ZAKEN-DADEN VAN AFGEZONDENEN HANDELINGEN 1
1
Een eerdere inbreng heb ik gemaakt omtrent alles k-0
O Theophilus, waarmee vooraan ging Jezus
om te maken en aan te leren*. *Gr.didaskein = Hebr. LáMàD (Pi.), =
aanleren
2.tot de dag, dat hij, nadat hij zijn gebod
gegeven had aan de door de heilige beluchter
afgezondenen die hij uitgekozen had, opgenomen was,
3.die hij was komen bijstaan levend na zijn lijden
in vele bewijstekens gedurende veertig dagen,
hen ook aanzeggend de dingen van het koningschap
van god.
4.Zich bijgevoegd hebbend gaf hij de boodschap aan hen
vandaan van Jeruzalem zich niet af te zonderen,
maar te blijven bij de boodschap van de omvamende* * Gr. pater/vader, zie Joh.1
die jullie gehoord hebben van mij,
5.dat Johannes wel ondergedompeld heeft in water,
jullie echter in heilige beluchting ondergedompeld
zullen worden na niet veel (van) deze dagen.
6.Zij nu, samen gekomen, vroegen hem zeggende:
Machtiger, of jij in deze tijd weer terug stelt
het koningschap voor Israël?
7.Hij sprak tot hen: niet aan jullie geschiedt
het volkènnen van tijden* of tijen**, *Gr. Chronoi **Gr.kairoi
die de omvamende heeft gesteld in de eigen bevoegdheid,
8.maar jullie zullen aannemen kracht
van de op jullie komende heilige beluchter,
en zullen geschieden (als) mijn getuigen* *Gr.martures=Hb.NgéDieJM=
en in Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria [nogmaligstellers
en tot het uiterste van het land.
9.en deze dingen sprekend, terwijl zij keken,
werd hij hoogopgedragen,
en een wolk nam hem over, vandaan van hun ogen.
10.en toen zij starende waren naar de hemel
van zijn heengaan, en zie twee mannen
waren bij hen komen staan in witte klederen.
11.en zij spraken: Galilese mannen,
waarom staan jullie te kijken naar de hemel?
Deze Jezus, die weggenomen werd vandaan van jullie
naar de hemel, zo zal hij komen
als de wijze waarop jullie aanschouwden hem
heengaande naar de hemel
12.Toen zijn zij omgekeerd naar Jeruzalem
vandaan van de berg, geroepen Olijfberg,
die geschiedt dichtbij Jeruzalem
aangehouden een sabbathsweg.
13.En toen zij aangekomen waren,
gingen zij op naar het bovenvertrek,
HAND 1
waar zij aan’t verblijven waren:
Petrus en Johannes en Jakobus en Andreas,
Philippus en Thomas, Bartolomeüs en Mattheüs,
Jakobus van Alpheüs en Simon de zeloot en
Judas van Jakobus.
14.Zij allen waren aan’t volharden,
één van gemoed voor het gebed,
met vrouwen en Maria de moeder van Jezus
en met zijn broederzusterverwanten.
2
15.En in die dagen sprak Petrus opgestaan k-2
in het midden van de broederzusterverwanten;
en er geschiedde een krioelmenigte van namen[1]
daarbij ongeveer honderd twintig.
16. Mannen, broederzusterverwanten,
het was nodig dat volgemaakt werd
het geschrevene dat voorgesproken heeft
de heilige beluchter door de mond
van David omtrent Juda(s)
die geschiedde als weggeleider
voor wie meenamen Jezus,
17.omdat hij medegeboekstaafd was
bij ons en aangenomen had
het lotsdeel van deze bediening.
18.Deze nu heeft verworven
een veldstreek uit de beloning van
de schennis, en voorover gekomen
ging hij krakend middendoor
en uitgegoten werden al zijn
schootbinnens.
19.En volkènd werd het voor alle
de huisbewonenden van Jeruzalem,
zodat geroepen werd deze veldstreek
in de eigen spraak van hen
Akeldama[2] dat is veldstreek van bloed.
20.Want geschreven is in het staafboek
van de psalmen:
geschieden moet zijn lagerhof
als een leegte
en niet moet er geschieden
een huisbewoner in haar.[3]
HAND 1,2
en
het-toezicht van hem moet nemen
een ander[4].
21.Het is nodig dat van de met ons meegekomen
mannen in al de tijd waarin inkwam en uitkwam
bij ons de machtiger Jezus,
22.vooraangegaan zijnde vandaan van
de onderdompeling van Johannes tot de dag,
waarop hij werd opgenomen vandaan van ons,
er een getuige* van de opstanding van hem *Gr.martures=Hb.NgéJD=n
samen met ons geschiedt, een van deze. [nogmaligsteller
23.En er stonden er twee,
Jozef de als Barsabbas aangeroepene,
die de roep heeft van Justus*, *=Latijn=Hb.TsaddieJQ
en Maththias.
24.En toebiddend spraken zij:
jij, machtiger, hartenvolkènner van allen,
betoon wie jij uitkiest uit deze twee,
de ene om te nemen de plaats[5] van deze bediening* *Gr. diakonia
en afzending*, waaraan Judas voorbij trad * Gr.apostolè
om te gaan naar de eigen plaats.
25.En zij gaven hen lotstenen.
entoen viel de lotsteen bij Maththias,
en hij werd mede voorgestemd[6].
3
1.En bij het geheel volledig worden 2 k-3
van de vijftigste* dag geschiedden allen * Gr.pentakosta werd ‘Pinksteren’. tegelijk daarbij.
2.En het geschiedde plotseling
uit de hemel een galm zoals
van een zich heendragende luchtvlaag
krachtdadig en hij maakte vol
geheel het huis waar zij geschiedden,
zittend.
HAND 2
3.en gezien werden door hen
verdeelde taaltongen[7] als van vuur,
en het zat op elkéén van hen,
4. en zij werden vol allen
van beluchting heilig.
En zij gingen voorop om te praten
met andere tongtalen,zoals de beluchter gaf
geluid te maken aan hen.
5.Maar er geschiedden in Jeruzalem
behuisd zijnde Joden(Judeeërs),
welmenende mannen vandaan van
alle naties onder de hemel.
6.Toen nu die stem geschiedde,
kwam samen de volte en stortte ineen,
omdat zij hoorden een ieder
in de eigen spraak* hen praten. *Gr.dialektos
7.Zij stonden buiten zichzelf en
zij verwonderden zich, zeggend:
“niet, zie allen zij die praten
geschieden (als) Galileeërs?
8.En hoe horen wij ieder in de eigen
spraak van ons , waarin wij
geschiedenden werden,
9.Parthen, en Meden en Elamieten,
behuisden in Mesepotamië, Judea
en ook Kapadocië, Pontus en Azië,
Phrygië en Pamphylië, Egypte
10.en de delen van Libië die bij Cyrene
(horen), en de staatswoonachtige
Romeinen;
11.Joden (Judeeërs) en erbijgekomenen.
Kretenzers en Arabieren,
wij horen hen bepraten met onze tongtalen
de grootheden van God.”
12. En allen stonden buiten zichzelf
en waren zonder uitweg, de een tot de ander
zeggend: “wat wil hiermee geschieden?”
13.Maar sommigen, snierende, zeiden:
“zij zijn met mostwijn volgepropt”.
14. Staande echter met de elven
droeg Petrus hoog heen zijn stem
en maakte geluid voor hen:
“Mannen, Joden (Judeeërs)
HAND 2
en allen in Jeruzalem behuisd:
dit moet voor jullie volkènd geschieden
en neemt ter ore mijn inbrengwoorden*. *Gr.rèma=Hebr.DáBáR=inbreng
15.Want niet zoals jullie ’t opnemen
zijn deze roesdronken, want de derde ure
van de dag geschiedt,
16.maar dit geschiedt, wat gezegd is
door de profeet Joël:
17.en het zal geschieden
in de late* dagen, zegt god, *Gr.eschatos+Hebr.AàChàR
ik stort uit* vandaan van de beluchting *Gr.ekcheoo=Hebr.SháPhàK
van mij op al-af* vlees *Gr.pas=(hier)Hebr.KåL
en profeteren zullen de stichtzonen
van jullie en de stichtdochters van jullie,
en de jongelingen* van jullie *Gr.neaniskos=(hier)Hebr.BàChuWR
zullen gezichten zien en de ouderen* *Gr.presbus=Hebr.ZáQéN
zullen dromen dromen*; *Gr.enupnion=Hebr.CháLóWM
18.en ook op de heerdienaren van mij
en op de heerdienaressen[8] van mij
in die dagen stort ik uit
vandaan van de beluchting van mij,
en zij zullen profeteren.
19.En ik zal geven godsblijken* *Gr.teras=Hebr.MóWPhéTh
in de hemel boven en kentekenen* *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT
op het land beneden; roodbloed* *Gr.haima=Hebr.DáM=roods
en vuur en dampen van rook*. *Gr.kapnos=Hebr.NgáSháN
20.De zon verkeert in duisternis* *Gr.skotos=Hebr.ChóWShèK
en de maan in bloedrood
voordat komt de dag van de machtiger,
die grote en die tevoorschijn komt.
21.En geschieden zal: al diegene
bevrijd zal worden, indien hij zal oproepen
de naam van de machtiger.[9]
HAND 2
22.Israëlitische mannen, hoort deze inbrengen:
Jezus de Nazarener, een man
getoond vandaan van God aan jullie
in krachten en in godsblijken en in kentekenen,
waarmee God maakte door hem in jullie midden,
zoals jullie zelf volkènnen, –
23.deze, door het begrensde besluit
en het tevoren volkènnen van God,
afgegeven door de hand van
zonder wetsuitlegging zijnden,
vastnagelend, pakten jullie op[10]
24.hem die God deed opstaan
losmakend de uitkronkelingen* *Gr.oodin=Hebr.ChàJiL
van de gestorvenheid, omdat
die niet de kracht had
zich sterk te maken op hem.
25.David immers zegt aangaande hem:
Tevoren zag ik de machtiger
in de vertegenwendiging* mijner *Gr.enoopion=Hebr.BiPh’NéJ
door alle (tijd), dat aan de rechter
van mij geschiedt, opdat ik niet
zou wankelen.
26.Daardoor had vreugde* *Gr.euphrainoo=Hebr.SháMàCh
van mij het hart en juichte mijn tong
maar ook nog mijn vlees
zal tentwonen* bij hoop, *Gr.kataskènooo=Hebr.SháKàN
27.omdat jij niet zult verlaten
de lichaamziel van mij in de oergroeve* *Gr.hadès=Hebr.SheAóWL
en niet zult geven jouw normgerichte[11]
te zien verderf.
28.Jij doet volkènnen mij neemwegen* *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
van leven.
Jij zult mij volledig maken de vreugde
met jouw vertegenwendiging[12].
HAND 2
29.Mannen, broederverwanten, ik ben bevoegd
te spreken met allesverwoording tot jullie
omtrent de aanvankelijk-omvamende* David, *Gr.patriarchès =Hebr.AéBóWT
omdat ook hij is-overleden* *Gr.teleutaoo
en werd begraven en het gedenkgraf[13]* *Gr.mnèma = Hebr. QèBèR = graf
van hem geschiedt bij ons
tot deze dag.
30.Een profeet, voorhanden zijnde
en volkènnend dat met een eed[14]* *Gr.orkos=Hebr.SsèBàNg=bezevening
zwoer[15] aan hem God uit de vrucht* *Gr.karpos=Hebr. PeRieJ
van zijn heup (een) zal neerzitten
op zijn troon[16].
31.Vooruitziende praatte hij over
de opstanding van de Christus,
dat hij niet achtergelaten zou worden
in de oergroeve* en dat zijn vlees
niet zou zien verdorvenheid[17].
HAND 2
32.Deze Jezus heeft God doen opstaan,
van wie allen geschieden tot getuigen*. *Gr.martures=Hb.NgéJDieJM(=
33.Ter rechter nu van God [nogmaligstellers (NWL)
omhoog gebracht en de belofte
van de beluchter* aannemend * of beluchting = pneuma=Hb.RuWàCh
van de kant van de omvamende,
stortte hij uit dit waarnaar jullie
èn kijken èn horen.
34.Niet immers is David omhoog
getreden naar de hemelen,
maar hij zelf zegt:
de machtiger zei tot de machtiger
van mij: zet je neer aan mijn
rechter(hand), totdat ik zet
jouw vijanden tot voetbank
van jouw voeten[18].
36.Onwankelbaar moet nu volkènnen
al-af het huis Israël, dat hem
en tot machtiger en tot gezalfde* *Gr.Christos = Hebr. MeshiàCh
gemaakt heeft God, deze Jezus,
die jullie kruispaalden*. *Gr.stauroöo=Hebr. TáLáH
37.Gehoord hebbend hadden zij
steken[19] in het hart en zij zeiden
tot Petrus en de overige
afgezondenen:
38.Wat zullen wij maken,
mannen broederverwanten?
En Petrus tot hen:
Verandert van besef
en ondergedompeld* moet worden *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL
HAND 2
ieder van jullie op de naam van
Jezus Christus tot verduwing[20]
van jullie verwaardingen*, *Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH
en jullie nemen aan het geschenk
van de beluchting heilig.
39.Want voor jullie geschiedt
deze belofte en voor de borelingen
van jullie en voor allen
die in de verte (zijn), zovelen als
erbij roepen zal de machtiger
onze God[21].
40.En met veel andere inbrengwoorden* *Gr.logos= Hebr. DáBáR
betuigde hij en hij riep hen toe,
zeggend: wordt bevrijd vandaan van
deze kromme geschiedronde*. *Gr.gennea=Hebr.DóWR
41.Zij nu die aannamen het inbrengwoord
van hem werden ondergedompeld,
en erbijgesteld* werden op die dag *Gr.prostithèmi=Hebr.JáSàPH =
lichaamzielen ongeveer drie duizend. [toevoegen
42.En zij geschiedden sterkblijvend bij
het leraarswerk van de afgezondenen
en bij het bondgenootschap*, *Gr.koinoonia+Hebr.CháBuWRáH
bij het in brokken delen[22] van het brood
en bij de gebeden.
43.En er geschiedde over alle lichaamziel
ontzag; maar vele godsblijken* en *Gr.teras=Hebr.MóWPhéT=godsblijk
kentekenen* geschiedden door de afgezondenen. *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT=kenteken
44.En allen die vertrouwden daarop
hadden alles bondgenootschappelijk;
45.en de verworvenheden
en het voorhandene maakten zij te gelde
en zij deelden dat uit aan allen,
naar gelang iemand behoefte had.
46.En dagelijks sterk erbij blijvend
gelijk van gemoed in de tempel,
en in brokken delend aan huis brood,
HAND 2,3
namen zij samen voedsel
in gejubel en hobbelloosheid[23]
van hart,
47.lofprijzend God en hebbend
goede gunst bij geheel het volk*. *Gr.laos + Hebr. NgàM
En de machtiger stelde erbij
hen die bevrijd waren
dagelijks daarbij.
3.1.En Petrus en Johannes k-4
traden op bij de tempel op het uur
van het gebed, het negende.
2.En een man hinkend*[24] vandaan van *Gr.choolos=Hebr. PiSSéàCh
de buik van zijn moeder voorhanden
werd opgetild,
die zij dagelijks stelden bij de opening* *Gr.thura = (hier)Hebr.PáTàCh
die gezegd wordt de mooie[25]
om te wensen een aalmoes[26]* *Gr.eleèmosunè = Ned. Aalmoes
van de kant wie heengaan naar de tempel.
3.Hij, ziende Petrus en Johannes
aanstalten makend binnen te gaan
in de tempel,vroeg een aalmoes te nemen.
4.Maar Petrus starend op hem
samen met Johannes zei:Kijk naar ons.
5.Maar hij hield op (zijn hand) voor hen,
dunkend iets van hun kant aan te nemen.
6.Maar Petrus zei: zilver en goud
zijn niet voorhanden bij mij;
maar wat ik heb, dat geef ik jou:
in de naam van Jezus Christus
de Nazoreeër* schrijdt rond. * = Nazarener: uit Nazareth.
7.En hem gevat hebbend bij
de rechter hand deed hij hem
HAND 3
opstaan*; dadelijk werden degelijk *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM(hiph.)
zijn tredvoeten en de enkels.
8.En opspringend stond-hij,
en hij schreed heen, en hij kwam in
samen met hen naar de tempel,
heenschrijdend en springend
en lofprijzend God.
9.En al-af hetvolk zag hem
heenschrijdend en lofprijzend God.
10.Maar zij volkènden hem,
dat deze geschiedde(als) die
tot een aalmoes[27] neerzat
bij de mooie poort van de tempel
en zij werden vol van verbazing
uitstaandheid* bij wat opgetreden *Gr.ekstasis: vgl. extase.
was aan hem.
11.Maar toen hij sterkvatte Petrus
en Johannes, liep al-af het volk
snel samen bij hen bij de gaanderij
die geroepen wordt van Salomo,
zeer verbaasd.
12.Maar Petrus, (dit) ziende,
boog zich toe tot het volk:
mannen Israëlieten, wat
verwonderen jullie je hier bij?
Of wat staren jullie naar ons
alsof door eigen kracht en eerbied
wij hebben gemaakt dat hij
heenschrijdt?
13.De God van Abraham en van
Izaäk en van Jakob, de God van
de omvamenden van ons,
heeft dunkzwaarte* gegeven *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD
aan zijn heerdienaar*[28] Jezus, *Gr.pais = Hebr.NgèBèD=heerdienaar
HAND 3
die jullie hebben overgeleverd
en geloochend voor de vertegenwendiging* *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM
van Pilatus, toen hij oordeelde
hem los te laten.
14.En jullie loochenden de heilige
en rechtvaardige en jullie wensten
dat een man die gedood had als goede- gunst
voor jullie te krijgen,
15.maar de vooraanvoerder van het leven
vermoordden jullie, die God deed opstaan
bij de lijfdoden vandaan,van wie wij
(tot)getuigen* geschieden. *Gr.martures=Hb.NgéJDieJM (=
16.En op het vertrouwen in zijn naam [nogmaligstellers
heeft hem die jullie aanschouwen
en volkènnen degelijk gemaakt
zijn naam en het vertrouwen dat (er)
door hem (is), heeft aan hem gegeven
deze aandeel-geheelheid[29] tegenover
jullie allen.
17. En nu, broederverwanten, volkèn
dat jullie naar onkennis met de zaak
bezig bent geweest, zoals ook de
vooraangaanden van jullie.
18.Maar God heeft wat hij
voorgeboodschapt heeft door de mond
van al-af de profeten,het lijden
van zijn gezalfde, alzo volledig gemaakt.
19.Verandert nu van besef en bekeert je
tot het weggestreken worden van de
verwaardingen van jullie,
20.wanneer komen zullen tijden
van het op lichaamziel komen
vandaan van(vanwege) de vertegenwendiging
van de machtiger en hij zal afzenden
de tevoren ter hand gestelde
gezalfde Jezus,
21.die de hemel genoodzaakt is
aan te nemen tot de tijden van het
weer tot opstaan brengen van alle (dingen)
waarvan God gepraat heeft door de mond
van de heilige profeten vanaf de wereldtijd.
22.En Mozes sprak, dat
een profeet voor jullie zal doen opstaan
de machtiger God vandaan van de
broederverwanten van jullie zoals ik;
HAND 3
van hem zullen jullie horen
volgens alles zoveel hij zal
bepraten tot jullie[30].
23.Maar het zal geschieden,
alle lichaamziel, indien zij niet
horen zou naar die profeet
zal in ellende gebracht worden
buiten het volk[31].
24.En ook alle profeten
vandaan van Samuël en van die in de reeks
zovelen er gepraat hebben,
ook zij hebben omgeboodschapt deze dagen.
25.Jullie geschieden (als) stichkinderen
van de profeten en van de instelling* *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT[32]
dat God ingesteld heeft voor de omvamenden
van jullie, zeggend tot Abraham:
in jouw kiemsel zal ik inzegenen* *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàK
alle omvamingen* van het land[33]. *Gr.patria
26.Voor jullie het eerst heeft God,
doende opgestaan hebben
zijn heerdienaar*, afgezonden hem, *Gr.pais=Hebr.NgèBèD
HAND 3,4
die inzegent jullie om je af te keren
vandaan jullie slechtheden.
4.1.Maar terwijl zij praten tot het volk,
kwamen bij hen staat de priesters
en de legerschareaanvoerder van de
tempel en de Sadduceeën,
2.tobbende doordat zij leren het volk
en omboodschappen in Jezus
de opstanding vandaan-van de lijfdoden,
3.en zij wierpen op hen de handen
en zij stelden in hoede tot de morgen,
want de avond geschiedde reeds.
4.Velen van die hoorden de inbreng
vertrouwden en er geschiedde
een getaal van de mannen
ongeveer vijf duizend.
5.En het geschiedde op de morgen
dat samen gevoerd werden
hun vooraangaanden en ouden
en schriftgeleerden in Jeruzalem,
6. en Annas de vooraangaand priester
en Kajaphas en Johannes en Alexander
en zovelen geschiedden uit de
vooraangaand priesterlijke geschiedronde,
7.en hen die zij hadden doen staan
in het midden vroegen zij na*: *Gr.punthanomai=Hebr.DáRàSh
in hoedanige kracht of in hoedanige naam
maakten jullie dit?
8.Toen sprak Petrus vol geworden
van beluchting heilig tot hen:
9.Vooraangaanden van het volk
en ouden, aangezien wij vandaag
peilend beoordeeld worden
op een goedwerk aan een onvast
mens, waarmee hij bevrijd werd,
10. moet het volkènd geschieden
voor jullie allen en voor het volk
Israël, dat in de naam van Jezus
Christus de Nazarener, die jullie
kruispaalden, die God heeft doen opstaan
vandaan van de lijfdoden, door hem
is hij staande gebleven
voor jullie vertegenwendiging* *Gr.enoopion=Hebr.LiPh’NéJ
in orde*. *Gr.ugiès=Hebr.SháLéM.
11.Hij geschiedt (als)
de steen die geminacht wordt
door jullie de huizenmakers,
die geschiedt tot eerstdeel
HAND 4
van de hoek.[34]
12.En niet geschiedt er
in geen andere naam bevrijding;
want er geschiedt geen andere naam
onder de hemel gegeven
bij de mensen bij wie het
noodzakelijk is dat wij bevrijd worden.
13.En beschouwende* nu *Gr.theooreoo + (meestal) Hebr.
de-allesverwoording[35] van Petrus [CháZáH.
en Johannes en vernemende
dat zij (als) ongeletterde mensen
geschieden en (als) eigenonderrichten* [36], *Gr.idiootès, geen Hebr.woord.
verwonderden zij zich en herkènden
hen dat zij samen met Jezus geschiedden
14.en een menselijke bekijkend
met staande deze verpleegde, hadden zij
niets tegen te spreken.
15.Bevolen hebbend hen buiten het
sanhedrin[37] vandaan te komen,
wierpen zij op tegenover elkaar
zeggende:
16.wat zullen wij maken met deze mensen?
Dat er immers een volkènd kenteken
is geschied door hen, is voor allen die
neerhuizen in Jeruzalem te voorschijn
gekomen, en niet hebben wij de kracht
te loochenen.
17.Maar opdat het niet bij meer
uitgedeeld worde in het volk,
moeten wij vergramd zeggen* aan hen *Gr.apeileoo=Hebr.ZáNgàM
niet meer te praten op deze naam
tot iemand van de mensen.
18. En hen geroepen hebbend
gaven zij hen de boodschap
in het geheel* niet luidruchtig te zijn
en niet te leraren op de naam van
Jezus.
19.Maar Petrus en Johannes zich
toebuigend spraken tot hen: of
het gerechtvaardigd geschiedt
HAND 4
voor de vertegenwendiging van God
naar jullie te horen meer dan naar
God, oordeelt;
20.niet de kracht hebben wij immers
om wat wij gezien hebben en gehoord
niet te bepraten.
21.En nog vergramder zijnde lieten
zij los hen, niet vindend hoe zij
zouden straffen hen, vanwege het volk,
omdat allen dunkzwaarte geven aan
God bij wat geschied was.
22.Want als een van meer dan veertig
jaren geschiedde mens, bij wie
geschied was dit kenteken van genezing.
23.Losgelaten kwamen zij bij de eigen
mensen en zij legden voor* hoeveel *Gr.apangngelloo=Hebr,NáGàD
tot hen de vooraangaande priesters
en de ouderen spraken.
24.En zij die het hoorden droegen
gelijk van gemoed hoog heen een stem
tot God en spraken:
Heer*, jij die maakt de hemel *Gr.despotès (in de zin van heerser)
en land en de zee en al-af de (dingen)
in hen[38],
25.die door de heilige beluchting
van de mond van onze omvamende
David jouw dienaarkind* spreekt: *Gr.pais = Hebr.NgèBèD = heerdienaar
Waarom rumoerden* naties *Gr.phruazoo = Hebr.RáGàSh
en vinden volken belangrijk
loze dingen?
26.Staande bleven de koningen
van het land en de vooraangaanden* *Gr.archontes
voeren samen bij het zelfde
tegen de machtiger en tegen de
gezalfde* van hem.[39] *Gr.Christos=Hebr.MeShiàCh
27.Zij voerden samen immers
in waarachtigheid in deze stad
op tegen jouw heilig dienaarkind,
die jij gezalfd hebt: Herodes
en ook Pilatus met de naties en
de volken van Israël
28.om te maken hoeveel jouw hand
HAND 4
en besluit tevoren begrensden
om te geschieden.
29.En nu, machtiger, zie toe
op hun vergramdheden en geef
aan jouw heerdienaren met alle
allesverwoording te bepraten
jouw inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBáR
30.waarin jij uitstrekt de hand
tot het geschieden van
genezing en kentekenen* *Gr.sèmeion = hebr. AóWT
en godsblijken* door *Gr.teras = hebr.MóWPhéT
jouw heilig dienaarkind[40] Jezus.
31.Terwijl zij hun noden
voorlegden, werd aan’t wankelen
gebracht de opstaanplaats*, *Gr.topos = Hebr, MáQóWM
waarop zij samengevoerd geschiedden,
en vol werden gemaakt* allen *Gr.pimplèmi = Hebr.MáLéA
van de beluchter(-ting) heilig,
en zij bepraatten het inbrengwoord
van God met allesverwoording.
5
32.Van de veelheid van vertrouwenden k-5
geschiedde hart en lichaamziel
(als)één-enkele en niet tot iets van wat
voorhanden was voor hem zei hij
(als)eigen te geschieden, maar voor hen
geschiedde al-af (de dingen)
bondgenootschappelijk*. *Gr.koinos = (hier) Hebr.CháBuWR
33.En met grote kracht geven af
het getuigenis de afgezondenen
over de opstanding van de machtiger
Jezus.
34.En grote vreugde geschiedde
bij hen allen, want niet geschiedde
iemand in nood bij hen, want zovele
verwervers van veldstreken of van
huizen er voorhanden waren, (die)
verkopende droegen zij aan
de waarde van de te gelde gemaakte
(dingen)
35. en zij legden (het) langs
de voeten van de afgezondenen.
En doorgegeven werd aan ieder
voorzover iemand behoefte had.
36.En Jozef, die Barnabas geroepen
HAND 4,5
werd vandaan van de
afgezondenen, dat is vertolkt
stichtzoon van toeroeping[41],
een Leviet, Cyprioot naar
afkomstgeschiedenis*, omdat *Gr.genos=Hebr.DóWR
hem voorhanden was een akker,
37.(die)verkocht hebbend, droeg hij
aan de gebruikswaarde en hij
legde (het) bij de voeten van
de afgezondenen.
5.1.Maar iemand, een man,
met de naam Ananias samen met
Saphira zijn vrouw verkochten
verworvenheid*, *Gr.ktèma=Hebr.QeNáH
2.en hij fraudeerde met de waarde
met mede-volkènnen van de vrouw
en dragend een zeker deel stelde hij
(dat)langs de voeten van de afgezondenen.
3.Maar Petrus sprak: Ananias,
waardoor heeft vol gemaakt de
aanklager jouw hart dat jij beliegt
de heilige beluchting en fraudeert
met de waarde van de veldstreek?
4.En bleef het geblevene aan jou
niet ook te gelde gemaakt
in jouw bevoegdheid voorhanden?
Waarom stel jij in jouw hart deze
zaakdaad? Niet belieg jij mensen
maar God.
5.En Ananias, horende deze inbreng-
woorden, vallende ontlichaamzielde;
en er geschiedde groot ontzag bij allen
die (het)hoorden.
6.Opstaande haalden de jongelingen
hem bijeen en uitdragende
begroeven zij (hem).
7.Maar er geschiedde een afstand
van ongeveer drie uren en zijn
vrouwmenselijke niet volkènnend
wat geschied was, kwam binnen,
8.en Petrus boog zich toe naar haar:
spreek tot mij, of jullie voor zoveel
de veldstreek hebben afgegeven?
HAND 5
En de vrouwmenselijke sprak: ja
zoveel.
9.En Petrus tot haar: waarom dat
er overeen gestemd werd bij jullie
te beproeven de beluchting van
de machtiger? Zie de voeten van
die begraven de manmenselijke
van jou op de deuropening en zij
zullen uitdragen jou.
10.En zij viel dadelijk bij zijn voeten
en ontlichaamzielde; en binnengekomen
vonden de jongeren haar lijfdood
en uitgedragen hebbend begroeven zij
bij de-manmenselijke van haar.
11.En er geschiedde ontzag groot bij
geheel de geroepenschap* en bij allen *Gr.ecclesia=Hb.QáHáL(afstemming)
die hoorden deze (dingen).
12.En door de handen van de
afgezondenen geschiedden kentekenen* *Gr.sèmeion = ehbr. AóWT
en godsblijken* vele in het genotenvolk**; *Gr.teras=Hebr.M╬WphéT;**Gr.laos=
en zij geschiedden gelijk van gemoed [NgàM
in de gaanderij van Salomo.
Maar van de overigen durfde niemand
aan te kleven* bij hen, maar groot maakte* *Gr.megalunoo=Hebr.GáDàL (hiph.)
hen het genotenvolk.
14.En bij-gesteld werden meer vertrouwenden
op de machtiger, volheden van mannen
en van vrouwen.
15.Zodat zij ook naar de straatwijdten
uitdragen de onvasten en stellen op
neervlijgelegenheden en matrassen,
opdat als Petrus komt ook maar het
schemerdonker* zou beschemeren *Gr.skia=Hb.TséL
iemand van hen.
16.En samenkwam ook de volte van
de omstreek-steden van Jeruzalem,
aandragend onvasten en bekrioelden
door beluchtingen onrein, welke
werden verpleegd allen.
17.En opgestaan zijnde werden k-6
de vooraangaand priester en allen
die samen met hem (zijn), de
aanwezige pakbaarheid* van de *Gr.hairesis = haeresie
Sadduceeën, getroffen door ijver
18.en zij wierpen toe de handen
op de afgezondenen en zij stelden
hen in publieke hoede.
19.Maar een werkbode van de machtiger
opende de nacht door de deuren
HAND 5
van de waarhoudplaats en hen
naar buiten voerend sprak hij:
20.gaat heen en bepraat staande
in de tempel voor het genotenvolk
al-af de woordinbrengen van dit leven.
21.En gehoord hebbend (dit) kwamen
zij binnen de ochtend door naar de
tempel en leraarden.
En de vooraangaand priester en die
samen met hem, toen zij te geschieden
kwamen, riepen samen het sanhedrin
en de (raad van)grijsaards van de
stichtkinderen van Israël[42], en zij zonden af
naar het publiekshuis om hen mee te voeren.
22.Maar de handlangers, tot geschieden
gekomen, vonden hen niet in de
waarhouding.
23.En verkeerd zijnde legden zij voor* *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD
zeggende dat “het publiekshuis vonden
wij gesloten in alle onwankelbaarheid
en de waarhouders staande bij de
deuren, maar geopend hebbend vonden
wij binnen niemand”.
24.En toen zij hoorden deze inbrengwoorden
waren èn de legerschareaanvoerder èn
de vooraangaande priesters zonder uitweg
omtrent hen, hoe dit geschied zou zijn.
25.En iemand, tot geschieden gekomen,
legde voor aan hen, dat “zie de mannen
die jullie gesteld hebben in de waarhouding,
geschieden in de tempel, staande en
lerarend het genotenvolk”.
26.Toen, weggekomen, voerde de leger-
schareaanvoerder hen mee, niet met geweld,
want zij hadden ontzag voor het genotenvolk,
opdat zij niet gestenigd zouden worden.
27.En hen meegevoerd hebbend deden zij
hen staan in het sanhedrin.
28.En hen bevroeg de vooraangaand priester
zeggend: in een boodschap hebben wij
de boodschap gegeven aan jullie om niet
te leraren in deze naam, en zie jullie hebben
vol gemaakt Jeruzalem van jullie leer,
en jullie besluiten op te voeren op ons
HAND 5
het roodbloed van deze mens.
29.Maar Petrus, zich toebuigend, en de
afgezondenen spraken: het is
noodzakelijk om meer overtuigings-
voorrang te geven aan God dan aan
mensen.
30.De God van de omvamenden van ons
heeft doen opstaan Jezus, aan wie
jullie de hand sloegen (hem)hangend* *Gr.kremaoo=Hebr.TáLáH
op hout[43].
31.Deze heeft God (als) een vooraangaander
en een bevrijder omhoog gebracht
aan zijn rechter (hand) om te geven
besefverandering aan Israël en verduwing
van verwaardingen.
32.En wij geschieden (als) getuigen van
deze woordinbrengen*, en de heilige *Gr.logoi=Hb.DeBháRieJM
beluchter die heeft gegeven God aan
wie overtuigingsvoorrang geven aan hem.
33.Maar zij gehoord hebbend werden
doorzaagd[44] en besloten, dat zij (hen)
zullen oppakken.
34.Maar iemand in het Sanhederin
een pharizeeër met de naam Gamaliël,
een wetsuitlegleraar,opgestaan zijnde,
gewaardeerd door al-af het volk, beval
de mensen een weinig naar buiten
te doen[45];
35.en hij sprak tegen hen: mannen
Israëlieten, houdt vast voor jullie zelf
bij deze mensen hoe jullie aanstaande
zijn met de zaak bezig te zijn.
36.Vóór deze dagen immers stond op
Theudas, zeggend zelf (als)iemand te
geschieden, bij wie aanvlijde een boekstaving
HAND 5,6
van mannen van ongeveer
vier honderd, die opgepakt werd,
en allen zovelen als er overtuigd
waren van hem, raakten los
van elkaar en zij geschiedden tot
niets.
37.Na hem stond op Judas de
Galileeër in de dagen van de
afschrijving en hij deed afstand nemen
volk laat achter hem; en ook deze
ging teloor en allen zovelen als er
overtuigd waren van hem, werden
verstrooid.
38.En deze (dingen) nu zeg ik jullie:
neemt afstand vandaan van deze mensen
en verduwt hen, omdat indien geschiedde
uit mensen dit besluit of dit werk, het
zal worden ontlost.
39.Maar indien het uit God geschiedt,
zullen jullie niet de kracht hebben hen
te ontlossen, opdat jullie niet ook
godsbetwisters* zullen worden bevonden, *Gr.machos = Hebr. RieJB
en zij werden overtuigd door hem.
40.En erbij geroepen hebbend de apostelen
afranselend gaven zij de boodschap
niet te praten op de naam van Jezus
en zij lieten (hen)los.
41.En zij nu gingen heen zich verheugend
vandaan van de vertegenwendiging van
het sanhedrin, omdat zij verwaardigd
werden om de naam van onwaarde te worden.
42.En alle dag in de tempel en aan huis
stopten zij niet (als)lerarende en goednieuws
brengende (nl.)de Christus (gezalfde) Jezus.
7
6.1.En in die dagen, toen veel werden k-7
de leerlingen geschiedde er gemurmureer* *Gr.goguzoo = Hebr. LuWN
van de Grieken tegen de Hebreeën,
omdat voorbij gekeken worden in de
dagelijkse bediening hun weduwen.
2.En erbij geroepen hebbend de veelheid
van de leerlingen spraken de twaalf:
niet geschiedt het geschikt, dat wij
verlaten hebbend het inbrengwoord
van God tafels bedienen.
3.Maar ziet om, broederverwanten,
naar mannen uit jullie, zeven betuigd
als vol van beluchting en wijsheid,
die wij aanstellen bij deze behoefte.
HAND 6
4.Maar wij zullen bij het gebed
en bij de bediening van het inbrengwoord
sterk blijven.
