Handelingen der Apostelen

 

ZAKEN-DADEN VAN AFGEZONDENEN     HANDELINGEN 1

     1

Een eerdere inbreng heb ik gemaakt omtrent alles    k-0

O Theophilus, waarmee vooraan ging Jezus

om te maken  en aan te leren*.  *Gr.didaskein = Hebr. LáMàD (Pi.), = 

aanleren

2.tot de dag, dat hij, nadat hij zijn gebod

gegeven had aan  de door de heilige beluchter

afgezondenen die hij uitgekozen had, opgenomen was,

3.die hij was komen bijstaan levend na zijn lijden

in vele bewijstekens gedurende veertig dagen, 

hen ook aanzeggend de dingen van het koningschap

van god.

4.Zich bijgevoegd hebbend gaf hij de boodschap aan hen

vandaan van Jeruzalem zich niet af te zonderen,

maar te blijven bij de boodschap van de omvamende* * Gr. pater/vader, zie Joh.1

die jullie gehoord hebben van mij,

5.dat Johannes wel ondergedompeld heeft in water, 

jullie echter in heilige beluchting ondergedompeld

zullen worden na niet veel (van) deze dagen.

6.Zij nu, samen gekomen, vroegen hem zeggende:

Machtiger, of jij in deze tijd weer terug stelt

het koningschap voor Israël?

7.Hij sprak tot hen: niet aan jullie geschiedt

het volkènnen van  tijden* of tijen**,    *Gr. Chronoi        **Gr.kairoi

die de omvamende heeft gesteld in de eigen bevoegdheid,

8.maar jullie zullen aannemen kracht

van de op jullie  komende heilige beluchter,

en zullen geschieden (als) mijn getuigen*   *Gr.martures=Hb.NgéDieJM=

en in Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria   [nogmaligstellers

en tot het uiterste van het land.

9.en deze dingen sprekend, terwijl zij keken, 

werd hij  hoogopgedragen, 

en een wolk nam hem over, vandaan van hun ogen.

10.en toen zij starende waren naar de hemel

van zijn heengaan, en zie twee mannen

waren bij hen komen staan in witte klederen.

11.en zij spraken: Galilese mannen,

waarom staan jullie te kijken naar de hemel?

Deze Jezus, die weggenomen werd vandaan van jullie

naar de hemel, zo zal hij komen 

als de wijze waarop jullie aanschouwden hem

heengaande naar de hemel

12.Toen zijn zij omgekeerd naar Jeruzalem

vandaan van de berg, geroepen Olijfberg,

die geschiedt dichtbij Jeruzalem

aangehouden een sabbathsweg.

13.En toen zij aangekomen waren, 

gingen zij op naar het bovenvertrek,

           HAND 1

waar zij aan’t verblijven waren:

Petrus en Johannes en Jakobus en Andreas, 

Philippus en Thomas, Bartolomeüs en Mattheüs, 

Jakobus van Alpheüs en Simon de zeloot en 

Judas van Jakobus.

14.Zij allen waren aan’t volharden, 

één van gemoed voor het gebed,

met vrouwen en Maria de moeder van Jezus

en met zijn broederzusterverwanten.

     2

15.En in die dagen sprak Petrus opgestaan      k-2

in het midden van de broederzusterverwanten;

en er geschiedde een krioelmenigte van namen[1] 

daarbij ongeveer honderd twintig.

16. Mannen, broederzusterverwanten,

het was nodig dat volgemaakt werd

het geschrevene dat voorgesproken heeft

de heilige beluchter door de mond

van David omtrent Juda(s)

die geschiedde als weggeleider

voor wie meenamen Jezus,

17.omdat hij medegeboekstaafd was

bij ons en aangenomen had 

het lotsdeel van deze bediening.

18.Deze nu heeft verworven

een veldstreek uit de beloning van

de schennis, en voorover gekomen

ging hij krakend middendoor

en uitgegoten werden al zijn

schootbinnens.

19.En volkènd werd het voor alle 

de huisbewonenden van Jeruzalem,

zodat geroepen werd  deze veldstreek

in de eigen spraak van hen

Akeldama[2] dat is veldstreek van bloed.

20.Want geschreven is in het staafboek 

van de psalmen:

 geschieden moet zijn lagerhof

 als een leegte

 en niet moet er geschieden

 een huisbewoner in haar.[3]

           HAND 1,2

en

 het-toezicht van hem moet nemen 

een ander[4].

21.Het is nodig dat van de met ons meegekomen

mannen in al de tijd waarin inkwam en uitkwam

bij ons de machtiger Jezus,

22.vooraangegaan zijnde vandaan van 

de onderdompeling van Johannes tot de dag,

waarop hij werd opgenomen vandaan van ons,

er een getuige* van de opstanding van hem   *Gr.martures=Hb.NgéJD=n

samen met ons geschiedt, een van deze.    [nogmaligsteller

23.En er stonden er twee,

Jozef de als Barsabbas  aangeroepene,

die de roep heeft van Justus*,     *=Latijn=Hb.TsaddieJQ

en Maththias.  

24.En toebiddend spraken zij:

jij, machtiger, hartenvolkènner van allen,

betoon wie jij uitkiest uit deze twee,

de ene om te nemen de plaats[5] van deze bediening*  *Gr. diakonia

en afzending*, waaraan Judas voorbij trad   * Gr.apostolè

om te gaan naar de eigen plaats.

25.En zij gaven hen lotstenen.

entoen viel de lotsteen bij Maththias,

en hij werd mede voorgestemd[6].

    3

1.En bij het geheel volledig worden            2 k-3

van de vijftigste* dag geschiedden allen  * Gr.pentakosta werd ‘Pinksteren’. tegelijk daarbij.

2.En het geschiedde plotseling

uit de hemel een galm zoals 

van een zich heendragende luchtvlaag

krachtdadig en hij maakte vol

geheel het huis waar zij geschiedden,

zittend.

 

           HAND 2

3.en gezien werden door hen

verdeelde taaltongen[7] als van vuur,

en het zat op elkéén van hen,

4. en zij werden vol allen

van beluchting heilig.

En zij gingen voorop om te praten

met andere tongtalen,zoals de beluchter gaf 

geluid te maken aan hen.

5.Maar er geschiedden in Jeruzalem

behuisd zijnde Joden(Judeeërs),

welmenende mannen vandaan van

alle naties onder de hemel.

6.Toen nu die stem geschiedde,

kwam samen de volte en stortte ineen,

omdat zij hoorden een ieder

in de eigen spraak* hen praten.    *Gr.dialektos 

7.Zij stonden buiten zichzelf en 

zij verwonderden zich, zeggend:

“niet, zie allen zij die praten

geschieden (als) Galileeërs?

8.En hoe horen wij ieder in de eigen

spraak van ons , waarin wij

geschiedenden werden,

9.Parthen, en Meden en Elamieten,

behuisden in Mesepotamië, Judea

en ook Kapadocië, Pontus en Azië,

Phrygië en Pamphylië, Egypte 

10.en de delen van Libië die bij Cyrene

(horen), en de staatswoonachtige

Romeinen; 

11.Joden (Judeeërs) en erbijgekomenen.

Kretenzers en Arabieren,

wij horen hen bepraten met onze tongtalen

de grootheden van God.”

12. En allen stonden buiten zichzelf

en waren zonder uitweg, de een tot de ander

zeggend:  “wat wil hiermee geschieden?”

13.Maar sommigen, snierende, zeiden:

“zij zijn met mostwijn volgepropt”.

14. Staande echter met de elven

droeg Petrus hoog heen zijn stem

en maakte geluid voor hen:

“Mannen, Joden (Judeeërs)

           HAND 2

en allen in Jeruzalem behuisd:

dit moet voor jullie  volkènd geschieden

en neemt ter ore mijn inbrengwoorden*.  *Gr.rèma=Hebr.DáBáR=inbreng

15.Want niet zoals jullie ’t opnemen

zijn deze roesdronken, want de derde ure

van de dag geschiedt,

16.maar dit geschiedt, wat gezegd is

door de profeet Joël:

17.en het zal geschieden

in de late* dagen, zegt god,    *Gr.eschatos+Hebr.AàChàR

ik stort uit* vandaan van de beluchting  *Gr.ekcheoo=Hebr.SháPhàK

van mij op al-af* vlees     *Gr.pas=(hier)Hebr.KåL

en profeteren zullen de stichtzonen

van jullie en de stichtdochters van jullie,

en de jongelingen* van jullie    *Gr.neaniskos=(hier)Hebr.BàChuWR

zullen gezichten zien en de ouderen*   *Gr.presbus=Hebr.ZáQéN

zullen dromen dromen*;     *Gr.enupnion=Hebr.CháLóWM

18.en ook op de heerdienaren van mij

en op de heerdienaressen[8] van mij

in die dagen stort ik uit

vandaan van de beluchting van mij,

en zij zullen profeteren.

19.En ik zal geven godsblijken*    *Gr.teras=Hebr.MóWPhéTh

in de hemel boven en kentekenen*   *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT

op het land beneden; roodbloed*   *Gr.haima=Hebr.DáM=roods

en vuur en dampen van rook*.    *Gr.kapnos=Hebr.NgáSháN

20.De zon verkeert in duisternis*   *Gr.skotos=Hebr.ChóWShèK

en de maan in bloedrood

voordat komt de dag van de machtiger,

die grote en die tevoorschijn komt.

21.En geschieden zal: al diegene 

bevrijd zal worden, indien hij zal oproepen

de naam van de machtiger.[9]

           HAND 2

22.Israëlitische mannen, hoort deze inbrengen:

Jezus de Nazarener, een man

getoond vandaan van God aan jullie

in krachten en in godsblijken en in kentekenen,

waarmee God maakte door hem  in jullie midden,

zoals jullie zelf volkènnen, –

23.deze, door het begrensde  besluit

en het tevoren volkènnen van God,

afgegeven door de hand van 

zonder wetsuitlegging zijnden,

vastnagelend,  pakten jullie op[10]

24.hem die God deed opstaan

losmakend de uitkronkelingen*    *Gr.oodin=Hebr.ChàJiL

van de gestorvenheid, omdat

die niet de kracht had 

zich sterk te maken op hem.

25.David immers zegt aangaande hem:

Tevoren zag ik de machtiger

in de vertegenwendiging* mijner   *Gr.enoopion=Hebr.BiPh’NéJ

door alle (tijd), dat aan  de rechter

van mij geschiedt, opdat ik niet 

zou wankelen.

26.Daardoor had vreugde*    *Gr.euphrainoo=Hebr.SháMàCh

van mij het hart en juichte mijn tong

maar ook nog mijn vlees 

zal tentwonen* bij hoop,     *Gr.kataskènooo=Hebr.SháKàN

27.omdat jij niet zult verlaten

de lichaamziel van mij in de oergroeve*   *Gr.hadès=Hebr.SheAóWL

en niet zult geven jouw normgerichte[11]

te zien verderf. 

28.Jij doet volkènnen mij neemwegen*  *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

van leven.

Jij zult mij volledig maken de vreugde

met jouw vertegenwendiging[12].

           HAND 2

29.Mannen, broederverwanten, ik ben bevoegd

te spreken met allesverwoording tot jullie

omtrent de aanvankelijk-omvamende* David,   *Gr.patriarchès =Hebr.AéBóWT

omdat ook hij is-overleden*    *Gr.teleutaoo

en werd begraven en het gedenkgraf[13]*   *Gr.mnèma = Hebr. QèBèR = graf

van hem geschiedt bij ons 

tot deze dag.

30.Een profeet, voorhanden zijnde

en volkènnend dat met een eed[14]*   *Gr.orkos=Hebr.SsèBàNg=bezevening

zwoer[15] aan hem God uit de vrucht*   *Gr.karpos=Hebr. PeRieJ

van zijn heup (een) zal neerzitten

op zijn troon[16].

31.Vooruitziende praatte hij over

de opstanding van de Christus,

dat hij niet achtergelaten zou worden

in de oergroeve* en dat zijn vlees

niet zou zien verdorvenheid[17].

           HAND 2

32.Deze Jezus heeft God doen opstaan,

van wie allen geschieden tot getuigen*.  *Gr.martures=Hb.NgéJDieJM(= 

33.Ter rechter nu van God     [nogmaligstellers (NWL)

omhoog gebracht en de belofte

van de beluchter* aannemend    * of beluchting = pneuma=Hb.RuWàCh 

van de kant van de omvamende,

stortte hij uit dit waarnaar jullie

èn kijken èn horen.

34.Niet immers is David omhoog

getreden naar de hemelen,

maar hij zelf zegt:

de machtiger zei tot de machtiger

van mij: zet je neer aan mijn 

rechter(hand), totdat ik zet

jouw vijanden tot voetbank

van jouw voeten[18].

36.Onwankelbaar moet nu volkènnen

al-af het huis Israël, dat hem 

en tot machtiger en tot gezalfde*   *Gr.Christos = Hebr. MeshiàCh

gemaakt heeft God, deze Jezus,

die jullie kruispaalden*.     *Gr.stauroöo=Hebr. TáLáH

37.Gehoord hebbend hadden zij

steken[19] in het hart en zij zeiden

tot Petrus en de overige

afgezondenen:

38.Wat zullen wij maken, 

mannen broederverwanten?

En Petrus tot hen:

Verandert van besef 

en ondergedompeld* moet worden   *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL

           HAND 2

ieder van jullie op de naam van

Jezus Christus tot verduwing[20]

van jullie verwaardingen*,    *Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH

en jullie nemen aan het geschenk

van de beluchting heilig.

39.Want voor jullie geschiedt

deze belofte en voor de borelingen

van jullie en voor allen

die in de verte (zijn), zovelen als

erbij roepen zal de machtiger

onze God[21].

40.En met veel andere inbrengwoorden*  *Gr.logos= Hebr. DáBáR

betuigde hij en hij riep hen toe,

zeggend: wordt bevrijd vandaan van

deze kromme geschiedronde*.    *Gr.gennea=Hebr.DóWR

41.Zij nu die aannamen het inbrengwoord

van hem werden ondergedompeld,

en  erbijgesteld* werden op die dag   *Gr.prostithèmi=Hebr.JáSàPH =

lichaamzielen ongeveer drie duizend.      [toevoegen

42.En zij geschiedden sterkblijvend bij

het leraarswerk van de afgezondenen

en bij het bondgenootschap*,    *Gr.koinoonia+Hebr.CháBuWRáH

bij het in brokken delen[22] van het brood

en bij de gebeden.

43.En er geschiedde over alle lichaamziel

ontzag; maar vele godsblijken* en    *Gr.teras=Hebr.MóWPhéT=godsblijk

kentekenen* geschiedden door de afgezondenen. *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT=kenteken 

44.En allen die vertrouwden daarop

hadden alles bondgenootschappelijk;

45.en de verworvenheden 

en het voorhandene maakten zij te gelde

en zij deelden dat uit aan allen,

naar gelang iemand behoefte had.

46.En dagelijks sterk erbij blijvend

gelijk van gemoed in de tempel,

en in brokken delend aan huis brood,

           HAND 2,3

namen zij samen voedsel

in gejubel en hobbelloosheid[23] 

van hart,

47.lofprijzend God en hebbend

goede gunst bij geheel het volk*.    *Gr.laos + Hebr. NgàM 

En de machtiger stelde erbij

hen die bevrijd waren

dagelijks daarbij.

3.1.En Petrus en Johannes                 k-4

traden op bij de tempel op het uur

van het gebed, het negende.

2.En een man hinkend*[24] vandaan van   *Gr.choolos=Hebr. PiSSéàCh

de buik van zijn moeder voorhanden

werd opgetild,

die zij dagelijks stelden bij de opening*  *Gr.thura = (hier)Hebr.PáTàCh

die gezegd wordt de mooie[25] 

om te wensen  een aalmoes[26]*    *Gr.eleèmosunè = Ned. Aalmoes

van de kant wie heengaan naar de tempel.

3.Hij, ziende Petrus en Johannes

aanstalten makend binnen te gaan

in de tempel,vroeg een aalmoes te nemen.

4.Maar Petrus starend op hem

samen met Johannes zei:Kijk naar ons.

5.Maar hij hield op (zijn hand) voor hen,

dunkend iets van hun kant aan te nemen.

6.Maar Petrus zei: zilver en goud

zijn niet voorhanden bij mij;

maar wat ik heb, dat geef ik jou:

in de naam van Jezus Christus

de Nazoreeër* schrijdt rond.    * = Nazarener: uit Nazareth.

7.En hem gevat hebbend  bij

de rechter hand  deed hij hem

 

           HAND 3

opstaan*; dadelijk werden degelijk   *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM(hiph.)

zijn tredvoeten en de enkels.

8.En opspringend stond-hij,

en hij schreed heen, en hij kwam in

samen met hen naar de tempel,

heenschrijdend en springend

en lofprijzend God.

9.En al-af hetvolk zag hem

heenschrijdend en lofprijzend God.

10.Maar zij volkènden hem,

dat deze geschiedde(als) die

tot een aalmoes[27] neerzat

bij de mooie poort van de tempel

en zij werden vol van verbazing

uitstaandheid* bij wat opgetreden   *Gr.ekstasis: vgl. extase.

was aan hem.

11.Maar toen hij sterkvatte Petrus

en Johannes, liep al-af het volk

snel samen bij hen  bij de gaanderij

die geroepen wordt van Salomo,

zeer verbaasd.

12.Maar Petrus, (dit) ziende, 

boog zich toe tot het volk:

mannen Israëlieten, wat

verwonderen jullie je hier bij?

Of wat staren jullie naar ons

alsof door eigen kracht en eerbied

wij hebben gemaakt dat hij 

heenschrijdt?

13.De God van Abraham en van

Izaäk en van Jakob, de God van

de omvamenden van ons, 

heeft dunkzwaarte* gegeven    *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD 

aan zijn heerdienaar*[28]  Jezus,    *Gr.pais = Hebr.NgèBèD=heerdienaar 

           HAND 3

die jullie hebben overgeleverd

en geloochend voor de vertegenwendiging*  *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM

van Pilatus, toen hij oordeelde

hem los te laten.

14.En jullie loochenden de heilige

en rechtvaardige en jullie wensten

dat een man die gedood had als goede- gunst

voor jullie te krijgen,

15.maar de vooraanvoerder van het leven

vermoordden jullie, die God deed opstaan

bij de lijfdoden vandaan,van wie wij 

(tot)getuigen* geschieden.    *Gr.martures=Hb.NgéJDieJM (= 

16.En op het vertrouwen in zijn naam     [nogmaligstellers

heeft hem die jullie aanschouwen

en volkènnen degelijk gemaakt

zijn naam en het vertrouwen dat (er)

door hem (is), heeft aan hem gegeven

deze aandeel-geheelheid[29] tegenover 

jullie allen.

17. En nu, broederverwanten, volkèn

dat jullie naar onkennis met de zaak

bezig bent geweest,  zoals ook de

vooraangaanden van jullie.

18.Maar God heeft wat hij 

voorgeboodschapt heeft door de mond

van al-af de profeten,het lijden

van zijn gezalfde, alzo volledig gemaakt.

19.Verandert nu van besef en bekeert je

tot het weggestreken worden van de

verwaardingen van jullie,

20.wanneer komen zullen tijden 

van het op lichaamziel komen

vandaan van(vanwege) de vertegenwendiging

van de machtiger en hij zal afzenden

de tevoren ter hand gestelde 

gezalfde Jezus,

21.die de hemel genoodzaakt is

aan te nemen tot de tijden van het

weer tot opstaan brengen van alle (dingen)

waarvan God gepraat heeft door de mond

van de heilige profeten vanaf de wereldtijd.

22.En Mozes sprak, dat 

een profeet voor jullie  zal doen opstaan

de machtiger God vandaan van de

broederverwanten van jullie zoals ik;

           HAND 3

van hem zullen jullie horen

volgens alles zoveel hij zal

bepraten tot jullie[30].

23.Maar het zal geschieden,

alle lichaamziel, indien zij niet

horen zou naar die profeet

zal in ellende gebracht worden

buiten het volk[31].

24.En ook alle profeten

vandaan van Samuël en van die in de reeks

zovelen er gepraat hebben, 

ook zij hebben omgeboodschapt deze dagen.

25.Jullie geschieden (als) stichkinderen

van de profeten en van de instelling*   *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT[32]

dat God ingesteld heeft voor de omvamenden

van jullie, zeggend tot Abraham:

in jouw kiemsel zal ik inzegenen*   *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàK

alle omvamingen* van het land[33].   *Gr.patria

26.Voor jullie het eerst heeft God,

doende opgestaan hebben

zijn heerdienaar*, afgezonden hem,   *Gr.pais=Hebr.NgèBèD

           HAND 3,4

die inzegent jullie om je af te keren

vandaan  jullie slechtheden.

4.1.Maar terwijl zij praten tot het volk,

kwamen bij hen staat de priesters

en de legerschareaanvoerder van de

tempel en de Sadduceeën,

2.tobbende doordat zij leren het volk

en omboodschappen in Jezus

de opstanding vandaan-van de lijfdoden,

3.en zij wierpen op hen de handen

en zij stelden in hoede tot de morgen,

want de avond geschiedde reeds.

4.Velen van die hoorden de inbreng

vertrouwden en er geschiedde

een getaal van de mannen 

ongeveer vijf duizend.

5.En het geschiedde op de morgen

dat samen gevoerd werden

hun vooraangaanden en ouden

en schriftgeleerden in Jeruzalem,

6. en Annas de vooraangaand priester

en Kajaphas en Johannes en Alexander

en zovelen geschiedden uit de

vooraangaand priesterlijke geschiedronde,

7.en hen die zij hadden doen staan

in het midden vroegen zij na*:    *Gr.punthanomai=Hebr.DáRàSh

in hoedanige kracht of in hoedanige naam

maakten jullie dit?

8.Toen sprak Petrus vol geworden

van beluchting heilig tot hen:

9.Vooraangaanden van het volk

en ouden, aangezien wij vandaag

peilend beoordeeld worden

op een goedwerk aan een onvast

mens, waarmee hij bevrijd werd,

10. moet het volkènd geschieden

voor jullie allen en voor het volk

Israël, dat in de naam van Jezus

Christus de Nazarener, die jullie

kruispaalden, die God heeft doen opstaan

vandaan van de lijfdoden, door hem

is hij staande gebleven

voor jullie vertegenwendiging*    *Gr.enoopion=Hebr.LiPh’NéJ

in orde*.       *Gr.ugiès=Hebr.SháLéM.

11.Hij geschiedt (als)

de steen die geminacht wordt

door jullie de huizenmakers,

die geschiedt tot eerstdeel

 

           HAND 4

van de hoek.[34]

12.En niet geschiedt er 

in geen andere naam bevrijding;

want er geschiedt geen andere naam

onder de hemel gegeven

bij de mensen bij wie het

noodzakelijk is dat wij bevrijd worden.

13.En beschouwende* nu      *Gr.theooreoo + (meestal) Hebr.

de-allesverwoording[35] van Petrus      [CháZáH.

en Johannes en vernemende

dat zij (als) ongeletterde mensen

geschieden en (als) eigenonderrichten* [36],  *Gr.idiootès, geen Hebr.woord.

verwonderden zij zich en herkènden 

hen dat zij samen met Jezus geschiedden

14.en een menselijke bekijkend

met staande deze verpleegde, hadden zij

niets tegen te spreken.

15.Bevolen hebbend hen buiten het

sanhedrin[37] vandaan te komen,

wierpen zij op tegenover elkaar

zeggende: 

16.wat zullen wij maken met deze mensen? 

