Volgens Johannes
1 k-0
1.1.IN het vooraangaande* *Gr.archè=Hebr.RéAShieJT=eerst
geschiedde de inbreng[1]
en de inbreng geschiedde bij god en (als)god zie Gen.1:1
geschiedde de inbreng.
2.Deze geschiedde in het vooraangaande bij god.
3.Alles: door hem geschiedde’t;
en zonder hem geschiedde niet één die geschied is.
4.In hem leven geschiedde er; en het leven geschiedde
als het licht van de mensen.
5.En het licht: in de duisternis schijnt’t en de duisternis:
dit niet neemt hij af.
2
6.Er geschiedde een mens, afgezonden van de kant van god.
De naam zijner Johannes.
7.Deze kwam ter getuigenis[2] , opdat hij zou getuigen omtrent
het licht, opdat allen vertrouwen zouden hebben door hem.
8.Niet geschiedde deze (als) het licht,
maar opdat hij zou getuigen omtrent het licht.
9.Hij geschiedde (als)het waarachtige licht dat verlicht
alle mens, komende naar de ordentelijkheid[3].
10.In de ordentelijkheid geschiedde hij,
en de ordentelijkheid geschiedde door hem
en de ordentelijkheid volkènt* hem niet. * = het Hebr. JáDàNg
11.Tot het eigene kwam hij
en de eigenen namen hem niet aan.
12.Zovelen echter hem aannamen,
gegeven heeft hij hen bevoegdheid
(als)borelingen van god te geschieden,
hen die vertrouwen op zijn naam.
13.zij die niet uit bloed en niet uit de wil van vlees
en niet uit de wil van een man maar uit god
aan’t geschieden werden gebracht.
14.En de inbreng geschiedde (als)vlees
en heeft tent-gewoond bij ons,
en wij hebben aanschouwd zijn dunkzwaarte[4],
een dunkzwaarte als van de afgezonderd te geschieden
gekomene* van de kant van de omvamende[5], Gr.monogenès, zie bij
vervuld van goede-gunst en van waarachtigheid[6]. Joh.3:18
15.Johannes getuigt omtrent hem
en heeft geschreeuwd, zeggende:
deze geschiedde, van wie ik sprak:
de achter mij aan komende
is voor mij aan geschied,
omdat hij eerder dan ik geschiedde,
16.dat uit de vervuldheid van hem wij allen ontvingen,
ook goede-gunst voor goede-gunst;
17.dat de uitleg* door Mozes werd gegeven, = Hebr. TóWRáH = uitleg
de goede-gunst en de waarachtigheid
door Jezus Christus geschiedden.
3
18 God heeft niemand gezien ooit;
de afgezonderd te geschieden gekomen god[7],
die geschiedt in de boezem van de omvamende,
deze heeft ’t uiteen gezet[8].
19.En dit getuigenis van Johannes geschiedde,
toen afgezonden hadden naar hem toe
de Judeeërs uit Jeruzalem priesters en Levieten,
opdat zij hem zouden vragen: jij, (als) wie geschied jij?
20.en gelijkgevend sprak hij en niet negeerde hij ‘t,
en gelijkgevend sprak hij (dit)[9]
ik, niet geschied ik (als) de Christus;
en zij vroegen hem: wie dan? (als) Elia geschied jij?
JOH 1
En hij zei: (zo)geschied ik niet;
(als) de profeet geschied jij?
En hij boog zich naar hen toe*[10]: nee. *=Hebr. NgáNáH=zich toebuigen
22.Zij spraken nu tot hem:
als wie geschied jij? Opdat wij bescheid geven
aan wie ons gestuurd hebben;
wat zeg jij omtrent jou zelf?
23.Hij sprak: ik (ben) de stem van een
uitroepende[11] in de inbrengleegte
maakt rechtuit de neemweg van de
machtiger[12], zoals gesproken heeft
Jesaja de profeet.
24.En afgezonden waren
vandaan van de farzieeërs,
25.en zij vroegen hem en spraken tot hem:
waarom dan dompel jij
als jij niet geschiedt (als) de christus* *=Hebr, MàShiàCh=gezalfde
en niet Elia en niet de profeet?
26. Naar hen toe boog zich Johannes zeggend:
ik dompel in water;
temidden van jullie staat hij
die jullie niet volkènnen,
27.de achter mij aan komende,
die ik niet waardig geschied,
opdat ik los zou maken van hem
de riem van de schoen.
28 Deze (dingen) geschiedden
in Bethanië over(-gestoken)[13]
de Jordaan, waar Johannes geschiedde
dompelende.
4
29.De volgende morgen kijkt hij op
Jezus die naar hem komt en hij zegt:
zie het lam van God,
hoog heen dragende
de verwaarding van de ordentelijkheid*. *Gr.kosmos
30. Deze geschiedt
over wie ik sprak: achter mij aan
komt een man die voor mij aan geschied is,
omdat hij eerder dan ik geschiedde.
JOH 1
31. En ik niet volkènnende hem,
maar opdat hij tevoorschijn
gebracht werd voor Israël,
daartoe kwam ik in water
dompelend.
32.En Johannes getuigde zeggende
dit: ik heb geschouwd de beluchter* * Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh
omlaag tredend als een duif
vandaan van de hemel
en hij bleef op hem.
33.En ik niet volkènnende hem,
maar de mij gestuurd hebbende
om te dompelen in water,
hij sprak tot mij:
op wie jij ziet de beluchter,
neergetreden en gebleven op hem,
deze geschiedt als de dompelende
in heilige beluchting.
34.En ik heb gezien en getuigd,
dat deze geschiedt (als) de stichtzoon van God.
5
35.De volgende morgen weer
stond Johannes en uit zijn leerlingen twee,
36.en opkijkend naar Jezus die rond schreedt,
zegt hij: zie het lam van God.
37.Entoen hoorden de twee leerlingen
van hem praten en zij volgden Jezus.
38.Maar Jezus omkerend
en beschouwend hen die volgen
zegt hij hun: wat zoeken jullie?
Maar zij spraken tot hem: rabbi
(wat vertolkt gezegd wordt leraar)
waar verblijf jij?
39.Hij zegt: komt en ziet.
Zij kwamen en zagen waar hij verblijft,
En aan zijn kant bleven zij die dag;
Ongeveer de tiende ure geschiedde.
40.Andreas, de broederverwant
van Simon Petrus, geschiedde
(als) één van de twee
die ’t hoorden van de kant van Johannes
en hem volgden.
41.Deze vindt eerst de eigen broederverwant
Simon en zegt hem: wij hebben gevonden
de messias (dat wordt vertolkt als gezalfde*) *Gr.christos = Hebr.MaShiàCh
42.Hij voerde hem naar Jezus.
Bekijkend hem sprak Jezus:
Jij geschiedt (als) Simon stichtzoon van
JOH 1
Johannes[14], jij zult geroepen worden (met)
KèPhas* -wat vertolkt wordt met Petros-. *Gr.petros = Aram.KéPháA =Hebr.KéPh
6 [=rotssteen.
43.De volgende morgen wilde Jezus
wegkomen naar Galilea en hij vindt
Philippus. En dan zegt hem Jezus:
Volg mij.
44.Maar Philippus geschiedde
vandaan van Bethsaida uit de stad van
Andreas en Petrus.
45.Philippus vindt Nathanaèl en zegt hem:
Hem over wie geschreven heeft Mozes
In de wetsuitlegging* en de profeten *Gr.nomos = Hebr. TóWRáH
hebben wij gevonden: Jezus
stichtzoon van Joseph vandaan van Nazareth.
46. En tot hem sprak Nathaèl:
uit Nazareth heeft de kracht iets goeds
te geschieden? Zegt hem Philippus:
kom en zie.
47.Jezus zag Nathaèl komende naar hem
en zegt omtrent hem:
zie waarachtig een Israëliet in wie
bedrog niet geschiedt.
48.Zegt hem Nathaèl: waarvandaan
volkèn jij mij?
Jezus boog zich toe en sprak tot hem:
vóór Philippus jou aanstemde,
geschiedend onder de vijgenboom,
zag ik jou.
49.Toe boog zich naar hem Nathanaèl:
rabbi jij geschiedt (als) de stichtzoon van
God, jij geschiedt (als) koning van Israel.
50.Toe boog zich Jezus en sprak tot hem:
omdat ik sprak tot jou, dat ik zag jou
onderaan de vijgenboom, vertrouw jij?
Grotere van deze dingen zul jij zien.
51.En hij zegt hem: op trouwe, op trouwe* * Gr.amèn = Hebr. AáMéN
ik zeg jullie: jullie zullen zien de hemel
geopend en de werkboden van God
omlaag tredend en omhoog tredend
op de stichtzoon van de mens.
7
2.1.En op de derde dag geschiedde er k-2
een huwelijk in Kana van Galilea;
en de moeder van Jezus geschiedde daar.
JOH 2
2.Maar geroepen werden ook Jezus en
zijn leerlingen naar het huwelijk.
3.En als de wijn op het laatst raakt,
zegt de moeder van Jezus tegen hem:
wijn hebben ze niet.
4.En Jezus zegt haar: wat aan mij en aan jou?
Nog niet gekomen is mijn ure.
5.Zegt zijn moeder de heerdienaren:
wat hij jullie ook zegt, maakt’t.
6.Er geschiedden daar stenen watervaten
zes volgens het gereinig van de Joden(Judeeërs)
liggende, bestrijkende omgeveer twee of drie
metreten.
7.Jezus zegt hen: laadt de watervaten met water.
En zij laadden hen tot boven aan toe.
8.En hij zegt hen: schept uit nu en draag’t aan
voor wie feestzaalleider[15].
9.En zij droegen’t aan, zodat de feestzaalleider
proefde het water dat wijn geworden was;
en hij volkènde niet waarvan hij geschiedt,
maar de heerdienaren volkènden’t,
die uitgeschept hadden het water,
de feestzaalleider be-stemt de bruidegom
en hij zegt hem:
10.alle menselijke stelt eerst
de ideale wijn op, en wanneer zij roesdronken
zijn de mindere: jij hebt behoed de ideale wijn
tot nu.
11.Dit vooraangaande van de kentekenen
maakte Jezus in Kana van Galilea
en hij bracht te voorschijn zijn dunkzwaarte
en zijn leerlingen vertrouwen in hem.
8
12.Hierna trad neer* naar Kapharnaum hij Gr.katabainein=Hebr.JáRàD=
en zijn moeder en zijn broederverwanten [afdalen
en zijn leerlingen en daar bleven zij vele dagen.
13.lijfna* geschiedde het pesach van de Joden * Gr.eggus=Hebr. QáRóWB k-2
(Judeeërs)en Jezus trad omhoog* naar Gr.anabainoo=Hebr.NgáLáH =
Jeruzalem. [opgaan
14.En hij vond in de tempel de runder- en Joh.2:14-16: zie Mt.21:22 e.v.
schapen- en duivenverkopers en Mc.11:15-17, Lc.19:45 e.v.
de kleingeldmakers neergezeten.
15. En gemaakt hebbend een gesel van
biezenstengels wierp hij allen uit
uit de tempel, ook de schapen en de
runderen, en van de wisselaars
stortte hij uit het kleingeld en de tafels
JOH 2
draaide hij om;
16.en tot de duivenverkopers sprak hij:
draagt deze hoog heen hiervandaan,
maakt niet het huis van de mij omvamende
tot een huis van koophandel.
17.Zijn leerlingen werden indachtig,
dat geschreven is:
de ijver voor zijn huis vereet mij*[16] cit.zie ps.69:10 volgens de LXX
18. De Joden (Judeeërs) nu bogen zich toe
en spraken tot hem: welk kenteken toon jij,
dat jij deze dingen maakt?
19.Jezus boog zich toe en sprak tot hen:
maakt alles los van dit tehuis* *Gr.naos = Hebr. HéJKáL = tehuis
en in drie dagen doe ik hem opstaan.
20. De Joden(Judeeërs) nu spraken:
in zes en veertig jaren werd huisgebouwd
dit tehuis, en jij zult in drie dagen
doen opstaan hem?
21.Maar gene sprak omtrent het tehuis
van zijn lichamelijkheid[17].
22.Toen hij nu was opgestaan*[18] vandaan van *Gr.egeiro=Hebr.QuWM
de lijfdoden*[19] , werden zijn leerlingen *Gr.nekros
indachtig, dat hij dit gezegd had,
en zij vertrouwden de schrift en de inbreng* *Gr. logos = (hier) Hebr. DáBáR
die Jezus gesproken had.
9
23.Toen hij dan geschiedde in Jeruzalem
op pesach op het feest*, vertrouwden velen *Gr. eortè = Hebr. HàG
op zijn naam, beschouwende van hem
de kentekenen, die hij maakt.
24.Maar hij Jezus vertrouwde zichzelf
JOH 2,3
niet aan hen, doordat hij allen
volkènde, en omdat hij geen behoefte had,
dat iemand getuigde omtrent de menselijke;
want zelf volkènde hij wat geschiedde
in de menselijke.
10
3.1.Er geschiedde dan een menselijke k-3
vandaan van de Farizeeën, Nicodemus
de naam zijner, een vooraangaande van de
Joden(Judeeërs).
2.Hij kwam naar hem toe ’s nachts
en sprak tot hem:
Rabbi, wij volkènnen, dat jij
vandaan van God gekomen bent
(als)leraar; niemand heeft immers de kracht
om de kentekenen te maken die hij maakt,
indien niet God zou geschieden samen met hem.
3.En Jezus boog zich toe en sprak tot hem:
op trouwe, op trouwe* ik zeg je: *Gr. amèn = Hebr.AáMéN =
indien iemand niet in de geschiedenis gebracht [op trouwe.
wordt van boven vandaan[20], heeft hij niet
de kracht om te zien het koningschap[21] van God.
4.Nicodemus zegt tegen hem:
hoe heeft een menselijke de kracht
om in de geschiedenis gebracht te worden
terwijl hij als grijsaard* geschiedt? *Gr.geroon, niet in LXX
niet heeft hij (toch) de kracht in de buik
van zijn moeder voor de tweede keer
binnen te komen en in de geschiedenis
gebracht te worden?
5.Jezus boog zich toe:
op trouwe, op trouwe ik zeg jou,
indien iemand niet in de geschiedenis
gebracht wordt vandaan van water
en beluchting(er), niet heeft hij de kracht
binnen te komen in het koningschap
van God.
JOH 3
Wat de geschiedenis ingekomen is
vandaan van vlees, geschiedt (als) vlees,
en wat de geschiedenis in gekomen is
vandaan van beluchting geschiedt
als beluchting.
7.Verwonder je (toch) niet,
dat ik tot jou sprak: het is noodzakelijk
om de geschiedenis in gebracht te worden
van boven af.
8.Waar de beluchting(-er) wil,
belucht* hij en zijn stem hoor je, Gr.pneoo : vgl. pneuma
maar je volkènt niet waarvandaan hij komt
en waarheen hij opvaart:
zo geschiedt al wie in de geschiedenis
gebracht is vandaan van de beluchting(-er).