5.En geschikt gevonden werd het
inbrengwoord voor de vertegenwendiging
van al de veelheid, en zij kozen uit
Stephanus, een man vol vertrouwen
en heilige beluchting, en Philippus
en Prochoros en Nikanor en Timoon en
Parmenon en Nikolaus, een erbij gekomen* *Gr.prosèlutos > proseliet
Antiochieër,
6.die zij deden staan voor de vertegenwendiging
van de afgezondenen, en gebeden hebbend
legden zij op hen de handen.
7. En de woordinbreng* van God nam toe, *Gr.logos=Hebr.DáBháR
en voller werd gemaakt de boekstaving* van de *Gr.arithmos=Hebr.SéPhèR
leerlingen in Jeruzalem machtig*. En een *Gr.sphodra=Hebr.MeAoD[46]
krioelmenigte van de priesters werden
gehoorzaam door het vertrouwen.
8.En Stephanus volledig van goede-gunst* *Gr.charis=Hebr.ChèSèD
en van kracht* maakte godsblijken** en *Gr.dunamis=Hebr.KoàCh; **Gr.teras=
kentekenen* grote bij het volk. *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT.[Hb.MoPhéT
9.En op stonden sommigen vandaan van
de synagoge, zo gezegd, van de Libertijnen[47]
en van Cyreneeërs[48] en van de Alexandrijnen,
en van hen die vandaan-van Cilicië[49] en
van Azië[50] (waren), die zoeken naar
Stephanus,
10.en niet hebben zij het vermogen te
weerstaan aan de wijsheid en aan de
beluchting, waarmee hij praat.
11.Toen wierpen zij op mannen die
zeggen dit: “wij hebben gehoord dat hij
praat woordinbrengen* die smaad beweren *Gr.rèma = Hebr.DáBháR
over Mozes en God”.
12.En zij bewogen tezamen het volk en de
ouderen en de schriftkenners, en toen zij
erbij waren komen staan, ropten* zij hem mee *Gr.sunarpazoo=Hb.GáZàL
en voerden (hem) naar het sanhedrin,
HAND 6,7
13.En er stonden leugenachtige getuigen
die zeggen: Deze mens houdt geen ruststop
pratend woordinbrengen tegen deze heilige
plaats* en de wetsuitleg. *Gr.topos = Hebr.MáQóWM(opstaan-
14.Wij hebben gehoord toen hij zei dat [plaats.
Jezus de Nazoreeër[51] zelf ontlossen zal
deze plaats en vervangen zal de gewoonten
die overgeleverd heeft aan ons Mozes.
15.En toen staarden naar hem allen die
neerzaten in het sanhedrin, zagen zij zijn
vertegenwendiging* als de vertegenwendi- *Gr.prosoopon = hebr.PaNieJM
ging van een bodewerker*. *Gr.angngelos=Hebr.MàLeÁK
7.1.En de vooraangaand priester sprak: k-8
zijn deze (dingen) zo?
2.En hij beweerde:
Mannen broederverwanten en omvamenden
hoort: De God van de dunkzwaarte heeft
zich laten zien aan onze omvamende
Abraham, die geschiedde in Mesopotamië
alvorens hij neerhuisde in Haran,
3.en hij-sprak tot hem: kom weg vandaan
van jouw land en van jouw mede-geschied-
ronde, en heen naar het land dat ik
aan jou zal tonen[52].
4.Toen weggekomen vandaan van het land
van de Chaldeeën huisde hij neer in Haran[53].
En vandaar na het sterven van de omvamende
van hem verhuisde hij hem naar dit land
waarin jullie nu neerhuizen.
5.En niet heeft hij gegeven aan hem
een wettig aandeel daarin ook niet
een trede van een voet[54], en hij
beloofde om het te geven aan hem
HAND 7
tot houvast*, en aan zijn kiemsel *Gr.kataschesis = Hebr. AàCh’ZáH[55]
samen met hem[56], terwijl niet geschiedde
voor hem een boreling.
6.Maar gepraat heeft alzo God,
dat geschieden zal zijn kiemsel (als)
voorbijgaandhuisbewoner in een land
dat andersdoet[57], en zij zullen heerdienen
dat en kwaaddoen vier honderd jaar[58].
7.En de naties die zij dan heerdienen
oordeel ik[59]; God sprak: en na deze
(dingen) zullen zij wegkomen en
zullen zij mij dienen* in deze plaats[60]. *Gr.latreuoo = (hier) Hebr.NgáBhàD
8.En ik heb gegeven aan hem een
instelling* van besnijdenis en zo *Gr.diathèkè = Hebr. BeRieJT[61]
bracht hij tot geschieden* IzaäK en *Gr.gennaoo = Hebr. JáDàD (hiphil)[62]
hij besneedt hem op de achtste dag[63],
en Izaäk Jakob en Jakob de twaalf
vooraangaande omvamenden*. *Gr.patri-archos = Hebr. AáBh.
9.En de voraangaande omvamenden
naijverig op Jozef gaven weg hem
HAND 7
naar Egypte[64].
10. En God geschiedde samen
met hem[65] en hij pakte weg
hem uit al zijn beëngingen, en
hij heeft gegeven aan hem
goede-gunst* en wijsheid tegenover *Gr.chraisma = hebr. ChèSèD
Pharao koning van Egypte en
hij stelde aan hem tot aanvoerder
over Egypte en geheel zijn huis[66].
11.En er kwam honger* in geheel *Gr,limos (= peina)= Hebr. RáNgàB
Egypte en Kanaän[67] en een beënging
groot, en niet vonden voedsel* *Gr,chortasma = Hebr. MieS’PhóWA
de omvamenden van ons.
12.En toen Jakob hoorde dat er
koren geschiedde in Egypte[68]
zond hij af onze omvamenden
voor het eerst.
13.En bij de tweede deed zich
volkènnen Jozef bij zijn
broederverwanten[69], en te voorschijn
geschiedde aan de Pharao
de geschiedronde* van Jozef. *Gr.genos = Hebr.DóWR
14.En heengezonden hebbend riep
Jozef samen Jakob zijn omvamende
en al-af de mede-geschiedronde
in vijf en zeventig lichaamzielen*[70]. *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
15.Omlaag trad Jakob naar Egypte,
en hij zelf overleed* en de ons *Gr.teleutaoo
omvamenden en zij werden over-
gebracht naar en bijgesteld in de
gedachtenisplaats*[71] waarover Gr.mnèmeion=Hebr.QèBhèR=graf
onderhandeld had Jakob de waarde
van het zilvergeld van de kant van
HAND 7
de stichtzonen van Hemmoor te
Sichem[72].
17.Maar toen lijfna was de tijd* *Gr.chronos
van de belofte, die gelijkgevend
gezegd had God aan Abraham,
nam toe het volk en werd vol
gemaakt in Egypte,
18.tot dat opstond een andere koning,
in Egypte, die niet volkènde Jozef[73].
19.Hij, listigwijs behandelend[74] de
geschiedronde* van ons, heeft het kwaad *Gr.genos = Hebr. DóWR
gedaan aan de omvamenden van ons,
van het weggelegden[75] maken van hun
kindjes om ze niet ten leven te doen
geschieden*[76]. *Gr.zooiogoneoo=Hebr.CháJáH(hiphíl)
20.In dat tij* werd tot geschieden *Gr.kairos=Hebr. NgéT
gebracht Mozes en hij geschiedde
knap[77] voor God.
Hij werd opgevoed drie maanden
In het huis van de omvamende*. *Zie Ex.2:2
21.Toen hij weggelegd was,
droeg hoog-heen hem de dochter
van pharao en zij voedde op hem
voor haarzelf tot stichtzoon.[78]
22.En onderricht werd* Mozes *Gr.paideuoo = Hebr. JáSàR
met alle wijsheid* van de Egyptenaren, *Gr.sophia = Hebr. ChåK’MáH
en hij geschiedde krachtig in zijn
inbrengwoorden* en werken**. *Gr.logos =Hebr. DáBháR; **Gr.ergon
23.Maar toen volledig was voor hem [= Hebr.PáNgáL
een veertigjaren tijd*, trad’t op in *Gr.chronos = (ook) Hebr. NgéT
zijn hart om toezicht te houden* op *Gr.episkopeoo =Hebr. PáQàD[79]
HAND 7
de broederverwanten van hem
de stichtzonen van Israël[80].
24.En ziende iemand onrechtmatig
lijdend verdedigde hij (hem), en
hij maakte rechtzetting voor hem
die afgetobd werd, toen hij de
Egyptenaar versloeg*[81]. *Gr.patassoo= Hebr.NáKáH
25.Hij legde uit, dat verstaan
de broederverwanten, dat God
door zijn hand zal geven bevrijding* *Gr.sootèria = hebr. TeShuàNg
aan hen.
26.En de aankomende dag werd hij
gezien door hen, terwijl zij twisten*. *Gr.machomai=Hebr.RieJB
En samen verving[82]hij om hen tot vrede,
sprekend: mannen (als)broederverwanten
geschieden jullie. Waarom behandeelen
jullie onrechtmatig elkaar?
27.Maar die onrechtmatigt behandelt
de metgezel* wees hem af, sprekend: *Gr.plèsion = Hebr, RéàNg
Wie heeft aangesteld jou tot vooraanganger* *Gr.archoon
en regelsteller* bij ons? *Gr.dikastès = Hebr. ShoPhéTh
28.Niet oppakken[83] wil jij mij op de
manier waarop jij oppakte gisteren
de Egyptenaar?[84]
29.En(toen) vluchtte Mozes bij dit
inbrengwoord* en hij geschiedde *GR.logos=Hebr.DáBháR
als voorbijgaand huisbewoner* in het *Gr.paroikos
land Midian[85], waar hij tot geschieden
bracht twee schtichtzonen.
30.En toen volledig werden veertig jaren.
werd gezien door hem in de inbrengleegte* *Gr.erèmos=Hebr,MieD’BàR
van de berg Sinaï een werkbode* *Gr.angngelos=Hebr.MàLæAàK
in een vlam* van vuur van een *Gr.phlox = Hebr.LáHàBh
sinaïdoorn*. [86] *Gr.batos = Hebr. SieNáH
HAND 7
31.En Mozes (dit)ziende verwonderde
zich over dit gezicht; toen hij erbij kwam
om er besef van te krijgen, geschiedde
de stem van de machtiger:
32.Ik(ben) de God van de omvamenden van jou,
de God van Abraham en Izaäk[87].
En Mozes rillerig geschiedend durfde niet
besef te krijgen.
33.En tot hem sprak de machtiger*: *Gr.kurios = Hebr.AæDóWNáJ
maak los de schoen van jouw voeten;
want de opstaanplaats* waarop jij *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
staat, geschiedt (als) geheiligd* land. *Gr.hagios = Hebr. QáDóWSh
34.Ziende zie ik de gebogenheid*
van mijn genotenvolk* in Egypte *Gr.laos = Hebr. NgàM
en zijn gekreun heb ik gehoord en
ik ben neer getreden om weg te pakken
hen en nu hier heen ik zend af jou
naar Egypte.[88]
35.Deze Mozes, die zij verloochend hebben,
sprekende: Wie heeft jou aangesteld tot
vooraanganger en regelsteller?[89] deze
heeft God en als vooraanganger* en als *Gr.archoon
loskoper* afgezonden met de hand *Gr.lutrootès = Hebr.PáDóWN
van een werkbode* die gezien werd *Gr.angngelos = Hebr.MáL’AàK
door hem in de sinaïdoorn*. *Gr.batos = Hebr. SsiNàH
36.Hij heeft hen uitgevoerd gemaakt
hebbend godsblijken en kentekenen
in het land Egypte[90], en in de Rode
Zee[91] en in de inbrengleegte* *Gr.erèmos = Hebr.MiD’BàR
veertig jaar[92].
37.Mozes geschiedt (als) degene
die sprak tot de stichtkinderen van
Israël: Een profeet voor jullie
zal doen opstaan God vandaan van
jullie broederverwanten
HAND 7
als mij.[93]
38.Hij geschiedt (als) degene
die geschiedt in de geroepenschap* *Gr.ecclesia = Hebr.QáHáL
in de inbrengleegte* samen met *Gr.erèmos = Hebr. MiD’BàR
de werkbode die praat met hem
op de berg Sinaï en de omvamenden
van ons, die levende inbrengwoorden* *Gr.logion = Hebr.DáBáR
ontving om te geven aan jullie,
39.voor wie niet wilden als
gehoorgevenden te geschieden de
omvamenden van ons, maar
zij stelden (hem) weg en keerden
terug in hun harten naar Egypte[94],
40.sprekende tot Aäron, maak
voor ons goden* die heen gaan *Gr.theoi = Hebr.AæLoHieJM
voor ons uit; want deze Mozes,
die ons heeft uitgevoerd uit het
land Egypte, niet volkènnen wij
wat met hem geschied is.[95]
41.En zij maakten een stierkalf[96]
in die dagen en zij deden opgaan* *Gr.anagoo = (hier) Hebr. NgáLáH
HAND 7
slachtgave*[97] voor het idool, en zij *Gr.thusia = Hebr. ZèBàCh
verheugen zich in de werken
van hun handen.
42.Maar God keerde om en heeft
overgeleverd hen om te dienen
de legerschare van de hemel[98]
zoals geschreven is in een staafboek* *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR
van de profeten,
niet hebben jullie gevilds* en slachtgaven *Gr.sphazoo = Hebr. SháChàTh
aangedragen* voor mij veertig jaren
om de inbrengleegte*, huis Israël, *Gr.erèmos = hebr. MieD’BàR
43.en nemen jullie op de tent van
Moloch en het gesternte van de God
Rompha, de voorbeelden* die jullie *Gr.tupos
maakten om te te bukken* voor hen? *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH
en ik verhuis jullie voorbij Babylon.[99]
44.De tent van het getuigenis geschiedde
voor de omvamenden van ons in de
inbrengleegte, zoals doorzette hij die
praat met Mozes om haar te maken
volgens het voorbeeld* dat hij had *Gr.tupos = (hier) Hebr.TàB’NieT =
gezien,[100] [stichtvorm.
45.welke aangenomen hebbend
ook binnengevoerd hebben onze
omvamenden samen met JèSous[101]
in de omgrijping* van de naties, *Gr.kataschesis = Hebr. AàCh’ZáH
die opzij gesteld heeft God
voor de vertegenwendiging van
de omvamenden van ons, tot
de dagen van David,
46.die vond goede-gunst* voor
de vertegenwendiging van God
en hij wenste te vinden een
woontent voor het huis van
Jakob[102].
47.Maar Salomo huisstichtte
HAND 7
voor Hem een huis[103].
48.Maar de opperste huiswoont
niet in handgemaakte (dingen),
zoals de profeet zegt:
49.De hemel is voor mij de troon* *Gr.thronos = Hebr. KieSSéA
en het land is het voetstuk* voor *Gr.hupopodion = Hebr.HæDoM
mijn voeten.
Hoedanig huis zullen jullie huisstichten* *Gr,oikodomew = Hebr. BáNáH
voor mij, zegt de machtiger,
of welke (is) een plaats voor mijn
rust?[104]
50.Heeft niet mijn hand gemaakt
dit alles?[105]
51.Stijfhalzigen en onbesnedenen* *Gr.aperotmètos = Hebr. NgáRàL
van harten en van oren, altijd
wantrouwend de heilige beluchter,
zoals jullie omvamenden ook jullie.
52.Wie van de profeten hebben
jullie omvamenden niet vervolgd?
En zij hebben vermoord hen die
tevoren aankondigde de komst
van de rechtvaardige, van wie jullie
nu overleveraars en doders geworden
zijn;
53.jullie die aannamen de wetsuitleg* *Gr.nomos = Hebr. TóWRáH
bij doorzetting van werkboden,
en niet hebben jullie die waar gehouden*. *Gr.phulattoo = Hebr. SháMàR
54.Maar zij deze (dingen) horende,
werden doorgezaagd aan hun harten
en zij knarsten* de tanden bij hem. *Gr.bruchoo = Hebr. CháRàQ
55.En voorhanden zijnde volledig
vervuld van heilige beluchting,
starend naar de hemel zag hij
de dunkzwaarte van God en Jezus
staande vanaf de rechter (hand)
van God en hij sprak:
56.Zie ik schouw de hemelen geopend
en de stichtzoon van de menselijke
vanaf de rechter (hand) van God
staande.
56.En schreeuwende met grote stem
hielden zij samen hun oren en
drongen aan gelijk van gemoed
op hem.
58.En hem uitgeworpen hebbende
HAND 7,8
buiten de stad hebben zij stenen
geworpen.
En de getuigen legden af hun
gewaden langs de voeten van
een jongeling, aangeroepen
(als) Saulus.
59.En zij stenigden Stefanus, die
uitroept en zegt: Machtiger Jezus,
ontvang mijn beluchting.
60.Gesteld hebbend de knieën
schreeuwde hij met grote stem:
Machtiger houdt niet staande
voor hen deze verwaarding.
En dit gesproken hebbend,
sliep hij in.[106]
8.1.En Saulus geschiedde (als)
een goeddunkende van zijn
oppakking.
En er geschiedde op die dag een k-9
vervolging groot bij de geroepenschap* *Gr.ecclesia = Hebr. QáHáL
in Jeruzalem.
En allen werden uitgezaaid* volgens *Gr.diaspeiroo (vgl.diaspora)
de streken van Judea en Samaria,
behalve de-afgezondenen.
2.En mannen welnemend verzorgden
samen Stefanus en zij maakten
een rouwstoten groot over hem.
3.Maar Saulus molesteerde[107] de
geroepenschap de rij af de huizen
binnengaande, wegslepend en mannen
en vrouwen overleverend in waarhouding*.
8
4.En zij nu die uitgezaaid werden
HAND 8
kwamen verder het inbrengwoord* *Gr.logos = hebr. DáBhàR
goednieuwsboodschappend.
5.En Philippus, afgekomen naar
de stad Samaria, verkondigde
aan hen de christus*. *Gr.christos=Hb.MàShiàCh
6.En de krioelmenigten hielden vast
aan de gezegde (dingen) door
Philippus gelijk van gemoed als zij
horen en bekijken de kentekenen
die hij maakt.
7.Want velen van wie hebben
onreine beluchtingen die schreeuwen
met een grote stem, kwamen eruit.
En velen verlamden en hinkenden
werden verpleegd.
8.Er geschiedde veel vreugde in deze
stad.
9.En een zekere man met de naam
Simon was tevoren voorhanden
in de stad, bezweringen doende,
en buiten zichzelf doende staan
de natie van Samaria, zeggende
dat hij zelf geschiedt (als) iemand
(die)groot) is,
10.aan wie allen vasthouden vandaan
van klein tot groot, zeggende: deze
geschiedt (als) de kracht van God,
die groot geroepen wordt.
11.En zij hielden vast aan hem
gedurende de aan de maat zijnde tijd
door hen met bezweringen
buiten hen zelf te doen staan.
12.Maar toen zij vertrouwden op
Philippus, die goednieuws boodschapte
omtrent het koningschap/-rijk* van God *Gr.basileia=Hb.MàL’KuWT
en omtrent de naam Jezus Christus,
werden gedompeld en mannen en vrouwen
13.Maar Simon ook zelf vertrouwde
en gedompeld geschiedde hij sterk
blijvend bij Philippus, en beschouwend
de kentekenen en de krachten groot
die geschied waren, stond hij buiten zichzelf.
14.En de afgezondenen in Jeruzalem,
gehoord hebbend dat ontvangen had
Samaria de inbreng van God, zonden af
tot hen Petrus en Johannes,
15.die heen getreden zijnde toebaden
omtrent hen, opdat zij aannamen
geheiligde beluchting.
HAND 8
16.Nog niet immers was hij gevallen
op iemand van hen, (als) afgezonderd
gedompelden tot de naam van de
machtiger Jezus waren zij voorhanden.
17.Toen stelden zij de handen op hen
en zij namen aan geheiligde beluchting.
18.En Simon, ziende, dat door het
opstellen van de handen van de
afgezondenen de beluchting gegeven
wordt, heeft voor hen aangedragen
geldstukken, zeggend:
19.geeft ook aan mij deze bevoegdheid
opdat aan wie maar ik opstel de handen,
hij aanneemt de heilige beluchting.
20.Maar Petrus sprak tot hem: jouw k-11
zilver geschiede samen met jou tot
teloorgang, omdat jij het geschenk van
God uitgelegd* hebt als door geldstukken *Gr.nomizoo = Hebr. JáRáH
te verwerven*. *Gr.ktamai = Hebr. QáNáH
21.Niet geschiedt er voor jou deel noch
aandeel in deze inbreng, want jouw hart
geschiedt niet rechtuit*[108] tegenover God. *Gr.eutheia = Hebr. JáSháR
22.Verander van besef nu vandaan van
deze kwaadheid van jou, en vraag uit nood
van God, of dan afgelegd zal zijn voor jou
het besef van jouw hart.
23.Want tot een gal van bitterheid en
een samenkneveling van schending
zie ik jou geschieden.
24.En zich toebuigend sprak Simon:
vraagt uit nood jullie omtrent mij
tot de machtiger, opdat geenszins
opkomt op mij wat jullie gezegd
hebben.
25.Zij nu, toen zij betuigd hadden
en bepraat de inbreng van de machtiger,
keerden zij heen naar Jeruzalem
en vele dorpen van de Samaritanen
boodschapten zij goednieuws.
26.En een werkbode van de machtiger k-12
heeft gepraat tot Philippus, zeggend:
sta op en ga heen tegen middagtijd
op de neemweg* die afdaalt vandaan
van Jeruzalem naar Gaza; deze
geschiedt inbrengleeg.
HAND 8
27.En opgestaan ging hij heen. En zie
een Ethiopisch man een castraat* krachtig *Gr.eunouchos = Hebr.SáRieJS
van Candacee koningin van Ethiopië,
die geschiedde over al-af het schathuis* *Gr.gaza = Hebr.BiG’ZóWN
van haar, hij was gekomen zich
neerbukkend in Jeruzalem,
28.maar hij geschiedde heenkerend en
neergezeten op zijn oprij-tuig en
hij las op de profeet Jesaja.
29.En de beluchter sprak tot Philippus;
kom erbij en kleef aan* op dit *Gr.kollaoo = Hebr. DáBàQ
oprij-tuig.
30.En snel lopend hoorde Philippus
hem, oplezend Jesja de profeet en
hij sprak: Dus jij volkènt wat jij opleest?
31.Maar hij sprak hoe immers zou ik
kracht hebben, indien niet iemand
mij op weg voert? En hij riep toe,
dat Philippus, omhoog getreden, neerzit
samen met hem.
32.En (als)houdplek van de schtift die
hij oplas, geschiedde deze: als voorttrekdier* *Gr.probaton = Hebr. TsAóWN
ter villing* werd hij gevoerd en als een *Gr.sphazoo = Hebr. SháChàTh
lam* tegeover die scheert** hem stemmeloos, *Gr.amnos=Hebr. KáBàSh; **Gr.keiroo
alzo opent hij niet zijn mond. [=Hebr.GáZàZ.
33.In de gebogenheid* werd het oordeel *Gr.tapeinoosis= (hier)Hebr.NgáNàW
van hem weggepakt. Wie zal iets aanvoeren
over zijn geschiedronde? Omdat weggepakt
wordt vandaan van het land zijn leven.[109]
34.En zich toebuigend sprak de castraat
tot Philippus: ik heb jou nodig: omtrent wie
zegt de profeet dit? Omtrent zichzelf of
omtrent iemand anders?
35.En Philippus, geopend hebbend zijn mond
en vooraangegaan zijnde vandaan van deze
schrift, boodschapte hij (als)goednieuws
aan hem Jezus.
36.En toen zij heengingen langs de neemweg,
kwamen zij bij een of ander water;
(37)[110]en de castraat beweert: zie water.
HAND 8,9
Wat verhindert mij gedompeld te worden?
38.En hij beval dat de oprij-wagen staande
bleef en zij traden beiden omlaag naar
het water, en Philippus en de castraat,
en hij dompelde hem.
39.Toen zij omhoog traden uit het water,
ropte de beluchter van de machtiger
Philippus weg en niet meer zag hem
de castraat, want hij ging heen zijn
neemweg zich verheugend.
40.En Philippus werd gevonden te
Azoote, en er doorheen komend
goednieuwsboodschapte hij al-af
de steden tot zijn komen naar
Caesarea.
9.1.Maar Saulus nog luchtgevend k-13
aan vergramdheid* en aan moord *Gr.apeilè = Hebr.ZáNgàM
naar de leerlingen van de machtiger,
toegekomen naar de vooraangaand priester
2.wenste van zijn kant zendbrieven
in Damascus naar de synagogen,
opdat indien hij sommigen zou vinden
die van de neemweg geschieden,
mannen en vrouwen, gekneveld* *Gr.deoo = Hebr. AáSàR
voerde naar Jeruzalem.
3.Bij het heengaan geschiedde het
dat hij lijfnaderde* Damascus, *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàB
en plotseling ombliksemde* hem *Gr.astraptoo = Hebr. BáRàQ
een licht uit de hemel,
4.en vallend op het land hoorde hij
een stem* zeggende aan hem: *Gr.phoonè = Hebr. QóWL
Saul Saul, wat vervolg jij mij?
5.En hij sprak: (als)wie geschied jij,
machtiger? En hij: ik geschied
Jezus, die jij vervolgt;
6.maar sta op en kom in naar de stad,
en bepraat zal worden met jou
wat nodig is dat jij maakt.
7.En de mannen die met hem onderweg
waren, stonden perplex, horende
wel de stem, maar niemand
aanschouwende.
8.En Saulus werd tot opstaan gebracht
van het land, maar openend zijn
ogen bekeek hij niets. En bij de hand
voerende hem voerden zij hem binnen
in Damascus.
9.En hij geschiedde drie dagen niet
kijkend, en niet at hij en niet dronk hij.
HAND 9
10.En er geschiedde iemand een leerling k-26
in Damascus met de naam Ananias,
en tot hem sprak in een gezicht
de machtiger:Ananias. En hij sprak:
zie hier (ben) ik,machtiger.
11.En de machtiger sprak tot hem:
opgestaan ga heen in een steeg
die geroepen wordt de rechtuite* *Gr.eutheia = Hebr. JáSháR
en zoek in huize Juda Saulus
met de naam die uit Tarsus.
Want zie hij bidt.
12.En hij zag een man Ananias
genaamd binnen komende en
opleggende aan hem de handen,
opdat hij weer zou kunnen kijken.
13.Maar toe boog zich Ananias:
machtiger, ik hoorde vandaan
van velen omtrent deze man,
hoeveel kwade (dingen) aan de
geheiligden van jou hij maakte
in Jeruzalem.
14.En hier heeft hij bevoegdheid
van de kant van de vooraangaande
priesters om te knevelen al-af
hen die aanroepen jouw naam.
15.Maar tot hem sprak de machtiger,
ga heen omdat (als)uitgelezen gerei* *Gr.skeuè = Hebr. KeLieJ
deze geschiedt voor mij om op te
tillen mijn naam tegenover naties
en koningen en de-stichtkinderen
van Israël.
16.Want ik zal tonen aan hem
hoeveel noodzakelijk is dat hij
om mijn naam aan’t lijden is.
17.En Ananias kwam weg en
kwam binnen in het huis, en
opleggend op hem de handen,
sprak hij: Saul, broederverwant,
de machtiger heeft afgezonden mij,
Jezus die zich liet zien aan jou
op de neemweg waarop jij kwam,
opdat jij weer kan kijken en jij
vol zou worden van geheiligde
beluchting.
18.En regelrecht vielen af van hem
vandaan de ogen als schubben,
en hij keek weer, en opgestaan
werd hij gedompeld en genomen
hebbend voeding kreeg hij kracht.
HAND 9
19.En hij geschiedde samen met
de leerlingen in Damascus enkele dagen.
20.En regelrecht in de synagogen
verkondigde hij Jezus, dat hij geschiedt
(als) de stichtzoon van God.
21.En buiten zichzelf stonden allen
die toehoorden en zij zeiden:
Niet geschiedt deze (als)die uitroeide
in Jeruzalem hen die aanroepen
deze naam, en hierheen is gekomen,
opdat hij hen gekneveld voerde
naar de vooraangaande priesters?
22.Maar Saulus werd te meer
bekrachtigd en hij stortte ineen de
Judeeërs die huisden in Damascus,
dat deze geschiedt (als) de christus*. *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh=gezalfde
23.Maar toen volledig aan de maat* *Gr.ikanos = Hebr. DieJ
gemaakt waren de dagen, beraad-
slaagden de Judeeërs samen om hem
op te pakken[111].
24.Maar volkènd werd door Saulus
hun beraadslaging. En zij behoedden
ook de poorten dagen en nachten,
opdat zij hem oppakten.
25.En de leerlingen hem genomen
hebbend hebben hem door de muur
afgeduwd (hem) zakken latend
in een mand.
26.En toen hij kwam te geschieden
in Jeruzalem beproefde hij aan te
kleven* bij de leerlingen; en allen *Gr.kollaoo = Hebr. DáBàQ
hadden ontzag voor hem, niet
vertrouwend dat hij geschiedt
(als)leerling.
27.Maar Barnabas hem opgenomen
hebbend heeft hem gevoerd tot
de afgezondenen; en hij voerde aan
voor hen hoe op de neemweg* *Gr.hodos = hebr. DèRèK
de machtiger (hem) gezien had en dat hij
gepraat had met hem en hoe hij
in Damascus alles verwoordde
in de naam van Jezus.
28.En hij geschiedde samen met hen
ingaande en uitgaande in Jeruzalem,
alles verwoordend in de naam van
de machtiger,
HAND 9
29.en ook praatte hij en hij zocht
mede de Hellenen op; maar zij
namen ter hand om hem op te pakken[112].
30.En de broederverwanten, het
volkènnende, voerden af hem
naar Caesarea en zij zonden hem weg
naar Tarsus.
10
31.En de geroepenschap nu onder
geheel Judea en Galilea en Samaria
had vrede*, huis-gesticht en *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM
heengaande in ontzag voor de machtiger
en met de toeroeping van de geheiligde
beluchting werd zij vervuld.
32.En het geschiedde dat Petrus die
doorkomt over-al, ook afkomt
tot de geheiligden die huisden in
Ludda.
33.En hij vond daar een zeker man
met de naam Aenes die vanaf acht
jaren neerlag op een draagbaar,
die geschiedend (als)een verlamde.
34.En tot hem sprak Petrus:
Aeneas, jou geneest Jezus Christus,
sta op en spreidt(‘t) voor jezelf,
en regelrecht stond hij op.
35.En hem zagen allen die huisden
in Ludda en Saroona, die zich
toekeren tot de machtiger.
36.En in Joppe geschiedde een zeker
leerlinge met de naam Tabitha,
dat vertolkt wordt gezegd Dorcas[113];
zij geschiedde vol van goede
werken en aalmoezen* die zij *Gr.eleèmosunè = Hebr.TseDeQáH[114]
maakt.
37.En het geschiedde in die dagen,
dat zij, onvast geworden, stierf;
en haar gewassen hebbend, stelden
zij haar in de bovenzaal.
38.En omdat Ludda lijfnabij Joppe
geschiedde, hebben de leerlingen
horende dat Petrus geschiedt in haar,
afgezonden twee mannen tot hem
toeroepend: vertraag niet door te
HAND 9,10
komen tot ons.
39.En Petrus, opgestaan, kwam mee
met hen.
Toen hij kwam te geschieden(daar)
voerden zij hem op naar de bovenzaal;
en bij haar stonden alle weduwen
wenende en tonende aan hem lijfrokken* *Gr.chitoon = Hebr. KeToNáH
en gewaden zoveel Dorkas maakte,
toen zij samen met hen geschiedde.
40.Maar uitgeworpen hebbend naar
buiten allen en zich gesteld hebbend op
de knieën, bad Petrus en zich gekeerd
hebbend tot het ziele-lichaam*, *Gr.sooma
sprak hij: Tabitha sta op. En zij opende
haar ogen, en ziende Petrus, zat zij op.
41.En gevende haar een hand deed hij
opstaan haar. En be-stemd hebbend
de heiligen en de weduwen, deed hij
staande blijven haar levend.
42.En het volkènde geschiedde door
geheel Joppe, en velen vertrouwden
op de machtiger.
11
43.En het geschiedde dat er dagen
aan de maat gebleven werden in Joppe
bij iemand (nl.) Simon de leerbewerker.
10.1.Een man* iemand in Caesarea *Gr.anèr = Hebr.AieSh k-15
met de naam Cornelius, een vooraangaande
over honderd van de groep die aangeroepen
wordt met Italiaans,
2.eerbiedig en ontzaghebbend voor God
met al-af* zijn huis, makend aalmoezen[115] *Gr.pas = (hier) Hebr. KåL
vele voor het genotenvolk en nodig hebbend
God om allen,
3.zag in een gezicht tevoorschijn ongeveer
omtrent de negende ure van de dag
een werkbode* van God binnenkomend *Gr.angngelos = hebr. MàLÁáK
bij hem en sprekend tot hem:
4.Cornelius, en hij starend naar hem
en vol ontzag geschiedend sprak:
wat geschiedt er, machtiger?
En hij sprak tot hem: jouw gebeden en
jouw aalmoezen traden omhoog
HAND 10
tot gedachtenis* ten overstaan van *Gr.mnèmosunos = Hebr. ZieK’RóWN
God. [= aanhaking.
5.En nu stuur mannen naar Joppe en
om mee te sturen Simon iemand die
aangeroepen wordt (met)Petrus.
6.Deze is vreemdeling bij Simon de
leerbewerker, wiens huis geschiedt
langs de zee.
7.En toen weggekomen was de bodewerker
die met hem praatte, be-stemd hebbend
twee huisknechten en een legerscharelid
eerbiedig van wie sterk blijven bij hem.
8.En als hij aangevoerd had alles bij hen,
zond hij hen af naar Joppe.
9.En de volgende morgen, terwijl genen
op de neemweg heengingen en de stad
lijfna kwamen, trad omhoog Petrus
op het dak* om te bidden omtrent de
zesde ure.
10.En het geschiedde hongerig geworden
wilde hij ook (iets)smaken*; en terwijl *Gr.geuoo = Hebr. TháNgàM
zij toebereiden, geschiedde bij hem
een buiten zichzelf staan*, *Gr.extasis
11.en hij aanschouwt de hemel geopend
en gerei neertredend iets als een linnen
laken groot, aan de vier vooraanpunten
neergeduwd op het land,
12.waarin voorhanden zijn al-af de
viervoetigen en wemelenden* van het land *Gr.herpeton = Hebr. ShèRèTs
en de gevleugelden van de hemel.
13.En er geschiedde een stem tot hem:
sta op, Petrus, slacht en eet..
14.Maar Petrus sprak: zeker niet, machtiger,
omdat ik nooit at al-af het algemeen
gebruikelijke* en onreine. *Gr.koinos
15.En de stem wederom voor de tweede (keer)
tot hem: wat God reinigde, maak jij niet
algemeen gebruikelijk.
16.En dit geschiedde tot drie (keer) en
regelrecht werd opgenomen het gerei
naar de hemel.
17.En toen Petrus bij zichzelf zonder uitweg
was waarom toch geschiedde het gezicht
dat hij zag, zie de mannen die afgezonden
waren door Cornelius, doorgevraagd
hebbend naar het huis van Simon, stonden
bij de poort* *Gr.puloon = Hebr. SheNgàR
18. en hun stem verheffend,deden zij
navraag* of Simon, die aangeroepen *Gr.punthanomai= Hebr.DáRàSh
HAND 10
wordt met Petrus, daarin vreemdeling is.
19.En terwijl Petrus in gemoede was
omtrent het gezicht, sprak de beluchter*: *Gr.pneuma = Hebr.RuWàCh
zie twee mannen zoekende jou.
20.Maar sta op en treed neer en ga heen
samen met hen, niets beoordelend,
omdat ik heb afgezonden hen.
21.En Petrus, neergetreden, sprak tot
de mannen: zie ik geschied (als)die
jullie zoeken; welke(is) de reden,
waarom jullie aanwezig zijn?
22.En zij spraken: Cornelius, de
vooraangaande over honderd, een
man rechtvaardig en ontzag hebbend
voor God en betuigd door geheel de natie
van de Judeeërs, werd in gebruik genomen
door de heilige bodewerker*, om te doen *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK
heen sturen jou naar zijn huis en om
te horen woordinbrengen* van de kant van *Gr.rèma = Hebr.DáBháR
jou.
23.Binnengeroepen hebbend hen ontving hij
(hen) als vreemdelingen.
En de volgende dag opgestaan, kwam
hij weg samen met hen, en sommigen van
de broederverwanten die vandaan van
Joppe (waren) kwamen mede met hem.
24.En de volgende dag kwam hij binnen in
Caesarea. En Cornelius geschiedde
ontvangstbereid verbeidend hen, samen
roepend de mede-geschiedgroep van hem
en de gedwongen vrienden.
