevoren volkènnen van God,

afgegeven door de hand van 

zonder wetsuitlegging zijnden,

vastnagelend,  pakten jullie op[10]

24.hem die God deed opstaan

losmakend de uitkronkelingen*    *Gr.oodin=Hebr.ChàJiL

van de gestorvenheid, omdat

die niet de kracht had 

zich sterk te maken op hem.

25.David immers zegt aangaande hem:

Tevoren zag ik de machtiger

in de vertegenwendiging* mijner   *Gr.enoopion=Hebr.BiPh’NéJ

door alle (tijd), dat aan  de rechter

van mij geschiedt, opdat ik niet 

zou wankelen.

26.Daardoor had vreugde*    *Gr.euphrainoo=Hebr.SháMàCh

van mij het hart en juichte mijn tong

maar ook nog mijn vlees 

zal tentwonen* bij hoop,     *Gr.kataskènooo=Hebr.SháKàN

27.omdat jij niet zult verlaten

de lichaamziel van mij in de oergroeve*   *Gr.hadès=Hebr.SheAóWL

en niet zult geven jouw normgerichte[11]

te zien verderf. 

28.Jij doet volkènnen mij neemwegen*  *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

van leven.

Jij zult mij volledig maken de vreugde

met jouw vertegenwendiging[12].

           HAND 2

29.Mannen, broederverwanten, ik ben bevoegd

te spreken met allesverwoording tot jullie

omtrent de aanvankelijk-omvamende* David,   *Gr.patriarchès =Hebr.AéBóWT

omdat ook hij is-overleden*    *Gr.teleutaoo

en werd begraven en het gedenkgraf[13]*   *Gr.mnèma = Hebr. QèBèR = graf

van hem geschiedt bij ons 

tot deze dag.

30.Een profeet, voorhanden zijnde

en volkènnend dat met een eed[14]*   *Gr.orkos=Hebr.SsèBàNg=bezevening

zwoer[15] aan hem God uit de vrucht*   *Gr.karpos=Hebr. PeRieJ

van zijn heup (een) zal neerzitten

op zijn troon[16].

31.Vooruitziende praatte hij over

de opstanding van de Christus,

dat hij niet achtergelaten zou worden

in de oergroeve* en dat zijn vlees

niet zou zien verdorvenheid[17].

           HAND 2

32.Deze Jezus heeft God doen opstaan,

van wie allen geschieden tot getuigen*.  *Gr.martures=Hb.NgéJDieJM(= 

33.Ter rechter nu van God     [nogmaligstellers (NWL)

omhoog gebracht en de belofte

van de beluchter* aannemend    * of beluchting = pneuma=Hb.RuWàCh 

van de kant van de omvamende,

stortte hij uit dit waarnaar jullie

èn kijken èn horen.

34.Niet immers is David omhoog

getreden naar de hemelen,

maar hij zelf zegt:

de machtiger zei tot de machtiger

van mij: zet je neer aan mijn 

rechter(hand), totdat ik zet

jouw vijanden tot voetbank

van jouw voeten[18].

36.Onwankelbaar moet nu volkènnen

al-af het huis Israël, dat hem 

en tot machtiger en tot gezalfde*   *Gr.Christos = Hebr. MeshiàCh

gemaakt heeft God, deze Jezus,

die jullie kruispaalden*.     *Gr.stauroöo=Hebr. TáLáH

37.Gehoord hebbend hadden zij

steken[19] in het hart en zij zeiden

tot Petrus en de overige

afgezondenen:

38.Wat zullen wij maken, 

mannen broederverwanten?

En Petrus tot hen:

Verandert van besef 

en ondergedompeld* moet worden   *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL

           HAND 2

ieder van jullie op de naam van

Jezus Christus tot verduwing[20]

van jullie verwaardingen*,    *Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH

en jullie nemen aan het geschenk

van de beluchting heilig.

39.Want voor jullie geschiedt

deze belofte en voor de borelingen

van jullie en voor allen

die in de verte (zijn), zovelen als

erbij roepen zal de machtiger

onze God[21].

40.En met veel andere inbrengwoorden*  *Gr.logos= Hebr. DáBáR

betuigde hij en hij riep hen toe,

zeggend: wordt bevrijd vandaan van

deze kromme geschiedronde*.    *Gr.gennea=Hebr.DóWR

41.Zij nu die aannamen het inbrengwoord

van hem werden ondergedompeld,

en  erbijgesteld* werden op die dag   *Gr.prostithèmi=Hebr.JáSàPH =

lichaamzielen ongeveer drie duizend.      [toevoegen

42.En zij geschiedden sterkblijvend bij

het leraarswerk van de afgezondenen

en bij het bondgenootschap*,    *Gr.koinoonia+Hebr.CháBuWRáH

bij het in brokken delen[22] van het brood

en bij de gebeden.

43.En er geschiedde over alle lichaamziel

ontzag; maar vele godsblijken* en    *Gr.teras=Hebr.MóWPhéT=godsblijk

kentekenen* geschiedden door de afgezondenen. *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT=kenteken 

44.En allen die vertrouwden daarop

hadden alles bondgenootschappelijk;

45.en de verworvenheden 

en het voorhandene maakten zij te gelde

en zij deelden dat uit aan allen,

naar gelang iemand behoefte had.

46.En dagelijks sterk erbij blijvend

gelijk van gemoed in de tempel,

en in brokken delend aan huis brood,

           HAND 2,3

namen zij samen voedsel

in gejubel en hobbelloosheid[23] 

van hart,

47.lofprijzend God en hebbend

goede gunst bij geheel het volk*.    *Gr.laos + Hebr. NgàM 

En de machtiger stelde erbij

hen die bevrijd waren

dagelijks daarbij.

3.1.En Petrus en Johannes                 k-4

traden op bij de tempel op het uur

van het gebed, het negende.

2.En een man hinkend*[24] vandaan van   *Gr.choolos=Hebr. PiSSéàCh

de buik van zijn moeder voorhanden

werd opgetild,

die zij dagelijks stelden bij de opening*  *Gr.thura = (hier)Hebr.PáTàCh

die gezegd wordt de mooie[25] 

om te wensen  een aalmoes[26]*    *Gr.eleèmosunè = Ned. Aalmoes

van de kant wie heengaan naar de tempel.

3.Hij, ziende Petrus en Johannes

aanstalten makend binnen te gaan

in de tempel,vroeg een aalmoes te nemen.

4.Maar Petrus starend op hem

samen met Johannes zei:Kijk naar ons.

5.Maar hij hield op (zijn hand) voor hen,

dunkend iets van hun kant aan te nemen.

6.Maar Petrus zei: zilver en goud

zijn niet voorhanden bij mij;

maar wat ik heb, dat geef ik jou:

in de naam van Jezus Christus

de Nazoreeër* schrijdt rond.    * = Nazarener: uit Nazareth.

7.En hem gevat hebbend  bij

de rechter hand  deed hij hem

 

           HAND 3

opstaan*; dadelijk werden degelijk   *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM(hiph.)

zijn tredvoeten en de enkels.

8.En opspringend stond-hij,

en hij schreed heen, en hij kwam in

samen met hen naar de tempel,

heenschrijdend en springend

en lofprijzend God.

9.En al-af hetvolk zag hem

heenschrijdend en lofprijzend God.

10.Maar zij volkènden hem,

dat deze geschiedde(als) die

tot een aalmoes[27] neerzat

bij de mooie poort van de tempel

en zij werden vol van verbazing

uitstaandheid* bij wat opgetreden   *Gr.ekstasis: vgl. extase.

was aan hem.

11.Maar toen hij sterkvatte Petrus

en Johannes, liep al-af het volk

snel samen bij hen  bij de gaanderij

die geroepen wordt van Salomo,

zeer verbaasd.

12.Maar Petrus, (dit) ziende, 

boog zich toe tot het volk:

mannen Israëlieten, wat

verwonderen jullie je hier bij?

Of wat staren jullie naar ons

alsof door eigen kracht en eerbied

wij hebben gemaakt dat hij 

heenschrijdt?

13.De God van Abraham en van

Izaäk en van Jakob, de God van

de omvamenden van ons, 

heeft dunkzwaarte* gegeven    *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD 

aan zijn heerdienaar*[28]  Jezus,    *Gr.pais = Hebr.NgèBèD=heerdienaar 

           HAND 3

die jullie hebben overgeleverd

en geloochend voor de vertegenwendiging*  *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM

van Pilatus, toen hij oordeelde

hem los te laten.

14.En jullie loochenden de heilige

en rechtvaardige en jullie wensten

dat een man die gedood had als goede- gunst

voor jullie te krijgen,

15.maar de vooraanvoerder van het leven

vermoordden jullie, die God deed opstaan

bij de lijfdoden vandaan,van wie wij 

(tot)getuigen* geschieden.    *Gr.martures=Hb.NgéJDieJM (= 

16.En op het vertrouwen in zijn naam     [nogmaligstellers

heeft hem die jullie aanschouwen

en volkènnen degelijk gemaakt

zijn naam en het vertrouwen dat (er)

door hem (is), heeft aan hem gegeven

deze aandeel-geheelheid[29] tegenover 

jullie allen.

17. En nu, broederverwanten, volkèn

dat jullie naar onkennis met de zaak

bezig bent geweest,  zoals ook de

vooraangaanden van jullie.

18.Maar God heeft wat hij 

voorgeboodschapt heeft door de mond

van al-af de profeten,het lijden

van zijn gezalfde, alzo volledig gemaakt.

19.Verandert nu van besef en bekeert je

tot het weggestreken worden van de

verwaardingen van jullie,

20.wanneer komen zullen tijden 

van het op lichaamziel komen

vandaan van(vanwege) de vertegenwendiging

van de machtiger en hij zal afzenden

de tevoren ter hand gestelde 

gezalfde Jezus,

21.die de hemel genoodzaakt is

aan te nemen tot de tijden van het

weer tot opstaan brengen van alle (dingen)

waarvan God gepraat heeft door de mond

van de heilige profeten vanaf de wereldtijd.

22.En Mozes sprak, dat 

een profeet voor jullie  zal doen opstaan

de machtiger God vandaan van de

broederverwanten van jullie zoals ik;

           HAND 3

van hem zullen jullie horen

volgens alles zoveel hij zal

bepraten tot jullie[30].

23.Maar het zal geschieden,

alle lichaamziel, indien zij niet

horen zou naar die profeet

zal in ellende gebracht worden

buiten het volk[31].

24.En ook alle profeten

vandaan van Samuël en van die in de reeks

zovelen er gepraat hebben, 

ook zij hebben omgeboodschapt deze dagen.

25.Jullie geschieden (als) stichkinderen

van de profeten en van de instelling*   *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT[32]

dat God ingesteld heeft voor de omvamenden

van jullie, zeggend tot Abraham:

in jouw kiemsel zal ik inzegenen*   *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàK

alle omvamingen* van het land[33].   *Gr.patria

26.Voor jullie het eerst heeft God,

doende opgestaan hebben

zijn heerdienaar*, afgezonden hem,   *Gr.pais=Hebr.NgèBèD

           HAND 3,4

die inzegent jullie om je af te keren

vandaan  jullie slechtheden.

4.1.Maar terwijl zij praten tot het volk,

kwamen bij hen staat de priesters

en de legerschareaanvoerder van de

tempel en de Sadduceeën,

2.tobbende doordat zij leren het volk

en omboodschappen in Jezus

de opstanding vandaan-van de lijfdoden,

3.en zij wierpen op hen de handen

en zij stelden in hoede tot de morgen,

want de avond geschiedde reeds.

4.Velen van die hoorden de inbreng

vertrouwden en er geschiedde

een getaal van de mannen 

ongeveer vijf duizend.

5.En het geschiedde op de morgen

dat samen gevoerd werden

hun vooraangaanden en ouden

en schriftgeleerden in Jeruzalem,

6. en Annas de vooraangaand priester

en Kajaphas en Johannes en Alexander

en zovelen geschiedden uit de

vooraangaand priesterlijke geschiedronde,

7.en hen die zij hadden doen staan

in het midden vroegen zij na*:    *Gr.punthanomai=Hebr.DáRàSh

in hoedanige kracht of in hoedanige naam

maakten jullie dit?

8.Toen sprak Petrus vol geworden

van beluchting heilig tot hen:

9.Vooraangaanden van het volk

en ouden, aangezien wij vandaag

peilend beoordeeld worden

op een goedwerk aan een onvast

mens, waarmee hij bevrijd werd,

10. moet het volkènd geschieden

voor jullie allen en voor het volk

Israël, dat in de naam van Jezus

Christus de Nazarener, die jullie

kruispaalden, die God heeft doen opstaan

vandaan van de lijfdoden, door hem

is hij staande gebleven

voor jullie vertegenwendiging*    *Gr.enoopion=Hebr.LiPh’NéJ

in orde*.       *Gr.ugiès=Hebr.SháLéM.

11.Hij geschiedt (als)

de steen die geminacht wordt

door jullie de huizenmakers,

die geschiedt tot eerstdeel

 

           HAND 4

van de hoek.[34]

12.En niet geschiedt er 

in geen andere naam bevrijding;

want er geschiedt geen andere naam

onder de hemel gegeven

bij de mensen bij wie het

noodzakelijk is dat wij bevrijd worden.

13.En beschouwende* nu      *Gr.theooreoo + (meestal) Hebr.

de-allesverwoording[35] van Petrus      [CháZáH.

en Johannes en vernemende

dat zij (als) ongeletterde mensen

geschieden en (als) eigenonderrichten* [36],  *Gr.idiootès, geen Hebr.woord.

verwonderden zij zich en herkènden 

hen dat zij samen met Jezus geschiedden

14.en een menselijke bekijkend

met staande deze verpleegde, hadden zij

niets tegen te spreken.

15.Bevolen hebbend hen buiten het

sanhedrin[37] vandaan te komen,

wierpen zij op tegenover elkaar

zeggende: 

16.wat zullen wij maken met deze mensen? 

Dat er immers een volkènd kenteken 

is geschied door hen, is voor allen die

neerhuizen in Jeruzalem te voorschijn

gekomen, en niet hebben wij de kracht

te loochenen.

17.Maar opdat het niet bij meer

uitgedeeld worde in het volk,

moeten wij vergramd zeggen* aan hen   *Gr.apeileoo=Hebr.ZáNgàM

niet meer te praten op deze naam

tot iemand van de mensen.

18.  En hen geroepen hebbend

gaven zij hen de boodschap 

in het geheel* niet luidruchtig te zijn

en niet te leraren op de naam van

Jezus.

19.Maar Petrus en Johannes  zich

toebuigend spraken tot hen: of

het gerechtvaardigd geschiedt

           HAND 4

voor de vertegenwendiging van God

naar jullie te horen meer dan naar

God, oordeelt;

20.niet de kracht hebben wij immers

om wat wij gezien hebben en gehoord

niet te bepraten.

21.En nog vergramder zijnde lieten

zij los hen, niet vindend hoe zij 

zouden straffen hen, vanwege het volk,

omdat allen dunkzwaarte geven aan

God bij wat geschied was.

22.Want als een van meer dan veertig

jaren geschiedde mens, bij wie

geschied was dit kenteken van genezing.

23.Losgelaten kwamen zij bij de eigen

mensen en zij legden voor* hoeveel   *Gr.apangngelloo=Hebr,NáGàD

tot hen de vooraangaande priesters

en de ouderen spraken.

24.En zij die het hoorden droegen

gelijk van gemoed hoog heen een stem

tot God en spraken:

Heer*, jij die maakt de hemel   *Gr.despotès (in de zin van heerser)

en land en de zee en al-af de (dingen)

in hen[38],

25.die door de heilige beluchting

van de mond van onze omvamende

David jouw dienaarkind* spreekt:  *Gr.pais = Hebr.NgèBèD = heerdienaar

Waarom rumoerden* naties   *Gr.phruazoo = Hebr.RáGàSh

en vinden volken  belangrijk 

loze dingen?

26.Staande bleven de koningen 

van het land en de vooraangaanden*  *Gr.archontes

voeren samen bij het zelfde

tegen de machtiger en tegen de

gezalfde* van hem.[39]    *Gr.Christos=Hebr.MeShiàCh

27.Zij voerden samen immers

in waarachtigheid in deze stad

op tegen jouw heilig dienaarkind,

die jij gezalfd hebt: Herodes 

en ook Pilatus met de naties en  

de volken van Israël

28.om te maken hoeveel jouw hand

           HAND 4

en besluit tevoren begrensden

om te geschieden.

29.En nu, machtiger, zie toe

op hun vergramdheden en geef

aan jouw heerdienaren met alle 

allesverwoording te bepraten

jouw inbrengwoord*     *Gr.logos=Hebr.DáBáR

30.waarin jij uitstrekt de hand

tot het geschieden van

genezing en kentekenen*     *Gr.sèmeion = hebr. AóWT

en godsblijken*  door     *Gr.teras = hebr.MóWPhéT

jouw heilig dienaarkind[40] Jezus.

31.Terwijl zij hun noden

voorlegden, werd aan’t wankelen

gebracht de opstaanplaats*,    *Gr.topos = Hebr, MáQóWM

waarop zij samengevoerd geschiedden,

en  vol werden gemaakt* allen    *Gr.pimplèmi = Hebr.MáLéA

van de beluchter(-ting) heilig,

en zij bepraatten het inbrengwoord

van God met allesverwoording.

    5

32.Van de veelheid van vertrouwenden       k-5

geschiedde hart en lichaamziel

(als)één-enkele en niet  tot iets van wat

voorhanden was voor hem zei hij

(als)eigen te geschieden, maar voor hen

geschiedde al-af (de dingen) 

bondgenootschappelijk*.     *Gr.koinos = (hier) Hebr.CháBuWR 

33.En met grote kracht geven af

het getuigenis de afgezondenen

over de opstanding van de machtiger 

Jezus.

34.En grote vreugde geschiedde

bij hen allen, want niet geschiedde

iemand in nood bij hen, want zovele

verwervers van veldstreken of van

huizen er voorhanden waren, (die)

verkopende droegen zij aan

de waarde van de te gelde gemaakte

(dingen) 

35. en zij legden (het) langs

de voeten van de afgezondenen.

En doorgegeven werd aan ieder

voorzover iemand behoefte had.

36.En Jozef, die Barnabas geroepen

           HAND 4,5

werd vandaan van de

afgezondenen, dat is  vertolkt 

stichtzoon van toeroeping[41],

een Leviet, Cyprioot naar

afkomstgeschiedenis*, omdat    *Gr.genos=Hebr.DóWR

hem voorhanden was een akker,

37.(die)verkocht hebbend, droeg hij

aan de gebruikswaarde en hij

legde (het) bij de voeten van

de afgezondenen.

5.1.Maar iemand, een man,

met de naam Ananias samen met

Saphira zijn vrouw verkochten

verworvenheid*,      *Gr.ktèma=Hebr.QeNáH

2.en hij fraudeerde met de waarde

met mede-volkènnen van de vrouw

en dragend een zeker deel stelde hij

(dat)langs de voeten van de afgezondenen.

3.Maar Petrus sprak: Ananias, 

waardoor heeft vol gemaakt de

aanklager jouw hart dat jij beliegt

de heilige beluchting en fraudeert

met de waarde van de veldstreek?

4.En bleef het geblevene aan jou

niet ook te gelde gemaakt 

in jouw bevoegdheid voorhanden?

Waarom stel jij in jouw hart deze

zaakdaad? Niet belieg jij  mensen

maar God.

5.En Ananias, horende deze inbreng-

woorden, vallende ontlichaamzielde;

en er geschiedde groot ontzag bij allen

die (het)hoorden.

6.Opstaande haalden de jongelingen

hem bijeen en uitdragende

begroeven zij (hem).

7.Maar er geschiedde een afstand

van ongeveer drie uren en zijn

vrouwmenselijke niet volkènnend

wat geschied was, kwam binnen,

8.en Petrus boog zich toe naar haar:

spreek tot mij, of jullie voor zoveel

de veldstreek hebben afgegeven?

           HAND 5

En de vrouwmenselijke sprak: ja

zoveel.

9.En Petrus tot haar: waarom dat

er overeen gestemd werd bij jullie

te beproeven de beluchting van

de machtiger? Zie de voeten van

die begraven de manmenselijke

van jou op de deuropening en zij

zullen uitdragen jou.

10.En zij viel dadelijk bij zijn voeten

en ontlichaamzielde; en binnengekomen

vonden de jongeren haar lijfdood

en uitgedragen hebbend begroeven zij

bij de-manmenselijke van haar.

11.En er geschiedde ontzag groot bij

geheel de geroepenschap* en bij allen   *Gr.ecclesia=Hb.QáHáL(afstemming)

die hoorden deze (dingen).

12.En door de handen van de 

afgezondenen geschiedden kentekenen*   *Gr.sèmeion = ehbr. AóWT

en godsblijken* vele in het genotenvolk**;  *Gr.teras=Hebr.M╬WphéT;**Gr.laos=

en zij geschiedden gelijk van gemoed       [NgàM

in de gaanderij van Salomo.

Maar van de overigen durfde niemand

aan te kleven* bij hen, maar groot maakte*  *Gr.megalunoo=Hebr.GáDàL (hiph.)

hen het genotenvolk.

14.En bij-gesteld werden meer vertrouwenden

op de machtiger, volheden van mannen

en van vrouwen.

15.Zodat zij ook naar de straatwijdten

uitdragen de onvasten en stellen op

neervlijgelegenheden en matrassen,

opdat als Petrus komt ook maar het

schemerdonker* zou beschemeren   *Gr.skia=Hb.TséL

iemand van hen.

16.En samenkwam ook de volte van

de omstreek-steden van Jeruzalem,

aandragend onvasten en bekrioelden

door beluchtingen onrein, welke

werden verpleegd allen.

17.En opgestaan zijnde werden        k-6

de  vooraangaand priester en allen

die  samen met hem (zijn), de

aanwezige pakbaarheid* van de    *Gr.hairesis = haeresie

Sadduceeën, getroffen door ijver

18.en zij wierpen toe de handen

op de afgezondenen en zij stelden

hen in publieke hoede.

19.Maar een werkbode van de machtiger

opende de nacht door de deuren

           HAND 5

van de waarhoudplaats en hen

naar buiten voerend sprak hij:

20.gaat heen en bepraat staande

in de tempel voor het genotenvolk

al-af de woordinbrengen van dit leven.

21.En gehoord hebbend (dit) kwamen

zij binnen de ochtend door naar de 

tempel en leraarden.

En de vooraangaand priester en die

samen met hem, toen zij te geschieden

kwamen, riepen samen het sanhedrin

en de (raad van)grijsaards van de

stichtkinderen van Israël[42], en zij zonden af

naar het publiekshuis om hen mee te voeren.

22.Maar de handlangers, tot geschieden

gekomen, vonden hen niet in de

waarhouding.

23.En verkeerd zijnde legden zij voor*   *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD

zeggende dat “het publiekshuis vonden

wij gesloten in alle onwankelbaarheid

en de waarhouders staande bij de

deuren, maar geopend hebbend vonden

wij binnen niemand”.

24.En toen zij hoorden deze inbrengwoorden

waren èn de legerschareaanvoerder  èn

de vooraangaande priesters zonder uitweg

omtrent hen, hoe dit geschied zou zijn.

25.En iemand, tot geschieden gekomen,

legde voor aan hen, dat “zie de mannen

die jullie gesteld hebben in de waarhouding,

geschieden in de tempel, staande en

lerarend het genotenvolk”.

26.Toen, weggekomen, voerde de leger-

schareaanvoerder hen mee, niet met geweld,

want zij hadden ontzag voor het genotenvolk,

opdat zij niet gestenigd zouden worden.

27.En hen meegevoerd hebbend deden zij 

hen staan in het sanhedrin.

28.En hen bevroeg de vooraangaand priester

zeggend: in een boodschap hebben wij

de boodschap gegeven aan jullie om niet

te leraren in deze naam, en zie jullie hebben

vol gemaakt Jeruzalem van jullie leer,

en jullie besluiten op te voeren op ons

           HAND 5

het roodbloed van deze mens.

29.Maar Petrus, zich toebuigend, en de

afgezondenen spraken: het is

noodzakelijk om meer overtuigings-

voorrang te geven aan God dan aan

mensen.

30.De God van de omvamenden van ons

heeft doen opstaan Jezus, aan wie

jullie de hand sloegen (hem)hangend*   *Gr.kremaoo=Hebr.TáLáH

op hout[43].

31.Deze heeft God (als) een vooraangaander

en een bevrijder omhoog gebracht

aan zijn rechter (hand) om te geven

besefverandering aan Israël en verduwing

van verwaardingen.

32.En wij geschieden (als) getuigen van

deze woordinbrengen*, en de heilige   *Gr.logoi=Hb.DeBháRieJM

beluchter die heeft gegeven God aan

wie overtuigingsvoorrang geven aan hem.

33.Maar zij gehoord hebbend werden 

doorzaagd[44] en besloten, dat zij (hen)

zullen oppakken.

34.Maar iemand in het Sanhederin

een pharizeeër met de naam Gamaliël,

een wetsuitlegleraar,opgestaan zijnde,

gewaardeerd door al-af het volk, beval

de mensen een weinig naar buiten 

te doen[45];

35.en hij sprak tegen hen:   mannen

Israëlieten, houdt vast voor jullie zelf

bij deze mensen hoe jullie aanstaande

zijn  met de zaak bezig te zijn.

36.Vóór deze dagen immers stond op

Theudas, zeggend zelf (als)iemand te 

geschieden, bij wie aanvlijde een boekstaving

           HAND 5,6

van mannen van ongeveer

vier honderd, die opgepakt werd,

en allen zovelen als er overtuigd

waren  van hem, raakten los

van elkaar en zij geschiedden tot

niets.

37.Na hem stond op Judas de

Galileeër in de dagen van de

afschrijving en hij deed afstand nemen

volk laat achter hem; en ook deze

ging teloor en allen zovelen als er

overtuigd waren van hem, werden

verstrooid.

38.En deze (dingen) nu zeg ik jullie:

neemt afstand vandaan van deze mensen

en verduwt hen, omdat indien geschiedde

uit mensen dit besluit of dit werk, het

zal worden ontlost.

39.Maar indien het uit God geschiedt,

zullen jullie niet de kracht hebben hen

te ontlossen, opdat jullie niet ook 

godsbetwisters* zullen worden bevonden,  *Gr.machos = Hebr. RieJB

en zij werden overtuigd door hem.

40.En erbij geroepen hebbend de apostelen

afranselend gaven zij de boodschap

niet te praten op de naam van Jezus

en zij lieten (hen)los.

41.En zij nu gingen heen zich verheugend

vandaan van de vertegenwendiging van 

het sanhedrin, omdat zij verwaardigd

werden om de naam van onwaarde te worden.

42.En alle dag in de tempel en aan huis

stopten zij niet (als)lerarende en goednieuws

brengende (nl.)de Christus (gezalfde) Jezus.

    7

6.1.En in die dagen, toen veel werden       k-7

de leerlingen geschiedde er gemurmureer*  *Gr.goguzoo = Hebr. LuWN

van de Grieken tegen de Hebreeën,

omdat voorbij gekeken worden in de

dagelijkse bediening hun weduwen.

2.En erbij geroepen hebbend de veelheid

van de leerlingen spraken de twaalf:

niet geschiedt het geschikt, dat wij

verlaten hebbend het inbrengwoord

van God tafels bedienen.

3.Maar ziet om, broederverwanten,

naar mannen uit jullie,  zeven betuigd

als vol van beluchting en wijsheid,

die wij aanstellen bij deze behoefte.

           HAND 6

4.Maar wij zullen bij het gebed

en bij de bediening van het inbrengwoord

sterk blijven.

5.En geschikt gevonden werd het

inbrengwoord voor de vertegenwendiging

van al de veelheid, en zij kozen uit

Stephanus, een man vol vertrouwen

en heilige beluchting, en Philippus

en Prochoros en Nikanor en Timoon en

Parmenon en Nikolaus,  een erbij gekomen*  *Gr.prosèlutos > proseliet

Antiochieër,

6.die zij deden staan voor de vertegenwendiging

van de afgezondenen, en gebeden hebbend

legden zij op hen de handen.

7. En de woordinbreng* van God nam toe,  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

en voller werd gemaakt de boekstaving* van de *Gr.arithmos=Hebr.SéPhèR

leerlingen in Jeruzalem machtig*. En een  *Gr.sphodra=Hebr.MeAoD[46]

krioelmenigte van de priesters werden 

gehoorzaam door het vertrouwen.

8.En Stephanus volledig van goede-gunst*  *Gr.charis=Hebr.ChèSèD

en van kracht* maakte godsblijken** en   *Gr.dunamis=Hebr.KoàCh; **Gr.teras=

kentekenen* grote bij het volk.    *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT.[Hb.MoPhéT

9.En op stonden sommigen vandaan van

de synagoge, zo gezegd, van de Libertijnen[47]

en van Cyreneeërs[48] en van de Alexandrijnen,

en van hen die vandaan-van Cilicië[49] en

van Azië[50] (waren), die zoeken naar 

Stephanus,

10.en niet hebben zij het vermogen te

weerstaan aan de wijsheid en aan de

beluchting, waarmee hij praat.

11.Toen wierpen zij op mannen die

zeggen dit: “wij hebben gehoord dat hij

praat woordinbrengen* die smaad beweren  *Gr.rèma = Hebr.DáBháR

over Mozes en God”.

12.En zij bewogen tezamen het volk en de

ouderen en de schriftkenners, en toen zij

erbij waren komen staan, ropten* zij hem mee *Gr.sunarpazoo=Hb.GáZàL

en voerden (hem) naar het sanhedrin,

           HAND 6,7

13.En er stonden leugenachtige getuigen

die zeggen: Deze mens houdt geen ruststop

pratend woordinbrengen tegen deze heilige

plaats* en de wetsuitleg.     *Gr.topos = Hebr.MáQóWM(opstaan-

14.Wij hebben gehoord toen hij zei dat      [plaats.

Jezus de Nazoreeër[51] zelf ontlossen zal

deze plaats en vervangen zal de gewoonten

die overgeleverd heeft aan ons Mozes.

15.En toen staarden naar hem allen die

neerzaten in het sanhedrin, zagen zij zijn

vertegenwendiging* als de vertegenwendi-  *Gr.prosoopon = hebr.PaNieJM

ging van een bodewerker*.    *Gr.angngelos=Hebr.MàLeÁK

7.1.En de vooraangaand priester sprak:      k-8

zijn deze (dingen) zo? 

2.En hij beweerde:

Mannen broederverwanten en omvamenden

hoort: De God van de dunkzwaarte  heeft

zich laten zien aan onze omvamende

Abraham, die  geschiedde in Mesopotamië 

alvorens hij neerhuisde in Haran,

3.en hij-sprak tot hem: kom weg  vandaan

van jouw land en van jouw mede-geschied-

ronde, en heen naar het land dat ik 

aan jou zal tonen[52].

4.Toen weggekomen vandaan van het land

van de Chaldeeën huisde hij neer in Haran[53]

En vandaar na het sterven van de omvamende

van hem verhuisde hij hem naar dit land

waarin jullie nu neerhuizen.

5.En niet heeft hij gegeven aan hem

een wettig aandeel daarin ook niet

een trede van een voet[54]en hij 

beloofde om het te geven aan hem

           HAND 7

tot houvast*, en aan zijn kiemsel   *Gr.kataschesis = Hebr. AàCh’ZáH[55]

samen met hem[56]terwijl niet geschiedde

voor hem een boreling.

6.Maar gepraat heeft alzo God,

dat geschieden zal zijn kiemsel (als)

voorbijgaandhuisbewoner in een land

dat andersdoet[57], en zij zullen heerdienen

dat en kwaaddoen vier honderd jaar[58].

7.En de naties die zij dan  heerdienen

oordeel ik[59]God sprak: en na deze

(dingen) zullen zij wegkomen en

zullen zij mij dienen* in deze plaats[60].  *Gr.latreuoo = (hier) Hebr.NgáBhàD

8.En ik heb gegeven aan hem een

instelling* van besnijdenis en zo   *Gr.diathèkè = Hebr. BeRieJT[61]

bracht hij tot geschieden* IzaäK en   *Gr.gennaoo = Hebr. JáDàD (hiphil)[62]

hij besneedt hem op de achtste dag[63], 

en Izaäk Jakob en Jakob de twaalf

vooraangaande omvamenden*.    *Gr.patri-archos = Hebr. AáBh.

9.En de voraangaande omvamenden

naijverig op Jozef gaven weg hem

           HAND 7

naar Egypte[64].

10. En God geschiedde samen

met hem[65] en hij pakte weg

hem uit al zijn beëngingen, en

hij heeft gegeven aan hem

goede-gunst* en wijsheid tegenover   *Gr.chraisma = hebr. ChèSèD

Pharao koning van Egypte en

hij stelde aan hem tot aanvoerder

over Egypte en geheel zijn huis[66].

11.En er kwam honger* in geheel   *Gr,limos (= peina)= Hebr. RáNgàB

Egypte en Kanaän[67] en een beënging

groot, en niet vonden voedsel*    *Gr,chortasma = Hebr. MieS’PhóWA

de omvamenden van ons.

12.En toen Jakob hoorde dat er

koren geschiedde in Egypte[68]

zond hij af onze omvamenden

voor het eerst.

13.En bij de tweede deed zich 

volkènnen Jozef bij zijn

broederverwanten[69], en te voorschijn

geschiedde aan de Pharao

de geschiedronde* van Jozef.    *Gr.genos = Hebr.DóWR

14.En heengezonden hebbend riep

Jozef samen Jakob zijn omvamende

en al-af de mede-geschiedronde

in vijf en zeventig lichaamzielen*[70].   *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

15.Omlaag trad Jakob naar Egypte,

en hij zelf overleed* en de ons    *Gr.teleutaoo 

omvamenden en zij werden over-

gebracht naar en bijgesteld in de 

gedachtenisplaats*[71] waarover     Gr.mnèmeion=Hebr.QèBhèR=graf

onderhandeld had Jakob de waarde

van het zilvergeld van de kant van

           HAND 7

de stichtzonen van Hemmoor te

Sichem[72].

17.Maar toen lijfna  was de tijd*    *Gr.chronos

van de belofte, die gelijkgevend

gezegd had God aan Abraham,

nam toe het volk en werd vol

gemaakt in Egypte,

18.tot dat opstond een andere koning,

in Egypte, die niet volkènde Jozef[73].

19.Hij, listigwijs behandelend[74] de

geschiedronde* van ons heeft  het kwaad  *Gr.genos = Hebr. DóWR

gedaan aan de omvamenden van ons,

van het weggelegden[75] maken van hun 

kindjes om ze niet ten leven te doen 

geschieden*[76].      *Gr.zooiogoneoo=Hebr.CháJáH(hiphíl)

20.In dat tij* werd tot geschieden   *Gr.kairos=Hebr. NgéT

gebracht  Mozes en hij geschiedde

knap[77] voor God.

Hij werd opgevoed drie maanden

In het huis van de omvamende*.    *Zie Ex.2:2

21.Toen hij weggelegd was, 

droeg hoog-heen hem de dochter

van pharao en zij voedde op hem

voor haarzelf tot stichtzoon.[78]   

22.En onderricht werd* Mozes    *Gr.paideuoo = Hebr. JáSàR

met alle wijsheid* van de Egyptenaren,   *Gr.sophia = Hebr. ChåK’MáH

en hij geschiedde krachtig in zijn

inbrengwoorden* en werken**.    *Gr.logos =Hebr. DáBháR; **Gr.ergon

23.Maar toen volledig  was voor hem         [= Hebr.PáNgáL

een veertigjaren tijd*, trad’t  op in   *Gr.chronos = (ook) Hebr. NgéT

zijn hart om toezicht te houden* op   *Gr.episkopeoo =Hebr. PáQàD[79]

           HAND 7

de broederverwanten van hem

de stichtzonen van Israël[80].