Dat er immers een volkènd kenteken 

is geschied door hen, is voor allen die

neerhuizen in Jeruzalem te voorschijn

gekomen, en niet hebben wij de kracht

te loochenen.

17.Maar opdat het niet bij meer

uitgedeeld worde in het volk,

moeten wij vergramd zeggen* aan hen   *Gr.apeileoo=Hebr.ZáNgàM

niet meer te praten op deze naam

tot iemand van de mensen.

18.  En hen geroepen hebbend

gaven zij hen de boodschap 

in het geheel* niet luidruchtig te zijn

en niet te leraren op de naam van

Jezus.

19.Maar Petrus en Johannes  zich

toebuigend spraken tot hen: of

het gerechtvaardigd geschiedt

           HAND 4

voor de vertegenwendiging van God

naar jullie te horen meer dan naar

God, oordeelt;

20.niet de kracht hebben wij immers

om wat wij gezien hebben en gehoord

niet te bepraten.

21.En nog vergramder zijnde lieten

zij los hen, niet vindend hoe zij 

zouden straffen hen, vanwege het volk,

omdat allen dunkzwaarte geven aan

God bij wat geschied was.

22.Want als een van meer dan veertig

jaren geschiedde mens, bij wie

geschied was dit kenteken van genezing.

23.Losgelaten kwamen zij bij de eigen

mensen en zij legden voor* hoeveel   *Gr.apangngelloo=Hebr,NáGàD

tot hen de vooraangaande priesters

en de ouderen spraken.

24.En zij die het hoorden droegen

gelijk van gemoed hoog heen een stem

tot God en spraken:

Heer*, jij die maakt de hemel   *Gr.despotès (in de zin van heerser)

en land en de zee en al-af de (dingen)

in hen[38],

25.die door de heilige beluchting

van de mond van onze omvamende

David jouw dienaarkind* spreekt:  *Gr.pais = Hebr.NgèBèD = heerdienaar

Waarom rumoerden* naties   *Gr.phruazoo = Hebr.RáGàSh

en vinden volken  belangrijk 

loze dingen?

26.Staande bleven de koningen 

van het land en de vooraangaanden*  *Gr.archontes

voeren samen bij het zelfde

tegen de machtiger en tegen de

gezalfde* van hem.[39]    *Gr.Christos=Hebr.MeShiàCh

27.Zij voerden samen immers

in waarachtigheid in deze stad

op tegen jouw heilig dienaarkind,

die jij gezalfd hebt: Herodes 

en ook Pilatus met de naties en  

de volken van Israël

28.om te maken hoeveel jouw hand

           HAND 4

en besluit tevoren begrensden

om te geschieden.

29.En nu, machtiger, zie toe

op hun vergramdheden en geef

aan jouw heerdienaren met alle 

allesverwoording te bepraten

jouw inbrengwoord*     *Gr.logos=Hebr.DáBáR

30.waarin jij uitstrekt de hand

tot het geschieden van

genezing en kentekenen*     *Gr.sèmeion = hebr. AóWT

en godsblijken*  door     *Gr.teras = hebr.MóWPhéT

jouw heilig dienaarkind[40] Jezus.

31.Terwijl zij hun noden

voorlegden, werd aan’t wankelen

gebracht de opstaanplaats*,    *Gr.topos = Hebr, MáQóWM

waarop zij samengevoerd geschiedden,

en  vol werden gemaakt* allen    *Gr.pimplèmi = Hebr.MáLéA

van de beluchter(-ting) heilig,

en zij bepraatten het inbrengwoord

van God met allesverwoording.

    5

32.Van de veelheid van vertrouwenden       k-5

geschiedde hart en lichaamziel

(als)één-enkele en niet  tot iets van wat

voorhanden was voor hem zei hij

(als)eigen te geschieden, maar voor hen

geschiedde al-af (de dingen) 

bondgenootschappelijk*.     *Gr.koinos = (hier) Hebr.CháBuWR 

33.En met grote kracht geven af

het getuigenis de afgezondenen

over de opstanding van de machtiger 

Jezus.

34.En grote vreugde geschiedde

bij hen allen, want niet geschiedde

iemand in nood bij hen, want zovele

verwervers van veldstreken of van

huizen er voorhanden waren, (die)

verkopende droegen zij aan

de waarde van de te gelde gemaakte

(dingen) 

35. en zij legden (het) langs

de voeten van de afgezondenen.

En doorgegeven werd aan ieder

voorzover iemand behoefte had.

36.En Jozef, die Barnabas geroepen

           HAND 4,5

werd vandaan van de

afgezondenen, dat is  vertolkt 

stichtzoon van toeroeping[41],

een Leviet, Cyprioot naar

afkomstgeschiedenis*, omdat    *Gr.genos=Hebr.DóWR

hem voorhanden was een akker,

37.(die)verkocht hebbend, droeg hij

aan de gebruikswaarde en hij

legde (het) bij de voeten van

de afgezondenen.

5.1.Maar iemand, een man,

met de naam Ananias samen met

Saphira zijn vrouw verkochten

verworvenheid*,      *Gr.ktèma=Hebr.QeNáH

2.en hij fraudeerde met de waarde

met mede-volkènnen van de vrouw

en dragend een zeker deel stelde hij

(dat)langs de voeten van de afgezondenen.

3.Maar Petrus sprak: Ananias, 

waardoor heeft vol gemaakt de

aanklager jouw hart dat jij beliegt

de heilige beluchting en fraudeert

met de waarde van de veldstreek?

4.En bleef het geblevene aan jou

niet ook te gelde gemaakt 

in jouw bevoegdheid voorhanden?

Waarom stel jij in jouw hart deze

zaakdaad? Niet belieg jij  mensen

maar God.

5.En Ananias, horende deze inbreng-

woorden, vallende ontlichaamzielde;

en er geschiedde groot ontzag bij allen

die (het)hoorden.

6.Opstaande haalden de jongelingen

hem bijeen en uitdragende

begroeven zij (hem).

7.Maar er geschiedde een afstand

van ongeveer drie uren en zijn

vrouwmenselijke niet volkènnend

wat geschied was, kwam binnen,

8.en Petrus boog zich toe naar haar:

spreek tot mij, of jullie voor zoveel

de veldstreek hebben afgegeven?

           HAND 5

En de vrouwmenselijke sprak: ja

zoveel.

9.En Petrus tot haar: waarom dat

er overeen gestemd werd bij jullie

te beproeven de beluchting van

de machtiger? Zie de voeten van

die begraven de manmenselijke

van jou op de deuropening en zij

zullen uitdragen jou.

10.En zij viel dadelijk bij zijn voeten

en ontlichaamzielde; en binnengekomen

vonden de jongeren haar lijfdood

en uitgedragen hebbend begroeven zij

bij de-manmenselijke van haar.

11.En er geschiedde ontzag groot bij

geheel de geroepenschap* en bij allen   *Gr.ecclesia=Hb.QáHáL(afstemming)

die hoorden deze (dingen).

12.En door de handen van de 

afgezondenen geschiedden kentekenen*   *Gr.sèmeion = ehbr. AóWT

en godsblijken* vele in het genotenvolk**;  *Gr.teras=Hebr.M╬WphéT;**Gr.laos=

en zij geschiedden gelijk van gemoed       [NgàM

in de gaanderij van Salomo.

Maar van de overigen durfde niemand

aan te kleven* bij hen, maar groot maakte*  *Gr.megalunoo=Hebr.GáDàL (hiph.)

hen het genotenvolk.

14.En bij-gesteld werden meer vertrouwenden

op de machtiger, volheden van mannen

en van vrouwen.

15.Zodat zij ook naar de straatwijdten

uitdragen de onvasten en stellen op

neervlijgelegenheden en matrassen,

opdat als Petrus komt ook maar het

schemerdonker* zou beschemeren   *Gr.skia=Hb.TséL

iemand van hen.

16.En samenkwam ook de volte van

de omstreek-steden van Jeruzalem,

aandragend onvasten en bekrioelden

door beluchtingen onrein, welke

werden verpleegd allen.

17.En opgestaan zijnde werden        k-6

de  vooraangaand priester en allen

die  samen met hem (zijn), de

aanwezige pakbaarheid* van de    *Gr.hairesis = haeresie

Sadduceeën, getroffen door ijver

18.en zij wierpen toe de handen

op de afgezondenen en zij stelden

hen in publieke hoede.

19.Maar een werkbode van de machtiger

opende de nacht door de deuren

           HAND 5

van de waarhoudplaats en hen

naar buiten voerend sprak hij:

20.gaat heen en bepraat staande

in de tempel voor het genotenvolk

al-af de woordinbrengen van dit leven.

21.En gehoord hebbend (dit) kwamen

zij binnen de ochtend door naar de 

tempel en leraarden.

En de vooraangaand priester en die

samen met hem, toen zij te geschieden

kwamen, riepen samen het sanhedrin

en de (raad van)grijsaards van de

stichtkinderen van Israël[42], en zij zonden af

naar het publiekshuis om hen mee te voeren.

22.Maar de handlangers, tot geschieden

gekomen, vonden hen niet in de

waarhouding.

23.En verkeerd zijnde legden zij voor*   *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD

zeggende dat “het publiekshuis vonden

wij gesloten in alle onwankelbaarheid

en de waarhouders staande bij de

deuren, maar geopend hebbend vonden

wij binnen niemand”.

24.En toen zij hoorden deze inbrengwoorden

waren èn de legerschareaanvoerder  èn

de vooraangaande priesters zonder uitweg

omtrent hen, hoe dit geschied zou zijn.

25.En iemand, tot geschieden gekomen,

legde voor aan hen, dat “zie de mannen

die jullie gesteld hebben in de waarhouding,

geschieden in de tempel, staande en

lerarend het genotenvolk”.

26.Toen, weggekomen, voerde de leger-

schareaanvoerder hen mee, niet met geweld,

want zij hadden ontzag voor het genotenvolk,

opdat zij niet gestenigd zouden worden.

27.En hen meegevoerd hebbend deden zij 

hen staan in het sanhedrin.

28.En hen bevroeg de vooraangaand priester

zeggend: in een boodschap hebben wij

de boodschap gegeven aan jullie om niet

te leraren in deze naam, en zie jullie hebben

vol gemaakt Jeruzalem van jullie leer,

en jullie besluiten op te voeren op ons

           HAND 5

het roodbloed van deze mens.

29.Maar Petrus, zich toebuigend, en de

afgezondenen spraken: het is

noodzakelijk om meer overtuigings-

voorrang te geven aan God dan aan

mensen.

30.De God van de omvamenden van ons

heeft doen opstaan Jezus, aan wie

jullie de hand sloegen (hem)hangend*   *Gr.kremaoo=Hebr.TáLáH

op hout[43].

31.Deze heeft God (als) een vooraangaander

en een bevrijder omhoog gebracht

aan zijn rechter (hand) om te geven

besefverandering aan Israël en verduwing

van verwaardingen.

32.En wij geschieden (als) getuigen van

deze woordinbrengen*, en de heilige   *Gr.logoi=Hb.DeBháRieJM

beluchter die heeft gegeven God aan

wie overtuigingsvoorrang geven aan hem.

33.Maar zij gehoord hebbend werden 

doorzaagd[44] en besloten, dat zij (hen)

zullen oppakken.

34.Maar iemand in het Sanhederin

een pharizeeër met de naam Gamaliël,

een wetsuitlegleraar,opgestaan zijnde,

gewaardeerd door al-af het volk, beval

de mensen een weinig naar buiten 

te doen[45];

35.en hij sprak tegen hen:   mannen

Israëlieten, houdt vast voor jullie zelf

bij deze mensen hoe jullie aanstaande

zijn  met de zaak bezig te zijn.

36.Vóór deze dagen immers stond op

Theudas, zeggend zelf (als)iemand te 

geschieden, bij wie aanvlijde een boekstaving

           HAND 5,6

van mannen van ongeveer

vier honderd, die opgepakt werd,

en allen zovelen als er overtuigd

waren  van hem, raakten los

van elkaar en zij geschiedden tot

niets.

37.Na hem stond op Judas de

Galileeër in de dagen van de

afschrijving en hij deed afstand nemen

volk laat achter hem; en ook deze

ging teloor en allen zovelen als er

overtuigd waren van hem, werden

verstrooid.

38.En deze (dingen) nu zeg ik jullie:

neemt afstand vandaan van deze mensen

en verduwt hen, omdat indien geschiedde

uit mensen dit besluit of dit werk, het

zal worden ontlost.

39.Maar indien het uit God geschiedt,

zullen jullie niet de kracht hebben hen

te ontlossen, opdat jullie niet ook 

godsbetwisters* zullen worden bevonden,  *Gr.machos = Hebr. RieJB

en zij werden overtuigd door hem.

40.En erbij geroepen hebbend de apostelen

afranselend gaven zij de boodschap

niet te praten op de naam van Jezus

en zij lieten (hen)los.

41.En zij nu gingen heen zich verheugend

vandaan van de vertegenwendiging van 

het sanhedrin, omdat zij verwaardigd

werden om de naam van onwaarde te worden.

42.En alle dag in de tempel en aan huis

stopten zij niet (als)lerarende en goednieuws

brengende (nl.)de Christus (gezalfde) Jezus.

    7

6.1.En in die dagen, toen veel werden       k-7

de leerlingen geschiedde er gemurmureer*  *Gr.goguzoo = Hebr. LuWN

van de Grieken tegen de Hebreeën,

omdat voorbij gekeken worden in de

dagelijkse bediening hun weduwen.

2.En erbij geroepen hebbend de veelheid

van de leerlingen spraken de twaalf:

niet geschiedt het geschikt, dat wij

verlaten hebbend het inbrengwoord

van God tafels bedienen.

3.Maar ziet om, broederverwanten,

naar mannen uit jullie,  zeven betuigd

als vol van beluchting en wijsheid,

die wij aanstellen bij deze behoefte.

           HAND 6

4.Maar wij zullen bij het gebed

en bij de bediening van het inbrengwoord

sterk blijven.

5.En geschikt gevonden werd het

inbrengwoord voor de vertegenwendiging

van al de veelheid, en zij kozen uit

Stephanus, een man vol vertrouwen

en heilige beluchting, en Philippus

en Prochoros en Nikanor en Timoon en

Parmenon en Nikolaus,  een erbij gekomen*  *Gr.prosèlutos > proseliet

Antiochieër,

6.die zij deden staan voor de vertegenwendiging

van de afgezondenen, en gebeden hebbend

legden zij op hen de handen.

7. En de woordinbreng* van God nam toe,  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

en voller werd gemaakt de boekstaving* van de *Gr.arithmos=Hebr.SéPhèR

leerlingen in Jeruzalem machtig*. En een  *Gr.sphodra=Hebr.MeAoD[46]

krioelmenigte van de priesters werden 

gehoorzaam door het vertrouwen.

8.En Stephanus volledig van goede-gunst*  *Gr.charis=Hebr.ChèSèD

en van kracht* maakte godsblijken** en   *Gr.dunamis=Hebr.KoàCh; **Gr.teras=

kentekenen* grote bij het volk.    *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT.[Hb.MoPhéT

9.En op stonden sommigen vandaan van

de synagoge, zo gezegd, van de Libertijnen[47]

en van Cyreneeërs[48] en van de Alexandrijnen,

en van hen die vandaan-van Cilicië[49] en

van Azië[50] (waren), die zoeken naar 

Stephanus,

10.en niet hebben zij het vermogen te

weerstaan aan de wijsheid en aan de

beluchting, waarmee hij praat.

11.Toen wierpen zij op mannen die

zeggen dit: “wij hebben gehoord dat hij

praat woordinbrengen* die smaad beweren  *Gr.rèma = Hebr.DáBháR

over Mozes en God”.

12.En zij bewogen tezamen het volk en de

ouderen en de schriftkenners, en toen zij

erbij waren komen staan, ropten* zij hem mee *Gr.sunarpazoo=Hb.GáZàL

en voerden (hem) naar het sanhedrin,

           HAND 6,7

13.En er stonden leugenachtige getuigen

die zeggen: Deze mens houdt geen ruststop

pratend woordinbrengen tegen deze heilige

plaats* en de wetsuitleg.     *Gr.topos = Hebr.MáQóWM(opstaan-

14.Wij hebben gehoord toen hij zei dat      [plaats.

Jezus de Nazoreeër[51] zelf ontlossen zal

deze plaats en vervangen zal de gewoonten

die overgeleverd heeft aan ons Mozes.

15.En toen staarden naar hem allen die

neerzaten in het sanhedrin, zagen zij zijn

vertegenwendiging* als de vertegenwendi-  *Gr.prosoopon = hebr.PaNieJM

ging van een bodewerker*.    *Gr.angngelos=Hebr.MàLeÁK

7.1.En de vooraangaand priester sprak:      k-8

zijn deze (dingen) zo? 

2.En hij beweerde:

Mannen broederverwanten en omvamenden

hoort: De God van de dunkzwaarte  heeft

zich laten zien aan onze omvamende

Abraham, die  geschiedde in Mesopotamië 

alvorens hij neerhuisde in Haran,

3.en hij-sprak tot hem: kom weg  vandaan

van jouw land en van jouw mede-geschied-

ronde, en heen naar het land dat ik 

aan jou zal tonen[52].

4.Toen weggekomen vandaan van het land

van de Chaldeeën huisde hij neer in Haran[53]

En vandaar na het sterven van de omvamende

van hem verhuisde hij hem naar dit land

waarin jullie nu neerhuizen.

5.En niet heeft hij gegeven aan hem

een wettig aandeel daarin ook niet

een trede van een voet[54]en hij 

beloofde om het te geven aan hem

           HAND 7

tot houvast*, en aan zijn kiemsel   *Gr.kataschesis = Hebr. AàCh’ZáH[55]

samen met hem[56]terwijl niet geschiedde

voor hem een boreling.

6.Maar gepraat heeft alzo God,

dat geschieden zal zijn kiemsel (als)

voorbijgaandhuisbewoner in een land

dat andersdoet[57], en zij zullen heerdienen

dat en kwaaddoen vier honderd jaar[58].

7.En de naties die zij dan  heerdienen

oordeel ik[59]God sprak: en na deze

(dingen) zullen zij wegkomen en

zullen zij mij dienen* in deze plaats[60].  *Gr.latreuoo = (hier) Hebr.NgáBhàD

8.En ik heb gegeven aan hem een

instelling* van besnijdenis en zo   *Gr.diathèkè = Hebr. BeRieJT[61]

bracht hij tot geschieden* IzaäK en   *Gr.gennaoo = Hebr. JáDàD (hiphil)[62]

hij besneedt hem op de achtste dag[63], 

en Izaäk Jakob en Jakob de twaalf

vooraangaande omvamenden*.    *Gr.patri-archos = Hebr. AáBh.

9.En de voraangaande omvamenden

naijverig op Jozef gaven weg hem

           HAND 7

naar Egypte[64].

10. En God geschiedde samen

met hem[65] en hij pakte weg

hem uit al zijn beëngingen, en

hij heeft gegeven aan hem

goede-gunst* en wijsheid tegenover   *Gr.chraisma = hebr. ChèSèD

Pharao koning van Egypte en

hij stelde aan hem tot aanvoerder

over Egypte en geheel zijn huis[66].

11.En er kwam honger* in geheel   *Gr,limos (= peina)= Hebr. RáNgàB

Egypte en Kanaän[67] en een beënging

groot, en niet vonden voedsel*    *Gr,chortasma = Hebr. MieS’PhóWA

de omvamenden van ons.

12.En toen Jakob hoorde dat er

koren geschiedde in Egypte[68]

zond hij af onze omvamenden

voor het eerst.

13.En bij de tweede deed zich 

volkènnen Jozef bij zijn

broederverwanten[69], en te voorschijn

geschiedde aan de Pharao

de geschiedronde* van Jozef.    *Gr.genos = Hebr.DóWR

14.En heengezonden hebbend riep

Jozef samen Jakob zijn omvamende

en al-af de mede-geschiedronde

in vijf en zeventig lichaamzielen*[70].   *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

15.Omlaag trad Jakob naar Egypte,

en hij zelf overleed* en de ons    *Gr.teleutaoo 

omvamenden en zij werden over-

gebracht naar en bijgesteld in de 

gedachtenisplaats*[71] waarover     Gr.mnèmeion=Hebr.QèBhèR=graf

onderhandeld had Jakob de waarde

van het zilvergeld van de kant van

           HAND 7

de stichtzonen van Hemmoor te

Sichem[72].

17.Maar toen lijfna  was de tijd*    *Gr.chronos

van de belofte, die gelijkgevend

gezegd had God aan Abraham,

nam toe het volk en werd vol

gemaakt in Egypte,

18.tot dat opstond een andere koning,

in Egypte, die niet volkènde Jozef[73].

19.Hij, listigwijs behandelend[74] de

geschiedronde* van ons heeft  het kwaad  *Gr.genos = Hebr. DóWR

gedaan aan de omvamenden van ons,

van het weggelegden[75] maken van hun 

kindjes om ze niet ten leven te doen 

geschieden*[76].      *Gr.zooiogoneoo=Hebr.CháJáH(hiphíl)

20.In dat tij* werd tot geschieden   *Gr.kairos=Hebr. NgéT

gebracht  Mozes en hij geschiedde

knap[77] voor God.

Hij werd opgevoed drie maanden

In het huis van de omvamende*.    *Zie Ex.2:2

21.Toen hij weggelegd was, 

droeg hoog-heen hem de dochter

van pharao en zij voedde op hem

voor haarzelf tot stichtzoon.[78]   

22.En onderricht werd* Mozes    *Gr.paideuoo = Hebr. JáSàR

met alle wijsheid* van de Egyptenaren,   *Gr.sophia = Hebr. ChåK’MáH

en hij geschiedde krachtig in zijn

inbrengwoorden* en werken**.    *Gr.logos =Hebr. DáBháR; **Gr.ergon

23.Maar toen volledig  was voor hem         [= Hebr.PáNgáL

een veertigjaren tijd*, trad’t  op in   *Gr.chronos = (ook) Hebr. NgéT

zijn hart om toezicht te houden* op   *Gr.episkopeoo =Hebr. PáQàD[79]

           HAND 7

de broederverwanten van hem

de stichtzonen van Israël[80].

24.En ziende iemand onrechtmatig

lijdend verdedigde hij (hem), en

hij maakte rechtzetting voor hem

die afgetobd werd, toen hij de

Egyptenaar versloeg*[81].     *Gr.patassoo= Hebr.NáKáH

25.Hij legde uit, dat verstaan 

de broederverwanten, dat God

door zijn hand zal geven bevrijding*   *Gr.sootèria = hebr. TeShuàNg

aan hen.

26.En de aankomende dag werd hij

gezien door hen, terwijl zij  twisten*.   *Gr.machomai=Hebr.RieJB

En samen verving[82]hij om hen tot vrede,

sprekend: mannen (als)broederverwanten

geschieden jullie. Waarom behandeelen

jullie onrechtmatig elkaar?

27.Maar die onrechtmatigt behandelt

de metgezel* wees hem af, sprekend:   *Gr.plèsion = Hebr, RéàNg

Wie heeft aangesteld jou tot vooraanganger* *Gr.archoon

en regelsteller* bij ons?     *Gr.dikastès = Hebr. ShoPhéTh

28.Niet oppakken[83] wil jij mij op de 

manier waarop jij oppakte gisteren

de Egyptenaar?[84]

29.En(toen) vluchtte Mozes bij dit

inbrengwoord* en hij geschiedde   *GR.logos=Hebr.DáBháR

als voorbijgaand huisbewoner* in het   *Gr.paroikos

land Midian[85], waar hij tot geschieden

bracht twee schtichtzonen.