25.En toen geschiedde dat Petrus binnenkwam,
ging hem tegemoet Cornelius, vallend
op de voeten bukte hij zich*. *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH
26.En Petrus deed opstaan hem zeggend:
sta op; ook ik geschied zelf (als)mens.
27.En converserend* met hem kwam hij *Gr.homileoo
binnen, en hij vindt velen samengekomen.
28.En hij beweerde tegen hen: jullie
staan erbij(stil) dat het (als) amoreel
geschiedt voor een Judees man om
aan te kleven bij of toe te gaan naar
een anderlievende; en mij heeft God
getoond niet te zeggen van een mens
algemeen of besmet* (te zijn). *Gr.akathartos=Hebr.TháMéA
29.Daarom ook ben ik zonder tegen-
stribbelen gekomen meegestuurd
geworden. Nu doe ik navraag om welk
inbrengwoord* jullie mij hebben doen *Gr,logos = Hebr. DáBháR
HAND 10
meesturen?
30.En Cornelius beweerde: vandaan
van vier dagen tot deze ure
geschiedde ik op het negende
biddende in mijn huis, en zie een man
stond voor mijn vertegenwendiging
in een toortsstralend kleed,
en hij beweert:
31.Cornelius, aangehoord werd van jou
het gebed en jouw aalmoezen werden
indachtig gemaakt voor de
vertegenwendiging van* God. *Gr.prosopon = Hebr, LiePh’NéJ
32.Stuur nu naar Joppe en roep mee
Simon, die met Petrus wordt aangeroepen;
hij is gastvreemdeling in het huis
van Simon leerbewerker langs de zee.
33.Terstond nu heb ik gestuurd tot jou,
en jij hebt ‘t prachtig gemaakt,
aanwezig zijnde. Nu dan zij wij allen
voor de vertegenwendiging van God
aanwezig om te horen alle (dingen)
waartoe jij aangezet bent door de machtiger.
34.En Petrus geopend hebbend de mond
sprak: in waarachtigheid neem ik aan,
dat niet geschiedt (als) een vooringenomene
God, maar in alle naties de ontzaghebbende
voor hem en de bewerkende van
gerechtigheid ontvankelijk voor hem geschiedt.
35.Het inbrengwoord* dat hij heeft *Gr.logos = Hebr. DáBháR
afgezonden aan de stichtkinderen-van Israël
goednieuwsboodschappend vrede*[116] *Gr.eirènè = Hebr.SháLóWM
door Jezus Christus.
37.Deze geschiedt (als)machtiger van
allen.
Jullie volkènnen de woordinbreng* die *Gr.rèma = Hebr. DáBháR
geschied is door geheel Judea,
vooraangegaan vandaan van Galilea,
na de onderdompeling die Johannes
heeft verkondigd,
38.(nl.) Jezus die vandaan van Nazareth,
hoe hem gezalfd heeft God met
beluchting* heilig en met kracht, *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh
die doorkwam goedsbewerkende
en genezende allen die overkrachtigd
waren door de lasteraar*, omdat *Gr.diabolos = hebr. SháTáN
HAND 10,11
God met hem geschiedde.
39.En wij (zijn) de getuigen van
alle (dingen) die hij gemaakt heeft
in de streek van de Judeeërs en
in Jeruzalem; die zij hebben opgepakt
(hem)ophangende op een hout.
40.Die heeft God doen opstaan
op de derde dag en heeft gegeven
dat hij tevoorschijn geschiedt,
41.niet aan al-af het genotenvolk* *Gr.laos = Hebr.NgàM
maar aan getuigen op voorhand
aangewezenen door God, aan ons,
die die samen gegeten en samen
gedronken hebben na zijn opstanding
vandaan-van bij de lijfdoden*. *Gr.nekros
42.En hij heeft de boodschap aan ons
gegeven om te verkondigen aan het
genotenvolk en steeds maar te getuigen*, *Gr.martureoo=Heb.NgáWàD
dat hij geschiedt (als) de begrensde [=nogmalig stellen
door God tot beoordelaar van levenden
en lijfdoden.
43.Van deze getuigen al-af de profeten,
dat verduwing van verwaardingen
aannemen door zijn naam al wie vertouwt
op hem.
44.Terwijl Petrus nog deze woordinbrengen* *Gr.rèma = Hebr.DáBháR
praatte, viel de heilige beluchting op allen
die horen het inbrengwoord*. *Gr.logos = Hebr. DáBháR
45.En buiten zichzelf stonden de getrouwen
uit de besnijdenis zovelen als mee kwamen
met Petrus, dat ook op de naties* het geschenk *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ
van de heilige beluchting uitgegoten is.
46.Want zij hoorden hen die praten in tongen
en groot maken God. Toen boog Petrus
zich toe:
47.Niet-toch heeft iemand de kracht
het water te verhinderen dat zij niet
ondergedompeld worden die de heilige
beluchting aannamen zoals ook wij?
48.En hij zette ertoe aan, dat zij
in de naam van Jezus Christus
ondergedompeld werden. Toen vroegen
zij dat hij aanbleef enige dagen.
11.1.En(toen) hoorden de afgezondenen k-16
en de zuster-broederverwanten die
geschieden over Judea, dat ook de naties
ontvingen het inbrengwoord van God.
2.Toen Petrus omhoog getreden was
naar Jeruzalem, oordeelden over hem
HAND 11
die uit de besnijdenis zeggende,
dit: jij kwam binnen bij mannen
die voorhuid hebben en at samen
met hen.
4.En Petrus, vooraangaande
legde uiteen aan hen bijgehouden
zeggende:
5.Ik geschiedde in de stad Joppe
biddende en ik zag in uitstaandheid
een gezicht zeker gerei* *Gr.skeuos = Hebr. KeLieJ
neertredend als een groot linnen
laken, aan vier vooraanpunten
neergeduwd uit de hemel en
het kwam toe naar mij,
6.waarop starend ik tot besef kwam
en zag de viervoetigen van het
land en het wildleven* en *Gr.thèrion = Hebr. ChàJ
reptielen en de gevleugelden
van de hemel.
7.En ik hoorden ook een stem
die zei tot mij: sta op, Petrus,
slacht en eet.
8.Maar ik sprak: zeker niet,
machtiger, dat het algemene* en
het onreine ooit binnen zou
komen in mijn mond.
9.Maar toe boog zich voor de
tweede (keer) een stem uit de hemel:
wat God reinigde, maak jij niet
algemeen.
10.En dit geschiedde nog een
derde (keer) en opgehaald werd
wederom alles naar de hemel.
11.En zie terstond stonden drie
mannen bij het huis, waarin ik
geschiedde, afgezonden vandaan
van Caesarea naar mij.
12. En de beluchter sprak tot mij
om mee te komen met hen, niets
beoordelend. En zij kwamen
samen met mij en deze zes
broederverwanten naar het huis
van een man.
13.Hij boodschapte ons, hoe hij
de bodewerker* gezien had in zijn
huis staande en sprekende: zend af
naar Joppe en stuur mee Simon
die aangeroepen wordt met Petrus,
14. hij zal woordinbrengen praten tot
wordt niet levend gemaakt indien het
HAND 11
jou waarmee jij bevrijd wordt
en al-af jouw huis.
15.En toen ik vooraan ging om te
praten, viel de beluchting de heilige
op hen, zoals ook op ons in het
vooraangaande.
16.En indachtig was ik het inbrengwoord* *Gr.rèma = Hebr. DáBháR
van de machtiger, toen hij zei:
Johannes dompelde met water, maar
jullie zullen gedompeld worden
in beluchting heilig.
17.Indien God nu net zo’n geschenk
heeft gegeven aan hen zoals ook aan
ons, die vertrouwen op Jezus Christus,
(als)wie zou ik geschieden krachtig
om God te verhinderen?
18.En zij gaven dunkzwaarte aan God
zeggende: dan ook aan de naties
heeft God verandering van besef ten
leven gegeven.
12
19.En zij nu die te keim gelegd* werden *Gr.diaspeiroo (vgl. diaspora)
vandaan van de beënging* die geschiedde *Gr.thlipsis = Hebr. TsáRáH
bij Stephanus, kwamen door tot
Phoenicië en Cyprus en Antiochië,
met niemand bepratend de woordinbreng* *Gr.logos = Hebr. DáBháR
tenzij afgezonderd met de Judeeërs.
20.En er geschiedden sommigen uit hen
mannen van Cyprus en Cyrenaeus,
die gekomen naar Antiochië praatten
ook tot de Grieken, (als)goednieuws
boodschappend* de machtiger Jezus. *Gr.euangngelizoo = Hebr.BáShàR
21.En de hand van de machtiger geschiedde
samen met hen en een veeltallige
boekstaving* die vertrouwden, keerden *Gr.arithmos = Hebr. SéPhèR
zich toe bij de machtiger.
22.En gehoord werd de woordinbreng
in de oren van de geroepenschap* die *Gr.ecclesia = Hebr. QáHáL
geschiedde in Jeruzalem omtrent hen,
en zij zonden af Barnabas naar
Antiochië,
23.die komende te geschieden
en ziende de goede gunst* van God *Gr.charis = Hebr. ChèSèD
zich verheugde, en toeroept aan
allen met het voorstel van het hart
te blijven bij de machtiger,
24.omdat hij geschiedde (als) een man
goed en vol van beluchting heilig en
HAND 11,12
vertrouwen; en erbij gesteld werd
een krioelmenigte aan de maat* *Gr.ikanos=Hb.DieJ
voor de machtiger.
25.En hij kwam weg naar Tarsus om
op te zoeken Saulus,
26. en gevonden hebbend voerde hij
hem naar Antiochië.
En het geschiedde dat zij ook een
heel jaar samenvoerden in de
geroepenschap en leraarden een
krioelmenigte aan de maat,
en namen in gebruik voor het eerst
in Antiochië de leerlingen
(als)Christenen*. *Gr.christianoi = let.christelijken[117]
27.En in die dagen kwamen af k-17
vandaan van Jeruzalem profeten
naar Antiochië.
28.En één-enkele uit hen met de
naam Agabus, opgestaan gaf met
kentekenen te kennen* door de beluchter *Gr.sèmainoo > sèmeion = Hebr.
dat een honger groot aanstaande [AóWT = kenteken
was te geschieden op geheel het
behuisde (land)*, die ook geschiedde *Gr.oikoumenè,aanvullen gè = land
bij Claudius.
29.En naar gelang iemand van de
leerlingen wel voer, grensde ieder
van hen af tot bediening* om te *Gr.diakonia
sturen naar de zuster/broeders
die huizen in Judea.
30.En wat zij maakten afzendend
tot de ouden* door de hand van *Gr.presbuteros
Barnabas en Saulus.
13
12.1.En in dat tij* wierp Herodes *Gr.kairos = Hebr. NgéT k-18
de koning de handen op om kwaad
te doen sommigen vandaan van de
ecclesia.
2.En hij pakte weg Jakobus, de broeder
van Johannes, met het zwaard.
3.En ziende dat hij geschikt geschiedt
voor de Judeeërs, stelde hij erbij om
ook mee te nemen Petrus, en de dagen
van de ongezuurde (broden) geschiedden.
4.Hem ook gevat hebbend stelde hij (hem)
in waarhouding*, (hem) overleverend *Gr,phulakè = Hebr. MieSh’MóWR
aan vier viertallen legerschareleden* *Gr.stratiootès > stratia = He.TsáBáA
om waar te houden* hem, willende *Gr.phulassoo = Hebr. SháM<àR
HAND 12
na het paascha hem opvoeren
voor het genotenvolk*. *Gr.laos = Hebr. NgàM
5.Petrus nu werd behoed in de
waarhoudplaats*; en gebed *Gr.phulakè = Hebr.MieSh’MóWR
is er aangestrekt geschied door
de geroepenschap* tot God *Gr.ecckesia = Hebr.QáHáL(Kehille)
omtrent hem.
6.En toen Herodes aanstaande was
om hem voor te voeren, geschiedde
in die nacht Petrus ingeslapen
tussen twee legerschareleden
gekneveld* met twee kettingen en *Gr.deoo = Hebr. AáShàR
waarhouders voor de deur behoedden
de waarhoudplaats.
7.En zie een werkbode* stond erbij *Gr.angngelos = Hebr. MáL’AàK
en licht toortsstraalde in de behuizing;
en geslagen hebbend de zijkant* van *Gr.pleuron = Hebr. TsèLàNg
Petrus wekte hem zeggend:
sta opin allerijl en
af vielen van hem de kettingen
uit de handen.
8.En de werkbode sprak tot hem:
omgord je en onderknevel jouw
sandalen; en hij maakte(‘t) zo.
En hij zegt hem: werp om
je gewaad en volg mij.
9.En weggekomen volgde hij,
en niet volkènde hij dat
wat geschiedt waarachtig
geschiedt door de werkbode,
maar hem dunkt naar een gezicht
te kijken.
10.En doorgekomen zijnde de eerste
waarhoudplaats en de tweede,
kwamen zij bij de ijzeren poort,
die heendraagt naar de stad, welke
uit zichzelf* geopend werd voor hen. *Gr.automatè
En weggekomen zijnde kwamen zij
vooruit één enkele* steeg, en
regelrecht ging afstaan de bodewerker
vandaan van hem.
11.En Petrus bij zichzelf geschiedend
sprak: nu volkèn ik waarachtig,
dat heen afzond de machtiger
de werkbode van hem en
wegpakte mij uit de hand van Herodes
en van al-af de ontvangst
van het genotenvolk van de Judeeërs.
HAND 12
12.En medewetend kwam hij bij
het huis van Maria de moeder van
Johannes die de roepnaam Marcus
heeft, waar zij aan de maat
geschieden te hoop gelopen en
biddend.
13.En toen hij bonsde* op de deur *Gr.krouoo = Hebr. DáLàK
van de poort, kwam erop toe een
heerdienares* om te horen met de *Gr.paidiskè = Hebr.AáMáH
naam Rodè,
14.en herkennend de stem van Petrus
deed vanwege vreugde niet open
de poort, maar naar binnen gelopen
boodschapte zij dat Petrus stond
voor de poort.
15.Maar zij spraken tot haar: jij
raaskalt. Maar zij was vol vermogen
(het) zo te hebben. Maar zij zeiden,
de werkbode van hem geschiedt.
16.Maar Petrus bleef bonzen. En
toen zij open gedaan hadden, zagen
zij hem en zij stonden buiten zichzelf.
17.En turbulerend hen met de hand
om te zwijgen voerde hij aan voor hen
hoe de machtiger hem had weggevoerd
uit de waarhoudplaats en hij sprak:
boodschapt aan Jakobus en de
broederverwanten deze (dingen).
En weggekomen ging hij heen naar een
andere opstaanplaats.
18.En toen het dag geworden was,
geschiedde er beroering niet weinig
bij de legerschareleden, wat nu met
Petrus geschied was.
19.Maar Herodes hem gezocht hebbend
en niet gevonden, beoordeeld hebbend
de waarhouders, beval dat zij afgevoerd
werden, en weggekomen vandaan van
de Judeeërs baande hij door naar
Caesarea.
20.En hij geschiedde twist in gemoede
hebbend met de Tyriërs en de Sidoniërs;
en zij stelden zich gelijk van gemoed
present bij hem. En overtuigd hebbend
Blastos die over de slaapplaats van de
koning ging, wensten zij vrede*, doordat *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM
gevoed werd hun streek vandaan van
wat des konings was.
21.En op een gezette dag toen Herodes
HAND 12,13
gekleed was in een koninklijk kleed
en neerzat op het treeplankier kwam
hij ‘t op de volksmarkt zeggen*. *Gr.dèmagoreoo
22.En het staatsvolk stemde toe:
van God (is) de stem en niet van
een mens.
23.Maar dadelijk sloeg hem een
werkbode van de machtiger
op de drukplek* daarvan dat hij *Gr.anti = Hebr. TáChàT
niet heeft gegeven de dunkzwaarte
aan God en, geschied als karmozijn-
wormspijze, ging hij uit zijn lichaamziel*. *Gr.expsuchein
14
24.En het inbrengwoord* van de machtiger *Gr.logos = Hebr.DáBháR
nam toe en vermenigvuldigde.
25.En Barnabas en Saulus keerden om
uit Jeruzalem, volledig gemaakt hebbend
de dienst*, mede nemende Johannes *Gr.diakonia
die aangeroepen wordt (als) Marcus.
13.1.En er geschiedden in Antiochië k-19
volgens de geroepenschap die geschiedde,
profeten en leraren, en wel Barnabas
en Simeon die geroepen wordt (als) Niger,
en Lucius de Cyrenaeër, en Manaèn, die
met Herodes de viervorst mede-gevoed was
en Saulus
2.En toen zij het dienstwerk deden* voor *Gr.leitourgeoo
de machtiger en vastten, sprak de heilige
beluchter(-ting)*: grenst af[118] voor mij *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh
Barnabas en Saulus tot het werk,
waartoe ik tevoren geroepen heb hen.
3.Toen gevast hebbend en gebeden
en gesteld hebbend de handen op hen,
hebben zij hen losgelaten.
4.Zij nu, uitgestuurd geworden door
de heilige beluchter, kwamen af naar
Seleucië en vandaar voeren zij af
naar Cyprus,
5.en geschiedend in Salamis,
boodschapten zij het inbrengwoord* van God *Gr.logos = Hebr.DáBháR
in de synagogen van de Judeeërs;
en zij hadden Johannes (als) handlanger.
6.En doorkomend geheel het eiland,
vonden zij een man een bezweerder* *Gr.magos
een leugenprofeet een Judeeër, aan wie
de naam Barjezus is,
7.die geschiedde samen met de proconsul
HAND 13
Sergius Paulus, een onderwezen* man. *Gr.sunetos = Hebr. SháKáL
Hij, erbij geroepen hebbend Barnabas en
Saulus zocht hij te horen het inbrengwoord* *Gr.logos = Hebr.DáBáR
van God.
8.Maar hen weerstond Elymas de bezweerder,
want zo wordt vertolkt zijn naam,
zoekend af te keren de proconsul
vandaan van het vertrouwen.
9.Maar Saulus, hij is ook een Paulus,
vol geworden van heilige beluchting,
starend op hem, sprak:
10.Oh stichtzoon van de lasteraar*,
vol van alle bedrog*, vijand** van *Gr.dolos=Hbr.MieR’MáH; **Gr.echtros=Hebr-AoJéB
alle gerechtigheid*, zou jij niet *Gr.dikaiosunè = Hebr. TseDáQáH
ruststoppen afkerend van de neemwegen* *Gr.hodos = ehbr. DèRèK
van de machtiger, die rechtuit (zijn).[119]
11.En nu zie de-hand van de machtiger
(is) op jou, en jij zult geschieden (als)
een blinde niet kunnende kijken naar de
zon* tot een tij*. En dadelijk viel op hem *Gr.hèlios=Hb.ShèMèSh **Gr.kairos=
verdonkering en duisternis en rondwarende Hb.NgéT
zocht hij een hand om hem te voeren.
12.Toen kreeg de proconsul ziende wat
geschied was vertrouwen, getroffen geraakt
bij de leer van de machtiger.
15
13.En afgevaren vandaan-van Paphos, kwamen
zij die om Paulus heen waren naar Perge in
Pamphilië; maar Johannes , afgeweken zijnde
vandaan van hen, keerde om naar Jeruzalem.
14.En zij doorkomend vandaan van Perge
kwamen te geschieden in Antiocheia in
Pisidië. En gekomen in de synagoge op de dag
van de sabbat zaten zij neer.
15.En na het oplezen[120] van de wetsuitleg* *Gr.nomos=Heb.ToWRáH
en van de profeten* , zonden af de in de *Gr.prophètès=Hb.NàBhieJ
synagoge vooraangaanden tot hen zeggende:
mannen broederverwanten: k-20
indien er bij jullie geschiedt een inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBháR
van toeroeping, zegt (het). En Paulus
opgestaan en geturbuleerd hebbend met
HAND 13
sprak:
mannen Israëlieten en ontzaghebbenden
voor God, hoort.
17.De God van dit genotenvolk Israël
heeft uitgekozen de omvamenden van ons
en het genotenvolk omhoog gebracht
in het voorbijgaandhuisbewonerschap* *Gr.paroikia[121]
in Egypte en met een arm hoog heeft
hij uitgevoerd hen daaruit,[122]
18.en omstreeks een veertigjarige tijd* *Gr.chronos
in manieren verdragen heeft[123] hen
in het inbrengenveld* *Gr.erèmos = he r. MieD’BàR
19.en weggepakt hebbend zeven
naties in het land Kanaän,
heeft hij in wettig aandeel gegeven[124]
het land van hen.
20.aan jaren omstreeks vier honderd
en vijftig.
En na deze (dingen( heeft hij gegeven
oordeelstellers* tot Samuël de profeet. *Gr.kritè = Hebr. ShoPhéTh[125]
21.Van dan af wensten zij een koning[126]
en gegeven heeft aan hen God Saul
stichtzoon van Kis, een man uit de
stamstaf* van Benjamin, veertig *Gr.pulè=Hb.ShèBèTh
jaren.
22.En verplaatst hebbend hem
deed hij opstaan David voor hen
tot koning, over wie hij getuigd
hebbend sprak:
gevonden heb ik David die van Isaï,
een man naar mijn hart[127], die zal maken
mijn wil.
23.God heeft vandaan van het kiemsel
van deze naar de belofte gevoerd voor
Israël een bevrijder Jezus,
HAND 13
24. nadat tevoren verkondigd heeft
Johannes voor de vertegenwendiging
van zijn intocht de dompeling van
besefverandering voor al-af het
genotenvolk Israël.
25.En als volledig maakte Johannes
de loop, zei hij: (als) wie jullie
veronderstellen dat ik geschied,
geschied ik niet; maar zie hij komt
na mij, van wie ik niet waardig
geschied om de schoen van zijn voeten
los te maken.
26.Mannen broederverwanten,
stichtzonen van de geschiedronde* van *Gr.genos = Hebr. DóWR
Abraham en wie bij jullie ontzag
hebben voor God aan ons werd
de inbreng* van deze bevrijding *Gr,logos = Hebr. DáBháR
afgezonden.
27.Want wie neerhuizen in Jeruzalem
en de vooraangaanden van hen hebben,
deze niet volkènnend, ook de stemmen van
de profeten die volgens de sabbath
opgelezen worden, (hem) veroordelend,
volledig gemaakt,
28.En geen reden voor sterven gevonden
hebbend, wensten zij dat Pilatus hem zou
oppakken.
29.Maar toen zij al-af gemaakt hadden* *Gr.teleoo=Hb.KáLàL
alles wat omtrent hem geschreven was,
pakten zij hem af vandaan van het hout,
en stelden zij (hem) ter gedachtenisplaats*. *Gr.mnèMeion=Hb.QèBèR
30.Maar God deed hem opstaan* uit *Gr.egeiroo=Hb. KuwM (hiph’il)
lijfdoden*. *Gr.nekros
31.Die gezien werd op meerdere dagen
door die mede omhoogtraden met hem
vandaan van Galilea naar Jeruzalem,
die nu geschieden (als) zijn getuigen
bij het genotenvolk.
32.Ook wij, die jullie het goede nieuws
boodschappen van de belofte tot de
omvamenden geschied,
33.dat God deze volledig heeft gemaakt
voor ons borelingen,als hij deed opstaan
Jezus, zoals ook in de psalm geschreven
is (nl.) de tweede:
(als)mijn stichtzoon geschied jij, ik
heb vandaag jou tot geschieden
HAND 13
gebracht[128].
34.En dat hij heeft doen opstaan hem
uit de lijfdoden, niet meer aanstaande *Gr.nekroi
om om te keren naar verderf, heeft hij
zo gezegd dit: ik zal geven aan jullie
de betrouwbare normgerichtheden
van David.[129]
35.Daarom ook zegt hij in een andere:
niet zul jij geven de normgerichte
van jou om te zien verderf*.[130] *Gr.diaphthora=Hebr.SháChieJT
36.David,
voor de eigen geschiedronde* handlanger *Gr.genos = Hebr. DóWR
naar het besluit van God, is ingeslapen* *Gr.koimaoo = Hebr. SháKàB
en werd bijgesteld bij de omvamenden
zijner en zag verderf.[131]
37.En hij die God tot opstanding heeft
gebracht*, zag geen verderf. *Gr.egeiroo = Hebr. QuWM (hiph’il)
38.Volkènning nu moet geschieden
voor jullie, mannen broederverwanten,
dat door deze aan jullie wegduwing
van verwaardingen * wordt omgebood- *Gr.hamaria = Hebr. ChæTháAáH
schapt; en vandaan van alle (dingen),
waarvan jullie niet de kracht hebben
HAND 13
met de wetstuitleg* van Mozes *Gr.nomos = Hebr. TóWRaH
om gerechtvaardigd te worden,
39.in deze wordt alwie vertrouwt
gerechtvaardigd.
40.Kijkt dan nu uit, dat niet
op komt wat gezegd is in de profeten:
41.ziet, veronachtzamers, en
verwondert je en verschijn niet meer,
omdat ik werk een werk in de dagen
van jullie, een werk dat jullie niet
vertrouwen indien iemand het
uiteen zou zetten aan jullie.[132]
42.En toen zij uit kwamen[133], riepen zij
toe om tussen de sabbat in dat
bepraat zouden worden voor hen
deze woordinbrengen*. *Gr.rèma = Hebr. DáBháR
43.En nadat de synagoge los gelaten
was, volgende velen van de Judeeërs
en van de vererende erbijgekomenen
Paulus en Barnabas, die op hen in
pratende hen overtuigden te blijven
bij de goede-gunst* van God. *Gr.charis = Hebr. ChèSèD
44.En bij het gekomen zijn van de
sabbat werd ongeveer al-af de stad
samen gevoerd om te horen het
inbrengwoord* van God. *Gr.logos= Hebr. DáBháR
45.En de Judeeërs ziende de
krioelmenigten werden vol ijver
en spraken tegen wat door
Paulus bepraat was, smaad
bewerend.
46.En alles verwoordend spraken
Paulus en Barnabas: het geschiedde
voor jullie dwingend dat eerst
bepraat werd het inbrengwoord* *Gr.logos = hebr. DáBháR
van God. Aangezien jullie wegstellen
dit en jullie jezelf niet waardig
oordelen voor leven wereldlang,
zie wij wenden ons tot de naties*. *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ
47.Want alzo heeft geboden aan
ons de machtiger*: *Gr.kurios = Hebr.AæNoNáJ
stel je tot een licht van de naties,
opdat jij geschiedt tot bevrijding* *Gr.sootèria = Hebr. JeShuWNgáH
HAND 13,14
tot het einde* van *Gr.eschatos(hier)= Hebr. QeTséH
het land.[134]
48.En toen de naties (dit) hoorden,
verheugden zij zich en gaven
dunkzwaarte aan het inbrengwoord
van de machtiger. En daar vertrouwden
zovelen er ingezet waren tot leven
wereldlang.
49.En uitgedragen werd het inbrengwoord*
van de machtiger door geheel de streek.
50.Maar de Judeeërs spoorden aan de
vererende vrouwen goed van houding en
de eersten van de stad, en zij verwekten
vervolging tegen Paulus en Barnabas
en zij wierpen uit hen vandaan van
hun grenzen.
51.En zij afgebonkt hebbend* het *Gr.ektinassoo = Hebr. NáNgàR
schurkstof* van de voeten op hen *Gr.koniorton = Hebr. AáBhàQ
kwamen naar Ikonium;
52.En de leerlingen wedren vervuld
van vreugde* en beluchting heilig. *Gr.Chara = Hebr.SsieM’CháH
14.1.En het geschiedde in Ikonium,
dat zij volgens hetzelfde binnenkwamen k-21
in de synagoge van de Judeeërs en
praatten alzo zodat vertrouwden en van
de Judeeërs en van de Grieken veel
volte (werd).
2.Maar de onovertuigde Judeeërs
verwekten en maakten kwaad
de lichaamzielen* van de naties *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
tegen de broederverwanten.
3.Een tijd* aan de maat** baanden *Gr.chronos; **Gr.hikanos=Hebr.DieJ
zij rond alles verwoordend omtrent
de machtiger, die getuigt omtrent
het inbrengwoord* van de *Gr.logs = hebr. DáBháR
goedegunst* van hem, gevende dat *Gr.Charis = Hebr. ChèSèD
kentekenen* en *Gr.sèmeion = hebr. AóWT
godsblijken* geschieden door hun *Gr.teras = Hebr. MóWPhéT
handen.
4.En gespleten* werd de volte van *Gr.schizoo = Hebr. BáQàNg
de stad en deze geschiedden samen
met de Judeeërs , maar gene samen
met de afgezondenen*. *Gr.apostoloi
5.En toen er een gedrang geschiedde
van naties en Judeeërs samen met
HAND 14
hun vooraangaanden om te
brutaliseren en stenen te werpen
naar hen,
16
6.(dit)samenziende, vluchtten zij
heen naar de steden van Lycaonië,
Lystra en Derbe en omstreek.
7.En daar geschiedden zij goednieuws k-22
boodschappend.
8.En iemand een man zat krachteloos
bij Lystraniërs aan de voeten,
hinkend* vanaf de buik van zijn moeder, *Gr.Choolos = Hebr. PieSéàCh
die nog nooit rondgeschreden had.
9.Deze hoorde Paulus praten, die
gestaard hebbend naar hem en gezien
dat hij vertrouwen heeft om bevrijd
te worden,
10.sprak met een grote stem:
sta op op jouw voeten[135] juist.
En hij sprong op en schreed rond.
11.En de krioelmenigten, gezien
hebbend wat gemaakt had Paulus,
droegen hoog heen hun stem
tot de Lycaoniërs, zeggende:
de goden, gelijk geworden aan
mensen, traden neer tot ons;
12.En zij riepen tot Barnabas
Zeus en tot Paulus Hermes,
aangezien hij geschiedde voerende
het inbrengwoord.
13.En de priester* van Zeus die *Gr.hiereus = hebr. KoHèN
geschiedt voor de stad, ossen*
en kransen bij de poorten
aangedragen hebbend, wilde hij
samen met de krioelmenigten
slachten.
14.Maar de afgezondenen Barnabas
en Paulus (dit)horende, uiteen
gescheurd hebbend hun eigen
gewaden, voetbladhupten in de
krioelmenigte, schreeuwende,
15.en zeggend: mannen waarom
maken jullie deze (dingen)?
Ook wij geschieden (als)mensen
gelijk van leed met jullie, goed-
HAND 14
nieuwsboodschappend, dat jullie je
vandaan van deze vlagen* toekeren *Gr.mataios = Hebr. HèBhèL
tot God die leeft,
die gemaakt heeft de hemel en het
land en de zee en al-af wat in hen[136] (is).
16.die in de verleden[137] geschiedronden* *Gr.genos = Hebr. DóWR
toeliet dat al-af de naties* heengingen
op hun neemwegen*. *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
17.En toch heeft hij zich niet onbetuigd
weggeduwd, goed werkend, van de
hemel aan jullie regenval gevend en
tijen* (die) vruchtdragend(zijn), *Gr.kairos Hebr. NgéT
vullend met voeding en vrolijkheid
jullie harten.
18.En deze (dingen) zeggend hebben
zij te nauwer nood gestopt de
krioelmenigten zodat zij niet slachtten
voor hen.
19.Maar erbij kwamen vandaan van
Antiochïe en Ikonium Judeeërs, en
overtuigend de krioelmenigten, en
gestenigd hebbend Paulus, sleepten* *Gr.suroo = Hebr.SáChàBh
zij (hem) buiten de stad, uitleggend* *Gr.nomizoo = Hebr. JáRáH
dat hij gestorven was.
20.Maar toen hem omsingelden* *Gr.kukloöo= Hebr. SáBàB
de leerlingen, ging hij in, opgestaan*, *Gr.anistèmi = Hebr. QuWM
naar de stad. En de volgende morgen
kwam hij weg samen met Barnabas
naar Derbe.
21.En goednieuwsboodschappend die
stad en leerlingen gemaakt hebbend
aan de maat, keerden zij om naar
Lystra en naar Ikonium en Antiochië,
22.ondersteunend de lichaamzielen*
van de leerlingen, toeroepend te blijven
in het vertrouwen, en dat “ het
noodzakelijk is dat wij door vele
beëngingen binnen komen
in het koninkrijk van God.
23.Met de hand aangewezen hebbend
aan hen ouderen, gebeden hebbend
met vasten stelden zij hen in de
bewaring van de machtiger op wie
HAND 14,15
zij vertrouwd hebben.
17
24.En Pisidië doorgekomen,
kwamen zij naar Pamohilië;
25.en bepraat hebbend in Perge
het inbrengwoord*, traden zij *Gr.logos = hebr. DáBháR
omlaag naar Attalië,
26.en vandaar voeren zij af
naar Antiochië waar zij
overgeleverd waren door de goede
gunst* van God tot het werk dat *Gr.charis = Hebr. ChèSèD
zij volledig hadden gemaakt.
27.En daar tot geschieden gekomen
en samengevoerd hebbend de
geroepenschap*, legden zij *Gr.ecclesia = Hebr. QáHáL
voor* hoeveel maakte God met hen, *Gr.anangngelloo = Hebr. NáGàD
en dat hij geopend heeft voor de
naties* de deur van vertrouwen. *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ
28.En zij baanden daar rond niet
weinig tijd* samen met de leerlingen. *Gr.chronos
15.1. En sommigen, afgekomen k-23
vandaan van Judea leraarden de
broederverwanten dit: “indien jullie
niet besneden worden naar de
gewoonte* van Mozes, hebben jullie *Gr.ethos
niet de kracht om bevrijd* te worden”. *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg
2.En toen er geschiedde opstandigheid
en uitzoekerij niet weinig bij Pauluis
en Barnabas tot hen, hebben zij ertoe
aangezet* dat Paulus en Barnabas en *Gr.tassoo = Hebr. SsieJM
sommige anderen uit hen neertraden
tot afgezondenen en ouderen in
Jeruzalem omtrent dit uitzoekpunt.
3.Zij nu vooruitgestuurd door de
geroepenschap gingen vooraan en
Phoenicië en Samaria verder aanvoerend
de toekering van de naties*, en *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ
zij maakten de vreugde groot voor
al de broeder/zusterverwanten.
4.En tot geschieden gekomen te
Jeruzalem werden zij opgenomen
door de geroepenschap en de
afgezondenen* en de ouderen, en zij *Gr.apostolos
legden voor* hoeveel God maakte *Gr.anangngelloo = Hebr. NáGàD
met hen.
5.En buiten zichzelf stonden sommigen
van de vertrouwend geworden
wegpakkerij* van de pharizeeën, *Gr.hairesis = heresie
zeggende, dat het noodzakelijk is
HAND 15
hen te besnijden en de boodschap
te geven te hoeden de wetsuitleg* *Gr.nomos = Hebr.ToRaH
van Mozes.
6.En samengevoerd werden de
afgezondenen en de ouderen om te
zien omtrent dit inbrengwoord*. *Gr.logos = Hebr.DáBháR
7.En toen veel uitzoekerij geschiedde,
stond Petrus op en sprak tot hen:
mannen broederverwanten, jullie
verstaan dat vandaan-van de dagen
vooraangaande bij jullie God heeft
uitgekozen dat door mijn mond de
naties hoorden het inbrengwoord
van de goednieuwsboodschap en
vertrouwden.
8.En de hartenvolkènnende God
betuigde zich aan hen gevende de
beluchter de heilige zoals ook aan ons.
9.En niet oordeelde hij (anders) tussen
ons en ook hen, gereinigd hebbend
door het vertrouwen de harten van hen.
10.Nu dan, wat beproeven* jullie God, *Gr.peirazoo = Hebr. NáSáH
op te leggen een juk* op de hals** van *Gr.zugos=Hebr.NgóWL; ** trachèlos =
de leerlingen, dat ook niet onze [Hebr. TsóWRàAR
omvamenden en wij vermogen te tillen?
11.Maar door de goede-gunst* van de *Gr.charis = Hebr. ChèSèD
machtiger Jezus vertrouwen wij bevrijd
te worden op welke manier ook zij.[138]
12.En zij zwegen*, al-af de volte, en *Gr.sigaoo=Hebr.CháRàSh
zij hoorden Barnabas en Paulus uiteen
zetten, hoeveel gemaakt had God
aan kentekenen* en godsblijken** bij *Gr.sèmeion=Hebr. AóWT; **Gr.teras=
de naties door hen. [Hebr.MóWPhéT
13.Maar na het zwijgen van hen
boog zich toe Jakobus zeggend: mannen
broederverwanten, hoort naar mij.