24.En ziende iemand onrechtmatig

lijdend verdedigde hij (hem), en

hij maakte rechtzetting voor hem

die afgetobd werd, toen hij de

Egyptenaar versloeg*[81].     *Gr.patassoo= Hebr.NáKáH

25.Hij legde uit, dat verstaan 

de broederverwanten, dat God

door zijn hand zal geven bevrijding*   *Gr.sootèria = hebr. TeShuàNg

aan hen.

26.En de aankomende dag werd hij

gezien door hen, terwijl zij  twisten*.   *Gr.machomai=Hebr.RieJB

En samen verving[82]hij om hen tot vrede,

sprekend: mannen (als)broederverwanten

geschieden jullie. Waarom behandeelen

jullie onrechtmatig elkaar?

27.Maar die onrechtmatigt behandelt

de metgezel* wees hem af, sprekend:   *Gr.plèsion = Hebr, RéàNg

Wie heeft aangesteld jou tot vooraanganger* *Gr.archoon

en regelsteller* bij ons?     *Gr.dikastès = Hebr. ShoPhéTh

28.Niet oppakken[83] wil jij mij op de 

manier waarop jij oppakte gisteren

de Egyptenaar?[84]

29.En(toen) vluchtte Mozes bij dit

inbrengwoord* en hij geschiedde   *GR.logos=Hebr.DáBháR

als voorbijgaand huisbewoner* in het   *Gr.paroikos

land Midian[85], waar hij tot geschieden

bracht twee schtichtzonen.

30.En toen volledig werden veertig jaren.

werd gezien door hem in  de inbrengleegte*  *Gr.erèmos=Hebr,MieD’BàR

van de berg Sinaï een werkbode*    *Gr.angngelos=Hebr.MàLæAàK

in een vlam* van vuur van een     *Gr.phlox = Hebr.LáHàBh

sinaïdoorn*. [86]      *Gr.batos = Hebr. SieNáH

           HAND 7

31.En Mozes (dit)ziende verwonderde

zich over dit gezicht; toen hij erbij kwam

om er besef van te krijgen, geschiedde

de stem van de machtiger:

32.Ik(ben) de God van de omvamenden van jou,

de God van Abraham en Izaäk[87].

En Mozes rillerig geschiedend durfde niet

besef te krijgen.

33.En tot hem sprak de machtiger*:   *Gr.kurios = Hebr.AæDóWNáJ

maak los de schoen van jouw voeten;

want de opstaanplaats* waarop jij   *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

staat, geschiedt (als) geheiligd* land.   *Gr.hagios = Hebr. QáDóWSh

34.Ziende zie ik de gebogenheid*

van mijn genotenvolk* in Egypte   *Gr.laos = Hebr. NgàM

en zijn gekreun heb ik gehoord en

ik ben neer getreden om weg te pakken

hen en nu hier heen ik zend af jou

naar Egypte.[88]

35.Deze Mozes, die zij verloochend hebben,

sprekende: Wie heeft jou aangesteld tot

vooraanganger en regelsteller?[89] deze

heeft God en als vooraanganger* en als   *Gr.archoon

loskoper* afgezonden met de hand   *Gr.lutrootès = Hebr.PáDóWN

van een werkbode* die gezien werd   *Gr.angngelos = Hebr.MáL’AàK

door hem in de sinaïdoorn*.    *Gr.batos = Hebr. SsiNàH

36.Hij heeft hen uitgevoerd gemaakt

hebbend  godsblijken en kentekenen

in het land Egypte[90]en in de Rode

Zee[91] en in de inbrengleegte*    *Gr.erèmos = Hebr.MiD’BàR 

veertig jaar[92].

37.Mozes geschiedt (als) degene

die sprak tot de stichtkinderen van

Israël: Een profeet voor jullie

zal doen opstaan God vandaan van

jullie broederverwanten

           HAND 7

als mij.[93]

38.Hij geschiedt (als) degene

die geschiedt in de geroepenschap*   *Gr.ecclesia = Hebr.QáHáL

in de inbrengleegte* samen met    *Gr.erèmos = Hebr. MiD’BàR

de werkbode die praat met hem

op de berg Sinaï en de omvamenden

van ons, die levende inbrengwoorden*   *Gr.logion = Hebr.DáBáR

ontving om te geven aan jullie,

39.voor wie niet wilden als

gehoorgevenden te geschieden de

omvamenden van ons, maar

zij stelden (hem) weg en keerden

terug in hun harten naar Egypte[94],

40.sprekende tot Aäron, maak

voor ons goden* die heen gaan    *Gr.theoi = Hebr.AæLoHieJM

voor ons uit; want deze Mozes,

die ons heeft uitgevoerd uit het

land Egypte, niet volkènnen wij

wat met hem geschied is.[95]

41.En zij maakten een stierkalf[96]

in die dagen en zij deden opgaan*   *Gr.anagoo = (hier) Hebr. NgáLáH

           HAND 7

slachtgave*[97] voor het idool, en zij   *Gr.thusia = Hebr. ZèBàCh

verheugen zich in de werken

van hun handen.

42.Maar God keerde om  en heeft

overgeleverd hen om te dienen

de legerschare van de hemel[98]

zoals geschreven is in een staafboek*   *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR

van de profeten,

niet hebben jullie gevilds* en slachtgaven  *Gr.sphazoo = Hebr. SháChàTh

aangedragen* voor mij veertig jaren

om de inbrengleegte*, huis Israël,   *Gr.erèmos = hebr. MieD’BàR

43.en  nemen jullie op de tent van

Moloch en het gesternte van de God

Rompha, de voorbeelden* die jullie   *Gr.tupos

maakten om te te bukken* voor hen?   *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH

en ik verhuis jullie voorbij Babylon.[99]

44.De tent van het getuigenis geschiedde

voor de omvamenden van ons in de 

inbrengleegte, zoals doorzette hij die 

praat met Mozes om haar te maken

volgens het voorbeeld* dat hij had   *Gr.tupos = (hier) Hebr.TàB’NieT =

gezien,[100]          [stichtvorm.

45.welke aangenomen hebbend  

ook binnengevoerd hebben onze

omvamenden samen met JèSous[101]

in de omgrijping* van de naties,    *Gr.kataschesis = Hebr. AàCh’ZáH

die opzij gesteld heeft God

voor de vertegenwendiging van

de omvamenden van ons, tot

 de dagen van David,

46.die vond goede-gunst* voor

de vertegenwendiging van God

en hij wenste te vinden een

woontent voor het huis van

Jakob[102].

47.Maar Salomo huisstichtte

           HAND 7

voor Hem een huis[103].

48.Maar de opperste huiswoont

niet in handgemaakte (dingen),

zoals de profeet zegt:

49.De hemel is voor mij de troon*   *Gr.thronos = Hebr. KieSSéA

en het land is het voetstuk* voor   *Gr.hupopodion = Hebr.HæDoM

mijn voeten.

Hoedanig huis zullen jullie huisstichten*  *Gr,oikodomew = Hebr. BáNáH

voor mij, zegt de machtiger,

of welke (is) een plaats voor mijn

rust?[104]

50.Heeft niet mijn hand gemaakt 

dit alles?[105]

51.Stijfhalzigen en onbesnedenen*   *Gr.aperotmètos = Hebr. NgáRàL

van harten en van oren, altijd

wantrouwend de heilige beluchter,

zoals jullie omvamenden ook jullie.

52.Wie van de profeten hebben

jullie omvamenden niet vervolgd?

En zij hebben vermoord hen die

tevoren aankondigde de komst

van de rechtvaardige, van wie jullie 

nu overleveraars en doders geworden

zijn;

53.jullie die aannamen de wetsuitleg*   *Gr.nomos = Hebr. TóWRáH

bij doorzetting van werkboden,

en niet hebben jullie die waar gehouden*.  *Gr.phulattoo = Hebr. SháMàR

54.Maar zij deze (dingen) horende,

werden doorgezaagd aan hun harten

en zij knarsten* de tanden bij hem.   *Gr.bruchoo = Hebr. CháRàQ

55.En voorhanden zijnde volledig

vervuld van heilige beluchting,

starend naar de hemel zag hij 

de dunkzwaarte van God en Jezus

staande vanaf de rechter (hand)

van God en hij sprak:

56.Zie ik schouw de hemelen geopend

en de stichtzoon van de menselijke

vanaf de rechter (hand) van God

staande.

56.En schreeuwende met grote stem

hielden zij samen hun oren en

drongen aan gelijk van gemoed

op hem.

58.En hem uitgeworpen hebbende

           HAND 7,8

buiten de stad hebben zij stenen

geworpen.

En de getuigen legden af hun

gewaden langs de voeten van

een jongeling, aangeroepen

(als) Saulus.

59.En zij stenigden Stefanus, die

uitroept en zegt: Machtiger Jezus,

ontvang mijn beluchting.

60.Gesteld hebbend de knieën

schreeuwde hij met grote stem:

Machtiger houdt niet staande

voor hen deze verwaarding.

En dit gesproken hebbend, 

sliep hij in.[106]

8.1.En Saulus geschiedde (als)

een goeddunkende van zijn 

oppakking.

En er geschiedde op die dag een        k-9

vervolging groot bij de  geroepenschap*   *Gr.ecclesia = Hebr. QáHáL

 in Jeruzalem.

En allen werden uitgezaaid* volgens    *Gr.diaspeiroo (vgl.diaspora)

de streken van Judea en Samaria,

behalve de-afgezondenen.

2.En mannen welnemend verzorgden

samen Stefanus en zij maakten

een rouwstoten groot over hem.

3.Maar Saulus molesteerde[107] de

geroepenschap de rij af de huizen

binnengaande,  wegslepend en mannen

en vrouwen overleverend in waarhouding*.

    8

4.En zij nu die uitgezaaid werden

           HAND 8

kwamen verder het inbrengwoord*    *Gr.logos = hebr. DáBhàR

goednieuwsboodschappend.

5.En Philippus, afgekomen naar

de stad Samaria, verkondigde 

aan hen de christus*.     *Gr.christos=Hb.MàShiàCh

6.En de krioelmenigten hielden vast

aan de gezegde (dingen) door

Philippus gelijk van gemoed als zij

horen en bekijken de kentekenen

die hij maakt.

7.Want velen van wie hebben

onreine beluchtingen die schreeuwen

met een grote stem, kwamen eruit.

En velen verlamden en hinkenden

werden verpleegd.

8.Er geschiedde veel vreugde in deze

stad.

9.En een zekere man met de naam

Simon was tevoren voorhanden

in de stad, bezweringen doende,

en buiten zichzelf doende staan

de natie van Samaria, zeggende

dat hij zelf geschiedt (als) iemand

(die)groot) is,

10.aan wie allen vasthouden vandaan

van klein tot groot, zeggende: deze

geschiedt (als) de kracht van God,

die groot geroepen wordt.

11.En zij hielden vast aan hem 

gedurende de aan de maat zijnde tijd

door hen met bezweringen 

buiten hen zelf te doen staan.

12.Maar toen zij vertrouwden op

Philippus, die goednieuws boodschapte

omtrent het koningschap/-rijk* van God   *Gr.basileia=Hb.MàL’KuWT

en omtrent de naam Jezus Christus,

werden gedompeld en mannen en vrouwen

13.Maar Simon ook zelf vertrouwde

en gedompeld geschiedde hij sterk

blijvend bij Philippus, en beschouwend

de kentekenen en de krachten groot

die geschied waren, stond hij buiten zichzelf.

14.En de afgezondenen in Jeruzalem,

gehoord hebbend dat ontvangen had

Samaria de inbreng van God, zonden af

tot hen Petrus en Johannes,

15.die heen getreden zijnde toebaden

omtrent hen, opdat zij aannamen 

geheiligde beluchting.

           HAND 8

16.Nog niet immers was hij gevallen 

op iemand van hen, (als) afgezonderd

gedompelden tot de naam  van de

machtiger Jezus waren zij voorhanden.

17.Toen stelden zij de handen op hen

en zij namen aan geheiligde beluchting.

18.En Simon, ziende, dat door het 

opstellen van de handen van de 

afgezondenen de beluchting gegeven

wordt, heeft voor hen aangedragen

geldstukken, zeggend:

19.geeft ook aan mij deze bevoegdheid

opdat aan wie maar ik opstel de handen,

hij  aanneemt de heilige beluchting.

20.Maar Petrus sprak tot hem: jouw       k-11

zilver geschiede samen met jou  tot

teloorgang, omdat jij het geschenk van

God uitgelegd* hebt als door geldstukken  *Gr.nomizoo = Hebr. JáRáH

te verwerven*.      *Gr.ktamai = Hebr. QáNáH

21.Niet geschiedt er voor jou deel noch

aandeel in deze inbreng, want jouw hart

geschiedt niet rechtuit*[108] tegenover God.  *Gr.eutheia = Hebr. JáSháR

22.Verander van besef nu vandaan van

deze kwaadheid van jou, en vraag uit nood

van God, of dan afgelegd zal zijn voor jou 

het besef van jouw hart.

23.Want tot een gal van bitterheid en 

een samenkneveling van schending

zie ik jou  geschieden.

24.En zich toebuigend sprak Simon:

vraagt  uit nood jullie omtrent mij

tot de machtiger, opdat geenszins

opkomt  op mij wat jullie gezegd

hebben.

25.Zij nu, toen zij betuigd hadden

en bepraat de inbreng van de machtiger,

keerden zij heen naar Jeruzalem

en vele dorpen van de Samaritanen

boodschapten zij goednieuws.

26.En een werkbode van de machtiger       k-12

heeft gepraat tot Philippus, zeggend:

sta op en ga heen tegen middagtijd

op de neemweg* die afdaalt vandaan

van Jeruzalem naar Gaza; deze

geschiedt inbrengleeg.

           HAND 8

27.En opgestaan ging hij heen. En zie

een Ethiopisch man een castraat* krachtig  *Gr.eunouchos = Hebr.SáRieJS

van Candacee koningin van Ethiopië, 

die geschiedde over al-af het schathuis*  *Gr.gaza = Hebr.BiG’ZóWN

van haar, hij was gekomen zich 

neerbukkend in Jeruzalem,

28.maar hij geschiedde heenkerend en

neergezeten op  zijn oprij-tuig en

hij las op   de profeet Jesaja.

29.En de beluchter sprak tot Philippus;

kom erbij en kleef aan* op dit     *Gr.kollaoo = Hebr. DáBàQ

oprij-tuig.

30.En snel lopend hoorde Philippus

hem, oplezend Jesja de profeet en

hij sprak: Dus jij volkènt wat jij opleest?

31.Maar hij sprak hoe immers zou ik 

kracht hebben,  indien niet iemand

mij op weg voert? En hij riep toe, 

dat Philippus, omhoog getreden, neerzit

samen met hem.

32.En (als)houdplek van de schtift die

hij oplas, geschiedde deze: als voorttrekdier* *Gr.probaton = Hebr. TsAóWN 

ter villing* werd hij gevoerd en als een   *Gr.sphazoo = Hebr. SháChàTh

lam* tegeover die scheert** hem stemmeloos, *Gr.amnos=Hebr. KáBàSh; **Gr.keiroo

alzo opent hij niet zijn mond.      [=Hebr.GáZàZ.

33.In de gebogenheid* werd het oordeel  *Gr.tapeinoosis= (hier)Hebr.NgáNàW

van hem weggepakt. Wie zal iets aanvoeren

over zijn geschiedronde? Omdat weggepakt

wordt vandaan van het land zijn leven.[109]

34.En zich toebuigend sprak de castraat

tot Philippus: ik heb jou nodig: omtrent wie

zegt de profeet dit? Omtrent zichzelf of

omtrent iemand anders?

35.En Philippus, geopend hebbend zijn mond

en vooraangegaan zijnde vandaan van deze

schrift, boodschapte hij (als)goednieuws 

aan hem Jezus.

36.En toen zij heengingen langs de neemweg,

kwamen zij bij een of ander water; 

(37)[110]en de castraat beweert: zie water. 

           HAND 8,9

Wat verhindert mij gedompeld te worden? 

38.En hij beval dat de oprij-wagen staande

bleef en zij traden beiden omlaag naar

het water, en Philippus en de castraat,

en hij dompelde hem.

39.Toen zij omhoog traden uit het water,

ropte de beluchter van de machtiger 

Philippus weg en niet meer zag hem 

de castraat, want hij ging heen zijn

neemweg zich verheugend.

40.En Philippus werd gevonden te

Azoote, en er doorheen komend

goednieuwsboodschapte hij al-af

de steden tot zijn komen naar

Caesarea.

9.1.Maar Saulus nog luchtgevend        k-13

aan vergramdheid* en aan moord   *Gr.apeilè = Hebr.ZáNgàM

naar de leerlingen van de machtiger,

toegekomen naar de vooraangaand priester

2.wenste van zijn kant zendbrieven

in Damascus naar de synagogen,

opdat indien hij sommigen zou vinden

die van de neemweg geschieden,

mannen en vrouwen, gekneveld*    *Gr.deoo = Hebr. AáSàR 

voerde naar Jeruzalem.

3.Bij het heengaan geschiedde het

dat hij lijfnaderde* Damascus,    *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàB

en plotseling ombliksemde* hem    *Gr.astraptoo = Hebr. BáRàQ

een licht uit de hemel,

4.en vallend op het land hoorde hij

een stem* zeggende aan hem:    *Gr.phoonè = Hebr. QóWL

Saul Saul, wat vervolg jij mij?

5.En hij sprak: (als)wie geschied jij,

machtiger? En hij: ik geschied

Jezus, die jij vervolgt;

6.maar sta op en kom in naar de stad,

en bepraat zal worden met jou

wat nodig is dat jij maakt.

7.En de mannen die met hem onderweg

waren, stonden perplex, horende

wel de stem, maar niemand

aanschouwende.

8.En Saulus werd tot opstaan gebracht

van het land, maar openend zijn 

ogen bekeek hij niets. En bij de hand

voerende hem voerden zij hem binnen

in Damascus.

9.En hij geschiedde drie dagen niet

kijkend, en niet at hij en niet dronk hij.  

           HAND 9

10.En er geschiedde iemand een leerling      k-26

in Damascus met de naam Ananias,

en tot hem sprak in een gezicht

de machtiger:Ananias. En hij sprak: 

zie hier (ben) ik,machtiger.

11.En de machtiger sprak tot hem:

opgestaan ga heen in een steeg

die geroepen wordt de rechtuite*   *Gr.eutheia = Hebr. JáSháR

en zoek in huize Juda Saulus

met de naam die uit Tarsus.

Want zie hij bidt.

12.En hij zag een man Ananias

genaamd binnen komende en

opleggende aan hem de handen,

opdat hij weer zou kunnen  kijken.

13.Maar toe boog zich Ananias:

machtiger, ik hoorde vandaan

van velen omtrent deze man,

hoeveel kwade (dingen) aan de 

geheiligden van jou hij maakte 

in Jeruzalem.

14.En hier heeft hij bevoegdheid

van de kant van de vooraangaande

priesters om te knevelen al-af

hen die aanroepen jouw naam.

15.Maar tot hem sprak de machtiger,

ga heen omdat (als)uitgelezen gerei*   *Gr.skeuè = Hebr. KeLieJ

deze geschiedt voor mij om op te 

tillen mijn naam tegenover  naties

en koningen en de-stichtkinderen

van Israël.

16.Want ik zal tonen aan hem

hoeveel noodzakelijk is dat hij

om mijn naam aan’t lijden is.

17.En Ananias kwam weg en 

kwam binnen in het huis, en 

opleggend op hem de handen,

sprak hij: Saul, broederverwant,

de machtiger heeft afgezonden mij,

Jezus die zich liet zien aan jou

op de neemweg waarop jij kwam,

opdat jij weer kan kijken en jij

vol zou worden van geheiligde

beluchting.

18.En regelrecht vielen af van hem

vandaan de ogen als schubben,

en hij keek weer, en opgestaan

werd hij gedompeld en genomen

hebbend voeding kreeg hij kracht.

           HAND 9

19.En hij geschiedde samen met

de leerlingen in Damascus enkele dagen.

20.En regelrecht in de synagogen

verkondigde hij Jezus, dat hij geschiedt

(als) de stichtzoon van God.

21.En buiten zichzelf stonden allen

die toehoorden en zij zeiden:

Niet geschiedt deze (als)die uitroeide

in Jeruzalem hen die aanroepen

deze naam, en hierheen is gekomen,

opdat hij hen gekneveld voerde

naar de vooraangaande priesters?

22.Maar Saulus werd te meer 

bekrachtigd en hij stortte ineen de

Judeeërs die huisden in Damascus,

dat deze geschiedt (als) de  christus*.   *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh=gezalfde

23.Maar toen volledig aan de maat*   *Gr.ikanos = Hebr. DieJ

gemaakt waren de dagen, beraad-

slaagden de Judeeërs samen om hem

op te pakken[111].

24.Maar volkènd werd door Saulus

hun beraadslaging. En zij behoedden

ook de poorten dagen en nachten,

opdat zij hem oppakten.

25.En de leerlingen hem genomen

hebbend hebben hem door de  muur

afgeduwd (hem) zakken latend

in een mand.

26.En toen hij kwam te geschieden

in Jeruzalem beproefde hij aan te 

kleven* bij de leerlingen; en allen   *Gr.kollaoo = Hebr. DáBàQ

hadden ontzag voor hem, niet

vertrouwend dat hij geschiedt

(als)leerling.

27.Maar Barnabas hem opgenomen

hebbend heeft hem gevoerd tot

de afgezondenen; en hij voerde aan

voor hen hoe op de neemweg*    *Gr.hodos = hebr. DèRèK

de machtiger (hem) gezien had en dat hij

gepraat had met hem en hoe hij

in Damascus alles verwoordde

in de naam van Jezus.

28.En hij geschiedde samen met hen

ingaande en uitgaande in Jeruzalem,

alles verwoordend in de naam van

de  machtiger, 

           HAND 9

29.en ook praatte hij en hij zocht 

mede de Hellenen op; maar zij

namen ter hand om hem op te pakken[112].

30.En de broederverwanten, het 

volkènnende, voerden af hem

naar Caesarea en zij zonden hem weg

naar Tarsus.

    10

31.En de geroepenschap nu onder

geheel Judea en Galilea en Samaria

had vrede*, huis-gesticht en     *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM

heengaande in ontzag voor de machtiger

en met de toeroeping van de geheiligde

beluchting werd zij vervuld.

32.En het geschiedde dat Petrus die 

doorkomt over-al, ook afkomt 

tot  de geheiligden die huisden in

Ludda.

33.En hij vond daar een zeker man

met de naam Aenes die vanaf acht

jaren neerlag op een draagbaar, 

die geschiedend (als)een verlamde.

34.En tot hem sprak Petrus:

Aeneas, jou geneest Jezus Christus,

sta op en spreidt(‘t) voor jezelf,

en regelrecht stond hij op.

35.En hem zagen allen die huisden

in Ludda en Saroona, die zich

toekeren tot de machtiger.

36.En in Joppe geschiedde een zeker

leerlinge met de naam Tabitha,

dat vertolkt wordt gezegd Dorcas[113];

zij geschiedde vol van goede

werken en aalmoezen* die zij    *Gr.eleèmosunè = Hebr.TseDeQáH[114]

maakt.

37.En het geschiedde in die dagen,

dat zij, onvast geworden, stierf;

en haar gewassen hebbend, stelden

zij haar in de bovenzaal.

38.En omdat Ludda lijfnabij Joppe

geschiedde,  hebben de leerlingen

horende dat Petrus  geschiedt in haar,

afgezonden twee mannen tot hem

toeroepend: vertraag niet door te 

           HAND 9,10

komen tot ons.

39.En Petrus, opgestaan, kwam mee

met hen. 

Toen hij kwam te geschieden(daar)

voerden zij hem op naar de bovenzaal;

en bij haar stonden alle  weduwen

wenende en tonende aan hem lijfrokken*  *Gr.chitoon = Hebr. KeToNáH

en gewaden  zoveel Dorkas maakte,

toen zij samen met hen geschiedde.

40.Maar uitgeworpen hebbend naar

buiten allen en zich gesteld hebbend op 

de knieën, bad Petrus en zich gekeerd

hebbend tot het ziele-lichaam*,    *Gr.sooma

sprak hij: Tabitha sta op. En zij opende

haar ogen, en ziende Petrus, zat zij op.

41.En gevende haar een hand deed hij

opstaan haar. En be-stemd hebbend

de heiligen en de weduwen, deed hij

staande blijven haar levend.

42.En het volkènde geschiedde door

geheel Joppe, en velen vertrouwden

op de machtiger.

    11

43.En het geschiedde dat er dagen 

aan de maat gebleven werden in Joppe

bij iemand (nl.) Simon de leerbewerker.

10.1.Een man* iemand in Caesarea   *Gr.anèr = Hebr.AieSh  k-15

met de naam Cornelius, een vooraangaande

over honderd van de groep die aangeroepen

wordt met Italiaans,

2.eerbiedig en ontzaghebbend voor God

met al-af* zijn huis, makend aalmoezen[115]   *Gr.pas = (hier) Hebr. KåL

vele voor het genotenvolk en nodig hebbend

God om allen,

3.zag in een gezicht tevoorschijn ongeveer

omtrent de negende ure van de dag

een werkbode* van God binnenkomend   *Gr.angngelos = hebr. MàLÁáK

bij hem en sprekend tot hem:

4.Cornelius, en hij starend naar hem

en vol ontzag geschiedend sprak:

wat geschiedt er, machtiger?

En hij sprak tot hem:  jouw gebeden en

jouw aalmoezen traden omhoog 

           HAND 10

tot gedachtenis* ten overstaan van   *Gr.mnèmosunos = Hebr. ZieK’RóWN

God.                   [= aanhaking.

5.En nu stuur mannen naar Joppe en

om mee te sturen Simon iemand die

aangeroepen wordt (met)Petrus.

6.Deze is vreemdeling bij Simon de

leerbewerker, wiens huis geschiedt

langs de zee.

7.En toen weggekomen was de bodewerker

die met hem praatte, be-stemd hebbend

twee huisknechten en een legerscharelid

eerbiedig van wie sterk blijven bij hem.

8.En als hij aangevoerd had alles bij hen,

zond hij hen af naar Joppe.

9.En de volgende morgen, terwijl genen

op de neemweg heengingen en de stad

lijfna kwamen, trad omhoog Petrus 

op het dak* om te bidden omtrent de

zesde ure.

10.En het geschiedde hongerig geworden

wilde hij ook  (iets)smaken*; en terwijl   *Gr.geuoo = Hebr. TháNgàM

zij toebereiden, geschiedde bij hem

een buiten zichzelf staan*,    *Gr.extasis

11.en hij aanschouwt de hemel geopend

en gerei neertredend iets als een linnen

laken groot, aan de vier vooraanpunten

neergeduwd op het land, 

12.waarin voorhanden zijn al-af de

viervoetigen en wemelenden* van het land  *Gr.herpeton = Hebr. ShèRèTs

en de gevleugelden van de hemel.

13.En er geschiedde een stem tot hem:

sta op, Petrus, slacht en eet..

14.Maar Petrus sprak: zeker niet, machtiger,

omdat ik nooit at al-af het algemeen

gebruikelijke* en onreine.     *Gr.koinos

15.En de stem wederom voor de tweede (keer)

tot hem: wat God reinigde, maak jij niet

algemeen gebruikelijk.

16.En dit geschiedde tot drie (keer) en

regelrecht werd opgenomen het gerei

naar de hemel.

17.En toen Petrus bij zichzelf zonder uitweg

was waarom toch geschiedde het gezicht 

dat hij zag, zie de mannen die afgezonden

waren door Cornelius, doorgevraagd

hebbend naar het huis van Simon, stonden

bij de poort*       *Gr.puloon = Hebr. SheNgàR

18. en hun stem verheffend,deden zij 

navraag* of Simon, die aangeroepen   *Gr.punthanomai= Hebr.DáRàSh

           HAND 10

wordt met Petrus, daarin vreemdeling is.

19.En terwijl Petrus in gemoede was

omtrent het gezicht, sprak de beluchter*:  *Gr.pneuma = Hebr.RuWàCh

zie twee mannen zoekende jou.

20.Maar sta op en treed neer en ga heen

samen met hen, niets beoordelend,

omdat ik heb afgezonden hen.

21.En Petrus, neergetreden, sprak tot

de mannen: zie ik geschied (als)die

jullie zoeken; welke(is) de reden,

waarom jullie aanwezig zijn?

22.En zij spraken: Cornelius, de

vooraangaande over honderd, een

man rechtvaardig en ontzag hebbend

voor God en betuigd door geheel de natie

van de Judeeërs, werd in gebruik genomen

door de heilige bodewerker*, om te doen  *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK

heen sturen jou naar zijn huis en om 

te horen woordinbrengen* van de kant van  *Gr.rèma = Hebr.DáBháR

jou.

23.Binnengeroepen hebbend hen ontving hij

(hen) als vreemdelingen.

En de volgende dag opgestaan, kwam

hij weg samen met hen, en sommigen van

de broederverwanten die vandaan van

Joppe (waren) kwamen mede met hem.

24.En de volgende dag kwam hij binnen in

Caesarea. En Cornelius geschiedde 

ontvangstbereid verbeidend hen, samen

roepend de mede-geschiedgroep van hem

en de gedwongen vrienden.

25.En toen geschiedde dat Petrus binnenkwam,

ging hem tegemoet Cornelius, vallend

op de voeten bukte hij zich*.    *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH

26.En Petrus deed opstaan hem zeggend:

sta op; ook ik geschied zelf (als)mens.

27.En converserend* met hem kwam hij  *Gr.homileoo

binnen, en hij vindt velen samengekomen.

28.En hij beweerde tegen hen: jullie

staan erbij(stil) dat het (als) amoreel

geschiedt voor een Judees man om

aan te kleven bij of toe te gaan naar

een anderlievende; en mij heeft God

getoond niet te zeggen van een mens 

algemeen of besmet* (te zijn).    *Gr.akathartos=Hebr.TháMéA

29.Daarom ook ben ik zonder tegen-

stribbelen gekomen meegestuurd

geworden. Nu doe ik navraag om welk

inbrengwoord* jullie mij hebben doen   *Gr,logos = Hebr. DáBháR

           HAND 10

meesturen? 

30.En Cornelius beweerde: vandaan

van vier dagen tot deze ure

geschiedde ik op het negende

biddende in mijn  huis, en zie een man

stond voor mijn vertegenwendiging

in een toortsstralend kleed,

en hij beweert:

31.Cornelius, aangehoord werd van jou

het gebed en jouw aalmoezen werden

indachtig gemaakt voor de

vertegenwendiging van* God.    *Gr.prosopon = Hebr, LiePh’NéJ

32.Stuur nu naar Joppe en roep mee

Simon, die met Petrus wordt aangeroepen;

hij is gastvreemdeling in het huis

van Simon leerbewerker langs de zee.

33.Terstond nu heb ik gestuurd tot jou,

en jij hebt ‘t prachtig gemaakt,

aanwezig zijnde. Nu dan zij  wij allen

voor de vertegenwendiging van God

aanwezig om te horen alle (dingen)

waartoe jij aangezet bent door de machtiger.

34.En Petrus geopend hebbend de mond

sprak: in waarachtigheid neem ik aan,

dat  niet geschiedt (als) een vooringenomene

God, maar in alle naties de ontzaghebbende

voor hem en de bewerkende van 

gerechtigheid ontvankelijk voor hem geschiedt.

35.Het inbrengwoord* dat hij heeft    *Gr.logos = Hebr. DáBháR

afgezonden aan de stichtkinderen-van Israël

goednieuwsboodschappend vrede*[116]   *Gr.eirènè = Hebr.SháLóWM

door Jezus Christus.

37.Deze geschiedt (als)machtiger van 

allen.

Jullie volkènnen de woordinbreng* die   *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

geschied is door geheel Judea,

vooraangegaan vandaan van Galilea,

na de onderdompeling die Johannes

heeft verkondigd, 

38.(nl.) Jezus die vandaan van Nazareth,

hoe hem gezalfd heeft God met 

beluchting* heilig en met kracht,    *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

die doorkwam goedsbewerkende

en genezende allen die overkrachtigd

waren door de lasteraar*, omdat    *Gr.diabolos = hebr. SháTáN

           HAND 10,11

God met hem geschiedde.

39.En wij (zijn) de getuigen van 

alle (dingen) die hij gemaakt heeft

in de streek van de Judeeërs en

in Jeruzalem; die zij hebben opgepakt 

(hem)ophangende op een hout.

40.Die heeft God doen opstaan

op de derde dag en heeft gegeven

dat hij tevoorschijn geschiedt,

41.niet aan al-af het genotenvolk*   *Gr.laos = Hebr.NgàM

maar aan getuigen op voorhand

aangewezenen door God, aan ons,

die die samen gegeten en samen

gedronken hebben na zijn opstanding

vandaan-van bij de lijfdoden*.    *Gr.nekros

42.En hij heeft de boodschap aan ons

gegeven om te verkondigen aan het

genotenvolk en steeds maar te getuigen*,  *Gr.martureoo=Heb.NgáWàD 

dat hij geschiedt (als) de begrensde     [=nogmalig stellen

door God tot beoordelaar van levenden

en lijfdoden.

43.Van deze getuigen al-af de profeten,

dat verduwing van verwaardingen

aannemen door zijn naam al wie vertouwt

op hem.

44.Terwijl Petrus nog deze woordinbrengen*  *Gr.rèma = Hebr.DáBháR

praatte, viel de heilige beluchting op allen

die horen het inbrengwoord*.    *Gr.logos = Hebr. DáBháR

45.En buiten zichzelf stonden de getrouwen

uit de besnijdenis zovelen als mee kwamen

met Petrus, dat ook op de naties* het geschenk *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ

van de heilige beluchting uitgegoten is.

46.Want zij hoorden hen die praten in tongen

en groot maken God. Toen boog Petrus

zich toe:

47.Niet-toch heeft iemand de kracht

het water te verhinderen  dat zij niet

ondergedompeld worden die de heilige

beluchting aannamen zoals ook wij?

48.En hij zette ertoe aan, dat zij 

in de naam van Jezus Christus 

ondergedompeld werden. Toen vroegen

zij dat hij aanbleef enige dagen.

11.1.En(toen) hoorden de afgezondenen      k-16

en de zuster-broederverwanten die       

geschieden over Judea, dat ook de naties

ontvingen het inbrengwoord van God.

2.Toen Petrus omhoog getreden was 

naar Jeruzalem, oordeelden over hem

           HAND 11 

die uit de besnijdenis zeggende,

dit: jij kwam binnen bij mannen 

die voorhuid hebben en at samen 

met hen.

4.En Petrus, vooraangaande

legde uiteen aan hen bijgehouden

zeggende:

5.Ik geschiedde in de stad Joppe

biddende en ik zag in uitstaandheid

een gezicht zeker gerei*      *Gr.skeuos = Hebr. KeLieJ

neertredend als een groot linnen

laken, aan vier vooraanpunten

neergeduwd uit de hemel en 

het kwam toe naar mij,

6.waarop starend ik tot besef kwam

en zag de viervoetigen van het

land en het wildleven* en     *Gr.thèrion = Hebr. ChàJ 

reptielen en de gevleugelden    

van de hemel.

7.En ik hoorden ook een stem

die zei tot mij: sta op, Petrus,

slacht en eet.

8.Maar ik sprak: zeker niet,

machtiger, dat het algemene* en 

het onreine ooit binnen zou 

komen in mijn mond.

9.Maar toe boog zich voor de

tweede (keer) een stem uit de hemel:

wat God reinigde, maak jij niet

algemeen.

10.En dit geschiedde nog een 

derde (keer) en opgehaald werd

wederom  alles naar de hemel.

11.En zie terstond stonden drie

mannen bij het huis, waarin ik 

geschiedde, afgezonden vandaan

van Caesarea naar mij.

12. En de beluchter sprak tot mij

om mee te komen met hen, niets 

beoordelend. En zij kwamen 

samen met mij en deze zes 

broederverwanten naar het huis

van een man.

13.Hij boodschapte ons, hoe hij

de bodewerker* gezien had in zijn

huis staande en sprekende: zend af

naar Joppe en stuur mee Simon

die aangeroepen wordt met Petrus,

14. hij zal woordinbrengen praten tot 

                                                                         wordt niet levend gemaakt indien het

   HAND 11

jou waarmee jij bevrijd wordt

en al-af jouw huis.