9.Nicodemus boog zich toe en sprak tot hem:
hoe hebben deze dingen de kracht
om te geschieden?
10.Jezus boog zich toe en sprak tot hem:
jij geschiedt (als)leraar van Israël en
deze dingen onderken jij niet?
11.Op trouwe, op trouwe ik zeg jou,
dat wij wat wij volkènnen bepraten
en wat wij gezien hebben betuigen,
en het getuigenis van ons nemen jullie niet aan.
12.Als ik over de dingen op het land
spreek tot jullie en jullie vertrouwen niet,
hoe als ik zou spreken tot jullie
over de dingen in de hemel. Vertrouwen jullie?
13.Niemand is omhoog getreden
naar de hemel, tenzij hij die van de hemel vandaan
is neer getreden, de stichtzoon van de mens.
14.En zoals Mozes omhoog bracht het waargedrocht[22]
in de inbrengleegte, zo is het noodzakelijk dat
omhoog gebracht wordt de zoon van de menselijke,
15.opdat al wie vertrouwt op hem leven wereldlang.
16.Want zo immers heeft bemind God
de ordentelijkheid*, zodat hij *Gr.kosmos
de afgezonderd te geschieden gekomene*[23] *Gr.monogenos
JOH 3
stichtzoon heeft gegeven, opdat al wie vertrouwt
op hem niet te loor zou gaan, maar zou hebben
leven wereldlang.
17.Niet immers zond God af de stichtzoon
naar de ordentelijkheid, opdat hij
zou oordelen de ordentelijkheid,
maar opdat de ordentelijkheid
bevrijd zou worden door hem.
18.Hij die vertrouwt op hem
wordt niet geoordeeld.
Hij die niet vertrouwt, is reeds
geoordeeld, omdat hij niet
heeft vertrouwd op de naam
van de afgezonderd te geschieden
gekomen* stichtzoon van God. *Gr.monogenos
19.En dit geschiedt (als) het oordeel,
dat het licht gekomen is
naar de ordentelijkheid en (dat)
bemind hebben de menselijken
meer de duisternis dan het licht,
want slecht geschiedden de werken
van hen.
20.hij die valse zaken doet,
beweigert* het licht en komt niet Gr.miseoo=Hebr.SsáNéA
naar het licht toe, opdat niet
ter verantwoording gebracht worden* Gr.elegchoo=Hebr.JáKàCh
zijn werken.
21.Maar hij die maakt waarachtigheid
komt naar het licht toe, opdat
tevoorschijn gebracht worden
zijn werken omdat zij geschieden
(als) in God gewerkte.
11
22.Na deze (dingen) kwamen Jezus
en zijn leerlingen naar het Judese
land, en daar baande hij rond
samen met hen en dompelde.
23.Maar Johannes geschiedde
dompelende in Ainus lijfna Salim,
omdat veel water daar geschiedde
en er komen daar te geschieden
en er worden gedompeld,
24.want nog niet was geworpen
in het waarhoudhuis[24] Johannes.
JOH 3
25.Er geschiedde nu een onderzoek k-4
van de kant van de leerlingen van Johannes
samen met een Judeeër omtrent
de reiniging.
26.En zij kwamen naar Johannes
en zeiden aan hem:
Rabbi, die geschiedde samen met jou
In het oversteekse van de Jordaan,
over wie jij getuigd hebt,
zie deze domplet en allen komen naar hem.
27.Johannes boog zich toe en zei:
niet heeft kracht een menselijke
aan te nemen iets, indien het niet
gegeven was aan hem vandaan van de hemel.
28.Zelf (zijn) jullie getuigen over mij,
dat ik zei: niet ik geschied
(als) de gezalfde*, maar (als)afgezondene *Gr.christos=Hebr.MeShiàCh
geschied ik van te voren van hem.
29.Die heeft de bruid geschiedt
(als)bruidegom; maar de mede-gezel* *Gr.philos=Hebr.MéRéàNG
van de bruidegom, die staat en hoort
van hem, verheugt zich met vreugde
door de stem van de bruidegom.
Deze vreugde nu van mij
is volledig gemaakt.
30.Het is nood-zakelijk dat deze
toeneemt, maar dat ik minder word.
31.De van boven komende geschiedt
boven allen; de geschiedende
vandaan van het land, geschiedt
vandaan van het land en praat
vandaan van het land.
De vandaan van de hemel komende
geschiedt boven allen.
32.Die zag en hoorde getuigt dit,
en het getuigenis van hem
neemt niemand aan.
33.De aannemende van hem
het getuigenis verzegelt,
dat God waarachtig is.
34.Wie immers God afzond
praat de inbrengwoorden* van God. *Gr.rèma=Hebr.DáBáR
Niet immers met mate
geeft (hij) de beluchting.
35.De omvamende bemint
de stichtzoon en de al-afheid
JOH 3,4
heeft hij gegeven in de hand van hem.
36.De vertrouwende op de stichtzoon
heeft leven wereldlang,
maar wie onovertuigd blijft
over de stichtzoon zal niet zien ‘t leven,
maar de walgtoorn van God
blijft op hem.
12
4.1.Toen nu volkènde de machtiger,
dat de Pharizeeën hoorden,
dat Jezus meer leerlingen maakte
en dompelde dan Johannes –
2. hoewel Jezus zelf niet dompelde,
maar zijn leerlingen – ,
3.duwde hij zich weg uit Judea en
hij kwam weer weg naar Galilea.
4.Maar het is noodzakelijk,
dat hij door Samaria heen kwam.
5.Hij komt dan naar een Samaritaanse k-5
stad genoemd Suchar, naastbij
de veldstreek, die Jakob heeft gegeven
aan Joseph zijn stichtzoon*. *Gr.huios=Hebr.BéN
6.En daar geschiedt de wel* van Jakob. *Gr.pègè=Hebr.NgàJiN=wel-oog
Jezus nu moe gearbeid vandaan van
de gaanweg zat neer zo bij de wel;
ongeveer het achtste uur geschiedde.
7.Komt een vrouwmenselijke
uit Samaria om water te scheppen*. *Gr.antleoo=Hebr. SháAàB
Zegt Jezus tot haar: geef mij te drinken.
8.Want zijn leerlingen waren weggegaan
naar de stad opdat zij voedsel zouden
marktkopen.
9.Nu zegt tot hem de vrouwmenselijke
de Samaritaanse: hoe jij,(als)Judeeër* *=Jood
geschiedend, jij vraagt te drinken
van de kant van mij, die (als)een
Samaritaanse vrouwmenselijke geschiedt?
10.[Niet immers gebruikelijk doen
Judeeërs samen met Samaritanen]
Jezus boog zich toe* en sprak tot haar: *Gr.apokrinoo (bescheid geven) =
Indien jij volkènde het geschenk van God [Hebr.NgáNáH
en wie geschiedt (als)de zeggende aan jou:
geef mij te drinken, jij zou ’t van hem
gewenst hebben en hij zou jou gegeven
hebben levend water.
11.Machtiger, niet eens een schep heb jij
en de bron* geschiedt diep. Waarvandaan
heb jij het levende water?
12.Niet geschied jij groter dan onze
JOH 4
omvamende Jakob, die gegeven
heeft aan ons de bron,
en zelf heeft hij daar uit gedronken
en de stichtkinderen van hem
en zijn voedingsdieren?
13.Jezus boog zich toe en sprak
tot haar: al wie drinkt van dit water
zal dorst hebben wederom;
14.maar wie zou drinken van het
water dat ik zal geven aan hem,
zal zeker niet dorst hebben
in de wereldtijd. Maar het water
dat ik geven zal aan hem
zal geschieden in hem (als) een wel* *Gr.pègè=Hebr.NgàJiN=wel/oog
van water opspringend tot leven
wereldlang.
15.Tot hem zegt de vrouw: geef
mij dit water, opdat ik geen dorst
zal hebben en niet aldoor moet komen
hierheen om te scheppen.
16.Hij zegt tot haar: vaar heen
stem aan jouw man en kom hierheen.
17.De vrouw boog zich toe en sprak:
niet heb ik een man.
Jezus zegt tot haar: prachtig spreek
jij: een man heb ik niet;
18.want vijf mannen had jij,
en die je nu hebt geschiedt niet
(als)jouw man;dit heb jij
waarachtig gezegd.
19.De vrouw zegt tot hem:
machtiger, ik aanschouw dat
jij (als) profeet geschiedt;
20.Onze omvamenden hebben
zich op deze berg neergebukt
en jullie zeggen, dat in
Jeruzalem de opstaanplaats
geschiedt waar het nodig is
om neer te bukken.
21.Jezus zegt tot haar:
vertrouw mij, vrouw, dat komt
de ure dat noch op deze berg
noch in Jeruzalem jullie
neerbukken voor de omvamende.
22.Jullie bukken neer voor wie
jullie niet volkènnen, wij
bukken neer voor wie wij
volkènnen, omdat de bevrijding
vandaanvan de Judeeërs geschiedt;
JOH 4
23.maar de ure komt en
geschiedt nu, dat waarachtige
neerbukkers zullen neerbukken
voor de omvamende in beluchting* *of: beluchter = pneuma=RuWàCh
en waarachtigheid; want de
omvamende zoekt zodanige
nmeerbukkenden zelf.
24.Een beluchter (is) God
en neerbukkenden hebben het nodig
in beluchting en waarachtigheid
neer te bukken.
25.De vrouw zegt tot hem:
ik volkèn dat de Messias komt,
die gezalfde* gezegd wordt. *Gr.christos=Hebr.MeShiàCH
Wanneer die komt, legt hij voor* [25] *Gr.anangngelloo=Hebr.NáGàD
aan ons de-al-afheid.
26. Jezus zegt tot haar:
ik geschiedt (zo), die praat met jou.
27.En daarbij kwamen zijn
leerlingen en zij verwonderden zich,
dat hij samen met een vrouw
praatte; niemand echter sprak:
wat zoek jij of wat praat jij
samen met haar?
28.Wegduwde nu de vrouw
haar watervat en kwam weg
naar de stad, en zij zegt tot
de mensen:
29.kom hier ziet een mens,
die sprak tot mij de-al-afheid
van wat ik gemaakt heb;
niet geschiedt deze (als)
de gezalfde*? *Gr.christos=Hebr,MàShiàCh
30.Uit kwamen zij uit de stad
en zij gingen naar hem.
13
31.Innde tussen(tijd)vragen hem
de leerlingen zeggende:
Rabbi, eet.
32.Maar hij sprak tot hen:
ik heb etenswaar te eten
dat jullie niet volkènnen.
33.De leerlingen zeiden nu
tot elkaar: niet heeft iemand
aangedragen voor hem
JOH 4
om te eten?
34.(tot)Mijn etenswaar geschiedt
dat ik maak de wil van hem
die mij gestuurd heeft en
al-af-doen zijn zijn werk.
35.Zeggen jullie niet, dat er nog
een viermaandsperiode geschiedt
en de maaiing* geschiedt? *Gr.therismos=Hebr.QáTsieJR
Zie ik zeg jullie, draagt hoog heen
jullie ogen* beschouwt de streken *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJin=
dat zij wit geschieden tot maaiing. [wel-oog
36.Reeds neemt aan de maaier
beloning en voert bijeen vrucht
tot leven wereldlang*, opdat *Gr.aioonion=Hebr.NgoLáM
de te-kiem-legger zich tegelijk
verheugt en de maaier.
37.Want daarin geschiedt
het inbrengwoord* waarachtig *Gr.logos=Hebr.DáBháR
dat een ander geschiedt
(als)te-kiem-legger en een ander
(als)maaier.
38.Ik heb afgezonden jullie
om te maaien wat jullie niet
gearbeid* hebben; anderen hebben *Gr.kopiaoo=Hebr.JágàNg
gearbeid en jullie zijn in hun arbeid
binnengekomen[26].
39.En uit die stad vertrouwden
velen op hem van de Samaritanen
door de inbreng van de vrouw
die getuigde dat “hij tot mij sprak
alles wat ik gemaakt had.
40.Toen nu kwamen bij hem
de Samaritanen vragend om te blijven
bij hen; en hij bleef daar twee dagen.
41.En met veel meer vertrouwden zij
door zijn inbreng
42.en aan de vrouw zeiden zij,
dat “wij niet meer door jouw
gepraat vertrouwen; want zelf hebben
wij gehoord en wij volkènnen
dat hij geschiedt waarachtig (als)
de bevrijder* van de ordentelijkheid**. *Gr.sootèr=Hebr.MóWShieJàNg
43.Na de twee dagen kwam-hij weg **Gr.kosmos
JOH 4
daarvandaan naar Galilea.
44.Want zelf betuigde Jezus,
dat een profeet in het eigen
omvamingsland geen waardering
heeft.
45.Toen hij nu kwam naar Galilea,
ontvingen hem de Galileeërs,
alles gezien hebbend zoveel hij maakte
in Jeruzalem op het feest*; *Gr.eortè=Hebr.ChàG
en ook zelf kwamen zij naar het feest.
46.Hij kwam nu wederom naar Kana
in Gallela, waar hij maakte het water
wijn. En er geschiedde iemand
een koningsbeamte van wie de stuchtzoon
uitgeput* was in Kapernaüm. *Gr.asthenein=Hebr.CháLáH
47.Deze gehoord hebbend dat Jezus
kwam uit Judea naar Galilea,
kwam af tot hem en vroeg dat hij
neertrad en herstelde* zijn stichtzoon; *Gr.iaomai=Hebr.RáPháA
want hij was aanstaande te sterven.
48.Jezus nu sprak tot hem:
indien jullie niet kentekenen* en *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT
godsblijken* zagen, niet vertrouwden *Gr.teras=Hebr.MóWPhéT
jullie.
49.Tot hem zegt de koningsbeamte:
machtiger, treedt neer voor het
sterven van mijn kind.
50.Hem zegt Jezus: ga heen,
jouw stichtzoon leeft.
De mens vertrouwde op de inbreng* *Gr.logos=Hebr.DáBáR
die sprak tot hem Jezus, en hij
ging heen.
51.Reeds terwijl hij neertrad,
gingen zijn heerdienaren hem tegemoet
zeggende dat zijn kind leeft.
52.Hij nu deed navraag naar de ure
bij hen waar op hij beterschap had.
Zij nu spraken tot hem, gisteren
het zevende uur heeft zich van hem
afgeduwd het koortsvuur.
53.Nu volkènde de omvamende ,
dat die ure (het was) waarop
Jezus tot hem sprak: jouw stichtzoon
leeft.
En hij geloofde in hem en ook zijn gehele
huis.
54.Dit alweer tweede kenteken maakte
Jezus gekomen uit Judea naar Galilea.
15
JOH 5
5.1.Na deze (dingen) geschiedde
een feest van de Judeeërs(Joden)
en hoog heen trad Jezus naar
Jeruzalem.