14.Simon zetten uiteen hoe voor het eerst
HAND 15
God toezicht hield aan te nemen
uit de naties* een genotenvolk** voor *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ; **Gr.laos=
zijn naam*. *Gr.onoma = Hebr.ShéM [Hebr.NgàM
15.En daarmee stemmen overeen de
inbrengwoorden* van de profeten, *Gr.logos = Hebr.DáBháR
zoals geschreven is:
16.Na deze (dingen) zal ik weerkeren
en weer huisbouwen de tent van
David die gevallen is en wat omgekeerd
is van haar weer huisbouwen en haar
weer juist doen zijn,
17.opdat zouden zoeken de overigen
van de mensen de machtiger en al-af
de naties omdat (op wie) toegeroepen
wordt op hen mijn naam,
18.zegt de machtiger die maakt deze
(dingen) volkènd vanaf wereldlang.[139]
19.Daarom oordeel ik om niet te
verkrioelen wie vandaan van de naties
zich toekeren tot God, maar hen toezenden
zich te onthouden van de bezoedelingen
van de idolen en van hoererij en van
het versmoorde en van het bloed.
21.Want Mozes heeft uit de
vooraangaande geschiedronden* *Gr.genos = Hebr. DóWR
naar stad wie hem verkondigen,
in de synagogen volgens alle
sabbath oplezende.
22.Toen dunkte het de afgezondenen
en de ouden met geheel de
geroepenschap (goed) uit hen
uitgekozen mannen te sturen naar
Antiochië samen met Paulus en
Barnabas, Judas die aangeroepen
wordt (als)Barsabbas en Silas,
mannen die aanvoerders zijn bij
de broeder/zusterverwanten,
23.schrijvende door hen:
“De afgezondenen en de ouden,
broederverwanten, aan de
HAND 15
broederverwanten volgens Antiochië
en Syrië en Cilicië die( zijn) uit de
naties, verheug jullie[140] .
24.Aangezien wij gehoord hebben,
dat sommigen uit ons jullie in beroering
hebben gebracht met inbrengwoorden* *Gr.logos = hebr. DáBháR
jullie lichaamzielen* in het ongerede *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh
brengend, met wat wij niet
stelden,
25.dunkte het ons goed, gelijk van
gemoed geschiedend, uitgekozen mannen
te sturen tot jullie met onze beminde
Barnabas en Paulus,
26.mensen die overgeleverd hebben
hun lichaamzielen om de naam van
onze machtiger Jezus Christus.
27.Afgezonden hebben wij nu Judas
en Silas, ook hen door een inbrengwoord
voorleggend* dezelfde (dingen). *Gr,apangngelloo=Hebr.NáGàD
28.Want het dunkte goed de heilige
beluchter en ons niets meer op te leggen
aan jullie aan zware belasting behalve deze
(dingen) uit dwang,
29.zich onthouden van idooloffers en
van bloed* en van versmoorden en van *Gr.haima=Hebr.DáM=roods
hoererij. Je hiervoor hoedend, zullen
jullie voor jezelf het goede tot je zaak
maken. Sterkte!
30.Zij nu, losgemaakt geworden, kwamen
heen naar Antiochië en samenvoerende
de volte hebben zij afgegeven de zendbrief*. *Gr.epistolè
31.En voorlezende verheugden zij zich
bij de toeroep.
32.En Judas en Silas, ook zelf (als)profeten
geschiedende, riepen toe met veel inbreng* *Gr.logos=Hebr.DáBháR
de broederverwanten en ondersteunden.
33.En tijd* gemaakt hebbend, werden zij *Gr.chronos
losgemaakt met vrede* vandaan van de *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM
broeder/zusterverwanten tot wie hen
afgezonden hadden.
[34.Maar het dunkte Silas goed bij hen
te verblijven.][141]
35.Maar Paulus en Barnabas baanden rond
in Antiochië, lerarende en goednieuws
boodschappend* ook samen met vele anderen *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáAShàR
HAND 15,16
de inbreng van de machtiger.
36.En na enkele dagen sprak
tot Barnabas Paulus: laten wij
dan ons toekerend toezicht gaan
houden* op de broeder/zuster- *Gr.episkopeoo= Hebr. PáQàD
verwanten volgens elke stad, waarin
wij omboodschapten de inbreng van
de machtiger, hoe zij het hebben.
37.En Barnabas besloot om ook mee
te nemen Johannes, die Marcus
geroepen wordt.
38.Maar Paulus achtte het waardiger
om hem die afstand nam vandaan van
hen vandaan van Pamphilië en niet
mee kwam met hen tot het werk, niet
mee te nemen.
39.En er geschiedde aanscherping,
zodat zij zich afzonderden van elkaar
en Barnabas meenam Marcus om
uit te varen naar Cyprus.
18
40.Maar Paulus uitgekozen hebbend
Silas kwam weg, overgeleverd
aan de goede gunst* van de machtiger *Gr.charis = Hebr. ChèSèD
door de broedeverwanten.
41.En ging vooraan door Syrië en
Cilicië ondersteunend de geroepenschappen.
16.1.En hij kwam (mensen) tegen ook k-24
in Derbe en in Lystra; en zie een zeker
leerling geschiedde daar met de naam
Timotheus, stichtzoon* van een trouwe *Gr.huios = Hebr.BéN
Joodse vrouw maar een Helleense vader,
2.die betuigd werd door de broederverwanten
in Lystra en Ikonium.
3.Paulus wilde dat hij met hem wegkwam,
en hem genomen hebbend besneed hij hem
om de Judeeërs die geschieden in dese
opstaanplaatsen*, want zij volkenden *Gr.tops=Hebr.MáQóWM
allen dat zijn omvamende (als) een Helleen
voorhanden was.
4.En toen zij heen gingen door de steden,
leverden zij aan hen over om waar te houden* *Gr.phulassoo = hebr. SháMàR
de goeddunkens die beoordeeld waren door
de afgezondenen en ouderen in Jeruzalem.
5.En de geroepenschappen* werden degelijk *Gr.ecclesia=Hebr.QáHàL (=Kehille)
in het vertrouwen en werden te over in
boekstaving* dagelijks. *Gr.arithmos=Hebr.MieS’PhàR
6.En zij kwamen heen door Phrygië en de
Galatische streek, verhinderd geworden
HAND 16
door de heilige beluchter* om te *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh
bepraten het inbrengwoord in Azië.
7.En gekomen langs Mysië, beproefden* *Gr.peirazoo = Hebr. NáSáH
zij naar Bithinië heen te gaan, en niet
liet het hun toe de beluchting van
Jezus;
8.toen zij voorbij Mysië kwamen,
traden zij omlaag naar Troas.
9.En een gezicht werd s’nachts
voor Paulus zichtbaar, een man,
een Macedoniër, iemand geschiedde
staande en toeroepend hem, zeggend:
treed door naar Macedonië, help ons.
10.En toen hij het gezicht gezien had,
zochten wij[142] regelrecht weg te komen
naar Macedonië, instruerend dat God
erbij geroepen heeft ons om goednieuws
te boodschappen* aan hen. *Gr.euangngelizomai
11.En omhoog gevoerd wordend vandaan
van Troas,liepen wij snel regelrecht naar
Samothrace, en de volgende dag naar
Neapolis en vandaar naar Philippi,
12.dat geschiedt (als) het eerste stad
van het deel Macedonië, een kolonie*. *Gr.koloonia = Lat.collonia
En wij geschiedden in deze stad,
rond banend enkele dagen.
13.En de dag van de sabbat kwamen
wij weg naar buiten de stad langs
de rivier* waar wij uitlegden dat *Gr.potamos = Hebr. JáAieR
het gebod geschiedde en neerzittend
praatten wij met de samenkomende
vrouwen.
14.En een zekere vrouw, met de naam
Lida, blauwroodverkoopster van de
stad Thyatira, vererend God, hoorde,
van wie de machtiger geopend had
om vast te houden de door Paulus
beprate (dingen).
15.En toen zij gedompeld werd* en haar *Gr.baptizoo=Hebr.TháBhàL
huis, riep zij toe, zeggende: indien
jullie hebben geoordeeld dat ik trouw
aan de machtiger geschied, binnenkomend
in mijn huis, blijft. En zij was krachtdadig
naar ons.
16.En het geschiedde toen wij heengingen
tot het gebed, dat een zekere heerdienares*,
HAND 16
hebbende een pythische beluchting[143],
ons tegemoet ging, die veel werkzaam-
heid voorhield voor haar machtigers* *Gr.kurios=Hebr. AæDoNieJ
als zij voorspelde*. *Gr.manteuoo=Hebr.QáSàM
17.Zij, die achtervolgde Paulus en ons,
schreeuwde* zeggende: deze mensen *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ
geschieden (als) heerdienaren* van God *Gr.doulos=Hebr. NgèBhèD
de opperste, die rondboodschappen
aan ons een neemweg* van bevrijding**. *Gr.hodos=Hebr.DèRèK; **Gr.sootèria
18.En dit maakte zij op vele dagen. [=Hebr.TeShuWNgáH
En Paulus tobbend geworden en zich
toegekeerd hebbend sprak tot de
beluchter(-ing)*: ik breng jou de boodschap *Gr.pnuema=Hb.RuWàCh
in naam van Jezus Christus om weg te
komen vandaan van haar. En hij is weg
gekomen op dat uur.
19.En haar machtigers ziende dat weg
gekomen was hun hoop op werkzaam-
heden, opnemend Paulus en Silas
sleurden(hen) naar de markt tot de
vooraangaanden*, *Gr.archoon
20.en hen voorvoerend aan legerschare-
leiders* spraken zij: deze mensen doen *Gr.stratègos.
afdeinzen* onze stad, (als)Judeeërs *Gr.ektarassoo=Hebr.NgáRàTs
voor handen zijnde,
21.en zij boodschappen gewoonten[144],
die wij niet bevoegd zijn in ons op
te nemen of te maken, daar wij
(als)Romeinen geschieden.
22.En mede erbij stond de krioel-
menigte op tegen hen. En de
legerschareleiders afscheurend
van hen de gewaden bevalen
af te staven, en opleggend aan hen
vele slagen wierpen zij hen in
het waarhoudhuis*, de boodschap *Gr.phulakè = Hebr.MieSh’MeRáH
meegevend aan de knevelwaarhouder
om onwankelbaar te behoeden hen.
24.Die zodanige boodschap aangenomen
hebbend wierp hen in binnenste
waarhouding en maakte hun voeten
onwankelbaar vast aan het hout.
25.En ongeveer te middernacht
liedzongen* Paulus en Silas biddende, *Gr.humnoöo
HAND 16
luisterden toe naar hen de geknevelden.
26.Maar plotseling geschiedde er een
turbulentie* groot zodat wankelden *Gr.seismos+hebr.SheNgàR
de grondvesten* van het knevelhuis en *Gr.themelion=Hebr.MáSæD
geopend werden dadelijk alle deuren
en van allen de knevels* werden afgeduwd. *Gr.desmos=Hebr. AàSuWR
27.En uit de slaap geschied en ziende
de geopende deuren van het waarhoudhuis,
was de knevelwaarhouder, uitgehaald
hebbend het zwaard aanstaande zichzelf
aan te pakken[145], uitleggend dat weggevlucht
waren de geknevelden.
28.Maar Paulus stemde aan met een
grote stem, zeggend: doe geenszins jouzelf
een kwade zaak, want wij allen geschieden
hierbinnen.
29.En licht gewenst hebbend, kwam hij
op de voeten en rillend geschiedend,
viel hij toe voor Paulus en Silas.
30.En heengevoerd hebbend hen naar
buiten, beweerde hij: machtigers*, *Gr.kirios=Hebr.AæDoNiej
wat is mij noodzakelijk om te maken
opdat ik bevrijd word*. *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
31.En zij spraken: vertrouw op de
machtiger Jezus
32.en jij zult bevrijd worden jij en
jou huis*. En zij bepraatten met hem *Gr.oikos=Hebr.BéJT
het inbrengwoord* van God samen *Gr.logos=Hebr.DáBháR
met allen in zijn huis.
33.En meegenomen hebbend hen in
dat uur van de nacht, waste hij (hen)
vanwege de slagen* en hij werd *Gr.plègè=Hebr.MáKháH
gedompeld hij en allen van hem
dadelijk.
34.En heengevoerd hebbend hen naar
het huis heeft hij opgesteld een
tafel en hij juichte voor het hele huis
vertrouwd hebbend op God.
35.En toen dag geschiedde zonden af
de legerschareleiders de stamstafhouders[146]
zeggende: laat los die mensen.
36.En de knevelwaarhouder boodschapte
die inbrengwoorden aan Paulus dat de
legerschareleiders hadden afgezonden
opdat jullie losgelaten werden. Welnu
HAND 16,17
wegkomend gaat heen in vrede.
37.Maar Paulus beweerde tot hen:
ons toegetakeld hebbend voor het
familiepubliek onveroordeeld als Romeinse
mensen voorhanden zijnde, hebben
zij ons geworpen in het waarhoudhuis.
En nu werpen zij heimelijk ons uit?
Niet immers: maar zelf komende
moeten zij ons hieruit voeren.
38.En stamstafhouders boodschapten
aan de legerschareleiders deze
woordinbrengen*. En zij kregen ontzag *Gr.rèma= (ook) Hebr.DóBháR
gehoord hebbend dat zij (als) Romeinen
geschieden.
39.En komende riepen zij hen toe en
(hen)naar buiten voerend vroegen zij
weg te komen vandaan de stad.
40.Weggekomen vandaan het waarhoudhuis
kwamen zij binnen bij Lydia en ziende
de broeder/zusterverwanten riepen zij
hen toe en kwamen weg.
19
17.1.En de-weg genomen hebbend door k-25
Amphipolis en Apollonia kwamen zij
naar Thessalonika, waar een synagoge
van de Judeeërs geschiedde.
2.En naar wat gewoonte was voor Paulus,
ging hij in bij hen en op drie sabbatten
sprak hij hen aan vandaan de schriften,
3.Openend en bewaarstellend, dat
het noodzakelijk is dat de gezalfde* lijdt *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh
en opstaan uit de lijfdoden* en dat deze *Gr.nekros
geschiedt (als) de gezalfde: Jezus, die
ik omboodschap voor jullie.
4.En sommigen uit hen hebben vertrouwen
geschonken en werden toebedeeld aan
Paulus en aan Silas, en vererende Grieken
een menigte veel. En van de eerste vrouwen
niet weinig.
5.Maar de ijverende Judeeërs, tot zich
nemende van de markten sommige
slechten en gekrioel makend brachten
tot getier de stad, en staande bij het huis
van Jason, zochten zij hen voor te voeren
in familiepubliek;
6.Hen niet gevonden hebbend sleepten* zij *Gr.suroo=Hebr.SóChàB
Jason en sommige broederverwanten bij
de stadsvooraangaanden, schreeuwend
dat deze het huisbewoonde* (land) tot *Gr.oikoumenè (+gè=land)
HAND 17
opstaan brengen, die Jason onderdak
geeft.
7.En (dat) zij allen in tegen de
goeddunkens van Caesar* zaken doen, *Gr.kaisar=Lat.Caesar=Ned.keizer
zeggend dat er een ander (als)koning
geschiedt: Jezus.
8.en zij brachten in beroering de
krioelmenigte en de stadsvooraangaanden
die hoorden deze (dingen) en nemend
wat aan de maat was van de kant van
Jason en van de overigen, lieten zij
hen los.
10.Maar de broedevrverwanten hebben
regelrecht door de nacht uitgestuurd
en Paulus en Silas naar Berea, die
komend te geschieden zijn naar de
synagoge van de Judeeërs heengegaan.
11.En deze geschiedden (als)betere
geschiedronden* van die in Thessaloniki, *Gr.genea=Hebr.DóWR
zij ontvingen het inbrengwoord* met *Gr.logos=Hebr.DáBháR
alle moed, dagelijks beoordelend
de schriften of zij hadden deze (dingen)
zo.
12.Velen nu uit hen vertrouwden en van
de Griekse vrouwen van goede houding
en van de mannen niet weinigen.
13.Maar als de Judeeërs die vandaan
van Thessaloniki volkènden, dat ook in
Berea werd rondgeboodschapt door Paulus
het inbrengwoord* van God, kwamen zij *Gr.logos=Hebr.DáBáR
ook daar doende wankelen en in beroering
brengend de krioelmenigten.
14.En regelrecht toen zonden Paulus weg
de broederverwanten om heen te gaan
tot op de zee. Maar en Silas en Timotheüs
verbleven daar.
15.En zij die Paulus aanstelden voerden hem
tot Athene, en aannemend het gebod* tot *Gr.entolè=Hebr,MieTs’WáH
Silas en Timotheüs opdat zij zo ijlings
kwamen tot hem, kwamen zij weg.
20
16.Terwijl Paulus hun ontvangst bereidde, k-26
werd aangescherpt zijn beluchting* in hem, *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
beschouwend de stad die (als)idoolzuchtig
geschiedde.
17.En hij nu sprak aan in de synagoge de
Judeeërs en de vereerders en op de
markt op elke dag tot de toevalligen.
18.Maar sommigen en van de Epicureese
HAND 17
en van de Stoïcijnse filosofen
wierpen zich samen op hem,
en sommigen zeiden: wat zou
die inbrengwoord-zaaier willen
zeggen? Maar anderen: hij dunkt
van vreemde demonen (als)
rondboodschapper te geschieden,
omdat hij Jezus en de opstanding
als goednieuwsboodschapte*. *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáShàR
19.En bij zich nemende voerden
zij hem op de Areopagus, zeggende:
Hebben wij de kracht om te volkènnen
welke is de nieuwe leer* door jou *Gr.didachè, van Hebr.LáMàD
bepraat?
20.Want sommige vreemd aandoende
(dingen) draag jij aan ten gehore aan
ons; wij besluiten om te volkènnen
wat toch (als)deze (dingen) wil geschieden.
21.En alle Atheners en de vreemde
staatbijwoners hielden tot niets anders
goed tij dan iets te zeggen of te horen
dat nieuwer was.
22.En Paulus staande in het midden
van de Areopagus beweerde:
mannen van Athene, volgens alles
als meer demonvrezend beschouw
ik jullie.
23.Want doorkomend en aanschouwend
jullie eerbiedwaardigheden, vond ik
een altaar* waarop opgeschreven was: *Gr.Boomon
EEN ONVOLKENDE GOD. Wie jullie nu
niet volkènnende vereren*, dar rond- *Gr.sebesthai=(ook)Hebr.JáRéA
boodschap ik aan jullie.
24.De God die gemaakt heeft de
ordentelijkheid* en alles wat daarin(is), *Gr.kosmos
deze voorhanden zijnde machtiger* *Gr.kurios=Hebr.AæDoNáJ
van hemel en land huiswoont niet in
handgemaakte tehuizen*, *Gr.naos=Hebr.HéJKáL
25.wordt ook niet door handen van
mensen verpleegd* omdat hij (iets) *Gr.therapeuoo
nodig heeft, hij zelf geeft allen leven
en luchten* en alle (dingen).[147] *Gr.pnoè = (hier)Hebr.NeSháMáH
26.En hij maakte uit één-enkele* *Gr.heis=Hebr.AèCháD
alle natie van mensen om te huiswonen
op alaf de vertegenwendiging* van het *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
land, begrensd hebbend tevoren gezette
tijen*, afgegrensd hebbend hun huiswonen, *Gr.kairos=Hebr.NgéT
HAND 17,18
27.om te zoeken God, of zij hem
tasten zouden en vinden, terwijl hij
niet ver vandaan van één ieder
van ons voorhanden is.
28.Want in hem leven wij en
bewegen wij en geschieden wij,
zoals ook sommigen van wie volgens
jullie poëten* zijn hebben gezegd: *Gr.poiètès = letterl.: maker
want (als)geschiedronde* van hem *Gr.genos=Hebr.DóWR
geschieden wij.[148]
29.Wij, voorhanden zijnde (als)
geschiedronden van God, zijn niet
verplicht uit te leggen, dat de
godheid aan goud of zilver of steen,
spitsmerk van de kunde en het
gemoed van een mens, gelijk
geschiedt.
30.God nu, de tijden* van niet- *Gr.chronoi
volkènnen overziende, boodschapt
thans aan de mensen, dat allen alom
van besef veranderen,
31.daarom omdat hij deed staan een
dag waarop hij aanstaande is te
oordelen het huisbewoonde* (land) in *Gr.oikoumenè
gerechtigheid met een man* die hij *Gr.anèr=Hebr.AieJSh
afgrensde, voorhoudend vertrouwen
aan allen, doende opstaan hem vandaan
van de lijfdoden*. *Gr.nekros
32.Maar horende de opstanding van
lijfdoden[149], snierden sommigen, maar
anderen spraken: wij zullen horen van jou
omtrent dit ook wederom.
33.Zo kwam weg Paulus uit hun midden.
34.Maar sommige mannen, hem aanklevend*, *Gr.kollaoo=Hebr.DáBàQ
vertrouwden, bij wie ook Dionysius
de Areopagiet en een vrouw met de naam
Damaris, en anderen samen met hen.
21
18.1.Na deze (dingen) zich afgezonderd k-27
hebbend vandaan van de Atheners,
kwam hij naar Corinthe.
2.En gevonden hebbend een Judees iemand
met de naam Aquila, Pontisch van geschied-
ronde, pas gekomen vandaan Italië, en
Priscilla zijn vrouw, doordat doorgezet had
HAND 18
Claudius om af te zonderen alle Judeeërs,
vandaan van Rome, is hij bij hen gekomen,
3.en omdat hij (als)gelijkkundige geschiedt,
bleef hij naastbij hen, en zij werkten;
want zij geschieden (als) tentenmakers
van kunde*. *Gr.technè
4.En hij sprak aan in de synagoge volgens
alle sabbat, en hij overtuigde Judeeërs
en Grieken.
5.En toen afgekomen waren vandaan
van Macedonië en Silas en Timotheüs,
werd Paulus door het inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBháR
samen gehouden, betuigend aan de
Judeeërs, dat (als) de gezalfde* Jezus *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh
geschiedt.
6.Maar toen zij er tegen inzetten en
smaad beweerden, sprak hij tot hen, [**Gr.haima=Hebr.DáM
uitbonkend* zijn mantels: jullie bloed** *Gr.ektinassoo=Hebr.NáNgàR
op jullie eerstdeel*, rein zal ik vanaf *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh
nu naar de naties* heengaan. *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
7.En heengetreden vandaar, kwam hij
naar het huis van iemand met de naam
Titius Justus vererend God, van wie
het huis geschiedde gelijkaangrenzend
aan de synagoge.
8.En Crispus de vooraangaande van de
synagoge vertrouwde op de machtiger
samen met geheel zijn huis, en vele
van de Corinthiërs (dit)horende
vertrouwden en werden gedompeld*. *Gr.baptizoo=Hebr:TháBàL
9.En de machtiger sprak in de nacht
door een gezicht tot Paulus: ontzie
je niet*, maar praat en zwijg niet, *Gr.mè phobou=Hebr.LoA~JáRéA
10.omdat ik geschied samen met jou
en niemand zal het erop toeleggen
voor jou om kwaad te doen jou,
omdat er geschiedt voor mij veel
volk* in deze stad. *Gr.laos=Hebr.NgàM
11.En hij zat er een jaar en zes
maanden lerarend bij hen het inbreng-
woord* van God. *Gr.logos=Hebr.DáBáR
12.Maar toen Gallio (als)proconsul
geschiedt van Achaja, stonden op
de Judeeërs gelijk-van-gemoed tegen
Paulus en zij voerden hem op het
treeplankier*, *Gr.bèma (= bima)
13.zeggende dit: naast de wetsuitleg* *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
overtuigt deze de mensen God te vereren.
14.Maar toen Paulus aanstaande was
HAND 18
de mond te openen, sprak
Gallio tot de Judeeërs:
indien er geschiedde iets onrecht-
matigs of een oplichtingswerk
slecht, o Judeeërs, volgens de
inbreng zou ik uithouden jullie,
15.maar indien er uitzoekerijen
geschieden omtrent een inbrengwoord
en namen en de wetsuitleg volgens
jullie, ziet zelf. Als beoordelaar van
deze (dingen) besluit ik niet te
geschieden.
16.En weg joeg hij hen vandaan van
het treeplankier.
17.Maar allen, opnemend Soosthenès
de vooraangaande van de synagoge,
gaven hem slaag vooraan bij het treeplankier.
En niets van deze (dingen) was voor
Gallio van belang.
22
18.En Paulus, nog aan dagen aan de maat
gebleven zijnde, de broederverwanten
van zich afgezet hebbend, voer weg
naar Syrië; en samen met Priscilla en
Aquila, geschoren* hebbend in Kenchreia *Gr.keraoo=Hebr.Hebr.GáZàR
het eerstdeel*, want hij had gebeds- *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh
toezegging*. *Gr.euchè=Hebr.NèDèR(Num.6)
19. En zij kwamen elkaar tegen in Ephese,
en hen liet hij achter zich, maar zelf
binnengekomen in de synagoge,
sprak hij door met de Judeeërs.
20.Toen zij vroegen hem voor meer
tijd* te blijven, wenkte hij niet toe, *Gr.chronos
maar (hen) van zich afzettend
en sprekend:
21[150].Wederom buig ik terug tot jullie,
indien God het wil[151], voer hij weg
vandaan van Ephese,
22.en afgekomen naar Caesarea,
toetredend en begroetend de
geroepenschap* kwam hij af naar *Gr.ecclesia=Hebr.QáHáL
Antichië.
23.En enige tijd* gemaakt hebbend, *Gr.chronos
HAND 18,19
kwam hij weg, doorkomend
bijgehouden de Galatische streek
en de Phrygische, ondersteunend alle
leerlingen.
24.En een zekere Judeeër met de naam
Apollos, een Alexandrijn van geschiedronde*, *Gr.genos=Hebr.DóWR
een man met inbreng, kwam (hen) tegen
in Ephese, krachtig geschiedend in de
schriften.
25.Deze geschiedde, uitgalmend[152] de neemweg* *Gr.hodos=Hebr/DèRèK
van de machtiger, en gistend* van *Gr.zeoo=Hebr.RáTàCh
beluchting* praatte hij en leraarde hij
strikt omtrent Jezus, volkènnend afgezonderd
de dompeling van Johannes.
26. En deze ging vooraan alles te verwoorden
In de synagoge.
Hem gehoord hebbend, namen Priscilla
en Aquila hem mee en legde voor hem
strikter uiteen de neemweg van God.
27.En als hij besluit door te komen naar
Aachaje, hebben de broederverwanten,
útvaardigend, geschreven aan de
lerlingen ontvangstbereid te zijn voor
hem, die (daar) te geschieden gekomen,
veel samenwierp voor wie vertrouwden
door de goede-gunst*. *Gr.charis=Hebr.ChèSèD
28.Goed van strekking bracht hij de
Judeeërs terecht publiekelijk
antonend door de schriften, dat
(als)Gezalfde* geschiedt Jezus. *Gr.Christos=Hebr.MàShiàCh
23
19.1.En het geschiedde, toen Apollos k-28
geschiedde in Corinthe, dat Paulus
doorkomend de bovenaanliggende delen
kwam in Ephese en vond enige leerlingen,
2.en hij sprak tot hen: of zij heilige
beluchting* aangenomen hadden, toen zij *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
tot vertrouwen kwamen?
Maar zij zeiden tot hem: maar zelfs niet
hoorden wij dat heilige beluchting geschiedt.
3.En hij sprak: op wie dan werden jullie
gedompeld*? En zij spraken: op de onder- *Gr.baptizoo=Hebr.TáBàL
dompleing van Johannes.
4.En Paulus sprak:
HAND 19
Johannes dompelde de dompeling* van *Gr,baptizoo=Hebr.TháBhàL
besefverandering, zeggende tot het
volk*, opdat zij vertrouwden op de *Gr.laos=Hebr.AgàM
komende na hem, dat is op Jezus.
5.En (dit)gehoord hebbend werden zij
ondergedompeld* op de naam van *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL
de machtiger Jezus.
6.En nadat Paulus gesteld had op hen
de handen, kwam de beluchter de heilige
op hen en zij praten in tongtalen* en *Gr.gloossè=Hebr.LáShóWN
zij profeteren.
7.En al de mannen geschiedden omstreeks
twaalf.
8.En binnengekomen in de synagoge
verwoordde hij alles in drie maanden
aansprekend en overtuigend omtrent het
koningschap(-rijk)* van God. *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT
9.Maar toen sommigen zich verstijfden* *Gr.sklèrunoo=Hebr.QáShàT
en onovertuigbaar waren kwaadsprekend
van de neemweg* voor de vertegenwendiging *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
van de volten, afstand genomen hebbend
grensde hij af vandaan-van hen de leerlingen,
dagelijks aansprekend in de vrijplaats* van *Gr.scholè
Tyrannus.
10.En dit geschiedde in twee jaren*, zodat *etos=Hebr.SháNáH
alle neerhuizenden van Azië horen de
inbreng* van de machtiger. Judeeërs en
Hellenen.
11.En krachten niet toevallige maakte God
door de handen van Paulus.
12.Zodat ook op onvast-zijnden afgedragen
werden vandaan van zijn huid uitzweetdoeken
of halfschorten en ondervangen werden
vandaan-van hen kwalen en de slechte
beluchtingen* heen gingen. *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
13.Maar ter hand namen enkelen van de
rondgaande Judeeërs, redders uit een eed,
om te noemen bij wie hebben slechte
beluchtingen de naam van de machtiger
Jezus zeggende: ik beëdig jullie Jezus
die Paulus verkondigt.
14.En zij geschiedden van een zekere
Skeua een Judese vooraangaand priester
(als) zeven stichtzonen, die dit maken.
15.Zich toebuigend sprak de slechte
beluchter tot hen: die Jezus volkèn ik
en die Paulus versta ik, maar jullie
(als)wie geschieden jullie.
HAND 19
16.En de mens, in wie(is) de slechte
beluchting, opspringend machtiger zijnde
dan beiden, overmocht over hen, zodat
zij naakt en gewond wegvluchten* uit *Gr.ekphugoo=Hebr.NuWS
dat huis*. *Gr.oikos=Hebr.BéJT
17.En dit geschiedde volkènd ook bij alle
Judeeërs en de Hellenen die neerhuizen
In Ephese, er viel ontzag* op hen allen, *Gr.phobos=Hebr.JáRéA
En zij maakten groot de naam van de
machtiger Jezus.
18.En velen van hen die vertrouwden
gingen vooraan gelijkgevend sprekend* *Gr.homologeoo
en omboodschappend hun zakendaden*. *Gr.praxis
19.En aan de maat zijn van hen, die
onwerken als-zaken doen*, zij die, *Gr.praktizoo
bijeen gedragen hebbend de staafboeken*, *Gr.Biblion=Hebr.MieS’PhàR
(ze) verbrand hebben voor de-vertegen-
wendiging van allen; en zij stelden met
stemstenen samen de waarden daarvan
en zij vonden aan zilver vijf maal tien
duizend (gewichten).
20.Alzo volgens de volharding van de
machtiger nam toe het inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBháR
en werd vermogend.
21.En toen deze (dingen) volledig
gemaakt waren, stelde zich in Paulus
in de beluchting* doorgekomen Macedonië *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
en Achaie om heen te gaan naar
Jeruzalem, sprekend dat “het mij
noodzakelijk is om na het geschieden
aldaar ook Rome te zien”.
22.En afgezonden hebbend naar Macedonië
twee van wie bedienen* hem,Timotheüs Gr.diakonein=Hb SháRàTh
en Erastus, heild hij zelf zich op een tijd* *Gr.chronos
in Azië.
23.En er geschiedde in hetzelfde tij* beroering *Gr.kairos=Hebr.NgéT
niet weinig omtrent de neemweg*. *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
24.Want iemand met de naam Demetrius,
zilversmid makend zilveren Artemis-tehuizen
hield voor aan de deskundigen* niet weinig *Gr.technitès
werkzaamheid,
25.die hij te hoop deed lopen en de
bewerkers* aan zodanige (dingen), sprak hij: *Gr.ergazoo=Hebr.CháRàSh
mannen, jullie verstaan dat uit deze
werkzaamheid welvaart voor ons geschiedt;
26. en jullie aanschouwen en horen, dat
niet afgezonderd van Ephese maar van
ongeveer algeheel Azië deze Paulus,
overtuigd hebbend, een krioelmenigte
HAND 19
aan de maat van standpunt
veranderde, zeggende, dat er geen
goden geschieden die door handen
zijn geschied.
27.Maar niet afgezonderd is er
gevaar dat voor ons de bedeling
op een terechtwijzing komt te staan,
maar ook dat de tempel* van de grote *Gr.hieros
godin Atremis tot niets gerekend
wordt, en aanstaande is om gereinigd
te worden van haar grootheid, die
geheel Azië en het behuiswoonde* *Gr.oikoumenè: aanvullen: gè = land
vereert.
28.En (dit)gehoord hebbend en
geschiedend vol gemoedstoorn* *Gr.thumos=Hebr.AàPh=neuswaliging
schreeuwden* zij zeggende: groot(is) *Gr.krazoo=Hebr.TsóNgàQ
de Artemis van de Ephesiërs.
29.En vol gemaakt werd de stad van
de ineenstorting en zij drongen op
gelijk van toorngemoed* naar de *Gr.thumos=Hebr.AàPh
schouwburg*, mee-roppend Gaius en *Gr,theatron
Aristarchus, Macedoniërs, mede
met Paulus van (familie-)huis zijnden.
30.En toen Paulus besloot binnen
te komen in het familievolk*, lieten *Gr.dèmos (vgl Nederl. demo-cratie)
hem dat niet toe de leerlingen.
31.En sommigen van de Aziatische
voraagaanden riepen hem toe
zichzelf niet te begeven naar de
schouwburg*. *Gr.theatron
32.En zij schreeuwden* allen iets *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ
anders; want de geroepenschap* *Gr.ekklesia
geschiedde ineengestort en de
meesten volkènden niet wegens welke
(zaak) zij samen gekomen waren.
33.En uit de krioelmenigte deden zij
Alexander aantreden, daar de Judeeërs
hem naar voren wierpen. En Alexander
turbulerend met de hand, wilde het
sprekend opnemen voor het familievolk.
34.Maar volkènnend dat hij(als)Judeeër
geschiedt, geschiedde één-enkele stem* *Gr.phoonè=Hebr.QoL
uit allen, ongeveer twee uren
schreeuwende: groot (is) de Artemis van
de Ephesiërs.
35.Maar nadat de schriftkundige[153] (hen)
had teruggezonden[154] beweert hij:
HAND 19,20
Mannen Ephesiërs, wie immers
van de mensen geschiedt (als) die
niet volkènt dat de stad van de
Ephesiërs geschiedt (als) de tempel-
schoonhoudster van de grote Artemis
en het van boven neergevallen (beeld)[155]?
36.Aangezien nu ontegenzeggelijk
geschieden deze (dingen), geschiedt het
noodzakelijk dat jullie teruggezonden
voorhanden zijn en niets overvallends
aan zaken doet.
37.Want jullie hebben opgevoerd deze
mannen noch tempelinbeslagnemers
noch smaadbweerders van onze godheid.
38.Indien dan nu Demetrius en zijn
mdede kundigen* hebben tegen iemand *GR.suntechnitès
een inbrengwoord*, er worden marktzittingen *Gr.logos=Hebr.DáBháR
gehouden en er geschieden proconsuls.
Zij moeten elkaar oproepen.
39.Maar indien jullie verder nog iets
verzoeken, zal dat in een wettige
geroepenschap* opgelost worden. *Gr.ekklesia
40.Ook lopen wij immers gevaar
opgeroepen te worden vanwege opstand
om vandaag, omdat er geen reden
voorhanden is, waardoor wij niet de
kracht zullen hebben om rekenschap* *Gr.logos
te geven omtrent dit samen verkeren.
En dit gesproken hebbend, lieten zij los
de geroepenschap*. *Gr.ekklesia
20.1.Na het stoppen van het getier, k-29
nadat Paulus meegestuurd had de
leerlingen en toegeroepen had, kwam
hij gegroet hebbend, weg om heen
te gaan naar Macedonië.
2.Komend door die delen en toeroepend
hen met veel inbrengwoord, kwam hij
naar Hellas(Griekenland),
3.en gemaakt hebbend drie maanden,
toen er raadslag geschiedde door de
Judeeërs voor hem, die aanstaande
was om op te varen naar Syrië,
geschiedde hij tot bekentenis* om *Gr.gnoomè
om te keren door Macedonië.
4.En te paard gaat mee voor hem
Soopatros van Purros uit Berea,
HAND 20
en van de Thessalonicenzen
Aristarchus en Secundus, en Gaius
uit Derbe en Timotheus, en de
Aziaten Tuchicus en Trophimus.
5.En zij ons vooruit gekomen bleven
in Troas.