15.En toen ik vooraan ging om te

praten, viel de beluchting de heilige

op hen, zoals ook op ons in het

vooraangaande.

16.En indachtig was ik het inbrengwoord*  *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

van de machtiger, toen hij zei:

Johannes dompelde met water, maar

jullie zullen gedompeld worden

in beluchting heilig.

17.Indien  God nu net zo’n geschenk

heeft gegeven aan hen zoals ook aan

ons, die vertrouwen op Jezus Christus,

(als)wie zou ik geschieden krachtig

om God te verhinderen?

18.En zij gaven dunkzwaarte aan God

zeggende: dan ook aan de naties

heeft God verandering van besef ten

leven gegeven.

    12

19.En zij nu die te keim gelegd* werden  *Gr.diaspeiroo (vgl. diaspora)

vandaan van de beënging* die geschiedde  *Gr.thlipsis = Hebr. TsáRáH

bij Stephanus, kwamen door tot

Phoenicië en Cyprus en Antiochië,

met niemand bepratend de woordinbreng*  *Gr.logos = Hebr. DáBháR

tenzij afgezonderd met de Judeeërs.

20.En er geschiedden sommigen uit hen

mannen van Cyprus en Cyrenaeus,

die gekomen naar Antiochië praatten

ook tot de Grieken, (als)goednieuws

boodschappend* de machtiger Jezus.   *Gr.euangngelizoo = Hebr.BáShàR

21.En de hand van de machtiger geschiedde

samen met hen en een veeltallige

boekstaving* die vertrouwden, keerden   *Gr.arithmos = Hebr. SéPhèR

zich toe bij de machtiger.

22.En gehoord werd de woordinbreng

in de oren van de geroepenschap* die   *Gr.ecclesia = Hebr. QáHáL

geschiedde in Jeruzalem omtrent hen,

en zij zonden af Barnabas naar

Antiochië,

23.die komende te geschieden

en ziende de goede gunst* van God   *Gr.charis = Hebr. ChèSèD

zich verheugde, en toeroept aan

allen met het voorstel van het hart

te blijven bij de machtiger,

24.omdat hij geschiedde (als) een man

goed en vol van beluchting heilig en

           HAND 11,12

vertrouwen; en erbij gesteld werd

een krioelmenigte aan de maat*    *Gr.ikanos=Hb.DieJ

voor de machtiger.

25.En hij kwam weg naar Tarsus om

op te zoeken Saulus, 

26. en gevonden hebbend voerde hij 

hem naar Antiochië.

En het geschiedde dat zij ook een

heel jaar samenvoerden in de 

geroepenschap en leraarden een

krioelmenigte aan de maat,

en namen in gebruik voor het eerst

in Antiochië de leerlingen

(als)Christenen*.      *Gr.christianoi = let.christelijken[117]

27.En in die dagen kwamen af        k-17

vandaan van Jeruzalem profeten

naar Antiochië.

28.En één-enkele uit hen met de

naam Agabus, opgestaan gaf met

kentekenen te kennen* door de beluchter  *Gr.sèmainoo > sèmeion = Hebr.

dat een honger groot aanstaande      [AóWT = kenteken

was te geschieden op geheel het

behuisde (land)*, die ook geschiedde   *Gr.oikoumenè,aanvullen gè = land

bij Claudius.

29.En naar gelang iemand van de

leerlingen wel voer, grensde ieder

van hen af tot bediening* om te    *Gr.diakonia

sturen naar de zuster/broeders

die huizen in Judea.

30.En wat zij maakten afzendend

tot de ouden*  door de hand van    *Gr.presbuteros

Barnabas en Saulus.

   13

12.1.En in dat tij* wierp Herodes   *Gr.kairos = Hebr. NgéT k-18

de koning de handen op om kwaad

te doen sommigen vandaan van de

ecclesia.

2.En hij pakte weg Jakobus, de broeder

van Johannes, met het zwaard.

3.En ziende dat hij geschikt geschiedt

voor de Judeeërs, stelde hij erbij om

ook mee te nemen Petrus, en de dagen 

van de ongezuurde (broden) geschiedden.

4.Hem ook gevat hebbend stelde hij (hem)

in waarhouding*, (hem) overleverend   *Gr,phulakè = Hebr. MieSh’MóWR

aan vier viertallen legerschareleden*   *Gr.stratiootès > stratia = He.TsáBáA

om waar te houden* hem, willende   *Gr.phulassoo = Hebr. SháM<àR

           HAND 12

na het paascha hem opvoeren

voor het genotenvolk*.     *Gr.laos = Hebr. NgàM

5.Petrus nu werd behoed in de 

waarhoudplaats*; en gebed    *Gr.phulakè = Hebr.MieSh’MóWR

is er aangestrekt geschied door

de geroepenschap* tot God    *Gr.ecckesia = Hebr.QáHáL(Kehille)

omtrent hem.

6.En toen Herodes aanstaande was

om hem voor te voeren, geschiedde

in die nacht Petrus ingeslapen

tussen twee legerschareleden

gekneveld* met twee kettingen en   *Gr.deoo = Hebr. AáShàR

waarhouders voor de deur behoedden

de waarhoudplaats.

7.En zie een werkbode* stond erbij   *Gr.angngelos = Hebr. MáL’AàK

en licht toortsstraalde in de behuizing;

en geslagen hebbend de zijkant* van   *Gr.pleuron = Hebr. TsèLàNg

Petrus wekte hem zeggend: 

sta opin allerijl en 

af vielen van hem de kettingen 

uit de handen.

8.En de werkbode sprak tot hem:

omgord je en onderknevel jouw

sandalen; en hij maakte(‘t) zo.

En hij zegt hem: werp om 

je gewaad en volg mij.

9.En weggekomen volgde hij, 

en niet volkènde hij dat 

wat geschiedt waarachtig 

geschiedt door de werkbode,

maar hem dunkt naar een gezicht

te kijken.

10.En doorgekomen zijnde de eerste

waarhoudplaats en de tweede,

kwamen zij bij de ijzeren poort,

die heendraagt naar de stad, welke

uit zichzelf* geopend werd voor hen.   *Gr.automatè

En weggekomen zijnde kwamen zij

vooruit één enkele* steeg, en

regelrecht ging afstaan de bodewerker

vandaan van hem.

11.En Petrus bij zichzelf geschiedend

sprak: nu volkèn ik waarachtig, 

dat heen afzond de machtiger 

de werkbode van hem en 

wegpakte mij uit de hand van Herodes 

en van al-af de ontvangst

van het genotenvolk van de Judeeërs.

 

           HAND 12

12.En medewetend kwam hij bij

het huis van Maria de moeder van

Johannes die de roepnaam Marcus 

heeft, waar zij aan de maat 

geschieden te hoop gelopen en

biddend.

13.En toen hij bonsde* op de deur   *Gr.krouoo = Hebr. DáLàK

van de poort, kwam erop toe een

heerdienares* om te horen met de   *Gr.paidiskè = Hebr.AáMáH

naam Rodè,

14.en herkennend de stem van Petrus

deed vanwege vreugde niet open 

de poort, maar naar binnen gelopen

boodschapte zij dat Petrus stond

voor de poort. 

15.Maar zij spraken tot haar: jij

raaskalt. Maar zij was vol vermogen

(het) zo te hebben. Maar zij zeiden,

de werkbode van hem geschiedt.

16.Maar Petrus bleef bonzen. En 

toen zij open gedaan hadden, zagen

zij hem en zij stonden buiten zichzelf.

17.En turbulerend hen met de hand

om te zwijgen voerde hij aan voor hen

hoe de machtiger hem had weggevoerd

uit de waarhoudplaats en hij sprak:

boodschapt aan Jakobus en de

broederverwanten deze (dingen).

En weggekomen ging hij heen naar een 

andere opstaanplaats.

 18.En toen het dag geworden was,

geschiedde er beroering niet weinig

bij de legerschareleden, wat nu met 

Petrus geschied was.

19.Maar Herodes hem gezocht hebbend

en niet gevonden, beoordeeld hebbend

de waarhouders, beval dat zij afgevoerd

werden, en weggekomen vandaan van

de Judeeërs baande hij door naar

Caesarea.

20.En hij geschiedde twist in gemoede

hebbend  met de Tyriërs en de Sidoniërs;

en zij stelden zich gelijk van gemoed

present bij hem. En overtuigd hebbend

Blastos die over de slaapplaats van de 

koning ging, wensten zij vrede*, doordat  *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM

gevoed werd hun streek vandaan van 

wat des konings was.

21.En op een gezette dag toen Herodes

           HAND 12,13

gekleed was in een koninklijk kleed

en neerzat op het treeplankier kwam 

hij ‘t op de volksmarkt zeggen*.    *Gr.dèmagoreoo

22.En het staatsvolk stemde toe:

van God (is) de stem en niet van

een mens.

23.Maar dadelijk sloeg hem een

werkbode van de machtiger 

op de drukplek* daarvan dat hij    *Gr.anti = Hebr. TáChàT

niet heeft gegeven de dunkzwaarte

aan God en, geschied als karmozijn-

wormspijze, ging hij uit zijn lichaamziel*.  *Gr.expsuchein

    14

24.En het inbrengwoord* van de machtiger  *Gr.logos = Hebr.DáBháR

nam toe en vermenigvuldigde.

25.En Barnabas en Saulus keerden om

uit Jeruzalem, volledig gemaakt hebbend

de dienst*, mede nemende Johannes   *Gr.diakonia

die aangeroepen wordt (als) Marcus.

13.1.En er geschiedden in Antiochië       k-19

volgens de geroepenschap die geschiedde,

profeten en leraren, en wel Barnabas

en Simeon die geroepen wordt (als) Niger,

en Lucius de Cyrenaeër, en Manaèn, die

met Herodes de viervorst mede-gevoed was

en Saulus

2.En toen zij het dienstwerk deden* voor  *Gr.leitourgeoo

de machtiger en vastten, sprak de heilige

beluchter(-ting)*: grenst af[118] voor mij   *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

Barnabas en Saulus tot het werk,

waartoe ik tevoren geroepen heb hen.

3.Toen gevast hebbend en gebeden

en gesteld hebbend de handen op hen,

hebben zij hen losgelaten.

4.Zij nu, uitgestuurd geworden door

de heilige beluchter, kwamen af naar 

Seleucië en vandaar voeren zij af

naar Cyprus,

5.en geschiedend in Salamis, 

boodschapten zij het inbrengwoord* van God  *Gr.logos = Hebr.DáBháR

in de synagogen van de Judeeërs;

en zij hadden Johannes (als) handlanger.

6.En doorkomend geheel het eiland,

vonden zij een man een bezweerder*   *Gr.magos

een leugenprofeet een Judeeër, aan wie

de naam Barjezus is,

7.die geschiedde samen met de proconsul

           HAND 13

Sergius Paulus, een onderwezen* man.   *Gr.sunetos = Hebr. SháKáL

Hij, erbij geroepen hebbend Barnabas en

Saulus zocht hij te horen het inbrengwoord*  *Gr.logos = Hebr.DáBáR 

van God.

8.Maar hen weerstond Elymas de bezweerder,

want zo wordt vertolkt zijn naam,

zoekend af te keren de proconsul 

vandaan van het vertrouwen.

9.Maar Saulus, hij is ook een Paulus,

vol geworden van heilige beluchting, 

starend op hem, sprak:

10.Oh stichtzoon van de lasteraar*,

vol van alle bedrog*, vijand** van  *Gr.dolos=Hbr.MieR’MáH; **Gr.echtros=Hebr-AoJéB

alle gerechtigheid*, zou jij niet     *Gr.dikaiosunè = Hebr. TseDáQáH

ruststoppen afkerend van de neemwegen*  *Gr.hodos = ehbr. DèRèK

van de machtiger, die rechtuit (zijn).[119]

11.En nu zie de-hand van de machtiger

(is) op jou, en jij zult geschieden (als)  

een blinde niet kunnende kijken naar de 

zon* tot een tij*. En dadelijk viel op hem  *Gr.hèlios=Hb.ShèMèSh  **Gr.kairos=

verdonkering en duisternis en rondwarende     Hb.NgéT

zocht hij een hand om hem te voeren.

12.Toen kreeg de proconsul ziende wat

geschied was vertrouwen, getroffen geraakt

bij de leer van de machtiger.

    15

13.En afgevaren vandaan-van Paphos, kwamen

zij die om Paulus heen waren naar Perge in

Pamphilië; maar Johannes , afgeweken zijnde

vandaan van hen, keerde om naar Jeruzalem.

14.En zij doorkomend vandaan van Perge

kwamen te geschieden in Antiocheia in

Pisidië. En gekomen in de synagoge op de dag

van de sabbat zaten zij neer.

15.En na het oplezen[120] van de wetsuitleg*  *Gr.nomos=Heb.ToWRáH

en van de profeten* , zonden af de in de  *Gr.prophètès=Hb.NàBhieJ

synagoge vooraangaanden tot hen zeggende:

mannen broederverwanten:         k-20

indien er bij jullie geschiedt een inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBháR   

van toeroeping, zegt (het). En Paulus

opgestaan en geturbuleerd hebbend met

           HAND 13

sprak:

mannen Israëlieten en ontzaghebbenden

voor God, hoort.

17.De God van dit genotenvolk Israël

heeft uitgekozen de omvamenden van ons

en het genotenvolk omhoog gebracht

in het voorbijgaandhuisbewonerschap*   *Gr.paroikia[121]

in Egypte en met een arm hoog heeft

hij uitgevoerd hen daaruit,[122]

18.en omstreeks een veertigjarige tijd*   *Gr.chronos

in manieren verdragen heeft[123] hen

in het inbrengenveld*      *Gr.erèmos = he r. MieD’BàR

19.en weggepakt hebbend zeven 

naties in het land Kanaän, 

heeft hij in wettig aandeel gegeven[124] 

het land van hen.

20.aan jaren omstreeks vier honderd

en vijftig.

En na deze (dingen( heeft hij gegeven

oordeelstellers* tot Samuël de profeet.   *Gr.kritè = Hebr. ShoPhéTh[125]

21.Van dan af wensten zij een koning[126]

en gegeven heeft aan hen God  Saul

stichtzoon van Kis, een man uit de 

stamstaf* van Benjamin, veertig    *Gr.pulè=Hb.ShèBèTh

jaren.

22.En verplaatst hebbend hem

deed hij opstaan David voor hen

tot koning, over wie hij getuigd

hebbend sprak:

gevonden heb ik David die van Isaï,

een man naar mijn hart[127]die zal maken

mijn wil.

23.God heeft vandaan van het kiemsel

van deze naar de belofte gevoerd voor

Israël een bevrijder Jezus,

           HAND 13

24. nadat tevoren verkondigd heeft

 Johannes voor de vertegenwendiging

van zijn intocht de dompeling van

besefverandering voor al-af het

genotenvolk Israël.

25.En als volledig maakte Johannes

de loop, zei hij: (als) wie jullie

veronderstellen dat ik geschied, 

geschied ik niet; maar zie hij komt

na mij, van wie ik niet waardig

geschied om de schoen van zijn voeten

los te maken.

26.Mannen broederverwanten,        

stichtzonen van de geschiedronde* van   *Gr.genos = Hebr. DóWR

Abraham en wie bij jullie ontzag 

hebben voor God aan ons werd

 de inbreng* van deze bevrijding    *Gr,logos = Hebr. DáBháR

afgezonden.

27.Want wie neerhuizen in Jeruzalem

en de vooraangaanden van hen hebben,

deze niet volkènnend, ook de stemmen van 

de profeten die volgens de sabbath

opgelezen worden, (hem) veroordelend,

volledig gemaakt,

28.En geen reden voor sterven gevonden

hebbend, wensten zij dat Pilatus hem zou

oppakken.

29.Maar toen zij al-af gemaakt hadden*  *Gr.teleoo=Hb.KáLàL 

alles wat omtrent hem geschreven was,

pakten zij hem af vandaan van het hout,

en stelden zij (hem) ter gedachtenisplaats*.  *Gr.mnèMeion=Hb.QèBèR

30.Maar God deed hem opstaan* uit    *Gr.egeiroo=Hb. KuwM (hiph’il) 

lijfdoden*.       *Gr.nekros

31.Die gezien werd op meerdere dagen

door die mede omhoogtraden met hem

vandaan van Galilea naar Jeruzalem,

die nu geschieden (als) zijn getuigen

bij het genotenvolk.

32.Ook wij, die jullie het goede nieuws

boodschappen van de belofte tot de

omvamenden geschied, 

33.dat God deze volledig heeft gemaakt 

voor ons borelingen,als hij deed opstaan 

Jezus, zoals ook in de psalm geschreven 

is (nl.) de tweede:

(als)mijn stichtzoon geschied jij, ik

heb vandaag jou tot geschieden 

 

 

           HAND 13

gebracht[128].

34.En dat hij heeft doen opstaan hem

uit de lijfdoden, niet meer aanstaande   *Gr.nekroi

om om te keren naar verderf, heeft hij

zo gezegd dit: ik zal geven aan jullie

de betrouwbare normgerichtheden

van David.[129]

35.Daarom ook zegt hij in een andere:

niet zul jij geven de normgerichte

van jou om te zien verderf*.[130]    *Gr.diaphthora=Hebr.SháChieJT

36.David,

voor de eigen geschiedronde* handlanger  *Gr.genos = Hebr. DóWR

naar het besluit van God, is ingeslapen*  *Gr.koimaoo = Hebr. SháKàB

en werd bijgesteld bij de omvamenden

zijner en zag verderf.[131]

37.En hij die God tot opstanding heeft

gebracht*, zag geen verderf.    *Gr.egeiroo = Hebr. QuWM (hiph’il)

38.Volkènning nu moet geschieden

voor jullie, mannen broederverwanten,

dat door deze aan jullie wegduwing

van verwaardingen * wordt omgebood-   *Gr.hamaria = Hebr. ChæTháAáH

schapt; en vandaan van alle (dingen),

waarvan jullie niet de kracht hebben

           HAND 13

met de wetstuitleg* van Mozes   *Gr.nomos = Hebr. TóWRaH

om gerechtvaardigd te worden,

39.in deze wordt alwie vertrouwt

gerechtvaardigd.

40.Kijkt dan nu uit, dat niet

op komt wat gezegd is in de profeten:

41.ziet, veronachtzamers, en

verwondert je en verschijn niet meer,

omdat ik werk een werk in de dagen

van jullie, een werk dat jullie niet

vertrouwen indien  iemand het

uiteen zou zetten aan jullie.[132]

42.En toen zij uit kwamen[133], riepen zij

toe om tussen de sabbat in dat 

bepraat zouden worden voor hen

deze woordinbrengen*.     *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

43.En nadat de synagoge los gelaten

was, volgende velen van de Judeeërs 

en van de vererende erbijgekomenen

Paulus en Barnabas, die op hen in 

pratende hen overtuigden  te blijven

bij de goede-gunst* van God.    *Gr.charis = Hebr. ChèSèD

44.En bij het gekomen zijn van de

sabbat werd ongeveer al-af de stad

samen gevoerd om te horen het

inbrengwoord* van God.     *Gr.logos= Hebr. DáBháR

45.En de Judeeërs ziende de

krioelmenigten werden vol ijver

en spraken tegen wat door

Paulus bepraat was, smaad

bewerend.

46.En alles verwoordend spraken

Paulus en Barnabas: het geschiedde

voor jullie dwingend dat eerst

bepraat werd het inbrengwoord*    *Gr.logos = hebr. DáBháR

van God. Aangezien jullie wegstellen

dit en jullie jezelf niet waardig 

oordelen voor leven wereldlang,

zie wij wenden ons tot de naties*.   *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ

47.Want alzo heeft geboden  aan 

ons de machtiger*:       *Gr.kurios = Hebr.AæNoNáJ

stel je tot een licht van de naties,

opdat jij geschiedt tot bevrijding*   *Gr.sootèria = Hebr. JeShuWNgáH

           HAND 13,14

tot het einde* van      *Gr.eschatos(hier)= Hebr. QeTséH

het land.[134] 

48.En toen de naties (dit) hoorden,

verheugden zij zich en gaven

dunkzwaarte aan het inbrengwoord

van de machtiger. En daar vertrouwden

zovelen er  ingezet waren tot leven

wereldlang.

49.En uitgedragen werd  het inbrengwoord*

van de machtiger door geheel de streek.

50.Maar de Judeeërs spoorden aan de

vererende vrouwen goed van houding en

de eersten van de stad, en zij verwekten

vervolging tegen Paulus en Barnabas

en zij wierpen uit   hen vandaan van

hun grenzen.

51.En zij afgebonkt hebbend* het   *Gr.ektinassoo = Hebr. NáNgàR 

schurkstof* van de voeten op hen   *Gr.koniorton = Hebr. AáBhàQ

kwamen naar Ikonium;

52.En de leerlingen  wedren vervuld

van vreugde* en beluchting heilig.   *Gr.Chara = Hebr.SsieM’CháH

14.1.En het geschiedde in Ikonium,

dat zij volgens hetzelfde binnenkwamen      k-21

in de synagoge van de Judeeërs en

praatten alzo zodat vertrouwden en van

de Judeeërs en van de Grieken veel

volte (werd).

2.Maar de onovertuigde Judeeërs

verwekten en maakten kwaad

de lichaamzielen* van de naties    *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

tegen de broederverwanten.

3.Een tijd* aan de maat** baanden   *Gr.chronos; **Gr.hikanos=Hebr.DieJ

zij rond alles verwoordend omtrent

de machtiger, die getuigt omtrent

het inbrengwoord* van de     *Gr.logs = hebr. DáBháR

goedegunst* van hem, gevende dat   *Gr.Charis = Hebr. ChèSèD

kentekenen* en       *Gr.sèmeion = hebr. AóWT

godsblijken* geschieden door hun   *Gr.teras = Hebr. MóWPhéT

handen.

4.En gespleten* werd de volte van   *Gr.schizoo = Hebr. BáQàNg

de stad en deze geschiedden samen

met de Judeeërs , maar gene samen

met de afgezondenen*.     *Gr.apostoloi

5.En toen er een gedrang geschiedde

van naties en Judeeërs samen met

           HAND 14

hun vooraangaanden om te

brutaliseren en stenen te werpen

naar hen,

   16

6.(dit)samenziende, vluchtten zij

heen naar de steden van Lycaonië,

Lystra en Derbe en omstreek.

7.En daar geschiedden zij goednieuws       k-22

boodschappend.

8.En iemand een man zat krachteloos

bij Lystraniërs aan de voeten,

hinkend* vanaf de buik van zijn moeder,  *Gr.Choolos = Hebr. PieSéàCh

die nog nooit rondgeschreden had.

9.Deze hoorde Paulus praten, die 

gestaard hebbend naar hem en gezien

dat hij vertrouwen heeft om bevrijd

te worden, 

10.sprak met een grote stem:

sta  op op jouw voeten[135] juist.

En hij sprong op en schreed rond.

11.En de krioelmenigten, gezien

hebbend wat gemaakt had Paulus,

droegen hoog heen hun stem

tot de Lycaoniërs, zeggende:

de goden, gelijk geworden aan 

mensen, traden neer tot ons;

12.En zij riepen tot Barnabas

Zeus en tot Paulus Hermes,

aangezien hij geschiedde voerende

het inbrengwoord.

13.En de priester*  van Zeus die    *Gr.hiereus = hebr. KoHèN

geschiedt voor de stad, ossen*

en kransen bij de poorten

aangedragen hebbend, wilde hij

samen met de krioelmenigten

slachten.

14.Maar de afgezondenen Barnabas

en Paulus (dit)horende, uiteen

gescheurd hebbend hun eigen 

gewaden, voetbladhupten in de

krioelmenigte, schreeuwende,

15.en zeggend: mannen waarom

maken jullie deze (dingen)?

Ook wij geschieden (als)mensen

gelijk van leed met jullie, goed-

           HAND 14

nieuwsboodschappend, dat jullie  je

vandaan van deze vlagen* toekeren   *Gr.mataios = Hebr. HèBhèL

tot God die leeft,

die gemaakt heeft de hemel en het

land en de zee en al-af wat in hen[136] (is).

16.die in de verleden[137] geschiedronden*  *Gr.genos = Hebr. DóWR

toeliet dat al-af de naties* heengingen

op hun neemwegen*.     *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

17.En toch heeft hij zich niet onbetuigd

weggeduwd, goed werkend, van de 

hemel aan jullie regenval gevend en

tijen* (die) vruchtdragend(zijn),    *Gr.kairos  Hebr. NgéT

vullend met voeding en vrolijkheid

jullie harten.

18.En deze (dingen) zeggend  hebben

zij te nauwer nood gestopt de

krioelmenigten zodat zij niet slachtten

voor hen.

19.Maar erbij kwamen vandaan van

Antiochïe en Ikonium Judeeërs, en 

overtuigend de krioelmenigten, en 

 gestenigd hebbend Paulus, sleepten*   *Gr.suroo = Hebr.SáChàBh

zij (hem) buiten de stad, uitleggend*   *Gr.nomizoo = Hebr. JáRáH

dat hij gestorven was.

20.Maar toen hem omsingelden*    *Gr.kukloöo= Hebr. SáBàB

de leerlingen, ging hij in, opgestaan*,   *Gr.anistèmi = Hebr. QuWM

naar de stad. En de volgende morgen

kwam hij weg samen met Barnabas

naar Derbe.

21.En goednieuwsboodschappend die

stad en leerlingen gemaakt hebbend

aan de maat, keerden zij om naar 

Lystra en naar Ikonium en  Antiochië,

22.ondersteunend de lichaamzielen*

van de leerlingen, toeroepend te blijven

in het vertrouwen, en dat “ het 

noodzakelijk is dat wij door vele

beëngingen  binnen komen 

in het koninkrijk van God.

23.Met de hand aangewezen hebbend

aan hen ouderen, gebeden hebbend

met vasten stelden zij hen in de 

bewaring van de machtiger op wie

          HAND 14,15

zij vertrouwd hebben.

  17

24.En Pisidië doorgekomen,

kwamen zij naar Pamohilië;

25.en bepraat hebbend in Perge

het inbrengwoord*, traden zij    *Gr.logos = hebr. DáBháR

omlaag naar Attalië,

26.en vandaar voeren zij af

naar Antiochië waar zij 

overgeleverd waren door de goede

gunst* van God tot het werk dat    *Gr.charis = Hebr. ChèSèD

zij volledig hadden gemaakt.

27.En daar tot geschieden gekomen

en samengevoerd hebbend de

geroepenschap*, legden zij     *Gr.ecclesia = Hebr. QáHáL

voor* hoeveel maakte God met hen,    *Gr.anangngelloo = Hebr. NáGàD

en dat hij geopend heeft voor de

naties* de deur van vertrouwen.    *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ

28.En zij baanden daar rond niet

weinig tijd* samen met de leerlingen.   *Gr.chronos

15.1. En sommigen, afgekomen        k-23

vandaan van Judea leraarden de 

broederverwanten dit: “indien jullie

niet besneden worden naar  de 

gewoonte* van Mozes, hebben jullie   *Gr.ethos

niet de kracht om bevrijd* te worden”.   *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg

2.En toen er geschiedde opstandigheid

en uitzoekerij niet weinig bij Pauluis

en Barnabas tot hen, hebben zij ertoe

aangezet* dat Paulus en Barnabas en    *Gr.tassoo = Hebr. SsieJM

sommige anderen uit hen neertraden

tot afgezondenen en ouderen in

Jeruzalem omtrent dit uitzoekpunt.

3.Zij nu vooruitgestuurd door de

geroepenschap gingen vooraan en

Phoenicië en Samaria verder aanvoerend

de  toekering van de naties*, en    *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ

zij maakten de vreugde groot voor

al de broeder/zusterverwanten.

4.En tot geschieden gekomen te

Jeruzalem werden zij opgenomen

door de geroepenschap en de 

afgezondenen* en de ouderen, en zij   *Gr.apostolos 

legden voor* hoeveel God maakte   *Gr.anangngelloo = Hebr. NáGàD

met hen.

5.En buiten zichzelf stonden sommigen

van de vertrouwend geworden 

wegpakkerij* van de pharizeeën,    *Gr.hairesis = heresie

zeggende, dat het noodzakelijk is

           HAND 15

hen te besnijden en de boodschap

te geven te hoeden de wetsuitleg*   *Gr.nomos = Hebr.ToRaH

van Mozes.

6.En samengevoerd werden de

afgezondenen en de ouderen om te

zien omtrent dit inbrengwoord*.    *Gr.logos = Hebr.DáBháR

7.En toen veel uitzoekerij geschiedde,

stond Petrus op en sprak tot hen:

mannen broederverwanten, jullie

verstaan dat vandaan-van de dagen

vooraangaande bij jullie God heeft

uitgekozen dat door mijn mond de

naties hoorden het inbrengwoord

van de goednieuwsboodschap en

vertrouwden.

8.En de hartenvolkènnende God

betuigde zich aan hen gevende de 

beluchter de heilige zoals ook aan ons.

9.En niet oordeelde hij (anders) tussen

ons en ook hen, gereinigd hebbend

door het vertrouwen de harten van hen.

10.Nu dan, wat beproeven* jullie God,   *Gr.peirazoo = Hebr. NáSáH

op te leggen een juk* op de hals** van   *Gr.zugos=Hebr.NgóWL; ** trachèlos = 

de leerlingen, dat ook niet onze           [Hebr. TsóWRàAR

omvamenden en wij vermogen te tillen?

11.Maar door de goede-gunst* van de   *Gr.charis = Hebr. ChèSèD

machtiger Jezus vertrouwen wij bevrijd

te worden op welke manier ook zij.[138]

12.En zij zwegen*, al-af de volte, en   *Gr.sigaoo=Hebr.CháRàSh

zij hoorden Barnabas en Paulus uiteen

zetten, hoeveel gemaakt had God

aan kentekenen* en godsblijken** bij   *Gr.sèmeion=Hebr. AóWT; **Gr.teras=

de naties door hen.        [Hebr.MóWPhéT

13.Maar na het zwijgen van hen

boog zich toe Jakobus zeggend: mannen

broederverwanten, hoort naar mij.

14.Simon zetten uiteen hoe voor het eerst

 

           HAND 15

God toezicht hield aan te nemen

uit de naties* een genotenvolk** voor   *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ; **Gr.laos=

zijn naam*.       *Gr.onoma = Hebr.ShéM [Hebr.NgàM

15.En daarmee stemmen overeen de

inbrengwoorden* van de profeten,   *Gr.logos = Hebr.DáBháR

zoals geschreven is:

16.Na deze (dingen) zal ik weerkeren

en weer huisbouwen de tent van

David die gevallen is en wat omgekeerd

is van haar weer huisbouwen en haar

weer juist doen zijn,

17.opdat zouden zoeken de overigen

van de mensen de machtiger en al-af

de naties omdat (op wie) toegeroepen 

wordt op hen mijn naam,

18.zegt de machtiger die maakt deze

(dingen) volkènd vanaf wereldlang.[139]

19.Daarom oordeel ik om niet te 

verkrioelen wie vandaan van de naties

 zich toekeren tot God, maar hen toezenden

zich te onthouden van de bezoedelingen

van de idolen en van hoererij en  van 

het versmoorde en van het bloed. 

21.Want Mozes heeft uit de 

vooraangaande geschiedronden*    *Gr.genos = Hebr. DóWR

naar stad wie hem verkondigen,

in de synagogen volgens alle

sabbath oplezende.

22.Toen dunkte het de afgezondenen

en de ouden  met geheel de

geroepenschap (goed) uit hen

uitgekozen mannen te sturen naar

Antiochië samen met Paulus en

Barnabas, Judas die aangeroepen 

wordt (als)Barsabbas en Silas,

mannen die aanvoerders zijn bij

de broeder/zusterverwanten,

23.schrijvende door hen:

“De afgezondenen en de ouden,

broederverwanten, aan de

           HAND 15

broederverwanten volgens Antiochië

en Syrië en Cilicië die( zijn) uit de

naties, verheug jullie[140] .

24.Aangezien wij gehoord hebben,

dat sommigen uit ons jullie in beroering

hebben gebracht met inbrengwoorden*   *Gr.logos = hebr. DáBháR

jullie lichaamzielen* in het ongerede   *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh

brengend, met wat wij niet

stelden, 

25.dunkte het ons goed, gelijk van 

gemoed geschiedend, uitgekozen mannen

te sturen tot jullie met onze beminde

Barnabas en Paulus, 

26.mensen die overgeleverd hebben 

hun lichaamzielen om de naam van 

onze machtiger Jezus Christus.

27.Afgezonden hebben wij nu Judas 

en Silas, ook hen door een inbrengwoord

voorleggend* dezelfde (dingen).    *Gr,apangngelloo=Hebr.NáGàD

28.Want het dunkte goed de heilige

beluchter en ons niets meer op te leggen

aan jullie aan zware belasting behalve deze

(dingen) uit dwang,

29.zich onthouden van idooloffers en

van bloed* en van versmoorden en van   *Gr.haima=Hebr.DáM=roods

hoererij. Je hiervoor hoedend, zullen

jullie voor jezelf het goede tot je zaak

maken. Sterkte!

30.Zij nu, losgemaakt geworden, kwamen

heen naar Antiochië en samenvoerende

de volte hebben zij afgegeven de zendbrief*.  *Gr.epistolè

31.En voorlezende verheugden zij zich 

bij de toeroep.

32.En Judas en Silas, ook zelf (als)profeten

geschiedende, riepen toe met veel inbreng*  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

de broederverwanten en ondersteunden.

33.En tijd* gemaakt hebbend, werden zij  *Gr.chronos

losgemaakt met vrede* vandaan van de   *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM

broeder/zusterverwanten tot wie hen

afgezonden hadden.

[34.Maar het dunkte Silas goed bij hen 

te verblijven.][141]   

35.Maar Paulus en Barnabas baanden rond

in Antiochië, lerarende en goednieuws

boodschappend* ook samen met vele anderen    *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáAShàR

           HAND 15,16

de inbreng van de machtiger.

36.En na enkele dagen sprak

tot Barnabas Paulus: laten wij 

dan ons toekerend  toezicht gaan

houden* op de broeder/zuster-    *Gr.episkopeoo= Hebr. PáQàD

verwanten volgens elke stad, waarin

wij omboodschapten de inbreng van

de machtiger, hoe zij het hebben.

37.En Barnabas besloot om ook mee

te nemen Johannes, die Marcus 

geroepen wordt. 

38.Maar Paulus achtte het waardiger

om hem die afstand nam vandaan van 

hen vandaan van Pamphilië en niet

mee kwam met hen tot het werk, niet

mee te nemen.

39.En er geschiedde aanscherping,

zodat zij zich afzonderden van elkaar

en Barnabas meenam Marcus om  

uit te varen naar Cyprus.

    18

40.Maar Paulus uitgekozen hebbend

Silas kwam weg, overgeleverd 

aan de goede gunst* van de machtiger   *Gr.charis = Hebr. ChèSèD

door de broedeverwanten.

41.En ging vooraan door Syrië  en

Cilicië ondersteunend de geroepenschappen.

16.1.En hij kwam (mensen) tegen ook       k-24 

in Derbe en in Lystra; en zie een zeker

leerling geschiedde daar met de naam 

Timotheus, stichtzoon* van een trouwe   *Gr.huios = Hebr.BéN

Joodse vrouw maar een Helleense vader,

2.die betuigd werd door de broederverwanten

in Lystra en Ikonium.

3.Paulus wilde dat hij met hem wegkwam,

en hem genomen hebbend besneed hij hem

om de Judeeërs die geschieden in dese

opstaanplaatsen*, want zij volkenden    *Gr.tops=Hebr.MáQóWM

allen dat zijn omvamende (als) een Helleen

voorhanden was.

4.En toen zij heen gingen door de steden,

leverden zij aan hen over om waar te houden* *Gr.phulassoo = hebr. SháMàR

de goeddunkens die beoordeeld waren door

de afgezondenen en ouderen in Jeruzalem.