2. En er geschiedt in Jeruzalem
bij de voorttrekvee(poort)
een zwemvijver*, die bijgenaamd werd *Gr.kolumbèthra=Hebr.BeRáKáH
door de Hebreeërs BèThZaTha[27],
vijf gaanderijen hebbend.
3.In deze lag neer een volte van
onvast geraakten, blinden,
hinkenden, uitgedroogden,
4[28]verlamden, de ontvangst verbeidend
van de beweging van het water,
want de bodewerker* van de machtiger *Gr.angngelos=Hebr.MàLÁàK
trad volgens een tijdvak* neer *Gr.kairos = Hebr. NgéT
in de vijver en bracht in beroering
het water; hij nu die het eerst
in treedt na de beroering van het
water geschiedde in orde wat ook
maar hij zou hebben aan kwaal.
5.En daar geschiedde een zeker
mens dertig en acht jaar hebbend
in de onvastheid van hem.
6.Jezus, hem ziende die neerlag
en volkènnend dat hij ’t reeds
veel tijd heeft, zegt aan hem:
wil jij in orde geschieden?
7.De onvaste buigt zich toe
naar hem: machtiger, geen mens
heb ik, opdat wanneer
in beroering wordt gebracht
het water, die mij werpt
in de vijver; en wanneer ik ik kom,
een ander voor mij aan treedt neer.
8.Jezus zegt aan hem: sta op,
draag hoog heen jouw matras
en schrijd rond.
9.En regelrecht geschiedde
in orde de mens en hij droeg hoog
heen zijn matras en schreed rond.
Maar er geschiedde sabbath
op die dag.
JOH 5
10.De Judeeërs (Joden) nu zeiden
aan de verpleegde*: sabbath *Gr.therapeuoo
geschiedt en niet ben jij bevoegd
hoog heen te dragen de matras.
11.Maar hij boog zich toe naar hen:
Hij die gemaakt heeft mij in orde,
Die sprak tot mij: daar hoog heen
Jouw matras en schrijd rond.
12.Zij vroegen hem: wie geschiedt
(als)de mens die sprak tot jou:
draag hoog heen en schrijd rond?
13.Want de herstelde* volkende *Gr.iaomai=Hebr.RáPháA
niet (als) wie hij geschiedt;
want Jezus had(hem)afgewenkt,
daar er een krioelmenigte geschiedde
op de opstaanplaats*.
14.Na deze 9dingen) vindt hem Jezus
in de priestertempel en hij sprak
tot hem: zie , in orde ben jij gaan
geschieden, verwaard niet meer,
opdat niet iets ergers jou geschiede.
15.Wegkwam de mens en sprak
tot de Judeeërs(Joden), dat Jezus
geschiedt als die gemaakt hem
in orde.
16.En daarom vervolgende de Judeeërs
(Joden) Jezus, omdat hij deze (dingen)
maakt op sabbath.
17.Maar hij boog zich toe naar hen:
de omvamende mijner is tot nu toe
aan het werk, en ik ben aan het werk.
18.Door dit nu zochten te meer
de Judeeërs hem te vermoorden,
omdat hij niet afzonderend* *vergelijk Nederl. uitsluitend
losser maakte de sabbath, maar
ook zei (mijn) eigen omvamende
is God, netzo zichzelf makend
als God.
19.Jezus nu boog zich toe en zei
aan hen: op trouwe op trouwe* *Gr.amèn = Hebr.AæMèN
ik zeg jullie, niet heeft kracht
de stichtzoon te maken van zichzelf
iets, indien hij niet iets bekijkt
dat de omvamende doet; wat immers
deze maakt, dat maakt ook de
stichtzoon gelijkerwijs.
JOH 5
20.Want de omvamende heeft lief*[29] *Gr.philieoo=Hebr.AáHàB
de stichtzoon en en de al-afheid
toont hij aan hem die hij zelf maakt
en grotere werken van deze zal
tonen aan hem, opdat jullie je
zouden verwonderen.
21.Zoals immers de omvamende
doet opstaan* lijfdoden** en *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM (hiphíl). **Gr.nekros
levend maakt, zo maakt ook
de stichtzoon wie hij wil levend.
22.En niet immers oordeelt
de omvamende iemand, maar
al-af het oordeel heeft hij gegeven
aan de stichtzoon,
23.opdat allen waarderen de stichtzoon
zoals zij waarderen de omvamende.
Wie niet waardeert de stichtzoon,
waardeert niet de omvamende die
hem gestuurd heeft.
24.Op trouwe, op trouwe ik zeg jullie,
wie mijn inbreng hoort en vertrouwt
wie mij heeft gestuurd heeft leven
voor wereldlang* en tot het oordeel *Gr.aioonion=Hebr.LeNgoLáM
komt hij niet, maar hij is omgetreden
vandaan het gestorven zijn tot
het leven.
25.Op trouwe, op trouwe ik zeg jullie
dat de ure komt en nu geschiedt,
dat lijfdoden horen op de stem van
de stichtzoon van God en zij die
gehoord hebben zullen leven.
26.Zoals iummers de omvamende
leven heeft in zichzelf, zo heeft hij
ook de stichtzoon gegeven leven
te hebben in zichzelf.
27.En hij heeft de bevoegdheid
gegeven aan hem oordeel te maken,
omdat hij (als)stichtzoon van een
mens geschiedt.
28.Verwondert je zelf niet hierover,
dat komt de ure, waarin allen
die in de gedachtenisplaatsen (zijn)
zullen horen op de stem van hem
JOH 5
en uit zullen gaan wie de goede (dingen)
gemaakt hebben tot de opstanding
van leven, wie de valse (dingen) tot hun
zaak hebben gemaakt tot de opstanding
van oordeel.
30.Niet heb ik de kracht iets te maken
vanuit mij zelf. Zoals ik hoor.
oordeel ik en mijn oordeel is rechtvaardig* *Gr.diakaios=Hebr.TsàDDieQ
omdat ik niet zoek mijn wil maar de wil
van die mij heeft gestuurd.
31.Indien ik getuigde omtrent mijzelf,
mijn getuigenis geschiedt niet waarachtig.
32.Een ander geschiedt (als) getuigende
omtrent mij en ik volkèn, dat waarachtig
geschiedt het getuigenis dat hij getuigt
omtrent mij.
33.Jullie hebben afgezonden tot Johannes
en hij heeft getuigd in waarachtigheid;
34.maar ik, niet van dekant van een mens
het getuigenis neem ik aan, maar
deze (dingen) zeg ik, opdat jullie
bevrijd worden*. *Gr.sooizoo = Hebr.JáShàNg
35.Deze geschiedde (als) een lamp
die brandt en tevoorschijn komt
en jullie hebben gewild om je
te verheugen tot een ure in zijn licht.
36.Maar ik heb een getuigenis
griter dan Johannes; de werken immers
die gegeven heeft aan mij de omvamende
opdat ik die zou al-af-doen-zijn*, *Gr.teleioo=Hebr.KáLáH
deze werken die ik maak, getuigen
omtrent mij dat de omvamende mij
heeft gestuurd.
37.De omvamende die mij gestuurd
heeft, hij heeft getuigd omtrent mij;
noch zijn stem hebben jullie ooit
gehoord noch zijn aanzicht* hebben *Gr.eidos = Hebr.MàR’AèH
jullie gezien;
38 en zijn inbreng hebben jullie niet
in je blijvend, omdat jullie op hem,
die hij afgezonden heeft, niet vertrouwen.
39.Speurt na* de schriften, omdat het *Gr.ereunaoo = Hebr.CháPhàSh
jullie zwaardunkt in hen leven
wereldlang te hebben.
40.En deze geschieden (als) zij die
getuigen omtrent mij. En niet willen
jullie komen tot mij opdat jullie
leven hadden.
41.Dunkzwaarte van de kant van mensen
JOH 5,6
niet neem ik aan,
42.maar ik heb volkènd jullie,
dat jullie niet de minne van God
hebben in jullie zelf.
43.Ik heb gesproken in de naam van
de omvamende-mijner, en niet
nemen jullie aan mij.
44.Hoe hebben jullie de kracht
om te vertrouwen, dunkzwaarte
van de kant van elkaar aannemend
en de dunkzwaarte die (is) van de
kant van die afgezonderd God(is)
zoeken jullie niet?
45.Niet dunke het jullie zo, dat
ik zal aanklagen jullie bij de omvamende;
(als)aanklager van jullie geschiedt
Mozes, op wie jullie hopen.
46.Indien immers jullie vertrouwen
stellen in Mozes, zouden jullie vertrouwen
stellen in mij; intrent mij immers heeft
deze geschreven.
47.Maar daar in diens schrijverijen
jullie geen vertrouwen hebben, hoe
zouden jullie in mijn woorden* *Gr.rèma
vertrouwen stellen?
16
6.1.Na deze (dingen) kwam Jezus weg
naar het oversteekse* van de zee van *Gr.peran = Hebr. NgæBuWR
Galilea die van Tiberias.
2.En hem volgde een krioelmenigte veel,
omdat zij zagen de kentekenen, die
hij maakt bij de onvasten.
3.En Jezus kwam op naar de berg en
daar zat hij samen met zijn leerlingen.
4.En het pascha geschiedde lijfnabij*,
het feest van de Judeeërs.
5.Hoog-heen-opdragend nu de ogen
en beschouwende dat veel krioelmenigte
to hem komt, zegt Jezus tegen
Philippus: waar zullen wij marktkopen
Broden opdat zij zullen eten?
6.Maar dit zei hij hem beproevende;
zelf immers volkènde hij wat hij
aanstaande zou maken.
7.Naar hem toe boog zich Philippus:
twee honderd denariën aan broden
zijn niet genoeg voor hen, opdat
ieder iets weinigs aanneemt.
8.Tot hem zegt één-enkele vandaan
JOH 6
van zijn leerlingen, Andreas
de broederverwant van Simon
Petrus:
9.Er geschiedt een kind hier,
dat heeft vijf gerste-broden en
twee lekkerbekjes[30], maar
(als)wat geschieden deze dingen
bij zovelen?
10.Jezus sprak: maakt dat de mensen
zich laten vallen.
En er geschiedde veel gras op de
plaats.
Vallen lieten zich nu de mannen
In besomming* ongeveer vijfduizend. *Gr.arithmos = (hier) Hebr.MáNáH
11.Jezus nu nam de broden en
dankend gezegend hebbend heeft hij
gegeven aan de neergevallenen
gelijkerwijs ook van de lekkerbekjes
zoveel zij wilden.
12.En toen zij vervuld waren, zegt hij
aan zijn leerlingen: voert tezamen
de te over zijnde brokdelen, opdat
niet iets teloorgaat.
13.Zij voerden samen en laadden vol
twaalf korven brokdelen vandaan van
de vijf gerstebroden welke te over waren
voor de etenden.
14.De mensen nu ziende wat hij maakte
voor kenteken, zeiden, dat deze geschiedt
waarachtig (als)de profeet, die komt
naar de ordentelijkheid[31].
17
15.Jezus nu volkènnend dat zij aanstaande
zijn om te komen en weg te roppen hem,
opdat zij (zich) maakten een koning,
week hij weg weer naar het gebergte
hij afgezonderd.
16.Maar toen het avondlate geschiedde, k-9
traden omlaag zijn leerlingen op de
zee aan,
17.en intredend in een vaartuig kwamen
zij in oversteek van de zee naar
Kapernaüm. En duisternis geschiedde
JOH 6
reeds en nog niet was gekomen
tot hen Jezus,
18.en de zee was door een grote
beluchtende wind opgewekt.
19.Gegaan zijnde nu ongeveer
aan stadiën vijf en twintig of
dertig beschouwen zij Jezus
voortschrijdend op de zee en
lijfan het vaartuig geschiedend,
en zij kregen ontzag.
20.Maar hij zegt hen: ik geschied;
hebt geen ontzag.
21.Zij wilden nu nemen hem in het
vaartuig, en regelrecht geschiedde
het vaartuig op het land waarheen
zij heen voeren.
18
22.De volgende morgen zag de
krioelmenigte, staande overgestoken
de zee, dat het er geen ander vaartuigje
geschiedde daar tenzij één, en dat niet
mee gekomen was met zijn leerlingen
Jezus in het vaartuig maar dat afgezonderd
de leerlingen van hem waren weggekomen;
23.maar er kwamen vaartuigjes vandaan
van Tiberias lijfna de plaats waar zij aten
het brood toen dankzegende de machtiger.
24.Toen nu de krioelmenigte zag, dat Jezus
niet geschiedde daar en ook niet zijn
leerlingen, traden zij zelf af naar de vaartuigjes
en zij kwamen naar Kapharnaüm die zoeken
Jezus.
25.En gevonden hebbend hem overgestoken
de zee, spraken zij tot hem: rabbi, hoe ben jij
hierheen geschied?
26.Toe boog hij zich naar hen Jezus en hij sprak:
op trouwe op trouwe* ik zeg jullie, jullie zoeken *Gr.amèn = Hebr.AáMèN
mij niet omdat jullie gezien hebben kentekenen,
maar omdat jullie aten van de broden en
verzadigd werden.
27.Bewerkt niet het eten dat teloorgaat, maar
het eten dat blijft tot leven wereldlang, dat
de-stichtzoon van de menselijke aan jullie
geven zal, want dit verzegelde de omvamende
de God.
28.Zij spraken nu tot hem: wat moeten wij
maken opdat wij bewerken de werken van God:
29.Toe boog zich Jezus en sprak tot hen:
dit geschiedt (als) het werk van God, dat
JOH 6
jullie vertrouwen op hen die hij afzond.
30.Zij nu spraken tot hem: wat maak jij
voor kenteken, opdat wij zien en
vertrouwen op jou? Wat bewerk jij?
31.Onzer omvamenden aten het manna
in de inbrengleegte, zoals is geschreven:
brood uit de hemel gaf hij hen te eten[32].
32.Nu sprak tot hen Jezus: op trouwe
op trouwe ik zeg jullie, niet Mozes heeft
gegeven aan jullie het brood uit de hemel,
de omvamende van mij zal geven aan
jullie het brood uit de hemel het
waarachtige.
33.Want het brood van God geschiedt
(als) de neertredende uit de hemel en
gevende leven aan de ordentelijkheid.
34.Zij spraken tegen hem: machtiger,
geef altijd aan ons dit brood.
35.Jezus sprak tot hen: ik geschied
(als) het brood van het leven; de
komende tot mij zal geenszins nog
honger hebben, en de vertrouwende
op mij zal geenszins dorst hebben ooit.
36.Maar ik sprak tot jullie dat ook jullie
gezien hebben en niet vertrouwden.
37.Al wie zal geven aan mij de omvamende
zal tot mij komen, en de tot mij komende
zal ik geenszins uitwerpen naar buiten,
38.omdat ik neer getreden ben vandaan
van de hemel niet opdat ik maken zou
de wil van mij maar de weil van die
gestuurd heeft mij.