30.En toen volledig werden veertig jaren.

werd gezien door hem in  de inbrengleegte*  *Gr.erèmos=Hebr,MieD’BàR

van de berg Sinaï een werkbode*    *Gr.angngelos=Hebr.MàLæAàK

in een vlam* van vuur van een     *Gr.phlox = Hebr.LáHàBh

sinaïdoorn*. [86]      *Gr.batos = Hebr. SieNáH

           HAND 7

31.En Mozes (dit)ziende verwonderde

zich over dit gezicht; toen hij erbij kwam

om er besef van te krijgen, geschiedde

de stem van de machtiger:

32.Ik(ben) de God van de omvamenden van jou,

de God van Abraham en Izaäk[87].

En Mozes rillerig geschiedend durfde niet

besef te krijgen.

33.En tot hem sprak de machtiger*:   *Gr.kurios = Hebr.AæDóWNáJ

maak los de schoen van jouw voeten;

want de opstaanplaats* waarop jij   *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

staat, geschiedt (als) geheiligd* land.   *Gr.hagios = Hebr. QáDóWSh

34.Ziende zie ik de gebogenheid*

van mijn genotenvolk* in Egypte   *Gr.laos = Hebr. NgàM

en zijn gekreun heb ik gehoord en

ik ben neer getreden om weg te pakken

hen en nu hier heen ik zend af jou

naar Egypte.[88]

35.Deze Mozes, die zij verloochend hebben,

sprekende: Wie heeft jou aangesteld tot

vooraanganger en regelsteller?[89] deze

heeft God en als vooraanganger* en als   *Gr.archoon

loskoper* afgezonden met de hand   *Gr.lutrootès = Hebr.PáDóWN

van een werkbode* die gezien werd   *Gr.angngelos = Hebr.MáL’AàK

door hem in de sinaïdoorn*.    *Gr.batos = Hebr. SsiNàH

36.Hij heeft hen uitgevoerd gemaakt

hebbend  godsblijken en kentekenen

in het land Egypte[90]en in de Rode

Zee[91] en in de inbrengleegte*    *Gr.erèmos = Hebr.MiD’BàR 

veertig jaar[92].

37.Mozes geschiedt (als) degene

die sprak tot de stichtkinderen van

Israël: Een profeet voor jullie

zal doen opstaan God vandaan van

jullie broederverwanten

           HAND 7

als mij.[93]

38.Hij geschiedt (als) degene

die geschiedt in de geroepenschap*   *Gr.ecclesia = Hebr.QáHáL

in de inbrengleegte* samen met    *Gr.erèmos = Hebr. MiD’BàR

de werkbode die praat met hem

op de berg Sinaï en de omvamenden

van ons, die levende inbrengwoorden*   *Gr.logion = Hebr.DáBáR

ontving om te geven aan jullie,

39.voor wie niet wilden als

gehoorgevenden te geschieden de

omvamenden van ons, maar

zij stelden (hem) weg en keerden

terug in hun harten naar Egypte[94],

40.sprekende tot Aäron, maak

voor ons goden* die heen gaan    *Gr.theoi = Hebr.AæLoHieJM

voor ons uit; want deze Mozes,

die ons heeft uitgevoerd uit het

land Egypte, niet volkènnen wij

wat met hem geschied is.[95]

41.En zij maakten een stierkalf[96]

in die dagen en zij deden opgaan*   *Gr.anagoo = (hier) Hebr. NgáLáH

           HAND 7

slachtgave*[97] voor het idool, en zij   *Gr.thusia = Hebr. ZèBàCh

verheugen zich in de werken

van hun handen.

42.Maar God keerde om  en heeft

overgeleverd hen om te dienen

de legerschare van de hemel[98]

zoals geschreven is in een staafboek*   *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR

van de profeten,

niet hebben jullie gevilds* en slachtgaven  *Gr.sphazoo = Hebr. SháChàTh

aangedragen* voor mij veertig jaren

om de inbrengleegte*, huis Israël,   *Gr.erèmos = hebr. MieD’BàR

43.en  nemen jullie op de tent van

Moloch en het gesternte van de God

Rompha, de voorbeelden* die jullie   *Gr.tupos

maakten om te te bukken* voor hen?   *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH

en ik verhuis jullie voorbij Babylon.[99]

44.De tent van het getuigenis geschiedde

voor de omvamenden van ons in de 

inbrengleegte, zoals doorzette hij die 

praat met Mozes om haar te maken

volgens het voorbeeld* dat hij had   *Gr.tupos = (hier) Hebr.TàB’NieT =

gezien,[100]          [stichtvorm.

45.welke aangenomen hebbend  

ook binnengevoerd hebben onze

omvamenden samen met JèSous[101]

in de omgrijping* van de naties,    *Gr.kataschesis = Hebr. AàCh’ZáH

die opzij gesteld heeft God

voor de vertegenwendiging van

de omvamenden van ons, tot

 de dagen van David,

46.die vond goede-gunst* voor

de vertegenwendiging van God

en hij wenste te vinden een

woontent voor het huis van

Jakob[102].

47.Maar Salomo huisstichtte

           HAND 7

voor Hem een huis[103].

48.Maar de opperste huiswoont

niet in handgemaakte (dingen),

zoals de profeet zegt:

49.De hemel is voor mij de troon*   *Gr.thronos = Hebr. KieSSéA

en het land is het voetstuk* voor   *Gr.hupopodion = Hebr.HæDoM

mijn voeten.

Hoedanig huis zullen jullie huisstichten*  *Gr,oikodomew = Hebr. BáNáH

voor mij, zegt de machtiger,

of welke (is) een plaats voor mijn

rust?[104]

50.Heeft niet mijn hand gemaakt 

dit alles?[105]

51.Stijfhalzigen en onbesnedenen*   *Gr.aperotmètos = Hebr. NgáRàL

van harten en van oren, altijd

wantrouwend de heilige beluchter,

zoals jullie omvamenden ook jullie.

52.Wie van de profeten hebben

jullie omvamenden niet vervolgd?

En zij hebben vermoord hen die

tevoren aankondigde de komst

van de rechtvaardige, van wie jullie 

nu overleveraars en doders geworden

zijn;

53.jullie die aannamen de wetsuitleg*   *Gr.nomos = Hebr. TóWRáH

bij doorzetting van werkboden,

en niet hebben jullie die waar gehouden*.  *Gr.phulattoo = Hebr. SháMàR

54.Maar zij deze (dingen) horende,

werden doorgezaagd aan hun harten

en zij knarsten* de tanden bij hem.   *Gr.bruchoo = Hebr. CháRàQ

55.En voorhanden zijnde volledig

vervuld van heilige beluchting,

starend naar de hemel zag hij 

de dunkzwaarte van God en Jezus

staande vanaf de rechter (hand)

van God en hij sprak:

56.Zie ik schouw de hemelen geopend

en de stichtzoon van de menselijke

vanaf de rechter (hand) van God

staande.

56.En schreeuwende met grote stem

hielden zij samen hun oren en

drongen aan gelijk van gemoed

op hem.

58.En hem uitgeworpen hebbende

           HAND 7,8

buiten de stad hebben zij stenen

geworpen.

En de getuigen legden af hun

gewaden langs de voeten van

een jongeling, aangeroepen

(als) Saulus.

59.En zij stenigden Stefanus, die

uitroept en zegt: Machtiger Jezus,

ontvang mijn beluchting.

60.Gesteld hebbend de knieën

schreeuwde hij met grote stem:

Machtiger houdt niet staande

voor hen deze verwaarding.

En dit gesproken hebbend, 

sliep hij in.[106]

8.1.En Saulus geschiedde (als)

een goeddunkende van zijn 

oppakking.

En er geschiedde op die dag een        k-9

vervolging groot bij de  geroepenschap*   *Gr.ecclesia = Hebr. QáHáL

 in Jeruzalem.

En allen werden uitgezaaid* volgens    *Gr.diaspeiroo (vgl.diaspora)

de streken van Judea en Samaria,

behalve de-afgezondenen.

2.En mannen welnemend verzorgden

samen Stefanus en zij maakten

een rouwstoten groot over hem.

3.Maar Saulus molesteerde[107] de

geroepenschap de rij af de huizen

binnengaande,  wegslepend en mannen

en vrouwen overleverend in waarhouding*.

    8

4.En zij nu die uitgezaaid werden

           HAND 8

kwamen verder het inbrengwoord*    *Gr.logos = hebr. DáBhàR

goednieuwsboodschappend.

5.En Philippus, afgekomen naar

de stad Samaria, verkondigde 

aan hen de christus*.     *Gr.christos=Hb.MàShiàCh

6.En de krioelmenigten hielden vast

aan de gezegde (dingen) door

Philippus gelijk van gemoed als zij

horen en bekijken de kentekenen

die hij maakt.

7.Want velen van wie hebben

onreine beluchtingen die schreeuwen

met een grote stem, kwamen eruit.

En velen verlamden en hinkenden

werden verpleegd.

8.Er geschiedde veel vreugde in deze

stad.

9.En een zekere man met de naam

Simon was tevoren voorhanden

in de stad, bezweringen doende,

en buiten zichzelf doende staan

de natie van Samaria, zeggende

dat hij zelf geschiedt (als) iemand

(die)groot) is,

10.aan wie allen vasthouden vandaan

van klein tot groot, zeggende: deze

geschiedt (als) de kracht van God,

die groot geroepen wordt.

11.En zij hielden vast aan hem 

gedurende de aan de maat zijnde tijd

door hen met bezweringen 

buiten hen zelf te doen staan.

12.Maar toen zij vertrouwden op

Philippus, die goednieuws boodschapte

omtrent het koningschap/-rijk* van God   *Gr.basileia=Hb.MàL’KuWT

en omtrent de naam Jezus Christus,

werden gedompeld en mannen en vrouwen

13.Maar Simon ook zelf vertrouwde

en gedompeld geschiedde hij sterk

blijvend bij Philippus, en beschouwend

de kentekenen en de krachten groot

die geschied waren, stond hij buiten zichzelf.

14.En de afgezondenen in Jeruzalem,

gehoord hebbend dat ontvangen had

Samaria de inbreng van God, zonden af

tot hen Petrus en Johannes,

15.die heen getreden zijnde toebaden

omtrent hen, opdat zij aannamen 

geheiligde beluchting.

           HAND 8

16.Nog niet immers was hij gevallen 

op iemand van hen, (als) afgezonderd

gedompelden tot de naam  van de

machtiger Jezus waren zij voorhanden.

17.Toen stelden zij de handen op hen

en zij namen aan geheiligde beluchting.

18.En Simon, ziende, dat door het 

opstellen van de handen van de 

afgezondenen de beluchting gegeven

wordt, heeft voor hen aangedragen

geldstukken, zeggend:

19.geeft ook aan mij deze bevoegdheid

opdat aan wie maar ik opstel de handen,

hij  aanneemt de heilige beluchting.

20.Maar Petrus sprak tot hem: jouw       k-11

zilver geschiede samen met jou  tot

teloorgang, omdat jij het geschenk van

God uitgelegd* hebt als door geldstukken  *Gr.nomizoo = Hebr. JáRáH

te verwerven*.      *Gr.ktamai = Hebr. QáNáH

21.Niet geschiedt er voor jou deel noch

aandeel in deze inbreng, want jouw hart

geschiedt niet rechtuit*[108] tegenover God.  *Gr.eutheia = Hebr. JáSháR

22.Verander van besef nu vandaan van

deze kwaadheid van jou, en vraag uit nood

van God, of dan afgelegd zal zijn voor jou 

het besef van jouw hart.

23.Want tot een gal van bitterheid en 

een samenkneveling van schending

zie ik jou  geschieden.

24.En zich toebuigend sprak Simon:

vraagt  uit nood jullie omtrent mij

tot de machtiger, opdat geenszins

opkomt  op mij wat jullie gezegd

hebben.

25.Zij nu, toen zij betuigd hadden

en bepraat de inbreng van de machtiger,

keerden zij heen naar Jeruzalem

en vele dorpen van de Samaritanen

boodschapten zij goednieuws.

26.En een werkbode van de machtiger       k-12

heeft gepraat tot Philippus, zeggend:

sta op en ga heen tegen middagtijd

op de neemweg* die afdaalt vandaan

van Jeruzalem naar Gaza; deze

geschiedt inbrengleeg.

           HAND 8

27.En opgestaan ging hij heen. En zie

een Ethiopisch man een castraat* krachtig  *Gr.eunouchos = Hebr.SáRieJS

van Candacee koningin van Ethiopië, 

die geschiedde over al-af het schathuis*  *Gr.gaza = Hebr.BiG’ZóWN

van haar, hij was gekomen zich 

neerbukkend in Jeruzalem,

28.maar hij geschiedde heenkerend en

neergezeten op  zijn oprij-tuig en

hij las op   de profeet Jesaja.

29.En de beluchter sprak tot Philippus;

kom erbij en kleef aan* op dit     *Gr.kollaoo = Hebr. DáBàQ

oprij-tuig.

30.En snel lopend hoorde Philippus

hem, oplezend Jesja de profeet en

hij sprak: Dus jij volkènt wat jij opleest?

31.Maar hij sprak hoe immers zou ik 

kracht hebben,  indien niet iemand

mij op weg voert? En hij riep toe, 

dat Philippus, omhoog getreden, neerzit

samen met hem.

32.En (als)houdplek van de schtift die

hij oplas, geschiedde deze: als voorttrekdier* *Gr.probaton = Hebr. TsAóWN 

ter villing* werd hij gevoerd en als een   *Gr.sphazoo = Hebr. SháChàTh

lam* tegeover die scheert** hem stemmeloos, *Gr.amnos=Hebr. KáBàSh; **Gr.keiroo

alzo opent hij niet zijn mond.      [=Hebr.GáZàZ.

33.In de gebogenheid* werd het oordeel  *Gr.tapeinoosis= (hier)Hebr.NgáNàW

van hem weggepakt. Wie zal iets aanvoeren

over zijn geschiedronde? Omdat weggepakt

wordt vandaan van het land zijn leven.[109]

34.En zich toebuigend sprak de castraat

tot Philippus: ik heb jou nodig: omtrent wie

zegt de profeet dit? Omtrent zichzelf of

omtrent iemand anders?

35.En Philippus, geopend hebbend zijn mond

en vooraangegaan zijnde vandaan van deze

schrift, boodschapte hij (als)goednieuws 

aan hem Jezus.

36.En toen zij heengingen langs de neemweg,

kwamen zij bij een of ander water; 

(37)[110]en de castraat beweert: zie water. 

           HAND 8,9

Wat verhindert mij gedompeld te worden? 

38.En hij beval dat de oprij-wagen staande

bleef en zij traden beiden omlaag naar

het water, en Philippus en de castraat,

en hij dompelde hem.

39.Toen zij omhoog traden uit het water,

ropte de beluchter van de machtiger 

Philippus weg en niet meer zag hem 

de castraat, want hij ging heen zijn

neemweg zich verheugend.

40.En Philippus werd gevonden te

Azoote, en er doorheen komend

goednieuwsboodschapte hij al-af

de steden tot zijn komen naar

Caesarea.

9.1.Maar Saulus nog luchtgevend        k-13

aan vergramdheid* en aan moord   *Gr.apeilè = Hebr.ZáNgàM

naar de leerlingen van de machtiger,

toegekomen naar de vooraangaand priester

2.wenste van zijn kant zendbrieven

in Damascus naar de synagogen,

opdat indien hij sommigen zou vinden

die van de neemweg geschieden,

mannen en vrouwen, gekneveld*    *Gr.deoo = Hebr. AáSàR 

voerde naar Jeruzalem.

3.Bij het heengaan geschiedde het

dat hij lijfnaderde* Damascus,    *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàB

en plotseling ombliksemde* hem    *Gr.astraptoo = Hebr. BáRàQ

een licht uit de hemel,

4.en vallend op het land hoorde hij

een stem* zeggende aan hem:    *Gr.phoonè = Hebr. QóWL

Saul Saul, wat vervolg jij mij?

5.En hij sprak: (als)wie geschied jij,

machtiger? En hij: ik geschied

Jezus, die jij vervolgt;

6.maar sta op en kom in naar de stad,

en bepraat zal worden met jou

wat nodig is dat jij maakt.

7.En de mannen die met hem onderweg

waren, stonden perplex, horende

wel de stem, maar niemand

aanschouwende.

8.En Saulus werd tot opstaan gebracht

van het land, maar openend zijn 

ogen bekeek hij niets. En bij de hand

voerende hem voerden zij hem binnen

in Damascus.

9.En hij geschiedde drie dagen niet

kijkend, en niet at hij en niet dronk hij.  

           HAND 9

10.En er geschiedde iemand een leerling      k-26

in Damascus met de naam Ananias,

en tot hem sprak in een gezicht

de machtiger:Ananias. En hij sprak: 

zie hier (ben) ik,machtiger.

11.En de machtiger sprak tot hem:

opgestaan ga heen in een steeg

die geroepen wordt de rechtuite*   *Gr.eutheia = Hebr. JáSháR

en zoek in huize Juda Saulus

met de naam die uit Tarsus.

Want zie hij bidt.

12.En hij zag een man Ananias

genaamd binnen komende en

opleggende aan hem de handen,

opdat hij weer zou kunnen  kijken.

13.Maar toe boog zich Ananias:

machtiger, ik hoorde vandaan

van velen omtrent deze man,

hoeveel kwade (dingen) aan de 

geheiligden van jou hij maakte 

in Jeruzalem.

14.En hier heeft hij bevoegdheid

van de kant van de vooraangaande

priesters om te knevelen al-af

hen die aanroepen jouw naam.

15.Maar tot hem sprak de machtiger,

ga heen omdat (als)uitgelezen gerei*   *Gr.skeuè = Hebr. KeLieJ

deze geschiedt voor mij om op te 

tillen mijn naam tegenover  naties

en koningen en de-stichtkinderen

van Israël.

16.Want ik zal tonen aan hem

hoeveel noodzakelijk is dat hij

om mijn naam aan’t lijden is.

17.En Ananias kwam weg en 

kwam binnen in het huis, en 

opleggend op hem de handen,

sprak hij: Saul, broederverwant,

de machtiger heeft afgezonden mij,

Jezus die zich liet zien aan jou

op de neemweg waarop jij kwam,

opdat jij weer kan kijken en jij

vol zou worden van geheiligde

beluchting.

18.En regelrecht vielen af van hem

vandaan de ogen als schubben,

en hij keek weer, en opgestaan

werd hij gedompeld en genomen

hebbend voeding kreeg hij kracht.

           HAND 9

19.En hij geschiedde samen met

de leerlingen in Damascus enkele dagen.

20.En regelrecht in de synagogen

verkondigde hij Jezus, dat hij geschiedt

(als) de stichtzoon van God.

21.En buiten zichzelf stonden allen

die toehoorden en zij zeiden:

Niet geschiedt deze (als)die uitroeide

in Jeruzalem hen die aanroepen

deze naam, en hierheen is gekomen,

opdat hij hen gekneveld voerde

naar de vooraangaande priesters?

22.Maar Saulus werd te meer 

bekrachtigd en hij stortte ineen de

Judeeërs die huisden in Damascus,

dat deze geschiedt (als) de  christus*.   *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh=gezalfde

23.Maar toen volledig aan de maat*   *Gr.ikanos = Hebr. DieJ

gemaakt waren de dagen, beraad-

slaagden de Judeeërs samen om hem

op te pakken[111].

24.Maar volkènd werd door Saulus

hun beraadslaging. En zij behoedden

ook de poorten dagen en nachten,

opdat zij hem oppakten.

25.En de leerlingen hem genomen

hebbend hebben hem door de  muur

afgeduwd (hem) zakken latend

in een mand.

26.En toen hij kwam te geschieden

in Jeruzalem beproefde hij aan te 

kleven* bij de leerlingen; en allen   *Gr.kollaoo = Hebr. DáBàQ

hadden ontzag voor hem, niet

vertrouwend dat hij geschiedt

(als)leerling.

27.Maar Barnabas hem opgenomen

hebbend heeft hem gevoerd tot

de afgezondenen; en hij voerde aan

voor hen hoe op de neemweg*    *Gr.hodos = hebr. DèRèK

de machtiger (hem) gezien had en dat hij

gepraat had met hem en hoe hij

in Damascus alles verwoordde

in de naam van Jezus.

28.En hij geschiedde samen met hen

ingaande en uitgaande in Jeruzalem,

alles verwoordend in de naam van

de  machtiger, 

           HAND 9

29.en ook praatte hij en hij zocht 

mede de Hellenen op; maar zij

namen ter hand om hem op te pakken[112].

30.En de broederverwanten, het 

volkènnende, voerden af hem

naar Caesarea en zij zonden hem weg

naar Tarsus.

    10

31.En de geroepenschap nu onder

geheel Judea en Galilea en Samaria

had vrede*, huis-gesticht en     *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM

heengaande in ontzag voor de machtiger

en met de toeroeping van de geheiligde

beluchting werd zij vervuld.

32.En het geschiedde dat Petrus die 

doorkomt over-al, ook afkomt 

tot  de geheiligden die huisden in

Ludda.

33.En hij vond daar een zeker man

met de naam Aenes die vanaf acht

jaren neerlag op een draagbaar, 

die geschiedend (als)een verlamde.

34.En tot hem sprak Petrus:

Aeneas, jou geneest Jezus Christus,

sta op en spreidt(‘t) voor jezelf,

en regelrecht stond hij op.

35.En hem zagen allen die huisden

in Ludda en Saroona, die zich

toekeren tot de machtiger.

36.En in Joppe geschiedde een zeker

leerlinge met de naam Tabitha,

dat vertolkt wordt gezegd Dorcas[113];

zij geschiedde vol van goede

werken en aalmoezen* die zij    *Gr.eleèmosunè = Hebr.TseDeQáH[114]

maakt.

37.En het geschiedde in die dagen,

dat zij, onvast geworden, stierf;

en haar gewassen hebbend, stelden

zij haar in de bovenzaal.

38.En omdat Ludda lijfnabij Joppe

geschiedde,  hebben de leerlingen

horende dat Petrus  geschiedt in haar,

afgezonden twee mannen tot hem

toeroepend: vertraag niet door te 

           HAND 9,10

komen tot ons.

39.En Petrus, opgestaan, kwam mee

met hen. 

Toen hij kwam te geschieden(daar)

voerden zij hem op naar de bovenzaal;

en bij haar stonden alle  weduwen

wenende en tonende aan hem lijfrokken*  *Gr.chitoon = Hebr. KeToNáH

en gewaden  zoveel Dorkas maakte,

toen zij samen met hen geschiedde.

40.Maar uitgeworpen hebbend naar

buiten allen en zich gesteld hebbend op 

de knieën, bad Petrus en zich gekeerd

hebbend tot het ziele-lichaam*,    *Gr.sooma

sprak hij: Tabitha sta op. En zij opende

haar ogen, en ziende Petrus, zat zij op.

41.En gevende haar een hand deed hij

opstaan haar. En be-stemd hebbend

de heiligen en de weduwen, deed hij

staande blijven haar levend.

42.En het volkènde geschiedde door

geheel Joppe, en velen vertrouwden

op de machtiger.