5.En de geroepenschappen* werden degelijk  *Gr.ecclesia=Hebr.QáHàL (=Kehille)

in het vertrouwen en werden te over in

boekstaving* dagelijks.     *Gr.arithmos=Hebr.MieS’PhàR

6.En zij kwamen heen door Phrygië en de

Galatische streek, verhinderd geworden 

           HAND 16

door de heilige beluchter* om te    *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

bepraten het inbrengwoord in Azië.

7.En gekomen langs Mysië, beproefden*  *Gr.peirazoo = Hebr. NáSáH

zij naar Bithinië heen te gaan, en niet

liet het hun toe de beluchting van 

Jezus; 

8.toen zij voorbij Mysië kwamen,

traden zij omlaag naar Troas.

9.En een gezicht werd s’nachts

voor Paulus zichtbaar, een man,

een Macedoniër, iemand geschiedde

staande en toeroepend hem, zeggend:

treed door naar Macedonië, help ons.

10.En toen hij het gezicht gezien had,

zochten wij[142] regelrecht weg te komen 

naar Macedonië, instruerend dat God 

erbij geroepen heeft ons om goednieuws

te boodschappen* aan hen.     *Gr.euangngelizomai

11.En omhoog gevoerd wordend vandaan

van Troas,liepen wij snel regelrecht naar

Samothrace, en de volgende dag naar

Neapolis en vandaar naar Philippi,

12.dat geschiedt (als) het eerste stad

van het deel Macedonië, een kolonie*.    *Gr.koloonia = Lat.collonia

En wij geschiedden in deze stad,

rond banend enkele dagen.

13.En de  dag van de sabbat kwamen

wij weg naar buiten de stad langs

de rivier* waar wij uitlegden dat     *Gr.potamos = Hebr. JáAieR

het gebod geschiedde en neerzittend

praatten wij met de samenkomende

vrouwen.

14.En een zekere vrouw, met de naam

Lida, blauwroodverkoopster van de

stad Thyatira, vererend God, hoorde,

van wie de machtiger geopend had

om vast te houden de door Paulus 

beprate (dingen).

15.En toen zij gedompeld werd* en haar   *Gr.baptizoo=Hebr.TháBhàL

huis, riep zij toe, zeggende: indien

jullie hebben geoordeeld dat ik trouw 

aan de machtiger geschied, binnenkomend

in mijn huis, blijft. En zij was krachtdadig

naar ons.

16.En het geschiedde toen wij heengingen

tot het gebed, dat een zekere heerdienares*,

           HAND 16

hebbende een pythische beluchting[143],

ons tegemoet ging, die veel werkzaam-

heid voorhield voor haar machtigers*   *Gr.kurios=Hebr. AæDoNieJ

als zij voorspelde*.      *Gr.manteuoo=Hebr.QáSàM

17.Zij, die achtervolgde Paulus en ons,

schreeuwde* zeggende: deze mensen   *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ

geschieden (als) heerdienaren* van God  *Gr.doulos=Hebr. NgèBhèD

de opperste, die rondboodschappen

aan ons een neemweg* van bevrijding**.  *Gr.hodos=Hebr.DèRèK; **Gr.sootèria

18.En dit maakte zij op vele dagen.             [=Hebr.TeShuWNgáH

En Paulus tobbend geworden en zich

toegekeerd hebbend sprak tot de 

beluchter(-ing)*: ik breng jou de boodschap  *Gr.pnuema=Hb.RuWàCh

in naam van Jezus Christus om weg te

komen vandaan van haar. En hij is weg

gekomen op dat uur.

19.En haar machtigers ziende dat weg

gekomen was hun hoop op werkzaam-

heden, opnemend Paulus en Silas

sleurden(hen) naar de markt tot de

vooraangaanden*,      *Gr.archoon

20.en hen voorvoerend aan legerschare-

leiders* spraken zij: deze mensen doen   *Gr.stratègos.

afdeinzen* onze stad, (als)Judeeërs   *Gr.ektarassoo=Hebr.NgáRàTs

voor handen zijnde, 

21.en zij boodschappen gewoonten[144]

die wij niet bevoegd zijn in ons op 

te nemen of te maken, daar wij 

(als)Romeinen geschieden.

22.En mede erbij stond de krioel-

menigte op tegen hen. En de 

legerschareleiders afscheurend

van hen de gewaden bevalen

af te staven, en opleggend aan hen

vele slagen wierpen zij hen in

het waarhoudhuis*, de boodschap   *Gr.phulakè = Hebr.MieSh’MeRáH

meegevend aan de knevelwaarhouder

om onwankelbaar te behoeden hen.

24.Die zodanige boodschap aangenomen

hebbend wierp hen in  binnenste

waarhouding  en maakte hun voeten

onwankelbaar vast aan het hout.

25.En ongeveer te middernacht

liedzongen* Paulus en Silas biddende,   *Gr.humnoöo

           HAND 16

luisterden toe naar hen de geknevelden.

26.Maar plotseling geschiedde er een

turbulentie* groot zodat wankelden   *Gr.seismos+hebr.SheNgàR

de grondvesten* van het knevelhuis en   *Gr.themelion=Hebr.MáSæD

geopend werden dadelijk alle deuren

en van allen de knevels* werden afgeduwd.  *Gr.desmos=Hebr. AàSuWR

27.En uit de slaap geschied en ziende

de geopende deuren van het waarhoudhuis,

was de knevelwaarhouder, uitgehaald

hebbend het zwaard aanstaande zichzelf

aan te pakken[145], uitleggend dat weggevlucht

waren de geknevelden.

28.Maar Paulus stemde aan met een

grote stem, zeggend: doe geenszins jouzelf

een kwade zaak, want wij allen geschieden

hierbinnen.

29.En licht gewenst hebbend, kwam hij

op de voeten en rillend geschiedend,

viel hij toe voor Paulus en Silas.

30.En heengevoerd hebbend hen naar

buiten, beweerde hij: machtigers*,   *Gr.kirios=Hebr.AæDoNiej

wat is mij noodzakelijk om te maken

opdat ik bevrijd word*.     *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

31.En zij spraken: vertrouw op de

machtiger Jezus

32.en jij zult bevrijd worden jij en 

jou huis*. En zij bepraatten met hem   *Gr.oikos=Hebr.BéJT

het inbrengwoord* van God samen   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

met allen in zijn huis.

33.En meegenomen hebbend hen in

dat uur van de nacht, waste hij (hen) 

vanwege de slagen* en hij werd    *Gr.plègè=Hebr.MáKháH

gedompeld hij en allen van hem

dadelijk.

34.En heengevoerd hebbend hen naar

het huis heeft hij opgesteld een

tafel en hij juichte voor het hele huis

vertrouwd hebbend op God.

35.En toen dag geschiedde zonden af       

de legerschareleiders de stamstafhouders[146]

zeggende: laat los die mensen.

36.En de knevelwaarhouder boodschapte

die inbrengwoorden aan Paulus dat de

legerschareleiders hadden afgezonden

opdat jullie losgelaten werden. Welnu

           HAND 16,17

wegkomend gaat heen in vrede.

37.Maar Paulus beweerde tot hen:

ons toegetakeld hebbend voor het

familiepubliek onveroordeeld als Romeinse

mensen voorhanden zijnde, hebben 

zij ons geworpen in het waarhoudhuis.

En nu werpen zij heimelijk ons uit?

Niet immers: maar zelf komende

moeten zij ons hieruit voeren.

38.En stamstafhouders boodschapten

aan de legerschareleiders deze

woordinbrengen*. En zij kregen ontzag   *Gr.rèma= (ook) Hebr.DóBháR

gehoord hebbend dat zij (als) Romeinen

geschieden.

39.En komende riepen zij hen toe en

(hen)naar buiten voerend vroegen zij

weg te komen vandaan de stad.

40.Weggekomen vandaan het waarhoudhuis

kwamen zij binnen bij Lydia en ziende

de broeder/zusterverwanten riepen zij

hen toe en kwamen weg.

    19

17.1.En de-weg genomen hebbend door      k-25

Amphipolis en Apollonia kwamen zij

naar Thessalonika, waar een synagoge

van de Judeeërs geschiedde.

2.En naar wat gewoonte was voor Paulus,

ging hij in bij hen en op drie sabbatten

sprak hij hen aan vandaan de schriften,

3.Openend en bewaarstellend, dat

het noodzakelijk is dat de gezalfde* lijdt  *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh

en opstaan uit de lijfdoden* en dat deze  *Gr.nekros

geschiedt (als) de gezalfde: Jezus, die

ik omboodschap voor jullie.

4.En sommigen uit hen hebben vertrouwen

geschonken en werden toebedeeld aan

Paulus en aan Silas, en vererende Grieken

een menigte veel. En van de eerste vrouwen

niet weinig.

5.Maar de ijverende Judeeërs, tot zich

nemende van de markten sommige 

slechten en gekrioel makend brachten

tot getier de stad, en staande bij het huis

van Jason, zochten zij hen voor te voeren

in familiepubliek;

6.Hen niet gevonden hebbend sleepten* zij  *Gr.suroo=Hebr.SóChàB

Jason en sommige broederverwanten bij

de stadsvooraangaanden, schreeuwend

 dat deze het huisbewoonde* (land) tot   *Gr.oikoumenè (+gè=land)

           HAND 17

opstaan brengen, die Jason onderdak

geeft.

7.En (dat) zij allen in tegen de

goeddunkens van Caesar* zaken doen,   *Gr.kaisar=Lat.Caesar=Ned.keizer

zeggend dat er een ander (als)koning

geschiedt: Jezus. 

8.en zij brachten in beroering de

krioelmenigte en de stadsvooraangaanden

die hoorden deze (dingen) en nemend

wat aan de maat was van de kant van

Jason en van de overigen, lieten zij

hen los.

10.Maar de broedevrverwanten hebben

regelrecht door de nacht uitgestuurd

en Paulus en Silas naar Berea, die

komend te geschieden zijn naar de

synagoge van de Judeeërs heengegaan.

11.En deze geschiedden (als)betere

geschiedronden* van die in Thessaloniki,  *Gr.genea=Hebr.DóWR

zij ontvingen het inbrengwoord* met   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

alle moed, dagelijks beoordelend

de schriften of zij hadden deze (dingen)

zo.

12.Velen nu uit hen vertrouwden en van

de Griekse vrouwen van goede houding

en van de mannen niet weinigen.

13.Maar als de Judeeërs die vandaan

van Thessaloniki volkènden, dat ook in

Berea werd rondgeboodschapt door Paulus

het inbrengwoord* van God, kwamen zij  *Gr.logos=Hebr.DáBáR

ook daar doende wankelen en in beroering

brengend de krioelmenigten.

14.En regelrecht toen zonden  Paulus weg

de broederverwanten om heen te gaan

tot op de zee. Maar en Silas en Timotheüs

verbleven daar.

15.En zij die Paulus aanstelden voerden hem

tot Athene, en aannemend het gebod* tot  *Gr.entolè=Hebr,MieTs’WáH

Silas en Timotheüs opdat zij zo ijlings

kwamen tot hem, kwamen zij weg. 

    20

16.Terwijl Paulus hun ontvangst bereidde,      k-26

werd aangescherpt zijn beluchting* in hem,  *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

beschouwend de stad die (als)idoolzuchtig

geschiedde.

17.En hij nu sprak aan in de synagoge de

Judeeërs en de vereerders en op de

markt  op elke dag tot de toevalligen.

18.Maar sommigen en van de Epicureese

           HAND 17

en van de Stoïcijnse filosofen

wierpen zich samen op hem,

en sommigen zeiden: wat zou

die inbrengwoord-zaaier willen

zeggen? Maar anderen: hij dunkt

van vreemde demonen (als)

rondboodschapper te geschieden,

omdat hij Jezus en de opstanding

als goednieuwsboodschapte*.    *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáShàR

19.En bij zich nemende voerden

zij hem op de Areopagus, zeggende:

Hebben wij de kracht om te volkènnen

welke is de nieuwe leer* door jou   *Gr.didachè, van Hebr.LáMàD

bepraat?

20.Want sommige vreemd aandoende

(dingen) draag jij aan ten gehore aan

ons; wij besluiten om te volkènnen

wat toch (als)deze (dingen) wil geschieden.

21.En alle Atheners en de vreemde 

staatbijwoners hielden tot niets anders

goed tij dan iets te zeggen of te horen

dat nieuwer was.

22.En Paulus staande in het midden

van de Areopagus beweerde:

mannen van Athene, volgens alles

als meer demonvrezend beschouw

ik jullie.

23.Want doorkomend en aanschouwend

jullie eerbiedwaardigheden, vond ik

een altaar* waarop opgeschreven  was:   *Gr.Boomon

 EEN ONVOLKENDE GOD. Wie jullie nu

niet volkènnende vereren*, dar rond-   *Gr.sebesthai=(ook)Hebr.JáRéA

boodschap ik aan jullie.

24.De God die gemaakt heeft de

ordentelijkheid* en alles wat daarin(is),  *Gr.kosmos

deze voorhanden zijnde machtiger*   *Gr.kurios=Hebr.AæDoNáJ

van hemel en land huiswoont niet in

handgemaakte tehuizen*,     *Gr.naos=Hebr.HéJKáL

25.wordt ook  niet door handen van

mensen verpleegd* omdat hij (iets)   *Gr.therapeuoo

nodig heeft, hij zelf geeft allen leven

en luchten* en alle (dingen).[147]    *Gr.pnoè = (hier)Hebr.NeSháMáH 

26.En hij maakte uit één-enkele*    *Gr.heis=Hebr.AèCháD

alle natie van mensen om te huiswonen

op alaf de vertegenwendiging* van het   *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

land, begrensd hebbend tevoren gezette

tijen*, afgegrensd hebbend hun huiswonen,  *Gr.kairos=Hebr.NgéT

           HAND 17,18

27.om te zoeken God, of zij hem

tasten zouden en vinden, terwijl hij

niet ver vandaan van één ieder

van ons voorhanden is.

28.Want in hem leven wij en

bewegen wij en geschieden wij,

zoals ook sommigen van wie volgens

jullie poëten* zijn hebben gezegd:   *Gr.poiètès = letterl.: maker

want (als)geschiedronde* van hem   *Gr.genos=Hebr.DóWR

geschieden wij.[148]

29.Wij, voorhanden zijnde (als)

geschiedronden van God, zijn niet

verplicht uit te leggen, dat de

godheid aan goud of zilver of steen,

spitsmerk van de kunde en het  

gemoed  van een mens, gelijk

geschiedt.

30.God nu, de tijden* van niet-    *Gr.chronoi

volkènnen overziende, boodschapt

thans aan de mensen, dat allen alom

van besef veranderen,

31.daarom omdat hij deed staan een

dag waarop hij aanstaande is te 

oordelen het huisbewoonde* (land) in   *Gr.oikoumenè

gerechtigheid met een man* die hij   *Gr.anèr=Hebr.AieJSh

afgrensde, voorhoudend vertrouwen

aan allen, doende opstaan hem vandaan

van de lijfdoden*.      *Gr.nekros

32.Maar horende de opstanding van

lijfdoden[149], snierden sommigen, maar

anderen spraken: wij zullen horen van jou

omtrent dit ook wederom.

33.Zo kwam weg Paulus uit hun midden.

34.Maar sommige mannen, hem aanklevend*,  *Gr.kollaoo=Hebr.DáBàQ

vertrouwden, bij wie ook Dionysius

de Areopagiet en een vrouw met de naam

Damaris, en anderen samen met hen.

    21

18.1.Na deze (dingen) zich afgezonderd      k-27

hebbend vandaan van de Atheners,

kwam hij naar Corinthe.

2.En gevonden hebbend een Judees iemand

met de naam Aquila, Pontisch van geschied-

ronde, pas gekomen vandaan Italië, en

Priscilla zijn vrouw, doordat doorgezet had

           HAND 18

Claudius om af te zonderen alle Judeeërs,

vandaan van Rome, is hij bij hen gekomen,

3.en omdat hij (als)gelijkkundige geschiedt,

bleef hij naastbij hen, en zij werkten;

want zij geschieden (als) tentenmakers

van kunde*.       *Gr.technè

4.En hij sprak aan in de synagoge volgens

alle sabbat, en hij overtuigde Judeeërs

en Grieken.

5.En toen afgekomen waren vandaan

van Macedonië en Silas en Timotheüs, 

werd Paulus door het inbrengwoord*   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

samen gehouden, betuigend aan de

Judeeërs, dat (als) de gezalfde* Jezus   *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh

geschiedt.

6.Maar toen zij er tegen inzetten en

smaad beweerden, sprak hij tot hen,    [**Gr.haima=Hebr.DáM

uitbonkend* zijn mantels: jullie bloed**  *Gr.ektinassoo=Hebr.NáNgàR

op jullie eerstdeel*, rein zal ik vanaf   *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh

nu naar de naties* heengaan.    *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

7.En heengetreden vandaar, kwam hij 

naar het huis van iemand met de naam

Titius Justus vererend God, van wie

het huis geschiedde gelijkaangrenzend  

aan de synagoge.

8.En Crispus de vooraangaande van de 

synagoge vertrouwde op de machtiger

samen met geheel zijn huis, en vele

van de Corinthiërs (dit)horende

vertrouwden en werden gedompeld*.   *Gr.baptizoo=Hebr:TháBàL

9.En de machtiger sprak in de nacht

door een gezicht tot Paulus: ontzie

je niet*, maar praat en zwijg niet,   *Gr.mè phobou=Hebr.LoA~JáRéA

10.omdat ik geschied samen met jou

en niemand zal het erop toeleggen

voor jou om kwaad te doen jou,

omdat er geschiedt voor mij veel

volk* in deze stad.      *Gr.laos=Hebr.NgàM

11.En hij zat er een jaar en zes

maanden lerarend bij hen het inbreng-

woord* van God.      *Gr.logos=Hebr.DáBáR

12.Maar toen Gallio (als)proconsul

geschiedt van Achaja, stonden op

de Judeeërs gelijk-van-gemoed tegen

Paulus en zij voerden hem op het

treeplankier*,      *Gr.bèma (= bima)

13.zeggende dit: naast de wetsuitleg*   *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

overtuigt deze de mensen God te vereren.

14.Maar toen Paulus aanstaande was

           HAND 18

de mond te openen, sprak

 Gallio tot de Judeeërs:

indien er geschiedde iets onrecht-

matigs of een oplichtingswerk

slecht, o Judeeërs, volgens de

inbreng zou ik uithouden jullie,

15.maar indien er uitzoekerijen

geschieden omtrent een inbrengwoord

en namen en de wetsuitleg volgens

jullie, ziet zelf. Als beoordelaar van

deze (dingen) besluit ik niet te

geschieden.

16.En weg joeg hij hen vandaan van

het treeplankier.

17.Maar allen, opnemend Soosthenès 

de vooraangaande van de synagoge,

gaven hem slaag vooraan bij het treeplankier.

En niets van deze (dingen) was voor 
Gallio van belang.

    22

18.En Paulus, nog aan dagen aan de maat

gebleven zijnde, de broederverwanten

van zich afgezet hebbend, voer weg

naar Syrië; en samen met Priscilla en

Aquila, geschoren* hebbend in Kenchreia  *Gr.keraoo=Hebr.Hebr.GáZàR

het eerstdeel*, want hij had gebeds-   *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh

toezegging*.       *Gr.euchè=Hebr.NèDèR(Num.6)

19. En zij kwamen elkaar tegen in Ephese,

en hen liet hij achter zich, maar zelf

binnengekomen in de synagoge, 

sprak hij door met de Judeeërs.

20.Toen zij vroegen hem voor meer

tijd* te blijven, wenkte hij niet toe,   *Gr.chronos

maar (hen) van zich afzettend

en sprekend:

21[150].Wederom buig ik terug tot jullie,

indien God het wil[151], voer hij weg

vandaan van Ephese,

22.en afgekomen naar Caesarea,

toetredend en begroetend de

geroepenschap* kwam hij af naar   *Gr.ecclesia=Hebr.QáHáL

Antichië.

23.En enige tijd* gemaakt hebbend,   *Gr.chronos

           HAND 18,19

kwam hij weg, doorkomend

bijgehouden de Galatische streek

en de Phrygische, ondersteunend alle

leerlingen. 

24.En een zekere Judeeër met de naam

Apollos, een Alexandrijn van geschiedronde*,  *Gr.genos=Hebr.DóWR

een man met inbreng, kwam (hen) tegen

in Ephese, krachtig geschiedend in de

schriften.

25.Deze geschiedde, uitgalmend[152] de neemweg* *Gr.hodos=Hebr/DèRèK

van de machtiger, en gistend* van    *Gr.zeoo=Hebr.RáTàCh

beluchting* praatte hij en leraarde hij

strikt omtrent Jezus, volkènnend afgezonderd

de dompeling van Johannes.

26. En deze ging vooraan alles te verwoorden

In de synagoge.

Hem gehoord hebbend, namen Priscilla

en Aquila hem mee en legde voor hem

strikter uiteen de neemweg van God.

27.En als hij besluit door te komen naar

Aachaje, hebben de broederverwanten,

útvaardigend, geschreven aan de 

lerlingen ontvangstbereid te zijn voor

 hem, die (daar) te geschieden gekomen,

veel samenwierp voor wie vertrouwden

door de goede-gunst*.     *Gr.charis=Hebr.ChèSèD

28.Goed van strekking bracht hij de

Judeeërs terecht publiekelijk

antonend door de schriften, dat 

(als)Gezalfde* geschiedt Jezus.    *Gr.Christos=Hebr.MàShiàCh

    23

19.1.En het geschiedde, toen Apollos       k-28

geschiedde in Corinthe, dat Paulus

doorkomend de bovenaanliggende delen

kwam in Ephese en vond enige leerlingen,

2.en hij sprak tot hen: of zij heilige

beluchting* aangenomen hadden, toen zij  *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

tot vertrouwen kwamen?

Maar zij zeiden tot hem: maar zelfs niet

hoorden wij dat heilige beluchting geschiedt.

3.En hij sprak: op wie dan werden jullie

gedompeld*? En zij spraken: op de onder-  *Gr.baptizoo=Hebr.TáBàL

dompleing van Johannes.

4.En Paulus sprak: 

           HAND 19

Johannes dompelde de dompeling* van   *Gr,baptizoo=Hebr.TháBhàL

besefverandering, zeggende tot het

volk*, opdat zij vertrouwden op de    *Gr.laos=Hebr.AgàM

komende na hem, dat is op Jezus.

5.En (dit)gehoord hebbend werden zij

ondergedompeld* op de naam van   *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL

de machtiger Jezus.

6.En nadat Paulus gesteld had op hen

de handen, kwam de beluchter de heilige

op hen en zij praten in tongtalen* en   *Gr.gloossè=Hebr.LáShóWN 

zij profeteren.

7.En al de mannen geschiedden omstreeks

twaalf.

8.En binnengekomen in de synagoge

verwoordde hij alles in drie maanden

aansprekend en overtuigend omtrent het

koningschap(-rijk)* van God.    *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

9.Maar toen sommigen zich verstijfden*  *Gr.sklèrunoo=Hebr.QáShàT

en onovertuigbaar waren kwaadsprekend

van de neemweg* voor de vertegenwendiging  *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

van de volten, afstand genomen hebbend

grensde hij af vandaan-van hen de leerlingen,

dagelijks aansprekend in de vrijplaats* van  *Gr.scholè

Tyrannus.

10.En dit geschiedde in twee jaren*, zodat  *etos=Hebr.SháNáH

alle neerhuizenden van Azië horen de 

inbreng* van de machtiger. Judeeërs en

Hellenen.

11.En krachten niet toevallige maakte God

door de handen van Paulus.

12.Zodat ook op onvast-zijnden afgedragen

werden vandaan van zijn huid uitzweetdoeken

of halfschorten en ondervangen werden

vandaan-van hen kwalen en de slechte 

beluchtingen* heen gingen.    *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

13.Maar ter hand namen enkelen van de

rondgaande Judeeërs, redders uit een eed,

om te noemen bij wie hebben slechte 

beluchtingen de naam van de machtiger

Jezus zeggende: ik beëdig jullie Jezus

die Paulus verkondigt.

14.En zij geschiedden van een zekere

Skeua een Judese vooraangaand priester

(als) zeven stichtzonen, die dit maken.

15.Zich toebuigend sprak de slechte

beluchter tot hen: die Jezus volkèn ik

en die Paulus versta ik, maar jullie

(als)wie geschieden jullie.

 

           HAND 19

16.En  de mens, in wie(is) de slechte 

beluchting, opspringend machtiger zijnde

dan beiden, overmocht over hen, zodat

zij naakt en gewond wegvluchten* uit   *Gr.ekphugoo=Hebr.NuWS

dat huis*.       *Gr.oikos=Hebr.BéJT

17.En dit geschiedde volkènd ook bij alle

Judeeërs en de Hellenen die neerhuizen

In Ephese, er  viel ontzag* op hen allen,  *Gr.phobos=Hebr.JáRéA

En zij maakten groot de naam van de

machtiger Jezus.

18.En velen van hen die vertrouwden

gingen vooraan gelijkgevend sprekend*   *Gr.homologeoo  

en omboodschappend hun zakendaden*.  *Gr.praxis

19.En aan de maat zijn van hen, die

onwerken als-zaken doen*, zij die,   *Gr.praktizoo

bijeen gedragen hebbend de staafboeken*,  *Gr.Biblion=Hebr.MieS’PhàR 

(ze) verbrand hebben voor de-vertegen-

wendiging van allen; en zij stelden met

stemstenen samen de waarden daarvan

en zij vonden aan zilver  vijf maal tien

duizend (gewichten).

20.Alzo volgens de volharding van de

machtiger nam toe het inbrengwoord*   *Gr.logos=Hebr.DáBháR 

en werd vermogend.

21.En toen deze (dingen) volledig

gemaakt waren, stelde zich in Paulus

in de beluchting* doorgekomen Macedonië  *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

en Achaie om heen te gaan naar

Jeruzalem, sprekend dat “het mij

noodzakelijk is om na het geschieden 

aldaar ook Rome te zien”.

22.En afgezonden hebbend naar Macedonië

twee van wie bedienen* hem,Timotheüs  Gr.diakonein=Hb SháRàTh

en Erastus, heild hij zelf zich op een tijd*  *Gr.chronos

in Azië.

23.En er geschiedde in hetzelfde tij* beroering  *Gr.kairos=Hebr.NgéT

niet weinig omtrent de neemweg*.   *Gr.hodos=Hebr.DèRèK  

24.Want iemand met de naam Demetrius,

zilversmid makend zilveren Artemis-tehuizen

hield voor aan  de deskundigen* niet weinig  *Gr.technitès

werkzaamheid,

25.die hij te hoop deed lopen en de

bewerkers* aan zodanige (dingen), sprak hij:  *Gr.ergazoo=Hebr.CháRàSh

mannen, jullie verstaan dat uit deze

werkzaamheid welvaart voor ons geschiedt;

26. en jullie aanschouwen en horen, dat

niet afgezonderd van Ephese maar van

ongeveer algeheel Azië deze Paulus,

overtuigd hebbend, een krioelmenigte

           HAND 19

aan de maat van standpunt

veranderde, zeggende, dat er geen

goden geschieden die door handen

zijn geschied.

27.Maar niet afgezonderd is er

gevaar dat voor ons de bedeling 

op een terechtwijzing komt te staan,

maar ook dat de tempel* van de grote   *Gr.hieros

godin Atremis tot niets gerekend

wordt, en aanstaande is om gereinigd

te worden van haar grootheid, die

geheel Azië en het behuiswoonde*   *Gr.oikoumenè: aanvullen: gè = land

vereert.

28.En (dit)gehoord hebbend en

geschiedend vol gemoedstoorn*     *Gr.thumos=Hebr.AàPh=neuswaliging

schreeuwden* zij zeggende: groot(is)   *Gr.krazoo=Hebr.TsóNgàQ

de Artemis van de Ephesiërs.

29.En vol gemaakt werd de stad van

de ineenstorting en zij drongen op

gelijk van toorngemoed* naar de    *Gr.thumos=Hebr.AàPh 

schouwburg*, mee-roppend Gaius en   *Gr,theatron

Aristarchus, Macedoniërs, mede

met Paulus van (familie-)huis zijnden.

30.En toen Paulus besloot binnen

te komen in het familievolk*, lieten   *Gr.dèmos (vgl Nederl. demo-cratie)

hem dat niet toe de leerlingen.

31.En sommigen van de Aziatische

voraagaanden riepen hem toe

zichzelf niet te begeven naar de

schouwburg*.      *Gr.theatron

32.En zij schreeuwden* allen iets   *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ

anders; want de geroepenschap*    *Gr.ekklesia

geschiedde ineengestort en de

meesten volkènden niet wegens welke

(zaak) zij samen gekomen waren.

33.En uit de krioelmenigte deden zij

Alexander aantreden, daar de Judeeërs

hem naar voren wierpen. En Alexander

turbulerend met de hand, wilde het

sprekend opnemen voor het familievolk.

34.Maar volkènnend dat hij(als)Judeeër

geschiedt, geschiedde één-enkele stem*  *Gr.phoonè=Hebr.QoL

uit allen, ongeveer twee uren 

schreeuwende: groot (is) de Artemis van

de Ephesiërs.

35.Maar nadat de schriftkundige[153] (hen)

had teruggezonden[154] beweert hij:

           HAND 19,20

Mannen Ephesiërs, wie immers

van de mensen geschiedt (als) die

niet volkènt dat de stad van de

Ephesiërs geschiedt (als) de tempel-

schoonhoudster van de grote Artemis

en het van boven neergevallen (beeld)[155]?

36.Aangezien nu ontegenzeggelijk 

 geschieden deze (dingen), geschiedt het

noodzakelijk dat jullie teruggezonden

voorhanden zijn en niets overvallends

aan zaken doet.

37.Want jullie hebben opgevoerd deze

mannen noch tempelinbeslagnemers

noch smaadbweerders van onze godheid.

38.Indien dan nu Demetrius en zijn

mdede kundigen* hebben tegen iemand  *GR.suntechnitès

een inbrengwoord*, er worden marktzittingen  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

gehouden en er geschieden proconsuls.

Zij moeten elkaar oproepen.

39.Maar indien jullie verder  nog iets

verzoeken, zal dat in een wettige

geroepenschap* opgelost worden.   *Gr.ekklesia

40.Ook lopen wij immers gevaar

opgeroepen te worden vanwege opstand

om vandaag, omdat er geen reden

voorhanden is, waardoor wij niet de

kracht zullen hebben om rekenschap*   *Gr.logos

te geven omtrent dit samen verkeren.

En dit gesproken hebbend, lieten zij los

de geroepenschap*.      *Gr.ekklesia

20.1.Na het stoppen van het getier,       k-29

nadat Paulus meegestuurd had de

leerlingen en toegeroepen had, kwam

hij gegroet hebbend, weg om heen

te gaan naar Macedonië.

2.Komend door die delen en toeroepend

hen met veel inbrengwoord, kwam hij

naar Hellas(Griekenland),

3.en gemaakt hebbend drie maanden,

toen er raadslag geschiedde door de

Judeeërs voor hem, die aanstaande

was om op te varen naar Syrië, 

geschiedde hij tot bekentenis* om   *Gr.gnoomè

om te keren door Macedonië.

4.En te paard gaat mee voor hem

Soopatros van Purros uit Berea,

           HAND 20

en van de Thessalonicenzen 

Aristarchus en Secundus, en Gaius

uit Derbe en Timotheus, en de

Aziaten Tuchicus en Trophimus.

5.En zij ons vooruit gekomen bleven

in Troas.

6.En wij voeren af na de dagen van

de ongezuurde* (broden) vandaan van   *Gr.azumos=Hebr.MàTsáH[156]

Philippi en wij kwamen tot hen over 

vijf dagen, waar wij rond baanden

zeven dagen.

7.En toen wij op de eerste dag van de

sabbatsweek samengevoerd waren om

brood* te breken**, was Paulus met   *Gr.artos=Hebr.LèChèM; **Gr.klaoo=

hen in bespreking, anstaande zijnde                    [Hebr.SháBàR

om weg te komen de volgende morgen. 

En hij strekte door het inbrengwoord*    *Gr.logos=Hebr.DáBháR

tot middernacht.

8.En er geschiedden toortsen aan de maat

in de boven(zaal) waar wij samen

gevoerd waren.

9.En een zekere jongeling, die er zat,

met de naam Eutuchos bij het deurtje,

overgedragen aan een diepe slaap, toen 

Paulus in bespreking was steeds meer,

overgedragen vandaan van de slaap,

viel hij vandaan van de derde vloer naar

beneden en werd lijfdood* opgepakt.   *Gr.nekros

10.Neergetreden viel Paulus over hem heen

en (hem)om zich heen nemend, sprak hij:

tiert niet, want de lichaamziel* van hem  *Gr.psuchè=Hebr. NèPhèSh

geschiedt in hem.

11.En als hij  weer omhoog getreden was

en brood gebroken had en gesmaakt,

en aan de maat geconverseerd* had met hen,  *Gr.homileoo

zo is hij weggekomen.

12.En zij voerden het kind levend mee

en werden toegeroepen mateloos.

    25 

13.Maar wij vooruitkomende op het 

vaartuig werden heen gevoerd naar Assos,

daar aanstaande zijnde om Paulus op 

te nemen;

14.En toen hij zich samenwierp met ons

in Assos, hem opgenomen hebbend

           HAND 20

kwamen wij naar Mitylene;

15.en daar weggevaren zijnde

de volgende morgen zijn wij aangekomen

tegenover Chios, en de andere dag

wierpen wij uit in Samos, en de aanhoudende

(dag) kwamen wij naar Milete.

16.Want Paulus had geoordeeld langs

Ephese te varen, opdat het hem niet

geschieden zou een tijd rond te banen

in Azië.Want hij was vlijtig, indien in hem 

kracht  geschiedde, om de vijftigste* dag  *Gr.pentakosta > pinksteren

te geschieden in Jeruzalem.

17.En vandaan van Milete (iemand)

gestuurd hebbend naar Ephese, riep hij

tezamen de ouden van de geroepenschap*.  *Gr.ekklesia=Hebr.QáHáL

18.En toen zij bij hem kwamen te

geschieden, sprak hij tot hen:

jullie hebben verstaan, vanaf de eerste

dag vanaf welke ik optrad in Azië, hoe

ik samen met jullie al de tijd* geschiedde,  *Gr.chronos

19.heerdienend* de machtiger met alle   *Gr.douleuoo=Hebr.NgáBàD

nederige gezindheid en tranen en 

beproevingen die bij mij samentraden

in de beraadslagingen van de Judeeërs,

20.hoe ik niets ondergezonden heb

van de bijdragen om ze jullie niet

door te boodschappen en jullie te leraren

in publiek en aan de huizen.

21.en doorgaand betuigend en aan de

Judeeërs en de Hellenen de besefverandering* *Gr.metanoia

naar God en het vertrouwen op de machtiger

van ons Jezus.

22.En nu zie mij gekneveld* door de beluchter *Gr.desmoöo=Hebr.AáSàR

ik ga heen naar Jeruzalem.

23.Behalve dat de heilge beluchter* per stad  *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh 

mij doorgaande betuigt zeggend, dat

kneveling en beënging mij zullen blijven.

24.Maar van  geen inbreng* maak ik de   *Gr.inbreng=Hebr.DáBháR

lichaamziel* van waarde voor mijzelf,   *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh

opdat ik al-af zal maken* de loop en de   *Gr.teleioo=Hebr.KáLáH

bediening* die ik aannam van de kant van  *Gr.diakonia=Hebr.MeSháRèTh 

de machtiger Jezus, om doorgaand te

betuigen de goednieuwsboodschap* van   *Gr.euangngelion=Hebr.BáSháR

de goede gunst* van God.     *Gr.charis=Hebr.ChèSèD

25.En nu zie ik ik volkèn, dat jullie  niet

meer zullen zien  mijn vertegenwendiging*,  *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

jullie allen bij wie ik doorkwam,

verkondigend het koningschap(-rijk)*.   *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

Daarom betuig ik jullie op de dag van

           HAND 20

vandaag, dat ik rein geschied

van het bloedrood* van allen.    *Gr.haima=Hebr.DáM

27.Want niet hebben wij (iets)

ondergezonden om niet  te boodschappen

al-af  het besluit van God voor ons.