39.En dit geschiedt (als) de wil van
die gestuurd heeft mij, opdat al wie hij
gegeven heeft aan mij ik niet teloor
late gaan daarvan, maar het zou doen
opstaan op de latere dag.
40.Dit immers geschiedt (als) de wil
van de omvamende van mij, dat al wie
aanschouwt de stichtzoon en vertouwt op hem
hebbe leven wereldlang, en doen opstaan
zal ik hem op de latere dag.
41.Nu murmureerden* de Judeeërs(Joden) *Gr.gogguzoo = Hebr. LuWN
omtrent hem, omdat hij sprak: ik
geschied (als) het brood dat
JOH 6
neertreedt uit de hemel,
42.en zij zeiden: niet geschiedt
deze (als)Jezus de stichtzoon van Joseph,
niet volkènnen wij de omvamende en
de moederende? Hoe zegt hij nu, dat “
uit de hemel ben ik neergetreden?”
43.Toe buigt Jezus en sprak tot hen:
Murmureert niet met elkaar.
44.Niemand heeft de kracht te komen
tot mij, indien niet de omvamende
die mij gezonden heeft hem sleurt.
En ik zal hem doen opstaan
op de latere dag.
45.Geschreven is bij de profeten:
En geschieden zullen allen (als)
Beleerden van God[33].
Alle horende van dekant van
de omvamende en lerende komt
naar mij.
46.Niet dat iemand gezien heeft
de omvamende, tenzij die geschiedt
van de kant van God, hij heeft
gezien de omvamende.
47.Op trouwe, op trouwe* *Gr.amèn = Hebr.AáMéN
ik zeg jullie, wie vertrouwt heeft
leven wereldlang.
48.Ik geschied (als) brood van het ‘leven.
49.De omvamenden van jullie aten
in de inbrengleegte het manna* *Gr.manna = Hebr.MàN(-NáA)
en zij stierven.
50.Deze geschiedt (als) het brood,
uit de hemel neertredend, opdat
iemand van hem eet en niet sterft.
51.Ik geschied (als) het brood
dat leeft dat uit de hemel neertreedt;
indien iemand eet van dit brood,
hij zal leven tot de wereldtijd.
En het brood echter dat ik zal geven
geschied (als) het vlees van mij
om het leven van de ordentelijkheid*. *Gr.kosmos
20
52.Nu twisten* met elkaar de Judeeërs *Gr.machomai = Hebr.RieJB
zeggende: hoe heeft deze de kracht
JOH 6
aan ons vlees te eten te geven?
53.Nu sprak tot hen Jezus:
op trouwe, op trouwe, indien jullie
niet eten het vlees van de stichtzoon
van de menselijke en drinken
van hem het bloed*, niet hebben *Gr.haima = Hebr.DáM (=roods)
jullie leven in jullie zelf.
54.Hij die kluift[34] van mij het vlees
en drinkt van mij het bloed,
heeft leven wereldlang. En ik zal
hem doen opstaan op de latere dag.
55.Want mijn vlees geschiedt
waarachtig (als)eten) en mijn bloed
waarachtig (als)drank.
56.Hij die kluift van mij het vlees
en drinkt van mij het bloed, blijft
in mij en ik in hem.
57.Zolas afgezonden heeft mij
de levende omvamende en ik leef
door de omvamende, zal ook hij
die mij kluift leven door mij.
58.Deze geschiedt (als) het brood
dat uit de hemel neertreedt,
niet zoals de omvamenden aten
en stierven. Die kluift dit brood
zal leven tot de wereldtijd.
59.Deze (dingen) sprak hij lerarend
in de synagoge in Kapharnaüm.
60.Velen nu van zijn leerlingen,
toehorende, spraken: stijf* geschiedt *Gr.sklèros= Hebr.QáSháH
deze inbreng*; wie heeft de kracht *Gr.logos = Hebr.DáBháR
hem te horen?
61.Maar Jezus volkènnend bij zichzelf
dat murmureren hier omtrent zijn
leerlingen, sprak tot hen: dit doet
jullie struikelen*? *Gr.skandalizoo = Hebr.KáSsàL
62.Indien nu jullie aanschouwden
de stichtzoon van de menselijke
omhoogtredend naar waar hij
geschiedde eerder?
63.De beluchting(ter)* geschiedt *Gr.pneuma = Hebr.RuàCh
(als)het leven makende, het vlees
JOH 6,7
heeft geen nut*. *Gr.oopheleoo = Hebr. JáNgàL
De inbrengwoorden* die ik bepraat *Gr.rèma = (eveneens) Hebr.DáBháR
heb met jullie geschieden (als)
beluchting en geschieden (als) leven.
64.Maar er geschieden vandaan van
jullie sommigen die niet vertrouwen.
Want vanaf het vorrangaande
volkènde Jezus, wie geschieden (als)
de niet vertrouwenden en wie
geschiedt (als) die hem overlevert.
65.En hij zei: daarom heb ik gezegd
aan jullie dat niet niemand de ktacht
heeft om te komen naar mij toe,
indien het niet gegeven was aan hem
vandaan van de omvamende.
66.Daarvandaan kwamen velen van
zijn leerlingen weg achterwaarts
en niet meer schrijden zij om samen met hem.
67.En Jezus sprak tot de twaalf: niet ook
jullie willen heenvaren?
68.Toe boog zich naar hem Simon Petrus:
naar wie zullen wij weggaan? Inbrengwoorden
van leven wereldlang heb jij.
69.En wij hebben vertrouwd en volkènd
dat jij geschiedt (als) de stichtzoon van God.
70.Toe boog zich naar hen Jezus:
heb ik niet jullie twaalf uitgekozen en vandaan
van jullie een één enkele* geschiedt *Gr.eis = Hebr.AèChàD
(als)lasteraar*. *Gr.diabolos = Hebr.SháTáN
71.En hij zei (’t van) Judas Simonszoon
Iskarioot. Wan t hij was aanstaande
over te leveren hem, één enkele vandaan
van de twaalf.
21
7.1.En na deze (dingen) schrijdt Jezus om
in Galilea. Want niet wilde hij in Judea
omschrijden, omdat de Judeeërs zochten
hem te vermoorden*. *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
2.En lijfna geschiedde het feest van de
Judeeërs het vlechthutopzetten*[35] *Gr.skènèpègia = Heb.SoeKKóWT
3.Nu spraken tot hem zij broederverwanten:
treed samen vanhier en vaar heen naar
Judea, opdat ook jouw leerlingen zullen
aanschouwen jouw werken die jij maakt.
JOH 7
4.Niemand immers maakt in het
verscholene en zoekt zelf in
allesverwoording[36] te geschieden.
Indien jij deze (dingen) maakt,
breng jezelf te voorschijn voor de
ordentelijkheid*. *Gr.kosmos
5.Want ook zijn broederverwanten
vertrouwenden niet op hem.
6.Jezus nu zegt hun: het tij* van mij *Gr.kairos = Hebr.NgéT
is nogniet present, maar het tijd
van jullie geschiedt altijd gereed.
7.Niet heeft de kracht de ordentelijkheid
jullie te beweigeren*, maar beweigert hij, *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA
omdat ik getuig omtrent haar dat
haar werken slecht geschieden.
8.Jullie moeten omhoogtreden
naar het feest, ik treed niet omhoog naar
dit feest, omdat mijn tij nog niet
volgemaakt is.
9.Deze (dingen) sprekend bleef hij
in Galilea.
22
10.maar toen omhoog getreden waren
naar het feest, toen ook zelf trad hij
omhoog, niet tevoorschijn tredend,
maar in het verscholene.
11.De Judeeërs nu zochten hem
op het feest en zij zeiden: waar geschiedt
deze?
12.En gemurmureer omtrent hem geschiedde
veel in de krioelmenigten. Enkelen zeiden:
hij geschiedt (als) een goede, maar anderen
zeiden: nee maar hij doet tuimelen* *Gr.planaoo = Hebr. TáNgáH
de krioelmenigte.
13.Niemand praatte met allesverwoording
omtrent hem door het ontzag voor de
Judeeërs.
23
14.Maar toen het feest reeds op de helft
was, trad Jezus omhoog naar de tempel
en hij leeraarde.
15.Nu verwonderden zich de Judeeërs
zeggende: hoe volkènt deze de schriften
niet geleerd hebbend?
16.Toe boog zich nu Jezus naar hen
JOH 7
en sprak: mijn leeraarswerk* geschiedt niet *Gr.didachè = Hebr.LáMieJD
(als)het mijne, maar van die mij gestuurd
heeft.
17.Maar indien iemand de wil van hem
wil maken, zal hij volkènnen omtrent
het leeraarswerk, of die vandaan van God
geschiedt danwel dat ik vanuit mij zelf
praat.
18.Wie vanuit zichzelf praat, zoekt
de eigen dunkzwaarte*; maar die zoekt *Gr.doxa = hebr. KáBóWD
de dunkzwaarte van die hem stuurt,
die geschiedt waarachtig en schending
geschiedt niet in hem.
19.Heeft Mozes niet gegeven aan jullie
de wetsuitleg*? En niemand vandaan van *Gr.nomos = Hebr.TóWRáH
jullie maakt (waar) de wetsuitlegging.
Waarom zoeken jullie mij te vermoorden?
20.Toe boog zich de krioelmenigte:
een demon heb jij; wie zoekt jou
te vermoorden?
21.Toe boog zich Jezus en hij sprak tot hen:
één-enkel werk heb ik gemaakt en allen
verwonderen jullie je.
22.Daarom, Mozes heeft gegeven aan jullie
de besnijdenis – niet dat vandaan van Mozes
hij geschiedt maar vandaan van de
omvamenden – en op sabbat besnijden jullie
een mens.
23.Indien een mens besnijdenis aanneemt
op sabbt opdat niet losgelaten wordt
de wetsuitlegging van Mozes, van mij
spugen jullie gal, omdat ik de gehele mens
in orde gemaakt heb op sabbat?
24.Oordeelt niet volgens zien, maar oordeelt
een rechtvaardig oordeel.
25.Nu zeiden sommige vandaan van de
Jeruzalemmers: niet geschiedt deze (als)
Die zij zoeken te vermoorden?
26. En zie met allesverwoording praat hij
en niets zeggen zij aan hem.
Toch niet waarachtig hebben volkènd
de vooraangaanden dat deze geschiedt
(als) de Christus*? *Gr.Christos = Hebrt,MàShiàCh
27.Echter van hem volkènnen wij
vanwaar hij geschiedt, maar van de
Christus wanneer hij komt, volkènt
Niemand vanwaar hij geschiedt.
28.Nu schreeuwde in de tempel
leerarende Jezus en zeggend:
JOH 7
Ook mij volkènnen jullie en ook
volkènnen waarvan ik geschied.
En vandaan van mijzelf ben ik niet
Gekomen, maar hij geschiedt (als)
een waarachtige, die mij heeft gestuurd,
die jullie niet volkènnen.
29.Ik volkèn hem, omdat ik vandaan van hem
geschied en hij mij heeft afgezonden.
30.Zij zochten nu hem te vatten en
niemand wierp op hem zijn hand, omdat
nog niet gekomen was zijn ure.
24
31.Vandaan van de krioelmenigte
vertrouwden velen op hem, en zij zeiden:
de Christus, wanneer hij gekomen was,
zal niet meer kentekenen maken
van die deze gemaakt heeft?
32.De pharizeeën hoorden toen
mumureerde de krioelmenigte omtrent
hem deze (dingen), en af zonden de
vooraangaande priesters en de
pharizeeën handlangers opdat zij zouden
vatten hem.
33.Nu sprak Jezus: nog een weinig tijd* *Gr.Chronos
geschied ik samen met jullie en ik
vaar heen naar die mij gezonden heeft.
34.Jullie zullen mij zoeken en niet
zullen jullie vinden, en waar ik geschied,
hebben jullie niet de kracht te komen.
35.Nu spraken de Judeeërs bij zichzelf:
waar is deze aanstaande heen te gaan,
dat wij hem niet zouden vinden?
Niet naar de uitzaaiing[37] van de Grieken *Gr-diaspora = Hebr. GáLuWT
Is hij aanstaande heen te gaan en te
leraren de Grieken?
36.Hoe geschiedt het inbrengwoord* dat *Gr.logos = Hebr.DáBáR
hij sprak: jullie zoeken mij en niet vinden,
en waar ik geschied hebben jullie niet
de kracht om te komen?
25
37.En op de late dag de grote van het feest
stond Jezus en schreeuwde zeggend:
wie dorst heeft, moet komen naar mij
JOH 7
en drinken.
38.Wie vertrouwt op mij, zoals sprak
de schrift, riviren* vandaan van zijn
buik zullen stromen van levend water.
39.En dit sprak-hij omtrent de beluchting* *Gr.pnuema = Hebr.RuWàCh
die aanstaande waren om aan te nemen
die vertrouwden op hem; nog niet immers
geschiedde er beluchting, omdat Jezus
nog geen gewicht gegeven werd.
40.Vandaan van de krioelmenigte nu
die hoorden van deze inbrengwoorden* *Gr.logos = Hebr.DáBáR
zeiden: deze geschiedt waarachtig
(als)de profeet.
41.Anderen zeiden: deze geschiedt
(als) de christus. Maar deze zeiden:
niet immers vandaan van Galilea
komt de chrisus?
42.Sprak de schrift niet, dat vandaan
van het kiemsel* van David en vandaan *Gr.sperma = hebr.ZèRàNg
van Bethlehem[38], het dorp van David,
komt de christus?
43.Een splijting* nu geschiedde in de *Gr.schisma: schizoo=Hebr.BáQàNg
krioelmenigte om hem.
44.En sommigen vandaan van hen wilden
hem vatten, maar niemand wierp op hem
de handen.
26
45.Nu kwamen de handlangers toe naar
de vooraangaand priesters en de
pharizeeën, en deze spraken tot hen:
door wat voerden jullie niet hem mee?
46.De handlangers bogen zich toe:
nog niet eerder praatte zo een mens,
zo als deze mens praat,
47.Nu bogen zich toe naar hen de
pharizeeën: toch niet ook jullie werden
JOH 7,8
omgetuimeld*? *Gr.planaoo=Hebr.TáNgàH
48.Toch niet heeft iemand vandaan
van de vooraangaanden vertrouwd
op hem of vandaan van de pharizeeën?
49.Maar deze krioelmenigte die niet
volkènt de wetsuitlegging* geschieden *Gr.nomos = Hebr.TóWRáH
(als)vervloekten*. *Gr.eparatos = Hebr.AàRuWR
50.Zegt tot hen Nicodemus, die kwam
naar hem toe eerder, één enkele
vandaan van hen:
51.Toch niet oordeelt de wetsuitlegging
van ons de mens indien die niet eerder
hoorde van de kant van hem en volkènt
wat hij maakt?
52.Zij bogen zich toe en spraken tot hem:
toch niet geschied ook jij vandaan van
Galilea? Soeur na* en zie, dat vandaan van
Galilea een profeet niet tot opstaan
gebracht* wordt.