6.En wij voeren af na de dagen van
de ongezuurde* (broden) vandaan van *Gr.azumos=Hebr.MàTsáH[156]
Philippi en wij kwamen tot hen over
vijf dagen, waar wij rond baanden
zeven dagen.
7.En toen wij op de eerste dag van de
sabbatsweek samengevoerd waren om
brood* te breken**, was Paulus met *Gr.artos=Hebr.LèChèM; **Gr.klaoo=
hen in bespreking, anstaande zijnde [Hebr.SháBàR
om weg te komen de volgende morgen.
En hij strekte door het inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBháR
tot middernacht.
8.En er geschiedden toortsen aan de maat
in de boven(zaal) waar wij samen
gevoerd waren.
9.En een zekere jongeling, die er zat,
met de naam Eutuchos bij het deurtje,
overgedragen aan een diepe slaap, toen
Paulus in bespreking was steeds meer,
overgedragen vandaan van de slaap,
viel hij vandaan van de derde vloer naar
beneden en werd lijfdood* opgepakt. *Gr.nekros
10.Neergetreden viel Paulus over hem heen
en (hem)om zich heen nemend, sprak hij:
tiert niet, want de lichaamziel* van hem *Gr.psuchè=Hebr. NèPhèSh
geschiedt in hem.
11.En als hij weer omhoog getreden was
en brood gebroken had en gesmaakt,
en aan de maat geconverseerd* had met hen, *Gr.homileoo
zo is hij weggekomen.
12.En zij voerden het kind levend mee
en werden toegeroepen mateloos.
25
13.Maar wij vooruitkomende op het
vaartuig werden heen gevoerd naar Assos,
daar aanstaande zijnde om Paulus op
te nemen;
14.En toen hij zich samenwierp met ons
in Assos, hem opgenomen hebbend
HAND 20
kwamen wij naar Mitylene;
15.en daar weggevaren zijnde
de volgende morgen zijn wij aangekomen
tegenover Chios, en de andere dag
wierpen wij uit in Samos, en de aanhoudende
(dag) kwamen wij naar Milete.
16.Want Paulus had geoordeeld langs
Ephese te varen, opdat het hem niet
geschieden zou een tijd rond te banen
in Azië.Want hij was vlijtig, indien in hem
kracht geschiedde, om de vijftigste* dag *Gr.pentakosta > pinksteren
te geschieden in Jeruzalem.
17.En vandaan van Milete (iemand)
gestuurd hebbend naar Ephese, riep hij
tezamen de ouden van de geroepenschap*. *Gr.ekklesia=Hebr.QáHáL
18.En toen zij bij hem kwamen te
geschieden, sprak hij tot hen:
jullie hebben verstaan, vanaf de eerste
dag vanaf welke ik optrad in Azië, hoe
ik samen met jullie al de tijd* geschiedde, *Gr.chronos
19.heerdienend* de machtiger met alle *Gr.douleuoo=Hebr.NgáBàD
nederige gezindheid en tranen en
beproevingen die bij mij samentraden
in de beraadslagingen van de Judeeërs,
20.hoe ik niets ondergezonden heb
van de bijdragen om ze jullie niet
door te boodschappen en jullie te leraren
in publiek en aan de huizen.
21.en doorgaand betuigend en aan de
Judeeërs en de Hellenen de besefverandering* *Gr.metanoia
naar God en het vertrouwen op de machtiger
van ons Jezus.
22.En nu zie mij gekneveld* door de beluchter *Gr.desmoöo=Hebr.AáSàR
ik ga heen naar Jeruzalem.
23.Behalve dat de heilge beluchter* per stad *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
mij doorgaande betuigt zeggend, dat
kneveling en beënging mij zullen blijven.
24.Maar van geen inbreng* maak ik de *Gr.inbreng=Hebr.DáBháR
lichaamziel* van waarde voor mijzelf, *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh
opdat ik al-af zal maken* de loop en de *Gr.teleioo=Hebr.KáLáH
bediening* die ik aannam van de kant van *Gr.diakonia=Hebr.MeSháRèTh
de machtiger Jezus, om doorgaand te
betuigen de goednieuwsboodschap* van *Gr.euangngelion=Hebr.BáSháR
de goede gunst* van God. *Gr.charis=Hebr.ChèSèD
25.En nu zie ik ik volkèn, dat jullie niet
meer zullen zien mijn vertegenwendiging*, *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
jullie allen bij wie ik doorkwam,
verkondigend het koningschap(-rijk)*. *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT
Daarom betuig ik jullie op de dag van
HAND 20
vandaag, dat ik rein geschied
van het bloedrood* van allen. *Gr.haima=Hebr.DáM
27.Want niet hebben wij (iets)
ondergezonden om niet te boodschappen
al-af het besluit van God voor ons.
28.Houdt vast aan elkaar en aan al-af
het geweide. Waarover jullie de heilige
beluchter gesteld heeft tot toezichthouders* *Gr.episkopos > bisschop
om te weiden de geroepenschap* van God, *Gr.ekklesia=Hebr.QáHáL
die hij aanmaakte door zijn eigen
roodbloed(-storting)*. *Gr.haima=Hebr.DáM
29.Ik volkèn, dat binnen zullen komen
na mijn aftocht zware wolven* naar *Gr.lukos=Hebr.ZeAéBh
jullie die geen mededogen* zullen *Gr.pheidomai=Hebr.CháMàL
hebben met de weidekudde;
30.en uit jullie zelf zullen opstaan* *Gr.anhistèmi=Hebr.QuWM
mannen* bepratend verkeerde (dingen) *Gr.anèHebr.AieJSh
om weg te halen de leerlingen
achter zichzelf aan.
31.Daarom weest waakzaam indachtig* *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR[157]
zijnde dat ik drie jaar nacht en dag
niet gestopt ben met tranen te
onderrichten* één ieder. *Gr.noutheteoo=Hebr.JáSàR
32.En wat nu betreft, ik stel in
bewaring jullie bij de machtiger en
bij het inbrengwoord* van zijn *Gr.logos=Hebr.DáBháR
goede gunst* welke krachtig is om *Gr.Chrais=Hebr.ChèSèD
het huis te stichten* en te geven het *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH
wettig aandeel* bij alle geheiligden.[158]
33.Zilver of goud of kleding heb ik
van niemand begeerd*[159]. *Gr.epithumeoo=Hebr.CháMàD
34.Zelf volkènnen jullie dat voor
mijn behoeften en voor die geschieden
samen met mij handlangers waren
deze handen*[160]. *Gr.cheir=Hebr.JàD
35.Alle (dingen) heb ik getoond aan
jullie, dat zo arbeidend het noodzakelijk
is om het op te nemen voor de onvasten,
en indachtig* te zijn aan de inbrengwoorden *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR
van de machtiger Jezus, omdat hij zelf
sprak: gelukkigmakend* geschiedt meer *Gr.makarios=Hebr.AæShèR
het geven dan het aannemen.[161]
HAND 20,21
36.En deze dingen sprekend, stellend
zijn knieën samen met hen allen,
heeft hij gebeden.
37.En geween aan de maat geschiedde
van allen, en vallende om de hals van
Paulus, liefkoosden zij hem, smart
hebbende het meeste over het inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBháR
dat hij gesproken had, dat zij niet meer
aanstaande zullen zijn om zijn
vertegenwendiging* te aanschouwen. *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
En zij voorop stuurden hem naar het vaartuig.
26
21.1.En toen het geschiedde dat wij
omhoog gevoerd werden, weggehaald
geworden vandaan van hen, regelrecht
snel lopend, kwamen wij naar Kos en
(de dag)daarop naar Rodos en daarvandaan
naar Patara;
2.en gevonden hebbend een vaartuig
dat overstak naar Phoenicië, daarop
getreden werden wij weggevoerd.
3.En tevoorschijn ziende komen Cyprus
en dat achterlatend links vaarden wij
naar Syrië, en kwamen wij aan in Tyrus;
want daar ontvrachtte zich het vaartuig
de lading.
4.En gevonden hebbend de leerlingen
verbleven wij daar zeven dagen; zij nu
zeiden aan Paulus door de beluchter* om *Gr.pneuma=Hebgr.RuWàCh
niet aan te treden in Jeruzalem.
5.Maar toen het geschiedde dat wij
geschikt gekregen hadden de dagen,
weggekomen, gingen wij heen,
terwijl allen voorop ons stuurden
vrouwen en borelingen tot buiten de
stad, en stellend de knieën op de oever
biddende
6.groeten wij elkaar, en wij traden in
op het vaartuig en zij keerden om naar
de eigen (zaken).
7.En wij, het varen ervanaf gebracht
hebbend vandaan Tyrus, kwamen elkaar
tegemoet in Ptolemaeus, en begroet
hebbend de broeder/zusterverwanten
bleven wij één-enkele dag bij hen.
8.Maar de volgende dag weggekomen,
HAND 21
gekomen naar Caesarea en
binnen gekomen in het huis van
Philippus de evangelist, die geschiedt
uit (een van) de zeven, bleven wij
bij hem;
9.en aan deze geschiedden
vier dochters* maagden** die *Gr.thugatèr=Hebr.BàT; **Gr.
profeteren. Parthenos=Hebr.BeToeLáH
10.En toen wij er bleven meerdere
dagen, kwam af vandaan van Judea
een zekere profeet met de naam
Agabus.
11.En gekomen bij ons, weggepakt
hebbend de gordel* van Paulus, *Gr.zoonè=Hebr.ChæGóWR
gekneveld* hebbend van zichzelf *Gr.deoo=Hebr.AáSàR
de voeten en de handen, sprak hij:
deze (dingen) zegt de beluchter* *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
de heilige: de man van wie geschiedt
deze gordel zullen evenzo knevelen
in Jeruzalem de Judeeërs en
overleveren in de handen van de
naties.
12.En toen wij hoorden deze (dingen)
riepen wij toen en ook die in de
opstaanplaats om niet omhoog te treden
naar Jeruzalem.
13.Toen boog zich toe Paulus: wat
maken jullie wenende en murw makend
mijn hart? Want niet afgezonderd om
gekneveld te worden maar ook om te
sterven in Jeruzalem heb ik bereidheid
om de naam van de machtiger Jezus.
14.En toen hij niet overtuigd werd,
werden wij rustig, sprekend: de wil
van de machtiger moet geschieden.
27
15.En na die dagen ons toebereid hebbend k-31
traden wij omhoog naar Jeruzalem.
16.En mee kwamen ook van de leerlingen
vandaan van Caesarea met ons, voerende
(ons)langs hem bij wie wij gastvreemdeling
zouden zijn, een zekere Mnason een
Cyprioot, een vooraangegane* leerling. *Gr.archaios
17.En toen wij te Jeruzalem geschiedden,
namen ons aan met plezier de broederverwanten.
18.De volgende(dag) kwam Paulus met ons
binnen bij Jakobus en al de ouden* kwamen *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN
er te geschieden.
19.En hen begroet hebbend zette hij uiteen
HAND 21
volgens elk-één op zich van de (dingen)
die God maakte bij de naties* door *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
zijn bediening*. *Gr.diakonia=Hebr.MeSháRèTh
20.Ern zij, (dit) horende, gaven dunkzwaarte* *Gr.doxazoo=Hebr.KáBhéD
aan God en zij spraken tot hem: jij
aanschouwt, broederverwant, hoeveel
duizenden er geschieden bij de Judeeërs
van hen die zijn gaan vertrouwen
en allen zijn voorhanden als ijveraars* *Gr.zèLootès; zèLoöo=Hebr.QáNéA
van de wetsuitleg*. *Gr.nomos=Hebr,TóWRáH
21.Maar doorgalmd* werden zij omtrent *Gr.katècheoo
jou, dat jij afstandneming leert van
Mozes aan alle Judeeërs onder de naties,
zeggend: dat zij niet besnijden* de *Gr.peritemnoo=Hebr.MuWL
borelingen* en niet volgens de *Gr.teknon=Hebr.JèLèD
gewoonten* rond schrijden. *Gr.ethos
22.Wat geschiedt er nu? Overal horen
zij dat jij gekomen bent.
23.Maak dit, wat wij jou zeggen:
er geschieden voor ons vier mannen,
die een gebedstoezegging* hebben *Gr.euchè = (hier) Hebr.NèDèR
op zichzelf.
24.Deze meenemende heilig je met
hen en spendeer (iets) aan hen
opdat zij haarknippen* het eerstdeel**, *Gr.xuraoo=Hebr.GáLàCh; **Gr.
en allen zullen volkènnen, dat van de [kephalè=Hebr.RoAWSh
(dingen) waarvan zij doorgalmd worden
omtrent jou, niets geschiedt, maar
dat ook jij op één lijn bent, waarhoudend* *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR
de wetsuitleg*. *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
25.Maar omtrent de naties die zijn gaan
vertrouwen hebben wij toegezonden,
oordelend, dat zij zich hebben waar te
houden en van het idoolgewijde en van
het rode bloed* en van het verstikte en *Gr.haima=Hebr.DáM= roods
van hoererij*. *Gr.porneia=Hebr.ZooNáH
26.Toen kwam Paulus meenemende de k-32
mannen de aangehouden dag, met hen
zich geheiligd hebbend, binnen in de tempel,
rondboodschappend het volledig zijn
van de dagen van de heiliging[162], totdat
aangedragen* was voor elkeen ieder *Gr.prospheroo=Hebr.QáRàB[163]
HAND 21
van hen de aandraaggave.
27.Maar toen het aanstaande was dat
de zeven dagen al-af-waren* lieten *Gr.sunteleoo=Hebr.KáLáH
de Judeeërs vandaan van Azië, hem
aanschouwd hebbend in de tempel,
ineenstorten al de krioelmenigte
en zij wierpen op hem de handen,
28.schreeuwende*: *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ
mannen Israëlieten helpt: deze geschiedt
(als) de mens die tegen het genotenvolk* *Gr.laos=Hebr.NgàM
en de wetsuitleg* en deze opstaanplaats** *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH; **Gr.
allen overal leraart en ook nog Hellenen [topos=Hebr.MáQóWM
binnenvoert in de tempel en gemeen maakt* *Gr.koinoöo
deze opstaanplaats.
29.Want zij geschiedden tevoren gezien
hebbend Trophimus de Ephiesiër in de stad
samen met hem, van wie zij er mee rekenden
dat Paulus hem in de tempel binnenvoerde.
30.En bewogen werd de stad geheel en
er geschiedde* een samenloop van het *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ
genotenvolk en opgenomen hebbend Paulus
sleurden zij hem buiten de tempel.
En regelrecht sloten zij de deuren.
31.En toen zij zochten hem te vermoorden* *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG
trad omhoog een bewering tot de
voraangaande over duizend van de groep
dat geheel Jeruzalem ineen stortte;
32.die terstond, meenemend
legerschareleden* en vooraangaanden over *Gr.stratiootès: Gr.stratia=Hebr.
honderd, omlaag liep op hen toe. (TsáBáA
En zij, ziende de vooraangaande over duizend
en de legerschareleden stopten het slaan
van Paulus.
33.Toen, lijfnagekomen*, nam de vooraangaande *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB
over duizend hem op en beval hem te knevelen* *Gr.deoo=Hebr.AáSàR
met twee kettingen, en deed navraag* (als) wie *Gr.punthanomai=Hebr.DáRàSh
hij geschiedde en wat hij gemaakt had.
34.En allen stemden op iets anders in de
krioelmenigte. En als hij niet de kracht had
te volkènnen iets onwankelbaars door het
getier, beval hij hem te voeren in de
legeropwerping*. *Gr.parembolè=Hebr,MeChaNieM
35.En toen hij geschiedde op de treden, [neerlatimgsplek
trad in, dat hij opgetild werd door de
leregrschareleden wegens het geweld van
de krioelmenigte.
36.Want de volte van het genotenvolk volgde
schreeuwend: pak aan hem.
37.En aanstaande om binnen te varen in de
HAND 21,22
legeropwerping, zegt Paulus tot
de vooraangaande over duizend:
Geschiedt er bevoegdheid* voor mij *Gr.exousia
om iets te spreken tot jou?
En hij beweerde: Helleens[164] volkèn jij?
38.Niet geschied jij (als) de Egyptenaar,
die voor deze dagen, opgestaan en
wegvoerend naar de inbrengleegte* *Gr.erèmos=Hebr.MieD’BàR
vier honderd mannen van de dolkdragers?
39.Maar Paulus sprak: ik geschied (als)
een Judees mens uit Tarsis, in Cilicië
van een niet onbetekende stad stadsburger*. *Gr.politès
Ik heb van jou (dit) nodig: vaardig mij uit
om te praten tot het genotenvolk*. *Gr.laos=Hebr.NgàM
40.En toen hij het uitgevaardigd had,
turbuleerde Paulus, staande op de treden,
met de hand naar het genotenvolk.
En toen er veel zwijgen* geschiedde, *Gr.sigaoo=Hebr.CháRàSh
stemde hij af op de Hebreeuwse spraak*, *Gr.dialektos
zeggend:
22.1.Mannen, broederverwanten en k-57
omvamenden, hoort mij het sprekend
opnemen nu voor jullie.
2.(En horende dat hij met de Hebreeuwse
spraak afstemde op hen hielden zij te meer
rust in acht. En hij beweert:)
3.Ik geschied (als) een Judeese man, tot
geschieden gebracht[165] in Tarsis van
Clilicië, en opgevoed in deze stad, aan de
voeten van Gamaliël onderricht* volgens *Gr.paideuoo=Hebr.JáSàR
de striktheid van de omvademende wetsuitleg*, *Gr.wetsuitleg=Hebr.TóWRáH
voorhanden als een ijveraar* van God zoals *Gr.zèloöo=Hebr.QáNáA
jullie allen vandaag geschieden,
4.die deze neemweg* heb vervolgd *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
tot stervens toe, knevelend* en overleverend *Gr.deoo=Hebr.AáSàR
in waarhouding* en mannen en vrouwen, *Gr.phulakè=Hebr.MieSh’MóWR
zoals ook de vooraangaand priester betuigt
over mij
5.en al-af de ouden-raad* van wie ook *Gr.presbyterium
zendbrieven ontvangen hebbend tot de
broederverwanten ben ik naar Damascus
heen gegaan, zullende voeren ook die daar
geschieden gekneveld naar Jeruzalem, opdat
zij ter waarde beboet zouden worden.
6.En het geschiedde* aan mij, heengaande *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ
en lijfnaderend* Damascus omtrent *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB
HAND 22
middagtijd* (dat) plotseling uit de *Gr.meèmbria=Hebr.TseCháRieJM
hemel ombliksemde een licht aan de maat* *Gr.hikanos=Hebr.DieJ
om mij heen,
7.en ik viel op de-zitgrond en ik hoorde
een stem* die zegt aan mij: Saul, Saul, *Gr.phoonè=Hebr.QóWL
waarom vervolg jij mij?
8.En ik boog mij toe: (als)wie geschied
jij machtiger? En hij sprak tegen mij:
ik geschied (als) Jezus de Nazoreeër,
die jij vervolgt.
9.En die samen met mij geschieden,
aanschouwden wel het licht*, maar niet *Gr.phoos=Hebr.AóWR
hoorden zij de stem die praatte met mij.
10.En ik sprak: wat moet ik maken,
machtiger? En de machtiger sprak tot mij:
ga opgestaan heen naar Damascus, en
daar zal er met jou gepraat worden
omtrent alle (dingen) die gezet worden
voor jou om te maken.
11.En omdat ik niet opkeek van de dunkzwaarte* *Gr.doxa=Hebr.KáBhóWD
van dat licht, ben ik, bij de hand gevoerd door
de met mij geschiedenden, gekomen naar Damascus.
12. En een zekere Ananias, een man
welnemend volgens de wetsuitleg*, betuigd *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
door alle mede-huisbewonende Judeeërs,
13.gekomen bij mij en bijstaande, sprak tot mij:
Saul, broederverwant, kijk op. En ik in die ure
keek op naar hem.
14.En hijsprak: de god van onze omvamenden
nam te voren bij de hand jou om te volkènnen
zijn wil en te zien de rechtvaardige* en *Gr.dikaios=Hebr,TsàDDieJQ
te horen de stem van zijn mond*, *Gr.stoma=Hebr.PèH
15.dat jij zou geschieden (als) getuige voor hem
tot alle mensen van wat jij gezien en
gehoord hebt.
16.En nu wat is er aanstaande voor jou?
Word, opgestaan, gedompeld* en *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL
afgewassen* *Gr.louoo=Hebr.RóChàTs
van jouw verwaardingen*, aangeroepen *Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH
hebbend zijn naam*.
17.En het geschiedde* aan mij, toen ik *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ
omgekeerd was naar Jeruzalem en toen
ik bad in de tempel, dat ik geschiedde
in uitstaandheid* *Gr.ekstasis > extase
18.en hem zag, die zegt tot mij:
bevlijtig je en kom weg met ijl uit
Jeruzalem, omdat zij niet
ontvangstbereid zijn voor jouw getuigenis
omtrent mij.
HAND 22
19.En ik sprak: machtiger, zelf
verstaan zij, dat ik geschiedde
in waarhouding nemend* en *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR
knevelend* volgens de synagogen *Gr.deoo=Hebr.AáSàR
hen die vertrouwen op jou.
20.En toen uitgestort* werd het *Gr.ekchunoo=Hebr.SháPhàK
roodbloed* van Stefanus jouw getuige, *Gr.haima=Hebr.DáM (= roods)
geschiedde ook ik erbijstaand
en meegoeddunkend en waarhoudend
de mantels van wie hem aanpakken*. *Gr.anhaireoo=Hb.CháLàL
21.En hij sprak tot mij: ga heen
omdat ik tot naties* verweg jou moet *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
afzenden.
22.En zij hoorden naar hem tot deze inbreng*. *Gr.logos=Hebr.DáBháR
En zij droegen hoog heen* hun *Gr.aireoo=Hebr,NáSsáA
stem* zeggende: pak aan vandaan uit het *Gr.phoonè=Hebr.QóWL
land zo iemand; want niet kwam hem
toe leven*. *Gr.zèn=Hebr.CháJáH
23.En toen zij schreeuwden* en weg *Gr.kraugoo=Hebr.TsáNgàQ
wierpen* de mantels en *Gr.riptoo=Hebr.SháLàK
schurkstof* opwierpen in de waainevel**, *Gr.koniortos=Hebr.AáBàQ ;**Gr,aèr
24.beval de vooraangaande over duizend
hem binnen te voeren in de
legeropwerping*, sprekend met *Gr.parembolè=Hebr.MàChæNàieM
geselkwellingen na te vragen*, opdat hij *Gr.etazoo=Hebr.DáRàSh
zou volkènnen om welke reden zij hem
zo tegenstemden.
25.Maar toen zij hem voorstrekten met
de riemen, sprak Paulus tot de erbij staande
vooraangaande over honderd: is er soms
voor jullie bevoegdheid* een mens, Romeins *Gr.exousia
en onveroordeeld, te geselen?
26.En de voraangaande over honderd,
(dit)gehoord hebbend en toegekomen naar
de voraangaande over duizend, boodschapte
zeggend: wat ben jij aanstaande te maken?
Want deze mens geschiedt (als) Romein.
27.En de vooraangaande over duizend,
toegekomen, sprak tot hem: zeg mij:
geschied jij (als) Romein? En beweerde: ja.
28.En toe boog zich de voraangaande over
duizend: ik heb voor veel hoofdsom dit
stadsburgerschap* verworven**; maar Paulus *Gr.politeia; **ktamai=Hebr.QáNáH
beweerde: maar ik ben (zo) de geschiedenis
ingebracht.
29.Rgelrechgt nu gingen afstaan vandaan
van hem die aanstaande waren hem na te
vragen. En de vooraangaande over duizend
had ontzag*, volkènnend dat Hij geschiedt *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA
HAND 22,23
(als)Romein en dat hij geschiedde (als)
een hem gekneveld hebbende.
28
30.En de volgende dag, besluitend te k-33
volkènnen onwankelbaar wat wordt
aangeklaag door de Judeeërs, maakte
hij hem los en beval samen te komen
met de vooraangaande priesters ook
al het sanhedrin*, en aangevoerd hebbend *Gr.sunedrion(= letterl.samenzit)[166]
deed hij Paulus staan binnen hen.
23.1.En Paulus starend naar het
sanhedrin, sprak: ik ben met alle
goede medewetendheid stedeling
geweest voor God tot deze dag.
2.Maar de vooraangaande hogepriester
Ananias zette aan de omstanders
hem te slaan zijn mond.
3.Toen sprak Paulus tot hem: God is
aanstaande jou te slaan , witgekalkte* *Gr.konia=Hebr.SsieJD
wand*; en jij zit neer oordelend *Gr.toichos=Hebr.QieR
mij volgens de wetsuitleg en tegen
de wetsuitleggingen in beveel jij mij
te slaan?
4.Maar de omstanders spraken:
schimp jij de vooraangaan priester van
God?.
5.En Paulus beweerde: niet te volkènnen is,
broederverwanten, dat hij geschiedt (als)
de vooraangaande priesters. Geschreven is
immers dat van de vooraangaande* van het *Gr.archoon=Hebr.NáSieA
genotenvolk* zul jij niet zeggen kwaad.[167] *Gr.laos=Hebr.NgàM
6.En Paulus volkènnend dat de ene helft
geschiedt van de Sadduceeën en de andere
van de Pharizeeën schreeuwde* in het *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ
sanhedrin: mannen broederverwanten,
ik geschied (als) Pharizeeër; omtrent de
hoop* en de opstanding van de lijfdoden *Gr.elpis=Hebr.TieQ’WáH(=gespan-
word ik geoordeeld. [nenheid)
7.En toen hij dit bepraatte, geschiedde
er opstand van de Pharizeeën en
Sadduceeën en spleet* de volte. *Gr.schizoo=Hebr.BáQàNg
8.Want de Sadduceeën zeggen dat er
niet geschiedt noch opstanding noch
een werkbode* *Gr.angngelos=Hebr.MáL’AàK
HAND 23
noch beluchting*; maar de Pharizeeën *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
zeggen gelijkgegevend die beiden.
9.En er geschiedde een groot geschreeuw,
en sommigen die opgestaan waren van
de scnriftkenners van de delen van de
Pharizeeën twistten* door zeggende: *Gr.machomai=Hebr.RieJB
geen kwaad vinden wij in deze mens;
en als een beluchting gepraat heeft
door hem of een werkbode –
10.En toen er veel opstand geschiedde,
beval de vooraangaan de over
duizend ontzag hebbend dat niet
uiteen gehaald zou worden Paulus door hen,
dat een legerschare* zou neertreden *Gr.strateuma=Hebr.TsáBáA
om hem te roven uit hun midden en te
voeren naar de legeropwerping*. *Gr.parembolè=Hebr,MàChæNèH
11.En in de aanvolgende nacht sprak
hem bijstaande de machtiger: wees
gerust: want zoals jij moet getuigen
de dingen omtrent mij in Jeruzalem,
zo is het noodzakkelijk dat jij ook in
Rome getuigt.
12.En toen de dag geschiedde, hebben
de Judeeërs, makende een samenverkering
zichzelf vervloekt* zeggende niet te eten *Gr.anatithèmi=Hebr.AáRàR(Rab.)
noch te drinken zolang zij niet vermoord
hadden Paulus.
13.En er geschieden meer dan veertig die
deze samenzwering* gemaakt hadden. *Gr.omnumi=Hebr.ShóBhàNg (=
14.Sommigen, aangekomen, spraken tot [bezevenen.
de vooraangaande priesters en de ouden*: *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN
met een vloek vervloekten wij onszelf
niets te smaken* zoalng wij niet vermoord *Gr.geuoo=Hebr.TháNgàM
hebben Paulus.
15.Jullie nu, brengt naar voren bij de
vooraangaande over duizend, opdat hij
neer voert hem tot ons, alsof wij aanstaande
zijn om verder te volkènnen strikter de
dingen omtrent hem; maar wij, voordat
hij lijfnadert* geschieden gereed hem *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB
aan te pakken.
16.Maar toen de stichtzoon van de
zusterverwante van Paulus van de loerzit hoorde,
kwam hij te geschieden en kwam hij in
in de legeropwerping en boodschapte (‘t)aan
Paulus.
17.En Paulus, erbij geroepen hebbend één-enkele
van de vooraangaanden over honderd, beweerde:
voer af deze jongeling naar de vooraangaande
HAND 23
over duizend, want hij heeft
iets aan hem te boodschappen.
18.Hij nu hem meenemend voerde
hem tot de vooraangaande over
duizend en beweert: de geknevelde* *Gr.desmios=Hebr.AæSuWR
Paulus mij opgeroepen hebbend
vroeg deze jongeling tot jou te
voeren, hebbend iets te bepraten
met jou.
19.Hem bij zijn hand nemend en
opzij geweken naar hem eigen* is, *Gr.kat’idian
deed de vooraangaande over duizend
navraag: wat is wat jij mij hebt te
boodschappen?
20.Hij sprak (dit): de Judeeërs stelden
samen vast om te vragen aan jou,
dat jij morgen Paulus neervoert naar
het sanhedrin* omdat zij aanstaande zijn *Gr.sunedrion=leenwoord in het
iets strikt na te vragen omtrent hem. [Hebr.sanhedrin
21.Jij moet zeker niet vertrouwen* *Gr.pisteuoo=Hebr.AáMàN
hebben in hen: want hem zullen beloeren* *Gr.enedreuoo=Hebr.AáRàB
uit hen mannen meer dan veertig,
die zichzelf banvloekten* niet te eten en *Gr.anathema=Hebr.ChieRèM
te drinken totdat zij hem opgepakt
hebben, en nu geschieden zij gereed,
ontvangstbereid voor de belofte van jou.
22.De vooraangaande over duizend nu
liet los de jongeling, de boodschap
gevend niemand aan te praten, dat jij
deze (dingen) te voorschijn hebt gebracht* *Gr.enphainomai
bij mij.
23.En erbij geroepen hebbend sommigen twee
van de vooraangaanden over honderd,
sprak hij: maakt gereed aan legerschareleden* *Gr.stratiootès=Hebr.TsáBáA
twee honderd opdat zij heengaan tot
Caesarea, en aan paardrijders zeventig en aan
schildwachten twee honderd vanaf de derde
ure van de nacht,
24.en erbij doen staan dieren*, opdat zij *Gr.ktènè=Hebr.MieQ’NèH of
Paulus, daarop hijssend, vrij houden [BeHéMáH
voor Phelix de aanvoerder,
25.geschreven hebbend een zendbrief
hebbend deze strekking*: *Gr.tupos – eigenl. voorbeeld
26.Claudius Lysias aan de hardkrachtigste
aanvoerder Phelix, gegroet*.
27.Deze man meegenomen door de
Judeeërs en aanstaande om te worden
aangepakt door hen, heb ik, hem bij
gestaan met een legerschare, weggepakt,
HAND 23, 24
geleerd dat hij (als)Romein geschiedt.
28.En besluitend te volkènnen de reden
waardoor zij (de wet) inroepen tegen hem,
voerde ik hem af in hun sanhedrin.
29. hem vond ik, ingeroepen omtrent
onderzoekingen van hun wetsuitleg*, *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
maar geenszins hebbend een inroeping,
waardig voor het sterven of voor knevels.
30.Maar toen mij verklapt was een
besluit wat de man zou geschieden,
heb ik (hem) gestuurd tot jou, de
boodschap gegeven hebbend om
de aanklachten* tegen hem te zeggen *Gr.katègoria
bij jou.
31.De legerschareleden nu, naar het
door hen doorgezette Paulus opgenomen
hebbend, brachten hem in de nacht
naar Antipater.
32.En de volgende morgen, zijn zij,
toelatend de paardrijders om weg te
komen samen met hem, teruggkeerd
naar de legeropwerping*. *Gr.parembolè=Hebr.MàChæNáieM
33.Die, binnengekomen in Caesarea
en overgegeven hebbend de zendbrief
aan de aanvoerder, deden staan ook
Paulus voor hem.
34.En opgelezen hebbend en bevraagd
hebbend uit welke beheersschap* hij *Gr.eparcheia[168]
geschiedt en nagevraagd dat het vandaan
van Clilicië is, beweert hij:
35.Ik zal uithoren jou, wanneer ook jouw
aanklagers komen te geschieden;
bevolen hebbend om hem in het rechthuis*
van Herodes waar te houden*. *Gr.phulasso=Hebr.SháMàR
24.1.En na vijf dagen trad aan de k-35
vooraangaand priester Ananias met enkele
ouden* en een verwoorder** een zekere *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN; **
Tertullus, die te voorschijn traden voor [Gr.rètoor[169]
de aanvoerder tegen Paulus.
2.En toen geroepen werd ging Tertullus
vooraan om aan te klagen zeggend:
3.ons veel vrede* toevallend en juiste-daden *Gr.eirènè=Hebr.SháLóWM
die geschieden aan deze natie* *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
HAND 24
door jouw voorop staande volkènnis,
zijn wij ontvangstbereid, hardkrachtigste
Phelix, altijd en overal met alle
dankzegening*. *Gr.eucharisteia=Hebr.BeRáKháH
4.Maar opdat ik niet nog meer jou
terugstoot, roep ik toe jou te horen
afgesneden[170] aan jou betamelijkheid[171].
5.Want bevindend deze man een
pestuitbraak[172]en een die beweegt tot
opstandigheid alle de Judeeërs over
het huisbewoonde* en een aanvullen gè = land
vooraanstaande van de wegpakkerij* *Gr.hairesis > haeresie (ketterij)
van de Nazoreeër,
6.die ook de tempel beproefde
(al-)gemeen te maken, die wij ook
hard aanvatten,[173]
[en volgens onze wetsuitleg* wilden *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
oordelen;
7.maar erbij gekomen heeft Lysias
de vooraangaande over duizend met
veel krachtdadigheid uit onze handen
(hem) weggevoerd,
8.bevelend zijn aanklagers te komen
bij jou]
omtrent wie* jij zelf de kracht hebt, dat is dus Paulus uit vs 6a
geoordeeld hebbend over al deze (dingen)
te volkènnen* waarover wij hem *Gr.epigignooskoo=Hebr.JáDàNg
aanklagen.
9.En samen stelden ook de Judeeërs vast
bewerend dat deze (dingen) (zich) alzo
houden.
10.Maar toe boog zich Paulus, nadat
gewenkt had de aanvoerder, om te zeggen:
dat jij in vele jaren geschiedt (als)
oordelaar over deze natie, verstaande,
praat ik mij goedsmoeds uit de (dingen)
omtrent mijzelf,
11.daar jij de kracht hebt te volkènnen
dat er voor mij niet meer (dan) twaalf
dagen geschieden vanaf het aangetreden
zijn om neer te bukken* in Jeruzalem. *Gr.proskuneoo=Hebr.SháCháH
HAND 24
12.En noch in de tempel vonden zij
mij met iemand besprekend of
makend een opstandigheid van
krioelmenigte, noch in de synagogen
noch doorheen de stad;
13.en niet hebben zij kracht om
staande te blijven voor jou
omtrent waarvan zij nu aanklagen mij.
14.Maar ik gelijkgevend zeg dit
aan jou, dat ik volgens de neemweg*
die zij aanzeggen (als)wegpakkerij*
alzo dienstbaar ben* aan de
voorvaderlijke God, vetrouwend
op alle (dingen) volgens de wetsuitleg*
en op het in de profeten geschrevene,
15.hoop* hebbend op God, waarvoor
ook zij ontvangstbereid zijn , dat een
opstanding aanstaande is te geschieden
en van rechtvaardigen en van
onrechtvaardigen.
16.Daarin train* ik ook zelf een
niet aanstoot gevend medeweten te
hebben tot God en de mensen
door alles.
17.En na meerdere jaren aalmoezen
makende ven ik tot mijn natie*
te geschieden gekomen, en aandraag-
gaven*,
18.waarmee zij vonden mij,
geheiligd in de tempel,niet met
menigtegekrioel en getier,
19.maar sommige Judeeërs vandaan
van Azië, voor wie het noodzakelijk
is dat zij voor jou komen te
geschieden en aanklagen of zij iets
hebben tegen mij;
20 of zelf zij uitspraken wat zij vonden
aan onrechtmatigs toen ik stond
bij het sanhedrin*;
21.dan omtrent deze één-enkele
stem waarmee ik schreeuwde,
bij hen staande, dat ik omtrtent
de opstanding van de ljfdoden*
geoordeeld word vandaan bij jullie,
22.En hen verwierp Phelix,
strikt volkènnend omtrent de (dingen(
van de neemweg*, sprekend:
wanneer neertreedt Lysias de vooraangaande
over duizend, zal ik volkènnen de
HAND 24,25
(dingen) aangaande jullie.
23.Doorgezet hebbend bij de
vooraangaande over honderd
dat hij behoed wordt* en *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR
opduwing[174] heeft en dat niemand
verhinderd wordt van die hem eigen
zijn om handlanger te zijn voor hem.