    11

43.En het geschiedde dat er dagen 

aan de maat gebleven werden in Joppe

bij iemand (nl.) Simon de leerbewerker.

10.1.Een man* iemand in Caesarea   *Gr.anèr = Hebr.AieSh  k-15

met de naam Cornelius, een vooraangaande

over honderd van de groep die aangeroepen

wordt met Italiaans,

2.eerbiedig en ontzaghebbend voor God

met al-af* zijn huis, makend aalmoezen[115]   *Gr.pas = (hier) Hebr. KåL

vele voor het genotenvolk en nodig hebbend

God om allen,

3.zag in een gezicht tevoorschijn ongeveer

omtrent de negende ure van de dag

een werkbode* van God binnenkomend   *Gr.angngelos = hebr. MàLÁáK

bij hem en sprekend tot hem:

4.Cornelius, en hij starend naar hem

en vol ontzag geschiedend sprak:

wat geschiedt er, machtiger?

En hij sprak tot hem:  jouw gebeden en

jouw aalmoezen traden omhoog 

           HAND 10

tot gedachtenis* ten overstaan van   *Gr.mnèmosunos = Hebr. ZieK’RóWN

God.                   [= aanhaking.

5.En nu stuur mannen naar Joppe en

om mee te sturen Simon iemand die

aangeroepen wordt (met)Petrus.

6.Deze is vreemdeling bij Simon de

leerbewerker, wiens huis geschiedt

langs de zee.

7.En toen weggekomen was de bodewerker

die met hem praatte, be-stemd hebbend

twee huisknechten en een legerscharelid

eerbiedig van wie sterk blijven bij hem.

8.En als hij aangevoerd had alles bij hen,

zond hij hen af naar Joppe.

9.En de volgende morgen, terwijl genen

op de neemweg heengingen en de stad

lijfna kwamen, trad omhoog Petrus 

op het dak* om te bidden omtrent de

zesde ure.

10.En het geschiedde hongerig geworden

wilde hij ook  (iets)smaken*; en terwijl   *Gr.geuoo = Hebr. TháNgàM

zij toebereiden, geschiedde bij hem

een buiten zichzelf staan*,    *Gr.extasis

11.en hij aanschouwt de hemel geopend

en gerei neertredend iets als een linnen

laken groot, aan de vier vooraanpunten

neergeduwd op het land, 

12.waarin voorhanden zijn al-af de

viervoetigen en wemelenden* van het land  *Gr.herpeton = Hebr. ShèRèTs

en de gevleugelden van de hemel.

13.En er geschiedde een stem tot hem:

sta op, Petrus, slacht en eet..

14.Maar Petrus sprak: zeker niet, machtiger,

omdat ik nooit at al-af het algemeen

gebruikelijke* en onreine.     *Gr.koinos

15.En de stem wederom voor de tweede (keer)

tot hem: wat God reinigde, maak jij niet

algemeen gebruikelijk.

16.En dit geschiedde tot drie (keer) en

regelrecht werd opgenomen het gerei

naar de hemel.

17.En toen Petrus bij zichzelf zonder uitweg

was waarom toch geschiedde het gezicht 

dat hij zag, zie de mannen die afgezonden

waren door Cornelius, doorgevraagd

hebbend naar het huis van Simon, stonden

bij de poort*       *Gr.puloon = Hebr. SheNgàR

18. en hun stem verheffend,deden zij 

navraag* of Simon, die aangeroepen   *Gr.punthanomai= Hebr.DáRàSh

           HAND 10

wordt met Petrus, daarin vreemdeling is.

19.En terwijl Petrus in gemoede was

omtrent het gezicht, sprak de beluchter*:  *Gr.pneuma = Hebr.RuWàCh

zie twee mannen zoekende jou.

20.Maar sta op en treed neer en ga heen

samen met hen, niets beoordelend,

omdat ik heb afgezonden hen.

21.En Petrus, neergetreden, sprak tot

de mannen: zie ik geschied (als)die

jullie zoeken; welke(is) de reden,

waarom jullie aanwezig zijn?

22.En zij spraken: Cornelius, de

vooraangaande over honderd, een

man rechtvaardig en ontzag hebbend

voor God en betuigd door geheel de natie

van de Judeeërs, werd in gebruik genomen

door de heilige bodewerker*, om te doen  *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK

heen sturen jou naar zijn huis en om 

te horen woordinbrengen* van de kant van  *Gr.rèma = Hebr.DáBháR

jou.

23.Binnengeroepen hebbend hen ontving hij

(hen) als vreemdelingen.

En de volgende dag opgestaan, kwam

hij weg samen met hen, en sommigen van

de broederverwanten die vandaan van

Joppe (waren) kwamen mede met hem.

24.En de volgende dag kwam hij binnen in

Caesarea. En Cornelius geschiedde 

ontvangstbereid verbeidend hen, samen

roepend de mede-geschiedgroep van hem

en de gedwongen vrienden.

25.En toen geschiedde dat Petrus binnenkwam,

ging hem tegemoet Cornelius, vallend

op de voeten bukte hij zich*.    *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH

26.En Petrus deed opstaan hem zeggend:

sta op; ook ik geschied zelf (als)mens.

27.En converserend* met hem kwam hij  *Gr.homileoo

binnen, en hij vindt velen samengekomen.

28.En hij beweerde tegen hen: jullie

staan erbij(stil) dat het (als) amoreel

geschiedt voor een Judees man om

aan te kleven bij of toe te gaan naar

een anderlievende; en mij heeft God

getoond niet te zeggen van een mens 

algemeen of besmet* (te zijn).    *Gr.akathartos=Hebr.TháMéA

29.Daarom ook ben ik zonder tegen-

stribbelen gekomen meegestuurd

geworden. Nu doe ik navraag om welk

inbrengwoord* jullie mij hebben doen   *Gr,logos = Hebr. DáBháR

           HAND 10

meesturen? 

30.En Cornelius beweerde: vandaan

van vier dagen tot deze ure

geschiedde ik op het negende

biddende in mijn  huis, en zie een man

stond voor mijn vertegenwendiging

in een toortsstralend kleed,

en hij beweert:

31.Cornelius, aangehoord werd van jou

het gebed en jouw aalmoezen werden

indachtig gemaakt voor de

vertegenwendiging van* God.    *Gr.prosopon = Hebr, LiePh’NéJ

32.Stuur nu naar Joppe en roep mee

Simon, die met Petrus wordt aangeroepen;

hij is gastvreemdeling in het huis

van Simon leerbewerker langs de zee.

33.Terstond nu heb ik gestuurd tot jou,

en jij hebt ‘t prachtig gemaakt,

aanwezig zijnde. Nu dan zij  wij allen

voor de vertegenwendiging van God

aanwezig om te horen alle (dingen)

waartoe jij aangezet bent door de machtiger.

34.En Petrus geopend hebbend de mond

sprak: in waarachtigheid neem ik aan,

dat  niet geschiedt (als) een vooringenomene

God, maar in alle naties de ontzaghebbende

voor hem en de bewerkende van 

gerechtigheid ontvankelijk voor hem geschiedt.

35.Het inbrengwoord* dat hij heeft    *Gr.logos = Hebr. DáBháR

afgezonden aan de stichtkinderen-van Israël

goednieuwsboodschappend vrede*[116]   *Gr.eirènè = Hebr.SháLóWM

door Jezus Christus.

37.Deze geschiedt (als)machtiger van 

allen.

Jullie volkènnen de woordinbreng* die   *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

geschied is door geheel Judea,

vooraangegaan vandaan van Galilea,

na de onderdompeling die Johannes

heeft verkondigd, 

38.(nl.) Jezus die vandaan van Nazareth,

hoe hem gezalfd heeft God met 

beluchting* heilig en met kracht,    *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

die doorkwam goedsbewerkende

en genezende allen die overkrachtigd

waren door de lasteraar*, omdat    *Gr.diabolos = hebr. SháTáN

           HAND 10,11

God met hem geschiedde.

39.En wij (zijn) de getuigen van 

alle (dingen) die hij gemaakt heeft

in de streek van de Judeeërs en

in Jeruzalem; die zij hebben opgepakt 

(hem)ophangende op een hout.

40.Die heeft God doen opstaan

op de derde dag en heeft gegeven

dat hij tevoorschijn geschiedt,

41.niet aan al-af het genotenvolk*   *Gr.laos = Hebr.NgàM

maar aan getuigen op voorhand

aangewezenen door God, aan ons,

die die samen gegeten en samen

gedronken hebben na zijn opstanding

vandaan-van bij de lijfdoden*.    *Gr.nekros

42.En hij heeft de boodschap aan ons

gegeven om te verkondigen aan het

genotenvolk en steeds maar te getuigen*,  *Gr.martureoo=Heb.NgáWàD 

dat hij geschiedt (als) de begrensde     [=nogmalig stellen

door God tot beoordelaar van levenden

en lijfdoden.

43.Van deze getuigen al-af de profeten,

dat verduwing van verwaardingen

aannemen door zijn naam al wie vertouwt

op hem.

44.Terwijl Petrus nog deze woordinbrengen*  *Gr.rèma = Hebr.DáBháR

praatte, viel de heilige beluchting op allen

die horen het inbrengwoord*.    *Gr.logos = Hebr. DáBháR

45.En buiten zichzelf stonden de getrouwen

uit de besnijdenis zovelen als mee kwamen

met Petrus, dat ook op de naties* het geschenk *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ

van de heilige beluchting uitgegoten is.

46.Want zij hoorden hen die praten in tongen

en groot maken God. Toen boog Petrus

zich toe:

47.Niet-toch heeft iemand de kracht

het water te verhinderen  dat zij niet

ondergedompeld worden die de heilige

beluchting aannamen zoals ook wij?

48.En hij zette ertoe aan, dat zij 

in de naam van Jezus Christus 

ondergedompeld werden. Toen vroegen

zij dat hij aanbleef enige dagen.

11.1.En(toen) hoorden de afgezondenen      k-16

en de zuster-broederverwanten die       

geschieden over Judea, dat ook de naties

ontvingen het inbrengwoord van God.

2.Toen Petrus omhoog getreden was 

naar Jeruzalem, oordeelden over hem

           HAND 11 

die uit de besnijdenis zeggende,

dit: jij kwam binnen bij mannen 

die voorhuid hebben en at samen 

met hen.

4.En Petrus, vooraangaande

legde uiteen aan hen bijgehouden

zeggende:

5.Ik geschiedde in de stad Joppe

biddende en ik zag in uitstaandheid

een gezicht zeker gerei*      *Gr.skeuos = Hebr. KeLieJ

neertredend als een groot linnen

laken, aan vier vooraanpunten

neergeduwd uit de hemel en 

het kwam toe naar mij,

6.waarop starend ik tot besef kwam

en zag de viervoetigen van het

land en het wildleven* en     *Gr.thèrion = Hebr. ChàJ 

reptielen en de gevleugelden    

van de hemel.

7.En ik hoorden ook een stem

die zei tot mij: sta op, Petrus,

slacht en eet.

8.Maar ik sprak: zeker niet,

machtiger, dat het algemene* en 

het onreine ooit binnen zou 

komen in mijn mond.

9.Maar toe boog zich voor de

tweede (keer) een stem uit de hemel:

wat God reinigde, maak jij niet

algemeen.

10.En dit geschiedde nog een 

derde (keer) en opgehaald werd

wederom  alles naar de hemel.

11.En zie terstond stonden drie

mannen bij het huis, waarin ik 

geschiedde, afgezonden vandaan

van Caesarea naar mij.

12. En de beluchter sprak tot mij

om mee te komen met hen, niets 

beoordelend. En zij kwamen 

samen met mij en deze zes 

broederverwanten naar het huis

van een man.

13.Hij boodschapte ons, hoe hij

de bodewerker* gezien had in zijn

huis staande en sprekende: zend af

naar Joppe en stuur mee Simon

die aangeroepen wordt met Petrus,

14. hij zal woordinbrengen praten tot 

                                                                         wordt niet levend gemaakt indien het

   HAND 11

jou waarmee jij bevrijd wordt

en al-af jouw huis.

15.En toen ik vooraan ging om te

praten, viel de beluchting de heilige

op hen, zoals ook op ons in het

vooraangaande.

16.En indachtig was ik het inbrengwoord*  *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

van de machtiger, toen hij zei:

Johannes dompelde met water, maar

jullie zullen gedompeld worden

in beluchting heilig.

17.Indien  God nu net zo’n geschenk

heeft gegeven aan hen zoals ook aan

ons, die vertrouwen op Jezus Christus,

(als)wie zou ik geschieden krachtig

om God te verhinderen?

18.En zij gaven dunkzwaarte aan God

zeggende: dan ook aan de naties

heeft God verandering van besef ten

leven gegeven.

    12

19.En zij nu die te keim gelegd* werden  *Gr.diaspeiroo (vgl. diaspora)

vandaan van de beënging* die geschiedde  *Gr.thlipsis = Hebr. TsáRáH

bij Stephanus, kwamen door tot

Phoenicië en Cyprus en Antiochië,

met niemand bepratend de woordinbreng*  *Gr.logos = Hebr. DáBháR

tenzij afgezonderd met de Judeeërs.

20.En er geschiedden sommigen uit hen

mannen van Cyprus en Cyrenaeus,

die gekomen naar Antiochië praatten

ook tot de Grieken, (als)goednieuws

boodschappend* de machtiger Jezus.   *Gr.euangngelizoo = Hebr.BáShàR

21.En de hand van de machtiger geschiedde

samen met hen en een veeltallige

boekstaving* die vertrouwden, keerden   *Gr.arithmos = Hebr. SéPhèR

zich toe bij de machtiger.

22.En gehoord werd de woordinbreng

in de oren van de geroepenschap* die   *Gr.ecclesia = Hebr. QáHáL

geschiedde in Jeruzalem omtrent hen,

en zij zonden af Barnabas naar

Antiochië,

23.die komende te geschieden

en ziende de goede gunst* van God   *Gr.charis = Hebr. ChèSèD

zich verheugde, en toeroept aan

allen met het voorstel van het hart

te blijven bij de machtiger,

24.omdat hij geschiedde (als) een man

goed en vol van beluchting heilig en

           HAND 11,12

vertrouwen; en erbij gesteld werd

een krioelmenigte aan de maat*    *Gr.ikanos=Hb.DieJ

voor de machtiger.

25.En hij kwam weg naar Tarsus om

op te zoeken Saulus, 

26. en gevonden hebbend voerde hij 

hem naar Antiochië.

En het geschiedde dat zij ook een

heel jaar samenvoerden in de 

geroepenschap en leraarden een

krioelmenigte aan de maat,

en namen in gebruik voor het eerst

in Antiochië de leerlingen

(als)Christenen*.      *Gr.christianoi = let.christelijken[117]

27.En in die dagen kwamen af        k-17

vandaan van Jeruzalem profeten

naar Antiochië.

28.En één-enkele uit hen met de

naam Agabus, opgestaan gaf met

kentekenen te kennen* door de beluchter  *Gr.sèmainoo > sèmeion = Hebr.

dat een honger groot aanstaande      [AóWT = kenteken

was te geschieden op geheel het

behuisde (land)*, die ook geschiedde   *Gr.oikoumenè,aanvullen gè = land

bij Claudius.

29.En naar gelang iemand van de

leerlingen wel voer, grensde ieder

van hen af tot bediening* om te    *Gr.diakonia

sturen naar de zuster/broeders

die huizen in Judea.

30.En wat zij maakten afzendend

tot de ouden*  door de hand van    *Gr.presbuteros

Barnabas en Saulus.

   13

12.1.En in dat tij* wierp Herodes   *Gr.kairos = Hebr. NgéT k-18

de koning de handen op om kwaad

te doen sommigen vandaan van de

ecclesia.

2.En hij pakte weg Jakobus, de broeder

van Johannes, met het zwaard.

3.En ziende dat hij geschikt geschiedt

voor de Judeeërs, stelde hij erbij om

ook mee te nemen Petrus, en de dagen 

van de ongezuurde (broden) geschiedden.

4.Hem ook gevat hebbend stelde hij (hem)

in waarhouding*, (hem) overleverend   *Gr,phulakè = Hebr. MieSh’MóWR

aan vier viertallen legerschareleden*   *Gr.stratiootès > stratia = He.TsáBáA

om waar te houden* hem, willende   *Gr.phulassoo = Hebr. SháM<àR

           HAND 12

na het paascha hem opvoeren

voor het genotenvolk*.     *Gr.laos = Hebr. NgàM

5.Petrus nu werd behoed in de 

waarhoudplaats*; en gebed    *Gr.phulakè = Hebr.MieSh’MóWR

is er aangestrekt geschied door

de geroepenschap* tot God    *Gr.ecckesia = Hebr.QáHáL(Kehille)

omtrent hem.

6.En toen Herodes aanstaande was

om hem voor te voeren, geschiedde

in die nacht Petrus ingeslapen

tussen twee legerschareleden

gekneveld* met twee kettingen en   *Gr.deoo = Hebr. AáShàR

waarhouders voor de deur behoedden

de waarhoudplaats.

7.En zie een werkbode* stond erbij   *Gr.angngelos = Hebr. MáL’AàK

en licht toortsstraalde in de behuizing;

en geslagen hebbend de zijkant* van   *Gr.pleuron = Hebr. TsèLàNg

Petrus wekte hem zeggend: 

sta opin allerijl en 

af vielen van hem de kettingen 

uit de handen.

8.En de werkbode sprak tot hem:

omgord je en onderknevel jouw

sandalen; en hij maakte(‘t) zo.

En hij zegt hem: werp om 

je gewaad en volg mij.

9.En weggekomen volgde hij, 

en niet volkènde hij dat 

wat geschiedt waarachtig 

geschiedt door de werkbode,

maar hem dunkt naar een gezicht

te kijken.

10.En doorgekomen zijnde de eerste

waarhoudplaats en de tweede,

kwamen zij bij de ijzeren poort,

die heendraagt naar de stad, welke

uit zichzelf* geopend werd voor hen.   *Gr.automatè

En weggekomen zijnde kwamen zij

vooruit één enkele* steeg, en

regelrecht ging afstaan de bodewerker

vandaan van hem.

11.En Petrus bij zichzelf geschiedend

sprak: nu volkèn ik waarachtig, 

dat heen afzond de machtiger 

de werkbode van hem en 

wegpakte mij uit de hand van Herodes 

en van al-af de ontvangst

van het genotenvolk van de Judeeërs.

 

           HAND 12

12.En medewetend kwam hij bij

het huis van Maria de moeder van

Johannes die de roepnaam Marcus 

heeft, waar zij aan de maat 

geschieden te hoop gelopen en

biddend.

13.En toen hij bonsde* op de deur   *Gr.krouoo = Hebr. DáLàK

van de poort, kwam erop toe een

heerdienares* om te horen met de   *Gr.paidiskè = Hebr.AáMáH

naam Rodè,

14.en herkennend de stem van Petrus

deed vanwege vreugde niet open 

de poort, maar naar binnen gelopen

boodschapte zij dat Petrus stond

voor de poort. 

15.Maar zij spraken tot haar: jij

raaskalt. Maar zij was vol vermogen

(het) zo te hebben. Maar zij zeiden,

de werkbode van hem geschiedt.

16.Maar Petrus bleef bonzen. En 

toen zij open gedaan hadden, zagen

zij hem en zij stonden buiten zichzelf.

17.En turbulerend hen met de hand

om te zwijgen voerde hij aan voor hen

hoe de machtiger hem had weggevoerd

uit de waarhoudplaats en hij sprak:

boodschapt aan Jakobus en de

broederverwanten deze (dingen).

En weggekomen ging hij heen naar een 

andere opstaanplaats.

 18.En toen het dag geworden was,

geschiedde er beroering niet weinig

bij de legerschareleden, wat nu met 

Petrus geschied was.

19.Maar Herodes hem gezocht hebbend

en niet gevonden, beoordeeld hebbend

de waarhouders, beval dat zij afgevoerd

werden, en weggekomen vandaan van

de Judeeërs baande hij door naar

Caesarea.

20.En hij geschiedde twist in gemoede

hebbend  met de Tyriërs en de Sidoniërs;

en zij stelden zich gelijk van gemoed

present bij hem. En overtuigd hebbend

Blastos die over de slaapplaats van de 

koning ging, wensten zij vrede*, doordat  *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM

gevoed werd hun streek vandaan van 

wat des konings was.

21.En op een gezette dag toen Herodes

           HAND 12,13

gekleed was in een koninklijk kleed

en neerzat op het treeplankier kwam 

hij ‘t op de volksmarkt zeggen*.    *Gr.dèmagoreoo

22.En het staatsvolk stemde toe:

van God (is) de stem en niet van

een mens.

23.Maar dadelijk sloeg hem een

werkbode van de machtiger 

op de drukplek* daarvan dat hij    *Gr.anti = Hebr. TáChàT

niet heeft gegeven de dunkzwaarte

aan God en, geschied als karmozijn-

wormspijze, ging hij uit zijn lichaamziel*.  *Gr.expsuchein

    14

24.En het inbrengwoord* van de machtiger  *Gr.logos = Hebr.DáBháR

nam toe en vermenigvuldigde.

25.En Barnabas en Saulus keerden om

uit Jeruzalem, volledig gemaakt hebbend

de dienst*, mede nemende Johannes   *Gr.diakonia

die aangeroepen wordt (als) Marcus.

13.1.En er geschiedden in Antiochië       k-19

volgens de geroepenschap die geschiedde,

profeten en leraren, en wel Barnabas

en Simeon die geroepen wordt (als) Niger,

en Lucius de Cyrenaeër, en Manaèn, die

met Herodes de viervorst mede-gevoed was

en Saulus

2.En toen zij het dienstwerk deden* voor  *Gr.leitourgeoo

de machtiger en vastten, sprak de heilige

beluchter(-ting)*: grenst af[118] voor mij   *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

Barnabas en Saulus tot het werk,

waartoe ik tevoren geroepen heb hen.

3.Toen gevast hebbend en gebeden

en gesteld hebbend de handen op hen,

hebben zij hen losgelaten.

4.Zij nu, uitgestuurd geworden door

de heilige beluchter, kwamen af naar 

Seleucië en vandaar voeren zij af

naar Cyprus,

5.en geschiedend in Salamis, 

boodschapten zij het inbrengwoord* van God  *Gr.logos = Hebr.DáBháR

in de synagogen van de Judeeërs;

en zij hadden Johannes (als) handlanger.

6.En doorkomend geheel het eiland,

vonden zij een man een bezweerder*   *Gr.magos

een leugenprofeet een Judeeër, aan wie

de naam Barjezus is,

7.die geschiedde samen met de proconsul

           HAND 13

Sergius Paulus, een onderwezen* man.   *Gr.sunetos = Hebr. SháKáL

Hij, erbij geroepen hebbend Barnabas en

Saulus zocht hij te horen het inbrengwoord*  *Gr.logos = Hebr.DáBáR 

van God.

8.Maar hen weerstond Elymas de bezweerder,

want zo wordt vertolkt zijn naam,

zoekend af te keren de proconsul 

vandaan van het vertrouwen.