{53[39].En zij gingen heen ieder naar zijn huis.
8.1..En Jezus ging heen naar de berg
der olijven.
2. Maar ’s ochtends is Jezus wederom
aanwezig in de tempel, en al-af het volk
lwam naar hem toe, en neergezeten
leraarde hij hen.
3.En dan voeren de-schriftkenners en de
pharizeeën bij echtbreuk weggenomen
en doende staan haar in het midden.
4.En zij zeggen aan hem: leraar, deze
vrouwmenselijke is weggenomen bij
eigen opsporing terwijl zij echtbreuk
pleegde.
5.En in de wetsuitlegging van Mozes
wordt geboden zodanigen te stenigen.
Jij nu, wat zeg jij?.
6.Maar zij zeiden(dat) beproevende
hem, opdat zij hadden om hem
JOH 8
aan te klagen. Maar Jezus omlaag
nijgend, schreef met zijn vinger neer
op het land
7.En toen zij bleven hem vragende
nijgde hij omhoog en sprak tot hen:
hij die zonder verwaarding os van jullie
moet als eerste op haar een steen
werpen.
8.En wederom neer nijgend schreef hij
neer op het land.
9.En zij die ’t gehoord hadden, kwamen
weg één enkele voor één enkele vooraan
gaanden, vandaan van de ouden, en
hij werd verlaten afgezonderd en de
vrouwmenselijke die in het midden geschiedde.
10.En omhoog nijgend sprak Jezus tot haar:
vrouwmenselijke, waar geschieden zij?
Niemand veroordeelde jou?.
11.En de vrouwmenselijke sprak:
niemand machtiger.En Jezus sprak:
ook ik veroordeel jou niet.
Ga heen, vandaan van nu verwaard
niet meer.}
27
12.Wederom nu praatte tot hen Jezus
zeggend: ik geschied (als)het licht
van de ordentelijkheid*; die mij volgt *Gr.kosmos
zeker niet schrijdt hij rond in de
duisternis*, maar hij zal hebben het *Gr.skotia = Hebr.ChóWShèQ
licht van het leven*. *Gr.zooè = Hebr.ChàJJieM
13.Nu spraken tot hem de Pharizeeën:
jij getuigt omtrent jouzelf; het
getuigenis van jou geschiedt niet
waarachtig.
14.Toe boog zich Jezus en hij sprak
tot hen: al getuig ik omtrent mijzelf,
waarachtig geschiedt mijn getuigenis,
omdat ik volkèn* waarvandaan ik kwam *Gr.gignooskoo = Hebr. JáDàNg
of waarheen ik heenvaar.
15.Jullie oordelen naar het vlees*, *Gr.sarx = Hebr.BáSháR
ik oordeel niemand.
16.Maar al oordeel ik ook, mijn oordeel
geschiedt waarachtig, omdat ik niet
(als) een afgezonderde* geschiedt, maar *Gr.monos = Hebr.LeBáDieJ
ik en die mij gestuurd heeft.
17.En in jullie wetsuitleg* is geschreven, *Gr.nomos = Hebr. TóWRáH
dat van twee mensen het getuigenis
waarachtig geschiedt.
18.Ik geschied getuigend omtrent mijzelf,
JOH 8
en omtrent mij getuigt die mij
gestuurd heeft, de omvamende.
19.Zij zeiden nu tot hem: waar
geschiedt jouw omvamende?
Toe boog zich Jezus: noch mij
volkènnen jullie noch mijn omvamende;
indien jullie mij volkènden, ook mijn
omvamende zouden jullie volkènnen.
20.Deze inbrengwoorden* heeft hij *Gr.rèma = Hebr. DáBháR
bepraat in het dienstvertrek* in de *Gr.gazaphulakion=Hebr.LieSh’KáH
tempel; en niemand vatte hem,
omdat nog niet gekomen was zijn ure.
28
21.Hij sprak nu wederom tot hen:
ik vaar heen en jullie zullen zoeken
mij, en in jullie verwaarding zullen
jullie sterven.Waarheen ik heen vaar
hebben jullie niet de kracht om te komen.
22.Nu zeiden de Judeeërs: toch niet
vermoordt* hij zichzelf, omdat hij zegt: *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
waarheen ik heen vaar, hebben jullie
niet de kracht om te komen?
23.En hij zegt hen: jullie geschieden
vandaan van wie beneden (zijn), ik
geschied vandaan wie boven(zijn);
jullie geschieden vandaan van deze
ordentelijkheid, ik geschied niet
vandaan van deze ordentelijkheid.
24.Ik sprak nu tot jullie dat jullie
zullen sterven in jullie verwaardingen;
aangezien jullie immers het niet
vertrouwen dat ik geschied, zullen
jullie sterven in jullie verwaardingen.
25.Zij nu zeiden tot hem: (als)wie
geschied jij? Tot hen sprak Jezus:
het vooraangaande*, wat bepraat *Gr.archè = Hebr.RéAShieT
ik ook met jullie?
26.Vele (dingen) heb ik omtrent
jullie te bepraten enm te oordelen,
maar hij die mij gestuurd heeft
geschiedt waarachtig, en ik,
wat ik gehoord heb van de kant van
hem, die (dingen) zeg ik tot de
ordentelijkheid.
27.Niet volkènden zij, dat hij
“de omvamende” tot hen zei.
28.Nu sprak Jezus: wanneer jullie
omhoog brengen* de-stichtzoon van *Gr.hupsoöo=Hebr. RuWM (hiph.)
de menselijke, dan zullen jullie
JOH 8
volkènnen dat ik geschied, en
vanuit mijzelf maak ik niets, maar
zoals mij geleraard heeft de
omvamende, die (dingen) bepraat ik.
29.En hij die gestuurd heeft mij
geschiedt samen met mij; niet
heeft hij weggeduwd mij in afzondering,
omdat ik de voor hem geschikte (dingen)
maak altijd.
30.Toen hij deze (dingen) bepraatte,
vertrouwden velen op hem.
31.Jezus nu zei tot de Judeeërs (Joden)
die hem vertrouwd hadden: indien
jullie blijven in mijn inbrengwoord*, *Gr. logos = Hebr. DáBháR
geschieden jullie waarachtig (als)
mijn leerlingen,
32.en jullie volkènnen de waarachtigheid,
en de waarachtigheid zal ontslaan jullie.
33.Zij bogen zich toe naar hem: kiemsel* *Gr.sperma = Hebr. ZèRàNg
van Abraham geschieden wij en niemand
hebben wij geheerdiend* wanneer dan ook; *Gr.douleuoo = Hebr. NgáBhàD
hoe zeg jij: (dat) jullie ontslagen worden?
34.Toe boog zich naar hen Jezus:
op trouwe*, op trouwe ik zeg jullie, dat *Gr.amèn = Hebr. AæMèN
al-wie maakt verwaarding* geschiedt *Gr.hamartia = Hebr. ChæTáAáH
(als)een heerdienaar van de verwaarding.
35.En de heerdienaar blijft niet in het
huis tot wereldlang; de stichtzoon blijft
tot wereldlang.
36.Indien nu de stichtzoon jullie zal
ontslaan, zullen jullie geschied-echt
(als)ontslagenen geschieden.
37.Ik volkèn dat jullie (als) kiemsel
van Abraham geschieden; maar
jullie zoeken mij te vermoorden,
omdat mijn inbrengwoord niet
neerstrijkt in jullie.
38.Wat ik gezien heb van de kant
van de omvamende bepraat ik
en jullie nu maken wat jullie
gehoord hebben van de kant van
de omvamenden.
39.Zij bogen zich toe en spraken
tot hem: (als)onze omvamende
geschiedt Abraham. Jezus zei hun:
indien jullie (als)borelingen van
Abraham geschieden, maakten
jullie de werken van Abraham.
40.Maar nu zoeken jullie mij te
JOH 8
te vermoorden*, een menselijke *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
die de waarachtigheid met jullie
heeft bepraat,welke ik gehoord
heb van de kant van God. Dit
heeft Abraham niet gemaakt.
41.Jullie maken de werken van
jullie omvamende.
Zij spraken tot hem: wij werden
niet tot geschieden gebracht
uit hoererij, één-enkele* omvamende *Gr.eis = Hebr. AèChàD
hebben wij God.
42.Jezus sprak tot hen: indien
God als jullie omvamende geschiedde,
zouden jullie mij beminnen; want
ik ben vanuit God weggekomen
en aangekomen; want ik heb niet
vandaan van mijzelf bepraat,
maar hij die mij afzond.
43.Door wat volkènnen jullie
niet mijn gepraat? Omdat jullie
niet de kracht hebben te horen
mijn inbrengwoord.
44.Jullie geschieden vanuit
de omvamende de lasteraar* *Gr.diabolos = Hebr. SháTáN
en de begeerten* van jullie *Gr.epithumia = Hebr. CháMàD
omvamende maken jullie. Deze
geschiedde (als)mensenmoorder
vandaan van het vooraangaande*, *Gr.archè = Hebr.RieJShóWN
en in de waarachtigheid stond hij
niet, omdat niet geschiedt
waarachtigheid in hem. Wanneer
de leugen* praat, praat hij van *Gr.pseudos = Hebr. ShèQèR
hei eigene, omdat leugenachtig
geschiedt ook zijn omvamende.
45.Maar omdat ik de waarachtigheid
zeg, vertrouwen jullie mij niet.
46.Wie uit jullie wijst mij terecht* *Gr.elengchoo = Hebr. JáKàCh
omtrent verwaardingen?. Indien ik
de waarachtigheid zeg, door wat
vertrouwen jullie mij niet?
47.Die geschiedt uit God, de woord-
inbrengen* van God hoort hij; *Gr.rèma = (ook) Hebr. DáBháR
daardoor horen jullie niet, omdat
jullie niet vanuit God geschieden.
48.Toe bogen zich de Judeeërs (joden)
en zij spraken tot hem: zeggen wij
niet prachtig dat jij (als)Samaritaan
geschiedt, daar jij ook een demon hebt?
49.Toe boog zich Jezus: ik heb geen
JOH 8
demon, maar ik geef waarde
aan mijn omvamende en jullie
ontwaarderen mij.
50.Maar ik zoek niet mijn
dunkzwaarte; die (die) zoekt en
oordeelt geschiedt.
51.Op trouwe op trouwe* ik zeg *Gr.amèn = hebr. AæMèN
jullie, indien iemand mijn inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBháR
zal behoeden, gestorvenheid* *Gr.thanatos = Hebr.MóWT
zal hij zeker niet aanschouwen in de
wereldtijd*. *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM
52.Nu volkènnen wij dat
jij een demon hebt. Abraham stierf
en de profeten, en zij zegt: indien
iemand mijn inbrengwoord zal
behoeden zal hij zeker niet smaken* *Gr.geuoo=Hebr. TháNgàM
gestorvenheid in de wereldtijd.
53.Niet geschied jij groter dan onze
omvamende Abraham,die stierf,
ook de profeten stierven; wie
maak jij jezelf?
54.Toeboog zich Jezus: indien ik
dunkzwaarte geef aan-mijzelf,
geschiedt mijn dunkzwaarte* (als)niets. *Gr.doxa=Hebr.KáBhóWD
De omvamende geschiedt (als) die
dunkzwaarte geeft aan mij, van wie
jullie zeggen {dat} (als onze God
geschiedt hij,
55.en niet volkènden jullie hem,
maar ik volkèn hem.
En indienik zou uitspreken dat ik
hem niet volkèn, zal ik geschieden
gelijk aan jullie als leigenaar;
maar ik volkèn hem en het inbrengwoord
van hem behoed ik.
56.Abraham de omvamende van ons
juichte opdat hij zou zien mijn dag,
en hij zag en verheugde zich.
57.Nu spraken de Judeeërs(Joden)
tot hem: vijftig jaren heb jij nog niet
en Abraham heb jij gezien?
58.Tot hen sprak Jezus: op trouwe
op trouwe, voor het geschieden van
Abraham geschied ik.
59.Nu droegen zij hoog heen* *Gr.hairoo = Hebr. NáSsáA
stenen*, opdat zij (ze) zouden werpen *Gr.lithos = hebr. AèBhèN
op hem.
Maar Jezus verschool zich en kwam weg
Uit de tempel.
JOH 9
30
9.1.En langs varend[40] zag hij k-10
een menselijke blind vanaf
het in geschiedenis komen.
2.En hem vroegen zijn leerlingen
zeggend: rabbi*, *Gr.rabbi = Hebr. RàB
wie verwaardde* hij of zijn ouders, *Gr.harmartna00 = Hebr. CháTháA
opdat hij (als)blinde tot geschieden
zou worden gebracht?
3.Toe boog zich Jezus: noch hij
verwaardde, noch zijn ouders, maar
opdat tevoorschijn zouden komen
de werken van God in hem.
4.Het is noodzakelijk dat wij werken
de werken van die mij gestuurd
heeft, zolang de dag geschiedt;
de nacht komt wanneer niemand
de kracht heeft om te werken.
5.Wanneer ik in de ordentelijkheid* *Gr.kosmos
geschied, geschied ik als het licht
van de ordentelijkheid.
6.Deze (dingen) sprekend spoog* hij *Gr.ptuoo= Hebr. RáQàQ
op de grond[41] en hij maakte slijk* *Gr.pèlos=Hebr.ThieJTh
uit het spuug, en hij heeft het slijk
daarvan gesteld op de ogen.
7.En hij sprak tot hem: vaar heen
om(ze)te wassen* naar de *Gr.nizoo(niptoo)=Hebr.RáChàTs
zwemvijver* van Siloam ( wat *Gr.kolumbèthra=Hebr.BeRéKháH
vertolkt* wordt met ‘afgezonden’). *Gr.hermeneuoo
Hij nu kwam weg waste zich en kwam
kijkend.
8.De buurtbewoners* nu en die hem *Gr,geitoon = Hebr. SháKháN
aanschouwden te voren, omdat hij
(als)wensbedelaar geschiedde, zeiden:
geschiedt deze niet (als) een neergezetene
en wensbedelend?
9.Anderen zeiden: nee, maar (als) een
gelijke aan hem geschiedt hij.
Deze zei: {dat} ik geschied.
10.Zij nu zeiden aan hem: hoe werden
geopend van jou de ogen?
11.Deze boog zich toe: De menselijke
die gezegd wordt Jezus maakte slijk
en bezalfde van mij de ogen en
sprak tot mij: {dat} vaar heen naar
Siloam en was je; weggekomen nu
JOH 9
en mij gewassen hebbend
keek ik weer.
12.En zij spraken tot hem: waar
geschiedt deze? Hij zegt: niet
volkèn ik’t.
13.Zij voeren hem naar de
pharizeeërs, de ooit blinde.
14.En sabbat geschiedde op de
dag dat Jezus het slijk maakte
en van hem opende* de ogen. *Gr.anoigoo = Hebr.PáTàCh
15.Wederom nu vroegen hem
ook de pharizeeërs hoe hij weer
was gaan kijken.