24.Maar toen na enige dagen
Phelix was komen te geschieden samen
met Drusilla zijn eigen vrouw,
die (als)Judeese geschiedde, liet hij
Paulus sturen en hoorde van hem
omtrent het vertrouwen op Christus
Jezus.
25.En toen hij aansprak omtrent
gerechtigheid* en gesterktheid[175] en *Gr.dkaiosunè=Hebr.TseDáQáH
het oordeel dat aanstaande is,
boog zich toe Phelix ontzag hebbend* *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA
geworden: dit nu gehad hebbend
ga heen en tij* genomen hebbend *Gr.kairos=Hebr.NgéT
zal ik jou weer roepen,
26.tegelijk ook hopende dat er
bruikbaar (geld) gegeven zou worden
aan hem door Paulus[176], daarom ook
liet hij hem frequenter sturen en
converseerde* met hem. *Gr.homileoo
27.Maar toen twee jaar volledig k-36
gemaakt waren, nam Phelix
(als)overnemer Porcius Festus.
En willende een goede-gunst* *Gr.charis=Hebr.ChèSèD
bestellen voor de Judeeërs, liet
Phelix Paulus achter gekneveld.
25.1.Phestus nu, aangetreden voor
het beheerschap[177], trad na drie dagen
omlaag naar Jeruzalem vandaan van
Caesarea.
2.En voor hem kwamen te voorschijn
de vooraangaande priesters en de
eersten van de Judeeërs tegen Paulus,
en zij riepen hem toe wensend een
goede-gunst tegen hem,
3.opdat hij hem liet sturen naar
Jeruzalem, makende een beloering
HAND 25
om hem op te pakken op de neemweg*. *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
4.Maar Phestus boog hen toe, dat
Paulus behoed werd* in Caesarea en dat *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR
hij zelf aanstaande was ijlings erheen
te gaan.
5.Die nu bij jullie, beweert hij, die
kracht hebben om mede heen te treden,
moeten, indien er geschiedt in de man
iets ontoelaatbaars[178], hem aanklagen.
6.En rond gebaand hebbend bij hen
aan dagen niet meer dan acht of tien,
omlaag gtreden zijnde naar Caesarea,
zittende de volgende dag op het
treeplankier*, beval hij dat Paulus werd *Gr.bèma = bima(plek waar in de
aangevoerd. [synagoge voorgelezen wordt)
7.En toen hij te geschieden kwam,
stonden om hem de vandaan van
Jeruzalem omlaag getreden Judeeërs,
vele en zware redenen aandragend,
die zij niet vermochten aan te tonen,
8.terwijl Paulus sprekend opnam*, *Gr.apologeoo
dat hij noch aan de wetsuitleg* *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
van de Judeeërs noch aan de temepel
noch aan de keizer iets verwaardt* had, *Gr.hamartanoo=Hebr.CháTáA
9.Maar Phestus, willende de Judeeërs
een goede-gunst* bestellen, zich
toebuigend sprak tot Paulus:wil jij
naar Jeruzalem omhoog treden om
daar omtrent deze (dingen) geoordeeld
te worden bij mij?
10.Maar Paulus sprak: staande op het
treeplankier* van de keizer geschied ik, *Gr.bèma = bima
waar het noodzakelijk is dat ik geoorddeeld
word. Judeeërs heb ik geen onrecht gedaan,
zoals ook jij prachtig genoeg volkènt.
11.Indien ik nu onrecht gedaan heb en
enige zaak waardig van gestorvendnheid
gedaan heb, niet verwens ik het sterven;
maar indien niets geschiedt waarvan zij
mij aanklagen, heeft niemand de kracht
aan hen een goede-gunst te bewijzen.
Op de keizer doe ik een beroep.
12.Toen, nadat hij samen gepraat had
met het beraad, boog Phestus zich toe:
Op de keizer doe jij een beroep, naar
de keizer zul jij heengaan.
13.En toen er enige dagen geschied
HAND 25
waren, gingen Agrippa de koning en k-33
Berenice (hem)tegemoet naar Caesarea
om te begroeten Phestus.
14.En toen zij meerdere dagen rond
gebaand hadden, heeft Phestus aan de
koning overlegd de(dingen) aangaande
Paulus, zeggend: een zeker man is achter
gelaten door Phestus gekneveld*, *Gr.desmos=Hebr.AæSuWR
15.omtrent wie, toen ik in Jeruzalem
geschiedde,de vooraangaand priesters
en de ouden van de Judeeërs te voorschijn
kwamen, wensende* aangaande hem *Gr.aiteoo=Hebr.SháAàL
een vonnis,
16.naar wie ik mij toeboog dat het niet
(als)ghewoonte) geschiedt voor de
Romeinen een zeker mens als gunst te
geven eerder dan dat de aangeklaagde
de aanklagers voor (zijn) vertegenwendiging* *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
heeft en een opstaanplaats* neemt voor *Gr.tops=Hebr.MáQóWM
weerspreking* omtrent het ingeroepene. *Gr.apologia
17.Nu zij hier samen gekomen zijn, heb
ik, geen enkele tegenwerping gemaakt
hebbend, de volgende (dag) gezeten
op het treeplankier*, bevolen dat de man *Gr.bèma=Hebr.Bima(leenwoord)
aangevoerd werd,
18.omtrent wie de aanklagers, staande,
geen enkele reden brachten van de slechte
(dingen) die ik veronderstelde,
19.maar zij hebben enkeleonderzoeksvragen
omtrent de eigen demonenvrees* aan hem *Gr.deisidaimonia
en omtrent Jezus een gestorvene die Paulus
beweert te leven.
20.En omdat ik uitwegloos* werd in het *Gr.aporia
onderzoek omtrent deze (dingen), zei ik,
of hij kon besluiten heen te gaan naar
Jeruzalem en daar beoordeeld te worden
omtrent deze (dingen).
21.Maar toen Paulus opriep hem te
behoeden* tot de *Gr,tèreoo=Hebr.NáTsàR
kennisname* van *Gr.diagnosis
Augustus*, heb ik bevolen hem te *Gr.Sebastos (‘vereerde’)=Lat.Augustus
behoeden totdat ik hem sturen zou
naar de keizer.
22.En Agrippa tot Phestus: ik besloot
ook zelf de mens te horen; morgen,
beweerde hij, zul jij hem horen.
34
23.De volgende(dag) nu, toen Agrippa
gekomen was en Berenice met veel
HAND 25,26
verschijning* en binnen gekomen
zijn in de luisterzaal en samen met
de voorangaanden over duizend
en de mannen aan de top van de
stad, en Phestus bevel gegeven had,
werd Paulus aangevoerd.
24.En Phestus beweert: koning
Agrippa, en alle mannen die samen
met ons te geschieden komen,
jullie aanschouwen deze omtrent
wie al de volte van de Judeeërs
op mij aanvielen en in Jeruzalem en
hier, krijtend dat het noodzakelijk
is dat hij niet meer leeft*. *Gr.zaoo=Hebr.CháJáH
25.Maar ik vernam dat hij geen zaak
gedaan had waardig aan sterven*, *Gr.apotithnèiskoo=Hebr.MuWT
maar toen hij zelf zich beriep op
Augustus*, heb ik geoordeeld (hem) *Gr.Sebastos
te sturen,
26.omtrent wie ik niets onwankelbaars
heb om te schrijven aan de machtiger.
Daarom heb ik hem voorgevoerd
bij jullie en het meest bij jou, koning
Agrippa, opdat nadat er een beoordeling
is geschied, ik iets had om te schrijven*. *Gr.graphoo=Hebr.KáTàB
27.Want onredelijk dunkt mij, dat
iemand die een geknevelde stuurt niet
ook optekent de redenen aangaande hem.
26.1.En Agrippa beweerde tot Paulus:
er is een uitvaardiging voor jou om (iets) over
jezelf te zeggen.
Toen nam Paulus, de hand uitgestrekt, het
sprekend op*: *Gr.apologeoo
2.Omtrent alle(dingen) waarom ik aangeroepen
word door de Judeeërs, koning Agrippa,
voer ik op mijzelf (als) een gelukgewenste* *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéJ
aanstaande om voor jou vandaag
ervoor opnemend te spreken,
3.allermeest omdat jij bekend bent met
allle gewoonten* bij de Judeeërs en ook *Gr.ethos
de onderzoeksvragen. Daarom doe ik
jou de noodvraag lankmoedig mij te horen.
4.Mijn bestaan nu vanaf het jongelingschap,
dat vanaf het vooraangaande geschiedde
in mijn natie* en in Jeruzalem, volkènnen *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
alle Judeeërs,
5.mij tevoren volkènnende sinds lang,
HAND 26
indien zij (’t) wilden betuigen*, dat ik *Gr.martureoo=Hebr.NgáWàD[179]
volgens strikste aanpak van onze
religie heb geleefd (als) pharizeeër.
6.En nu sta ik geoordeeld op de
hoop* van de belofte die tot onze *Gr.elpis=Hebr.TieQ’WáH
omvamenden geschied is door God,
7.welke de twaalfstammengroep van ons,
in aangestrektheid nacht en dag
dienend, hoopt tegen te komen;
omtrent welke hoop ik word opgeroepen
door de Judeeërs, koning.
8.Wat? het-wordt onbetrouwbaar
geoordeeld van de kant van jullie,
of God lijfdoden* tot opstanding *Gr.nekros
brengt*. *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM (hiph’il)
9.En ik nu, het dunkte* mij dat *Gr.dokeoo
over de naam van Jezus de Nazoreeër
het noodzakelijk was vele zaken
ertegen te doen*. *Gr.prattoo= (ook)Hebr.DieBBéR
10.Wat ik ook gemaakt heb in
Jeruzalem, en ook vele van de
geheiligden* heb ik in waarhoud- *Gr.hagios=Hebr.QáDóWS
plaatsen* weggesloten, van de kant *Gr.phulakè=Hebr.MieZ’MóWR
van de voorangaand priesters de
bevoegdheid* genomen hebbende, *Gr.exousia=Aramees: SháLéTh
en als-zij opgepakt waren heb ik
een voorstemsteen overgedragen.
11.En aangaande alle synagogen
dikwijls boete opleggend aan hen,
heb ik hen gedwongen smaad te
beweren*, en te over raaskallend *Gr.blasphèmeoo.
heb ik hen vervolgd ook tot de
buitensteden.
12.In deze (zaken) heengaande naar
Damaskus met bevoegdheden en
de afvaardiging van de vooraangaande
priesters,
13.zag ik middendaags op de neemweg,
koning, vandaan van de hemel* boven *Gr.ouranos=Hebr.SháMáJieM
de toortsstraling van de zon een licht* *Gr.phoos=Hebr.AóWR
omtoortsstralen mij en die samen
met mij heengingen.
14.En toen wij allen neervielen
op het land, hoorde ik een stem*, *Gr.phoonè=Hebr.QóWL
zeggend tot mij: in de Hebreeuwse
spraak*: SháAuWL, SháAuWL, *Gr.dialektos
waarom vervolg* jij mij?[180] Stijf(is’t) jou *Gr.diookeoo=Hebr.RáDàPh
HAND 26
om tegen de prikkels te kraken.
15.En ik sprak: (als) wie geschied jij
machtiger? En de machtiger sprak:
ik geschied (als) de Jezus die jij vervolgt.
16.Maar sta op en ga staan op de
voeten van jou[181]. Want daartoe
heb ik mij laten zien aan jou, om
opvoorhand aan te wijzen jou (als)
handlanger en getuige* en van de (dingen) *Gr.martus=Hebr.NgéD[182]
die jij gezien hebt van mij en van
de (dingen) die ik zal laten zien aan jou.
17.wegpakkend jou uit het genotenvolk* *Gr.laos=Hebr.NgàM
en uit de naties*, naar wie ik afzend** *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ;**Gr.
jou, [apostelloo=Hebr.SháLàCh
18.om te openen de welogen van hen, *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJieN
opdat zij bekeren vandaan van de
duisternis* tot licht**[183] en *Gr.skotos=Hebr.ChóWShèQ;**Gr.
vandaan van de bevoegdheid van de [phoos=Hebr.AóWR
lasteraar* bij God en opdat zij aannemen *Gr.satanas=Hebr.SháTháN
wegduwing van verwaardingen* en een *Gr.hamartia=Hebr,ChæTháAáH
aandeel bij de geheiligden door
vertrouwen op mij.
19.niet, koning Agrippa, geschiedde
ik (als)een onovertuigbare voor het
hemelse gezicht,
20.maar eerst aan die te Damascus
en te Jeruzalem en al de streek van
Judea en (dan) aan de naties leg ik vóór* *Gr.apangelloo=Hb.NáGàD
van besef te veranderen* en zich *Gr.metanoein
te bekeren tot God, werken waardig
de besefverandering als-zaken doende*. *Gr.prattoo
21.Vanwege deze (dingen) beproefden
die mij in de tempel meenamen
de hand aan mij te slaan.
22.Omdat mij bescherming toeviel
vandaan van God tot deze dag, sta ik
getuigend aan klein en groot, niets
HAND 26,27
zeggend buiten de dingen die de
profeten bepraat hebben over de
(dingen) die aanstaande zijn te geschieden
en Mozes,
23.of een lijdende (is) de Gezalfde*,
of hij (als) eerste uit de opstanding
van de lijfdoden aanstaande is (als) licht*
om te boodschappen en voor het
genotenvolk en voor de naties.
24.Maar toen hij deze (dingen) er tegenin
zei, beweerde Phestus met grote stem:
jij raaskalt, Paulus, de vele letters
draaien jou dol tot raaskallerij.
25.Maar Paulus beweert: niet raaskal ik,
meest gerade Phestus, maar
woordinbrengen* van waarachtigheid en
in-acht-neming breng ik als geluid[184].
26.Want de koning heeft verstand van
deze (dingen), tot wie ik ook
alles verwoordend praat, want dat
niet verheimelijkt is voor hem van
deze (dingen) ben ik overtuigd;
want niet is in een hoek deze zaak
gedaan.
27.Vertrouw jij, koning Agrippa,
de profeten? ik volkèn dat jij (ze)
vertrouwt.
28.En Agrippa tot Paulus: in weinig
overtuig jij om mij christelijk* te maken. *Gr.christianos = ingewrevene
29.En Paulus: ik zou bidden in weinig
en in groot dat niet afgezonderd jij
maar ook allen die mij horen* *Gr.akouoo=Hebr.ShóMàNg
(als)zodanigen geschieden als ook ik
geschied; buiten deze knevels.
30.En opgestaan is de koning en
de aanvoerder en Berenice en
zij gingen bij elkaar zitten.
31.En uitgeweken praatten zij
tot elkaar zeggend (dit): geen zaak
aan het sterven of aan knevels waardig
doet deze mens.
32.En Agrippa beweerde tot Phestus:
krachtig doet deze mens om los gelaten
te worden, indien hij zich niet had
beroepen op Caesar*. *Gr.kaisar > Ned.keizer: stamnaam
27.1.Toen geoordeeld werd dat wij [van de eerste Romeinse keizer.
zouden afvaren naar Italië, leverden zij
HAND 27
over Paulus en ook enkele andere
geknevelden aan een vooraangaande
over honderd met de naam Julius
van de groep van Augustus*.[185] *Gr.Sebastos = verhevene
2.En aangetreden op een
Adramutteens vaartuig dat aanstaande
was te varen naar de opstaanplaatsen* *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
langs Azië werden wij afgevoerd,
terwijl samen met ons geschiedde
Aristarchus een Macedoniër van
Thessalonici.
3.En de volgende (dag) werden wij
heengevoerd naar Sidon. En Julius,
menslievend* in het gebruik voor *Gr.philantroopoos
Paulus, vaardigde uit voor hem die
heenging naar de metgezellen*, dat *Gr.philos=Hebr.MeRéàNg
(hem) toeviel waar hij belang bij had.
4.En vandaar afgevoerd wordend
voeren zij door naar Cyprus doordat
de winden tegen geschieden.
5.En het diepwater langs Cilicië en
Pamphilië doorheen gevaren zijnde
kwamen wij aan in Myra in Lycië.
6.En daar heeft de vooraangaande
over honderd, gevonden hebbend een
Alexandrijns vaartuig varend naar
Italië, ons over gehesen daarin.
7.En dagen aan de maat dralend varend
en te nauwernood geschiedend langs
Knidos, omdat de wind het ons niet
toelied, voeren wij door naar Kreta
langs Salmoona, en te nauwer nood
dat langsgekomen, kwamen wij bij
een zekere plaats* aangeroepen met
Kaloi Limanai*, waarbij lijfna geschiedde *Gr.= prachtige steigers[186]
HAND 27
een stad Lasaia.
9.Omdat de tijd* aan de maat *Gr.chronos
geschiedde en het varen reeds
wankelig geschiedde omdat ook
de vasten reeds voorbij gekomen was,
prees Paulus aan, zeggend aan hen:
10.Mannen, ik aanschouw dat met
bruutheid en veel boete*, niet *Gr.zèmia=Hebr.NgóNàSh
afgezonderd voor de draaglast* en het *Gr.phortion=Hebr.MàSsáA
vaartuig maar ook voor onze
lichaamzielen*, de vaart aanstaande is *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh
te geschieden.
11.Maar de vooraangaande over honderd
werd door de stuurman* en de *Gr.kubernètès (Lat.leenwoord)
schipper meer overtuigd dan door de
door Paulus gezegde (dingen).
12.Maar omdat de steiger die voorhanden
was niet goed gelegen was om te
overwinteren, stelden de meesten
tot besluit om op te varen vandaar,
of zij de kracht hadden tegemoet te
gaan naar Phoinix om te overwinteren,
steigers van Kreta uitkijkend naar
de zuidwestenwind en naar de noord-
westenwind.
13.En omdat de zuidenwind door
beluchtte, dunkend het voorstel
sterk te hebben gevat, zich wegpakkend
vlak daar langs kwamen zij voorbij Kreta.
14.Niet veel daarna wierp zich daarop
een wind als een walmstorm die
aangeroepen wordt met euraklydon.
15.En toen het vaartuig meegeropt werd,
en niet de kracht had oog te houden
op de wind, het opgegeven hebbend,
werden wij voortgedragen.
16.En een zeker eiland oplopend,
aangeropen met Klauda, hadden wij
te nauwernood het vermogen vathebbend
te geschieden op de sloep,
17.die opegakt-hebbend, gebruikten zij
hulpmiddelen, ondergordend het vaartuig,
er ontzag voor hebbend om niet op de
Syrtis uit te vallen, zakken latend het
gerei*, zo werden zij heen gedragen. *Gr.skeuos=Hebr.KeLieJ
HAND 27
18.En toen wij machtig bewinterstormd
werden, maakten zij vervolgens een
uitwerping[187],
19.en op de derde dag wierpen wij weg* *Gr.riptoo=Hebr.SháLàK
eigenhandig het gerei* van het vaartuig. *Gr.skeuè=Hebr.KeLieJ
20.Maar toen noch zon noch sterren
tevoorschijn kwamen op meerdere dagen
en de winterstorm niet weinig op (ons)
lag, werd overigens weggepakt alle hoop
dat wij bevrijd werden.
21.En toen veel voedselloosheid
voorhanden was, toen sprak Paulus,
staande in het midden van hen:
het was wel noodzakelijk, o mannen,
overtuigd te zijn geraakt door mij
om niet op te varen vandaan van Kreta
en te overwinnen deze bruutheid en
boete.
22.En nu prijs ik jullie aan om goedsmoeds
te zijn; want geen enkele teloorgang zal
geschieden uit jullie behalve van het
vaartuig.
23.Want bijstond mij deze nacht van God,
van wie ik geschied en die ook dien,
een werkbode* zeggend:
24.Heb geen ontzag Paulus, het is nood-
zakelijk dat jij (mij) voor Caesar* bijstaat,
en zie God is om jou goedgunstig geweest
allen die varen samen met jou.
25.Daarom weest goedsmoeds, mannen,
ik vertrouw op God dat het zo zal
geschieden volgens de manier die
bepraat werd met mij.
26.Maar op een zeker eiland is het nood-
zakelijk dat wij uitvallen.
27.En toen de veertiende nacht geschiedde,
terwijl wij door gedragen werden in de
Adriatische (zee), kwamen in het midden
van de nacht de schepelingen tot besef
dat op hen toe voer een of andere landstreek.
28.En het werplood gebruikend vonden
zij twintig vadems. Maar kort dóórstaande
en wederom werplood gebruikend, vonden
zij vijftien.
29.En ontzag hebbend dat wij niet ergens *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA
tegen ruwe opstaanplaatsen* uitvielen, *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
uit het achteronder wegwerpend vier ankers* *Gr.angkura: anker:een Gr.leenwoord
HAND 27,28
baden zij dat de dag geschiedde.
30.En toen de schepelingen zochten
te vluchten* uit het vaartuig en *Gr.phugoo=Hebr.NuWS
toen zij de sloep lieten zakken
voor de schijn dat zij uit het voorschip
ankers aanstaande waren aan te
strekken,
31.sprak Paulus tot de vooraangaande
over honderd en de legerschareleden:
indien zij niet blijven in het vaartuig,
hebben wij niet de kracht om bevrijd* *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
te worden.
32.Toen stootten af de legerschareleden
de touwen-van de sloep en lieten die
uitvallen.
33.En tot de dag aanstaande was te
geschieden, roept Paulus toe, dat
allen meenamen voedsel zeggend:
vandaag de veertiende maken jullie
al-af* verbeidend zonder koren, *Gr.teleoo=Hebr,KáLáH
en niets tot je nemend.
34.Daarom roep ik toe dat jullie
meenemen voedsel; want dit voor
jullie bevrijding* (is)voorhanden, *Gr.sootèria=Hebr.TeShuWàNg
want van niemand van jullie gaat
een haar* vandaan van het eerstdeel *Gr.thrix=Hebr.SseNgàR
teloor*. *Gr.apollumi=Hebr.AáBàD
35.En gesproken hebbend deze (dingen)
en genomen brood* dankzegende hij *Gr.artos:Hebr.LèChèM
God voor de vertegenwendiging van* *Gr.enoopion=Hebr.LiePh’NéJ
allen en verbrokkeld hebbend ging hij
vooraan om te eten.
36.En allen welgemoed geworden,
namen ook zij tot zich voedsel.
37.En wij geschiedden alle lichamzielen* *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh
in het vaartuig twee honderd zeventig
(en) zes.
38.En toen zij voldoende voedsel hadden,
maakten zij rap-klein* het vaartuig *Gr.kouphizoo=Hebr.QáLàL
uitwerpend de tarwe in de zee*. *Gr.thalassa=Hebr.JáM
39.En toen de dag geschiedde, volkènden* *Gr.epigignooskoo=Hebr.JáDàNg
zij het land niet, maar zij kregen besef
van een zekere zee-schoot*, die een oever *Gr.kolpos=Hebr.ChéJQ
had, waarop zij beraadslaagden het vaartuig,
indien zij de kracht hadden, op zij te stellen.
40.En de ankers opgenomen hebbend,
zich overlatend op de zee, tegelijk opduwend
de jukbanden van de voetbladen en hoog
opgehaald-hebbend het bramzeil voor de
HAND 27,28
windlucht*, hielden zij aan op de *Gr.pneuousia
oever.
41.Maar vervallend op één-enkele
opstaanplaats* met de zee tweezijdig, *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
lieten zij stranden het schip, en
het voorschip, vastgehouden*, bleef *Gr.ereidoo=Hebr.TáMàK
onwankelbaar, maar het achteronder
kwam los door de krachtdadigheid.
42.En van de legerschareleden geschiedde
het besluit, opdat zij de geknevelden* *Gr.desmos+Hebr.AáSuWR
zouden vermoorden*, opdat niet iemand *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG
weggezwommen zou ontvluchten.
43.Maar de vooraangaande over honderd,
besluitend om te bevrijden* Paulus, *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
verhinderde van hen het besluit, en
hij beval dat zij die de kracht hadden
om te zwemmen zich afgeworpen
hebbend (als)eersten zouden wegkomen.
44.en dat de overigen sommigen op
borden* en anderen een of ander vandaan *Gr.sanis=Hebr.LuWàCh
van het vaartuig. En zo geschiedde het
dat allen werden bevrijd op het land.
28.1.En bevrijd geworden volkènden zij
toen dat het eiland (met)Melitè[188]
aangeroepen wordt.
2.En de barbaren[189] hielden voor een niet
toevallige mensvriendelijkheid* aan ons. *Gr.philanthroopia
Want optastend een vuur* namen zij erbij *Gr.pur=Hebr.AéSh
ons allen door de regenval* die (ons) te *Gr.huetos=Hebr.GèShèM
staan kwam en door de koude*. *Gr.psuchos=Hebr.QoR
3.Maar als Paulus tezamen doet verkeren
aan stoppels* een zekere volte opstelt *Gr.phruganon=Hebr.QéSh
op het vuur, een adder vandaan van het
gloeien* weggekomen taste aan zijn hand. *Gr.thermè=Hebr.CháMàM
4.Maar toen de barbaren zagen het wildleven* *Gr.thèrion=Hebr;CháJáH
gehangen vanaf zijn hand, zeiden zij tot
elkaar: overal (als)een doodmaker geschiedt
deze mens, die bevrijd uit de zee de
rechtzetster[190] niet liet leven.
5.En hij, afgebonkt hebbend het wildleven
in het vuur, leed niets kwaads.
6.Maar zij verbeidden dat hij aanstaande
was op te zwellen* of neer te vallen *Gr.pimprèmi=Hebr.TsáBháH
HAND 28
plotseling (als)lijfdode*. *Gr.nekron
Maar toen zij bij veel (tijd)
verbeidden en aanschouwden,
dat niets onplaatsbaars* bij hem *Gr.atopos
geschiedde, zich omwerpend
zeiden zij dat hij geschiedt
(als)god.
7.En in de (gebieden) omtrent deze
opstaanplaats* waren landstreken *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
voorhanden voor de eerste van het
eiland met de naam Publius, die
opgenomen hebbend ons drie dagen
als vreemdeling begroette*. *Gr.xenizoo
8.En het geschiedde dat de omvamende
van Publius door koortsvuren en door
dysenterie* samengehouden neerlag, *Gr.dusentreia
bij wie Paulus binnenkwam en bad,
gesteld hebbend de handen op hem,
geneest hij hem.
9.En toen dit geschiedde gingen vooraan
ook de overigen op het eiland die hadden
onvastheden en-zij-werden verpleegd*. *Gr.therapeuoo[191]
10.En met vele waarderingen waardeerden
zij ons en voor (ons)die opvoeren, bestelden
zij de (dingen)tot (onze)behoeften.
36
11.En na drie dagen voeren wij af in een k-39
vaartuig dat overwinterd had op het eiland,
uit Alexandrië, bekentekend met de
Dioskuren*. *= het sterrenbeeld Castor en Pollux
12.Enafgevoerd naar Syracuse, bleven wij
er drie dagen,
13.vanwaar wij, eromheen gekomen,
tegemoet voeren naar Regium;
en toen na één-enkele dag er een
zuiden(wind geschiedde kwamen wij in
Puteoli,
14.waar wij, gevonden hebbende
broederverwanten, werden toegeroepen
bij hen te blijven zeven dagen. En alzo
kwamen wij te Rome.
15.En daar kwamen de broederverwanten
gehoord hebbend van de (dingen)
omtrent ons, ons tegemoet tot het forum
van Appius en de Drie Tabernen;
HAND 28
toen Paulus hen zag, dankzegenende* *Gr.euchristeoo=Hebr.BáRàK
God, nam hij moed.
16.En toen zij binnenkwamen in Rome,
werd afgevaardigd aan Paulus
om te blijven op zichzelf samen
met het legerscharelid dat hem
waarhield*. *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR
17.En het geschiedde na drie dagen, k-40
dat hij samenriep die (als) eersten
geschieden van de Judeeërs.
En toen zij samengekomen waren,
zei hij tot hen: ik, mannen
broederverwanten, die niets tegens
gemaakt heb aan het genotenvolk* *Gr.laos=Hebr.NgàM
of aan de gewoonten* van de omvamenden, *Gr.ethè
werd gekneveld* uit Jeruzalem *Gr.desmos=Hebr/AáSuWR
overgeleverd in de handen van de
Romeinen,
18.die, geoordeeld hebbend, besloten
mij los te laten, omdat geen reden
van sterven voorhanden was bij mij.
19.Maar toen de Judeeërs tegenspraken,
werd het noodzakelijk een beroep
te doen op de Keizer*, niet omdat ik *Gr.Kaisar=(lat.)Caesar=Keizer
van mijn natie* iets heb aan te klagen. *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
20.Om deze reden nu riep ik toe
jullie te zien en toe te praten. Want
wegens de hoop* van Israël heb ik *Gr.elpis=Hebr.TieQ’WáH (= letterl:
deze keten omliggen. [gespannenheid op.
21.En zij spraken tegen hem; wij hebben
geen schriftletters* omtrent jou vandaan *Gr.gramma
van de Judeeërs, noch heeft iemand
die te geschieden gekomen is van de
broederverwanten voorgelegd* of *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD
gepraat omtrent jou iets slechts.
22.Maar wij achten ons waardig van de
kant van jou te horen wat jij acht.
Want omtrent deze wegpakkerij* *Gr.hairesis > heresie
geschied het volkènd aan ons, dat
daar overal iets tegenin gezegd wordt.
23.En voor hem een dag gezet hebbend
kwamen tot hem in zijn vreemdeling-
verblijf velen, aan wie hij uiteenzette,
betuigend het koningschap(-rijk)* van God, *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT
en overtuigend hen omtrent Jezus en
vandaan van de wetsuitleg* van Mozes en van *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
de profeten, van de vroegte tot de avond.
24.En sommigen werden overtuigd door
wat gezegd werd, maar anderen wantrouwden.
HAND 28
25.Maar zij, die niet samenstemden* *Gr.a-sumphonos
met elkaar, maakten zich los, toen
Paulus sprak (dit)één-enkele inbrengwoord*: *Gr.rèma=(ook)Hebr.DáBháR
prachtig praatte de beluchter* heilig *Gr,pneuma=Hebr.RuWàCh
door Jesaja de profeet tot de omvamenden
van jullie
26.zeggend:
ga heen tot dit genotenvolk* en spreek: *Gr.laos=Hebr.NgàM
met gehoor horen jullie en niet worden
jullie onderwezen* en kijkend kijken *Gr.sunièmi=Hebr.SháKàL[192]
jullie en geenszins zien jullie;
27.want olievet* werd het hart van *Gr.pachuoo=Hebr.SháMàN
dit genotenvolk, en met de oren* *Gr.oos=Hebr.AóWZèN
hoorden zij zwaarlastig, en de ogen* *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJieN
van hen plakten zij dicht*, opdat *Gr.kammuoo=Hebr/SháNgàNg
zij niet zagen met ogen en met de
oren hoorden en met het hart
onderwezen werden* en zich omkeerden
en ik hen zou herstellen*.[193] *Gr.iaoo=Hebr.RáPháA
28.Volkènd nu moet het geschieden voor
jullie dat aan de naties* werd afgezonden *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
deze bevrijding* van God; zij zullen ook *Gr.sootèria=Hebr.TeShuWàNg
horen.
30.En hij bleef twee gehele jaren
in zijn eigen tegen beloning verkregen
(huis) en hij ontving allen die heen
gingen tot hem, aankondigend het
koningschap(-rijk)* van God. *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT
31.en lerarend de (dingen)omtrent
de machtiger Jezus Christus met
alle allesverwoording, ongehinderd.
1
[1] Hier op te vatten als ‘personen’.
[2] Hier staat in Griekse letters geschreven een Aramees woord. De Griekse letters in de Griekse tekst komen overeen met de volgende Nederlandse letters:‘Akeldamach. Het Arameese is, in Nederlandse letters: ChàQèL’DáMáA.
[3] Dit is een citaat uit een Griekse vertaling van Psalm 69:26. De vertaling wijkt af van die van de LXX, waar het psalm 68:26 betreft; die luidt alsvolgt: geschieden moet hun lagerhof als een leegte gemaakt,
en in hun tentbehuizingen moet niet geschieden een huisbewoner.
De psalm is hier dus waarschijnlijk uit het hoofd geciteerd. Dan vallen zowel de markante overeenkomsten op, als de verschillen. Die verschillen hebben er duidelijk mee te maken dat het hier om het lagerhof van een enkele mens gaat en in de psalm om het lagerhof van een groep vijanden van David. Treffend is dus weer de verbinding van de geschiedenis van Jezus met die van David. De vertaling van de Hebreeuwse tekst van Psalm 69: 26 ziet er in het boek van de Bepralingen of wel de Tehilliem (Band III,1) alsvolgt uit:
geschiede~het-keienlager ontzettend
en-in-de-tenten-hunner geschiede geen~inzittende.
[4] Het is een citaat van de tweede vershelft van Psalm 109:8 in een Griekse vertaling die bij de werkwoordsvorm ook afwijkt van die in de LXX (ps.108:9) waar de tekst alsvolgt vertaald kan worden:
het toezicht van hem neemt een ander.
En ook in die psalm gaat het om een tegenstander van David. De vertaling van deze tekst ziet er in Band II,1 alsvolgt uit: zijn bemoeienis is-aan’t-nemen een-latere.
[5] Het Griekse woord ‘topos’ is in de LXX bijna altijd de vertaling van het Hebreeuwse MáQóWM (= opstaanplaats, in onze taal: Mokum, (vroeger) een bijnaam van Amsterdam) en komt dus heel vaak voor. Dat Hebreeuwse woord klinkt hier ontegenzeggelijk mee en dus ook aan het eind van dit vers! Judas’ einde vertelt ook over zijn terugkeer naar Jezus. De latere beschimping door de Christenheid is een schending van het NT.
[6] Dit Griekse werkwoord komt alleen maar hier voor. De kern ervan is het Griekse woord psèphos, dat eigenlijk kiezelsteen betekent, maar door het frequente gebruik bij stemmingen, ‘stemsteen’werd; eigenlijk dus voor-stem-steen. Dit woord komt alleen nog voor in Hand.26:10 en in Openb.2:17.
[7] Het Griekse woord ‘gloossa’ betekent net als het Latijnse woord ‘lingua’ zowel tong als taal. Het is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebreeuwse LáShóWN, dat vooral ‘tong’ betekent’ maar ook dan direct met ‘taal’ verbonden is. Denk aan het Nederlande woord ‘tongval’. Taal is in deze cultuurfase nog geen (of nauwelijks) een abstract begrip, maar een zeer concreet lijfelijk woord. Zonder tong geen taal!(NWL)
[8] Opvallend is hier hoe consequent in de Hebr.tekst naast mannen vrouwen genoemd worden, die profeteren.
[9] Petrus citeert hier Joèl 3:1-5, vrijwel letterlijk volgens de LXX (Joël 2:28-32 volgens de telling in de Nederlandse bijbels). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst, die ook in BAND II te vinden is, luidt: (1)en-het-geschiedt laat-na~vaszto: ik-ben-aan’t-uitstorten enwel~de-beluchting-mijner op~de-al-afheid-van~het-vlees, en-voorts-zijn-aan’t-profeteren de-stichtzonen-jelieder en de-stichtdochters-jelieder en-baardouden zijn-dromen aan’t-dromen, verkiesbaren zijn-schouwwingen aan’t-zien.(2)en-ook op~heerdienaren en-op~familiedeinaressen; in-de-dagen (nl.)die ben-ik-aan’t-uitstoren enwel~de-beluchting-mijner.(3)en-ik-geef godsblijken in-de-heleftenhemel en-op-het-land; roods en-vuur en en-dadelpalmvormen-van rook.(4)de-zon is-aan’t-omgedraaid-worden tot-duisternis en-de-maan tot-roods; voor-de-vertegenwendiging-van het-komen-van de-dag-van die-JHWH-van-Israë, die-grote en-hij-zal-gezien-worden.(5)en-het-geschiedt: de-al-afheid-van-wie~aan’t-roepen-is met-de-de-naam-van die-JHWH-van-Israël, is-aan’t-ontkomen; Petrus beëindigt het citaat bij de eerste vershelft van vs 5. De tweede versheft luidt als volgt: ja bij-de-berg-van~TsIeJJóWN en-in-JeRuWSháLàieM is-aan’t-geschieden ontkoming: naar-wat zegt die-JHWH-van-Israël. (Zie ook Jes.2:2) Hierna kondigt Joël het einde aan van de gevangenschap van Juda en Jeruzalem en het stellen van recht en regel (Hebr, SháPhàTh) aan de naties in het dal van Josaphat. Belangrijk is het om er nota van te nemen, dat het Hebreeuwse AàCheRéJ, dat ‘westen-laat’ of ‘-later’ betekent, in het Grieks de vertaling ‘eschatos’ krijgt, dat meestal met ‘laatste’vertaald wordt. Bij Joël gaat het om een komende wending in de geschiedenis en daar heeft dus ook Petrus het over, en niet om de laatste wending in de geschiedenis. Tenslotte: Petrus laat de verwijzing van Jeruzalem achterwege, wellicht omdat hij zich in de tempel van Jeruzalem bevindt. Ook hier wordt dus de komst van Jezus als Messias direct verbonden met het heil voor de Joden en het richten van (= het stellen van de regel aan) de naties. Juist op dit punt heeft de ecclesia uit de naties zich de regel niet laten stellen – zoals uit 2000 jaar Europese geschiedenis duidelijk wordt.