9.Maar Saulus, hij is ook een Paulus,

vol geworden van heilige beluchting, 

starend op hem, sprak:

10.Oh stichtzoon van de lasteraar*,

vol van alle bedrog*, vijand** van  *Gr.dolos=Hbr.MieR’MáH; **Gr.echtros=Hebr-AoJéB

alle gerechtigheid*, zou jij niet     *Gr.dikaiosunè = Hebr. TseDáQáH

ruststoppen afkerend van de neemwegen*  *Gr.hodos = ehbr. DèRèK

van de machtiger, die rechtuit (zijn).[119]

11.En nu zie de-hand van de machtiger

(is) op jou, en jij zult geschieden (als)  

een blinde niet kunnende kijken naar de 

zon* tot een tij*. En dadelijk viel op hem  *Gr.hèlios=Hb.ShèMèSh  **Gr.kairos=

verdonkering en duisternis en rondwarende     Hb.NgéT

zocht hij een hand om hem te voeren.

12.Toen kreeg de proconsul ziende wat

geschied was vertrouwen, getroffen geraakt

bij de leer van de machtiger.

    15

13.En afgevaren vandaan-van Paphos, kwamen

zij die om Paulus heen waren naar Perge in

Pamphilië; maar Johannes , afgeweken zijnde

vandaan van hen, keerde om naar Jeruzalem.

14.En zij doorkomend vandaan van Perge

kwamen te geschieden in Antiocheia in

Pisidië. En gekomen in de synagoge op de dag

van de sabbat zaten zij neer.

15.En na het oplezen[120] van de wetsuitleg*  *Gr.nomos=Heb.ToWRáH

en van de profeten* , zonden af de in de  *Gr.prophètès=Hb.NàBhieJ

synagoge vooraangaanden tot hen zeggende:

mannen broederverwanten:         k-20

indien er bij jullie geschiedt een inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBháR   

van toeroeping, zegt (het). En Paulus

opgestaan en geturbuleerd hebbend met

           HAND 13

sprak:

mannen Israëlieten en ontzaghebbenden

voor God, hoort.

17.De God van dit genotenvolk Israël

heeft uitgekozen de omvamenden van ons

en het genotenvolk omhoog gebracht

in het voorbijgaandhuisbewonerschap*   *Gr.paroikia[121]

in Egypte en met een arm hoog heeft

hij uitgevoerd hen daaruit,[122]

18.en omstreeks een veertigjarige tijd*   *Gr.chronos

in manieren verdragen heeft[123] hen

in het inbrengenveld*      *Gr.erèmos = he r. MieD’BàR

19.en weggepakt hebbend zeven 

naties in het land Kanaän, 

heeft hij in wettig aandeel gegeven[124] 

het land van hen.

20.aan jaren omstreeks vier honderd

en vijftig.

En na deze (dingen( heeft hij gegeven

oordeelstellers* tot Samuël de profeet.   *Gr.kritè = Hebr. ShoPhéTh[125]

21.Van dan af wensten zij een koning[126]

en gegeven heeft aan hen God  Saul

stichtzoon van Kis, een man uit de 

stamstaf* van Benjamin, veertig    *Gr.pulè=Hb.ShèBèTh

jaren.

22.En verplaatst hebbend hem

deed hij opstaan David voor hen

tot koning, over wie hij getuigd

hebbend sprak:

gevonden heb ik David die van Isaï,

een man naar mijn hart[127]die zal maken

mijn wil.

23.God heeft vandaan van het kiemsel

van deze naar de belofte gevoerd voor

Israël een bevrijder Jezus,

           HAND 13

24. nadat tevoren verkondigd heeft

 Johannes voor de vertegenwendiging

van zijn intocht de dompeling van

besefverandering voor al-af het

genotenvolk Israël.

25.En als volledig maakte Johannes

de loop, zei hij: (als) wie jullie

veronderstellen dat ik geschied, 

geschied ik niet; maar zie hij komt

na mij, van wie ik niet waardig

geschied om de schoen van zijn voeten

los te maken.

26.Mannen broederverwanten,        

stichtzonen van de geschiedronde* van   *Gr.genos = Hebr. DóWR

Abraham en wie bij jullie ontzag 

hebben voor God aan ons werd

 de inbreng* van deze bevrijding    *Gr,logos = Hebr. DáBháR

afgezonden.

27.Want wie neerhuizen in Jeruzalem

en de vooraangaanden van hen hebben,

deze niet volkènnend, ook de stemmen van 

de profeten die volgens de sabbath

opgelezen worden, (hem) veroordelend,

volledig gemaakt,

28.En geen reden voor sterven gevonden

hebbend, wensten zij dat Pilatus hem zou

oppakken.

29.Maar toen zij al-af gemaakt hadden*  *Gr.teleoo=Hb.KáLàL 

alles wat omtrent hem geschreven was,

pakten zij hem af vandaan van het hout,

en stelden zij (hem) ter gedachtenisplaats*.  *Gr.mnèMeion=Hb.QèBèR

30.Maar God deed hem opstaan* uit    *Gr.egeiroo=Hb. KuwM (hiph’il) 

lijfdoden*.       *Gr.nekros

31.Die gezien werd op meerdere dagen

door die mede omhoogtraden met hem

vandaan van Galilea naar Jeruzalem,

die nu geschieden (als) zijn getuigen

bij het genotenvolk.

32.Ook wij, die jullie het goede nieuws

boodschappen van de belofte tot de

omvamenden geschied, 

33.dat God deze volledig heeft gemaakt 

voor ons borelingen,als hij deed opstaan 

Jezus, zoals ook in de psalm geschreven 

is (nl.) de tweede:

(als)mijn stichtzoon geschied jij, ik

heb vandaag jou tot geschieden 

 

 

           HAND 13

gebracht[128].

34.En dat hij heeft doen opstaan hem

uit de lijfdoden, niet meer aanstaande   *Gr.nekroi

om om te keren naar verderf, heeft hij

zo gezegd dit: ik zal geven aan jullie

de betrouwbare normgerichtheden

van David.[129]

35.Daarom ook zegt hij in een andere:

niet zul jij geven de normgerichte

van jou om te zien verderf*.[130]    *Gr.diaphthora=Hebr.SháChieJT

36.David,

voor de eigen geschiedronde* handlanger  *Gr.genos = Hebr. DóWR

naar het besluit van God, is ingeslapen*  *Gr.koimaoo = Hebr. SháKàB

en werd bijgesteld bij de omvamenden

zijner en zag verderf.[131]

37.En hij die God tot opstanding heeft

gebracht*, zag geen verderf.    *Gr.egeiroo = Hebr. QuWM (hiph’il)

38.Volkènning nu moet geschieden

voor jullie, mannen broederverwanten,

dat door deze aan jullie wegduwing

van verwaardingen * wordt omgebood-   *Gr.hamaria = Hebr. ChæTháAáH

schapt; en vandaan van alle (dingen),

waarvan jullie niet de kracht hebben

           HAND 13

met de wetstuitleg* van Mozes   *Gr.nomos = Hebr. TóWRaH

om gerechtvaardigd te worden,

39.in deze wordt alwie vertrouwt

gerechtvaardigd.

40.Kijkt dan nu uit, dat niet

op komt wat gezegd is in de profeten:

41.ziet, veronachtzamers, en

verwondert je en verschijn niet meer,

omdat ik werk een werk in de dagen

van jullie, een werk dat jullie niet

vertrouwen indien  iemand het

uiteen zou zetten aan jullie.[132]

42.En toen zij uit kwamen[133], riepen zij

toe om tussen de sabbat in dat 

bepraat zouden worden voor hen

deze woordinbrengen*.     *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

43.En nadat de synagoge los gelaten

was, volgende velen van de Judeeërs 

en van de vererende erbijgekomenen

Paulus en Barnabas, die op hen in 

pratende hen overtuigden  te blijven

bij de goede-gunst* van God.    *Gr.charis = Hebr. ChèSèD

44.En bij het gekomen zijn van de

sabbat werd ongeveer al-af de stad

samen gevoerd om te horen het

inbrengwoord* van God.     *Gr.logos= Hebr. DáBháR

45.En de Judeeërs ziende de

krioelmenigten werden vol ijver

en spraken tegen wat door

Paulus bepraat was, smaad

bewerend.

46.En alles verwoordend spraken

Paulus en Barnabas: het geschiedde

voor jullie dwingend dat eerst

bepraat werd het inbrengwoord*    *Gr.logos = hebr. DáBháR

van God. Aangezien jullie wegstellen

dit en jullie jezelf niet waardig 

oordelen voor leven wereldlang,

zie wij wenden ons tot de naties*.   *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ

47.Want alzo heeft geboden  aan 

ons de machtiger*:       *Gr.kurios = Hebr.AæNoNáJ

stel je tot een licht van de naties,

opdat jij geschiedt tot bevrijding*   *Gr.sootèria = Hebr. JeShuWNgáH

           HAND 13,14

tot het einde* van      *Gr.eschatos(hier)= Hebr. QeTséH

het land.[134] 

48.En toen de naties (dit) hoorden,

verheugden zij zich en gaven

dunkzwaarte aan het inbrengwoord

van de machtiger. En daar vertrouwden

zovelen er  ingezet waren tot leven

wereldlang.

49.En uitgedragen werd  het inbrengwoord*

van de machtiger door geheel de streek.

50.Maar de Judeeërs spoorden aan de

vererende vrouwen goed van houding en

de eersten van de stad, en zij verwekten

vervolging tegen Paulus en Barnabas

en zij wierpen uit   hen vandaan van

hun grenzen.

51.En zij afgebonkt hebbend* het   *Gr.ektinassoo = Hebr. NáNgàR 

schurkstof* van de voeten op hen   *Gr.koniorton = Hebr. AáBhàQ

kwamen naar Ikonium;

52.En de leerlingen  wedren vervuld

van vreugde* en beluchting heilig.   *Gr.Chara = Hebr.SsieM’CháH

14.1.En het geschiedde in Ikonium,

dat zij volgens hetzelfde binnenkwamen      k-21

in de synagoge van de Judeeërs en

praatten alzo zodat vertrouwden en van

de Judeeërs en van de Grieken veel

volte (werd).

2.Maar de onovertuigde Judeeërs

verwekten en maakten kwaad

de lichaamzielen* van de naties    *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

tegen de broederverwanten.

3.Een tijd* aan de maat** baanden   *Gr.chronos; **Gr.hikanos=Hebr.DieJ

zij rond alles verwoordend omtrent

de machtiger, die getuigt omtrent

het inbrengwoord* van de     *Gr.logs = hebr. DáBháR

goedegunst* van hem, gevende dat   *Gr.Charis = Hebr. ChèSèD

kentekenen* en       *Gr.sèmeion = hebr. AóWT

godsblijken* geschieden door hun   *Gr.teras = Hebr. MóWPhéT

handen.

4.En gespleten* werd de volte van   *Gr.schizoo = Hebr. BáQàNg

de stad en deze geschiedden samen

met de Judeeërs , maar gene samen

met de afgezondenen*.     *Gr.apostoloi

5.En toen er een gedrang geschiedde

van naties en Judeeërs samen met

           HAND 14

hun vooraangaanden om te

brutaliseren en stenen te werpen

naar hen,

   16

6.(dit)samenziende, vluchtten zij

heen naar de steden van Lycaonië,

Lystra en Derbe en omstreek.

7.En daar geschiedden zij goednieuws       k-22

boodschappend.

8.En iemand een man zat krachteloos

bij Lystraniërs aan de voeten,

hinkend* vanaf de buik van zijn moeder,  *Gr.Choolos = Hebr. PieSéàCh

die nog nooit rondgeschreden had.

9.Deze hoorde Paulus praten, die 

gestaard hebbend naar hem en gezien

dat hij vertrouwen heeft om bevrijd

te worden, 

10.sprak met een grote stem:

sta  op op jouw voeten[135] juist.

En hij sprong op en schreed rond.

11.En de krioelmenigten, gezien

hebbend wat gemaakt had Paulus,

droegen hoog heen hun stem

tot de Lycaoniërs, zeggende:

de goden, gelijk geworden aan 

mensen, traden neer tot ons;

12.En zij riepen tot Barnabas

Zeus en tot Paulus Hermes,

aangezien hij geschiedde voerende

het inbrengwoord.

13.En de priester*  van Zeus die    *Gr.hiereus = hebr. KoHèN

geschiedt voor de stad, ossen*

en kransen bij de poorten

aangedragen hebbend, wilde hij

samen met de krioelmenigten

slachten.

14.Maar de afgezondenen Barnabas

en Paulus (dit)horende, uiteen

gescheurd hebbend hun eigen 

gewaden, voetbladhupten in de

krioelmenigte, schreeuwende,

15.en zeggend: mannen waarom

maken jullie deze (dingen)?

Ook wij geschieden (als)mensen

gelijk van leed met jullie, goed-

           HAND 14

nieuwsboodschappend, dat jullie  je

vandaan van deze vlagen* toekeren   *Gr.mataios = Hebr. HèBhèL

tot God die leeft,

die gemaakt heeft de hemel en het

land en de zee en al-af wat in hen[136] (is).

16.die in de verleden[137] geschiedronden*  *Gr.genos = Hebr. DóWR

toeliet dat al-af de naties* heengingen

op hun neemwegen*.     *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

17.En toch heeft hij zich niet onbetuigd

weggeduwd, goed werkend, van de 

hemel aan jullie regenval gevend en

tijen* (die) vruchtdragend(zijn),    *Gr.kairos  Hebr. NgéT

vullend met voeding en vrolijkheid

jullie harten.

18.En deze (dingen) zeggend  hebben

zij te nauwer nood gestopt de

krioelmenigten zodat zij niet slachtten

voor hen.

19.Maar erbij kwamen vandaan van

Antiochïe en Ikonium Judeeërs, en 

overtuigend de krioelmenigten, en 

 gestenigd hebbend Paulus, sleepten*   *Gr.suroo = Hebr.SáChàBh

zij (hem) buiten de stad, uitleggend*   *Gr.nomizoo = Hebr. JáRáH

dat hij gestorven was.

20.Maar toen hem omsingelden*    *Gr.kukloöo= Hebr. SáBàB

de leerlingen, ging hij in, opgestaan*,   *Gr.anistèmi = Hebr. QuWM

naar de stad. En de volgende morgen

kwam hij weg samen met Barnabas

naar Derbe.

21.En goednieuwsboodschappend die

stad en leerlingen gemaakt hebbend

aan de maat, keerden zij om naar 

Lystra en naar Ikonium en  Antiochië,

22.ondersteunend de lichaamzielen*

van de leerlingen, toeroepend te blijven

in het vertrouwen, en dat “ het 

noodzakelijk is dat wij door vele

beëngingen  binnen komen 

in het koninkrijk van God.

23.Met de hand aangewezen hebbend

aan hen ouderen, gebeden hebbend

met vasten stelden zij hen in de 

bewaring van de machtiger op wie

          HAND 14,15

zij vertrouwd hebben.

  17

24.En Pisidië doorgekomen,

kwamen zij naar Pamohilië;

25.en bepraat hebbend in Perge

het inbrengwoord*, traden zij    *Gr.logos = hebr. DáBháR

omlaag naar Attalië,

26.en vandaar voeren zij af

naar Antiochië waar zij 

overgeleverd waren door de goede

gunst* van God tot het werk dat    *Gr.charis = Hebr. ChèSèD

zij volledig hadden gemaakt.

27.En daar tot geschieden gekomen

en samengevoerd hebbend de

geroepenschap*, legden zij     *Gr.ecclesia = Hebr. QáHáL

voor* hoeveel maakte God met hen,    *Gr.anangngelloo = Hebr. NáGàD

en dat hij geopend heeft voor de

naties* de deur van vertrouwen.    *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ

28.En zij baanden daar rond niet

weinig tijd* samen met de leerlingen.   *Gr.chronos

15.1. En sommigen, afgekomen        k-23

vandaan van Judea leraarden de 

broederverwanten dit: “indien jullie

niet besneden worden naar  de 

gewoonte* van Mozes, hebben jullie   *Gr.ethos

niet de kracht om bevrijd* te worden”.   *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg

2.En toen er geschiedde opstandigheid

en uitzoekerij niet weinig bij Pauluis

en Barnabas tot hen, hebben zij ertoe

aangezet* dat Paulus en Barnabas en    *Gr.tassoo = Hebr. SsieJM

sommige anderen uit hen neertraden

tot afgezondenen en ouderen in

Jeruzalem omtrent dit uitzoekpunt.

3.Zij nu vooruitgestuurd door de

geroepenschap gingen vooraan en

Phoenicië en Samaria verder aanvoerend

de  toekering van de naties*, en    *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ

zij maakten de vreugde groot voor

al de broeder/zusterverwanten.

4.En tot geschieden gekomen te

Jeruzalem werden zij opgenomen

door de geroepenschap en de 

afgezondenen* en de ouderen, en zij   *Gr.apostolos 

legden voor* hoeveel God maakte   *Gr.anangngelloo = Hebr. NáGàD

met hen.

5.En buiten zichzelf stonden sommigen

van de vertrouwend geworden 

wegpakkerij* van de pharizeeën,    *Gr.hairesis = heresie

zeggende, dat het noodzakelijk is

           HAND 15

hen te besnijden en de boodschap

te geven te hoeden de wetsuitleg*   *Gr.nomos = Hebr.ToRaH

van Mozes.

6.En samengevoerd werden de

afgezondenen en de ouderen om te

zien omtrent dit inbrengwoord*.    *Gr.logos = Hebr.DáBháR

7.En toen veel uitzoekerij geschiedde,

stond Petrus op en sprak tot hen:

mannen broederverwanten, jullie

verstaan dat vandaan-van de dagen

vooraangaande bij jullie God heeft

uitgekozen dat door mijn mond de

naties hoorden het inbrengwoord

van de goednieuwsboodschap en

vertrouwden.

8.En de hartenvolkènnende God

betuigde zich aan hen gevende de 

beluchter de heilige zoals ook aan ons.

9.En niet oordeelde hij (anders) tussen

ons en ook hen, gereinigd hebbend

door het vertrouwen de harten van hen.

10.Nu dan, wat beproeven* jullie God,   *Gr.peirazoo = Hebr. NáSáH

op te leggen een juk* op de hals** van   *Gr.zugos=Hebr.NgóWL; ** trachèlos = 

de leerlingen, dat ook niet onze           [Hebr. TsóWRàAR

omvamenden en wij vermogen te tillen?

11.Maar door de goede-gunst* van de   *Gr.charis = Hebr. ChèSèD

machtiger Jezus vertrouwen wij bevrijd

te worden op welke manier ook zij.[138]

12.En zij zwegen*, al-af de volte, en   *Gr.sigaoo=Hebr.CháRàSh

zij hoorden Barnabas en Paulus uiteen

zetten, hoeveel gemaakt had God

aan kentekenen* en godsblijken** bij   *Gr.sèmeion=Hebr. AóWT; **Gr.teras=

de naties door hen.        [Hebr.MóWPhéT

13.Maar na het zwijgen van hen

boog zich toe Jakobus zeggend: mannen

broederverwanten, hoort naar mij.

14.Simon zetten uiteen hoe voor het eerst

 

           HAND 15

God toezicht hield aan te nemen

uit de naties* een genotenvolk** voor   *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ; **Gr.laos=

zijn naam*.       *Gr.onoma = Hebr.ShéM [Hebr.NgàM

15.En daarmee stemmen overeen de

inbrengwoorden* van de profeten,   *Gr.logos = Hebr.DáBháR

zoals geschreven is:

16.Na deze (dingen) zal ik weerkeren

en weer huisbouwen de tent van

David die gevallen is en wat omgekeerd

is van haar weer huisbouwen en haar

weer juist doen zijn,

17.opdat zouden zoeken de overigen

van de mensen de machtiger en al-af

de naties omdat (op wie) toegeroepen 

wordt op hen mijn naam,

18.zegt de machtiger die maakt deze

(dingen) volkènd vanaf wereldlang.[139]

19.Daarom oordeel ik om niet te 

verkrioelen wie vandaan van de naties

 zich toekeren tot God, maar hen toezenden

zich te onthouden van de bezoedelingen

van de idolen en van hoererij en  van 

het versmoorde en van het bloed. 

21.Want Mozes heeft uit de 

vooraangaande geschiedronden*    *Gr.genos = Hebr. DóWR

naar stad wie hem verkondigen,

in de synagogen volgens alle

sabbath oplezende.

22.Toen dunkte het de afgezondenen

en de ouden  met geheel de

geroepenschap (goed) uit hen

uitgekozen mannen te sturen naar

Antiochië samen met Paulus en

Barnabas, Judas die aangeroepen 

wordt (als)Barsabbas en Silas,

mannen die aanvoerders zijn bij

de broeder/zusterverwanten,

23.schrijvende door hen:

“De afgezondenen en de ouden,

broederverwanten, aan de

           HAND 15

broederverwanten volgens Antiochië

en Syrië en Cilicië die( zijn) uit de

naties, verheug jullie[140] .

24.Aangezien wij gehoord hebben,

dat sommigen uit ons jullie in beroering

hebben gebracht met inbrengwoorden*   *Gr.logos = hebr. DáBháR

jullie lichaamzielen* in het ongerede   *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh

brengend, met wat wij niet

stelden, 

25.dunkte het ons goed, gelijk van 

gemoed geschiedend, uitgekozen mannen

te sturen tot jullie met onze beminde

Barnabas en Paulus, 

26.mensen die overgeleverd hebben 

hun lichaamzielen om de naam van 

onze machtiger Jezus Christus.

27.Afgezonden hebben wij nu Judas 

en Silas, ook hen door een inbrengwoord

voorleggend* dezelfde (dingen).    *Gr,apangngelloo=Hebr.NáGàD

28.Want het dunkte goed de heilige

beluchter en ons niets meer op te leggen

aan jullie aan zware belasting behalve deze

(dingen) uit dwang,

29.zich onthouden van idooloffers en

van bloed* en van versmoorden en van   *Gr.haima=Hebr.DáM=roods

hoererij. Je hiervoor hoedend, zullen

jullie voor jezelf het goede tot je zaak

maken. Sterkte!

30.Zij nu, losgemaakt geworden, kwamen

heen naar Antiochië en samenvoerende

de volte hebben zij afgegeven de zendbrief*.  *Gr.epistolè

31.En voorlezende verheugden zij zich 

bij de toeroep.

32.En Judas en Silas, ook zelf (als)profeten

geschiedende, riepen toe met veel inbreng*  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

de broederverwanten en ondersteunden.

33.En tijd* gemaakt hebbend, werden zij  *Gr.chronos

losgemaakt met vrede* vandaan van de   *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM

broeder/zusterverwanten tot wie hen

afgezonden hadden.

[34.Maar het dunkte Silas goed bij hen 

te verblijven.][141]   

35.Maar Paulus en Barnabas baanden rond

in Antiochië, lerarende en goednieuws

boodschappend* ook samen met vele anderen    *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáAShàR

           HAND 15,16

de inbreng van de machtiger.

36.En na enkele dagen sprak

tot Barnabas Paulus: laten wij 

dan ons toekerend  toezicht gaan

houden* op de broeder/zuster-    *Gr.episkopeoo= Hebr. PáQàD

verwanten volgens elke stad, waarin

wij omboodschapten de inbreng van

de machtiger, hoe zij het hebben.

37.En Barnabas besloot om ook mee

te nemen Johannes, die Marcus 

geroepen wordt. 

38.Maar Paulus achtte het waardiger

om hem die afstand nam vandaan van 

hen vandaan van Pamphilië en niet

mee kwam met hen tot het werk, niet

mee te nemen.

39.En er geschiedde aanscherping,

zodat zij zich afzonderden van elkaar

en Barnabas meenam Marcus om  

uit te varen naar Cyprus.