28.Houdt vast aan elkaar en aan al-af

het geweide. Waarover jullie de heilige

beluchter gesteld heeft tot toezichthouders*  *Gr.episkopos > bisschop

om te weiden de geroepenschap* van God,  *Gr.ekklesia=Hebr.QáHáL

die hij aanmaakte door zijn eigen

roodbloed(-storting)*.     *Gr.haima=Hebr.DáM

29.Ik volkèn, dat binnen zullen komen

na mijn aftocht zware wolven* naar   *Gr.lukos=Hebr.ZeAéBh

jullie die geen mededogen* zullen   *Gr.pheidomai=Hebr.CháMàL

hebben met de weidekudde;

30.en uit jullie zelf zullen opstaan*   *Gr.anhistèmi=Hebr.QuWM

mannen* bepratend verkeerde (dingen)   *Gr.anèHebr.AieJSh

om weg te halen de leerlingen

achter zichzelf aan.

31.Daarom weest waakzaam indachtig*   *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR[157]

zijnde dat ik drie jaar nacht en dag

niet gestopt ben met tranen te 

onderrichten* één ieder.     *Gr.noutheteoo=Hebr.JáSàR

32.En wat nu betreft, ik stel in

bewaring jullie bij de machtiger en

bij het inbrengwoord* van zijn    *Gr.logos=Hebr.DáBháR

goede gunst* welke krachtig is om   *Gr.Chrais=Hebr.ChèSèD

het huis te stichten* en te geven het   *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH 

wettig aandeel* bij alle geheiligden.[158]

33.Zilver of goud of kleding heb ik

van niemand begeerd*[159].     *Gr.epithumeoo=Hebr.CháMàD

34.Zelf volkènnen jullie dat voor

mijn behoeften en voor die geschieden

samen met mij handlangers waren

deze handen*[160].      *Gr.cheir=Hebr.JàD

35.Alle (dingen) heb ik getoond aan

jullie, dat zo arbeidend het noodzakelijk 

is om het op te nemen voor de onvasten,

en indachtig* te zijn aan de inbrengwoorden  *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR

van de machtiger Jezus, omdat hij zelf

sprak: gelukkigmakend* geschiedt meer   *Gr.makarios=Hebr.AæShèR

het geven dan het aannemen.[161] 

          HAND 20,21

36.En deze dingen sprekend, stellend

zijn knieën samen met hen allen,

heeft hij gebeden.

37.En geween aan de maat geschiedde

van allen, en vallende om de hals van

Paulus, liefkoosden zij hem, smart

hebbende het meeste over het inbrengwoord*  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

dat hij gesproken had, dat zij niet meer

aanstaande zullen zijn om zijn 

vertegenwendiging* te aanschouwen.   *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

En zij voorop stuurden hem naar het vaartuig.

    26

21.1.En toen het geschiedde dat wij

omhoog gevoerd werden, weggehaald

geworden vandaan van hen, regelrecht 

snel lopend, kwamen wij naar Kos en

(de dag)daarop naar Rodos en daarvandaan

naar Patara;

2.en gevonden hebbend een vaartuig

dat overstak naar Phoenicië, daarop 

getreden werden wij weggevoerd.

3.En tevoorschijn ziende komen Cyprus

en dat achterlatend links vaarden wij

naar Syrië, en kwamen wij aan in  Tyrus;

want daar ontvrachtte zich het vaartuig

de lading.

4.En gevonden hebbend de leerlingen

verbleven wij daar zeven dagen; zij nu

zeiden aan Paulus door de beluchter*  om  *Gr.pneuma=Hebgr.RuWàCh

niet aan te treden in Jeruzalem.

5.Maar toen het geschiedde dat wij

geschikt gekregen hadden de dagen,

weggekomen, gingen wij heen,

terwijl allen voorop ons  stuurden

vrouwen en borelingen tot buiten de

stad, en stellend de knieën op de oever

biddende

6.groeten wij elkaar, en wij traden in

op het vaartuig en zij keerden om naar

de eigen (zaken).

7.En wij, het varen ervanaf gebracht 

hebbend vandaan Tyrus, kwamen elkaar

tegemoet in Ptolemaeus, en begroet

hebbend de broeder/zusterverwanten

bleven wij één-enkele dag bij hen.

8.Maar de volgende dag weggekomen,

           HAND 21

gekomen naar Caesarea en

binnen gekomen in het huis van

Philippus de evangelist, die geschiedt

uit (een van) de zeven, bleven wij

bij hem; 

9.en aan deze geschiedden 

vier dochters* maagden** die    *Gr.thugatèr=Hebr.BàT; **Gr.

profeteren.        Parthenos=Hebr.BeToeLáH

10.En toen wij er bleven meerdere

dagen, kwam af vandaan van Judea

een zekere profeet met de naam 

Agabus.

11.En gekomen bij ons, weggepakt

hebbend de gordel* van Paulus,    *Gr.zoonè=Hebr.ChæGóWR

gekneveld* hebbend van zichzelf     *Gr.deoo=Hebr.AáSàR

de voeten en de handen, sprak hij:

deze (dingen) zegt de beluchter*    *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh 

de heilige: de man van wie geschiedt

deze gordel zullen evenzo knevelen

in Jeruzalem de Judeeërs en 

overleveren in de handen van de

naties.

12.En toen wij hoorden deze (dingen)

riepen wij toen en ook die in de

opstaanplaats om niet omhoog te treden

naar Jeruzalem.

13.Toen boog zich toe Paulus: wat

maken jullie wenende en murw makend

mijn hart? Want niet afgezonderd om

gekneveld te worden maar ook om te

sterven in Jeruzalem heb ik bereidheid

om de naam van de machtiger Jezus.

14.En  toen hij niet overtuigd werd,

werden wij rustig, sprekend: de wil

van de machtiger moet geschieden.

   27

15.En na die dagen  ons toebereid hebbend      k-31

traden wij omhoog naar Jeruzalem.

16.En mee kwamen ook van de leerlingen

vandaan van Caesarea met ons, voerende

(ons)langs hem bij wie wij gastvreemdeling

zouden zijn, een zekere Mnason een

Cyprioot, een vooraangegane* leerling.   *Gr.archaios

17.En toen wij te Jeruzalem geschiedden,

namen ons aan met plezier de broederverwanten.

18.De volgende(dag) kwam Paulus met ons

binnen bij Jakobus en al de ouden* kwamen  *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN

er te geschieden.

19.En hen begroet hebbend zette hij uiteen

           HAND 21

volgens elk-één op zich van de (dingen)

die God maakte bij de naties* door   *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

zijn bediening*.      *Gr.diakonia=Hebr.MeSháRèTh

20.Ern zij, (dit) horende, gaven dunkzwaarte*  *Gr.doxazoo=Hebr.KáBhéD

aan God en zij spraken tot hem: jij

aanschouwt, broederverwant, hoeveel

duizenden er geschieden bij de Judeeërs

van hen die zijn gaan vertrouwen

en allen zijn voorhanden als ijveraars*   *Gr.zèLootès; zèLoöo=Hebr.QáNéA

van de wetsuitleg*.      *Gr.nomos=Hebr,TóWRáH

21.Maar doorgalmd* werden zij omtrent  *Gr.katècheoo

jou, dat jij afstandneming leert van

Mozes aan alle Judeeërs onder de naties,

zeggend: dat zij niet  besnijden* de   *Gr.peritemnoo=Hebr.MuWL

borelingen* en niet volgens de     *Gr.teknon=Hebr.JèLèD

gewoonten* rond schrijden.    *Gr.ethos

22.Wat geschiedt er nu? Overal horen

zij dat jij gekomen bent.

23.Maak dit, wat wij jou zeggen:

er geschieden voor ons vier mannen,

die een gebedstoezegging* hebben   *Gr.euchè = (hier) Hebr.NèDèR

op zichzelf.

24.Deze meenemende heilig je met

hen en spendeer (iets) aan hen

opdat zij haarknippen* het eerstdeel**,   *Gr.xuraoo=Hebr.GáLàCh; **Gr.

en allen zullen volkènnen, dat van de    [kephalè=Hebr.RoAWSh

(dingen) waarvan zij doorgalmd worden

omtrent jou, niets geschiedt, maar

dat ook jij op één lijn bent, waarhoudend*  *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR

de wetsuitleg*.      *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

25.Maar omtrent de naties die zijn gaan

vertrouwen hebben wij toegezonden,

oordelend, dat zij zich hebben waar te

houden en van het idoolgewijde en van

het rode bloed* en van het verstikte en   *Gr.haima=Hebr.DáM= roods

van hoererij*.      *Gr.porneia=Hebr.ZooNáH

26.Toen kwam Paulus meenemende de       k-32

mannen de aangehouden dag, met hen

zich geheiligd hebbend, binnen in de tempel,

rondboodschappend het volledig zijn

van de dagen van de heiliging[162], totdat

aangedragen* was voor elkeen ieder   *Gr.prospheroo=Hebr.QáRàB[163]

           HAND 21

van hen de aandraaggave.

27.Maar toen het aanstaande was dat

de zeven dagen al-af-waren* lieten   *Gr.sunteleoo=Hebr.KáLáH

de Judeeërs vandaan van Azië, hem

aanschouwd hebbend in de tempel,

ineenstorten al de krioelmenigte

en zij wierpen op hem de handen,

28.schreeuwende*:      *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ

mannen Israëlieten  helpt: deze geschiedt

(als) de mens die tegen het genotenvolk*  *Gr.laos=Hebr.NgàM

en de wetsuitleg* en deze opstaanplaats**  *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH; **Gr.

allen overal leraart en ook nog Hellenen   [topos=Hebr.MáQóWM

binnenvoert in de tempel en gemeen maakt*  *Gr.koinoöo

deze opstaanplaats.

29.Want zij geschiedden tevoren gezien

hebbend Trophimus de Ephiesiër in de stad

samen met hem, van wie zij er mee rekenden

dat Paulus hem in de tempel binnenvoerde.

30.En bewogen werd de stad geheel en 

er geschiedde* een samenloop van het   *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ

genotenvolk en opgenomen hebbend Paulus

sleurden zij hem buiten de tempel.

En regelrecht sloten zij de deuren.

31.En toen zij zochten hem te vermoorden*  *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG

trad omhoog  een bewering tot de

voraangaande over duizend van de groep

dat geheel Jeruzalem ineen stortte;

32.die terstond, meenemend

legerschareleden* en vooraangaanden over  *Gr.stratiootès: Gr.stratia=Hebr. 

honderd, omlaag liep op hen toe.      (TsáBáA

En zij, ziende de vooraangaande over duizend

en de legerschareleden stopten het slaan 

van Paulus.

33.Toen, lijfnagekomen*, nam de vooraangaande *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB

over duizend hem op en beval hem te knevelen* *Gr.deoo=Hebr.AáSàR 

met twee kettingen, en deed navraag* (als) wie *Gr.punthanomai=Hebr.DáRàSh

hij geschiedde en wat hij gemaakt had.

34.En allen stemden op iets anders in de

krioelmenigte. En als hij niet de kracht had

te volkènnen iets onwankelbaars door het

getier, beval hij hem te voeren in de

legeropwerping*.      *Gr.parembolè=Hebr,MeChaNieM 

35.En toen hij geschiedde op de treden,    [neerlatimgsplek

trad in, dat hij opgetild werd door de

leregrschareleden wegens het geweld van

de krioelmenigte.

36.Want de volte van het genotenvolk volgde

schreeuwend: pak aan hem.

37.En aanstaande om binnen te varen in de 

           HAND 21,22

legeropwerping, zegt Paulus tot

de vooraangaande over duizend:

Geschiedt er bevoegdheid* voor mij   *Gr.exousia

om iets te spreken tot jou?

En hij beweerde: Helleens[164] volkèn jij?

38.Niet geschied jij (als) de Egyptenaar,

die voor deze dagen, opgestaan en

wegvoerend naar de inbrengleegte*   *Gr.erèmos=Hebr.MieD’BàR

vier honderd mannen van de dolkdragers?

39.Maar Paulus sprak: ik geschied (als)

een Judees mens uit Tarsis, in Cilicië

van een niet onbetekende stad stadsburger*.  *Gr.politès

Ik heb van jou (dit) nodig: vaardig mij uit

om te praten tot het genotenvolk*.   *Gr.laos=Hebr.NgàM

40.En toen hij het uitgevaardigd had,

turbuleerde Paulus, staande op de treden,

met de hand naar het genotenvolk.

En toen er veel zwijgen* geschiedde,   *Gr.sigaoo=Hebr.CháRàSh

stemde hij af op de Hebreeuwse spraak*,  *Gr.dialektos

zeggend:

22.1.Mannen, broederverwanten en       k-57

omvamenden, hoort  mij het sprekend

opnemen nu voor jullie.

2.(En horende dat hij met de Hebreeuwse

spraak afstemde op hen hielden zij te meer

rust in acht. En hij beweert:)

3.Ik geschied (als) een Judeese  man, tot

geschieden gebracht[165] in Tarsis van 

Clilicië, en opgevoed in deze stad, aan de

voeten van Gamaliël onderricht* volgens  *Gr.paideuoo=Hebr.JáSàR

de striktheid van de omvademende wetsuitleg*,  *Gr.wetsuitleg=Hebr.TóWRáH

voorhanden als een ijveraar* van God zoals  *Gr.zèloöo=Hebr.QáNáA

jullie allen vandaag geschieden,

4.die deze neemweg* heb vervolgd   *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

tot stervens toe, knevelend* en overleverend  *Gr.deoo=Hebr.AáSàR

in waarhouding* en mannen en vrouwen,  *Gr.phulakè=Hebr.MieSh’MóWR

zoals ook de vooraangaand priester betuigt

over mij

5.en al-af de ouden-raad* van wie ook   *Gr.presbyterium

zendbrieven ontvangen hebbend tot de

broederverwanten ben ik naar Damascus

heen gegaan, zullende voeren ook die  daar

geschieden gekneveld naar Jeruzalem, opdat

zij ter waarde beboet zouden worden.

6.En het geschiedde* aan mij, heengaande  *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ

en lijfnaderend* Damascus omtrent   *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB

           HAND 22

middagtijd* (dat) plotseling uit de    *Gr.meèmbria=Hebr.TseCháRieJM

hemel ombliksemde een licht aan de maat*  *Gr.hikanos=Hebr.DieJ

om mij heen,

7.en ik viel op de-zitgrond en ik hoorde

 een stem* die zegt aan mij: Saul, Saul,  *Gr.phoonè=Hebr.QóWL

waarom vervolg jij mij?

8.En ik boog mij toe: (als)wie geschied 

jij machtiger? En hij sprak tegen mij:

ik geschied (als) Jezus de Nazoreeër,

die jij vervolgt.

9.En die samen met mij geschieden,

aanschouwden wel het licht*, maar niet  *Gr.phoos=Hebr.AóWR

hoorden zij de stem die praatte met mij.

10.En ik sprak: wat moet ik maken, 

machtiger? En de machtiger sprak tot mij: 

ga opgestaan heen naar Damascus, en

daar zal er met jou gepraat worden 

omtrent alle (dingen) die gezet worden

voor jou om te maken.

11.En omdat ik niet opkeek van de dunkzwaarte* *Gr.doxa=Hebr.KáBhóWD

van dat licht, ben ik, bij de hand gevoerd door 

de met mij geschiedenden, gekomen naar Damascus.

12. En een zekere Ananias, een man 

welnemend volgens de wetsuitleg*, betuigd  *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

door alle mede-huisbewonende Judeeërs, 

13.gekomen bij mij en bijstaande, sprak tot mij:

Saul, broederverwant, kijk op. En ik in die ure 

keek op naar hem.

14.En hijsprak: de god van onze omvamenden

nam te voren bij de hand jou om te volkènnen

zijn wil en te zien de rechtvaardige* en  *Gr.dikaios=Hebr,TsàDDieJQ 

te horen de stem van zijn mond*,   *Gr.stoma=Hebr.PèH

15.dat jij zou geschieden (als) getuige voor hem

tot alle mensen van wat jij gezien en

gehoord hebt.

16.En nu wat is er aanstaande voor jou?

Word, opgestaan, gedompeld* en   *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL 

afgewassen*        *Gr.louoo=Hebr.RóChàTs

van jouw verwaardingen*, aangeroepen  *Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH

hebbend zijn naam*.

17.En het geschiedde* aan mij, toen ik   *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ

omgekeerd was naar Jeruzalem en toen

ik bad in de tempel, dat ik geschiedde

in uitstaandheid*       *Gr.ekstasis > extase

18.en hem zag, die zegt tot mij:

bevlijtig je en kom weg met ijl uit

Jeruzalem, omdat zij niet 

ontvangstbereid zijn voor jouw getuigenis

omtrent mij.

           HAND 22

19.En ik sprak: machtiger, zelf

verstaan zij, dat ik geschiedde

in waarhouding nemend* en    *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR  

knevelend* volgens de synagogen   *Gr.deoo=Hebr.AáSàR 

hen die vertrouwen op jou.

20.En toen uitgestort* werd het    *Gr.ekchunoo=Hebr.SháPhàK

roodbloed* van Stefanus jouw getuige,   *Gr.haima=Hebr.DáM (= roods)

geschiedde ook ik erbijstaand

en meegoeddunkend en waarhoudend

de mantels van wie hem aanpakken*.   *Gr.anhaireoo=Hb.CháLàL

21.En hij sprak tot mij: ga heen 

omdat ik tot naties* verweg jou moet    *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

afzenden.

22.En zij hoorden naar hem tot deze inbreng*.  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

En zij droegen hoog heen* hun    *Gr.aireoo=Hebr,NáSsáA

stem* zeggende: pak aan vandaan uit het  *Gr.phoonè=Hebr.QóWL

land zo iemand; want niet kwam hem

toe leven*.       *Gr.zèn=Hebr.CháJáH

23.En toen zij schreeuwden* en weg   *Gr.kraugoo=Hebr.TsáNgàQ

wierpen* de mantels en     *Gr.riptoo=Hebr.SháLàK

schurkstof* opwierpen in de waainevel**,  *Gr.koniortos=Hebr.AáBàQ ;**Gr,aèr

24.beval de vooraangaande over duizend

hem binnen te voeren  in de

legeropwerping*, sprekend met     *Gr.parembolè=Hebr.MàChæNàieM

geselkwellingen na te vragen*, opdat hij  *Gr.etazoo=Hebr.DáRàSh

zou volkènnen om welke reden zij hem

zo tegenstemden.

25.Maar toen zij hem voorstrekten met

de riemen, sprak Paulus tot de erbij staande

vooraangaande over honderd: is er soms

voor jullie bevoegdheid* een mens, Romeins  *Gr.exousia

en onveroordeeld, te geselen? 

26.En de voraangaande over honderd,

(dit)gehoord hebbend en toegekomen naar

de voraangaande over duizend, boodschapte

zeggend: wat ben jij aanstaande te maken?

Want deze mens geschiedt (als) Romein.

27.En de vooraangaande over duizend, 

toegekomen, sprak tot hem: zeg mij:

geschied jij (als) Romein? En beweerde: ja.

28.En toe boog zich de voraangaande over

duizend: ik heb voor veel hoofdsom dit

stadsburgerschap* verworven**; maar Paulus  *Gr.politeia; **ktamai=Hebr.QáNáH

beweerde: maar ik ben (zo) de geschiedenis

ingebracht.

29.Rgelrechgt nu gingen afstaan vandaan

van hem die aanstaande waren hem na te

vragen. En de vooraangaande over duizend

had ontzag*, volkènnend dat Hij geschiedt  *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA

           HAND 22,23

(als)Romein en dat hij geschiedde (als)

een hem gekneveld hebbende.

    28

30.En de volgende dag, besluitend te       k-33

volkènnen onwankelbaar wat wordt

aangeklaag door de Judeeërs, maakte

hij hem los en beval samen te komen

met de vooraangaande priesters ook 

al het sanhedrin*, en aangevoerd hebbend  *Gr.sunedrion(= letterl.samenzit)[166]

deed hij Paulus staan binnen hen.

23.1.En Paulus starend naar het 

sanhedrin, sprak: ik ben met alle

goede medewetendheid stedeling

geweest voor God tot deze dag.

2.Maar de vooraangaande hogepriester

Ananias zette  aan de omstanders

hem te slaan zijn mond.

3.Toen sprak Paulus tot hem: God is

aanstaande jou te slaan , witgekalkte*   *Gr.konia=Hebr.SsieJD

wand*; en jij zit neer oordelend    *Gr.toichos=Hebr.QieR

mij volgens de wetsuitleg en tegen

de wetsuitleggingen in beveel jij mij

te slaan?  

4.Maar de omstanders spraken: 

schimp jij de vooraangaan priester van

God?.

5.En Paulus beweerde: niet te volkènnen is,

broederverwanten, dat hij geschiedt (als)

de vooraangaande priesters. Geschreven is

immers dat van de vooraangaande* van het  *Gr.archoon=Hebr.NáSieA

genotenvolk* zul jij niet zeggen kwaad.[167]  *Gr.laos=Hebr.NgàM

6.En Paulus volkènnend dat de ene helft 

geschiedt van de Sadduceeën en de andere

van de Pharizeeën schreeuwde* in het   *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ

sanhedrin: mannen broederverwanten, 

ik geschied (als) Pharizeeër; omtrent de

hoop* en de opstanding van de lijfdoden  *Gr.elpis=Hebr.TieQ’WáH(=gespan-

word ik geoordeeld.        [nenheid)

7.En toen hij dit bepraatte, geschiedde

er opstand van de Pharizeeën en

Sadduceeën en spleet* de volte.    *Gr.schizoo=Hebr.BáQàNg

8.Want de Sadduceeën zeggen dat er

niet geschiedt noch opstanding noch 

een werkbode*       *Gr.angngelos=Hebr.MáL’AàK 

           HAND 23

noch beluchting*; maar de Pharizeeën   *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

zeggen gelijkgegevend die beiden.

9.En er geschiedde een groot geschreeuw,

en sommigen die opgestaan waren van

de scnriftkenners van de delen van de

Pharizeeën twistten* door zeggende:   *Gr.machomai=Hebr.RieJB

geen kwaad vinden wij in  deze mens;

en als een beluchting gepraat heeft 

door hem of een werkbode –

10.En toen er veel opstand geschiedde,

beval de vooraangaan de over

duizend ontzag hebbend dat niet 

uiteen gehaald zou worden Paulus door hen,

dat een legerschare* zou neertreden   *Gr.strateuma=Hebr.TsáBáA

om hem te roven uit hun midden en te

voeren  naar de legeropwerping*.   *Gr.parembolè=Hebr,MàChæNèH

11.En in de aanvolgende nacht sprak

hem bijstaande de machtiger: wees

gerust: want zoals jij moet getuigen

de dingen omtrent mij in Jeruzalem,

zo is het noodzakkelijk dat jij ook in

Rome getuigt.

12.En toen de dag geschiedde, hebben

de Judeeërs, makende een samenverkering

zichzelf vervloekt*  zeggende niet te eten  *Gr.anatithèmi=Hebr.AáRàR(Rab.)

noch te drinken zolang zij niet vermoord

hadden Paulus.

13.En er geschieden meer dan veertig die

deze samenzwering* gemaakt hadden.   *Gr.omnumi=Hebr.ShóBhàNg (=

14.Sommigen, aangekomen, spraken tot     [bezevenen.

de vooraangaande priesters en de ouden*:  *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN

met een vloek vervloekten wij onszelf

niets te smaken* zoalng wij niet vermoord  *Gr.geuoo=Hebr.TháNgàM

hebben Paulus.

15.Jullie nu, brengt naar voren bij de 

vooraangaande over duizend, opdat hij

neer voert hem tot ons, alsof wij aanstaande

zijn om verder te volkènnen strikter de

dingen omtrent hem; maar wij, voordat 

hij lijfnadert* geschieden gereed hem   *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB

aan te pakken.

16.Maar toen de stichtzoon van de

zusterverwante van Paulus van de loerzit hoorde,

kwam hij te geschieden en kwam hij in

in de legeropwerping en boodschapte (‘t)aan

Paulus.

17.En Paulus, erbij geroepen hebbend  één-enkele

van de vooraangaanden over honderd, beweerde:

voer af deze jongeling naar de vooraangaande

           HAND 23

over duizend, want hij heeft

iets aan hem te boodschappen.

18.Hij nu hem meenemend  voerde

hem  tot de vooraangaande over

duizend en beweert: de geknevelde*   *Gr.desmios=Hebr.AæSuWR

Paulus mij opgeroepen hebbend

vroeg deze jongeling  tot jou te

voeren, hebbend iets te bepraten

met jou.

19.Hem bij zijn hand nemend en

opzij geweken naar hem eigen* is,   *Gr.kat’idian

deed de vooraangaande over duizend

navraag: wat is wat jij mij hebt te

boodschappen?

20.Hij sprak (dit): de Judeeërs stelden

samen vast om te vragen aan jou,

dat jij morgen Paulus neervoert naar

het sanhedrin* omdat zij aanstaande zijn  *Gr.sunedrion=leenwoord in het

iets strikt na te vragen omtrent hem.    [Hebr.sanhedrin

21.Jij moet zeker niet vertrouwen*   *Gr.pisteuoo=Hebr.AáMàN

hebben in hen: want hem zullen beloeren*  *Gr.enedreuoo=Hebr.AáRàB

uit hen mannen meer dan veertig,

die zichzelf banvloekten* niet te eten en  *Gr.anathema=Hebr.ChieRèM

te drinken totdat zij hem opgepakt

hebben, en nu geschieden zij gereed,

ontvangstbereid voor de belofte van jou.

22.De vooraangaande over duizend nu

liet los de jongeling, de boodschap

gevend niemand aan te praten, dat jij

deze (dingen) te voorschijn hebt gebracht*  *Gr.enphainomai

bij mij.

23.En erbij geroepen hebbend sommigen twee

van de vooraangaanden over honderd,

sprak hij: maakt gereed aan legerschareleden* *Gr.stratiootès=Hebr.TsáBáA

twee honderd opdat zij heengaan tot

Caesarea, en aan paardrijders zeventig en aan 

schildwachten twee honderd vanaf de derde

ure van de nacht,

24.en erbij doen staan dieren*, opdat zij   *Gr.ktènè=Hebr.MieQ’NèH of

Paulus, daarop hijssend, vrij houden     [BeHéMáH

voor Phelix de aanvoerder,

25.geschreven hebbend een  zendbrief

hebbend deze strekking*:      *Gr.tupos – eigenl. voorbeeld

26.Claudius Lysias aan de hardkrachtigste

aanvoerder Phelix, gegroet*.

27.Deze man meegenomen door de

Judeeërs en aanstaande om te worden

aangepakt door hen, heb ik, hem bij

gestaan met een legerschare, weggepakt,

          HAND 23, 24

geleerd dat hij (als)Romein geschiedt.

28.En besluitend te volkènnen de reden

waardoor zij (de wet) inroepen tegen hem,

voerde ik hem af in hun sanhedrin.

29. hem vond ik, ingeroepen omtrent

onderzoekingen van hun wetsuitleg*,   *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

maar geenszins hebbend een inroeping, 

waardig voor het sterven of voor knevels.

30.Maar toen mij verklapt was een

besluit wat de man zou geschieden,

heb ik (hem) gestuurd tot jou, de 

boodschap gegeven hebbend om 

de aanklachten* tegen hem te zeggen   *Gr.katègoria

bij jou.  

31.De legerschareleden nu, naar het 

door hen doorgezette Paulus opgenomen

hebbend, brachten hem in de nacht

naar Antipater.

32.En de volgende morgen, zijn zij,

toelatend de paardrijders om weg te 

komen samen met hem, teruggkeerd

naar de legeropwerping*.     *Gr.parembolè=Hebr.MàChæNáieM

33.Die, binnengekomen in Caesarea

en overgegeven hebbend de zendbrief

aan de aanvoerder, deden staan ook 

Paulus voor hem.

34.En opgelezen hebbend en bevraagd

hebbend uit welke beheersschap* hij   *Gr.eparcheia[168]

geschiedt en nagevraagd dat het vandaan

van Clilicië is, beweert  hij:

35.Ik zal uithoren jou, wanneer ook jouw

aanklagers komen te geschieden; 

bevolen hebbend om hem in het rechthuis*

van Herodes waar te houden*.    *Gr.phulasso=Hebr.SháMàR

24.1.En na vijf dagen trad aan de       k-35 

vooraangaand priester Ananias met enkele

ouden* en een verwoorder** een zekere  *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN; **

Tertullus, die te voorschijn traden voor    [Gr.rètoor[169]

de aanvoerder tegen Paulus.

2.En toen geroepen werd ging Tertullus

vooraan om aan te klagen zeggend: 

3.ons veel vrede* toevallend  en juiste-daden  *Gr.eirènè=Hebr.SháLóWM

die geschieden aan deze natie*    *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

           HAND 24

door jouw voorop staande volkènnis,

zijn wij ontvangstbereid, hardkrachtigste

Phelix, altijd en overal met alle

dankzegening*.      *Gr.eucharisteia=Hebr.BeRáKháH

4.Maar opdat ik niet nog meer jou

terugstoot, roep ik toe jou te horen

afgesneden[170] aan jou betamelijkheid[171].

5.Want bevindend deze man een 

pestuitbraak[172]en een die beweegt tot

opstandigheid alle de Judeeërs over

het huisbewoonde* en een    aanvullen gè = land 

vooraanstaande van de wegpakkerij*   *Gr.hairesis > haeresie (ketterij)

van de Nazoreeër,

6.die ook de tempel beproefde 

(al-)gemeen te maken, die wij ook

hard aanvatten,[173]

[en volgens onze wetsuitleg* wilden   *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

oordelen;

7.maar erbij gekomen heeft Lysias

de vooraangaande over duizend met

veel krachtdadigheid uit onze handen

(hem) weggevoerd,

8.bevelend zijn aanklagers te komen

bij jou]

omtrent wie* jij zelf de kracht hebt,   dat is dus Paulus uit vs 6a

geoordeeld hebbend over al deze (dingen)

te volkènnen* waarover wij hem    *Gr.epigignooskoo=Hebr.JáDàNg

aanklagen.

9.En samen stelden ook de Judeeërs vast

bewerend dat deze (dingen) (zich) alzo

houden.

10.Maar toe boog zich Paulus, nadat

gewenkt had de aanvoerder, om te zeggen:

dat jij in vele jaren geschiedt (als)

oordelaar over deze natie, verstaande,

praat ik mij  goedsmoeds uit de (dingen)

omtrent mijzelf,

11.daar jij de kracht hebt te volkènnen

dat er voor mij niet meer (dan) twaalf

dagen geschieden vanaf het aangetreden

zijn om neer te bukken* in Jeruzalem.   *Gr.proskuneoo=Hebr.SháCháH 

           HAND 24

12.En noch in de tempel vonden zij

mij met iemand besprekend of 

makend een opstandigheid van

krioelmenigte, noch in de synagogen

noch doorheen de stad;

13.en niet hebben zij kracht om

staande te blijven voor jou 

omtrent waarvan zij nu aanklagen mij.

14.Maar ik gelijkgevend zeg dit

aan jou, dat ik volgens de neemweg*

die zij aanzeggen (als)wegpakkerij*

alzo dienstbaar ben* aan de 

voorvaderlijke God, vetrouwend

op alle (dingen) volgens de wetsuitleg*

en op het in de profeten geschrevene,

15.hoop* hebbend op God, waarvoor 

ook zij ontvangstbereid zijn , dat een 

opstanding aanstaande is te geschieden

en van rechtvaardigen en van

onrechtvaardigen.

16.Daarin train* ik ook zelf een

niet aanstoot gevend medeweten te

hebben tot God en de mensen

door alles.

17.En na meerdere jaren aalmoezen

makende ven ik tot mijn natie*

te geschieden gekomen, en aandraag-

gaven*,

18.waarmee zij vonden mij,

geheiligd in de tempel,niet met 

menigtegekrioel en getier,

19.maar sommige Judeeërs vandaan

van Azië, voor wie het noodzakelijk

is dat zij voor jou komen te 

geschieden en aanklagen of zij iets

hebben tegen mij;

20 of zelf zij uitspraken wat zij vonden

aan onrechtmatigs toen ik stond

bij het sanhedrin*;

21.dan omtrent deze één-enkele

stem waarmee ik schreeuwde,

bij hen staande, dat ik omtrtent

de opstanding van de ljfdoden*

geoordeeld word vandaan bij jullie,

22.En hen verwierp  Phelix, 

strikt volkènnend omtrent de (dingen( 

van de neemweg*, sprekend:

wanneer neertreedt Lysias de vooraangaande

over duizend, zal ik volkènnen de

          HAND 24,25

(dingen) aangaande jullie.

23.Doorgezet hebbend bij de

vooraangaande over honderd

dat hij behoed wordt* en     *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR 

opduwing[174] heeft en dat niemand

verhinderd wordt van die hem eigen

zijn om handlanger te zijn voor hem.

24.Maar toen na enige dagen

Phelix was komen te geschieden samen

met Drusilla zijn eigen vrouw,

die (als)Judeese geschiedde, liet hij

Paulus sturen en hoorde van hem

omtrent het vertrouwen op Christus

Jezus.

25.En toen hij aansprak omtrent

gerechtigheid* en gesterktheid[175] en   *Gr.dkaiosunè=Hebr.TseDáQáH

het oordeel dat aanstaande is,

boog zich toe Phelix ontzag hebbend*   *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA

geworden: dit nu gehad hebbend

ga heen en  tij* genomen hebbend   *Gr.kairos=Hebr.NgéT

zal ik jou weer roepen,

26.tegelijk ook hopende dat er 

bruikbaar (geld) gegeven zou worden

aan hem door Paulus[176], daarom ook

liet hij hem frequenter sturen en 

converseerde* met hem.     *Gr.homileoo

27.Maar toen twee jaar volledig        k-36

gemaakt waren, nam Phelix 

(als)overnemer Porcius Festus.

En willende een goede-gunst*    *Gr.charis=Hebr.ChèSèD

bestellen voor de Judeeërs, liet

Phelix Paulus achter gekneveld.

25.1.Phestus nu, aangetreden voor

het beheerschap[177], trad na drie dagen

omlaag naar Jeruzalem vandaan van

Caesarea.

2.En voor hem kwamen te voorschijn

de vooraangaande priesters en de

eersten van de Judeeërs tegen Paulus,

en zij riepen hem toe wensend een

goede-gunst  tegen hem,

3.opdat hij hem liet sturen naar

Jeruzalem, makende een beloering

HAND 25

om hem op te pakken op de neemweg*.  *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

4.Maar Phestus boog hen toe, dat 

Paulus behoed werd* in Caesarea en dat  *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR

hij zelf aanstaande was ijlings erheen

te gaan.

5.Die nu bij jullie, beweert hij, die

kracht hebben om mede heen te treden,

moeten, indien er geschiedt in de man

iets ontoelaatbaars[178], hem aanklagen.

6.En rond gebaand hebbend bij hen 

aan dagen niet meer dan acht of tien,

omlaag gtreden zijnde naar Caesarea,

zittende de volgende dag op het

treeplankier*, beval hij dat Paulus werd  *Gr.bèma = bima(plek waar in de 

aangevoerd.       [synagoge voorgelezen wordt)

7.En toen hij te geschieden kwam,

stonden om hem de vandaan van 
Jeruzalem omlaag getreden Judeeërs,

vele en zware redenen aandragend,

die zij niet vermochten aan te tonen,

8.terwijl Paulus sprekend opnam*,   *Gr.apologeoo

dat hij noch aan de wetsuitleg*    *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH 

van de Judeeërs noch aan de temepel

noch aan de keizer iets verwaardt* had,  *Gr.hamartanoo=Hebr.CháTáA

9.Maar Phestus, willende de Judeeërs

een goede-gunst* bestellen, zich

toebuigend sprak tot Paulus:wil jij

naar Jeruzalem omhoog treden om 

daar omtrent deze (dingen) geoordeeld

te worden bij mij?