[10] Dit is de letterlijke vertaling van het Grieks ‘anaireoo’. Dit woord is echter in de LXX ook heel vaak de vertaling van de Hebreeuwse woorden HáRàG = vermoorden en MuWT = doen sterven. Deze betekenissen klinken hier dus zeker mee en kunnen ook de consequentie zijn van het Nederlandse ‘oppakken’. Met deze vertaling bewaren we de concordantie in de Griekse tekst van het NT.(NWL)
[11] Hier staat het Griekse woord ‘hosios’. Het is in de LXX de vertaling van zowel ChèSèD = goedgunstig als TáM = gaaf. Om de concordantie van het Grieks van het NT te bewaren, waar nog andere met dit woord samenhangende Griekse woorden gebruikt worden, is hier voor de vertaling ‘normgericht’gekozen. In het Griekse woord gaat het om de ‘norm’ als positieve kracht. (NWL)
[12] Petrus citeert hier psalm 16:8-11 en het is woordelijk dezelfde tekst als psalm 15:8-11 in de LXX! De Hebreeuwse tekst is in BAND III,1 letterlijk als volgt vertaald: (8) ik-houd-mij-vóór die-JHWH-van-Israël voorgelegd-aan-mij steevast;ja vandaan-van-de-zuidenrechter-mijner: zonder-dat~ik-aan’t-zwikken ben.(9) om-vastzo verheugt-zich het-hart-mijner en-voorts-juicht de-zwaarte-mijner (Hebr. KáBóWD, de LXX heeft hier ‘gloossa’ = tong);dus-het-vlees-mijner is-aan’t-voortwonen voor-veiligheid(Hebr.BáThàCh, de LXX heeft hier ‘elpis’= hoop).(10)ja niet ben-jij-aan’t-verlaten de-lichaamziel-mijner ter-oergroeve; niet-aan’t-geven-ben-jij de goedgunstige-jouwer om-te-zien een-kuil(het Hebr.ScháChàT kan ook afgeleid worden van een werkwoord dat ‘verderven’ betekent en dat doet de LXX). 11 jij-bent-aan’t-doen-volkènnen-mij het-pad (Hebr.AóRàCh, dat de LXX soms met ‘hodos’ vertaalt, dat meestal als vertaling van het Hebr. DèRèK gebruikt wordt) van de levenden(het Hebr.ChàJJieM, kan ook als een plurale tantum worden opgevat en betekent dan ‘leven’; dat doet dus de LXX); verzadiging-van vreugden met-de-vertegenwendiging-jouwer;het slot van dit vers, tevens de slotregel van de gehele psalm, wordt weggelaten: klankmooiigheden in de zuidenrechter jouwer voor-viering-en-voortgang.In de LXX: verkwikkingen in de rechter van jou bij voortduur(Grieks eis to telos). Voor Petrus tonen deze regels uit psalm 16 door de opstanding van Jezus uit de doden hun eigenlijke strekking: In de opstanding van Jezus wordt realiteit wat in de psalm nog een vast vertrouwen is. De waarachtigheid van deze psalmwoorden treedt bij de opstanding van Jezus aan de dag en strekt zich ‘dus’ uit over al wie Jezus’ levensweg navolgen (de imitatio Christi).
[13] Hier staat het Griekse woord ‘mnèma’, dat verwant is met de Griekse stam ‘m-n’, die we overwegend met ‘gedenken’, ‘indachtig zijn’ vertalen. In de LXX wordt deze stam in heel afgeleide woorden gebruikt voor de vertaling van de Hebreeuwse woorden, die het Hebreeuwse stamwoord Z K R gemeen hebben. Dit woord echter wordt in de LXX gebruikt als vaste vertaling van het Hebreeuwse QèBèR, dart ‘graf’ betekent. Om de samenhang in het Grieks toch te kunnen horen, vertalen dit woord met ‘gedenkgraf’. Het laat meteen horen, waarom wij elkaar begraven: om elkaar te gedenken, en wel in de zoveel actievere betekenis van het Hebreeuws: ‘aanhaken bij’. (NWL)
[14] De vaste vertaling van het Hebreeuwse werkwoord SjáBàNg, dat we het beste met ‘bezevenen’ (en dat is een bezwerende handeling met het getal zeven) kunnen verrtalen, omdat daarin het Hebreeuwse stamwoord voor het getal ‘zeven’is te herkennen, is het Griekse ‘omnumi’, dat we met ‘bezweren’ vertalen. Het zelfstandige naamwoord bij dit Griekse werkwoord is ‘orkos’, dat ‘eed’ betekent. (NWL)
[15] Zie vorige voetnoot.
[16] Petrus citeert hier in ieder geval Psalm 132:11 in de bewoordingen van de LXX (= Ps.131:11); daar staat (letterlijk vertaald:) De machtiger bezwoer aan David een waarachtigheid (i.p.v. een orkos = eed) en zeker niet zal hij haar terzijde stellen: “uit de vrucht van jouw buik (koilia; i.p.v. osphus = heup)zal ik zetten op jouw troon.” De LXX volgt hier, anders dan Petrus, letterlijk de Hebreeuwse tekst. De bewoordingen van Petrus herinneren ook aan Psalm 89:4b en 5. De Griekse tekst van de LXX (Psalm 88:4b en 5)is als volgt te vertalen:4b “Ik bezwoer David de heerdienaar van mij:(5) tot een wereldtijd zal ik gereed maken een kiemsel van jou en huisstichten tot geschiedronde en geschiedronde jouw troon.” De LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet. Tenslotte verwijzen de woorden van Petrus naar II Sam.7:12, waar de profeet Nathan aan David namens die-JHWH-van-Israël aankondigt, dat na zijn sterven zijn kiemsel hem op de troon zal opvolgen, maar deze belofte betreft Salomo.
[17] Hier citeert Petrus Psalm 16:10, ongeveer in de woorden van de LXX (Ps15:10), die zelf de Hebreeuwse tekst op de voet volgt, waar David (volgens de traditie) zegt: “niet laat jij achter de lichaamziel(psuchè=NèPhèSh) mijner in de oergroeve, en niet geef jij jouw normgerichte (hosios= Hebr.ChèSèD=goedgunstige)om te zien verdorvenheid. De verschillen tussen de woorden van Petrus en die in de LXX laten zien, hoe hij uit het hoofd citeert. Zo’n passage laat ook zien, hoe volgens hem – en alle andere schrijvers van het NT – Jezus de mantel van TeNaKh aan heeft en draagt.
[18] Nu citeert Petrus Psalm 110: 1 de LXX (Ps.109:1) foutloos! Het is voor hem blijkbaar een zeer bekende tekst – voor de meeste Joden waarschijnlijk. De LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet, maar i.p.v. het eerste ‘machtiger’(kurios) heeft de Hebreeuwse tekst de Naam: die-JHWH-van-Israël; deze naam wordt hardop uitgesproken als AæDoNáJ en dat betekent ‘machtiger-mijns’. Deze en de voorgaande teksten worden in de Joodse geschriften gebruikt om invulling te geven aan de belofte van een messiaskoning uit het huis van David.
Die messiasbelofte behoort tot het grote perspectief van Israëls geschiedenis. De verwerkelijking van dit heilsperspectief wordt door de profeten nauw gekoppeld aan de toewending van de naties tot Israël c.q. tot de Joodse gemeenschappen in maar met name ook buiten het land rond Jeruzalem, in de diaspora, en aan de overwinning van hun afkeer van en vijandigheid tegenover deze Joodse gemeenschappen en hun levenswijze, en dat niet gedwongen, maar uit eigen beweging, door een ommekeer in hun zicht op leven en samenleven, door wat te omschrijven is als ‘besefverandering’, ‘meta-noia’. En de Joodse messias staat aan het begin en aan het einde van deze metanoia van de naties. Maar hij staat niet minder en juist zo en alleen zo aan het begin en aan het einde van de metanoia van Israël zelf. De metanoia van de naties interfereert met die van Israël en heeft ook zelf een geschiedenis en kent kairoi, tijdvakken (tij-en). En de levensgeschiedenis van Jezus is zo’n kairos, zo’n tijdvak (’tij’), het centrale van de hele mensengeschiedenis. (NWL)
[19] Dit Griekse werkwoord komt in het NT alleen hier maar voor. In Joh.19:34 komt het wel voor, maar zonder het voorvoegsel ‘kata’, ‘neer’. Daar lezen we, dat een van de soldaten Jezus, die aan het kruis hing, een steek gaf met een speer. In de LXX komt het een aantal keren voor en daar is het meestal de vertaling van DáMàM, dat ‘star zijn’ betekent. We houden hier de Griekse samenhang aan.
[20] Dit Griekse woord (aphesis) wordt meestal met ‘vergeven’ vertaald. Ook in het Nederlands is dit woord niet direct doorzichtig. De kern van het Griekse woord heeft niets met ‘geven’ van doen, maar is ‘wegsturen’ maar dan wel met moeite, vandaar de keuze voor ‘duwen’, ‘wegduwen’. Denk ook aan het Nederlandse ‘wegdoen’ of ‘verstouwen’. De ‘verwaardingen’, de ‘zonden’, de ‘schendingen’ vormen geen verhindering, geen hindernis, geen blokkade meer voor het voortzetten of weer aangaan van een goede verhouding. Daartoe moeten die ‘zonden’ worden ‘weggeduwd’. Het is in het NT de vertaling van het Hebreeuwse SáLàCh, dat alleen God als onderwerp heeft en het Duitse ‘verzeihen’ komt er dichtbij; ‘zeihen’ is een minder gebruikelijk woord voor ‘betichten’; ‘ver-zeihen’ is dus zoets als ‘wegtichten’.
[21] De bewoordingen van Petrus herinneren zowel aan Joël 2:32 (in andere tellingen: 3:5) als aan Jes.57:19, maar het gaat Petrus hier niet om citaten, maar om associaties, met behulp waarvan hij TeNaKh-taal kan gebruiken.
[22] Het Griekse werkwoord ‘klaoo’ waarvan hier het zelfstandig naamwoord wordt gebruikt, ‘klasis’, is in het gewone Grieks weinig gebruikelijk, staat maar 4x in de LXX en is dan de vertaling van 4 verschillende Hebreeuwse woorden en komt in het NT alleen voor in verband met het delen van het brood, zowel bij het avondmaal als in andere maaltijden.
[23] Dit woord komt in het NT alleen hier voor en in de LXX in het geheel niet. Het is geen gebruikelijk woord in het gewone Grieks. Over de reden van de keuze kunnen we slechts gissen, wel staat elke vertaler voor de opgave in de eigen taal een even weinig gebruikelijk en voor de handliggend woord te vinden. De gebruikelijke vertaling ‘eenvoud’ brengt ons niet bij de notie die Lucas hier laat horen. Het Griekse kernwoord heeft te maken met een door stenen hobbelige weg. Het grote lexicon van Liddl & Scott vermeldt slechts twee vindplaatsen en duidt het aan met ‘unworldineless’(?).
[24] Het Hebreeuwse woord PiSSéàCh is afgeleid van het werkwoord PáSàCH, dat we herkennen in de naam van het feest van PèSàCh, waarschijnlijk oorspronkelijk een woord voor ‘hinkdans’ als metafoor voor de strijd om het bestaan, om een plek in de kring, in de ‘verenigde naties’ en later het woord waarmee Israël de herinnering vasthoudt en verwerkt, dat zij in die hinkdans niet ondergingen, maar daaruit bevrijd werden.
[25] Het Griekse woord ‘hooraios’komt maar 3x voor in het NT. Het is afgeleid van het woord hoora dat ‘ure’ betekent en hier betekent ‘wat bij het uur past’.In de LXX wordt het gebruikt voor meerdere woorden, die allemaal met ‘mooi’, ‘stralend’, of ‘lustig’te maken hebben. We kiezen voor ‘mooi’.
[26] Het Griekse woord ‘eleèmosunè’, dat in het Nederlands verbasterde tot ‘aalmoes’, komt in het gewone Grieks niet voor. In de LXX komt het voor zowel als vertaling van ChèSèD = goede gunst, als van TseDáQáH = gerechtigheid. En dat woord komt in de Joodse litteratuur van Jezus’ dagen voor als aanduiding van een gift aan de armen. Je geeft dus een “gerechtigheidje”; wij zouden zeggen een “gunst”. Voor de vertaling in het NT kiezen we voor de verbastering ‘aalmoes’. De RK kerk kent tenslotte ook nog de functie van ‘aalmoezenier’, een geestelijke die in het leger of in ziekenhuizen mensen ‘bedient’.
[27] Zie voetnoot 25 bij vs 2
[28] Petrus citeert hier aan het begin Ex.3:6 en vs 15, zij het ook, dat hij de volgorde omkeert: De God van de omvamenden onzer staat in Ex. steeds aan het begin. Hij citeert dan vervolgens Jes.52:13 in de bewoordingen van de LXX. Maar terwijl daar de heerdienaar (Hebr.NgèBèD, Gr. pais!) onderwerp van de zin is en het werkwoord dus in passieve vorm (doxasetai = dunkzwaarte gegeven worden) staat, is bij Petrus God het onderwerp van de zin en dus staat het werkwoord in de actieve vorm (edoxasen = dunkzwaarte geven) en bovendien in de verleden tijd. De Hebreeuwse tekst gebruikt i.p.v. dunkzwaarte geven, KáBéD, hoog-heen-dragen (NáSsáA) en voegt er nog een woord aan toe, nl. rijzig worden, dat in de vertaling van LXX en van Petrus weg blijft. Het is belangrijk hierbij nog attent te maken op de vertaling van NgèBèD (heerdienaar) door pais, dat ook ‘kind’ betekent. Een kind is in deze culturen een ‘knechtje’, zoals ook in bepaalde streken van Nederland. Wanneer we hier in deze tekst ‘kind’ vertalen omdat de naam Jezus erop volgt, dan wijken we af van de Hebreeuwse grondtekst (wat de LXX niet doet!) en verlaten bovendien de culturele context, waarin een kind een knecht (heerdienaar) en een heerdienaar(knecht) een kind is. Kind van God zijn heeft meer van doen met een goede heerdienaar van God zijn, dan met afstamming. De titel ‘zoon van God’ voor Jezus, is meer een ere-titel in het NT dan de aanduiding van zijn biologische afstamming; hij stamt af van God, omdat hij doet als God.
[29] Grieks: holoklèria. Het Griekse woord ‘klèros’ betekent ‘aandeel’; letterlijker nog: een steen waarop dat aandeel dat iemand toekomst van een bezit geschreven staat. De man in de mooie poort is weer helemaal toegerust voor zijn aandeel in de samenleving.
[30] Petrus citeert hier de ook reeds bij de Joden van toen zeer bekende tekst uit Deut.18: 15. Hij citeert hier letterlijk de tekst van de LXX, want het is de vraag of de laatste woorden: “zoveel als hij zal praten tot jullie” wel als een vertaling van de tekst uit de LXX kunnen worden opgevat, zoals de bekende uitgave van Nestle wel doet. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “een-profeet vandaan-van-het-naderlijf-jelieder vandaan-van-de-broederverwanten-jelieder (iemand)zoals-ik is-aan’t-doen-opstaan voor-jullie die-JHWH-van-Israëlde-gods-jelieder; naar-hem zijn-jullie-aan’t-horen-!”. De woorden ‘naar alles wat’ behoren volgens de Hebreeuwse tekst bij de volgende regel.
[31] Hier wordt Lev.23:29 geciteerd, maar gewijzigd. De Griekse tekst in de LXX van dit vers, dat staat in het grote hoofdstuk over het houden van de jaarlijkse feesten, luidt als volgt: “alle lichaamziel die zich niet buigt (Grieks: tapeinoömai, in dit vers de vertaling van het HebreeuwseNgáNáH = zich buigen)op deze dag zal in ellende komen buiten dit volk.” Over het ‘horen naar de profeet’ waar Petrus het over heeft, staat niets in deze tekst uit Leviticus, ook niet in de Hebreeuwse tekst. Daar moet het woord, dat in de Griekse vertaling (en dus ook in Handelingen) met ‘in ellende brengen’ te vertalen is, vertaald worden met ‘zich afscheiden’. Blijkbaar wil Petrus hier beklemtonen, dat het ook in het houden van de feesten gaat om het horen naar de profeet, Mozes in dit geval, maar daarom dus nu naar Jezus. Dat blijkt ook uit wat Petrus verder zegt: horen naar profeten is horen naar Jezus.
[32] En dat vertalen we in TeNaKh met ‘zuivergang’, zie de Nederlandse Woordenlijst. Het Griekse ‘diathèkè’ vertalen we niet met ’verbond’, want die betekenis heeft noch dit Griekse woord noch het Hebreeuwse woord. We kiezen voor ‘instelling’ omdat zo het eenzijdig karakter te horen is en omdat zo de Griekse concordantie hoorbaar / leesbaar blijft. Voor de betekenis ervan dient het Hebreeuwse BeRieJT geraadpleegd te worden.NWL.
[33] Hier wordt Gen.22:18 geciteerd, maar ook hier gewijzigd zowel t.o.v. de Griekse tekst in de LXX als t.o.v. de Hebreeuwse tekst. De Griekse tekst, die de Hebreeuwse tekst hier op de voet volgt, luidt vertaald als volgt: “En ingezegend zullen worden in jouw kiemsel (sperma) alle naties van het land” Zo wordt deze tekst b.v. ook geciteerd in Galaten 3:8. Het lijkt er op, dat Petrus hier ook Gen.12:3 in zijn hoofd had, want daar staat volgens de Hebreeuwse tekst: “. . . en-ingezegend-worden (of: zich-zegenen-zullen) met-jou alle families van het roodlingse”. Het Hebreeuwse woord voor ‘familie’: MiSh’PáCháH ( in het Nederlands bekend als ‘mispoge) wordt in het Grieks van de LXX soms met ‘patria’vertaald. Echter niet hier, want de LXX heeft hier ‘phulai’ en dat betekent meestal ‘stammen’. Ook in Gen.18:18 staan woorden van gelijke strekking; in het Hebreeuws staat daar in plaats van de ‘families’ ‘naties’, evenals in de LXX. Paulus gebruikt in Ef.3:15 ook het woord ‘patria’ in deze betekenis. Volgens Th.J.M.Naastepad (in Schouwspelers van God, Amsterdam 1972 uitg.vdLeeuwstichting)is dit begrip geliefd in de Joodse diasporagemeenschappen. Het is in gewone Grieks een ongebruikelijk woord.
[34] Hier citeert Petrus de bekende tekst uit Psalm 118:22, maar gebruikt op 1 plaats een ander Grieks woord dan de Griekse tekst van de LXX (Psalm 117:22), nl. exoutheneoo (=minachten, hier de vertaling van het Hebr.MáAàS = schofferen) i.p.v. apodokimazoo (= geen gewicht geven).
[35] Het Griekse woord parrèsia, is amen gesteld uit ‘pas’ (alles) en ‘rèma’ (woord). Het wordt meestal met (spreek-)vrijmoedigheid vertaald. In het Grieks horen we ‘alles onder woorden brengen’,(NWL)
[36] Het betekent zoiets als ‘autodiact’ = zichzelf onderwezen hebbend.
[37] Het Griekse woord ‘sunedrion’, dat letterlijk ‘samenzeteling’ betekent, is in het Hebreeuws / Aramees verbasterd tot ‘sanhedrin’. Met dit woord wordt de Joodse raad van priesters en schriftgeleerden aangeduid, die vernatwoordelijkheid was voor de beperkte autonomie op religieus en maatschappelijk gebied, die het Romeinse bewind, vertegenwoordigd door Romeinse magistraten als stadhouders, de Joodse gemeenschap gaf.
[38] Hier wordt Psalm 146:6 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX (Ps.145:6).en die volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.
[39] Hier wordt psalm 2:1 en 2 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX. Hier blijkt weer de bekendheid met en het gezag van deze Griekse vertaling aan het begin van onze jaartelling. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III,1) luidt: “Voor-wat rumoeren naties; en-groeperingen: aan’t-mompelen-zijn-zij-loos. Aan’t-plaatsen-zijn-zich koningen-van het-land:en-hoogwaardigheidsbekleders overleggen verenigd; op-tegen-die-JHWH-van-Israël en-op-tegen~de-gezalfde-zijner.”
[40] Het Grieks woord ‘pais’ betekent ook in het gewone (koinè) Grieks zowel ‘kind’ als ‘knecht’. Het is dan ook in de LXX heel vaak de vertaling van het Hebreeuwse NgèBèD = heerdienaar. Deze beide betekenissen, die in de oude culturen veel dichter bij elkaar liggen dan in onze moderne culturen, hebben we in de vertaling ‘dienaarkind’- hier – laten horen.
[41] Hier staat het Griekse woord paraklèsis, dat in de LXX de vertaling is van het Hebreeuwse NáChàM is ‘troost behoeven’. Barnabas is een Aramese naam, die bestaat uit het woord ‘bar’= stichtzoon en het woord ‘nabas’ het Aramese woord voor ‘troost’. Om de Griekse concordantie met een aantal andere belangrijke woorden, waarvan het werkwoord ‘kaleoo’ de basis vormt, zoals ‘ekklesia’(= geroepenschap) en ‘epikaleoo’ (oproepen), te bewaren, vertalen we ‘parakaleoo’ met ‘toeroepen’ in de zin van ‘aanmoedigen’.(NWL)
[42] Deze combinatie: ‘raad van grijsaards van de stichtkinderen van Israël’ komt in TeNaKh meerdere keren voor als vertaling van ‘de baardouden van de stichtkinderen van Israël’. In het NT komt deze combinatie alleen maar hier voor. Het gaat hier blijkbaar om een uitgebreidere zitting van het sanhedrin. De verteller brengt hiermee meerdere verhalen uit de Torah in herinnering, waarin deze vertegenwoordighers van geheel Israël belangrijke beslissingen moesten nemen; b.v. Lev.9:1.
[43] Deze twee woorden vinden we in Deut.21:22. We citeren ook vs 23 in een letterlijke vertaling uit het Hebreeuws (zie BAND I): “en-ja~is-aan’t-geschieden bij-iemand: een-verwaarding-van de-stelregel-van~gestorvenheid en-sterven-doe-jij-hem; en-aan’t-hangen-ben-jij enwel-hem op~hout”. Deze twee Griekse woorden staan ook in de Griekse vertaling van de LXX. In de Torah wordt deze doodstraf alleen opgelegd, wanneer iemand een ander met voorbedachte rade vermoord heeft. Dat blijkt o.a. uit Deut.19, waar over de vrijsteden wordt gesproken, waarheen iemand die de dood van een medemens veroorzaakt heeft kan vluchten en kan worden beoordeeld of hij de daad niet per ongeluk heeft gepleegd.
[44] Aanvullen: in het hart; vergelijk Hand.7:54
[45] Ook hier staat, zoals zo vaak, het Griekse werkwoord ‘poieoo’ dat net als het Hebreeuwse NgáSháH in het Nederlands weliswaar in de meeste teksten (zo ongeveer) overeenkomt met het Nederlandse ‘maken’, maar dan in de betekenis van ‘iets voor elkaar krijgen’. Zo dienen we dit werkwoord te horen b.v in Genesis (Gen.1:7: “En God maakte (= zorgde ervoor dat) het uitspansel (letterlijker: pletwerk – ‘plaat’ dus! – (er kwam). In alle vertalingen worden zowel het Griekse als het Hebreeuwse werkwoord ook dikwijls met ‘doen’ vertaald, maar ook dan heeft het de hierboven genoemde betekenis van ‘iets voor elkaar krijgen’. Die betekenis heeft het Griekse werkwoord hier in Handelingen 5:34. En in het Nederlands heeft dit werkwoord ‘doen’ in deze uitdrukking precies deze betekenis. Daarom vertalen we dit Griekse werkwoord hier bij uitzondering met ‘doen’.
[46] Dit Griekse woord wordt meestal met ‘zeer’ vertaald, maar het gaat eerder over ‘heftig’, ‘krachtig’. In de LXX is het de vrijwel vaste vertaling van het Hebreeuwse MeAóWD, dat we met ‘machtig’ vertalen, omdat het stamverwant is met een woord als AæDóWN, dat we met ‘machtiger’ vertalen. Uit de koppeling in de LXX van het Hebr. MeAóWD en het Griekse sphodra blijkt dat de vertaling ‘zeer’ voor beide woorden te vlak is.
[47] Het is een Latijns woord, dat vrijgelatenen, of beter ontslagenen (uit de slavernij) betekent en het gaat naar alle waarschijnlijk om Joodse mensen, die eerder tot slaaf waren gemaakt. Zoals zovele andere Joodse groepen, die bestonden uit Joodse mensen uit de diaspora, hadden zij een eigen synagoge-gebouw in Jeruzalem. Zij zullen voornamelijk Grieks gesproken hebben. Ook Stephanus behoorde tot de voornamelijk Grieks sprekende Joden.
[48] Een stad die in het huidige Libië lag.
[49] De streek in Zuid Oost Klein Azië waar ook Tarsus ligt, waar Paulus vandaan komt.
[50] Met deze naam wordt in het NT meestal West klein Azië aangeduid.
[51] = Nazarener, in woner van Nazareth ofwel NåTs’RèT. Het heeft niets te maken met het Hebreeuwse ‘Nazireeër’, ofwel NáZieJR.
[52] Hier klinken teksten uit Genesis in de vertaling van de LXX: in Gen.11:31 lezen we dat Terach zijn familie wegleidt uit Ur der Chaldeeën en in 15:7 dat het die-JHWH-van-Israël was die hen daarvandaan leidde. Gen.11:31 eindigt in de LXX met de woorden ‘neerhuizen’, Grieks ‘kat-oikeoo’, waarin het woord ‘oikos’ = huis te horen en te zien is, het is de vertaling van het Hebreeuwse JáShàB dat ‘zitten’ betekent en net als in het Nederlands de notie kan krijgen, die wij horen in het woord ‘ingezetenen’. In Gen.12:1 staan de bekende woorden: (volgens de Griekse tekst van de LXX – letterlijk vertaald: ) “En de machtiger (Gr. kurios, in de Hebr. tekst staat hier de naam JHWH) sprak tot Abraham: kom weg vandaan van jouw land en van jouw mede-geschiedronde en het huis van jouw omvamende naar het land dat ik jou zal tonen”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “en-voorts-zegt die-JHWH-van-Israël tot AàBh’RáHáM, ga-op-jezelf vandaan-van-het-land-jouwer en-vandaan-van-de-geboortegrond-jouwer en-vandaan-van-het-huis-van de-omvamende-jouwer; naar-het-land dat ik-ben-aan’t-doen-zien-jou.”
[53] Deze mededeling verwijst naar de mededeling in Gen.12:5.
[54] Hier wordt Deut.2:5 geciteerd volgens de Griekse tekst van de LXX en die volgt de Hebreeuwse tekst. Maar in Deut. gaat het dan over het gebied van de Edomieten, waar Israël op zijn tocht door de woestijn door heen mag trekken, op voorwaarde dat zij dat gebied geen schade toe brengen, want niets daarvan is van Israël!. Het is opvallend dat Stefanus precies deze tekst invoegt in zijn verhaal over Abraham.
[55] Dit Hebreeuwse woord is afgeleid van het werkwoord AáChàZ, dat ‘grijpen’ betekent, en dit zelfst. naamwoord betekent dus wat gegrepen is: een ‘omgrijping’. We kiezen er voor hier de Griekse concordantie te laten horen, waarin het woord ‘echoo’ = hebben / houden herkenbaar is. Noch in het Hebreeuws noch in het Grieks gaat het bij dit woord om een ‘bezit’ of een ‘eigendom’. Het gaat om een plek waar je je aan vast kunt grijpen, die je kunt aangrijpen, een houvast dus: een prachtige vertaling van het Hebreeuwse woord in een Grieks woord door de Joodse vertalers uit Alexandrië omstreeks 200 v. Chr.
[56] Hier klinken woorden uit Gen.12:7, 13:5, 17:8, 48:4 (“hij heeft gegeven” etc.).
[57] Deze woorden staan in de Griekse tekst van de LXX in Ex.2:22; het zijn woorden van Mozes, die hij uitsprak bij de geboorte van zijn zoon Gershom. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “(als) inklamper geschied-ik in een-land-van waarneming”.
[58] Deze woorden staan in de Griekse tekst van de LXX in Gen.15:13. Uit de Hebreeuwse tekst is op te maken, dat het onderwerp bij ‘kwaaddoen’ is: de mensen van dat land. Maar of dat hier door de spreker die citeert beseft wordt, is de vraag. De SV kiest ervoor om ook het eerdere werkwoord al dit onderwerp te geven en vertalen daarom ‘dienstbaar maken’. Dat is niet conform de Hebreeuwse noch de Griekse tekst. Hierover wordt ook gesproken in Ex.12:40.
[59] Deze woorden staan weer in Gen.15 en wel in vs 14, letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX. De vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: En-ook enwel~de-natie die zij-aan’t-heerdien-zijn oordeel ik; en-laat-na~vastzo trekken-zij-uit met-het-gehechte-bezit groot”.
[60] Deze woorden verwijzen naar Ex.3:12, maar het is geen citaat van deze tekst, die, letterlijk vertaald uit het Hebreeuws (zie BAND I) aldus luidt: “. . . wanneer-jij-doet-uittrekken enwel~het-volk vandaan-van-MieTs’RàieJM, zijn-jullie-aan’t-heerdienen enwel~gods op de-berg (nl.)deze”. De Griekse tekst van de LXX volgt de Hebreeuwse op de voet.
[61] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh niet met ‘verbond’,, maar met ‘zuivergang’, omdat het eenzijdig initiatief is (daarom vertaalden de Joodse vertalers van de LXX dit woord met het Griekse ‘diathèkè’ en niet met het veel voor de hand liggender woord ‘sunthèkè’) en omdat er een Hebreeuwse stamwoord in het herkennen is, nl. B-R, dat ‘zuiver’ betekent.
[62] Ook de Joodse vertalers van de LXX hebben er moeite mee gehad om voor de hiph’íl van het Hebreeuwse werkwoord JáLàD, die overwegend gebruikt wordt wanneer de man onderwerp is, een Grieks werkwoord te vinden. Ook latere vertalingen mijden dan het gebruik van het woord dat zij voor de weergave van de qal-vervoeging, wanneer de vrouw onderwerp is, kozen; Nederlandse vertalingen kiezen dan voor ‘verwekken’ of ‘voortbrengen’. In de LXX staat dan het werkwoord ‘gennaoo’, waarin de stam ‘gen’ te herkennen is die ook in ‘gignomai’ aanwezig is en met ‘geschieden’ dient te worden vertaald. Voor de vertaling in het Nederlands van dit Griekse werkwoord kiezen we daarom voor ‘tot geschieden brengen’.
[63] Deze woorden staan in Gen.21:4, ook dit is geen letterlijk citaat.
[64] Deze geschiedenis wordt verteld in Genesis 37. en 39.
[65] Deze woorden staan letterlijk in de Griekse tekst van de LXX in Gen.39:21, alleen staat daar ‘kurios’ i.p.v. ‘theos’ hier; in de Hebr. tekst staat die-JHWH-van-Israël.
[66] Hier wordt Gen.41:40 en 41 geciteerd. In vs 40 lezen we (volgens de Griekse tekst in de LXX), dat Pharao tegen Jozef zegt: “jij zult geschieden over mijn huis”. De Griekse tekst volgt de Hebreeuwse hier op de voet. In vs 41 dit: “. . . . ik stel aan jou vandaan over geheel Egypte”. Maar in de Hebreeuwse tekst staat (letterlijk vertaald, zie BAND I) dit: “zie ik geef jou, over al-af~het-land MieTs’RàieJM”. Stefanus laat hier merken, dat hij de Griekse tekst van de LXX kende, maar citeert niet letterlijk.
[67] Deze woorden verwijzen naar Gen.41:54 en 42:6.
[68] Hier klinkt Gen.42:2, maar niet letterlijk volgens de LXX.
[69] Hier klinkt Gen.45:1, maar ook niet letterlijk volgens de LXX.
[70] Deze woorden verwijzen vooral naar Ex.1:5. Daar staat dat Jakob met zeventig zielen naar Egypte was getrokken, maar dat Jozef daar al was. Dat Stefanus hier vijf en zeventig lichaamzielen noemt, kan met de aanwezigheid van Jozef en de zijnen te maken hebben.
[71] We laten hier de Griekse concordantie horen, omdat hier het woord mimnèiskoo klinkt, dat we, alweer ter wille van de Griekse concordantie, met ‘gedenken’ vertalen, hoewel het in de LXX de vertaling is van het Hebreeuwse ZáKhàR, dat met ‘denken’ niets te maken heeft en in TeNaKh met ‘aanhaken bij’ kan worden vertaald.
[72] Deze geschiedenis wordt verteld in Gen.23:16. Maar daar is het Efron met wie Abraham onderhandelt en het graf ligt bij Mamre. Maar in Gen.33:19 wordt Hemor genoemd en Sichem. Volgens Gen.50:13 is het Mamre. En in Joz. 24:32 wordt Jozef in Sichem begraven. Het lijkt er op dat Stefanus vooral naar deze teksten verwijst.
[73] Hier wordt Ex.1:8 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse tekst in de LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt.
[74] Dit woord (en ook de volgende paar vetgedrukte woorden) staat ook in Ex.1:8-11. Daar is dit Griekse werkwoord, katasophizoo, dat nergens anders voorkomt, de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord CháKàM, dat ‘wijs-zijn’ of ‘wijs handelen’ betekent. Het Griekse werkwoord, waarin we het Griekse woord voor ‘wijs’ (sophos) herkennen, heeft hier het voorzetsel ‘kata’, dat ‘neer’ betekent maar ook ‘neerwaarts’ en dus een negatieve strekking heeft. De LXX vertaalt hier dus niet alleen, maar interpreteert ook, want het Hebreeuwse werkwoord heeft deze strekking niet. De koning van Egypte acht zijn beleid t.a.v. Israël niet negatief (niet ‘neerwaarts’), maar positief..
[75] = te vondeling gelegden
[76] In de LXX wordt dit woord gebruikt om te vertellen wat de baarhelpsters Puah en Zifra tegen het bevel van de pharao toch deden.
[77] Hier wordt Ex.2:2 geciteerd naar de LXX. Die vertaalt met dit Griekse woord hier het Hebreeuwse woord ThóWBh (tov). Omdat dit Griekse woord in het NT alleen hier en in Hebr.11:23 maar voorkomt en in beide gevallen als citaat van Ex.2:2, vertalen we hier met ‘knap’. Met dit woord dekken we ook andere teksten in de LXX af, waarin dit woord voor andere Hebreeuwse woorden als vertaling gebruikt wordt.
[78] Zie Ex.2:10
[79] Dat betekent eigenlijk ‘zich bemoeien met’. Met onze vertaling hier houden we de Griekse concordantie binnen het NT in tact.
[80] Dit zijn de laatste woorden in de Griekse tekst van de LXX van Ex.2:11. Het voorafgaande in de rede van Stefanus vat de geschiedenis samen, waarbij ook mededelingen in andere teksten worden betrokken, o.a. Ex.4:10.
[81] Deze twee woorden staan letterlijk zo in de Griekse tekst van de LXX in Ex.2:12. Opvallend is dat in deze Griekse tekst eerder, waar verteld wordt dat een Egyptenaar een Hebreeuwse man ‘slaat’ een ander Grieks werkwoord staat als vertaling van een en hetzelfde Hebreeuwse werkwoord: NáKáH dat ‘slaan’ betekent. Belangrijk is er (ook hier) op te wijzen, dat dit Hebreeuwse woord geen ‘dood slaan’ impliceert, al kan dit slaan de dood wel tot gevolg hebben, het is geen doden, zoals b.v. wel de betekenis van het Hebreeuwse HáRàG is, dat we dan ook met ‘vermoorden’ vertalen; en dit is het woord dat in de tien geboden (woorden) gebruikt wordt.
[82] Dit Griekse woord komt alleen hier maar voor en komt ook verder niet voor in de LXX. Het Griekse basiswerkwoord is ‘allassoo’ en dat betekent ‘vervangen’. Hier heeft de betekenis van ‘her-stellen’.