    18

40.Maar Paulus uitgekozen hebbend

Silas kwam weg, overgeleverd 

aan de goede gunst* van de machtiger   *Gr.charis = Hebr. ChèSèD

door de broedeverwanten.

41.En ging vooraan door Syrië  en

Cilicië ondersteunend de geroepenschappen.

16.1.En hij kwam (mensen) tegen ook       k-24 

in Derbe en in Lystra; en zie een zeker

leerling geschiedde daar met de naam 

Timotheus, stichtzoon* van een trouwe   *Gr.huios = Hebr.BéN

Joodse vrouw maar een Helleense vader,

2.die betuigd werd door de broederverwanten

in Lystra en Ikonium.

3.Paulus wilde dat hij met hem wegkwam,

en hem genomen hebbend besneed hij hem

om de Judeeërs die geschieden in dese

opstaanplaatsen*, want zij volkenden    *Gr.tops=Hebr.MáQóWM

allen dat zijn omvamende (als) een Helleen

voorhanden was.

4.En toen zij heen gingen door de steden,

leverden zij aan hen over om waar te houden* *Gr.phulassoo = hebr. SháMàR

de goeddunkens die beoordeeld waren door

de afgezondenen en ouderen in Jeruzalem.

5.En de geroepenschappen* werden degelijk  *Gr.ecclesia=Hebr.QáHàL (=Kehille)

in het vertrouwen en werden te over in

boekstaving* dagelijks.     *Gr.arithmos=Hebr.MieS’PhàR

6.En zij kwamen heen door Phrygië en de

Galatische streek, verhinderd geworden 

           HAND 16

door de heilige beluchter* om te    *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

bepraten het inbrengwoord in Azië.

7.En gekomen langs Mysië, beproefden*  *Gr.peirazoo = Hebr. NáSáH

zij naar Bithinië heen te gaan, en niet

liet het hun toe de beluchting van 

Jezus; 

8.toen zij voorbij Mysië kwamen,

traden zij omlaag naar Troas.

9.En een gezicht werd s’nachts

voor Paulus zichtbaar, een man,

een Macedoniër, iemand geschiedde

staande en toeroepend hem, zeggend:

treed door naar Macedonië, help ons.

10.En toen hij het gezicht gezien had,

zochten wij[142] regelrecht weg te komen 

naar Macedonië, instruerend dat God 

erbij geroepen heeft ons om goednieuws

te boodschappen* aan hen.     *Gr.euangngelizomai

11.En omhoog gevoerd wordend vandaan

van Troas,liepen wij snel regelrecht naar

Samothrace, en de volgende dag naar

Neapolis en vandaar naar Philippi,

12.dat geschiedt (als) het eerste stad

van het deel Macedonië, een kolonie*.    *Gr.koloonia = Lat.collonia

En wij geschiedden in deze stad,

rond banend enkele dagen.

13.En de  dag van de sabbat kwamen

wij weg naar buiten de stad langs

de rivier* waar wij uitlegden dat     *Gr.potamos = Hebr. JáAieR

het gebod geschiedde en neerzittend

praatten wij met de samenkomende

vrouwen.

14.En een zekere vrouw, met de naam

Lida, blauwroodverkoopster van de

stad Thyatira, vererend God, hoorde,

van wie de machtiger geopend had

om vast te houden de door Paulus 

beprate (dingen).

15.En toen zij gedompeld werd* en haar   *Gr.baptizoo=Hebr.TháBhàL

huis, riep zij toe, zeggende: indien

jullie hebben geoordeeld dat ik trouw 

aan de machtiger geschied, binnenkomend

in mijn huis, blijft. En zij was krachtdadig

naar ons.

16.En het geschiedde toen wij heengingen

tot het gebed, dat een zekere heerdienares*,

           HAND 16

hebbende een pythische beluchting[143],

ons tegemoet ging, die veel werkzaam-

heid voorhield voor haar machtigers*   *Gr.kurios=Hebr. AæDoNieJ

als zij voorspelde*.      *Gr.manteuoo=Hebr.QáSàM

17.Zij, die achtervolgde Paulus en ons,

schreeuwde* zeggende: deze mensen   *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ

geschieden (als) heerdienaren* van God  *Gr.doulos=Hebr. NgèBhèD

de opperste, die rondboodschappen

aan ons een neemweg* van bevrijding**.  *Gr.hodos=Hebr.DèRèK; **Gr.sootèria

18.En dit maakte zij op vele dagen.             [=Hebr.TeShuWNgáH

En Paulus tobbend geworden en zich

toegekeerd hebbend sprak tot de 

beluchter(-ing)*: ik breng jou de boodschap  *Gr.pnuema=Hb.RuWàCh

in naam van Jezus Christus om weg te

komen vandaan van haar. En hij is weg

gekomen op dat uur.

19.En haar machtigers ziende dat weg

gekomen was hun hoop op werkzaam-

heden, opnemend Paulus en Silas

sleurden(hen) naar de markt tot de

vooraangaanden*,      *Gr.archoon

20.en hen voorvoerend aan legerschare-

leiders* spraken zij: deze mensen doen   *Gr.stratègos.

afdeinzen* onze stad, (als)Judeeërs   *Gr.ektarassoo=Hebr.NgáRàTs

voor handen zijnde, 

21.en zij boodschappen gewoonten[144]

die wij niet bevoegd zijn in ons op 

te nemen of te maken, daar wij 

(als)Romeinen geschieden.

22.En mede erbij stond de krioel-

menigte op tegen hen. En de 

legerschareleiders afscheurend

van hen de gewaden bevalen

af te staven, en opleggend aan hen

vele slagen wierpen zij hen in

het waarhoudhuis*, de boodschap   *Gr.phulakè = Hebr.MieSh’MeRáH

meegevend aan de knevelwaarhouder

om onwankelbaar te behoeden hen.

24.Die zodanige boodschap aangenomen

hebbend wierp hen in  binnenste

waarhouding  en maakte hun voeten

onwankelbaar vast aan het hout.

25.En ongeveer te middernacht

liedzongen* Paulus en Silas biddende,   *Gr.humnoöo

           HAND 16

luisterden toe naar hen de geknevelden.

26.Maar plotseling geschiedde er een

turbulentie* groot zodat wankelden   *Gr.seismos+hebr.SheNgàR

de grondvesten* van het knevelhuis en   *Gr.themelion=Hebr.MáSæD

geopend werden dadelijk alle deuren

en van allen de knevels* werden afgeduwd.  *Gr.desmos=Hebr. AàSuWR

27.En uit de slaap geschied en ziende

de geopende deuren van het waarhoudhuis,

was de knevelwaarhouder, uitgehaald

hebbend het zwaard aanstaande zichzelf

aan te pakken[145], uitleggend dat weggevlucht

waren de geknevelden.

28.Maar Paulus stemde aan met een

grote stem, zeggend: doe geenszins jouzelf

een kwade zaak, want wij allen geschieden

hierbinnen.

29.En licht gewenst hebbend, kwam hij

op de voeten en rillend geschiedend,

viel hij toe voor Paulus en Silas.

30.En heengevoerd hebbend hen naar

buiten, beweerde hij: machtigers*,   *Gr.kirios=Hebr.AæDoNiej

wat is mij noodzakelijk om te maken

opdat ik bevrijd word*.     *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

31.En zij spraken: vertrouw op de

machtiger Jezus

32.en jij zult bevrijd worden jij en 

jou huis*. En zij bepraatten met hem   *Gr.oikos=Hebr.BéJT

het inbrengwoord* van God samen   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

met allen in zijn huis.

33.En meegenomen hebbend hen in

dat uur van de nacht, waste hij (hen) 

vanwege de slagen* en hij werd    *Gr.plègè=Hebr.MáKháH

gedompeld hij en allen van hem

dadelijk.

34.En heengevoerd hebbend hen naar

het huis heeft hij opgesteld een

tafel en hij juichte voor het hele huis

vertrouwd hebbend op God.

35.En toen dag geschiedde zonden af       

de legerschareleiders de stamstafhouders[146]

zeggende: laat los die mensen.

36.En de knevelwaarhouder boodschapte

die inbrengwoorden aan Paulus dat de

legerschareleiders hadden afgezonden

opdat jullie losgelaten werden. Welnu

           HAND 16,17

wegkomend gaat heen in vrede.

37.Maar Paulus beweerde tot hen:

ons toegetakeld hebbend voor het

familiepubliek onveroordeeld als Romeinse

mensen voorhanden zijnde, hebben 

zij ons geworpen in het waarhoudhuis.

En nu werpen zij heimelijk ons uit?

Niet immers: maar zelf komende

moeten zij ons hieruit voeren.

38.En stamstafhouders boodschapten

aan de legerschareleiders deze

woordinbrengen*. En zij kregen ontzag   *Gr.rèma= (ook) Hebr.DóBháR

gehoord hebbend dat zij (als) Romeinen

geschieden.

39.En komende riepen zij hen toe en

(hen)naar buiten voerend vroegen zij

weg te komen vandaan de stad.

40.Weggekomen vandaan het waarhoudhuis

kwamen zij binnen bij Lydia en ziende

de broeder/zusterverwanten riepen zij

hen toe en kwamen weg.

    19

17.1.En de-weg genomen hebbend door      k-25

Amphipolis en Apollonia kwamen zij

naar Thessalonika, waar een synagoge

van de Judeeërs geschiedde.

2.En naar wat gewoonte was voor Paulus,

ging hij in bij hen en op drie sabbatten

sprak hij hen aan vandaan de schriften,

3.Openend en bewaarstellend, dat

het noodzakelijk is dat de gezalfde* lijdt  *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh

en opstaan uit de lijfdoden* en dat deze  *Gr.nekros

geschiedt (als) de gezalfde: Jezus, die

ik omboodschap voor jullie.

4.En sommigen uit hen hebben vertrouwen

geschonken en werden toebedeeld aan

Paulus en aan Silas, en vererende Grieken

een menigte veel. En van de eerste vrouwen

niet weinig.

5.Maar de ijverende Judeeërs, tot zich

nemende van de markten sommige 

slechten en gekrioel makend brachten

tot getier de stad, en staande bij het huis

van Jason, zochten zij hen voor te voeren

in familiepubliek;

6.Hen niet gevonden hebbend sleepten* zij  *Gr.suroo=Hebr.SóChàB

Jason en sommige broederverwanten bij

de stadsvooraangaanden, schreeuwend

 dat deze het huisbewoonde* (land) tot   *Gr.oikoumenè (+gè=land)

           HAND 17

opstaan brengen, die Jason onderdak

geeft.

7.En (dat) zij allen in tegen de

goeddunkens van Caesar* zaken doen,   *Gr.kaisar=Lat.Caesar=Ned.keizer

zeggend dat er een ander (als)koning

geschiedt: Jezus. 

8.en zij brachten in beroering de

krioelmenigte en de stadsvooraangaanden

die hoorden deze (dingen) en nemend

wat aan de maat was van de kant van

Jason en van de overigen, lieten zij

hen los.

10.Maar de broedevrverwanten hebben

regelrecht door de nacht uitgestuurd

en Paulus en Silas naar Berea, die

komend te geschieden zijn naar de

synagoge van de Judeeërs heengegaan.

11.En deze geschiedden (als)betere

geschiedronden* van die in Thessaloniki,  *Gr.genea=Hebr.DóWR

zij ontvingen het inbrengwoord* met   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

alle moed, dagelijks beoordelend

de schriften of zij hadden deze (dingen)

zo.

12.Velen nu uit hen vertrouwden en van

de Griekse vrouwen van goede houding

en van de mannen niet weinigen.

13.Maar als de Judeeërs die vandaan

van Thessaloniki volkènden, dat ook in

Berea werd rondgeboodschapt door Paulus

het inbrengwoord* van God, kwamen zij  *Gr.logos=Hebr.DáBáR

ook daar doende wankelen en in beroering

brengend de krioelmenigten.

14.En regelrecht toen zonden  Paulus weg

de broederverwanten om heen te gaan

tot op de zee. Maar en Silas en Timotheüs

verbleven daar.

15.En zij die Paulus aanstelden voerden hem

tot Athene, en aannemend het gebod* tot  *Gr.entolè=Hebr,MieTs’WáH

Silas en Timotheüs opdat zij zo ijlings

kwamen tot hem, kwamen zij weg. 

    20

16.Terwijl Paulus hun ontvangst bereidde,      k-26

werd aangescherpt zijn beluchting* in hem,  *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

beschouwend de stad die (als)idoolzuchtig

geschiedde.

17.En hij nu sprak aan in de synagoge de

Judeeërs en de vereerders en op de

markt  op elke dag tot de toevalligen.

18.Maar sommigen en van de Epicureese

           HAND 17

en van de Stoïcijnse filosofen

wierpen zich samen op hem,

en sommigen zeiden: wat zou

die inbrengwoord-zaaier willen

zeggen? Maar anderen: hij dunkt

van vreemde demonen (als)

rondboodschapper te geschieden,

omdat hij Jezus en de opstanding

als goednieuwsboodschapte*.    *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáShàR

19.En bij zich nemende voerden

zij hem op de Areopagus, zeggende:

Hebben wij de kracht om te volkènnen

welke is de nieuwe leer* door jou   *Gr.didachè, van Hebr.LáMàD

bepraat?

20.Want sommige vreemd aandoende

(dingen) draag jij aan ten gehore aan

ons; wij besluiten om te volkènnen

wat toch (als)deze (dingen) wil geschieden.

21.En alle Atheners en de vreemde 

staatbijwoners hielden tot niets anders

goed tij dan iets te zeggen of te horen

dat nieuwer was.

22.En Paulus staande in het midden

van de Areopagus beweerde:

mannen van Athene, volgens alles

als meer demonvrezend beschouw

ik jullie.

23.Want doorkomend en aanschouwend

jullie eerbiedwaardigheden, vond ik

een altaar* waarop opgeschreven  was:   *Gr.Boomon

 EEN ONVOLKENDE GOD. Wie jullie nu

niet volkènnende vereren*, dar rond-   *Gr.sebesthai=(ook)Hebr.JáRéA

boodschap ik aan jullie.

24.De God die gemaakt heeft de

ordentelijkheid* en alles wat daarin(is),  *Gr.kosmos

deze voorhanden zijnde machtiger*   *Gr.kurios=Hebr.AæDoNáJ

van hemel en land huiswoont niet in

handgemaakte tehuizen*,     *Gr.naos=Hebr.HéJKáL

25.wordt ook  niet door handen van

mensen verpleegd* omdat hij (iets)   *Gr.therapeuoo

nodig heeft, hij zelf geeft allen leven

en luchten* en alle (dingen).[147]    *Gr.pnoè = (hier)Hebr.NeSháMáH 

26.En hij maakte uit één-enkele*    *Gr.heis=Hebr.AèCháD

alle natie van mensen om te huiswonen

op alaf de vertegenwendiging* van het   *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

land, begrensd hebbend tevoren gezette

tijen*, afgegrensd hebbend hun huiswonen,  *Gr.kairos=Hebr.NgéT

           HAND 17,18

27.om te zoeken God, of zij hem

tasten zouden en vinden, terwijl hij

niet ver vandaan van één ieder

van ons voorhanden is.

28.Want in hem leven wij en

bewegen wij en geschieden wij,

zoals ook sommigen van wie volgens

jullie poëten* zijn hebben gezegd:   *Gr.poiètès = letterl.: maker

want (als)geschiedronde* van hem   *Gr.genos=Hebr.DóWR

geschieden wij.[148]

29.Wij, voorhanden zijnde (als)

geschiedronden van God, zijn niet

verplicht uit te leggen, dat de

godheid aan goud of zilver of steen,

spitsmerk van de kunde en het  

gemoed  van een mens, gelijk

geschiedt.

30.God nu, de tijden* van niet-    *Gr.chronoi

volkènnen overziende, boodschapt

thans aan de mensen, dat allen alom

van besef veranderen,

31.daarom omdat hij deed staan een

dag waarop hij aanstaande is te 

oordelen het huisbewoonde* (land) in   *Gr.oikoumenè

gerechtigheid met een man* die hij   *Gr.anèr=Hebr.AieJSh

afgrensde, voorhoudend vertrouwen

aan allen, doende opstaan hem vandaan

van de lijfdoden*.      *Gr.nekros

32.Maar horende de opstanding van

lijfdoden[149], snierden sommigen, maar

anderen spraken: wij zullen horen van jou

omtrent dit ook wederom.

33.Zo kwam weg Paulus uit hun midden.

34.Maar sommige mannen, hem aanklevend*,  *Gr.kollaoo=Hebr.DáBàQ

vertrouwden, bij wie ook Dionysius

de Areopagiet en een vrouw met de naam

Damaris, en anderen samen met hen.

    21

18.1.Na deze (dingen) zich afgezonderd      k-27

hebbend vandaan van de Atheners,

kwam hij naar Corinthe.

2.En gevonden hebbend een Judees iemand

met de naam Aquila, Pontisch van geschied-

ronde, pas gekomen vandaan Italië, en

Priscilla zijn vrouw, doordat doorgezet had

           HAND 18

Claudius om af te zonderen alle Judeeërs,

vandaan van Rome, is hij bij hen gekomen,

3.en omdat hij (als)gelijkkundige geschiedt,

bleef hij naastbij hen, en zij werkten;

want zij geschieden (als) tentenmakers

van kunde*.       *Gr.technè

4.En hij sprak aan in de synagoge volgens

alle sabbat, en hij overtuigde Judeeërs

en Grieken.

5.En toen afgekomen waren vandaan

van Macedonië en Silas en Timotheüs, 

werd Paulus door het inbrengwoord*   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

samen gehouden, betuigend aan de

Judeeërs, dat (als) de gezalfde* Jezus   *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh

geschiedt.

6.Maar toen zij er tegen inzetten en

smaad beweerden, sprak hij tot hen,    [**Gr.haima=Hebr.DáM

uitbonkend* zijn mantels: jullie bloed**  *Gr.ektinassoo=Hebr.NáNgàR

op jullie eerstdeel*, rein zal ik vanaf   *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh

nu naar de naties* heengaan.    *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

7.En heengetreden vandaar, kwam hij 

naar het huis van iemand met de naam

Titius Justus vererend God, van wie

het huis geschiedde gelijkaangrenzend  

aan de synagoge.

8.En Crispus de vooraangaande van de 

synagoge vertrouwde op de machtiger

samen met geheel zijn huis, en vele

van de Corinthiërs (dit)horende

vertrouwden en werden gedompeld*.   *Gr.baptizoo=Hebr:TháBàL

9.En de machtiger sprak in de nacht

door een gezicht tot Paulus: ontzie

je niet*, maar praat en zwijg niet,   *Gr.mè phobou=Hebr.LoA~JáRéA

10.omdat ik geschied samen met jou

en niemand zal het erop toeleggen

voor jou om kwaad te doen jou,

omdat er geschiedt voor mij veel

volk* in deze stad.      *Gr.laos=Hebr.NgàM

11.En hij zat er een jaar en zes

maanden lerarend bij hen het inbreng-

woord* van God.      *Gr.logos=Hebr.DáBáR

12.Maar toen Gallio (als)proconsul

geschiedt van Achaja, stonden op

de Judeeërs gelijk-van-gemoed tegen

Paulus en zij voerden hem op het

treeplankier*,      *Gr.bèma (= bima)

13.zeggende dit: naast de wetsuitleg*   *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

overtuigt deze de mensen God te vereren.

14.Maar toen Paulus aanstaande was

           HAND 18

de mond te openen, sprak

 Gallio tot de Judeeërs:

indien er geschiedde iets onrecht-

matigs of een oplichtingswerk

slecht, o Judeeërs, volgens de

inbreng zou ik uithouden jullie,

15.maar indien er uitzoekerijen

geschieden omtrent een inbrengwoord

en namen en de wetsuitleg volgens

jullie, ziet zelf. Als beoordelaar van

deze (dingen) besluit ik niet te

geschieden.

16.En weg joeg hij hen vandaan van

het treeplankier.

17.Maar allen, opnemend Soosthenès 

de vooraangaande van de synagoge,

gaven hem slaag vooraan bij het treeplankier.

En niets van deze (dingen) was voor 
Gallio van belang.

    22

18.En Paulus, nog aan dagen aan de maat

gebleven zijnde, de broederverwanten

van zich afgezet hebbend, voer weg

naar Syrië; en samen met Priscilla en

Aquila, geschoren* hebbend in Kenchreia  *Gr.keraoo=Hebr.Hebr.GáZàR

het eerstdeel*, want hij had gebeds-   *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh

toezegging*.       *Gr.euchè=Hebr.NèDèR(Num.6)

19. En zij kwamen elkaar tegen in Ephese,

en hen liet hij achter zich, maar zelf

binnengekomen in de synagoge, 

sprak hij door met de Judeeërs.

20.Toen zij vroegen hem voor meer

tijd* te blijven, wenkte hij niet toe,   *Gr.chronos

maar (hen) van zich afzettend

en sprekend:

21[150].Wederom buig ik terug tot jullie,

indien God het wil[151], voer hij weg

vandaan van Ephese,

22.en afgekomen naar Caesarea,

toetredend en begroetend de

geroepenschap* kwam hij af naar   *Gr.ecclesia=Hebr.QáHáL

Antichië.

23.En enige tijd* gemaakt hebbend,   *Gr.chronos

           HAND 18,19

kwam hij weg, doorkomend

bijgehouden de Galatische streek

en de Phrygische, ondersteunend alle

leerlingen. 

24.En een zekere Judeeër met de naam

Apollos, een Alexandrijn van geschiedronde*,  *Gr.genos=Hebr.DóWR

een man met inbreng, kwam (hen) tegen

in Ephese, krachtig geschiedend in de

schriften.

25.Deze geschiedde, uitgalmend[152] de neemweg* *Gr.hodos=Hebr/DèRèK

van de machtiger, en gistend* van    *Gr.zeoo=Hebr.RáTàCh

beluchting* praatte hij en leraarde hij

strikt omtrent Jezus, volkènnend afgezonderd

de dompeling van Johannes.

26. En deze ging vooraan alles te verwoorden

In de synagoge.

Hem gehoord hebbend, namen Priscilla

en Aquila hem mee en legde voor hem

strikter uiteen de neemweg van God.

27.En als hij besluit door te komen naar

Aachaje, hebben de broederverwanten,

útvaardigend, geschreven aan de 

lerlingen ontvangstbereid te zijn voor

 hem, die (daar) te geschieden gekomen,

veel samenwierp voor wie vertrouwden

door de goede-gunst*.     *Gr.charis=Hebr.ChèSèD

28.Goed van strekking bracht hij de

Judeeërs terecht publiekelijk

antonend door de schriften, dat 

(als)Gezalfde* geschiedt Jezus.    *Gr.Christos=Hebr.MàShiàCh

    23

19.1.En het geschiedde, toen Apollos       k-28

geschiedde in Corinthe, dat Paulus

doorkomend de bovenaanliggende delen

kwam in Ephese en vond enige leerlingen,

2.en hij sprak tot hen: of zij heilige

beluchting* aangenomen hadden, toen zij  *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

tot vertrouwen kwamen?

Maar zij zeiden tot hem: maar zelfs niet

hoorden wij dat heilige beluchting geschiedt.

3.En hij sprak: op wie dan werden jullie

gedompeld*? En zij spraken: op de onder-  *Gr.baptizoo=Hebr.TáBàL

dompleing van Johannes.

4.En Paulus sprak: 

           HAND 19

Johannes dompelde de dompeling* van   *Gr,baptizoo=Hebr.TháBhàL

besefverandering, zeggende tot het

volk*, opdat zij vertrouwden op de    *Gr.laos=Hebr.AgàM

komende na hem, dat is op Jezus.