10.Maar Paulus sprak: staande op het

treeplankier* van de keizer geschied ik,  *Gr.bèma = bima 

waar het noodzakelijk is dat ik geoorddeeld

word. Judeeërs heb ik geen onrecht gedaan,

zoals ook jij prachtig genoeg volkènt.

11.Indien ik nu onrecht gedaan heb en

enige zaak waardig van gestorvendnheid

gedaan heb, niet verwens ik het sterven;

maar indien niets geschiedt waarvan zij

mij aanklagen, heeft niemand de kracht

aan hen een goede-gunst te bewijzen.

Op de keizer doe ik een beroep.

12.Toen, nadat hij samen gepraat had 

met het beraad, boog Phestus zich toe:

Op de keizer doe jij een beroep, naar

de keizer zul jij heengaan.

13.En toen er enige dagen geschied

HAND 25

waren, gingen Agrippa de koning en       k-33

Berenice (hem)tegemoet naar Caesarea

om te begroeten Phestus.

14.En toen zij meerdere dagen rond 

gebaand hadden, heeft Phestus aan de

koning overlegd de(dingen) aangaande

Paulus, zeggend: een zeker man is achter

gelaten door Phestus gekneveld*,   *Gr.desmos=Hebr.AæSuWR 

15.omtrent wie, toen ik in Jeruzalem 

geschiedde,de vooraangaand priesters 

en de ouden van de Judeeërs te voorschijn

kwamen, wensende* aangaande hem   *Gr.aiteoo=Hebr.SháAàL

een vonnis,

16.naar wie ik mij toeboog  dat het niet

(als)ghewoonte) geschiedt voor de

Romeinen een zeker mens als gunst te

geven eerder dan dat de aangeklaagde

de aanklagers voor (zijn) vertegenwendiging*  *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

heeft en  een opstaanplaats* neemt voor  *Gr.tops=Hebr.MáQóWM

weerspreking*  omtrent het ingeroepene.  *Gr.apologia

17.Nu zij hier samen gekomen zijn, heb

ik, geen enkele tegenwerping gemaakt

hebbend, de volgende (dag) gezeten

op het treeplankier*, bevolen dat de man  *Gr.bèma=Hebr.Bima(leenwoord)

aangevoerd werd,

18.omtrent wie de aanklagers, staande, 

geen enkele reden  brachten van de slechte

(dingen) die ik veronderstelde,

19.maar zij hebben enkeleonderzoeksvragen

omtrent de eigen demonenvrees* aan hem  *Gr.deisidaimonia 

en omtrent Jezus een gestorvene die Paulus

beweert te leven.

20.En omdat ik uitwegloos* werd  in het  *Gr.aporia

onderzoek omtrent deze (dingen), zei ik,

of hij kon besluiten heen te gaan naar

Jeruzalem en daar beoordeeld te worden

omtrent deze (dingen).

21.Maar toen Paulus opriep hem te

behoeden* tot de       *Gr,tèreoo=Hebr.NáTsàR

kennisname* van      *Gr.diagnosis

Augustus*, heb ik bevolen hem te  *Gr.Sebastos (‘vereerde’)=Lat.Augustus

behoeden totdat ik hem sturen zou 

naar de keizer.

22.En Agrippa tot Phestus: ik besloot

ook zelf de mens te horen; morgen,

beweerde hij, zul jij hem horen.

    34

23.De volgende(dag) nu, toen Agrippa

gekomen was en Berenice met veel

HAND 25,26

verschijning* en binnen gekomen

zijn in de luisterzaal en samen met

de voorangaanden over duizend

en de mannen aan de top van de

stad, en Phestus bevel gegeven had,

werd Paulus aangevoerd.

24.En Phestus beweert: koning

Agrippa, en alle mannen die samen

met ons te geschieden komen,

jullie aanschouwen deze omtrent

wie al de volte van de Judeeërs

op mij aanvielen en in Jeruzalem en

hier, krijtend dat het noodzakelijk

is dat hij niet meer leeft*.    *Gr.zaoo=Hebr.CháJáH

25.Maar ik vernam dat hij geen zaak

gedaan had waardig aan sterven*,   *Gr.apotithnèiskoo=Hebr.MuWT

maar toen hij zelf zich beriep op

Augustus*, heb ik geoordeeld (hem)   *Gr.Sebastos

te sturen,

26.omtrent wie ik niets onwankelbaars

heb om te schrijven aan de machtiger.

Daarom heb ik hem voorgevoerd

bij jullie en het meest bij jou, koning

Agrippa, opdat nadat er een beoordeling

is geschied, ik iets had om te schrijven*.  *Gr.graphoo=Hebr.KáTàB

 27.Want onredelijk dunkt mij, dat 

iemand die een geknevelde stuurt niet

ook optekent de redenen aangaande hem.

26.1.En Agrippa beweerde tot Paulus:

er is een uitvaardiging voor jou om (iets) over

jezelf  te zeggen.

Toen nam Paulus, de hand uitgestrekt, het

sprekend op*:      *Gr.apologeoo

2.Omtrent alle(dingen) waarom ik aangeroepen

word door de Judeeërs, koning Agrippa, 

voer ik op mijzelf (als) een gelukgewenste*  *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéJ

aanstaande om   voor jou vandaag 

ervoor opnemend te spreken,

3.allermeest omdat jij bekend bent met

allle gewoonten* bij de Judeeërs en ook  *Gr.ethos

de onderzoeksvragen. Daarom doe ik 

jou de noodvraag lankmoedig mij te horen.

4.Mijn bestaan nu vanaf het jongelingschap,

dat vanaf het vooraangaande geschiedde

in mijn natie* en in Jeruzalem, volkènnen  *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

alle Judeeërs,

5.mij tevoren volkènnende sinds lang,

 

 

HAND 26

indien zij (’t) wilden betuigen*, dat ik   *Gr.martureoo=Hebr.NgáWàD[179]

volgens strikste aanpak van onze

religie heb geleefd (als) pharizeeër.

6.En nu sta ik geoordeeld op de

hoop* van de belofte die tot onze   *Gr.elpis=Hebr.TieQ’WáH

omvamenden geschied is door God,

7.welke de twaalfstammengroep van ons,

in aangestrektheid nacht en dag

dienend, hoopt tegen te komen;

omtrent welke hoop ik word opgeroepen

door de Judeeërs, koning.

8.Wat? het-wordt onbetrouwbaar 

geoordeeld van de kant van jullie,

of God lijfdoden* tot opstanding    *Gr.nekros

brengt*.       *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM (hiph’il)

9.En ik nu, het dunkte* mij dat    *Gr.dokeoo

over de naam van Jezus de Nazoreeër

het noodzakelijk was vele zaken

ertegen te doen*.      *Gr.prattoo= (ook)Hebr.DieBBéR

10.Wat ik ook gemaakt heb in

Jeruzalem, en ook vele van de 

geheiligden* heb ik in waarhoud-    *Gr.hagios=Hebr.QáDóWS

plaatsen* weggesloten, van de kant   *Gr.phulakè=Hebr.MieZ’MóWR

van de voorangaand priesters de

bevoegdheid* genomen hebbende,   *Gr.exousia=Aramees: SháLéTh

en als-zij opgepakt waren heb ik

een voorstemsteen overgedragen.   

11.En aangaande alle synagogen

dikwijls boete opleggend aan hen, 

heb ik hen gedwongen smaad te

beweren*, en te over raaskallend   *Gr.blasphèmeoo.

heb ik hen vervolgd ook tot de

buitensteden.

12.In deze (zaken) heengaande naar

Damaskus met bevoegdheden en

de afvaardiging van de  vooraangaande

priesters, 

13.zag ik middendaags op de neemweg, 

koning, vandaan van de hemel* boven    *Gr.ouranos=Hebr.SháMáJieM

de toortsstraling van de zon een licht*    *Gr.phoos=Hebr.AóWR

omtoortsstralen mij en die samen 

met mij heengingen.

14.En toen wij allen neervielen

 op het land, hoorde ik een stem*,   *Gr.phoonè=Hebr.QóWL

zeggend tot mij: in de Hebreeuwse

spraak*: SháAuWL, SháAuWL,    *Gr.dialektos

waarom vervolg* jij mij?[180] Stijf(is’t)  jou  *Gr.diookeoo=Hebr.RáDàPh

HAND 26

om tegen de prikkels te  kraken.

15.En ik sprak: (als) wie geschied jij

machtiger? En de machtiger sprak:

ik geschied (als) de Jezus die jij vervolgt.  

16.Maar sta op en ga staan op de

voeten van jou[181]Want daartoe

heb ik mij laten zien aan jou, om

opvoorhand aan te wijzen jou (als)

handlanger en getuige* en van de (dingen)  *Gr.martus=Hebr.NgéD[182]

die jij gezien hebt van mij en van

de (dingen) die ik zal laten zien aan jou.

17.wegpakkend jou uit het genotenvolk*  *Gr.laos=Hebr.NgàM

en uit de naties*, naar wie ik afzend**  *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ;**Gr.

jou,         [apostelloo=Hebr.SháLàCh

18.om te openen de welogen van hen,  *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJieN

opdat zij bekeren vandaan van de 

duisternis* tot licht**[183] en     *Gr.skotos=Hebr.ChóWShèQ;**Gr.

vandaan van de bevoegdheid van de      [phoos=Hebr.AóWR

lasteraar* bij God en opdat zij aannemen    *Gr.satanas=Hebr.SháTháN

wegduwing van verwaardingen* en een    *Gr.hamartia=Hebr,ChæTháAáH

aandeel bij de geheiligden door 

vertrouwen op mij.

19.niet, koning Agrippa, geschiedde

ik (als)een onovertuigbare voor het

hemelse gezicht,

20.maar eerst aan die te Damascus

en te Jeruzalem en al de streek van

Judea en (dan) aan de naties leg ik vóór*  *Gr.apangelloo=Hb.NáGàD

van besef te veranderen* en zich   *Gr.metanoein

te bekeren tot God, werken waardig

de besefverandering als-zaken doende*.  *Gr.prattoo

21.Vanwege deze (dingen) beproefden

 die mij in de tempel meenamen

de hand aan mij te slaan.

22.Omdat mij bescherming toeviel

vandaan van God tot deze dag, sta ik

getuigend aan klein en groot, niets

HAND 26,27

zeggend buiten de dingen die de

profeten bepraat hebben over de

(dingen) die aanstaande zijn  te geschieden

en Mozes,

23.of een lijdende (is) de Gezalfde*,

of hij (als) eerste uit de opstanding

van de lijfdoden aanstaande is (als) licht*

om te boodschappen en voor het

genotenvolk en voor de naties.

24.Maar toen hij deze (dingen) er tegenin

zei, beweerde Phestus met grote stem:

jij raaskalt, Paulus, de vele letters 

draaien jou dol tot raaskallerij.

25.Maar Paulus beweert: niet raaskal ik,

meest gerade Phestus, maar 

woordinbrengen* van waarachtigheid en

in-acht-neming breng ik als geluid[184].

26.Want de koning heeft verstand van

deze (dingen), tot wie ik ook

alles verwoordend praat, want dat

niet verheimelijkt is voor hem van

deze (dingen) ben ik overtuigd;

want niet is in een hoek deze zaak

gedaan.

27.Vertrouw jij, koning Agrippa,

de profeten? ik volkèn dat jij (ze)

vertrouwt.

28.En Agrippa tot Paulus: in weinig

overtuig jij om mij christelijk* te maken.  *Gr.christianos = ingewrevene

29.En Paulus: ik zou bidden in weinig

en in groot dat niet afgezonderd jij

maar ook allen die mij horen*    *Gr.akouoo=Hebr.ShóMàNg 

(als)zodanigen geschieden als ook ik

geschied; buiten deze knevels.

30.En opgestaan is de koning en 

de aanvoerder en  Berenice en 

zij gingen bij elkaar zitten.

31.En uitgeweken praatten zij

tot elkaar zeggend (dit): geen zaak

aan het sterven of aan knevels waardig

doet deze mens.

32.En Agrippa beweerde tot Phestus:

krachtig doet deze mens om los gelaten 

te worden, indien hij zich niet had

beroepen op Caesar*.     *Gr.kaisar > Ned.keizer: stamnaam

27.1.Toen geoordeeld werd dat wij   [van de eerste Romeinse keizer.

zouden afvaren naar Italië, leverden zij

HAND 27

over Paulus en ook enkele andere

geknevelden aan een vooraangaande

over honderd met de naam Julius

van de groep van Augustus*.[185]    *Gr.Sebastos = verhevene

2.En aangetreden op een 

Adramutteens vaartuig dat aanstaande

was te varen naar de opstaanplaatsen*   *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

langs Azië werden wij afgevoerd,

terwijl samen met ons geschiedde

Aristarchus een Macedoniër van

Thessalonici.

3.En de volgende (dag) werden wij

heengevoerd naar Sidon. En Julius,

menslievend* in het gebruik voor   *Gr.philantroopoos

Paulus, vaardigde uit voor hem die

heenging naar de metgezellen*, dat   *Gr.philos=Hebr.MeRéàNg

(hem) toeviel waar hij belang bij had.

4.En vandaar afgevoerd wordend

voeren zij door naar Cyprus doordat

de winden tegen geschieden.

5.En het diepwater langs Cilicië en

Pamphilië doorheen gevaren zijnde

kwamen wij aan in Myra in Lycië.

6.En daar heeft de vooraangaande

over honderd, gevonden hebbend een

Alexandrijns vaartuig varend naar

Italië, ons over gehesen daarin.

7.En dagen aan de maat dralend varend

en te nauwernood geschiedend langs

Knidos, omdat de wind het ons niet

toelied, voeren wij door naar Kreta

langs Salmoona, en te nauwer nood

dat langsgekomen, kwamen wij bij

een zekere plaats* aangeroepen met

Kaloi Limanai*, waarbij lijfna geschiedde  *Gr.= prachtige steigers[186]

HAND 27

een stad Lasaia.

9.Omdat de tijd* aan de maat    *Gr.chronos

geschiedde en het varen reeds

wankelig geschiedde omdat ook

de vasten reeds voorbij gekomen was,

prees Paulus aan, zeggend aan hen:

10.Mannen, ik aanschouw dat met 

bruutheid en veel boete*, niet    *Gr.zèmia=Hebr.NgóNàSh

afgezonderd voor de draaglast* en het   *Gr.phortion=Hebr.MàSsáA

vaartuig maar ook voor onze

lichaamzielen*, de vaart aanstaande is   *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh

te geschieden.

11.Maar de vooraangaande over honderd

werd door de stuurman* en de    *Gr.kubernètès (Lat.leenwoord)

schipper meer overtuigd dan door de

door Paulus gezegde (dingen).

12.Maar omdat de steiger die voorhanden

was niet goed gelegen was om te

overwinteren, stelden de meesten

tot besluit om op te varen vandaar,

of zij de kracht hadden tegemoet te

gaan naar Phoinix om te overwinteren,

steigers van Kreta uitkijkend naar 

de zuidwestenwind en naar de noord-

westenwind.

13.En omdat de zuidenwind door

beluchtte, dunkend het voorstel

sterk te hebben gevat, zich wegpakkend

vlak daar langs kwamen zij voorbij Kreta.

14.Niet veel daarna wierp zich daarop

een wind als een walmstorm die

aangeroepen wordt met euraklydon.

15.En toen het vaartuig meegeropt werd,

en niet de kracht had oog te houden

op de wind, het opgegeven hebbend,

werden wij voortgedragen.

16.En  een zeker eiland oplopend,

aangeropen met Klauda, hadden wij

te nauwernood het vermogen vathebbend

te geschieden op de sloep,

17.die  opegakt-hebbend, gebruikten zij

hulpmiddelen, ondergordend het vaartuig,

er ontzag voor hebbend om niet op de

Syrtis uit te vallen, zakken latend het

gerei*, zo werden zij heen gedragen.   *Gr.skeuos=Hebr.KeLieJ

HAND 27

18.En toen wij machtig bewinterstormd

werden, maakten  zij vervolgens een

uitwerping[187],

19.en op de derde dag wierpen wij weg*  *Gr.riptoo=Hebr.SháLàK

eigenhandig het gerei* van het vaartuig.  *Gr.skeuè=Hebr.KeLieJ

20.Maar toen noch zon noch sterren

tevoorschijn kwamen op meerdere dagen

en de winterstorm niet weinig op (ons)

lag, werd  overigens weggepakt alle hoop

dat wij bevrijd werden.

21.En toen veel voedselloosheid

voorhanden was, toen sprak Paulus,

staande in het midden van hen:

het was wel noodzakelijk, o mannen,

overtuigd te zijn geraakt door mij

om niet op te varen vandaan van Kreta

en te overwinnen deze bruutheid en

boete.

22.En nu prijs ik jullie aan  om goedsmoeds

te zijn; want geen enkele teloorgang zal

geschieden uit jullie behalve van het

vaartuig.

23.Want bijstond mij deze nacht van God,

van wie ik geschied en die ook dien,

een werkbode* zeggend:

24.Heb geen ontzag Paulus, het is nood-

zakelijk dat jij (mij) voor Caesar* bijstaat,

en zie God is om jou goedgunstig geweest 

allen die varen samen met jou.

25.Daarom weest goedsmoeds, mannen,

ik vertrouw op God dat het zo zal

geschieden volgens de manier die

bepraat werd met mij.

26.Maar op een zeker eiland is het nood-

zakelijk dat wij uitvallen.

27.En toen de veertiende nacht geschiedde,

terwijl wij door gedragen werden in de

Adriatische (zee), kwamen in het midden

van de nacht de schepelingen tot besef

dat op hen toe voer een of andere landstreek.

28.En het werplood gebruikend vonden

zij twintig vadems. Maar kort dóórstaande

en wederom werplood gebruikend, vonden

zij vijftien.

29.En ontzag hebbend dat wij niet ergens  *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA 

tegen ruwe opstaanplaatsen* uitvielen,   *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

uit het achteronder wegwerpend vier ankers*  *Gr.angkura: anker:een Gr.leenwoord

HAND 27,28

baden zij dat de dag geschiedde.

30.En toen de schepelingen zochten

te vluchten* uit het vaartuig en    *Gr.phugoo=Hebr.NuWS

toen zij  de sloep lieten zakken

voor de schijn dat zij uit het voorschip

ankers aanstaande waren aan te 

strekken, 

31.sprak Paulus tot de vooraangaande

over honderd en de legerschareleden:

indien zij niet blijven in het vaartuig,

hebben wij niet de kracht om bevrijd*   *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

te worden.

32.Toen stootten af de legerschareleden

de touwen-van de sloep en lieten die

uitvallen.

33.En tot de dag aanstaande was te

geschieden, roept Paulus toe, dat

allen meenamen voedsel zeggend:

vandaag de veertiende maken jullie

al-af* verbeidend zonder koren,    *Gr.teleoo=Hebr,KáLáH

en niets tot je nemend.

34.Daarom roep ik toe dat jullie

 meenemen voedsel; want dit voor

jullie bevrijding* (is)voorhanden,   *Gr.sootèria=Hebr.TeShuWàNg

want van niemand van jullie gaat

een haar* vandaan van het eerstdeel   *Gr.thrix=Hebr.SseNgàR

teloor*.       *Gr.apollumi=Hebr.AáBàD

35.En gesproken hebbend deze (dingen)

en genomen brood* dankzegende hij   *Gr.artos:Hebr.LèChèM

God voor de vertegenwendiging van*   *Gr.enoopion=Hebr.LiePh’NéJ

allen en verbrokkeld hebbend ging hij

vooraan om te eten.

36.En allen welgemoed geworden,

namen ook zij tot zich voedsel.

37.En wij geschiedden alle lichamzielen*  *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh

in het vaartuig twee honderd zeventig 

(en) zes.

38.En toen zij voldoende voedsel hadden,

maakten zij rap-klein* het vaartuig   *Gr.kouphizoo=Hebr.QáLàL

uitwerpend de tarwe in de zee*.    *Gr.thalassa=Hebr.JáM

39.En toen de dag geschiedde, volkènden*  *Gr.epigignooskoo=Hebr.JáDàNg

zij het land niet, maar zij kregen besef

van een zekere zee-schoot*, die een oever  *Gr.kolpos=Hebr.ChéJQ

had, waarop zij beraadslaagden het vaartuig,

indien zij de kracht hadden, op zij te stellen.

40.En de ankers opgenomen hebbend,

zich overlatend op de zee, tegelijk opduwend

de jukbanden van de voetbladen en hoog

opgehaald-hebbend het bramzeil voor de

HAND 27,28

windlucht*, hielden zij aan op de   *Gr.pneuousia

oever.

41.Maar vervallend op één-enkele

opstaanplaats* met de zee tweezijdig,   *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

lieten zij stranden het schip, en

het voorschip, vastgehouden*, bleef   *Gr.ereidoo=Hebr.TáMàK

onwankelbaar, maar het achteronder

kwam los door de krachtdadigheid.

42.En van de legerschareleden geschiedde

het besluit, opdat zij de geknevelden*    *Gr.desmos+Hebr.AáSuWR

zouden vermoorden*, opdat niet iemand  *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG

weggezwommen zou ontvluchten.

43.Maar de vooraangaande over honderd,

besluitend om te bevrijden* Paulus,   *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

verhinderde van hen het besluit, en

hij beval dat zij die de kracht hadden

om te zwemmen zich afgeworpen 

hebbend (als)eersten zouden wegkomen.

44.en dat de overigen sommigen op

borden* en anderen een of ander vandaan  *Gr.sanis=Hebr.LuWàCh

van het vaartuig. En zo geschiedde het

dat allen  werden bevrijd op het land.

28.1.En bevrijd geworden volkènden zij

toen dat het eiland (met)Melitè[188]

aangeroepen wordt.

2.En de barbaren[189] hielden voor  een niet

toevallige mensvriendelijkheid* aan ons.  *Gr.philanthroopia

Want optastend een vuur*  namen zij erbij  *Gr.pur=Hebr.AéSh

ons allen door de regenval* die (ons) te   *Gr.huetos=Hebr.GèShèM

staan kwam en door de koude*.    *Gr.psuchos=Hebr.QoR

3.Maar als Paulus tezamen doet verkeren

aan stoppels* een zekere volte opstelt    *Gr.phruganon=Hebr.QéSh

op het vuur, een adder vandaan van het

gloeien* weggekomen taste aan zijn hand.  *Gr.thermè=Hebr.CháMàM

4.Maar toen de barbaren zagen het wildleven* *Gr.thèrion=Hebr;CháJáH

gehangen vanaf zijn hand, zeiden zij tot

elkaar: overal (als)een doodmaker geschiedt

deze mens, die bevrijd uit de zee de

rechtzetster[190] niet liet leven.

5.En hij, afgebonkt hebbend het wildleven

in het vuur, leed niets kwaads.

6.Maar zij verbeidden dat hij aanstaande

was op te zwellen* of neer te vallen   *Gr.pimprèmi=Hebr.TsáBháH

HAND 28

plotseling (als)lijfdode*.     *Gr.nekron

Maar toen zij bij veel (tijd) 

verbeidden en aanschouwden,

dat niets onplaatsbaars* bij hem    *Gr.atopos

geschiedde, zich omwerpend

zeiden zij  dat hij geschiedt

(als)god.

7.En in de (gebieden) omtrent deze

opstaanplaats* waren landstreken   *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

voorhanden voor de eerste van het

eiland met de naam Publius, die

opgenomen hebbend ons  drie dagen

als vreemdeling begroette*.    *Gr.xenizoo

8.En het geschiedde dat de omvamende

van Publius door koortsvuren en door

dysenterie* samengehouden neerlag,   *Gr.dusentreia

bij wie Paulus binnenkwam en bad,

gesteld hebbend de handen op hem,

geneest hij hem.      

9.En toen dit geschiedde gingen vooraan

ook de overigen op het eiland die hadden

onvastheden en-zij-werden verpleegd*.   *Gr.therapeuoo[191]

10.En met vele waarderingen waardeerden

zij ons en voor (ons)die opvoeren, bestelden

zij de (dingen)tot (onze)behoeften.

    36

11.En na drie dagen voeren wij af in een      k-39

vaartuig dat overwinterd had op het eiland,

uit Alexandrië, bekentekend met de

Dioskuren*.       *= het sterrenbeeld Castor en Pollux

12.Enafgevoerd naar Syracuse, bleven wij

er drie dagen, 

13.vanwaar wij, eromheen gekomen, 

tegemoet voeren naar Regium;

en toen na één-enkele dag er een 

zuiden(wind geschiedde kwamen wij in

Puteoli, 

14.waar wij, gevonden hebbende

broederverwanten, werden toegeroepen

bij hen te blijven zeven dagen. En alzo

kwamen wij te Rome.

15.En daar kwamen de broederverwanten

gehoord hebbend van de (dingen)

omtrent ons, ons tegemoet tot het forum

van Appius en de Drie Tabernen;

HAND 28

toen Paulus hen zag, dankzegenende*   *Gr.euchristeoo=Hebr.BáRàK

God, nam  hij moed.

16.En toen zij binnenkwamen in Rome,

werd afgevaardigd aan Paulus

om te blijven op zichzelf samen 

met het legerscharelid dat hem

waarhield*.       *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR

17.En het geschiedde na drie dagen,       k-40

dat hij samenriep die (als) eersten

geschieden van de Judeeërs.

En toen zij samengekomen waren,

zei hij tot hen: ik, mannen

broederverwanten, die niets tegens

gemaakt heb  aan het genotenvolk*   *Gr.laos=Hebr.NgàM

of aan de gewoonten* van de omvamenden,  *Gr.ethè

werd gekneveld* uit Jeruzalem    *Gr.desmos=Hebr/AáSuWR 

overgeleverd in de handen van de  

Romeinen,

18.die, geoordeeld hebbend, besloten

mij los te laten, omdat geen reden

van sterven voorhanden was bij mij.

19.Maar toen de Judeeërs tegenspraken,

werd het noodzakelijk een beroep

te doen op de Keizer*, niet omdat ik   *Gr.Kaisar=(lat.)Caesar=Keizer

van mijn natie* iets heb aan te klagen.   *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

20.Om deze reden nu riep ik toe

jullie te zien en toe te praten. Want

wegens de hoop* van Israël heb ik   *Gr.elpis=Hebr.TieQ’WáH (= letterl:

deze keten omliggen.       [gespannenheid op.

21.En zij spraken tegen hem; wij hebben

geen schriftletters* omtrent jou vandaan  *Gr.gramma

van de Judeeërs, noch heeft iemand

die te geschieden gekomen is van de

broederverwanten voorgelegd* of   *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD

gepraat omtrent jou iets slechts.

22.Maar wij achten ons waardig van  de

kant van jou te horen wat jij acht.

Want omtrent deze wegpakkerij*   *Gr.hairesis > heresie

geschied het volkènd aan ons, dat

daar overal iets tegenin gezegd wordt.

23.En voor hem een dag gezet hebbend

kwamen tot hem in zijn vreemdeling-

verblijf velen, aan wie hij uiteenzette,

betuigend het koningschap(-rijk)* van God,  *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

en overtuigend hen omtrent Jezus en

vandaan van de wetsuitleg* van Mozes en van  *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

de profeten, van de vroegte tot de avond.

24.En sommigen werden overtuigd door 

wat gezegd werd, maar anderen wantrouwden.

HAND 28

25.Maar zij, die niet samenstemden*   *Gr.a-sumphonos 

met elkaar, maakten zich los, toen

Paulus sprak (dit)één-enkele inbrengwoord*:  *Gr.rèma=(ook)Hebr.DáBháR

prachtig praatte de beluchter* heilig   *Gr,pneuma=Hebr.RuWàCh

door Jesaja de profeet tot de omvamenden

van jullie

26.zeggend:

ga heen tot dit genotenvolk* en spreek:  *Gr.laos=Hebr.NgàM

met gehoor horen jullie en niet worden

jullie onderwezen* en kijkend kijken   *Gr.sunièmi=Hebr.SháKàL[192]

jullie en geenszins zien jullie;

27.want olievet* werd het hart van   *Gr.pachuoo=Hebr.SháMàN

dit genotenvolk, en met de oren*   *Gr.oos=Hebr.AóWZèN

hoorden zij zwaarlastig, en de ogen*   *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJieN

van hen plakten zij dicht*, opdat   *Gr.kammuoo=Hebr/SháNgàNg

zij niet zagen met ogen en met de

oren hoorden en met het hart

onderwezen werden* en zich omkeerden

en ik hen zou herstellen*.[193]    *Gr.iaoo=Hebr.RáPháA 

28.Volkènd nu moet het geschieden voor

jullie dat aan de naties* werd afgezonden  *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

deze bevrijding* van God; zij zullen ook  *Gr.sootèria=Hebr.TeShuWàNg

horen.

30.En hij bleef twee gehele jaren

in zijn eigen tegen beloning verkregen

(huis) en hij ontving allen die heen

gingen tot hem, aankondigend het

koningschap(-rijk)* van God.    *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

31.en lerarend de (dingen)omtrent

de machtiger Jezus Christus met

alle allesverwoording, ongehinderd.

 

 

 

 

 

 

 

  

 

 

 

           

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1

 


[1] Hier op te vatten als ‘personen’.

[2] Hier staat in Griekse letters geschreven een Aramees woord. De Griekse letters in de Griekse tekst komen overeen met de volgende Nederlandse letters:‘Akeldamach. Het Arameese is, in Nederlandse letters: ChàQèL’DáMáA.

[3] Dit is een citaat uit een Griekse vertaling van Psalm 69:26. De vertaling wijkt af van die van de LXX, waar het psalm 68:26 betreft; die luidt alsvolgt:               geschieden moet  hun lagerhof als een leegte gemaakt,

     en in hun tentbehuizingen moet niet geschieden een huisbewoner.

De psalm is hier dus waarschijnlijk uit het hoofd geciteerd. Dan vallen zowel de markante overeenkomsten op, als de verschillen. Die verschillen hebben er duidelijk mee te maken dat het hier om het lagerhof van een enkele mens gaat en in de psalm om het lagerhof van een groep vijanden van David. Treffend is dus  weer de verbinding van de geschiedenis van Jezus met die van David. De vertaling van de Hebreeuwse tekst van Psalm 69: 26 ziet er in het boek van de Bepralingen of wel de Tehilliem (Band III,1) alsvolgt uit:

  geschiede~het-keienlager ontzettend

  en-in-de-tenten-hunner geschiede geen~inzittende.

[4] Het is een citaat van de tweede  vershelft van Psalm 109:8 in  een Griekse vertaling die bij de werkwoordsvorm ook afwijkt van die in de LXX (ps.108:9) waar de tekst alsvolgt vertaald kan worden:              

het toezicht van hem neemt een ander.

En ook in die psalm gaat het om een tegenstander van David. De vertaling van deze tekst ziet er in Band II,1 alsvolgt uit:              zijn bemoeienis is-aan’t-nemen een-latere. 

[5] Het Griekse woord ‘topos’ is in de LXX bijna altijd de vertaling van het Hebreeuwse MáQóWM (= opstaanplaats, in onze taal: Mokum, (vroeger) een bijnaam van Amsterdam) en komt dus heel vaak voor. Dat Hebreeuwse woord klinkt hier ontegenzeggelijk mee en dus ook  aan het eind van dit vers! Judas’ einde vertelt ook over zijn terugkeer naar Jezus. De latere beschimping door de Christenheid is een schending van het NT.

[6] Dit Griekse werkwoord komt alleen maar hier voor. De kern ervan is het Griekse woord psèphos, dat eigenlijk kiezelsteen betekent, maar door het frequente gebruik bij stemmingen, ‘stemsteen’werd; eigenlijk dus voor-stem-steen. Dit woord komt alleen nog voor in Hand.26:10 en in Openb.2:17.

[7] Het Griekse woord ‘gloossa’ betekent net als het Latijnse woord ‘lingua’ zowel tong als taal. Het is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebreeuwse LáShóWN, dat vooral ‘tong’ betekent’ maar ook dan direct met ‘taal’ verbonden is. Denk aan het Nederlande woord ‘tongval’. Taal is in deze cultuurfase nog geen (of nauwelijks) een abstract begrip, maar een zeer concreet lijfelijk woord. Zonder tong geen taal!(NWL)

[8] Opvallend is hier hoe consequent in de Hebr.tekst naast mannen vrouwen genoemd worden, die profeteren.

[9] Petrus citeert hier Joèl 3:1-5, vrijwel letterlijk volgens de LXX (Joël 2:28-32 volgens de telling in de Nederlandse bijbels). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst, die ook in BAND II te vinden is, luidt: (1)en-het-geschiedt laat-na~vaszto: ik-ben-aan’t-uitstorten enwel~de-beluchting-mijner op~de-al-afheid-van~het-vlees, en-voorts-zijn-aan’t-profeteren de-stichtzonen-jelieder en de-stichtdochters-jelieder en-baardouden zijn-dromen aan’t-dromen, verkiesbaren zijn-schouwwingen aan’t-zien.(2)en-ook op~heerdienaren en-op~familiedeinaressen; in-de-dagen (nl.)die ben-ik-aan’t-uitstoren enwel~de-beluchting-mijner.(3)en-ik-geef godsblijken in-de-heleftenhemel en-op-het-land; roods en-vuur en en-dadelpalmvormen-van rook.(4)de-zon is-aan’t-omgedraaid-worden tot-duisternis en-de-maan tot-roods; voor-de-vertegenwendiging-van het-komen-van  de-dag-van die-JHWH-van-Israë, die-grote en-hij-zal-gezien-worden.(5)en-het-geschiedt: de-al-afheid-van-wie~aan’t-roepen-is met-de-de-naam-van die-JHWH-van-Israël, is-aan’t-ontkomen; Petrus beëindigt het citaat bij de eerste vershelft van vs 5. De tweede versheft luidt als volgt: ja bij-de-berg-van~TsIeJJóWN en-in-JeRuWSháLàieM is-aan’t-geschieden ontkoming: naar-wat zegt die-JHWH-van-Israël. (Zie ook Jes.2:2) Hierna kondigt Joël het einde aan van de gevangenschap van Juda en Jeruzalem en het stellen van recht en regel (Hebr, SháPhàTh) aan de naties in het dal van Josaphat. Belangrijk is het om er nota van te nemen, dat het Hebreeuwse AàCheRéJ, dat ‘westen-laat’ of ‘-later’ betekent, in het Grieks de vertaling ‘eschatos’ krijgt, dat meestal met ‘laatste’vertaald wordt. Bij Joël gaat het om een komende wending in de geschiedenis en daar heeft dus ook Petrus het over, en niet om  de laatste wending in de geschiedenis. Tenslotte: Petrus laat de verwijzing van Jeruzalem achterwege, wellicht omdat hij zich in de tempel van Jeruzalem bevindt. Ook hier wordt dus de komst van Jezus als Messias direct verbonden met het heil voor de Joden en het richten van (= het stellen van de regel aan)  de naties. Juist op dit punt heeft de ecclesia uit de naties zich de regel niet laten stellen – zoals uit 2000 jaar Europese geschiedenis duidelijk wordt.   