En hij sprak tot hen: slijk stelde hij
mij op de ogen en ik spoelde* mij af *Gr.niptoo = Hebr.SháThàCh
en ik kijk.
16.Nu zeiden uit de pharizeeërs
sommigen: niet geschiedt deze mens
van de kant van God, omdat hij
de sabbat niet hoedt. Anderen zeiden:
hoe heeft een mens een verwaarder
de kracht zodanige kentekenen* te *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT
maken? En er geschiedde een splijting* *Gr.schisma
in hen.
17.Nu zeggen zij tot de blinde wederom:
wat zeg jij omtrent hem, omdat hij
van jou geopend heeft de ogen?
En hij sprak dat hij (als)profeet
Geschiedt.
18.Niet vertrouwden nu de Judeeërs
omtrent hem dat hij (als)een blinde
geschiedde en weer was gaan kijken,
tot dat zij afstemden met de ouders
van hem die weer is gaan kijken;
19.en zij vroegen hen zeggende:
geschiedt deze (als) stichtzoon van
jullie, van wie jullie zeggen, dat
blind tot geschieden werd gebracht?
Hoe nu kijkt hij thans?
20.Nu bogen zich toe de ouders
en spraken: wij volkènnen dat deze
geschiedt (als)stichtzoon van ons
en dat hij blind tot geschieden werd
gebracht.
21.Maar hoe hij nu kijkt, volkènnen
wij niet of wie van hem geopend heeft
de ogen, wij volkènnen’t niet;
vraag het hem, de hoedanigheid heeft
hij, hij zal omtrent zichzelf praten.
JOH 9
22.Deze(dingen) spraken de ouders
van hem, omdat zij ontzag hadden
voor de Judeeërs; reeds immers
hadden samen vastgesteld de
Judeeërs dat indien iemand hem
gelijkgevend zou aanspreken met
gezalfde*, hij (als) een ex-synagogelid *Gr.christos = Hebr.MàShieJàCh
zou geschieden.
23.Daardoor spraken de ouders van hem,
(dat) hij heeft de hoedanigheid,
bevraagt hem.
24.Zij nu bestemden de mens voor
de tweede (keer), die geschiedde
(als)een blinde, en zij spraken tot hem:
geef dunkzwaarte aan God; wij
volkènnen dat deze mens (als)een
verwaarder geschiedt.
25. Nu boog deze zich toe: of deze
(als)verwaarder geschiedt, volkèn ik
niet; één-enkel (ding) volkèn ik,
dat ik die (als)een blinde geschiedde,
thans kijk.
26.Zij nu spraken tot hem: wat maakte
hij voor jou? Hoe opende hij jou de ogen?
27.Hij boog zich toe naar hen: ik sprak
reeds tot jullie en niet hoorden jullie;
waarom willen jullie het wederom
horen? Niet willen ook jullie geschieden
(als)leerlingen van hem?
28.En zij schimpten hem en zij spraken:
jij geschiedt (als)leerling van die, maar
wij geschieden (als)leerlingen van Mozes.
29Wij volkènnen dat tot Mozes heeft gepraat
God, maar van deze volkènnen wij niet
Vanwaar hij geschiedt.
30.Toe boog zich de mens en hij sprak
tot hen: daarin immers geschiedt
verwonderlijks, dat jullie niet volkènnen
vanwaar hij geschiedt, en hij heeft mij
geopend de ogen.
31.Wij volkènnen dat God naar verwaarders
niet hoort, maar indien (als)god-erend
geschiedt en zijn wil maakt, hoort hij
naar hem.
32.Vanaf de wereldtijd werd niet gehoord,
dat iemand heeft geopend de ogen van
een blind tot geschieden gebrachte.
33.Indien hij niet geschiedde van de kant
van God, niet had hij de kracht iets te
JOH 9,10
te maken.
34.Zij bogen zich toe en spraken
tot hem: in verwaardingen werd
jij geheel tot geschieden gebracht
en jij leraart ons? En zij wierpen
hem eruit.
35.Jezus hoorde, dat zij uitwierpen
hem eruit, en hem gevonden
hebbend sprak hij: vertrouw jij
op de stichtzoon van de menselijke?
36.Toe boog zich deze en sprak:
en (als) wie geschiedt hij,
machtiger, opdat ik vertrouw op hem?
37.Tot hem sprak Jezus: en gezien
heb jij hem, (als) de pratende samen
met jou geschiedt deze.
38.En hij beweerde: ik vertrouw,
machtiger, en hij bukte zich toe* *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH
voor hem.
39.En Jezus sprak: tot een oordeel
ben ik naar deze ordentelijkheid* *Gr.kosmos
gekomen, opdat zij die niet kijken,
kijken en zij die kijken (als) blinden
geschieden.
40.Deze (dingen) hoorden uit de
pharizeeën die samen met hem
geschieden, en zij spraken: niet ook
wij geschieden (als)blinden?
41.Jezus sprak tot hen: indien jullie
(als)blinden geschiedden, hadden
jullie geen verwaarding; maar nu
zeggen jullie dit: wij kijken;
de verwaarding van jullie blijft.
10.1.Op trouwe op trouwe* *Gr.amèn = Hebr.AáMèN
ik zeg jullie: wie niet inkomt
door de deur in de grashof* *Gr.aulè = Hebr. ChàTsoR
van de voorttrekdieren* , maar
omhoog tredend eldersdoor,
deze geschiedt (als) een steler
en rover.
2.Maar wie binnenkomt door de
deur geschiedt (als) de weider* *Gr.poimèn = Hebr. RoNgèH
van de voorttrekdieren.
3.Voor hem doet de deurwachter
open, en de voorttrekdieren
horen naar zijn stem, en de eigen
voorttrekdieren be-stemt hij
bij name en voert hen uit.
4.Wanneer hij al-af de eigen
JOH 10
heeft uitgeworpen, gaat hij heen
hen vooraan, en de voorttrekdieren
volgen hem, omdat zij volkènnen
de stem van hem.
5.Een andersdoende zullen zij
zeker niet volgen, maar zij zullen
vluchten vandaan van hem, omdat
zij niet volkènnen de stem van
andersdoenden.
6.Deze toespeling* sprak Jezus *Gr.paroimia = Hebr. MáSháL
tot hen; maar deze volkènden niet,
(als)wat geschiedde wat hij
bepraatte met hen.
32
7.Wederom nu sprak Jezus:
op trouwe, op trouwe, ik zeg
jullie, dat ik geschied (als) de deur
van de voorttrekdieren.
8.Alaf wie maar kwamen voor mij,
geschieden (als) stelers en rovers.
Maar niet hoorden naar hen
de voorttrekdieren.
9.Ik geschied (als) de deur; indien
iemand door mij binnenkomt,
zal hij bevrijd worden*, en hij zal *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg
ingaan en uitgaan en een weideplek* *Gr.nomè = Hebr. MàR’NgèH
vinden.
10.De steler komt niet, tenzij opdat
hij steelt en slacht en teloor doet gaan.
Ik ben gekomen opdat zij leven hebben
en te over hebben.
11.Ik geschied (als) de prachtige weider.
De prachtige weider zal zijn
lichaamziel* stellen over de voorttrek- *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
dieren heen.
12.De loonwerker en wie niet (als)
weider geschiedt, van wie zij niet
geschieden (als0 de eigen voorttrekdieren,
beschouwt de wolf, die komt,
en zal wegduwen de voorttrekdieren
en vlucht; en de wolf ropt ze weg en
gooit ze uiteen,
13.omdat hij (als)loonwerker geschiedt
en er geen belang is voor hem omtrent
de voorttrekdieren.
33
14.Ik geschied (als) de prachtige herder
en ik volkèn de mijne en mij volkènnen
de mijne.
JOH 10
15.Zoals mij volkènt de omvamende,
volkèn ook ik de omvamende en
mijn lichaamziel stel ik over de
voorttrekdieren heen.
16.Ook andere voorttrekdieren
heb ik, die niet geschieden uit deze
grashof* en het is noodzakelijk dat *Gr.aulè = Hebr.CháTsóWR
ik ook deze aanvoer en naar mijn
stem horen zij en het zal geschieden
één-enkele weidegroep, één-enkele
weider.[42]
17.Daarom bemint mij de omvamende,
omdat ik stel mijn lichaamziel, opdat
ik wederom neme haar.
18.Niemand pakte af haar van mij, maar
ik stel haar vadaan-van mijzelf.
Bevoegdheid heb ik haar te stellen,
nn de bevoegdheid heb ik wederom
haar te nemen; dit gebod* neem ik aan *Gr.entolè = Hebr. MieTs’WàH
van de kant van de omvamende-mijner.
19.Een splijting* geschiedde wederom *Gr.schisma
in de Judeeërs door deze inbrengenworden*. *Gr.logoi = Hebr. DeBháRieJM
20.En velen zeiden: een demoon heeft hij
en hij raaskalt: waarom horen jullie hem?
21.Deze woordinbrengen* geschieden *Gr.rèma = Hebr. DáBháR
niet van een gedominiseerde; toch niet
heeft een demoon de kracht van blinden
de ogen te openen?
34
22.Toen geschiedde de hernieuwingen* *Gr.egkaina = Hebr.CháNoeKháH[43]
in Jeruzalem; winter geschiedde.
23.En rond schreed Jezus in de tempel
in de gaanderij van Salomo.
24.Nu omsingelden* hem de Judeeërs en *Gr.kukloöo = Hebr. SáBàB
zeiden hem: tot wanneer pak jij vast
onze lichaamziel? Indien jij geschiedt
(als) de gezalfde*, spreek tot ons *Gr.christos = Hebr.MàShiàCh
in allesverwoording.
35.Toe boog zich tot hen Jezus:
ik spreek tot jullie en niet vertrouwen
jullie. De werken die ik maak in de
kracht van de omvamende, die
getuigen omtrent mij, maar niet
vertrouwen jullie, omdat jullie niet
geschieden uit mijn voorttrekdieren.
JOH 10
Mijn voorttrekdieren horen mijn stem,
en ik volkèn hen en zij volgem mij,
28.en ik geef hen leven van
wereldlang* en zeker niet gaan zij teloor *Gr.aioon = Hebr. Ng6LáM
in de wereldtijd, en niet zal iemand
wegroppen hen uit mijn hand.
29.De omvamende van mij die gegeven
heeft aan mij, geschiedt van allen
(als)de grotere, en niemand heeft
de kracht weg te roppen uit de hand
van de omvamende,
30.ik en de omvamende geschieden
(als) een-één-enkele*. *Gr.heis = Hebr. AèCháD
31.Wederom tilden op de Judeeërs
stenen opdat zij hem stenigden.
32.Toe boog zich Jezus naar hen:
veel prachtige werken vanuit de
omvamende heb ik jullie getoond.
Om hoedanig werk daarvan stenigen
Jullie mij?
33.Toe bogen zich de Judeeërs naar hem:
om een pracht werk stenigen wij jou
niet, maar om een smadelijke bewering,
en omdat jij, geschiedend (als)mens,
jouzelf god maakt.
34.Toe boog zich tot hen Jezus:
is niet geschreven in jullie wetsuitleg*
dit ik sprak (als) goden geschieden
jullie[44].
35.Indien die sprak over genen (als)
goden tot wie de woordinbreng van God
geschiedde, en niet de kracht heeft
de wetsuitlegging om los gemaakt te
worden,
36.hem die de omvamende geheiligd heeft
afgezonden naar de ordentelijkheid* *Gr.kosmos
zeggen jullie dat hij smaadbeweert, omdat
hij sprak(als) stichtzoon van God
geschied ik?
37.Indien ik niet maak de werken van
mijn omvamende, vertrouwt mij niet.
38.Maar indien ik (ze) maak, ook al
vertrouwen jullie mij niet, vertrouwt
de werken, opdat jullie kennen en
JOH 10,11
en volkènnen, dat in mij
de omvamende (is) en ik in de
omvamende.
39.Zij nu zochten hem wederom
te vatten. En hij kwam weg
uit hun handen.
40.En hij kwam heen wederom
in het oversteekse* van de Jordaan *Gr.peran = Hebr. NgàBuWR
naar een opstaanplaats* waar *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
Johannes geschiedde (als) de
eerder dompelende*, en hij bleef daar. *Gr.baptizoo = Hebr.TháBàL
41.En vele kwamen bij hem en
zeiden dit: Johannes maakte wel
geen kenteken, maar al-af zoveel
Johannes sprak omtrent hem
geschiedde waarachtig*. En velen *Gr.alèthès = Hebr. AæMuWN
vertrouwden op hem daar.
35
11.1.En er geschiedde iemand onvast, k-11
Lazarus, vandaan-van Bethanië,’
uit het dorp van Maria en Martha
haar zusterverwant.
2.En Maria geschiedde (als) degene
die bestreek* de machtiger met *Gr.aleiphoo = Hebr.ThuWCh
mirre en afdepte zijn voeten met
haar haren, van wie de broederverwant
Lazarus onvast was.
3.Af zonden nu de zusterverwanten
tot hem zeggende:: machtiger, zie
met wie jij bevriend bent, is onvast.
4.En Jezus, ’t gehoord hebbend,
sprak: deze onvastheid geschiedt niet
tot gestorvenheid maar om de dunkzwaarte* *Gr.doxa = hebr. KáBóWD
van God, opdat dunkzwaarte gegeven
wordt aan de sticvhtzoon van God daardoor.
5.En Jezus beminde* Martha en haar *Gr.agapaoo = Hebr.AáHàB
zuster en Lazarus.
6.Toen hij nu hoorde dat hij onvast is,
toen bleef hij in de opstaanplaats waar
hij geschiedde twee dagen.
7.vervolgens daarna zegt hij aan de
leerlingen: wij moeten heenvaren
naar Judea wederom.
8.Aan hem zeggen de leerlingen:
rabbi* , nu zoeken jou te stenigen *Gr.rabbi = Hebr.RàB[45]
de Judeeërs, en wederom vaar jij
JOH 11
heen daar?
9.Jezus boog zich toe: geschieden niet
twaalf uren van de dag? Indien iemand
heen schrijdt op de dag, stoot hij niet toe,
omdat hij bij het licht van deze
ordentelijk* kijkt.
10.Maar indien iemand heen schrijdt
in de nacht, stoot hij toe, omdat het
licht niet geschiedt bij hem.
11.Deze (dingen) sprak hij en daarna
zegt hij aan hen: Lazarus onze vriend
is ingeslapen[46], maar ik ga heen opdat
ik uit de slaap hale.
12.Zijn leerlingen nu spraken:
indien hij is ingeslapen, zal hij
bevrijd worden.
13.Maar Jezus had (‘t)gezegd omtrent
zijn gestorvenheid; maar genen
dunkten dat hij (‘t) omtrent het
ingeslapen zijn van de slaap zegt.