5.En (dit)gehoord hebbend werden zij

ondergedompeld* op de naam van   *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL

de machtiger Jezus.

6.En nadat Paulus gesteld had op hen

de handen, kwam de beluchter de heilige

op hen en zij praten in tongtalen* en   *Gr.gloossè=Hebr.LáShóWN 

zij profeteren.

7.En al de mannen geschiedden omstreeks

twaalf.

8.En binnengekomen in de synagoge

verwoordde hij alles in drie maanden

aansprekend en overtuigend omtrent het

koningschap(-rijk)* van God.    *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

9.Maar toen sommigen zich verstijfden*  *Gr.sklèrunoo=Hebr.QáShàT

en onovertuigbaar waren kwaadsprekend

van de neemweg* voor de vertegenwendiging  *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

van de volten, afstand genomen hebbend

grensde hij af vandaan-van hen de leerlingen,

dagelijks aansprekend in de vrijplaats* van  *Gr.scholè

Tyrannus.

10.En dit geschiedde in twee jaren*, zodat  *etos=Hebr.SháNáH

alle neerhuizenden van Azië horen de 

inbreng* van de machtiger. Judeeërs en

Hellenen.

11.En krachten niet toevallige maakte God

door de handen van Paulus.

12.Zodat ook op onvast-zijnden afgedragen

werden vandaan van zijn huid uitzweetdoeken

of halfschorten en ondervangen werden

vandaan-van hen kwalen en de slechte 

beluchtingen* heen gingen.    *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

13.Maar ter hand namen enkelen van de

rondgaande Judeeërs, redders uit een eed,

om te noemen bij wie hebben slechte 

beluchtingen de naam van de machtiger

Jezus zeggende: ik beëdig jullie Jezus

die Paulus verkondigt.

14.En zij geschiedden van een zekere

Skeua een Judese vooraangaand priester

(als) zeven stichtzonen, die dit maken.

15.Zich toebuigend sprak de slechte

beluchter tot hen: die Jezus volkèn ik

en die Paulus versta ik, maar jullie

(als)wie geschieden jullie.

 

           HAND 19

16.En  de mens, in wie(is) de slechte 

beluchting, opspringend machtiger zijnde

dan beiden, overmocht over hen, zodat

zij naakt en gewond wegvluchten* uit   *Gr.ekphugoo=Hebr.NuWS

dat huis*.       *Gr.oikos=Hebr.BéJT

17.En dit geschiedde volkènd ook bij alle

Judeeërs en de Hellenen die neerhuizen

In Ephese, er  viel ontzag* op hen allen,  *Gr.phobos=Hebr.JáRéA

En zij maakten groot de naam van de

machtiger Jezus.

18.En velen van hen die vertrouwden

gingen vooraan gelijkgevend sprekend*   *Gr.homologeoo  

en omboodschappend hun zakendaden*.  *Gr.praxis

19.En aan de maat zijn van hen, die

onwerken als-zaken doen*, zij die,   *Gr.praktizoo

bijeen gedragen hebbend de staafboeken*,  *Gr.Biblion=Hebr.MieS’PhàR 

(ze) verbrand hebben voor de-vertegen-

wendiging van allen; en zij stelden met

stemstenen samen de waarden daarvan

en zij vonden aan zilver  vijf maal tien

duizend (gewichten).

20.Alzo volgens de volharding van de

machtiger nam toe het inbrengwoord*   *Gr.logos=Hebr.DáBháR 

en werd vermogend.

21.En toen deze (dingen) volledig

gemaakt waren, stelde zich in Paulus

in de beluchting* doorgekomen Macedonië  *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

en Achaie om heen te gaan naar

Jeruzalem, sprekend dat “het mij

noodzakelijk is om na het geschieden 

aldaar ook Rome te zien”.

22.En afgezonden hebbend naar Macedonië

twee van wie bedienen* hem,Timotheüs  Gr.diakonein=Hb SháRàTh

en Erastus, heild hij zelf zich op een tijd*  *Gr.chronos

in Azië.

23.En er geschiedde in hetzelfde tij* beroering  *Gr.kairos=Hebr.NgéT

niet weinig omtrent de neemweg*.   *Gr.hodos=Hebr.DèRèK  

24.Want iemand met de naam Demetrius,

zilversmid makend zilveren Artemis-tehuizen

hield voor aan  de deskundigen* niet weinig  *Gr.technitès

werkzaamheid,

25.die hij te hoop deed lopen en de

bewerkers* aan zodanige (dingen), sprak hij:  *Gr.ergazoo=Hebr.CháRàSh

mannen, jullie verstaan dat uit deze

werkzaamheid welvaart voor ons geschiedt;

26. en jullie aanschouwen en horen, dat

niet afgezonderd van Ephese maar van

ongeveer algeheel Azië deze Paulus,

overtuigd hebbend, een krioelmenigte

           HAND 19

aan de maat van standpunt

veranderde, zeggende, dat er geen

goden geschieden die door handen

zijn geschied.

27.Maar niet afgezonderd is er

gevaar dat voor ons de bedeling 

op een terechtwijzing komt te staan,

maar ook dat de tempel* van de grote   *Gr.hieros

godin Atremis tot niets gerekend

wordt, en aanstaande is om gereinigd

te worden van haar grootheid, die

geheel Azië en het behuiswoonde*   *Gr.oikoumenè: aanvullen: gè = land

vereert.

28.En (dit)gehoord hebbend en

geschiedend vol gemoedstoorn*     *Gr.thumos=Hebr.AàPh=neuswaliging

schreeuwden* zij zeggende: groot(is)   *Gr.krazoo=Hebr.TsóNgàQ

de Artemis van de Ephesiërs.

29.En vol gemaakt werd de stad van

de ineenstorting en zij drongen op

gelijk van toorngemoed* naar de    *Gr.thumos=Hebr.AàPh 

schouwburg*, mee-roppend Gaius en   *Gr,theatron

Aristarchus, Macedoniërs, mede

met Paulus van (familie-)huis zijnden.

30.En toen Paulus besloot binnen

te komen in het familievolk*, lieten   *Gr.dèmos (vgl Nederl. demo-cratie)

hem dat niet toe de leerlingen.

31.En sommigen van de Aziatische

voraagaanden riepen hem toe

zichzelf niet te begeven naar de

schouwburg*.      *Gr.theatron

32.En zij schreeuwden* allen iets   *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ

anders; want de geroepenschap*    *Gr.ekklesia

geschiedde ineengestort en de

meesten volkènden niet wegens welke

(zaak) zij samen gekomen waren.

33.En uit de krioelmenigte deden zij

Alexander aantreden, daar de Judeeërs

hem naar voren wierpen. En Alexander

turbulerend met de hand, wilde het

sprekend opnemen voor het familievolk.

34.Maar volkènnend dat hij(als)Judeeër

geschiedt, geschiedde één-enkele stem*  *Gr.phoonè=Hebr.QoL

uit allen, ongeveer twee uren 

schreeuwende: groot (is) de Artemis van

de Ephesiërs.

35.Maar nadat de schriftkundige[153] (hen)

had teruggezonden[154] beweert hij:

           HAND 19,20

Mannen Ephesiërs, wie immers

van de mensen geschiedt (als) die

niet volkènt dat de stad van de

Ephesiërs geschiedt (als) de tempel-

schoonhoudster van de grote Artemis

en het van boven neergevallen (beeld)[155]?

36.Aangezien nu ontegenzeggelijk 

 geschieden deze (dingen), geschiedt het

noodzakelijk dat jullie teruggezonden

voorhanden zijn en niets overvallends

aan zaken doet.

37.Want jullie hebben opgevoerd deze

mannen noch tempelinbeslagnemers

noch smaadbweerders van onze godheid.

38.Indien dan nu Demetrius en zijn

mdede kundigen* hebben tegen iemand  *GR.suntechnitès

een inbrengwoord*, er worden marktzittingen  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

gehouden en er geschieden proconsuls.

Zij moeten elkaar oproepen.

39.Maar indien jullie verder  nog iets

verzoeken, zal dat in een wettige

geroepenschap* opgelost worden.   *Gr.ekklesia

40.Ook lopen wij immers gevaar

opgeroepen te worden vanwege opstand

om vandaag, omdat er geen reden

voorhanden is, waardoor wij niet de

kracht zullen hebben om rekenschap*   *Gr.logos

te geven omtrent dit samen verkeren.

En dit gesproken hebbend, lieten zij los

de geroepenschap*.      *Gr.ekklesia

20.1.Na het stoppen van het getier,       k-29

nadat Paulus meegestuurd had de

leerlingen en toegeroepen had, kwam

hij gegroet hebbend, weg om heen

te gaan naar Macedonië.

2.Komend door die delen en toeroepend

hen met veel inbrengwoord, kwam hij

naar Hellas(Griekenland),

3.en gemaakt hebbend drie maanden,

toen er raadslag geschiedde door de

Judeeërs voor hem, die aanstaande

was om op te varen naar Syrië, 

geschiedde hij tot bekentenis* om   *Gr.gnoomè

om te keren door Macedonië.

4.En te paard gaat mee voor hem

Soopatros van Purros uit Berea,

           HAND 20

en van de Thessalonicenzen 

Aristarchus en Secundus, en Gaius

uit Derbe en Timotheus, en de

Aziaten Tuchicus en Trophimus.

5.En zij ons vooruit gekomen bleven

in Troas.

6.En wij voeren af na de dagen van

de ongezuurde* (broden) vandaan van   *Gr.azumos=Hebr.MàTsáH[156]

Philippi en wij kwamen tot hen over 

vijf dagen, waar wij rond baanden

zeven dagen.

7.En toen wij op de eerste dag van de

sabbatsweek samengevoerd waren om

brood* te breken**, was Paulus met   *Gr.artos=Hebr.LèChèM; **Gr.klaoo=

hen in bespreking, anstaande zijnde                    [Hebr.SháBàR

om weg te komen de volgende morgen. 

En hij strekte door het inbrengwoord*    *Gr.logos=Hebr.DáBháR

tot middernacht.

8.En er geschiedden toortsen aan de maat

in de boven(zaal) waar wij samen

gevoerd waren.

9.En een zekere jongeling, die er zat,

met de naam Eutuchos bij het deurtje,

overgedragen aan een diepe slaap, toen 

Paulus in bespreking was steeds meer,

overgedragen vandaan van de slaap,

viel hij vandaan van de derde vloer naar

beneden en werd lijfdood* opgepakt.   *Gr.nekros

10.Neergetreden viel Paulus over hem heen

en (hem)om zich heen nemend, sprak hij:

tiert niet, want de lichaamziel* van hem  *Gr.psuchè=Hebr. NèPhèSh

geschiedt in hem.

11.En als hij  weer omhoog getreden was

en brood gebroken had en gesmaakt,

en aan de maat geconverseerd* had met hen,  *Gr.homileoo

zo is hij weggekomen.

12.En zij voerden het kind levend mee

en werden toegeroepen mateloos.

    25 

13.Maar wij vooruitkomende op het 

vaartuig werden heen gevoerd naar Assos,

daar aanstaande zijnde om Paulus op 

te nemen;

14.En toen hij zich samenwierp met ons

in Assos, hem opgenomen hebbend

           HAND 20

kwamen wij naar Mitylene;

15.en daar weggevaren zijnde

de volgende morgen zijn wij aangekomen

tegenover Chios, en de andere dag

wierpen wij uit in Samos, en de aanhoudende

(dag) kwamen wij naar Milete.

16.Want Paulus had geoordeeld langs

Ephese te varen, opdat het hem niet

geschieden zou een tijd rond te banen

in Azië.Want hij was vlijtig, indien in hem 

kracht  geschiedde, om de vijftigste* dag  *Gr.pentakosta > pinksteren

te geschieden in Jeruzalem.

17.En vandaan van Milete (iemand)

gestuurd hebbend naar Ephese, riep hij

tezamen de ouden van de geroepenschap*.  *Gr.ekklesia=Hebr.QáHáL

18.En toen zij bij hem kwamen te

geschieden, sprak hij tot hen:

jullie hebben verstaan, vanaf de eerste

dag vanaf welke ik optrad in Azië, hoe

ik samen met jullie al de tijd* geschiedde,  *Gr.chronos

19.heerdienend* de machtiger met alle   *Gr.douleuoo=Hebr.NgáBàD

nederige gezindheid en tranen en 

beproevingen die bij mij samentraden

in de beraadslagingen van de Judeeërs,

20.hoe ik niets ondergezonden heb

van de bijdragen om ze jullie niet

door te boodschappen en jullie te leraren

in publiek en aan de huizen.

21.en doorgaand betuigend en aan de

Judeeërs en de Hellenen de besefverandering* *Gr.metanoia

naar God en het vertrouwen op de machtiger

van ons Jezus.

22.En nu zie mij gekneveld* door de beluchter *Gr.desmoöo=Hebr.AáSàR

ik ga heen naar Jeruzalem.

23.Behalve dat de heilge beluchter* per stad  *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh 

mij doorgaande betuigt zeggend, dat

kneveling en beënging mij zullen blijven.

24.Maar van  geen inbreng* maak ik de   *Gr.inbreng=Hebr.DáBháR

lichaamziel* van waarde voor mijzelf,   *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh

opdat ik al-af zal maken* de loop en de   *Gr.teleioo=Hebr.KáLáH

bediening* die ik aannam van de kant van  *Gr.diakonia=Hebr.MeSháRèTh 

de machtiger Jezus, om doorgaand te

betuigen de goednieuwsboodschap* van   *Gr.euangngelion=Hebr.BáSháR

de goede gunst* van God.     *Gr.charis=Hebr.ChèSèD

25.En nu zie ik ik volkèn, dat jullie  niet

meer zullen zien  mijn vertegenwendiging*,  *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

jullie allen bij wie ik doorkwam,

verkondigend het koningschap(-rijk)*.   *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

Daarom betuig ik jullie op de dag van

           HAND 20

vandaag, dat ik rein geschied

van het bloedrood* van allen.    *Gr.haima=Hebr.DáM

27.Want niet hebben wij (iets)

ondergezonden om niet  te boodschappen

al-af  het besluit van God voor ons.

28.Houdt vast aan elkaar en aan al-af

het geweide. Waarover jullie de heilige

beluchter gesteld heeft tot toezichthouders*  *Gr.episkopos > bisschop

om te weiden de geroepenschap* van God,  *Gr.ekklesia=Hebr.QáHáL

die hij aanmaakte door zijn eigen

roodbloed(-storting)*.     *Gr.haima=Hebr.DáM

29.Ik volkèn, dat binnen zullen komen

na mijn aftocht zware wolven* naar   *Gr.lukos=Hebr.ZeAéBh

jullie die geen mededogen* zullen   *Gr.pheidomai=Hebr.CháMàL

hebben met de weidekudde;

30.en uit jullie zelf zullen opstaan*   *Gr.anhistèmi=Hebr.QuWM

mannen* bepratend verkeerde (dingen)   *Gr.anèHebr.AieJSh

om weg te halen de leerlingen

achter zichzelf aan.

31.Daarom weest waakzaam indachtig*   *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR[157]

zijnde dat ik drie jaar nacht en dag

niet gestopt ben met tranen te 

onderrichten* één ieder.     *Gr.noutheteoo=Hebr.JáSàR

32.En wat nu betreft, ik stel in

bewaring jullie bij de machtiger en

bij het inbrengwoord* van zijn    *Gr.logos=Hebr.DáBháR

goede gunst* welke krachtig is om   *Gr.Chrais=Hebr.ChèSèD

het huis te stichten* en te geven het   *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH 

wettig aandeel* bij alle geheiligden.[158]

33.Zilver of goud of kleding heb ik

van niemand begeerd*[159].     *Gr.epithumeoo=Hebr.CháMàD

34.Zelf volkènnen jullie dat voor

mijn behoeften en voor die geschieden

samen met mij handlangers waren

deze handen*[160].      *Gr.cheir=Hebr.JàD

35.Alle (dingen) heb ik getoond aan

jullie, dat zo arbeidend het noodzakelijk 

is om het op te nemen voor de onvasten,

en indachtig* te zijn aan de inbrengwoorden  *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR

van de machtiger Jezus, omdat hij zelf

sprak: gelukkigmakend* geschiedt meer   *Gr.makarios=Hebr.AæShèR

het geven dan het aannemen.[161] 

          HAND 20,21

36.En deze dingen sprekend, stellend

zijn knieën samen met hen allen,

heeft hij gebeden.

37.En geween aan de maat geschiedde

van allen, en vallende om de hals van

Paulus, liefkoosden zij hem, smart

hebbende het meeste over het inbrengwoord*  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

dat hij gesproken had, dat zij niet meer

aanstaande zullen zijn om zijn 

vertegenwendiging* te aanschouwen.   *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

En zij voorop stuurden hem naar het vaartuig.

    26

21.1.En toen het geschiedde dat wij

omhoog gevoerd werden, weggehaald

geworden vandaan van hen, regelrecht 

snel lopend, kwamen wij naar Kos en

(de dag)daarop naar Rodos en daarvandaan

naar Patara;

2.en gevonden hebbend een vaartuig

dat overstak naar Phoenicië, daarop 

getreden werden wij weggevoerd.

3.En tevoorschijn ziende komen Cyprus

en dat achterlatend links vaarden wij

naar Syrië, en kwamen wij aan in  Tyrus;

want daar ontvrachtte zich het vaartuig

de lading.

4.En gevonden hebbend de leerlingen

verbleven wij daar zeven dagen; zij nu

zeiden aan Paulus door de beluchter*  om  *Gr.pneuma=Hebgr.RuWàCh

niet aan te treden in Jeruzalem.

5.Maar toen het geschiedde dat wij

geschikt gekregen hadden de dagen,

weggekomen, gingen wij heen,

terwijl allen voorop ons  stuurden

vrouwen en borelingen tot buiten de

stad, en stellend de knieën op de oever

biddende

6.groeten wij elkaar, en wij traden in

op het vaartuig en zij keerden om naar

de eigen (zaken).

7.En wij, het varen ervanaf gebracht 

hebbend vandaan Tyrus, kwamen elkaar

tegemoet in Ptolemaeus, en begroet

hebbend de broeder/zusterverwanten

bleven wij één-enkele dag bij hen.

8.Maar de volgende dag weggekomen,

           HAND 21

gekomen naar Caesarea en

binnen gekomen in het huis van

Philippus de evangelist, die geschiedt

uit (een van) de zeven, bleven wij

bij hem; 

9.en aan deze geschiedden 

vier dochters* maagden** die    *Gr.thugatèr=Hebr.BàT; **Gr.

profeteren.        Parthenos=Hebr.BeToeLáH

10.En toen wij er bleven meerdere

dagen, kwam af vandaan van Judea

een zekere profeet met de naam 

Agabus.

11.En gekomen bij ons, weggepakt

hebbend de gordel* van Paulus,    *Gr.zoonè=Hebr.ChæGóWR

gekneveld* hebbend van zichzelf     *Gr.deoo=Hebr.AáSàR

de voeten en de handen, sprak hij:

deze (dingen) zegt de beluchter*    *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh 

de heilige: de man van wie geschiedt

deze gordel zullen evenzo knevelen

in Jeruzalem de Judeeërs en 

overleveren in de handen van de

naties.

12.En toen wij hoorden deze (dingen)

riepen wij toen en ook die in de

opstaanplaats om niet omhoog te treden

naar Jeruzalem.

13.Toen boog zich toe Paulus: wat

maken jullie wenende en murw makend

mijn hart? Want niet afgezonderd om

gekneveld te worden maar ook om te

sterven in Jeruzalem heb ik bereidheid

om de naam van de machtiger Jezus.

14.En  toen hij niet overtuigd werd,

werden wij rustig, sprekend: de wil

van de machtiger moet geschieden.

   27

15.En na die dagen  ons toebereid hebbend      k-31

traden wij omhoog naar Jeruzalem.

16.En mee kwamen ook van de leerlingen

vandaan van Caesarea met ons, voerende

(ons)langs hem bij wie wij gastvreemdeling

zouden zijn, een zekere Mnason een

Cyprioot, een vooraangegane* leerling.   *Gr.archaios

17.En toen wij te Jeruzalem geschiedden,

namen ons aan met plezier de broederverwanten.

18.De volgende(dag) kwam Paulus met ons

binnen bij Jakobus en al de ouden* kwamen  *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN

er te geschieden.

19.En hen begroet hebbend zette hij uiteen

           HAND 21

volgens elk-één op zich van de (dingen)

die God maakte bij de naties* door   *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

zijn bediening*.      *Gr.diakonia=Hebr.MeSháRèTh

20.Ern zij, (dit) horende, gaven dunkzwaarte*  *Gr.doxazoo=Hebr.KáBhéD

aan God en zij spraken tot hem: jij

aanschouwt, broederverwant, hoeveel

duizenden er geschieden bij de Judeeërs

van hen die zijn gaan vertrouwen

en allen zijn voorhanden als ijveraars*   *Gr.zèLootès; zèLoöo=Hebr.QáNéA

van de wetsuitleg*.      *Gr.nomos=Hebr,TóWRáH

21.Maar doorgalmd* werden zij omtrent  *Gr.katècheoo

jou, dat jij afstandneming leert van

Mozes aan alle Judeeërs onder de naties,

zeggend: dat zij niet  besnijden* de   *Gr.peritemnoo=Hebr.MuWL

borelingen* en niet volgens de     *Gr.teknon=Hebr.JèLèD

gewoonten* rond schrijden.    *Gr.ethos

22.Wat geschiedt er nu? Overal horen

zij dat jij gekomen bent.

23.Maak dit, wat wij jou zeggen:

er geschieden voor ons vier mannen,

die een gebedstoezegging* hebben   *Gr.euchè = (hier) Hebr.NèDèR

op zichzelf.

24.Deze meenemende heilig je met

hen en spendeer (iets) aan hen

opdat zij haarknippen* het eerstdeel**,   *Gr.xuraoo=Hebr.GáLàCh; **Gr.

en allen zullen volkènnen, dat van de    [kephalè=Hebr.RoAWSh

(dingen) waarvan zij doorgalmd worden

omtrent jou, niets geschiedt, maar

dat ook jij op één lijn bent, waarhoudend*  *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR

de wetsuitleg*.      *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

25.Maar omtrent de naties die zijn gaan

vertrouwen hebben wij toegezonden,

oordelend, dat zij zich hebben waar te

houden en van het idoolgewijde en van

het rode bloed* en van het verstikte en   *Gr.haima=Hebr.DáM= roods

van hoererij*.      *Gr.porneia=Hebr.ZooNáH

26.Toen kwam Paulus meenemende de       k-32

mannen de aangehouden dag, met hen

zich geheiligd hebbend, binnen in de tempel,

rondboodschappend het volledig zijn

van de dagen van de heiliging[162], totdat

aangedragen* was voor elkeen ieder   *Gr.prospheroo=Hebr.QáRàB[163]

           HAND 21

van hen de aandraaggave.

27.Maar toen het aanstaande was dat

de zeven dagen al-af-waren* lieten   *Gr.sunteleoo=Hebr.KáLáH

de Judeeërs vandaan van Azië, hem

aanschouwd hebbend in de tempel,

ineenstorten al de krioelmenigte

en zij wierpen op hem de handen,

28.schreeuwende*:      *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ

mannen Israëlieten  helpt: deze geschiedt

(als) de mens die tegen het genotenvolk*  *Gr.laos=Hebr.NgàM

en de wetsuitleg* en deze opstaanplaats**  *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH; **Gr.

allen overal leraart en ook nog Hellenen   [topos=Hebr.MáQóWM

binnenvoert in de tempel en gemeen maakt*  *Gr.koinoöo

deze opstaanplaats.