[10] Dit is de letterlijke vertaling van het Grieks ‘anaireoo’. Dit woord is echter in de LXX ook heel vaak de vertaling van de Hebreeuwse woorden HáRàG = vermoorden en MuWT = doen sterven. Deze betekenissen klinken hier dus zeker mee en kunnen ook de consequentie zijn van het Nederlandse ‘oppakken’. Met deze vertaling bewaren we de concordantie in de Griekse tekst van het NT.(NWL)

[11] Hier staat het Griekse woord ‘hosios’. Het is in de LXX de vertaling van zowel ChèSèD = goedgunstig als TáM = gaaf. Om de concordantie van het Grieks van het NT te bewaren, waar nog andere met dit woord samenhangende Griekse woorden gebruikt worden, is hier voor de vertaling ‘normgericht’gekozen. In het Griekse woord gaat het om de ‘norm’ als positieve kracht. (NWL)

[12] Petrus citeert hier psalm 16:8-11 en het is woordelijk dezelfde tekst als psalm 15:8-11 in de LXX! De Hebreeuwse tekst is in BAND III,1 letterlijk als volgt vertaald: (8) ik-houd-mij-vóór  die-JHWH-van-Israël  voorgelegd-aan-mij   steevast;ja vandaan-van-de-zuidenrechter-mijner: zonder-dat~ik-aan’t-zwikken ben.(9) om-vastzo verheugt-zich het-hart-mijner en-voorts-juicht de-zwaarte-mijner (Hebr. KáBóWD, de LXX heeft hier ‘gloossa’ = tong);dus-het-vlees-mijner is-aan’t-voortwonen voor-veiligheid(Hebr.BáThàCh, de LXX heeft hier ‘elpis’= hoop).(10)ja niet ben-jij-aan’t-verlaten de-lichaamziel-mijner ter-oergroeve; niet-aan’t-geven-ben-jij de goedgunstige-jouwer om-te-zien een-kuil(het Hebr.ScháChàT kan ook afgeleid worden van een werkwoord dat ‘verderven’ betekent en dat doet de LXX). 11 jij-bent-aan’t-doen-volkènnen-mij het-pad (Hebr.AóRàCh, dat de LXX soms met ‘hodos’ vertaalt, dat meestal als vertaling van het Hebr. DèRèK gebruikt wordt) van de levenden(het Hebr.ChàJJieM, kan ook als een plurale tantum worden opgevat en betekent dan ‘leven’; dat doet dus de LXX); verzadiging-van vreugden met-de-vertegenwendiging-jouwer;het slot van dit vers, tevens de slotregel van de gehele psalm, wordt weggelaten: klankmooiigheden in de zuidenrechter jouwer voor-viering-en-voortgang.In de LXX: verkwikkingen in de rechter van jou bij voortduur(Grieks eis to telos). Voor Petrus tonen deze regels uit psalm 16 door de opstanding van Jezus uit de doden hun eigenlijke strekking: In de opstanding van Jezus wordt  realiteit wat in de psalm nog een vast vertrouwen is. De waarachtigheid van deze psalmwoorden treedt bij de opstanding van Jezus aan de dag en strekt zich ‘dus’ uit over al wie Jezus’ levensweg navolgen (de imitatio Christi).    

[13] Hier staat het Griekse woord ‘mnèma’, dat verwant is met de Griekse stam ‘m-n’, die we overwegend met ‘gedenken’, ‘indachtig zijn’ vertalen. In de LXX wordt deze stam in heel afgeleide woorden gebruikt voor de vertaling van de Hebreeuwse woorden, die het Hebreeuwse stamwoord Z K R gemeen hebben. Dit woord echter wordt in de LXX gebruikt als vaste vertaling van het Hebreeuwse QèBèR, dart ‘graf’ betekent. Om de samenhang in het Grieks toch te kunnen horen, vertalen dit woord met ‘gedenkgraf’. Het laat meteen horen, waarom wij elkaar begraven: om elkaar te gedenken, en wel in de zoveel actievere betekenis van het Hebreeuws: ‘aanhaken bij’. (NWL) 

[14] De vaste vertaling van het Hebreeuwse werkwoord SjáBàNg, dat we het beste met ‘bezevenen’ (en dat is een bezwerende handeling met het getal zeven) kunnen verrtalen, omdat daarin het Hebreeuwse stamwoord voor het getal ‘zeven’is te herkennen, is het Griekse ‘omnumi’, dat we met ‘bezweren’ vertalen.  Het zelfstandige naamwoord bij dit Griekse werkwoord is ‘orkos’, dat ‘eed’ betekent. (NWL)

[15] Zie vorige voetnoot.

[16] Petrus citeert hier in ieder geval Psalm 132:11 in de bewoordingen van de LXX (= Ps.131:11); daar staat (letterlijk vertaald:) De machtiger bezwoer aan David een waarachtigheid (i.p.v. een orkos = eed)  en zeker niet zal hij haar terzijde stellen: “uit de vrucht van jouw buik (koilia; i.p.v. osphus = heup)zal ik zetten op jouw troon.” De LXX volgt hier, anders dan Petrus,  letterlijk de Hebreeuwse tekst. De bewoordingen van Petrus herinneren ook aan Psalm 89:4b en 5. De Griekse tekst van de LXX (Psalm 88:4b en 5)is als volgt te vertalen:4b “Ik bezwoer David de heerdienaar van mij:(5) tot een wereldtijd zal ik gereed maken een kiemsel van jou en huisstichten tot geschiedronde en geschiedronde jouw troon.” De LXX volgt de  Hebreeuwse tekst op de voet. Tenslotte verwijzen de woorden van Petrus naar II Sam.7:12, waar de profeet Nathan aan David namens die-JHWH-van-Israël aankondigt, dat na zijn sterven zijn kiemsel hem op de troon zal opvolgen, maar deze belofte betreft Salomo.

[17] Hier citeert Petrus Psalm 16:10, ongeveer in de woorden van de LXX (Ps15:10), die zelf de Hebreeuwse tekst op de voet volgt, waar David (volgens de traditie) zegt: “niet laat jij achter de lichaamziel(psuchè=NèPhèSh) mijner in de oergroeve, en niet geef jij jouw normgerichte (hosios= Hebr.ChèSèD=goedgunstige)om te zien verdorvenheid. De verschillen tussen de woorden van Petrus en die in de LXX laten zien, hoe hij uit het hoofd citeert. Zo’n passage laat ook zien, hoe volgens hem  – en alle andere schrijvers van het NT – Jezus de mantel van TeNaKh aan heeft en draagt.

[18] Nu citeert Petrus Psalm 110: 1 de LXX (Ps.109:1) foutloos! Het is voor hem blijkbaar een zeer bekende tekst – voor de meeste Joden waarschijnlijk. De LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet, maar i.p.v. het eerste ‘machtiger’(kurios) heeft de Hebreeuwse tekst de Naam: die-JHWH-van-Israël; deze naam wordt hardop uitgesproken als AæDoNáJ en dat  betekent ‘machtiger-mijns’. Deze en de voorgaande teksten worden in de Joodse geschriften gebruikt om invulling te geven aan de belofte van een messiaskoning uit het huis van David.

Die messiasbelofte behoort tot het grote perspectief van Israëls geschiedenis. De verwerkelijking van dit heilsperspectief  wordt door de profeten nauw gekoppeld aan de toewending van de naties tot Israël c.q. tot de Joodse gemeenschappen in  maar met name ook buiten het land rond Jeruzalem, in de diaspora,  en aan de overwinning van hun afkeer van en vijandigheid  tegenover deze Joodse gemeenschappen en hun levenswijze, en dat  niet gedwongen, maar uit eigen beweging, door een ommekeer in hun zicht op leven en samenleven, door wat te omschrijven is als ‘besefverandering’, ‘meta-noia’.  En de Joodse messias staat aan het begin en aan het einde van deze metanoia van de naties. Maar hij staat niet minder en juist zo en alleen zo aan het begin  en aan het einde van de metanoia van Israël zelf. De metanoia van de naties interfereert met die van Israël en  heeft ook zelf een geschiedenis en kent kairoi, tijdvakken (tij-en). En de levensgeschiedenis van Jezus is zo’n kairos, zo’n tijdvak (’tij’), het centrale van de hele mensengeschiedenis. (NWL)

[19] Dit Griekse werkwoord komt in het NT alleen hier maar voor. In Joh.19:34 komt het wel voor, maar zonder het voorvoegsel ‘kata’, ‘neer’. Daar lezen we, dat een van de soldaten Jezus, die aan het kruis hing, een steek gaf met een speer. In de LXX komt het een aantal keren voor en daar is het meestal de vertaling van DáMàM, dat ‘star zijn’ betekent. We houden hier de Griekse samenhang aan.

[20] Dit Griekse woord (aphesis) wordt meestal met ‘vergeven’ vertaald. Ook in het Nederlands is dit woord niet direct doorzichtig. De kern van het Griekse woord heeft niets met ‘geven’ van doen, maar  is ‘wegsturen’ maar dan wel met moeite, vandaar de keuze voor ‘duwen’,  ‘wegduwen’. Denk ook aan het Nederlandse ‘wegdoen’ of ‘verstouwen’. De ‘verwaardingen’, de ‘zonden’, de ‘schendingen’ vormen geen verhindering, geen hindernis, geen blokkade meer voor het voortzetten of weer aangaan van een goede verhouding.  Daartoe moeten die ‘zonden’ worden ‘weggeduwd’. Het is in het NT de vertaling van het Hebreeuwse SáLàCh, dat alleen God als onderwerp heeft en het Duitse ‘verzeihen’ komt er dichtbij; ‘zeihen’ is een minder gebruikelijk woord voor ‘betichten’; ‘ver-zeihen’ is dus zoets als ‘wegtichten’.

[21] De bewoordingen van Petrus herinneren zowel aan Joël 2:32 (in andere tellingen: 3:5) als aan Jes.57:19, maar het gaat Petrus hier niet om citaten, maar om associaties, met behulp waarvan hij TeNaKh-taal kan gebruiken.

[22] Het Griekse werkwoord ‘klaoo’ waarvan hier het zelfstandig naamwoord wordt gebruikt, ‘klasis’, is in het gewone Grieks weinig gebruikelijk, staat maar 4x in de LXX en is dan de vertaling van 4 verschillende Hebreeuwse woorden en komt in het NT alleen voor in verband met het delen van het brood, zowel bij het avondmaal als in andere maaltijden.

[23] Dit woord komt in het NT alleen hier voor en in de LXX in het geheel niet. Het is geen gebruikelijk woord in het gewone Grieks. Over de reden van de keuze kunnen we slechts gissen, wel staat elke vertaler voor de opgave in de eigen taal een even weinig gebruikelijk en voor de handliggend woord te vinden. De gebruikelijke vertaling ‘eenvoud’ brengt ons niet bij de notie die Lucas hier laat horen. Het Griekse kernwoord heeft te maken met een door stenen hobbelige weg. Het grote lexicon van Liddl & Scott vermeldt slechts twee vindplaatsen en duidt het aan met ‘unworldineless’(?).

[24] Het Hebreeuwse woord PiSSéàCh is afgeleid van het werkwoord PáSàCH, dat we herkennen in de naam van het feest van PèSàCh, waarschijnlijk oorspronkelijk een woord voor ‘hinkdans’ als metafoor voor de strijd om het bestaan, om een plek  in de kring, in de ‘verenigde naties’ en later het woord waarmee Israël de herinnering vasthoudt en verwerkt, dat zij in die hinkdans  niet ondergingen, maar daaruit bevrijd werden.

[25] Het Griekse woord ‘hooraios’komt maar 3x voor in het NT. Het is afgeleid  van het woord hoora dat ‘ure’ betekent en hier betekent ‘wat bij het uur past’.In de  LXX wordt het gebruikt voor meerdere woorden, die allemaal met ‘mooi’, ‘stralend’, of ‘lustig’te maken hebben. We kiezen voor ‘mooi’.

[26] Het Griekse woord ‘eleèmosunè’, dat in het Nederlands verbasterde tot ‘aalmoes’, komt in het gewone Grieks niet voor. In  de LXX komt het voor zowel als vertaling van ChèSèD = goede gunst, als van TseDáQáH = gerechtigheid. En dat woord komt in de Joodse litteratuur van Jezus’ dagen voor als aanduiding van een gift aan de armen. Je geeft dus een “gerechtigheidje”; wij zouden zeggen een “gunst”. Voor de vertaling in het NT kiezen we voor de verbastering ‘aalmoes’. De RK kerk kent tenslotte ook nog de functie van ‘aalmoezenier’, een geestelijke die in het leger of in ziekenhuizen mensen ‘bedient’.

[27] Zie voetnoot 25 bij vs 2

[28] Petrus citeert hier aan het begin Ex.3:6 en vs 15, zij het ook, dat hij de volgorde omkeert: De God van de omvamenden onzer staat in Ex. steeds aan het begin. Hij citeert dan vervolgens Jes.52:13 in de bewoordingen van de LXX. Maar terwijl daar de heerdienaar (Hebr.NgèBèD, Gr. pais!) onderwerp van de zin is en het werkwoord dus in passieve vorm (doxasetai = dunkzwaarte gegeven worden)  staat, is bij Petrus God het onderwerp van de zin en dus staat het werkwoord in de actieve vorm (edoxasen = dunkzwaarte geven) en bovendien in de verleden tijd. De Hebreeuwse tekst gebruikt i.p.v. dunkzwaarte geven, KáBéD, hoog-heen-dragen (NáSsáA) en voegt er nog een woord aan toe, nl. rijzig worden, dat in de vertaling van LXX en van Petrus weg blijft. Het is belangrijk hierbij nog attent te maken op de vertaling van NgèBèD (heerdienaar) door pais, dat ook ‘kind’ betekent. Een kind is in deze culturen een ‘knechtje’, zoals ook in bepaalde streken van Nederland.  Wanneer we hier in deze tekst ‘kind’ vertalen omdat de naam Jezus erop volgt, dan wijken we af van de Hebreeuwse grondtekst (wat de LXX niet doet!) en verlaten bovendien de culturele context, waarin een kind een knecht (heerdienaar) en een heerdienaar(knecht) een kind is. Kind van God zijn heeft meer van doen met een goede heerdienaar van God zijn, dan met afstamming. De titel ‘zoon van God’ voor Jezus, is meer een ere-titel in het NT dan de aanduiding van zijn biologische afstamming; hij stamt af van God, omdat hij doet als God. 

[29] Grieks: holoklèria. Het Griekse woord ‘klèros’ betekent ‘aandeel’; letterlijker nog: een steen waarop dat aandeel dat iemand toekomst van een bezit geschreven staat. De man in de mooie poort is weer helemaal toegerust voor zijn aandeel in de samenleving.

[30] Petrus citeert hier de ook reeds bij de Joden van toen zeer bekende tekst uit Deut.18: 15. Hij citeert hier letterlijk de tekst van de LXX, want het is de vraag of de laatste woorden: “zoveel als hij zal praten tot jullie” wel als een vertaling van de tekst uit de LXX kunnen worden opgevat, zoals de bekende uitgave van Nestle wel doet. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “een-profeet vandaan-van-het-naderlijf-jelieder vandaan-van-de-broederverwanten-jelieder (iemand)zoals-ik is-aan’t-doen-opstaan voor-jullie die-JHWH-van-Israëlde-gods-jelieder; naar-hem zijn-jullie-aan’t-horen-!”. De woorden ‘naar alles wat’ behoren volgens de Hebreeuwse tekst bij de volgende regel.

[31] Hier wordt Lev.23:29  geciteerd, maar gewijzigd. De Griekse tekst in de LXX van dit vers, dat staat in het grote hoofdstuk over het houden van de jaarlijkse feesten, luidt als volgt: “alle lichaamziel die zich niet buigt (Grieks: tapeinoömai, in dit vers de vertaling van het HebreeuwseNgáNáH = zich buigen)op deze dag zal in ellende komen buiten dit volk.” Over het ‘horen naar de profeet’ waar Petrus het over heeft, staat niets in deze tekst uit Leviticus, ook niet in de Hebreeuwse tekst. Daar moet het woord, dat in de Griekse vertaling (en dus ook in Handelingen) met ‘in ellende brengen’ te vertalen is, vertaald worden met ‘zich afscheiden’.  Blijkbaar wil Petrus hier beklemtonen, dat het ook in het houden van de feesten gaat om het horen naar de profeet, Mozes in dit geval, maar daarom dus nu naar Jezus. Dat blijkt ook uit wat Petrus verder zegt: horen naar profeten is horen naar Jezus.

[32] En dat vertalen we in TeNaKh met ‘zuivergang’, zie de Nederlandse Woordenlijst. Het Griekse ‘diathèkè’ vertalen we niet met ’verbond’, want die betekenis heeft noch dit Griekse woord noch het Hebreeuwse woord. We kiezen voor ‘instelling’ omdat zo het eenzijdig karakter te horen is en omdat zo de Griekse concordantie hoorbaar / leesbaar blijft. Voor de betekenis ervan dient het Hebreeuwse BeRieJT geraadpleegd te worden.NWL.

[33] Hier wordt Gen.22:18 geciteerd, maar ook hier gewijzigd zowel t.o.v. de Griekse tekst in de LXX als t.o.v. de Hebreeuwse tekst. De Griekse tekst, die de Hebreeuwse tekst hier op de voet volgt, luidt vertaald als volgt: “En ingezegend zullen worden in  jouw kiemsel (sperma) alle naties van het land” Zo wordt deze tekst b.v. ook geciteerd in Galaten 3:8. Het lijkt er op, dat Petrus hier ook Gen.12:3 in zijn hoofd had, want daar staat  volgens de Hebreeuwse tekst: “. . . en-ingezegend-worden (of: zich-zegenen-zullen) met-jou alle families van het roodlingse”. Het Hebreeuwse woord voor ‘familie’: MiSh’PáCháH ( in het Nederlands bekend als ‘mispoge) wordt in het Grieks van de LXX soms met ‘patria’vertaald. Echter niet hier, want de LXX heeft hier ‘phulai’ en dat betekent meestal ‘stammen’. Ook in Gen.18:18 staan woorden van gelijke strekking;  in het Hebreeuws staat daar in plaats van de ‘families’ ‘naties’, evenals in de LXX. Paulus gebruikt in Ef.3:15 ook het woord ‘patria’ in deze betekenis. Volgens Th.J.M.Naastepad (in Schouwspelers van God, Amsterdam 1972 uitg.vdLeeuwstichting)is dit begrip geliefd in de Joodse diasporagemeenschappen. Het is in gewone Grieks een ongebruikelijk woord.

 

[34] Hier citeert Petrus de bekende tekst uit Psalm 118:22, maar gebruikt  op 1 plaats een ander Grieks woord dan de Griekse tekst van de LXX (Psalm 117:22), nl. exoutheneoo (=minachten, hier de vertaling van het Hebr.MáAàS = schofferen) i.p.v. apodokimazoo (= geen gewicht geven).

[35] Het Griekse woord parrèsia, is amen gesteld uit ‘pas’ (alles) en  ‘rèma’ (woord). Het wordt meestal met (spreek-)vrijmoedigheid vertaald. In het Grieks horen we ‘alles onder woorden brengen’,(NWL)

[36] Het betekent zoiets als ‘autodiact’ = zichzelf onderwezen hebbend.

[37] Het Griekse woord ‘sunedrion’, dat letterlijk ‘samenzeteling’ betekent, is in het Hebreeuws / Aramees verbasterd tot ‘sanhedrin’. Met dit woord wordt de Joodse raad van priesters en schriftgeleerden aangeduid, die  vernatwoordelijkheid was voor de beperkte autonomie op religieus en maatschappelijk gebied, die het Romeinse bewind, vertegenwoordigd door Romeinse magistraten als stadhouders, de Joodse gemeenschap gaf.

[38] Hier wordt Psalm 146:6 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX (Ps.145:6).en die volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.

[39] Hier wordt psalm 2:1 en 2 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX. Hier blijkt weer de bekendheid met en het gezag van deze Griekse vertaling aan het begin van onze jaartelling. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III,1) luidt: “Voor-wat rumoeren naties; en-groeperingen: aan’t-mompelen-zijn-zij-loos. Aan’t-plaatsen-zijn-zich koningen-van het-land:en-hoogwaardigheidsbekleders overleggen verenigd; op-tegen-die-JHWH-van-Israël en-op-tegen~de-gezalfde-zijner.” 

[40] Het Grieks woord ‘pais’ betekent ook in het gewone (koinè) Grieks zowel ‘kind’ als ‘knecht’. Het is dan ook in de LXX heel vaak de vertaling van het Hebreeuwse NgèBèD = heerdienaar. Deze beide betekenissen, die in de oude culturen veel dichter bij elkaar liggen dan in onze moderne culturen,  hebben we in de vertaling ‘dienaarkind’- hier – laten horen.

[41] Hier staat het Griekse woord paraklèsis, dat in de LXX de vertaling is van het Hebreeuwse NáChàM  is ‘troost behoeven’. Barnabas is een Aramese naam, die bestaat uit het woord ‘bar’= stichtzoon en het woord ‘nabas’ het Aramese woord voor ‘troost’. Om de Griekse concordantie met een aantal andere belangrijke woorden, waarvan het werkwoord ‘kaleoo’ de basis vormt, zoals ‘ekklesia’(= geroepenschap) en ‘epikaleoo’ (oproepen), te bewaren, vertalen we ‘parakaleoo’ met ‘toeroepen’ in de zin van ‘aanmoedigen’.(NWL)

[42] Deze combinatie: ‘raad van grijsaards van de stichtkinderen van Israël’  komt in TeNaKh meerdere keren voor als vertaling van ‘de baardouden van de stichtkinderen van Israël’. In het NT komt deze combinatie alleen maar hier voor. Het gaat hier blijkbaar om een uitgebreidere zitting van het sanhedrin. De verteller brengt hiermee meerdere verhalen uit de Torah in herinnering, waarin deze vertegenwoordighers van geheel Israël belangrijke beslissingen moesten nemen; b.v. Lev.9:1.

[43] Deze twee woorden vinden we in Deut.21:22. We citeren ook vs 23 in een letterlijke vertaling uit het Hebreeuws (zie BAND I): “en-ja~is-aan’t-geschieden bij-iemand: een-verwaarding-van de-stelregel-van~gestorvenheid  en-sterven-doe-jij-hem; en-aan’t-hangen-ben-jij enwel-hem op~hout”. Deze twee Griekse woorden staan ook in de Griekse vertaling van de LXX. In de Torah wordt deze doodstraf alleen opgelegd, wanneer iemand een ander met voorbedachte rade vermoord heeft. Dat blijkt o.a. uit Deut.19, waar over de vrijsteden wordt gesproken, waarheen iemand die de dood van een medemens veroorzaakt heeft kan vluchten en kan worden beoordeeld of hij de daad niet per ongeluk heeft gepleegd. 

[44] Aanvullen: in het hart; vergelijk Hand.7:54

[45] Ook hier staat, zoals zo vaak, het Griekse werkwoord ‘poieoo’ dat net als het Hebreeuwse NgáSháH  in het Nederlands weliswaar in de meeste teksten (zo ongeveer) overeenkomt met het Nederlandse ‘maken’, maar dan in de betekenis van ‘iets voor elkaar krijgen’. Zo dienen we dit werkwoord te horen b.v in Genesis (Gen.1:7: “En God maakte (= zorgde ervoor dat) het uitspansel (letterlijker: pletwerk – ‘plaat’ dus!  – (er kwam). In alle vertalingen worden zowel het Griekse  als het Hebreeuwse werkwoord ook dikwijls met ‘doen’ vertaald, maar ook dan heeft het de hierboven genoemde betekenis van ‘iets voor elkaar krijgen’. Die betekenis heeft het Griekse werkwoord hier in Handelingen 5:34. En in het Nederlands heeft dit werkwoord ‘doen’ in deze uitdrukking precies deze betekenis. Daarom vertalen we dit Griekse werkwoord hier bij uitzondering met ‘doen’.  

[46] Dit Griekse woord wordt meestal met ‘zeer’ vertaald, maar het gaat eerder over ‘heftig’,  ‘krachtig’. In de LXX is het de vrijwel vaste vertaling van het Hebreeuwse MeAóWD, dat we met ‘machtig’ vertalen, omdat het stamverwant is met een woord als AæDóWN, dat we met ‘machtiger’ vertalen. Uit de koppeling in de LXX van het Hebr. MeAóWD en het Griekse sphodra blijkt dat de vertaling ‘zeer’ voor beide woorden te vlak is.

[47] Het is een Latijns woord, dat vrijgelatenen, of beter ontslagenen (uit de slavernij) betekent en het gaat naar alle waarschijnlijk om Joodse mensen, die eerder tot slaaf waren gemaakt. Zoals zovele andere Joodse groepen, die bestonden uit Joodse mensen uit de diaspora, hadden zij een eigen synagoge-gebouw in Jeruzalem. Zij zullen voornamelijk Grieks gesproken hebben. Ook Stephanus behoorde tot de voornamelijk Grieks sprekende Joden.

[48] Een stad die in het huidige Libië lag.

[49] De streek in Zuid Oost Klein Azië waar ook Tarsus ligt, waar Paulus vandaan komt.

[50] Met deze naam wordt in het NT meestal West klein Azië aangeduid.

[51] = Nazarener, in woner van Nazareth ofwel NåTs’RèT. Het heeft niets te maken met het Hebreeuwse ‘Nazireeër’, ofwel NáZieJR.

[52] Hier klinken teksten uit Genesis in de vertaling van de LXX: in Gen.11:31 lezen we dat Terach zijn familie wegleidt uit Ur der Chaldeeën en in 15:7 dat het die-JHWH-van-Israël was die hen daarvandaan leidde. Gen.11:31 eindigt in de LXX met de woorden ‘neerhuizen’, Grieks ‘kat-oikeoo’, waarin het woord ‘oikos’ = huis te horen en te zien is, het is de vertaling van het Hebreeuwse JáShàB dat ‘zitten’ betekent en net als in het Nederlands de notie kan krijgen, die wij horen in het woord ‘ingezetenen’. In Gen.12:1 staan de bekende woorden: (volgens de Griekse tekst van de LXX – letterlijk vertaald: ) “En de machtiger (Gr. kurios, in de Hebr. tekst staat hier de naam JHWH) sprak tot Abraham: kom weg vandaan van   jouw land en van jouw mede-geschiedronde en het huis van jouw omvamende naar het land dat ik jou zal tonen”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “en-voorts-zegt die-JHWH-van-Israël tot AàBh’RáHáM, ga-op-jezelf vandaan-van-het-land-jouwer en-vandaan-van-de-geboortegrond-jouwer en-vandaan-van-het-huis-van de-omvamende-jouwer; naar-het-land dat ik-ben-aan’t-doen-zien-jou.”  

[53] Deze mededeling verwijst naar de mededeling in Gen.12:5.

[54] Hier wordt Deut.2:5 geciteerd  volgens de Griekse tekst van de LXX en die volgt de Hebreeuwse tekst. Maar in Deut. gaat het dan over het gebied van de Edomieten, waar Israël op zijn tocht door de woestijn door heen mag trekken, op voorwaarde dat zij dat gebied geen schade toe brengen, want niets daarvan is van Israël!. Het is opvallend dat Stefanus precies deze tekst invoegt in zijn verhaal over Abraham.

[55] Dit Hebreeuwse woord is afgeleid van het werkwoord  AáChàZ, dat ‘grijpen’ betekent, en dit zelfst. naamwoord  betekent dus wat gegrepen is:  een ‘omgrijping’. We kiezen er voor hier de Griekse concordantie te laten horen, waarin het woord ‘echoo’ = hebben / houden herkenbaar is. Noch in het Hebreeuws noch in het Grieks gaat het bij dit woord om een ‘bezit’  of een ‘eigendom’. Het gaat om een plek waar je je aan vast kunt grijpen, die je kunt aangrijpen, een houvast dus: een prachtige vertaling van het Hebreeuwse woord in een Grieks woord door de Joodse vertalers uit Alexandrië omstreeks 200 v. Chr. 

[56] Hier klinken woorden uit Gen.12:7, 13:5, 17:8, 48:4 (“hij heeft gegeven” etc.).  

[57] Deze woorden staan in de Griekse tekst van de LXX in Ex.2:22; het zijn woorden van Mozes, die hij uitsprak bij de geboorte van zijn zoon Gershom. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “(als) inklamper geschied-ik in een-land-van waarneming”. 

[58] Deze woorden staan in de Griekse tekst van de LXX in Gen.15:13. Uit de Hebreeuwse tekst is op te maken, dat het onderwerp bij ‘kwaaddoen’ is: de mensen van dat land. Maar of dat hier door de spreker die citeert beseft wordt, is de vraag. De SV kiest ervoor om ook het eerdere werkwoord al dit onderwerp te geven en vertalen daarom ‘dienstbaar maken’. Dat is niet conform de Hebreeuwse noch de Griekse tekst. Hierover wordt ook gesproken in Ex.12:40.

[59] Deze woorden staan weer in Gen.15 en wel in vs 14, letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX. De vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: En-ook enwel~de-natie die zij-aan’t-heerdien-zijn oordeel ik; en-laat-na~vastzo trekken-zij-uit met-het-gehechte-bezit groot”.

[60] Deze woorden verwijzen naar Ex.3:12, maar het is geen citaat van deze tekst, die, letterlijk vertaald uit het Hebreeuws (zie BAND I) aldus luidt: “. . . wanneer-jij-doet-uittrekken enwel~het-volk vandaan-van-MieTs’RàieJM, zijn-jullie-aan’t-heerdienen enwel~gods op de-berg (nl.)deze”. De Griekse tekst van de LXX volgt de Hebreeuwse op de voet.

[61] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh niet met ‘verbond’,, maar met ‘zuivergang’, omdat het eenzijdig initiatief is (daarom vertaalden de Joodse vertalers van de LXX dit woord met het Griekse ‘diathèkè’ en niet met het veel voor de hand liggender woord ‘sunthèkè’) en omdat er een  Hebreeuwse stamwoord in het herkennen is, nl. B-R, dat ‘zuiver’ betekent.

[62] Ook de Joodse vertalers van de LXX hebben er moeite mee gehad om voor de hiph’íl van het Hebreeuwse werkwoord JáLàD, die overwegend gebruikt wordt wanneer de man onderwerp is, een Grieks werkwoord te vinden. Ook latere vertalingen mijden dan het gebruik van het woord dat zij voor de weergave van de qal-vervoeging, wanneer de vrouw onderwerp is, kozen; Nederlandse vertalingen kiezen dan voor ‘verwekken’ of ‘voortbrengen’. In de LXX staat dan het werkwoord ‘gennaoo’, waarin de stam ‘gen’ te herkennen is die ook in ‘gignomai’ aanwezig is en met ‘geschieden’ dient te worden vertaald. Voor de vertaling in het Nederlands van dit Griekse werkwoord  kiezen we daarom voor ‘tot geschieden brengen’. 

[63] Deze woorden staan in Gen.21:4, ook dit is geen letterlijk citaat.

[64] Deze geschiedenis wordt verteld in Genesis 37. en 39.

[65] Deze woorden staan letterlijk in de Griekse tekst van de LXX in Gen.39:21, alleen staat daar ‘kurios’ i.p.v. ‘theos’ hier; in de Hebr. tekst staat die-JHWH-van-Israël.

[66] Hier wordt Gen.41:40 en 41 geciteerd. In vs 40  lezen we (volgens de Griekse tekst in de LXX), dat Pharao tegen Jozef zegt: “jij zult geschieden over mijn huis”. De Griekse tekst volgt de Hebreeuwse hier op de voet. In vs 41 dit:  “. . . . ik stel aan jou  vandaan over geheel Egypte”. Maar in de Hebreeuwse tekst staat (letterlijk vertaald, zie BAND I) dit: “zie ik geef jou, over al-af~het-land MieTs’RàieJM”. Stefanus laat hier merken, dat hij de  Griekse tekst van de LXX kende, maar citeert niet letterlijk.

[67] Deze woorden verwijzen naar Gen.41:54 en 42:6.

[68] Hier klinkt Gen.42:2, maar niet letterlijk volgens de LXX.

[69] Hier klinkt Gen.45:1, maar ook niet letterlijk volgens de LXX.

[70] Deze woorden verwijzen vooral naar Ex.1:5. Daar staat dat Jakob met zeventig zielen naar Egypte was getrokken, maar dat Jozef daar al was. Dat Stefanus hier vijf en zeventig lichaamzielen noemt, kan met de aanwezigheid van Jozef en de zijnen  te maken hebben.

[71] We laten hier de Griekse concordantie horen, omdat hier het woord mimnèiskoo klinkt, dat we, alweer ter wille van de Griekse concordantie, met ‘gedenken’ vertalen, hoewel het in de LXX de vertaling is van het Hebreeuwse ZáKhàR, dat met ‘denken’ niets te maken heeft en in TeNaKh met ‘aanhaken bij’ kan worden vertaald.

[72] Deze geschiedenis wordt verteld in Gen.23:16. Maar daar is het  Efron met wie Abraham onderhandelt en het graf ligt bij Mamre. Maar in Gen.33:19 wordt Hemor genoemd en Sichem. Volgens Gen.50:13  is het Mamre. En in Joz. 24:32 wordt Jozef  in Sichem begraven. Het lijkt er op dat Stefanus vooral naar deze teksten verwijst.

[73] Hier wordt Ex.1:8 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse tekst in de LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt.

[74] Dit woord (en ook de volgende paar vetgedrukte  woorden) staat ook in Ex.1:8-11. Daar is dit Griekse werkwoord, katasophizoo,  dat nergens anders voorkomt, de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord CháKàM, dat ‘wijs-zijn’ of ‘wijs handelen’ betekent. Het Griekse werkwoord, waarin we het Griekse woord  voor ‘wijs’ (sophos)  herkennen, heeft hier het voorzetsel ‘kata’, dat ‘neer’ betekent maar ook ‘neerwaarts’ en dus een negatieve strekking heeft. De LXX vertaalt hier dus niet alleen, maar interpreteert ook, want het Hebreeuwse werkwoord heeft deze strekking niet. De koning van Egypte acht zijn beleid t.a.v. Israël niet negatief (niet ‘neerwaarts’), maar positief.. 

[75] = te vondeling gelegden

[76] In de LXX wordt dit woord gebruikt om te vertellen wat de baarhelpsters Puah en Zifra tegen het bevel van de pharao toch  deden.

[77] Hier wordt Ex.2:2 geciteerd naar de LXX. Die vertaalt met dit Griekse woord hier het Hebreeuwse woord ThóWBh (tov). Omdat dit Griekse woord in het NT alleen hier en in Hebr.11:23 maar voorkomt en in beide gevallen als citaat van Ex.2:2, vertalen we hier met ‘knap’. Met dit woord dekken we ook andere teksten in de LXX af, waarin dit woord voor andere Hebreeuwse woorden als vertaling gebruikt wordt. 

[78] Zie Ex.2:10

[79] Dat betekent eigenlijk ‘zich bemoeien met’. Met onze vertaling hier houden we de Griekse concordantie binnen het NT in tact.

[80] Dit zijn de laatste woorden in de Griekse tekst van de LXX van Ex.2:11. Het voorafgaande in de rede van Stefanus vat de geschiedenis samen, waarbij ook mededelingen in andere teksten worden betrokken, o.a. Ex.4:10.

[81] Deze twee woorden staan letterlijk zo in de Griekse tekst van de LXX in Ex.2:12. Opvallend is dat in deze Griekse tekst eerder, waar verteld wordt dat een Egyptenaar een Hebreeuwse man ‘slaat’ een ander Grieks werkwoord staat als vertaling van een en hetzelfde Hebreeuwse werkwoord: NáKáH dat ‘slaan’ betekent. Belangrijk is er (ook hier) op te wijzen, dat dit Hebreeuwse woord geen ‘dood  slaan’ impliceert, al kan dit slaan de dood wel tot gevolg hebben, het is geen doden, zoals b.v. wel de betekenis van het Hebreeuwse HáRàG is, dat we dan ook met ‘vermoorden’ vertalen; en dit is het woord dat in de tien geboden (woorden) gebruikt wordt.  

[82] Dit Griekse woord komt alleen hier maar voor en komt ook verder niet voor in de LXX. Het Griekse basiswerkwoord is ‘allassoo’ en dat betekent ‘vervangen’. Hier heeft de betekenis van ‘her-stellen’.

[83] Vergelijk het Nederlandse ‘ombrengen’; Het is de vertaling van het Griekse werkwoord in de LXX, dat zelf de vertaling is van het Hebreeuwse HáRàG, dat ‘ vermoorden’ betekent. We bewaren hier de Griekse concordantie.

[84] Dit vers is een letterlijk citaat van de Griekse tekst in de LXX van Ex.2:14.

[85] Hier wordt Ex.2:15 samengevat.

[86] Hier wordt letterlijk de Griekse tekst van de LXX van Ex.3:2 geciteerd, behalve dat daar over een ‘werkbode van de machtiger’ gesproken wordt. In de Hebreeuwse tekst staat: “. . . . een werkbode-van die-JHWH-van-Israël.

[87] Hier wordt Ex.3:6 geciteerd, maar niet letterlijk volgens de LXX.