[83] Vergelijk het Nederlandse ‘ombrengen’; Het is de vertaling van het Griekse werkwoord in de LXX, dat zelf de vertaling is van het Hebreeuwse HáRàG, dat ‘ vermoorden’ betekent. We bewaren hier de Griekse concordantie.
[84] Dit vers is een letterlijk citaat van de Griekse tekst in de LXX van Ex.2:14.
[85] Hier wordt Ex.2:15 samengevat.
[86] Hier wordt letterlijk de Griekse tekst van de LXX van Ex.3:2 geciteerd, behalve dat daar over een ‘werkbode van de machtiger’ gesproken wordt. In de Hebreeuwse tekst staat: “. . . . een werkbode-van die-JHWH-van-Israël.
[87] Hier wordt Ex.3:6 geciteerd, maar niet letterlijk volgens de LXX.
[88] Hier wordt Ex.3:7,8 en 10 geciteerd, niet volledig, maar voorzover wel vrijwel letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX; alleen heeft de LXX het Griekse ‘kraugè’ = geschreeuw, i.p.v. ‘stenagmon’ = ‘gekreun’.
[89] Hier wordt Ex.2:14 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX. Het Griekse ‘archoon’ is hier de vertaling van het Hebreeuwse woord SsáR = vorst, en het Griekse ‘dikastès’, dat vanwege stamverwantschap met het Griekse ‘dikè’ en ‘dikazoo’ zoiets als ‘vonnisser’ betekent, is in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebr. ShoPhéTh = ‘regelsteller’.
[90] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX in Ex.7:3. Zowel hier als in de LXX is in dit vers het Griekse woord ‘teras’ de vertaling van het Hebr. AóWT, dat meestal met het Griekse ‘sèmeion’ = ‘kenteken’wordt vertaald, en is het Griekse ‘sèmeion’ de vertaling van het Hebr. MóWPhéTh, dat meestal met ‘teras’= ‘godsblijk’ wordt vertaald.
[91] Grieks: eruthros thalamos, de Griekse naam voor wat in het Hebreeuws JáM SoWPh heet: de Rietzee.
[92] Zie Num.14:33.
[93] Hier wordt de bekende tekst uit Deut.18:15 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse tekst in de LXX.
Die is iets uitvoeriger en kent een slot (“naar hem zullen zij horen”), dat in lattere handschriften van het NT is toegevoegd; daarom heeft ook de SV deze woorden opgenomen, omdat zij nog niet over een betere tekst beschikten. De tekst van de LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.
[94] Deze woorden vinden we vrijwel letterlijk in de Griekse tekst van de LXX bij Num.14:3. Daar wordt de reactie beschreven van het volk Israël, wanneer zij het verslag van tien van de twaalf verspieders horen over de overmacht die zij in het land Kanaän zullen aantreffen.
[95] Hier wordt de tweede helft van Ex.32:1 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX en die tekst volgt de Hebreeuwse tekst op de voet. Maar het Hebr. woord AæLoHieJM, dat in de Griekse vertaling van de LXX met het Griekse ‘theoi’(meervoud) wordt vertaald, kan ook enkelvoudig worden vertaald: ‘een gods’. Dat doet overigens geen enkele vertaling.
[96] Het Griekse werkwoord dat alleen hier maar voorkomt, luidt: moschopoieoo en daarin zijn twee woorden te herkennen: moschos = stierkalf en poieoo = maken. In de Grieks vertaling van de LXX komen deze twee woorden gescheiden voor in Ex.32:4, waar over het gouden stierkalf wordt verteld. Het is een van de vele voorbeelden van het citeren van deze LXX, waarbij deze tekst niet helemaal letterlijk werd aangehouden. Dat heeft ongetwijfeld vooral daarmee te maken, dat uit het hoofd werd geciteerd, maar tegelijk blijkt daar toch ook uit hoe goed men deze tekst in die beginjaren van onze jaartelling al in het geheugen had. Die meestal betrekkelijk kleine afwijkingen van de tekst van de LXX wijzen ook op een zekere mate van vrijheid. Tenslotte dient men zich bij het lezen van Hand 7 te realiseren, dat Stefanus, als Grieks sprekende Jood, deze rede ongetwijfeld in het Grieks zal hebben uitgesproken, voor de oren van de vooral Aramees sprekende en met Hebreeuws vertrouwde leden van het Joodse Sanhedrin. Het gebruik van de Griekse taal binnen de Joodse gemeenschappen is, als Jezus leeft, al minstens 100 tot 150 jaar groeiende. Dat blijkt ook uit de boeken van de Joodse filosoof Philo en de Joodse geschiedschrijver Flavius Josefus. Het NT ademt volledig deze sfeer. Die sfeer heeft Jezus gekend. Hij bewoog zich daar evenwel niet in.Wie Hand. 7 leest, voelt de invloed van deze verbinding van de Hebreeuwse boodschap met het Grieks, voelt zowel de overvloeiing in het Grieks als ook de spanning met het oorspronkelijke Hebreeuws. Bovendien dient men te beseffen, dat tussen de Hebreeuwse originelen en de Griekse vertaling niet meer dan 200 jaar kan liggen en dat is kort. Meerdere teksten zijn zelfs vrijwel tegelijkertijd tot stand gekomen. Het Grieks is een conditio sine qua non voor het Messiaanse tijdvak, dat ook het tijdvak (het ‘tij’ = de kairos) van de Schrift is, maar het Grieks kan nooit de rol van het Hebreeuws als originele taal overnemen, maar in de latere geschiedenis van de kerk is dat praktisch wel gebeurd. En zo kan geen enkele taal die rol overnemen en ook dat is in de praktijk toch gebeurd en gebeurt nog altijd. Geen enkele ver-taling mag en kan het praedicaat ‘brontaal-getrouw’ meekrijgen. De betrouwbaarheid van elke vertaling blijkt uit de grootte van de geboden interpretatieruimte en het ontbreken van onmiddellijke verstaanbaarheid.
[97] Hier wordt Ex.32:6 geciteerd, maar waar de LXX ‘prospheroo’ (= ‘aandragen’) heeft, staat hier ‘anagoo’ (= ‘opvoeren’).
[98] Deze zinswending refereert aan Jer.7:18 en citeert Jer.19:13, volgens de Griekse tekst van de LXX.
[99] Hier wordt Amos 5:25-27 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. De enige afwijking is dat in de LXX staat voorbij Damascus, conform de Hebreeuwse tekst. De letterlijke vertaling (zie BAND II) luidt: ?Slachtgaven en-cijnsgave doen-jullie-bereiken-aan-mij in-het-inbengveld veertig jaarandering huis-van JieSs’RáAéL. En-hoog-heen-dragen-jullie de vlechthut-van de-koning(Hebr.MèLèKh, dat in vele vertalingen als ‘Moloch’ gelezen wordt, zoals dus in de LXX, maar ook in de SV en bij BR.) en-enwel-als-smurrie-beelden(dit Hebr. woord ook als een naam gelezen: KéWàN)-jelieder; een-ster de-gods-jelieder, doen jullie-maken voor-jullie. En-ontmantelen-doe-ik enwel-jullie ver-heen voor-DáMèSSèQ”.
[100] Deze woorden verwijzen naar Ex.25:40 in de LXX.
[101] Hier staat dus de naam ‘Jezus’, hoewel deze naam in de meeste vertalingen hier met ‘Jozua’vertaald wordt. Hoe dicht deze twee namen bij elkaar staan. blijkt uit zo’n passage.
[102] Deze woorden verwijzen naar II Sam.7:2, zonder deze te citeren.
[103] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX van I Kon.6:1.
[104] Hier wordt Jes.66: 1 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt.
[105] Idem Jes.66:2.
[106] Wie de indrukwekkende geschiedenis van Stefanus tot zich laat doordringen, wordt getroffen door een aantal aspecten. 1. Stefanus is de eerste Grieks sprekende Judeeër uit de diaspora, die Jezus plaatst in de rij van miskende en verwijderde profeten in de geschiedenis van de Joodse gemeenschap, zoals die in TeNaKh beschreven staat. Hij vertegenwoordigt dat deel van de wereldwijd verspreide Joodse gemeenschap, dat TeNaKh via de Griekse vertaling van de LXX bestudeert. 2. Als volgeling van Jezus, die zich in geen enkel opzicht buiten deze Joodse Torahgemeenschap heeft geplaatst, heeft ook Stefanus zich met zijn rede niet buiten de Joodse gemeenschap geplaatst. Hij klaagt het Sanhedrin niet aan! Hij beschrijft de geschiedenis, die zij zelf als hun eigen geschiedenis hebben opgeschreven en aanvaard! Hij zegt “Dit zijn wij” en precies dat blijkt aan de terechtstelling van Jezus, de rechtvaardige; en hij bevestigt dat met zijn eigen terechtstelling door de woorden voordat hij sterft. 3. Zo duidt hij de dood van Jezus als een daad van ongehoorzaamheid aan de God van Israël, als schending van zijn gebod. Die dood is niet naar Gods wil! Evenmin zijn eigen dood. En tegelijk is de erkenning van Jezus’ dood (en dus ook de zijne) als zo’n schending van Gods wil, de toegang tot de zuivergang (de verbondsgeschiedenis ) van die-JHWH-van-Israël met zijn volk. Noch bij de zending van de profeten en dus ook niet bij de zending van Jezus Messias behoorde hun dood, in tegendeel, daar behoorde de bekering bij. Elke theologie, die het doden van Jezus uitlegt als genoegdoening voor onze schuld, heft de spanning op, die de Joodse gemeenschap gevraagd wordt te dragen en die de Kerk met hen meedraagt. Wie meent, dat zijn dood God welbehagelijk is, ontneemt ook aan de opstanding Jezus zijn wezenlijke betekenis.
[107] Dit Griekse werkwoord komt alleen hier maar voor.
[108] Deze woorden komen letterlijk uit de Griekse vertaling van de LXX van Ps.78:37(in de LXX 37:37), behalve dat daar ‘hun’ (hart) staat i.p.v. zoals hier ‘jouw’. De letterlijke vertaling van de hebreeuwse tekst luidt (zie BAND III,1): “en-het-hart-hunner is-niet~vaszto genoot-met-hem(gods);”.
[109] Deze passage staat letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX van Jes.53:7 en 8. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “als-een-stuk-kleinvee ter-villingwordt-hij-afgedragen, en-als-een-ooi voor-de-vertegenwendiging-van de-scheerder weet-het—van-niets; en-niet is-het-aan’t-openen de-mond-zijner. Vandaan-van-de-versperring en-vandaan-van-de-stelregeling genomen, en-wel~de-geschiedronde-zijner wie? is-aan’t-overwegen ja afgesneden-is-hij vandaan-van-het-land-van de-levenden.”. De LXX vertaalt meerdere Hebreeuwse woorden hier niet zoals elders gebruikelijk. Daarom staan de Hebreeuwse woorden, die meestal met de hier voorkomende Griekse woorden door de LXX worden vertaald in de marge. Ook hier blijkt weer, hoe verbreid en gezag hebbend e LXX-vertaling reeds in Jezus’tijd was.
[110] Nr 37 ontbreekt in de telling van Nestle.
[111] In de betekenis van ‘ombrengen’; een vergelijkbare betekenisverschuiving als bij het Nederlandse ‘brengen’ > ‘ombrengen’, zie ook Matth.2:6.
[112] = ombrengen.zie vs 24.
[113] Beide woorden betekenen ( waarschijnlijk) ‘hinde’.
[114] = gerechtigheid. Met dit woord wordt in de Rabbijnse geschriften goede daden aangeduid, zoals giften en aalmoezen. Het begrip ‘gerechtigheid’ (TseDáQáH) is in de bijbel een resultaat. Geven is voor gerechtigheid zorgen.
[115] Grieks: ‘eleèmosunè’: ons woord ‘aalmoes’daar een verbastering van. We laten dit woord dus onvertaald. Het is de vertaling van het Hebreeuwse TseDáQáH, dat ‘gerechtigheid’betekent; dat duidt een situatie, een resultaat, aan en geen norm voor gedrag. Als resultaat wordt dit woord in het latere Hebreeuws van de rabbijnen gebruikt voor een daad van gerechtigheid en een gulle gift aan een behoeftige is zo’n daad van gerechtigheid, ‘gerechtigheid’ dus. Omdat in het Griekse woord deze verbinding met gerechtigheid niet doorklinkt maar wel begrippen als ‘ChèSèD’(= goede-gunst) en RàCheMàJieM’ (= moederschoothebbend), laten we het onvertaald
[116] Deze woorden roepen Jes.52:7 in herinnering. Daar staat, letterlijk vertaald (zie BAND II): “Wat lustig-geschieden op~de-bergen de-voetebenen-van een-goednieuwsbrenger:doende-horen vrede, brengend-het-nieuws-van het goede doende horen bevrijding.”
[117] = gezalfden.
[118] Met dit woord begint Paulus zijn brief aan de Romeinen.(NWL)
[119] Deze woorden verwijzen naar Hos.14:10, het laatste vers van dit boek. Het is geen letterlijk citaat.
[120] Hier staat het Griekse woord ‘anagignooskoo’, dat letterliijk ‘herkennen’betekent, maar functioneert zoals ons woord lezsen c.q. voorlezen. Ons woord ‘lezen’ is een verbastering van het Latijnse woord ‘lego’ en dat betekent ‘verzamelen’; lezen is dus lettertekens verzamelen. In oude teksten werden de woorden immers aaneengeschreven. Om dezelfde reden gebrukkt het Grieks daarvoor het woord dat eigenlijk ‘herkennen’betekent: lezen is woorden herkennen. Dit Griekse woord is op zijn beurt in het NT de vertaling van het Hebreeuwse QáRáA, dat ‘roepen’betekent. Lezen is dus luid (voor)lezend uitroepen. Daarom kiezen we voor de vertaling van het Griekse woord ‘oplezen’.
[121] Dit woord komt in de LXX weinig voor en is dan de vertaling van 4 Hebr. woorden, vooral van GoLáH (= ontmanteling > ballingschap) en van MáGuWR (= inklampplek > ‘woning’). We kennen dit Griekse woord als ‘parochie’.
[122] Hier wordt verwezen naar Ex.14:8.
[123] Hier wordt verwezen naar Deut.1:31. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I): . . . draagt-hoog-heen-jou die-JHWH-van-Israël zoals hoog-heen-aan’t-dragen-is een-manmenselijke de-stichtzoon-zijner . . . . In sommige handschriften van de LXX wordt het Hebreeuwse werkwoord vertaald met het Griekse ‘trophophoreoo’ = voedend dragen. Paulus citeert hier de handschriften die het Hebreeuws vertalen met ‘tropophoreoo’ = in manieren verdragen. Dat betekent een inkleuring die de Hebr. tekst zo niet heeft, maar daarmee ook niet strijdig is..
[124] Hier verwijst Paulus naar Deut.7:1 en Joz.14:2a. met de bewoordingen van de LXX.
[125] = regelsteller. We proberen hier ook de Griekse concordantie te laten horen. Het Griekse woord wordt elders met ‘beoordeelaar’ vertaald, omdat het samen hangt met het werkwoord ‘krinoo’ dat we met ‘oordelen’ vertalen.
[126] Verwezen wordt naar wat verteld wordt in I Sam.8.
[127] Hier wordt verwezen naar I Sam.13;14 en naar Ps.89:21 met de bewoordingen van de Griekse vertaling daarvan in de LXX (Ps.88:21).
[128] Dit is een letterlijk citaat van de Griekse vertaling in de LXX van Psalm 2:7. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: . . . hij zegt tot mij stichtzoon-mijner jij; ik: deze dag baar-ik-jou.”
[129] Deze woorden vinden we letterlijk in de Griekse vertaling van de LXX van Jes.55:3. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: . . . de-goede-gunsten-van DáWieD die betrouwbaar zijn. De vertaling van het Hebreeuwse woord ChèSèD (= goede-gunst) wijkt hier af van de meest gebruikelijke nl. het Griekse woord charis of charisma. Met de vertaling ‘normgericht’ proberen we de Griekse concordantie mee te laten spreken. Het Griekse woord ‘hosios’, dat vaak met ‘vroom’wordt vertaald, verraadt een typisch Grieks besef, dat vroom is , wat ook ‘hoort’ en volgens de norm is. Zo wordt een juist voor het Hebreeuwse zo typerend begrip ‘ChèSèD’ in de Griekse vertaling van de LXX vervangen door een al even typerend Grieks begrip. Zo wordt de Griekse vertaling wel toegankelijk voor Grieken, maar wordt de toegang tot de veritas hebraïca ( de Hebreeuwse waarheid) bemoeilijkt. In het NT wordt deze manier van vertalen vaker gehanteerd. Toch zal de zo bij de Grieken gewekte belangstelling dienen te worden heengeleid naar wat de Hebreeuwse begrippen kenmerken. De omgekeerde weg zal niemand kunnen accepteren. Dat proces van heenleiden naar de Hebreeuwse tekst, is in het NT met behulp van de LXX wel begonnen, maar zeker niet voltooid; en het is nog steeds niet voltooid, mede omdat dit proces te lang en te vaak buiten de aandacht is gekomen.
[130] Hier wordt Psalm 16:10 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX (Psalm 15:10). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “(ja niet ben-jij-aan’t-verlaten de-lichaamziel-mijner ter-oergroeve;) niet~aan’t-geven-ben-jij de-goedgunstige-jouwer om-te-zien-een-kuil.” Twee zaken vallen op: het Hebreeuwse woord ChàSieJD ( = goedgunstige) wordt in de LXX vertaald met het Griekse ‘hosios’, dat we hier om het Griekse idioom te bewaren, met ‘normgericht’ vertalen. Het is een voorbeeld, hoe door vertalen aan de brontekst zelf vreemde noties (hier dus het typisch Griekse begrip ‘norm’) worden ingevoerd. De SV vertaalt hier met ‘heilig’ en ook dat spoort niet met de Hebreeuwse tekst, evenmin ‘de trouwe dienaar’ uit de NBV. De NB kiest voor ‘vrome’ en dat is in die vertaling de weergave van het Hebreeuws. Het tweede dat opvalt, is de vertaling van het laatste woord. Het Hebreeuwse woord wordt meestal opgevat, conform de Masoretische klinkers, als ‘kuil’, maar een andere vocalisatie laat afleiding toe van een werkwoord dat ‘verderven’ betekent. Dat doet dus de LXX, waarvoor een ongevocialiseerde medeklinkertekst aals bais heeft gediend.
[131] Hier wordt verwezen naar I Kon.2:10, Het is een voorbeeld van bijbeluitleg in de rabbijnse discussies. NB het betreft altijd discussies in een gezamenlijk zoeken naar – in dit geval – de figuur van de ‘Knecht des Heren’, de Gezalfde bij uitstek.
[132] Hier wordt Hab.1:5 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “ziet bij-de-naties en-kijk-toe, en-verbijstert-je, weest verbijsterd; ja het werken van een-werker in-de-dagen-van-jullie, niet zijn-jullie-aan’t-vertrouwen ja het is-aan’t-geboekstaafd worden.”. De vertalers van de LXX hebben bij ‘veronachtzamers’ een Hebreeuws woord voor zich gehad ( gezien?), dat een medeklinker (nl. de D – DáLèT) meer had.
[133] nl. uit de synagoge: deze woorden werden er dan ook in latere handschriften tussen gevoegd.
[134] Hier wordt Jes.49:6b geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND II): “ . . . . en-voorts-ben-ik-aan’t-geven-jou tot-een-licht aan-naties,
om-te-geschieden tot bevrijding tot~het einde- van het land”
[135] Deze woorden staan net zo in de Griekse vertaling in de LXX van Ez.2:1, waarmee het roepingsverhaal van Ezechiël begint, waarin hij de opdracht krijgt de tegen JHWH opstandige Israëlieten en andere naties te prediken.
[136] Hier wordt Ex.20:11 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX. Vrijwel dezelfde woorden vinden we ook in Ps.146:6 (LXX 145:6) en Neh.9:6. Het Grieks volgt hier de Hebreeuwse tekst op de voet.
[137] Hier staat het volt.deelwoord van het Gr. werkwoord ‘paroichomai’. Het Gr. werkwoord ‘oichomai’ is een woord voor ‘gaan’ zoals in het Nederl. het woord ‘lijden’ oorspronkelijk ook een woord voor ‘gaan’ is met als strekking ‘ergens door heen gaan’ (ofwel in het Nederl. ‘doormaken’). Dit woord ‘lijden’vinden we in ‘overlijden’, maar ook in het woord ‘verleden’.
[138] Zo’n uitspraak als deze (en er staan meer vergelijkbare uitspraken in het NT) kan niet anders verstaan worden, dan de erkenning en aanvaarding van de boodschap van de profeten en ook van de Torah (denk aan Deuternomium!), dat de Joodse gemeenschap essentieel tekort schiet bij het nakomen van de stelregels en geboden en dat dit de teloorgang van de Joodse gemeenschap betekent, tenzij zij bevrijd wordt! En sdie bevrijding belichaamt en verkondigt de machtiger Jezus, als Gezalfde. Door die bevrijding ontvangt de Joodse gemeenschap de kracht – dat is: de beluchter, c.q..de beluchting, de heilige pneuma c.q. RuWàCh – om zich toch er toe te zetten om de Torah te praktiseren: want daar gaat het om in Talmoed en Evangelie: om DIE praxis. En Joden en niet Joden worden door de Messias in dezelfde spanning geplaatst met dezelfde opdracht: die praxis. Waar Joden te kort schieten, schieten niet joden niet minder te kort. We delen in elkaar schuld. Maar de volgorde blijft: eerst de Jood en dan de niet Jood, eerst in de schuld en dan ook in de bevrijding. Zo begrepen en verstaan had de boodschap van dit zogenaamde apostelconvent nooit tot een uiteengaan van Joden en niet Joden kunnen en mogen leiden. Dit schisma is volstrekt onbijbels!: en dat hadden juist niet Joden moeten en kunnen beseffen!
[139] Hier wordt Amos 9:11 geciteerd volgens de uitvoeriger versie dan de versie in de Hebreeuwse tekst, maar met behoorlijke verschillen in de Griekse bewoordingen. De herkomst van deze Griekse tekst is niet bekend. Mogelijk heeft Lucas hier naar de inhoud uit het hoofd geciteerd en andere Griekse woorden gebruikt. Amos 9:11 is een belangrijke tekst in de rabbijnse discussies over de Messiaanse koning uit het huis van David. Zowel deze Griekse versie als die van de LXX wijken bovendien nogal af van de Hebreeuwse tekst. Die luidt letterlijk vertaald (zie BAND II): “op-de-dag (nl.)die, ben-ik-aan’t-doen-opstaan enwel~de-velchthut(SoeKKáH)-van-David die neergevallen is; en-voorts-ben-ik-aan’t-ommuren enwel~de-reten-daarvan: en-het-gesloopte-daarvan aan’t-doen-opstaan, en voorts-ben-ik-aa’t-stichten-haar wereldlang! Ter-toebuiging-daaraan-dat zij-aan’t-wegvangen-zijn enwel~een-restant-van AêDóWM en-van-al-af~de-naties, van-wie-geldt-dat~wordt-geroepen de-naam-mijner over-hen, konde-v an~die-JHWH-van-Israël die-maakt-dit.”
[140] Grieks ‘Chairein’, het is een groet en aequivalent van het Hebreeuwse SháLóWM en het latijnse ‘ave’.
[141] Deze regel ontbreekt in de meest gezaghebbende handschriften. Maar de nummering van de verzen heeft men niet aangepast. Deze regel komt nog wel voor in de Statenvertaling.
[142] Dit onverwachte ‘wij’ in deze en enkele andere teksten laat horen, dat de ( latere) schrijver van dit boek toen zelf meereisde. Volgens de traditie is dat Lucas.
[143] Het is de naam van de draak of slang die het orakel van Delphi bewaakte en het werd een begrip dat waarzeggerij aanduidt.
[144] Paulus en Silas worden dus veroordeeld omdat zij Joden c.q. Judeeërs zijn d.w.z. om het Joodse ‘ethos’, hun levens gewoonten, waarmee zij in het hele Romeinse Rijk opvallen.
[145] In de zin van ‘ombrengen’.
[146] Een titel voor een Romeinse beambte die de (stam)staf droeg om aan te geven dat hij bij de rechtspraak betrokken was. Het Griekse ‘rabdos’is de vaste vertaling van het Hebreeuwse ShèBhèTh = stamstaf.
[147] Paulus’woordkeuze herinnert aan teksten uit Jesaja, zoals Jes.42:5
[148] Paulus citeert hier een in die tijd bekende filosoof, nl. Aratus, in zijn boek ‘phaenomena’ (= verschijnselen).
[149] Hier staat dus niet: ‘vandaan van de lijfdoden’, zoals Paulus zich uitdrukte. Is dat verschil belangrijk? Ofwel ‘hoorden’ de Athers wat anders dan Paulus had gezegd en reageren zij dus daarom met ongeloof?
[150] Op grond van de toen beschikbare (maar t.o.v. de nu beschikbare) secundaire handschriften, heeft de SV (en ook Luther) hier de volgende regel staan: “Het is noodzakelijk dat ik voor alles het feest dat komt in Jeruzalem zal (mee)maken”.
[151] Latijn: ‘Deo Volente’, vaak ook afgeklort D.V. Maar deze woorden van Paulus mogen niet gebruikt worden om wanneer plaats vindt, wat iemand aankondigt, dat als Gods wil te beschouwen. Niet alles wat er gebeurt of wat wij doen is Gods wil, allerminst! Paulus zegt hier, dat hij zal luisteren naar wat God wil.
[152] Grieks: katèchèmenos: dit is het part.activum, van het werkwoord katècheoo dat ‘doen klinken / galmen’betekent. We kennen het part.passivum (katèchoumenos) in het woord ‘catechumeen’, een ander woord voor catechisant. Het heeft in het Nederlands de betekenis ‘onderrichten;’gekregen, maar eigenlijk duidt het aan het ‘luid doen weergalmen’ van enen tekst of een boodschap.
[153] Gr.grammateus = schriftkenner; Hier wordt waarschijnlijk de stadssecretaris van Ephese bedoeld.
[154] In de zin van ‘teruggewezen’.
[155] Grieks: diopetès, letterlijk: van zeus neergevallen.
[156] Dat Hebreeuwse woord betekent letterlijk ‘uit(plat)geduwd. Wanneer het gaat over het feest van de MàTsóWT (de uitgeduwde koeken) vertaalt de LXX met het Griekse azumos, samengesteld uit ‘a’ en ‘zumos’, dat meestal in de LXX de vertaling is van het Hebreeuwse CháMéTs, dat ‘zuur’ betekent. Het Griekse ‘a-zumos’ betekent letterlijk dus ‘ongezuurd’.
[157] = aanhaken bij. In het NT bewaren we de Grtiekse concordantie van de stam MN.
[158] Deze woorden herinneren aan Deut.33:3
[159] Deze woorden herinneren aan I Sam.12:3
[160] Zie eerder Hand.18:3
[161] SV: “Het is zaliger te geven dan te ontvangen”. Deze woorden vinden we niet in de vier evangeliën. Het is één van de vele aanwijzingen dat er uitspraken van Jezus zijn overgeleverd die niet in de vier evangeliën vermeld zijn, maar b.v. in Handelingen of in de brieven, maar ook buiten de teksten van het NT, zoals bv. via het beroemde Diatessaron of niet canonieke teksten als het Thomasevangelie. Wel zal in de laatste categorie van teksten de context nogal verschillen van die in het NT en daarom de interpretatie sterk beïnvloeden.
[162] In deze hele passage gaat het om mannen die de nazireeër gelofte hebben afgelegd voor een bepaalde periode.
Die periode eindigde op die dag en daarom heet die dag een dag van heiliging, zie Num.6:9-20.
[163] Dit Hebreeuwse werkwoord vertalen we in TeNaKh met ‘lijfnaderen’, in de hiphíl: doen lijfnaderen; in die vervoegingsvorm wordt het meestal met ‘offeren’ vertaalsd (Latijn ‘offerre’ = aandragen, verwant met het Grieks prospheroo). In het NT houden we de Griekse concordantie aan en vertalen daroom met ‘aandragen’. Het zelfst.naamwoord ‘prospheron’, dat hierna staat, komt in de LXX nauwelijks voor, het is de vertaling van het Aramese QoRBáN, dat we ook in het NT een enkele keer tegenkomen.
[164] = Grieks
[165] Vergelijk de Nederlandse uitdrukking: ‘ter wereld komen’.
[166] Een Grieks leenwoord in het Aramees van Jezus’dagen en ook later in het Rabbijns Hebreeuws.
[167] Paulus citeert hier Ex.22:27 (in de SV 22:28), vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX. Daar staat ‘vooraangaanden’ (meervoud. De Hebreeuwse tekst heeft hier echter enkelevoud. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “een hoog-heen-dragende in het genotenvolk ben jij-niet-aan’t-vloeken.”
[168] = letterlijker: ‘vooraangaand-schap’
[169] een Latijns leenwoord ‘retor’ dat wij herkennen in ‘retoriek’. Deze Latijnse woorden zijn overigens stamverwant met een Grieks woord ‘rèma’ , dat dikwijls in de LXX, naast logos, de vertaling is van het Hebreeuwse DáBháR, een woord dat we daarom in het NT vertalen met ‘woord-inbreng’ (logos vertalen we met ‘inbrengwoord’).
[170] Vgl. het Nederlandse ‘afgemeten’.
[171] Dit Griekse woord komt behave hier alleen nog voor in II Cor.10:1.
[172] Dit Griekse woord komt behalve hier alleen nog voor in Lc.11:1.
[173] Het slot van vs 6, vs 7 en het begin vs 8 staan niet in de vroegste en betrouwbaarste handschriften, maar wel in de handschriften die de Statenvertalers tot hun beschikking hadden en die gebrtuikt werden voor de vers- en hoofdstukindeling zoals wij die nu kennen. Reeds in de vertaling van het NBG van 1951 is deze passage tussen [ ] geplaatst. Dat doen we hier ook, mede om de telling te kunnen handhaven, maar volgens de oorspronkelijke tekst moet de lezer hierna verder gaan bij vs 8 vanaf ” van wie jij zelf de kracht hebt . . . . . “.
[174] In de zin van opluchting.
[175] Gr.engkrateia, aanvullen: tegen verleidingen.
[176] In latere handschriften is hier ter verduidelijking aan toegevoegd: “opdat hij hem zou loslaten”. Deze toevoeging is daarom in de Statenvertaling te vinden..
[177] Gr.eparcheia: het gebied waar hij vooraangaat (archeoo).
[178] Letterlijk: onplaatsbaar (Gr.atopos), zie ook Lc.23:41 en IIThes.3:2.
[179] Dit Hebreeuwsae woord is in TeNaKh vertaald met ‘nogalig stellen’.
[180] Onmiskenbaar herinnert deze vraag aan de vraag van David aan koning Saul in I Sam.26:18, die met zijn leger David op de hielen zit, maar daarvóór door David werd gespaard, toen hij ongemerkt uit Sauls tent zijn speer en zijn waterkruik heeft weggenomen.
[181] Deze woorden staan ook in Ez.2:1, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt.
[182] Dat Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘nogmaligsteller’, terwille van het Hebreeuwse idioom. In het NT kiezen we ervoor het Griekse idioom te laten horen, al dient het Hebreeuwse woord in gedachten te zijn.
[183] De eerste paar woorden van Paulus herinneren aan wat van de profeet Jeremia verteld wordt in Jer.1:7. Profeten zijn door die JHWH-van-Israël gezonden (Hebr.SháLàCh): het zijn ‘afgezondenen’, in het Grieks ‘apostoloi’. Hoe dicht de begrippen ‘profeet’ en ‘apostel’ bij elkaar liggen. blijkt ook in het vervolg van deze passage. Daar klinken Jes.35:5, Jes. 42:6 en 7 en Jes.61:1. Paulus citeert hier niet letterlijk, maar de Griekse vertaling van deze teksten in de LXX is goed herkenbaar.
[184] Dit Griekse werkwoord komt behalve hier alleen nog voor in Hand.2:4 en 14.
[185] Paulus weet dat hij geroepen is om naar het centrum van de macht tegaan: toen Rome. Die roeping heeft hem bereikt via het profetenboek Jona. Zoals Jezus in meer dan een opzicht wist in de voetsproren van Jona te treden, zo besft ook Paulus dat diezelfde ‘beluchting’ (de ‘heilige Beluchter’, Geest) ook hem in de voetsporen van Jona laa treden. Over Jona is veel geschreven. Wat hier volgt is ontleend aan een uitvoerige studie van A.K.van Kooij:
“Jona ben ik een Hebreeër” uit 2007 (niet uitgegeven, als kopie verkrijgbaar via deze website). Jona, de profeet, besefte ter dege de draagwijdte van zijn opdracht naar Ninevé te gaan, het toenmalige machtscentrum. Ninevé bekeren? Abdurd! En nog gevaarlijk voor Israël zelf ook. En gelijk zou hij in geschiedenis maar al te vaak: Rome bekeren? Absurd! En nog gevaarlijk ook voor de Joodse gemeenschap. En hoe waar zou dat worden vanaf het jaar 325 als het Christendom staatsgodsdienst wordt van hele Romeinse Rijk! En toch . . . Pas de bekering van Ninevé, c.q. Rome ,c.q. ……, maar danwel tot de messiaanse ethiek van het evangelie, die van de bergrede, van Hand.2 en 4, van Rom.12 en I Cor 13 van Philip.2 en Jacobs en de Johannesbrieven, zou wereldwijde vrede voor de Joodse gemeenschap betekenen. Paulus in Rome . . . . . Zelfs het verloop van de zeereis herinnert tot in details aan het boek je Jona. Jona vertelt over de enige zeereis naar het westen in TeNaKh en Handelingen 27 over de enige zeereis naar het westen in de goednieuwsboodschap.
[186] Dit Griekse woord komt alleen hier maar voor. In de LXX komt het ook 1 keer voor en wel als vertaling van het Hebreeuwse MàChóWZ, dat ook maar 1 keer voorkomt. We vertalen beiden woorden met ‘steiger’. En zo horen we hier Ps.107, die we ook terug horen in het verhaal van Jona.
[187] aanvullen: van het anker.
[188] = Malta
[189] in het Grieks was dat toen een aanduiding van inheemse, dus niet Griekse, bevolkingsgroepen.
[190] Hier staat: hè dikè: meestal opgevat als de godin van de wraak. Om ook de daarmee verwante Griekse woorden in het NT met hetzelfde herkenbare begrip te kunnen weergeven, kiezen we niet vroo ‘wraak’, maar voor rechtzetten en hier dus voor de rechtzettster, hoewel het elders ook met rechtzetting wordt vertaald.
[191] In de LXX is dit Griekse woord de vertaling van zeker vierHebr. woorden, die allemaal te maken hebben met ‘dienen’ of ‘bedienen’. De gebruikelijke vertaling ‘genezen’ dient hier vermeden te worden; daarvoor kent het Grieks een ander woord. Verplegen en genezen liggen in die oude culturen veel dichterbij elkaar dan in onze moderne wereld.
[192] Meestal, hier echter is het de verrtaling van nhet Hebr.BieJN = onderscheiden. Maar deze afwijking kan te maken hebben met de interpretatie die de Joodse vertalers van Alexandrie aan deze tekst wilden geven. Zie hieronder.
[193] Hier citeert Paulus Jes.6:9 en 10, letterlijk de Griekse weergave aanhoudend zoals die in LXX te lezen is.Deze vertaling (en dus ook de tekst bij Paulus) wijkt nogal af van de Hebreeuwse tekst. Die afwijking heeft vooral te maken met de weergave van de werkwoorden in vs 10. In de hebreeuwse tekst ide profeet onderwerp en de handelende persoon, in de Griekse tekst is dat het volk zelf. Vermoedelijk moet dit worden toegeschreven aan de interpretatie van de Joodse vertalers van Alexandrië.De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II,2)luidt: “en-voorts-zegt-hij ga en-voorts-ben-jij-aan’t-zeggen aan-het-genotenvolk (nl.)dit;
hoort horende en -niet~zijn-jullie-aan’t-onderscheiden, en ziet ziende en-niet-zijn-jullie-aan’t-volkènnen. doe-olie-vet-zijn het-hart-van het-genotenvolk(nl.)dit, en-doe-de-oren-zijner-zwaar-zijn en-de-wel-ogen-zijner plak(ze)dicht; afwendend-dat het-aan’t-zien-is met-de-wel-ogen-zijner en-met-de-oren-zijner aan’t-horen-is: en-het-hart-zijner aan’t-onderscheiden-is en-voorts-aan’t-omkeren-is en-het-voorts-herstel-aan’t-brengenis voor-hem.”.