29.Want zij geschiedden tevoren gezien

hebbend Trophimus de Ephiesiër in de stad

samen met hem, van wie zij er mee rekenden

dat Paulus hem in de tempel binnenvoerde.

30.En bewogen werd de stad geheel en 

er geschiedde* een samenloop van het   *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ

genotenvolk en opgenomen hebbend Paulus

sleurden zij hem buiten de tempel.

En regelrecht sloten zij de deuren.

31.En toen zij zochten hem te vermoorden*  *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG

trad omhoog  een bewering tot de

voraangaande over duizend van de groep

dat geheel Jeruzalem ineen stortte;

32.die terstond, meenemend

legerschareleden* en vooraangaanden over  *Gr.stratiootès: Gr.stratia=Hebr. 

honderd, omlaag liep op hen toe.      (TsáBáA

En zij, ziende de vooraangaande over duizend

en de legerschareleden stopten het slaan 

van Paulus.

33.Toen, lijfnagekomen*, nam de vooraangaande *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB

over duizend hem op en beval hem te knevelen* *Gr.deoo=Hebr.AáSàR 

met twee kettingen, en deed navraag* (als) wie *Gr.punthanomai=Hebr.DáRàSh

hij geschiedde en wat hij gemaakt had.

34.En allen stemden op iets anders in de

krioelmenigte. En als hij niet de kracht had

te volkènnen iets onwankelbaars door het

getier, beval hij hem te voeren in de

legeropwerping*.      *Gr.parembolè=Hebr,MeChaNieM 

35.En toen hij geschiedde op de treden,    [neerlatimgsplek

trad in, dat hij opgetild werd door de

leregrschareleden wegens het geweld van

de krioelmenigte.

36.Want de volte van het genotenvolk volgde

schreeuwend: pak aan hem.

37.En aanstaande om binnen te varen in de 

           HAND 21,22

legeropwerping, zegt Paulus tot

de vooraangaande over duizend:

Geschiedt er bevoegdheid* voor mij   *Gr.exousia

om iets te spreken tot jou?

En hij beweerde: Helleens[164] volkèn jij?

38.Niet geschied jij (als) de Egyptenaar,

die voor deze dagen, opgestaan en

wegvoerend naar de inbrengleegte*   *Gr.erèmos=Hebr.MieD’BàR

vier honderd mannen van de dolkdragers?

39.Maar Paulus sprak: ik geschied (als)

een Judees mens uit Tarsis, in Cilicië

van een niet onbetekende stad stadsburger*.  *Gr.politès

Ik heb van jou (dit) nodig: vaardig mij uit

om te praten tot het genotenvolk*.   *Gr.laos=Hebr.NgàM

40.En toen hij het uitgevaardigd had,

turbuleerde Paulus, staande op de treden,

met de hand naar het genotenvolk.

En toen er veel zwijgen* geschiedde,   *Gr.sigaoo=Hebr.CháRàSh

stemde hij af op de Hebreeuwse spraak*,  *Gr.dialektos

zeggend:

22.1.Mannen, broederverwanten en       k-57

omvamenden, hoort  mij het sprekend

opnemen nu voor jullie.

2.(En horende dat hij met de Hebreeuwse

spraak afstemde op hen hielden zij te meer

rust in acht. En hij beweert:)

3.Ik geschied (als) een Judeese  man, tot

geschieden gebracht[165] in Tarsis van 

Clilicië, en opgevoed in deze stad, aan de

voeten van Gamaliël onderricht* volgens  *Gr.paideuoo=Hebr.JáSàR

de striktheid van de omvademende wetsuitleg*,  *Gr.wetsuitleg=Hebr.TóWRáH

voorhanden als een ijveraar* van God zoals  *Gr.zèloöo=Hebr.QáNáA

jullie allen vandaag geschieden,

4.die deze neemweg* heb vervolgd   *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

tot stervens toe, knevelend* en overleverend  *Gr.deoo=Hebr.AáSàR

in waarhouding* en mannen en vrouwen,  *Gr.phulakè=Hebr.MieSh’MóWR

zoals ook de vooraangaand priester betuigt

over mij

5.en al-af de ouden-raad* van wie ook   *Gr.presbyterium

zendbrieven ontvangen hebbend tot de

broederverwanten ben ik naar Damascus

heen gegaan, zullende voeren ook die  daar

geschieden gekneveld naar Jeruzalem, opdat

zij ter waarde beboet zouden worden.

6.En het geschiedde* aan mij, heengaande  *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ

en lijfnaderend* Damascus omtrent   *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB

           HAND 22

middagtijd* (dat) plotseling uit de    *Gr.meèmbria=Hebr.TseCháRieJM

hemel ombliksemde een licht aan de maat*  *Gr.hikanos=Hebr.DieJ

om mij heen,

7.en ik viel op de-zitgrond en ik hoorde

 een stem* die zegt aan mij: Saul, Saul,  *Gr.phoonè=Hebr.QóWL

waarom vervolg jij mij?

8.En ik boog mij toe: (als)wie geschied 

jij machtiger? En hij sprak tegen mij:

ik geschied (als) Jezus de Nazoreeër,

die jij vervolgt.

9.En die samen met mij geschieden,

aanschouwden wel het licht*, maar niet  *Gr.phoos=Hebr.AóWR

hoorden zij de stem die praatte met mij.

10.En ik sprak: wat moet ik maken, 

machtiger? En de machtiger sprak tot mij: 

ga opgestaan heen naar Damascus, en

daar zal er met jou gepraat worden 

omtrent alle (dingen) die gezet worden

voor jou om te maken.

11.En omdat ik niet opkeek van de dunkzwaarte* *Gr.doxa=Hebr.KáBhóWD

van dat licht, ben ik, bij de hand gevoerd door 

de met mij geschiedenden, gekomen naar Damascus.

12. En een zekere Ananias, een man 

welnemend volgens de wetsuitleg*, betuigd  *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

door alle mede-huisbewonende Judeeërs, 

13.gekomen bij mij en bijstaande, sprak tot mij:

Saul, broederverwant, kijk op. En ik in die ure 

keek op naar hem.

14.En hijsprak: de god van onze omvamenden

nam te voren bij de hand jou om te volkènnen

zijn wil en te zien de rechtvaardige* en  *Gr.dikaios=Hebr,TsàDDieJQ 

te horen de stem van zijn mond*,   *Gr.stoma=Hebr.PèH

15.dat jij zou geschieden (als) getuige voor hem

tot alle mensen van wat jij gezien en

gehoord hebt.

16.En nu wat is er aanstaande voor jou?

Word, opgestaan, gedompeld* en   *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL 

afgewassen*        *Gr.louoo=Hebr.RóChàTs

van jouw verwaardingen*, aangeroepen  *Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH

hebbend zijn naam*.

17.En het geschiedde* aan mij, toen ik   *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ

omgekeerd was naar Jeruzalem en toen

ik bad in de tempel, dat ik geschiedde

in uitstaandheid*       *Gr.ekstasis > extase

18.en hem zag, die zegt tot mij:

bevlijtig je en kom weg met ijl uit

Jeruzalem, omdat zij niet 

ontvangstbereid zijn voor jouw getuigenis

omtrent mij.

           HAND 22

19.En ik sprak: machtiger, zelf

verstaan zij, dat ik geschiedde

in waarhouding nemend* en    *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR  

knevelend* volgens de synagogen   *Gr.deoo=Hebr.AáSàR 

hen die vertrouwen op jou.

20.En toen uitgestort* werd het    *Gr.ekchunoo=Hebr.SháPhàK

roodbloed* van Stefanus jouw getuige,   *Gr.haima=Hebr.DáM (= roods)

geschiedde ook ik erbijstaand

en meegoeddunkend en waarhoudend

de mantels van wie hem aanpakken*.   *Gr.anhaireoo=Hb.CháLàL

21.En hij sprak tot mij: ga heen 

omdat ik tot naties* verweg jou moet    *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

afzenden.

22.En zij hoorden naar hem tot deze inbreng*.  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

En zij droegen hoog heen* hun    *Gr.aireoo=Hebr,NáSsáA

stem* zeggende: pak aan vandaan uit het  *Gr.phoonè=Hebr.QóWL

land zo iemand; want niet kwam hem

toe leven*.       *Gr.zèn=Hebr.CháJáH

23.En toen zij schreeuwden* en weg   *Gr.kraugoo=Hebr.TsáNgàQ

wierpen* de mantels en     *Gr.riptoo=Hebr.SháLàK

schurkstof* opwierpen in de waainevel**,  *Gr.koniortos=Hebr.AáBàQ ;**Gr,aèr

24.beval de vooraangaande over duizend

hem binnen te voeren  in de

legeropwerping*, sprekend met     *Gr.parembolè=Hebr.MàChæNàieM

geselkwellingen na te vragen*, opdat hij  *Gr.etazoo=Hebr.DáRàSh

zou volkènnen om welke reden zij hem

zo tegenstemden.

25.Maar toen zij hem voorstrekten met

de riemen, sprak Paulus tot de erbij staande

vooraangaande over honderd: is er soms

voor jullie bevoegdheid* een mens, Romeins  *Gr.exousia

en onveroordeeld, te geselen? 

26.En de voraangaande over honderd,

(dit)gehoord hebbend en toegekomen naar

de voraangaande over duizend, boodschapte

zeggend: wat ben jij aanstaande te maken?

Want deze mens geschiedt (als) Romein.

27.En de vooraangaande over duizend, 

toegekomen, sprak tot hem: zeg mij:

geschied jij (als) Romein? En beweerde: ja.

28.En toe boog zich de voraangaande over

duizend: ik heb voor veel hoofdsom dit

stadsburgerschap* verworven**; maar Paulus  *Gr.politeia; **ktamai=Hebr.QáNáH

beweerde: maar ik ben (zo) de geschiedenis

ingebracht.

29.Rgelrechgt nu gingen afstaan vandaan

van hem die aanstaande waren hem na te

vragen. En de vooraangaande over duizend

had ontzag*, volkènnend dat Hij geschiedt  *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA

           HAND 22,23

(als)Romein en dat hij geschiedde (als)

een hem gekneveld hebbende.

    28

30.En de volgende dag, besluitend te       k-33

volkènnen onwankelbaar wat wordt

aangeklaag door de Judeeërs, maakte

hij hem los en beval samen te komen

met de vooraangaande priesters ook 

al het sanhedrin*, en aangevoerd hebbend  *Gr.sunedrion(= letterl.samenzit)[166]

deed hij Paulus staan binnen hen.

23.1.En Paulus starend naar het 

sanhedrin, sprak: ik ben met alle

goede medewetendheid stedeling

geweest voor God tot deze dag.

2.Maar de vooraangaande hogepriester

Ananias zette  aan de omstanders

hem te slaan zijn mond.

3.Toen sprak Paulus tot hem: God is

aanstaande jou te slaan , witgekalkte*   *Gr.konia=Hebr.SsieJD

wand*; en jij zit neer oordelend    *Gr.toichos=Hebr.QieR

mij volgens de wetsuitleg en tegen

de wetsuitleggingen in beveel jij mij

te slaan?  

4.Maar de omstanders spraken: 

schimp jij de vooraangaan priester van

God?.

5.En Paulus beweerde: niet te volkènnen is,

broederverwanten, dat hij geschiedt (als)

de vooraangaande priesters. Geschreven is

immers dat van de vooraangaande* van het  *Gr.archoon=Hebr.NáSieA

genotenvolk* zul jij niet zeggen kwaad.[167]  *Gr.laos=Hebr.NgàM

6.En Paulus volkènnend dat de ene helft 

geschiedt van de Sadduceeën en de andere

van de Pharizeeën schreeuwde* in het   *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ

sanhedrin: mannen broederverwanten, 

ik geschied (als) Pharizeeër; omtrent de

hoop* en de opstanding van de lijfdoden  *Gr.elpis=Hebr.TieQ’WáH(=gespan-

word ik geoordeeld.        [nenheid)

7.En toen hij dit bepraatte, geschiedde

er opstand van de Pharizeeën en

Sadduceeën en spleet* de volte.    *Gr.schizoo=Hebr.BáQàNg

8.Want de Sadduceeën zeggen dat er

niet geschiedt noch opstanding noch 

een werkbode*       *Gr.angngelos=Hebr.MáL’AàK 

           HAND 23

noch beluchting*; maar de Pharizeeën   *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

zeggen gelijkgegevend die beiden.

9.En er geschiedde een groot geschreeuw,

en sommigen die opgestaan waren van

de scnriftkenners van de delen van de

Pharizeeën twistten* door zeggende:   *Gr.machomai=Hebr.RieJB

geen kwaad vinden wij in  deze mens;

en als een beluchting gepraat heeft 

door hem of een werkbode –

10.En toen er veel opstand geschiedde,

beval de vooraangaan de over

duizend ontzag hebbend dat niet 

uiteen gehaald zou worden Paulus door hen,

dat een legerschare* zou neertreden   *Gr.strateuma=Hebr.TsáBáA

om hem te roven uit hun midden en te

voeren  naar de legeropwerping*.   *Gr.parembolè=Hebr,MàChæNèH

11.En in de aanvolgende nacht sprak

hem bijstaande de machtiger: wees

gerust: want zoals jij moet getuigen

de dingen omtrent mij in Jeruzalem,

zo is het noodzakkelijk dat jij ook in

Rome getuigt.

12.En toen de dag geschiedde, hebben

de Judeeërs, makende een samenverkering

zichzelf vervloekt*  zeggende niet te eten  *Gr.anatithèmi=Hebr.AáRàR(Rab.)

noch te drinken zolang zij niet vermoord

hadden Paulus.

13.En er geschieden meer dan veertig die

deze samenzwering* gemaakt hadden.   *Gr.omnumi=Hebr.ShóBhàNg (=

14.Sommigen, aangekomen, spraken tot     [bezevenen.

de vooraangaande priesters en de ouden*:  *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN

met een vloek vervloekten wij onszelf

niets te smaken* zoalng wij niet vermoord  *Gr.geuoo=Hebr.TháNgàM

hebben Paulus.

15.Jullie nu, brengt naar voren bij de 

vooraangaande over duizend, opdat hij

neer voert hem tot ons, alsof wij aanstaande

zijn om verder te volkènnen strikter de

dingen omtrent hem; maar wij, voordat 

hij lijfnadert* geschieden gereed hem   *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB

aan te pakken.

16.Maar toen de stichtzoon van de

zusterverwante van Paulus van de loerzit hoorde,

kwam hij te geschieden en kwam hij in

in de legeropwerping en boodschapte (‘t)aan

Paulus.

17.En Paulus, erbij geroepen hebbend  één-enkele

van de vooraangaanden over honderd, beweerde:

voer af deze jongeling naar de vooraangaande

           HAND 23

over duizend, want hij heeft

iets aan hem te boodschappen.

18.Hij nu hem meenemend  voerde

hem  tot de vooraangaande over

duizend en beweert: de geknevelde*   *Gr.desmios=Hebr.AæSuWR

Paulus mij opgeroepen hebbend

vroeg deze jongeling  tot jou te

voeren, hebbend iets te bepraten

met jou.

19.Hem bij zijn hand nemend en

opzij geweken naar hem eigen* is,   *Gr.kat’idian

deed de vooraangaande over duizend

navraag: wat is wat jij mij hebt te

boodschappen?

20.Hij sprak (dit): de Judeeërs stelden

samen vast om te vragen aan jou,

dat jij morgen Paulus neervoert naar

het sanhedrin* omdat zij aanstaande zijn  *Gr.sunedrion=leenwoord in het

iets strikt na te vragen omtrent hem.    [Hebr.sanhedrin

21.Jij moet zeker niet vertrouwen*   *Gr.pisteuoo=Hebr.AáMàN

hebben in hen: want hem zullen beloeren*  *Gr.enedreuoo=Hebr.AáRàB

uit hen mannen meer dan veertig,

die zichzelf banvloekten* niet te eten en  *Gr.anathema=Hebr.ChieRèM

te drinken totdat zij hem opgepakt

hebben, en nu geschieden zij gereed,

ontvangstbereid voor de belofte van jou.

22.De vooraangaande over duizend nu

liet los de jongeling, de boodschap

gevend niemand aan te praten, dat jij

deze (dingen) te voorschijn hebt gebracht*  *Gr.enphainomai

bij mij.

23.En erbij geroepen hebbend sommigen twee

van de vooraangaanden over honderd,

sprak hij: maakt gereed aan legerschareleden* *Gr.stratiootès=Hebr.TsáBáA

twee honderd opdat zij heengaan tot

Caesarea, en aan paardrijders zeventig en aan 

schildwachten twee honderd vanaf de derde

ure van de nacht,

24.en erbij doen staan dieren*, opdat zij   *Gr.ktènè=Hebr.MieQ’NèH of

Paulus, daarop hijssend, vrij houden     [BeHéMáH

voor Phelix de aanvoerder,

25.geschreven hebbend een  zendbrief

hebbend deze strekking*:      *Gr.tupos – eigenl. voorbeeld

26.Claudius Lysias aan de hardkrachtigste

aanvoerder Phelix, gegroet*.

27.Deze man meegenomen door de

Judeeërs en aanstaande om te worden

aangepakt door hen, heb ik, hem bij

gestaan met een legerschare, weggepakt,

          HAND 23, 24

geleerd dat hij (als)Romein geschiedt.

28.En besluitend te volkènnen de reden

waardoor zij (de wet) inroepen tegen hem,

voerde ik hem af in hun sanhedrin.

29. hem vond ik, ingeroepen omtrent

onderzoekingen van hun wetsuitleg*,   *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

maar geenszins hebbend een inroeping, 

waardig voor het sterven of voor knevels.

30.Maar toen mij verklapt was een

besluit wat de man zou geschieden,

heb ik (hem) gestuurd tot jou, de 

boodschap gegeven hebbend om 

de aanklachten* tegen hem te zeggen   *Gr.katègoria

bij jou.  

31.De legerschareleden nu, naar het 

door hen doorgezette Paulus opgenomen

hebbend, brachten hem in de nacht

naar Antipater.

32.En de volgende morgen, zijn zij,

toelatend de paardrijders om weg te 

komen samen met hem, teruggkeerd

naar de legeropwerping*.     *Gr.parembolè=Hebr.MàChæNáieM

33.Die, binnengekomen in Caesarea

en overgegeven hebbend de zendbrief

aan de aanvoerder, deden staan ook 

Paulus voor hem.

34.En opgelezen hebbend en bevraagd

hebbend uit welke beheersschap* hij   *Gr.eparcheia[168]

geschiedt en nagevraagd dat het vandaan

van Clilicië is, beweert  hij:

35.Ik zal uithoren jou, wanneer ook jouw

aanklagers komen te geschieden; 

bevolen hebbend om hem in het rechthuis*

van Herodes waar te houden*.    *Gr.phulasso=Hebr.SháMàR

24.1.En na vijf dagen trad aan de       k-35 

vooraangaand priester Ananias met enkele

ouden* en een verwoorder** een zekere  *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN; **

Tertullus, die te voorschijn traden voor    [Gr.rètoor[169]

de aanvoerder tegen Paulus.

2.En toen geroepen werd ging Tertullus

vooraan om aan te klagen zeggend: 

3.ons veel vrede* toevallend  en juiste-daden  *Gr.eirènè=Hebr.SháLóWM

die geschieden aan deze natie*    *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

           HAND 24

door jouw voorop staande volkènnis,

zijn wij ontvangstbereid, hardkrachtigste

Phelix, altijd en overal met alle

dankzegening*.      *Gr.eucharisteia=Hebr.BeRáKháH

4.Maar opdat ik niet nog meer jou

terugstoot, roep ik toe jou te horen

afgesneden[170] aan jou betamelijkheid[171].

5.Want bevindend deze man een 

pestuitbraak[172]en een die beweegt tot

opstandigheid alle de Judeeërs over

het huisbewoonde* en een    aanvullen gè = land 

vooraanstaande van de wegpakkerij*   *Gr.hairesis > haeresie (ketterij)

van de Nazoreeër,

6.die ook de tempel beproefde 

(al-)gemeen te maken, die wij ook

hard aanvatten,[173]

[en volgens onze wetsuitleg* wilden   *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

oordelen;

7.maar erbij gekomen heeft Lysias

de vooraangaande over duizend met

veel krachtdadigheid uit onze handen

(hem) weggevoerd,

8.bevelend zijn aanklagers te komen

bij jou]

omtrent wie* jij zelf de kracht hebt,   dat is dus Paulus uit vs 6a

geoordeeld hebbend over al deze (dingen)

te volkènnen* waarover wij hem    *Gr.epigignooskoo=Hebr.JáDàNg

aanklagen.

9.En samen stelden ook de Judeeërs vast

bewerend dat deze (dingen) (zich) alzo

houden.

10.Maar toe boog zich Paulus, nadat

gewenkt had de aanvoerder, om te zeggen:

dat jij in vele jaren geschiedt (als)

oordelaar over deze natie, verstaande,

praat ik mij  goedsmoeds uit de (dingen)

omtrent mijzelf,

11.daar jij de kracht hebt te volkènnen

dat er voor mij niet meer (dan) twaalf

dagen geschieden vanaf het aangetreden

zijn om neer te bukken* in Jeruzalem.   *Gr.proskuneoo=Hebr.SháCháH 

           HAND 24

12.En noch in de tempel vonden zij

mij met iemand besprekend of 

makend een opstandigheid van

krioelmenigte, noch in de synagogen

noch doorheen de stad;

13.en niet hebben zij kracht om

staande te blijven voor jou 

omtrent waarvan zij nu aanklagen mij.

14.Maar ik gelijkgevend zeg dit

aan jou, dat ik volgens de neemweg*

die zij aanzeggen (als)wegpakkerij*

alzo dienstbaar ben* aan de 

voorvaderlijke God, vetrouwend

op alle (dingen) volgens de wetsuitleg*

en op het in de profeten geschrevene,

15.hoop* hebbend op God, waarvoor 

ook zij ontvangstbereid zijn , dat een 

opstanding aanstaande is te geschieden

en van rechtvaardigen en van

onrechtvaardigen.

16.Daarin train* ik ook zelf een

niet aanstoot gevend medeweten te

hebben tot God en de mensen

door alles.

17.En na meerdere jaren aalmoezen

makende ven ik tot mijn natie*

te geschieden gekomen, en aandraag-

gaven*,

18.waarmee zij vonden mij,

geheiligd in de tempel,niet met 

menigtegekrioel en getier,

19.maar sommige Judeeërs vandaan

van Azië, voor wie het noodzakelijk

is dat zij voor jou komen te 

geschieden en aanklagen of zij iets

hebben tegen mij;

20 of zelf zij uitspraken wat zij vonden

aan onrechtmatigs toen ik stond

bij het sanhedrin*;

21.dan omtrent deze één-enkele

stem waarmee ik schreeuwde,

bij hen staande, dat ik omtrtent

de opstanding van de ljfdoden*

geoordeeld word vandaan bij jullie,

22.En hen verwierp  Phelix, 

strikt volkènnend omtrent de (dingen( 

van de neemweg*, sprekend:

wanneer neertreedt Lysias de vooraangaande

over duizend, zal ik volkènnen de