14.Toen nu sprak Jezus tot hen
met alles verwoording: Lazarus
is gestorven,
15.en ik ben verheugd door jullie,
opdat jullie zouden vertrouwen,
dat wij niet geschiedden daar;
maar wij moeten heen varen naar hem.
16.Nu sprak Thomas, die gezegd wordt
Didymus, tot zijn medeleerlingen:
Heenvaren moeten ook wij, opdat
Wij sterven samen met hem.
17.Aangekomen nu vond Jezus hem,
die reeds vier dagen heeft in de
gedachtenisplaats*. *Gr.mnèmeion[47] = Hebr.QáBàR
18.En Bethanië geschiedde lijfna* *Gr.eggus = Hebr. QáRóWB
Jeruzalem daarvandaan ongeveer
vijftien stadiën.
36
19.En velen uit de Judeeërs waren
gekomen naar Martha en Maria,
JOH 11
opdat zij hen op verhaal brachten
omtrent de broederverwant.
20.Martha nu, zodra zij hoorde
dat Jezus komt, ging zij hem tegemoet.
Maar Maria zat in het huis.
21.Martha nu sprak tot Jezus:
Machtiger, indien jij geschiedde hier,
zou niet gestorven zijn mijn
broederverwant.
22.Ook nu volkèn ik, dat zoveel
jij maar wenst* van God, geven zal *Gr.aiteoo = Hebr. SháAàL
aan jou God.
23.Zegt tot haar Jezus: opstaan zal
de broederverwant jouwer.
24.Zegt tot hem Martha: ik volkèn,
dat hij op zal staan bij de opstanding
op de laatste* dag. *Gr.eschatos = Hebr. AàChæRieJT[48]
25. Sprak tot haar Jezus: ik geschied
(als) de opstanding en het leven; wie
op mij vertrouwt zal ook al is hij een
gestorvene[49] leven.
26.En al-af levende en vertrouwende
op mij zal nee niet een gestorvene zijn
in de wereldtijd. Vertrouw jij dit?
27.Zij zegt hem: ja, machtiger, ik
heb vertrouwd dat jij geschiedt (als)
de christus* de stichtzoon van God *Gr.christos = Hebr.MàShiàCh
de in de ordentelijkheid* komende. *Gr.kosmos
28.En dit gesproken hebbend, kwam
zij weg en be-stemde Maria haar
zusterverwant, heimelijk gesproken
hebbend: de leraar is present en
hij be-stemt jou.
29.En zij, toen zij ’t hoorde, komt
tot opstaan ijlings en ging vooraan
naar hem.
30.En nog niet is gekomen Jezus
in het dorp, maar hij geschiedde nog
op de opstaanplaats*, waar hem *Gr.tops = Hebr. MáQóWM
tegemoet gekomen was Martha.
JOH 11
31.De Judeeèrs nu, die geschieden
samen met haar in het huis en haar
op verhaal brachten, ziende Maria,
dat zij ijlings opstond en wegkwam,
volgende haar, dunk hebbend, dat
zij heenvaart naar de gedachtenisplaats* *Gr.mnèmeion = hebr. QèBèR= graf
opdat zij zou wenen* daar. *Gr.klaioo = Hebr. BáKáH
32.Maria nu, toen zij kwam waar
Jezus geschiedde, hem ziende viel zij
hem voor de voeten, zeggende hem:
Machtiger, indien jij geschiedde hier,
zou niet van mij gestorven zijn
de broederverwant.
33. Toen Jezus nu haar zag wenende en
de met haar meegekomen Judeeërs
wenende, voelde hij zich bezwaard
aan de beluchting en bracht zichzelf
in beroering, en sprak:
34.Waar hebben jullie gelegd hem?
Zeggen zij aan hem: Machtiger, kom
en zie.
35.Jezus was betraand.
36.Zeiden nu de Judeeërs: zie hoe
lief hij hem heeft.
37.Maar sommigen uit hen spraken:
Niet had de kracht had dezen, die
geopend heeft de ogen van blinden,
te maken dat ook deze niet stierf?
38.Jezus nu, zich wederom bezaard
voelend in zichzelf, komt tot de
gedachtenisplaats. En er geschiedde
een grot en een steen lag erop.
39.Zegt Jezus: pakt weg de steen.
Zegt aan hem de zusterverwante
van de overledene[50], Martha:
Machtiger, reeds riekt hij kwalijk*, *Gr.ozoo = Hebr. BáAàSh
de vierde (dag immers geschiedt.
40.Zegt tot haar Jezus: niet sprak ik
tot jou, dat, indien jij vertrouwde,
jij zou zien de dunkzwaarte* van *Gr.doxa = hebr. KáBóWD
God?
41.Zij nu pakten weg de steen en
Jezus droeg hoog heen* de ogen *Gr.aireoo = Hebr. NáSsáA
omhoog en sprak: ik dankzegen* *Gr.eucharisteoo = Hebr. BáRàK
JOH 11
jou, dat jij mij gehoord hebt,
maar ik volkèn dat jij altijd
hoort naar mij; maar om de
krioelmenigte, die erom heen staat,
spreek ik, opdat zij zullen vertrouwen,
dat jij me afgezonden hebt.
43.En deze (dingen) gesproken hebbend,
schreeuwde hij met grote stem:
Lazarus, hierheen eruit.
44.Uitkwam de gestorvene,
gekneveld de voeten en de handen
met (lijf-)waden* en zijn aangezicht Gr.keiria = Hebr.RáBéD
werd met uitzweetdoeken[51] omkneveld.
Jezus zegt hen: maakt los hem en
duwt hem af om heen te varen.
45.En velen nu uit de Judeeërs ,
die kwamen naar Maria en aanschouwden,
wat hij gemaakt heeft, vertrouwden
op hem.
46.Maar sommigen van hen kwamen weg
naar de pharizeeërs en spraken tot hen
wat Jezus gemaakt had.
37
47.Nu voerden bijeen de vooraangaande
priesters en de pharizeeërs het sanhedrin[52]
en zij zeiden: wat moeten wij maken,
omdat deze mens vele kentekenen* maakt? *Gr.sèmeion = hebr. AóWT
48.Indien wij hem zo verduwen, zullen
velen vertrouwen op hem, en komen zullen
de Romeinen en afpakken van ons en
de opstaanplaats* en de natie. *Gr.tops = hebr. MáQóWM
49.En één iemand uit hen Kaiaphas,
(als)vooraangaand priester geschiedend
van die jaarkring, spraak tot hen:
volènnen jullie (‘t)niet,
50.en niet rekenen-jullie ermee,
dat bijdraagt aan ons, dat één enkele* Gr.heis = Hebr. AèChàD
menselijke sterft om het genotenvolk* *Gr.laos = Hebr. NgàM
en niet geheel de natie teloor gaat.
51.Maar dit sprak hij niet vandaan van
zichzelf, maar (als)vooraangaand
priester geschiedend van die jaarkring
JOH 11,12
profeteerde hij, dat het aanstaande
was dat Jezus sterft om de naties
52.en niet om de natie afgezonderd,
maar opdat ook de borelingen van God
de uiteengegooiden samenvoert
tot een één enkele*. *Gr.heis = hebr. AèChaD
38
53.Vanaf die dag nu voerden zij beraad* *Gr.bouleuoo = Hebr.JáNgàTs
opdat zij zouden vermoorden* hem. *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
54.Jezus nu schrijdt niet meer met
allesverwoording rond bij de Judeeërs,
maar hij kwam weg daarvandaan
naar de streek bij de inbrengleegte* *Gr.erèmos = Hebr. MieD’BàR
naar een stad die Ephraïm gezegd werd
en daar bleef hij samen met zijn
leerlingen.
55.En lijfna geschiedde het Pesach
van de Judeeërs, en velen traden omhoog
naar Jeruzalem uit de streek voor
(het aanbreken van ) het Pesach, opdat
zij zichzelf zouden heiligen.
56.Nu zochten zij Jezus en zij zeiden
samen met elkaar in de tempel staande:
wat dunkt jullie? dat hij zeker niet
komt naar het feest?
57.En gegeven hadden de vooraangaande
priesters en de pharizeeërs geboden,
opdat indien iemand volkènde waar hij
geschiedt, hij het zou verklappen,
opdat zij zouden vatten hem.
39
12.1.Jezus nu kwam zes dagen voor het zie: Mt.26:6-13 en Mc.14:3-9
Pesach naar Bethanië, waar Lazarus
deschiedde, die Jezus had heeft doen
opstaan* bij de lijfdoden vandaan. *Gr.eigeiroo = Hebr.QuWM(hiph’il)
2.Zij nu maakten voor hem een
broodmaaltijd daar en Martha bediende,
en Lazarus geschiedde (als) één van
hen die mede aanlagen met hem.
3.Maria nu, genomen hebbend een
pond mirre van nardus betrouwbaar
van veel waarde bestreek zij* de *Gr.aleiphoo = Hebr.ThuWCh
voeten van Jezus en zij depte af
met haar haren zijn voeten. En het
huis werd vol gemaakt vanwege
de heur van de mirre.
4.En Judas Iskarioth zei tot zijn
leerlingen, hij die aanstaande is
hem over te leveren:
JOH 12
5. om welke (reden) werd met deze
mirre geen zaken gedaan voor dertig
dinariën en gegeven aan armen*?
6.Maar hij sprak dit niet, omdat hij
omtrent de armen belang had, omdat
hij (als)steler geschiedde en de geldkist
hebbend tilde het (erin) geworpene.
7.Jezus nu sprak: duw weg haar, opdat
tot de dagn van mijn begrafenis behoedt
dit.
8.De armen immers hebben jullie altijd
samen met jullie, maar mij hebben jullie
niet altijd.
9.De krioelmenigte veel uit de Judeeërsnu
volkènde dat hij geschiedt daar, en zij
wamen niet om Jezus afgezonderd, maar
opdat zij ook Lazarus zganen die hij heeft
doen opstaan uit de lijfdoden.
10,Maar de vooraangaande priesters
beraadslaagden opdat zij ook Lazarus
vermoordden,
11.omdat velen om hem
heenvoeren van de Judeeërs en heen
gingen naar Jezus.
40
12.De volgende morgen de krioelmenigte zie: Mt.21:1-11; Mc.11:1-10; Lc.19:
veel, die kwam naar het feest, gehoord [29-38.
hebbend dat Jezus komt naar Jeruzalem,
13.nam palmtakken[53] van dadelpalmbomen* *Gr.phoinix = Hebr. TáMáR
en zij kwamen weg om hem tegemoet
te gaan en zij brulden:
hoosanna*, *Gr.hosanna=Hebr. HóWSieJàNg NáA[54]
de ingezegende die komt in de naam
van de machtiger[55],
en de koning van Israël.
14. En Jezus vindend een ezeltje zat daarop,
zoals is geschreven:
heb geen ontzag, stichtdochter van
Sioon;
zie jou koning komt zittend op het
veulen van een ezel[56].”
JOH 12
16.Niet volkènden deze(dingen) zijn
leerlingen in-het-eerst, maar toen
dunkzwaarte werd gegeven aan Jezus,
toen wedren zij indachtig, dat deze
geschreven (dingen) geschiedden bij hem
en zij deze (dingen) maakten voor hem.
17.De krioelmenigte nu getuigde,
die samen met hem geschiedde, toen
hij Lazarus aanstemde uit de
gedachtenisplaats* en hem deed opstaan *Gr.mnèmèion = Hebr.QèBèR=graf
uit de lijfdoden*.
18.Daarom ook ging hem tegemoet
de krioelmenigte, omdat zij hoorden,
dat hij dit kenteken* gemaakt had. *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT
19.De pharizeeën nu spraken tot elkaar:
juullie aanschouwen dat jullie geen
enkel nut hebben; zie de ordentelijkheid* *Gr.kosmos
zou laat achter hem wegkomen.
41
20.En er geschiedden sommige Hellenen k-15
uit hen die omhoogtraden om zich te bukken*. *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH
21.Zij nu kwamen toe naar Philippus,
die vandaan Bethsaïda in Galilea, en zij
vroegen hem zeggende: machtiger, wij
willen Jezus zien.
22.Philippus komt en zegt(‘t) aan Andreas.
Komt Andreas en Philippus en zij zeggen(‘t)
aan Jezus.
23.Maar Jezus buigt zich toe zeggende:
gekomen is de ure opdat dunkzwaarte krijgt* *Gr.doxazoo = Hebr.KáBàD
de stichtzoon van de menselijke.
24.Op trouwe, op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn=Hebr.AáMèN=op trouwe
wanneer niet de pit van het tarwe vallend
op het land sterft, blijft die afgezonderd;
maar wanneer hij gestorven is, draagt hij
veel vrucht.
25.Wie lief heeft zijn lichaamziel*, doet *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh
haar teloorgaan en wie beweigert* zijn *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA
lichaamziel in deze ordentelijkheid zal
tot een leven wereldlang haar waar houden*. *Gr.phulassoo = Hebr.SháMàR
26.Wanneer iemand mij bedient*, moet *Gr.diakonein = Hebr. SháRàT
hij mij volgen, en waar ik geschied, daar
zal ook mijn bedienaar geschieden.
42
Wanneer iemand mij bedient, waaderen zal
hem de omvamende.
27.Nu is mijn lichaamziel geroerd en wat
moet ik spreken? Omvamende bevrijd* mij *Gr.sooizoo = Hebr.JáShàNg
JOH 12
uit deze ure? Maar daarom kwam ik in
deze ure.
28.Omvamende, maak dunkzwaar* *Gr.doxazoo = Hebr.KáBhéD
jouw naam. Er kwam nu een stem
uit de hemel: en ik heb dunkzwaar
gemaakt en zal dunkzwaar maken.
29.De krioelmenigte nu die stond
en hoorde zei een donderdreun* *Gr.brontè = Hebr.RáNgàM
is geschied; anderen zeiden: een
werkbode heeft met hem gepraat.
30.Jezus boog zich toe en sprak:
niet om mij is deze stem geschied
maar om jullie.
31.Nu geschiedt het oordeel over
deze ordentelijkheid*; nu zal de *Gr.kosmos
vooraangaande van deze ordentelijkheid
buiten worden uitgeworpen.
32.En ik, indien ik omhoog gebracht
ben, zal allen sleuren toe naar mij.
33.Maar dit zei hij uittekenende
met hoedanige gestorvenheid hij
aanstaande was om te sterven.
34.Nu boog zich toe naar hem de
krioelmenigte: wij hebben gehoord
uit de wetsuitlegging*, dat de christus* *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh=gezalfde
blijft tot wereldlang*[57]. Hoe zeg jij
dat noodzakerlijkerwijs omhoog gebracht
moet worden de stichtzoon van de
menselijke? Als wie geschiedt deze
stichtzoon van de menselijke?
35.Nu sprak tot hen Jezus: nog
een kleine tijd* geschiedt bij jullie *Gr.chronos
het licht. Schrijdt heen aangezien
jullie het licht hebben, opdat niet
de duisternis* jullie wegneemt. *Gr.skotia = hebr. ChoShèQ
En wie heen schrijdt in de duisternis
volkènt niet waarheen hij heenvaart.