[88] Hier wordt Ex.3:7,8 en 10 geciteerd, niet volledig, maar voorzover wel vrijwel letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX; alleen heeft de LXX het Griekse ‘kraugè’ = geschreeuw, i.p.v. ‘stenagmon’ = ‘gekreun’.

[89] Hier wordt Ex.2:14 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX. Het Griekse ‘archoon’ is hier de vertaling van het Hebreeuwse woord SsáR = vorst, en het Griekse ‘dikastès’, dat vanwege stamverwantschap met het Griekse ‘dikè’ en ‘dikazoo’ zoiets als ‘vonnisser’ betekent, is in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebr. ShoPhéTh = ‘regelsteller’.

[90] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX in Ex.7:3. Zowel hier als in de LXX is in dit vers het Griekse woord ‘teras’ de vertaling van het Hebr. AóWT, dat meestal met het Griekse ‘sèmeion’ = ‘kenteken’wordt vertaald, en is het Griekse ‘sèmeion’ de vertaling van het Hebr. MóWPhéTh, dat meestal met ‘teras’= ‘godsblijk’ wordt vertaald.

[91] Grieks: eruthros thalamos, de Griekse naam voor wat in het Hebreeuws JáM SoWPh heet: de Rietzee.

[92] Zie Num.14:33.

[93] Hier wordt  de bekende tekst uit Deut.18:15 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse tekst in de LXX.

Die is iets uitvoeriger en kent een slot (“naar hem zullen zij horen”), dat in lattere handschriften van het NT is toegevoegd; daarom heeft ook de SV deze woorden opgenomen, omdat zij nog niet over een betere tekst beschikten. De tekst van de LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.

[94] Deze woorden vinden we vrijwel letterlijk in de Griekse tekst van de LXX bij Num.14:3. Daar wordt de reactie beschreven van het volk Israël, wanneer zij het verslag van tien van de twaalf verspieders horen over de overmacht die zij in het land Kanaän zullen aantreffen.

[95] Hier wordt de tweede helft van Ex.32:1 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX en die tekst volgt de Hebreeuwse tekst op de voet. Maar het Hebr. woord AæLoHieJM, dat in de Griekse vertaling van de  LXX met het Griekse ‘theoi’(meervoud) wordt vertaald, kan ook enkelvoudig worden vertaald: ‘een gods’. Dat doet overigens geen enkele vertaling.

[96] Het Griekse werkwoord dat alleen hier maar voorkomt, luidt: moschopoieoo en daarin zijn twee woorden te herkennen: moschos = stierkalf en poieoo  = maken. In de Grieks vertaling van de LXX komen deze twee woorden gescheiden voor in Ex.32:4, waar over het gouden stierkalf wordt verteld. Het is een van de vele voorbeelden van het citeren van deze LXX, waarbij deze tekst niet helemaal letterlijk werd aangehouden. Dat heeft ongetwijfeld vooral daarmee te maken, dat uit het hoofd werd geciteerd, maar tegelijk blijkt daar toch ook uit hoe goed men deze tekst in die beginjaren van onze jaartelling al in het geheugen had. Die meestal betrekkelijk kleine afwijkingen van de tekst van de LXX wijzen ook op een zekere mate van vrijheid. Tenslotte dient men zich bij het lezen van Hand 7 te realiseren, dat Stefanus, als Grieks sprekende Jood, deze rede  ongetwijfeld in het Grieks zal hebben uitgesproken, voor de oren van  de vooral Aramees sprekende en met Hebreeuws vertrouwde leden van het Joodse Sanhedrin. Het gebruik van de Griekse taal binnen de Joodse gemeenschappen  is, als Jezus leeft, al minstens 100 tot 150 jaar groeiende. Dat blijkt ook uit de boeken van de Joodse filosoof Philo en de Joodse geschiedschrijver Flavius Josefus. Het NT ademt volledig deze sfeer. Die sfeer heeft Jezus gekend. Hij bewoog zich daar evenwel niet in.Wie Hand. 7 leest, voelt de invloed van deze verbinding van de Hebreeuwse boodschap met het Grieks, voelt zowel de overvloeiing in het Grieks als ook de spanning met het oorspronkelijke Hebreeuws. Bovendien dient men te beseffen, dat tussen de Hebreeuwse originelen en de Griekse vertaling niet meer dan 200 jaar  kan liggen en dat is kort. Meerdere teksten zijn zelfs vrijwel tegelijkertijd tot stand gekomen. Het Grieks is een conditio sine qua non voor het Messiaanse tijdvak, dat ook het tijdvak (het ‘tij’ = de kairos) van de Schrift is, maar het Grieks kan nooit de rol van het Hebreeuws als originele taal overnemen, maar in de latere geschiedenis van de kerk is dat praktisch wel gebeurd. En zo kan geen enkele taal die rol overnemen en ook dat is in de praktijk toch gebeurd en gebeurt nog altijd. Geen enkele ver-taling mag en kan het praedicaat ‘brontaal-getrouw’ meekrijgen. De betrouwbaarheid van elke vertaling blijkt uit de grootte van de geboden interpretatieruimte en het ontbreken van onmiddellijke verstaanbaarheid.

[97] Hier wordt Ex.32:6 geciteerd, maar waar de LXX ‘prospheroo’ (= ‘aandragen’) heeft, staat hier ‘anagoo’ (= ‘opvoeren’).

[98] Deze zinswending refereert aan Jer.7:18 en citeert Jer.19:13, volgens de Griekse tekst van de LXX.

[99] Hier wordt Amos 5:25-27 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. De enige afwijking is dat in de LXX staat voorbij Damascus, conform de Hebreeuwse tekst. De letterlijke vertaling (zie BAND II) luidt: ?Slachtgaven en-cijnsgave doen-jullie-bereiken-aan-mij in-het-inbengveld veertig jaarandering huis-van JieSs’RáAéL. En-hoog-heen-dragen-jullie de vlechthut-van de-koning(Hebr.MèLèKh, dat in vele vertalingen als ‘Moloch’ gelezen wordt, zoals dus in de LXX, maar ook in de SV en bij BR.) en-enwel-als-smurrie-beelden(dit Hebr. woord ook als een naam gelezen: KéWàN)-jelieder; een-ster de-gods-jelieder, doen jullie-maken voor-jullie. En-ontmantelen-doe-ik enwel-jullie ver-heen voor-DáMèSSèQ”.

[100] Deze woorden verwijzen naar Ex.25:40 in de LXX.

[101] Hier staat dus de naam ‘Jezus’, hoewel deze naam in de meeste vertalingen hier met ‘Jozua’vertaald wordt. Hoe dicht deze twee namen bij elkaar staan. blijkt uit zo’n passage.

[102] Deze woorden verwijzen naar II Sam.7:2, zonder deze te citeren.

[103] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX van I Kon.6:1.

[104] Hier wordt Jes.66: 1 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt.

[105] Idem Jes.66:2.

[106] Wie de indrukwekkende geschiedenis van Stefanus tot zich laat doordringen, wordt getroffen door een aantal aspecten. 1. Stefanus is de eerste Grieks sprekende Judeeër uit de diaspora, die Jezus plaatst in de rij van miskende en verwijderde profeten in de geschiedenis van de Joodse gemeenschap, zoals die in TeNaKh beschreven staat. Hij vertegenwoordigt dat deel van de wereldwijd verspreide Joodse gemeenschap, dat TeNaKh via de Griekse vertaling van de LXX bestudeert. 2. Als volgeling van Jezus, die zich in geen enkel  opzicht buiten deze Joodse Torahgemeenschap heeft geplaatst, heeft ook Stefanus zich met zijn rede niet buiten de Joodse gemeenschap geplaatst. Hij klaagt het Sanhedrin niet aan! Hij beschrijft de geschiedenis, die zij zelf als hun eigen geschiedenis hebben opgeschreven  en aanvaard! Hij zegt “Dit zijn wij” en precies dat blijkt aan de terechtstelling van Jezus, de rechtvaardige; en hij bevestigt dat met zijn eigen terechtstelling door de woorden voordat hij sterft. 3. Zo duidt hij de dood van Jezus als een  daad van ongehoorzaamheid aan de God van Israël, als schending van zijn gebod. Die dood is niet naar Gods wil! Evenmin  zijn  eigen dood. En tegelijk is de erkenning van Jezus’ dood (en dus ook de zijne) als zo’n  schending van Gods wil, de toegang tot de zuivergang (de verbondsgeschiedenis ) van die-JHWH-van-Israël met zijn volk.  Noch bij de zending van de profeten en dus ook niet bij de zending van Jezus Messias behoorde hun dood, in tegendeel, daar behoorde de bekering bij. Elke theologie, die het doden van Jezus uitlegt als genoegdoening voor onze schuld, heft de spanning op, die de Joodse gemeenschap gevraagd wordt te dragen en die de Kerk met hen meedraagt.  Wie meent, dat zijn dood God welbehagelijk is, ontneemt ook aan de opstanding Jezus zijn wezenlijke betekenis.

[107] Dit Griekse werkwoord komt alleen hier maar voor.

[108] Deze woorden komen letterlijk uit de Griekse vertaling van de LXX van Ps.78:37(in de LXX 37:37), behalve dat daar ‘hun’  (hart) staat i.p.v. zoals hier ‘jouw’. De letterlijke vertaling van de hebreeuwse tekst luidt (zie BAND III,1): “en-het-hart-hunner is-niet~vaszto genoot-met-hem(gods);”.  

[109] Deze passage staat  letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX van Jes.53:7 en 8. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “als-een-stuk-kleinvee ter-villingwordt-hij-afgedragen, en-als-een-ooi voor-de-vertegenwendiging-van de-scheerder weet-het—van-niets; en-niet is-het-aan’t-openen de-mond-zijner. Vandaan-van-de-versperring en-vandaan-van-de-stelregeling genomen, en-wel~de-geschiedronde-zijner  wie? is-aan’t-overwegen ja afgesneden-is-hij vandaan-van-het-land-van de-levenden.”. De LXX vertaalt meerdere Hebreeuwse woorden hier niet zoals elders gebruikelijk. Daarom staan de Hebreeuwse woorden, die meestal met de hier voorkomende Griekse woorden door de LXX worden vertaald in de marge. Ook hier blijkt weer, hoe verbreid en gezag hebbend e LXX-vertaling reeds in Jezus’tijd was.

[110] Nr 37 ontbreekt in de telling van Nestle.

[111] In de betekenis van ‘ombrengen’; een vergelijkbare betekenisverschuiving als bij het Nederlandse ‘brengen’ > ‘ombrengen’, zie ook Matth.2:6.

[112] = ombrengen.zie vs 24.

[113] Beide woorden betekenen ( waarschijnlijk) ‘hinde’.

[114] = gerechtigheid. Met dit woord wordt in de Rabbijnse geschriften goede daden aangeduid, zoals giften  en aalmoezen. Het begrip ‘gerechtigheid’ (TseDáQáH) is in de bijbel een resultaat. Geven is voor gerechtigheid zorgen.

[115] Grieks: ‘eleèmosunè’: ons woord ‘aalmoes’daar een verbastering van. We laten dit woord dus onvertaald. Het is de vertaling van het Hebreeuwse TseDáQáH, dat ‘gerechtigheid’betekent; dat duidt een situatie, een resultaat, aan en geen norm voor gedrag. Als resultaat wordt dit woord in het latere Hebreeuws van de rabbijnen gebruikt voor een daad van gerechtigheid en een gulle gift aan een behoeftige is zo’n daad van gerechtigheid, ‘gerechtigheid’ dus. Omdat in het Griekse woord deze verbinding met gerechtigheid niet doorklinkt maar wel begrippen als ‘ChèSèD’(= goede-gunst) en RàCheMàJieM’ (= moederschoothebbend), laten we het onvertaald

[116] Deze woorden roepen Jes.52:7 in herinnering. Daar staat, letterlijk vertaald (zie BAND II): “Wat lustig-geschieden op~de-bergen de-voetebenen-van een-goednieuwsbrenger:doende-horen vrede, brengend-het-nieuws-van het goede doende horen bevrijding.”

[117] = gezalfden.

[118] Met dit woord begint Paulus zijn  brief aan de Romeinen.(NWL)

[119] Deze woorden verwijzen naar Hos.14:10, het laatste vers van dit boek. Het is geen letterlijk citaat.

[120] Hier staat het Griekse woord ‘anagignooskoo’, dat letterliijk ‘herkennen’betekent, maar functioneert zoals ons woord lezsen c.q. voorlezen. Ons woord ‘lezen’ is een verbastering van het Latijnse woord ‘lego’ en dat betekent ‘verzamelen’; lezen is dus lettertekens verzamelen. In oude teksten werden de woorden immers aaneengeschreven. Om dezelfde reden gebrukkt het Grieks daarvoor het woord dat eigenlijk ‘herkennen’betekent: lezen is woorden herkennen. Dit Griekse woord is op zijn beurt in het NT de vertaling van het Hebreeuwse QáRáA, dat ‘roepen’betekent. Lezen is dus luid (voor)lezend uitroepen. Daarom kiezen we voor de vertaling van het Griekse woord ‘oplezen’.

[121] Dit woord komt in de LXX weinig voor en is dan de vertaling van 4 Hebr. woorden, vooral van GoLáH (= ontmanteling > ballingschap) en van MáGuWR (= inklampplek > ‘woning’). We kennen dit Griekse woord als ‘parochie’.

[122] Hier wordt verwezen naar Ex.14:8.

[123] Hier wordt verwezen naar Deut.1:31. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I): . . . draagt-hoog-heen-jou die-JHWH-van-Israël zoals hoog-heen-aan’t-dragen-is een-manmenselijke de-stichtzoon-zijner . . . . In sommige handschriften van de LXX wordt het Hebreeuwse werkwoord vertaald met het Griekse ‘trophophoreoo’ = voedend dragen. Paulus citeert hier de handschriften die het Hebreeuws vertalen met ‘tropophoreoo’ = in manieren verdragen. Dat betekent een inkleuring die de Hebr. tekst zo niet heeft, maar daarmee ook niet strijdig is..

[124] Hier  verwijst Paulus naar Deut.7:1 en Joz.14:2a. met de bewoordingen van de LXX.

[125] = regelsteller. We proberen hier ook de Griekse concordantie te laten horen. Het Griekse woord wordt elders met ‘beoordeelaar’ vertaald, omdat het samen hangt met het werkwoord ‘krinoo’ dat we met ‘oordelen’ vertalen.

[126] Verwezen wordt naar wat verteld wordt in I Sam.8.

[127] Hier wordt verwezen naar I Sam.13;14 en naar Ps.89:21 met de bewoordingen van de Griekse vertaling daarvan in de LXX (Ps.88:21).

[128] Dit is een letterlijk citaat van de Griekse vertaling in de LXX van Psalm 2:7. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: . . .  hij zegt tot mij stichtzoon-mijner jij; ik: deze dag baar-ik-jou.”

[129] Deze woorden vinden we letterlijk in de Griekse vertaling van de LXX van Jes.55:3. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: . . . de-goede-gunsten-van DáWieD die betrouwbaar zijn. De vertaling van het Hebreeuwse woord ChèSèD (= goede-gunst) wijkt hier af van de meest gebruikelijke nl. het Griekse woord charis of charisma. Met de vertaling ‘normgericht’ proberen we de Griekse concordantie mee te laten spreken. Het Griekse woord ‘hosios’, dat vaak met ‘vroom’wordt vertaald, verraadt een typisch Grieks besef, dat vroom is , wat ook ‘hoort’ en volgens de norm is. Zo wordt een juist voor het Hebreeuwse zo typerend begrip ‘ChèSèD’ in de Griekse vertaling van de LXX vervangen door een al even typerend Grieks begrip. Zo wordt de Griekse vertaling wel toegankelijk voor Grieken, maar wordt de toegang tot de veritas hebraïca ( de Hebreeuwse waarheid) bemoeilijkt. In het NT wordt deze manier van vertalen vaker gehanteerd. Toch zal de zo bij de Grieken gewekte belangstelling dienen te worden heengeleid naar wat de Hebreeuwse begrippen kenmerken. De omgekeerde weg zal niemand kunnen accepteren. Dat proces van heenleiden naar de Hebreeuwse tekst, is in het NT met behulp van de LXX wel begonnen, maar zeker niet voltooid; en het is nog steeds niet voltooid, mede omdat dit proces te lang en te vaak buiten de aandacht is gekomen.     

[130] Hier wordt Psalm 16:10 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX (Psalm 15:10). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “(ja niet ben-jij-aan’t-verlaten de-lichaamziel-mijner ter-oergroeve;)  niet~aan’t-geven-ben-jij de-goedgunstige-jouwer om-te-zien-een-kuil.” Twee zaken vallen op: het Hebreeuwse woord ChàSieJD ( = goedgunstige) wordt in de LXX vertaald met het Griekse ‘hosios’, dat we hier om het Griekse idioom te bewaren, met ‘normgericht’ vertalen. Het is een voorbeeld, hoe door vertalen aan de brontekst zelf vreemde noties (hier dus het typisch Griekse begrip ‘norm’) worden ingevoerd. De SV vertaalt hier met ‘heilig’ en ook dat spoort niet met de Hebreeuwse tekst, evenmin ‘de trouwe dienaar’ uit de NBV. De NB kiest voor ‘vrome’ en dat is in die vertaling de weergave van het Hebreeuws. Het tweede dat opvalt, is de vertaling van het laatste woord. Het Hebreeuwse woord wordt meestal opgevat, conform de Masoretische klinkers, als ‘kuil’, maar een andere vocalisatie laat afleiding toe van een werkwoord dat ‘verderven’ betekent. Dat doet dus de LXX, waarvoor een ongevocialiseerde medeklinkertekst aals bais heeft gediend. 

[131] Hier wordt verwezen naar I Kon.2:10, Het is een voorbeeld van bijbeluitleg in de rabbijnse discussies. NB het betreft altijd discussies in een gezamenlijk zoeken naar – in dit geval – de figuur van de ‘Knecht des Heren’, de Gezalfde bij uitstek. 

[132] Hier wordt Hab.1:5 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX.  De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “ziet bij-de-naties en-kijk-toe, en-verbijstert-je, weest verbijsterd; ja het werken van een-werker in-de-dagen-van-jullie, niet zijn-jullie-aan’t-vertrouwen ja het is-aan’t-geboekstaafd worden.”. De vertalers van de LXX hebben  bij ‘veronachtzamers’ een Hebreeuws woord voor zich gehad ( gezien?), dat een medeklinker (nl. de D – DáLèT) meer had. 

[133] nl. uit de synagoge: deze woorden werden er dan ook in latere handschriften tussen gevoegd.

[134] Hier wordt Jes.49:6b geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND II):  “ . . . . en-voorts-ben-ik-aan’t-geven-jou tot-een-licht aan-naties,

om-te-geschieden tot bevrijding tot~het einde- van het land”

[135] Deze woorden staan net zo in de Griekse vertaling in de LXX van Ez.2:1, waarmee het roepingsverhaal van Ezechiël begint, waarin hij de opdracht krijgt de tegen JHWH opstandige Israëlieten en andere naties te prediken.

[136] Hier wordt Ex.20:11 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX. Vrijwel dezelfde woorden vinden we ook in Ps.146:6 (LXX 145:6) en Neh.9:6. Het Grieks volgt hier de Hebreeuwse tekst op de voet.

[137] Hier staat het volt.deelwoord van het Gr. werkwoord ‘paroichomai’. Het Gr. werkwoord ‘oichomai’ is een woord voor ‘gaan’ zoals in het Nederl. het woord ‘lijden’ oorspronkelijk ook een woord voor ‘gaan’  is  met als strekking ‘ergens door heen gaan’ (ofwel in het Nederl. ‘doormaken’). Dit woord ‘lijden’vinden we in ‘overlijden’, maar ook in het woord ‘verleden’.

[138] Zo’n uitspraak als deze (en er staan meer vergelijkbare uitspraken in het NT) kan niet anders verstaan worden, dan de erkenning en aanvaarding van de boodschap van de profeten en ook van de Torah (denk aan Deuternomium!), dat de Joodse gemeenschap essentieel tekort schiet bij het nakomen van de stelregels en geboden en dat dit de teloorgang van de Joodse gemeenschap betekent, tenzij zij bevrijd wordt! En sdie bevrijding belichaamt en verkondigt de machtiger Jezus, als Gezalfde. Door die bevrijding ontvangt de Joodse gemeenschap de kracht – dat is: de beluchter, c.q..de beluchting, de heilige pneuma c.q. RuWàCh – om zich toch er toe te zetten om de Torah te praktiseren: want daar gaat het om in Talmoed en Evangelie: om DIE praxis. En Joden en niet Joden worden door de Messias in dezelfde spanning geplaatst met dezelfde opdracht: die praxis. Waar Joden te kort schieten, schieten niet joden niet minder te kort. We delen in elkaar schuld. Maar de volgorde blijft: eerst de Jood en dan de niet Jood, eerst in de schuld en dan ook in de bevrijding. Zo begrepen en verstaan had de boodschap van dit zogenaamde apostelconvent nooit tot een uiteengaan van Joden en niet Joden kunnen en mogen leiden. Dit schisma is volstrekt onbijbels!: en dat hadden juist niet Joden moeten en kunnen beseffen!

[139] Hier wordt Amos 9:11 geciteerd volgens de uitvoeriger versie  dan de versie in de Hebreeuwse tekst, maar met behoorlijke verschillen in de Griekse bewoordingen. De herkomst van deze Griekse tekst is niet bekend. Mogelijk heeft Lucas hier naar de inhoud uit het hoofd geciteerd en andere Griekse woorden gebruikt. Amos 9:11 is een belangrijke tekst in de rabbijnse discussies over de Messiaanse koning uit het huis van David. Zowel deze Griekse versie als die van de LXX wijken bovendien nogal af van de Hebreeuwse tekst. Die luidt letterlijk vertaald (zie BAND II): “op-de-dag (nl.)die, ben-ik-aan’t-doen-opstaan enwel~de-velchthut(SoeKKáH)-van-David die neergevallen is; en-voorts-ben-ik-aan’t-ommuren enwel~de-reten-daarvan: en-het-gesloopte-daarvan aan’t-doen-opstaan, en voorts-ben-ik-aa’t-stichten-haar wereldlang! Ter-toebuiging-daaraan-dat zij-aan’t-wegvangen-zijn enwel~een-restant-van AêDóWM en-van-al-af~de-naties, van-wie-geldt-dat~wordt-geroepen de-naam-mijner over-hen, konde-v an~die-JHWH-van-Israël die-maakt-dit.”

[140] Grieks ‘Chairein’, het is een groet en aequivalent van het Hebreeuwse SháLóWM en het latijnse ‘ave’.

[141] Deze regel ontbreekt in de meest gezaghebbende handschriften. Maar de nummering van de verzen heeft men niet aangepast. Deze regel komt nog wel voor in de Statenvertaling.

[142] Dit onverwachte ‘wij’ in deze en enkele andere  teksten laat horen, dat de ( latere) schrijver van dit boek toen zelf meereisde. Volgens de traditie is dat Lucas.

[143] Het is de naam van de draak of slang die het orakel van Delphi bewaakte en het werd een begrip dat waarzeggerij aanduidt.

[144] Paulus en Silas worden dus veroordeeld omdat zij Joden c.q. Judeeërs  zijn d.w.z. om het Joodse ‘ethos’, hun levens gewoonten, waarmee zij in het hele Romeinse Rijk opvallen.

[145] In de zin van ‘ombrengen’.

[146] Een titel voor een Romeinse beambte die de (stam)staf droeg om aan te geven dat hij bij de rechtspraak betrokken was. Het Griekse ‘rabdos’is de vaste vertaling van het Hebreeuwse ShèBhèTh = stamstaf.

[147] Paulus’woordkeuze herinnert aan teksten uit Jesaja, zoals Jes.42:5

[148] Paulus citeert hier een in die tijd bekende filosoof, nl. Aratus, in zijn boek ‘phaenomena’ (= verschijnselen).

[149] Hier staat dus niet: ‘vandaan van de lijfdoden’, zoals Paulus zich uitdrukte. Is dat verschil belangrijk? Ofwel ‘hoorden’ de Athers wat anders dan Paulus had gezegd en reageren zij dus daarom met ongeloof?

[150] Op grond van de toen beschikbare (maar t.o.v. de nu beschikbare) secundaire handschriften, heeft de SV (en ook Luther) hier de volgende regel staan: “Het is noodzakelijk dat ik voor  alles het feest dat komt in Jeruzalem zal (mee)maken”. 

[151] Latijn: ‘Deo Volente’, vaak ook afgeklort D.V. Maar deze woorden van Paulus mogen niet gebruikt worden om wanneer plaats vindt, wat iemand aankondigt, dat als Gods wil te beschouwen. Niet alles wat er gebeurt of wat wij doen is Gods wil, allerminst! Paulus zegt hier, dat hij zal luisteren naar wat God wil.

[152] Grieks: katèchèmenos: dit is het part.activum, van het werkwoord katècheoo dat ‘doen klinken / galmen’betekent. We kennen het part.passivum (katèchoumenos) in het woord ‘catechumeen’, een ander woord voor catechisant. Het heeft in het Nederlands de betekenis ‘onderrichten;’gekregen, maar eigenlijk duidt het aan het ‘luid doen weergalmen’ van enen tekst of een boodschap.

[153] Gr.grammateus = schriftkenner; Hier wordt waarschijnlijk de stadssecretaris van Ephese bedoeld.

[154] In de zin van ‘teruggewezen’.

[155] Grieks: diopetès, letterlijk: van zeus neergevallen.

[156] Dat Hebreeuwse woord betekent letterlijk ‘uit(plat)geduwd. Wanneer het gaat over het feest van de MàTsóWT (de uitgeduwde koeken) vertaalt de LXX met het Griekse azumos, samengesteld uit ‘a’ en ‘zumos’, dat meestal in de LXX de vertaling is van het Hebreeuwse CháMéTs, dat ‘zuur’ betekent. Het Griekse ‘a-zumos’ betekent letterlijk dus ‘ongezuurd’.

[157] = aanhaken bij. In het NT bewaren we de Grtiekse concordantie van de stam MN.

[158] Deze woorden herinneren aan Deut.33:3

[159] Deze woorden herinneren aan I Sam.12:3

[160] Zie eerder Hand.18:3

[161] SV: “Het is zaliger te geven dan te ontvangen”. Deze woorden vinden we niet in de vier evangeliën. Het is één van de vele aanwijzingen dat er uitspraken van Jezus zijn overgeleverd die niet in de vier evangeliën vermeld zijn, maar b.v. in Handelingen of in de brieven, maar ook buiten de teksten van het NT, zoals bv. via het beroemde Diatessaron of niet canonieke teksten als het Thomasevangelie. Wel zal in de laatste categorie van teksten de context nogal verschillen van die in  het NT en daarom de interpretatie sterk beïnvloeden.

[162] In deze hele passage gaat het om mannen die de nazireeër gelofte hebben afgelegd voor een bepaalde periode.

Die periode eindigde op die dag en daarom heet die dag een dag van heiliging, zie Num.6:9-20.

[163] Dit Hebreeuwse werkwoord vertalen we in TeNaKh met ‘lijfnaderen’, in de hiphíl: doen lijfnaderen; in die vervoegingsvorm wordt het meestal met ‘offeren’ vertaalsd (Latijn ‘offerre’ = aandragen, verwant met het Grieks prospheroo). In het NT houden we de Griekse concordantie aan en vertalen daroom met ‘aandragen’. Het zelfst.naamwoord ‘prospheron’, dat hierna staat, komt in de LXX nauwelijks voor, het is de vertaling van het Aramese QoRBáN, dat we ook in het NT een enkele keer tegenkomen.

[164] = Grieks

[165] Vergelijk de Nederlandse uitdrukking: ‘ter wereld komen’.

[166] Een Grieks leenwoord in het Aramees van Jezus’dagen en ook later in het Rabbijns Hebreeuws.

[167] Paulus citeert hier Ex.22:27 (in de SV 22:28), vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX. Daar staat ‘vooraangaanden’ (meervoud. De Hebreeuwse tekst heeft hier echter enkelevoud. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “een hoog-heen-dragende in het genotenvolk ben jij-niet-aan’t-vloeken.”

[168] = letterlijker: ‘vooraangaand-schap’

[169] een Latijns leenwoord ‘retor’ dat wij herkennen in ‘retoriek’. Deze Latijnse woorden zijn overigens stamverwant met een Grieks woord ‘rèma’  , dat dikwijls in de LXX, naast logos, de vertaling is van het Hebreeuwse DáBháR, een woord dat we daarom in het NT vertalen met ‘woord-inbreng’ (logos vertalen we met ‘inbrengwoord’).

[170] Vgl. het Nederlandse ‘afgemeten’.

[171] Dit Griekse woord komt behave hier alleen nog voor in II Cor.10:1.

[172] Dit Griekse woord komt behalve hier alleen nog voor in Lc.11:1.

[173] Het slot van vs 6, vs 7 en het begin vs 8 staan niet in de vroegste en betrouwbaarste handschriften, maar wel in de handschriften die de Statenvertalers tot hun beschikking hadden en die gebrtuikt werden voor  de vers- en hoofdstukindeling zoals wij die nu kennen. Reeds in de vertaling van het NBG van 1951 is deze passage tussen [ ] geplaatst. Dat doen we hier ook, mede om de telling te kunnen handhaven, maar volgens de oorspronkelijke tekst moet de lezer hierna verder gaan bij vs 8 vanaf ” van wie jij zelf de kracht hebt . . . . .  “.

[174] In de zin van opluchting.

[175] Gr.engkrateia, aanvullen: tegen verleidingen.

[176] In latere handschriften is hier ter verduidelijking aan toegevoegd: “opdat hij hem zou loslaten”. Deze toevoeging is daarom in de Statenvertaling te vinden..

[177] Gr.eparcheia: het gebied waar hij vooraangaat (archeoo).

[178] Letterlijk: onplaatsbaar (Gr.atopos), zie ook Lc.23:41 en IIThes.3:2.

[179] Dit Hebreeuwsae woord is in TeNaKh vertaald met ‘nogalig stellen’.

[180] Onmiskenbaar herinnert deze vraag aan de vraag van David aan koning Saul in I Sam.26:18, die met zijn leger David op de hielen zit, maar daarvóór door David werd gespaard, toen hij ongemerkt uit Sauls tent zijn speer en zijn waterkruik heeft weggenomen.

[181] Deze woorden staan ook in Ez.2:1, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt.

[182] Dat Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘nogmaligsteller’, terwille van  het Hebreeuwse idioom. In het NT kiezen we ervoor het Griekse idioom te laten horen, al dient  het Hebreeuwse woord in gedachten te zijn.

[183] De eerste paar woorden van Paulus herinneren  aan wat van de profeet Jeremia verteld wordt in Jer.1:7. Profeten zijn door die JHWH-van-Israël gezonden (Hebr.SháLàCh): het zijn ‘afgezondenen’, in het Grieks ‘apostoloi’. Hoe dicht de begrippen ‘profeet’ en ‘apostel’ bij elkaar liggen. blijkt ook in het vervolg van deze passage. Daar klinken Jes.35:5, Jes. 42:6 en 7 en Jes.61:1. Paulus citeert hier niet letterlijk, maar de Griekse vertaling van deze teksten in de LXX  is goed herkenbaar.

[184] Dit Griekse werkwoord komt behalve hier alleen nog voor in  Hand.2:4 en 14.

[185] Paulus weet dat hij geroepen is om naar het centrum van de macht tegaan: toen Rome. Die roeping heeft hem bereikt via het profetenboek Jona. Zoals Jezus in meer dan een opzicht wist in de voetsproren van Jona te treden, zo besft ook Paulus dat diezelfde ‘beluchting’ (de ‘heilige Beluchter’, Geest) ook hem in de voetsporen van Jona laa treden. Over Jona is veel geschreven. Wat hier volgt is ontleend aan een uitvoerige studie van A.K.van Kooij:

“Jona ben ik een Hebreeër” uit 2007 (niet uitgegeven, als kopie verkrijgbaar via deze website). Jona, de profeet, besefte ter dege de draagwijdte van zijn opdracht naar Ninevé te gaan, het toenmalige machtscentrum. Ninevé bekeren? Abdurd! En nog gevaarlijk voor Israël zelf ook. En gelijk zou hij in geschiedenis maar al te vaak: Rome bekeren? Absurd! En nog gevaarlijk ook voor de Joodse gemeenschap. En hoe waar zou dat worden vanaf het jaar 325 als het Christendom staatsgodsdienst wordt van hele Romeinse Rijk! En toch . . .  Pas de bekering van Ninevé, c.q. Rome ,c.q.  ……, maar danwel tot de messiaanse ethiek van het evangelie, die van de bergrede, van Hand.2 en 4, van Rom.12 en I Cor 13 van Philip.2 en Jacobs en de Johannesbrieven, zou wereldwijde vrede voor de Joodse gemeenschap betekenen. Paulus in Rome . . . . .  Zelfs het verloop van de zeereis herinnert tot in details aan het boek je Jona. Jona vertelt over de enige zeereis naar het westen in TeNaKh en Handelingen 27 over de enige zeereis naar het westen in de goednieuwsboodschap.

[186] Dit Griekse woord komt alleen hier maar voor. In de LXX komt het ook 1 keer voor en wel als vertaling van het Hebreeuwse MàChóWZ, dat ook maar 1 keer voorkomt. We vertalen beiden woorden met ‘steiger’. En zo horen we hier Ps.107, die we ook terug horen in het verhaal van Jona.

[187] aanvullen:  van het anker.

[188] = Malta

[189] in het Grieks was dat toen een aanduiding van inheemse, dus niet Griekse, bevolkingsgroepen.

[190] Hier staat: hè dikè: meestal opgevat als de godin van de wraak. Om ook de daarmee verwante Griekse woorden in het NT met hetzelfde herkenbare begrip te kunnen weergeven, kiezen we niet vroo ‘wraak’, maar voor rechtzetten en hier dus voor de rechtzettster, hoewel het elders ook met rechtzetting wordt vertaald.

[191] In de LXX is dit Griekse woord de vertaling van zeker vierHebr. woorden, die allemaal te maken hebben met ‘dienen’ of  ‘bedienen’. De gebruikelijke vertaling ‘genezen’ dient hier vermeden te worden; daarvoor kent het Grieks een ander woord. Verplegen en genezen liggen in die oude culturen veel dichterbij elkaar dan in onze moderne wereld. 

[192] Meestal, hier echter is het de verrtaling van nhet Hebr.BieJN = onderscheiden. Maar deze afwijking kan te maken hebben met de interpretatie die de Joodse vertalers van Alexandrie aan deze tekst wilden geven. Zie hieronder.

[193] Hier citeert Paulus Jes.6:9 en 10, letterlijk de  Griekse weergave aanhoudend zoals die in LXX te lezen is.Deze vertaling (en dus ook de tekst bij Paulus) wijkt nogal af van de Hebreeuwse tekst. Die afwijking heeft vooral te maken met de weergave  van de werkwoorden in vs 10. In de hebreeuwse tekst ide profeet onderwerp en de handelende persoon, in de Griekse tekst is dat het volk zelf. Vermoedelijk moet dit worden toegeschreven aan de interpretatie van de Joodse vertalers van Alexandrië.De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II,2)luidt: “en-voorts-zegt-hij ga en-voorts-ben-jij-aan’t-zeggen aan-het-genotenvolk (nl.)dit;

hoort horende en -niet~zijn-jullie-aan’t-onderscheiden, en ziet ziende en-niet-zijn-jullie-aan’t-volkènnen. doe-olie-vet-zijn het-hart-van het-genotenvolk(nl.)dit, en-doe-de-oren-zijner-zwaar-zijn en-de-wel-ogen-zijner plak(ze)dicht; afwendend-dat het-aan’t-zien-is met-de-wel-ogen-zijner en-met-de-oren-zijner aan’t-horen-is: en-het-hart-zijner aan’t-onderscheiden-is en-voorts-aan’t-omkeren-is en-het-voorts-herstel-aan’t-brengenis voor-hem.”.

Converted to HTML with WordToHTML.net