36.Aangezien jullie het licht hebben,
vertrouwt op het licht, opdat jullie
(als)stichtkinderen van het licht geschieden.
Deze (dingen) heeft Jezus bepraat
en weggekomen heeft hij zich verscholen
vandaan van hen.
43
37.En terwijl hij zodanige kentekenen
JOH 12
gemaakt heeft ten overstaan van hen,
vertrouwden zij niet op hem,
38. opdat het inbrengwoord* van Jesaja
de profeet volledig gemaakt werd
die sprak:
machtiger, wie heeft vertrouwd op
het hoorgerucht van ons? En aan wie
werd de arm van de machtiger
onthuld?[58]
39.Daardoor hebben zij niet de kracht
om te vertrouwen, omdat wederom Jesaja
sprak:
40.Blind gemaakt heeft hij van hen de ogen* *Gr,ophtalmos= Hebr.NgàJieN
en vereelt heeft hij van hen het hart*, *Gr.kardia = Hebr.LéB
opdat zij niet zouden zien met de ogen
en niet zouden beseffen met het hart
en zouden omkeren, en ik zal genezen
hen.[59]
41.Deze (dingen) sprak Jesaja omdat hij
heeft gezien de dunkzwaarte van hem en
heeft gepraat omtrent hem.
42.Tegelijk evenwel ook vandaan van de
vooraangaanden vertrouwden velen op hem,
maar om de Pharizeeën spraken zij niet
geliijkgevend, opdat zij niet (als)
ex-synagogalen zouden geschieden.
43.Want zij beminden de dunkzwaarte van
de mensen meer boven de dunkzwaarte
van God.
44.En Jezus schreeuwde en sprak:
wie vertrouwt op mij, vertrouwt niet
op mij, maar op die mij gestuurd heeft.
45.En wie mij aanschouwt, aanschouwt
die mij gestuurd heeft.
46.Ik – licht – ben gekomen naar de
JOH 12,13
ordentelijkheid, opdat alwie
vertrouwt op mij in de duisternis
niet blijft.
47.En indien iemand van mij hoort
de woordinbrengen* en niet *Gr.rèma = Hebr. DáBháR
waarhoudt*, niet oordeel ik hem; *Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR
ik kwam immers niet opdat ik
de ordentelijkheid* oordeel, maar *Gr.kosmos
opdat ik bevrijd de ordentelijkheid.
48.Hij die terzijde stelt mij en
niet aanneemt de woordinbrengen
van mij, heeft wat hem oordeelt:
het inbrengwoord* dat ik gepraat *Gr.logos = Hebr. DáBháR
heb, dat oordeelt hem op de latere* *Gr.eschatos = Hebr. AáChàR
dag.
49.Omdat ik niet uit mijzelf heb gepraat,
maar hij die mij gestuurd heeft,
de omvamende zelf heeft aan mij het
gebod* gegeven, wat ik moet spreken *Gr.entolè = Hebr. MieTs’WáH
en waarover ik moet praten.
50.En ik volkèn* dat zijn gebod (als) *Gr.oida = Hebr. JáDàNg
leven wereldlang* geschiedt. *Gr.aioonios = Hebr.LeNgóWLáM
Wat ik nu bepraat, zoals gezegd heeft
Aan de omvamende, zo praat ik.
45
13.1.En vóór het feest van Pesach
Jezus, volkènnend dat gekomen is van hem
de ure opdat hij over treedt uit deze
ordentelijkheid tot de omvamende,
bemind hebbend die hem in de
ordentelijkheid eigen zijn, heeft tot
al-afheid* hen bemind. *Gr.telos =Hebr.KoeLáH
2.En toen de broodmaaltijd geschiedde,
toen de lasteraar* reeds geworpen had *Gr.diabolos = Hebr. SháTháN
in het hart, opdat Judas van Simon Iskarioot
hem zou overleveren[60],
3.volkènnend, dat alle (dingen) hem in handen
heeft gegeven de omvamende, en dat hij
vandaan van God was weggekomen en tot
God heenvaart,
4.brengt zichzelf tot opstaan
JOH 13
vandaan van de broodmaaltijd, en
neerleggend de gewaden en nemend
een linnen voorschoot[61], gordde zichzelf
aan.
5.Vervolgens werpt hij water in de
spoelbak, en ging hij vooraan om
af te spoelen* de voeten van zijn leerlingen
en af te boenen met het linnen voorschoot
waarmee hij was aangegord.
6.Hij komt nu bij Simon Petrus: hij zegt
hem:
7.Machtiger, jij spoelt mij de voeten?
Jezus boog zich toe en hij sprak tot hem:
Wat ik maak, volkèn jij nu niet, maar
Je zult volkènnen na deze (dingen).
8.Zegt tot hem Petrus: nee niet spoelen
zal jij mij de voeten voor wereldlang.
Boog zich toe Jezus naar hem:
Indien ik niet zal afspoelen jou, heb jij
geen deel samen met mij.
9.Zegt aan hem Simon Petrus: Machtiger,
niet mijn voeten afgezonderd, maar
ook de handen en het eerstdeel*.
10.Zegt hem Jerzus: wie zich gewassen*
heeft niet behoefte – ten zij de voeten –
zich af te spoelen, maar hij geschiedt
(als) geheel reine. En jullie geschieden
(als) reinen, maar niet allen.
11.Hij volkènde immers wie hem
overlevert; daarom sprak hij dit:
niet allen geschieden jullie (als)
reinen.
46
12.Toen hij nu afgespoeld had hun
voeten en genomen had zijn gewaden
en wederom (op de bank) neergevallen was,
sprak hij tot hen: volkènnen jullie wat
ik gemaakt heb voor jullie?
13.Jullie be-stemmen mij (als) de leraar
en de machtiger, en prachtigs zeggen
jullie: (zo)geschied ik immers.
14.Indien ik nu afgespoeld heb van jullie
de voeten, de machtiger en de leraar,
hebben ook jullie de plicht van elkaar
de voeten af te spoelen;
15.Want een toonvoorbeeld heb ik
gegeven aan jullie, opdat zoals ik
JOH 13
gemaakt heb voor jullie, ook jullie
zouden maken.
16.Op trouwe op trouwe ik zeg jullie,
niet geschiedt een heerdienaar* *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
(als) de grotere van die hem stuurt;
niet een afgezondene* (als) de grotere *Gr.apostolos
van die hem stuurt; indien jullie
deze (dingen) volkènnen,
17.(als) gelukgewensen geschieden
jullie wanneer jullie maken deze (dingen).
18.Niet omtrent allen zeg ik jullie:
ik volkèn wie ik uitgekozen heb,
maar opdat de schrift volledig gemaakt
wordt:
die kluift van mij het brood pakte op
op mijzijn hiel.[62]
19.Vandaan-van nu zeg ik (‘t) jullie
voorhet geschieden (ervan), opdat
jullie vertrouwen wanneer het geschiedt,
dat ik geschied.
20.Op trouwe, op trouwe ik zeg jullie,
hij die aanneemt wie ik ook maar za;
sturen, neemt mij aan, en hij die mij
aanneemt, neemt aan wie mij gestuurd
heeft.
47
21.Deze (dingen) sprekend werd Jezus zie Mt.26:21-25; Mc.14:18-21; Lc.22:
geroerd door de beluchting(-ter) en [21-23.
hij getuigde en sprak:
op trouwe, op trouwe ik zeg jullie:
dat één-enkele* uit jullie mij zal *Gr.eis = Hebr.AèCháD
overleveren.
22.De leerlingen keken naar elkaar
zonder uitweg zijnde omtrent wie
hij (‘t) zegt.
23.Eén-enkele uit zijn leerlingen
geschiedde opliggend in de
dijenschoot* van Jezus, dien Jezus *Gr.kolpos = hebr. ChéJQ
beminde.
24.Hem nu wenkt Simon Petrus en
zegt aan hem: spreek wie geschiedt
(als) degene omtrent wie hij (‘t) zegt.
25.Deze alzo vallende op de borst* *Gr.stèthos (vgl: stethoscoop)
van Jezus, zegt hem:
26.Machtiger,(als)wie geschiedt hij?
JOH 13
Toe buigt zich nu Jezus: deze geschiedt
(als)degene voor wie ik zal dompelen
de hap en geven aan hem. Gedompeld
hebbend nu neemt hij een hap en geeft
(die) aan Judas van Simon Iskarioot.
27.En samen met de hap kwam toen binnen
in deze de lasteraar*. Nu zegt aan hem
Jezus: wat jij maakt, maak(‘t) ijlings*. *Gr.tachion = Hebr. MáHáR
28.Dit volkènde niemand van hen die
aanlagen, waartoe hij (‘t)sprak tot hem.
29.Want het dunkte sommigen, aangezien
Judas de geldkist had, dat Jezus zegt aan
hem: marktkoopt wat wij nodig hebben
voor het feest, of voor de armen, opdat
hij iets zou geven.
30.Genomen hebbend nu de hap kwam
deze weg regelrecht; en de nacht geschiedde.
48
31.Als hij weggekomen is, zegt Jezus:
nu gewordt dunkzwaarte de stichtzoon
van de menselijke en gewordt God
dunkzwaarte in hem.
32.Indien God dunkzwaarte gewordt in hem,
zal God hem dunkzwaarte geven in zichzelf,
en regelrecht zal hij dunkzwaarte geven
aan hem.
33.Borelingskes, nog weinig geschied ik
samen met jullie; zoeken zullen jullie mij,
en zoals ik sprak tot de Judeeërs, dat
waarheen ik opvaar jullie niet de kracht
hebben om te komen, en dat zeg ik jullie nu.
34.Een nieuw gebod geef ik jullie, dat jullie
elkaar beminnen* zoals ik heb bemind jullie, *Gr.agapaoo = Hebr. AáHàBh
opdat jullie beminnen elkaar.
35.Daaraan zullen allen volkènnen, dat
jullie voor mij tot leerlingen
geschieden, indien jullie minne hebben
voor elkaar.
36.Zegt tot hem Simon Petrus: Machtiger,
waarheen vaar jij op? Toe boog zich
Jezus, waarheen ik opvaar heb jij niet
de kracht om mij te volgen, maar jij
zult later volgen.
37.Zegt tot hem Petrus: Machtiger,
waardoor heb ik niet de kracht
om jou te volgen nu? Mijn lichaamziel*
zal ik over jou heen stellen.
38.Toe buigt zich Jezus: jouw
lichaamziel* zal jij over mij heen stellen? *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh
JOH 13,14
Zeker niet zal een haan stem geven,
tot dat jij mij geloochend hebt drie keer.
49
14.1.Niet moet geroerd worden
jullie hart; vertrouwt op God en
vertrouwt op mij.
2.In het huis van de mij omvamende
geschieden vele verblijven; en indien
niet ik zou bespreken met jullie,
dat ik heen ga om gereed te maken
een opstaanplaats* voor jullie. *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
3.En wanneer ik heen gegaan ben
en gereed gemaakt heb een opstaanplaats
voor jullie, zal ik wederom komen
aannnemende jullie bij mijzelf,
opdat waar ik geschied ook jullie
zouden geschieden.
4.En waarheen ik heenvaar volkènnen
jullie de neemweg*. *Gr.hodos = Hebr.DèRèK
5.Zegt tot hem Thomas: Machtiger,
niet volkènnen wij waarheen jij
heenvaart, hoe volkènnen wij de
neemweg?
6.Zegt tot hem Jezus: ik geschied
(als) de neemweg en de waarachtigheid* *Gr.alètheia
en het leven; niemand komt tot de
omvamende tenzij door mij.
7.Indien jullie mij volkènnen, ook de
mij omvamende zouden jullie volkènnen.
Vanaf nu volkènnen jullie hem en
hebben jullie (hem) gezien.
8.Zegt tpt hem Philippus: Machtiger,
toon aan ons de omvamende en
het is genoeg voor ons.
9.Zegt tot hem Jezus: zoveel tijd* *Gr.chronos
geschied ik samen met jullie en
niet volkènden jullie mij, Philippus?
Wie mij heeft gezien, heeft gezien
de omvamende; hoe zeg jij: toon
ons de omvamende?
10.Niet vertrouw jij dat ik in de
omvamende en de omvamende in
mij geschiedt? De woordinbrengen* *Gr.rèma = Hebr. DáBháR
die zeg tot jullie, praat ik niet
vandaan van mijzelf; maar de
omvamende die in mij blijft
maakt de werken van hem.
11.Vertrouwt mij, dat ik (ben)
in de omvamende en de omvamende
JOH 14
in mij(is); maar indien niet,
vertrouwt (het) door deze werken.
50
12.Op trouwe, op trouwe ik zeg jullie,
wie vertrouwt op mij, de werken die
ik maak zal ook hij maken, en
grotere als[63] deze zal hij maken,
omdat ik tot de omvamende heen ga.
13.Wat ook maar jullie zullen wensen
in mijn naam, hij zal dat maken,
opdat dunkzwaarte* zal geven de *Gr.doxa = Hebr.KáBhóWD
omvamende aan de stichtzoon.
14.Indien jullie iets wensten* van mij *Gr.aiteoo = Hebr. SháAàL
in mijn naam, zal ik (het)maken.
15.Indien jullie mij beminnen*, zullen *Gr.agapaoo = Hebr. AáHàB
jullie mijn geboden behoeden.
16.En ik zal vragen de omvamende
en hij zal een andere toeroeper geven
aan jullie, opdat hij geschiedde
samen met jullie in de wereldtijd*, *Gr.aioon = Hebr. NgoLáM
17.de beluchter(ing)* van de waarachtigheid, *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh
welke de ordentelijkheid* niet de kracht *Gr.kosmos
heeft om te nemen, omdat die deze niet
aanschouwt en volkènt. Jullie volkènnen
deze, omdat hij vlakbij jullie blijft en
in jullie geschiedt.
18.Niet zal ik wegduwen jullie (als)wezen,
ik kom tot jullie.
19.Nog weinig en de ordentelijkheid
aanschouwt mij niet meer, maar jullie
aanschouwen mij, omdat ik leef en
jullie zullen leven.
20.Op die dag zullen jullie volkènnen,
dat ik(ben) in de mij omvamende en
jullie in mij en ik in jullie.
21.Wie heeft mijn geboden en hen behoedt,
die geschiedt (als)wie mij bemint;
en wie mij bemint, zal bemind worden
door de mij omvamende, en ik zal hem
beminnen en ik zal mijzelf tevoorschijn
brengen voor hem.
51
22.Zegt tot hem Judas, niet Iskarioot:
Machtiger, en waarom is het geschied,
Dat jij aanstaande bent om jezelf
JOH 14
aan ons te voorschijn te brengen
en niet aan de ordentelijkheid?* *Gr,kosmos
23.Toe boog zich Jezus en sprak
tot hem: Indien iemand mij bemint,
zal hij mijn inbrengwoord* hoeden, *Gr.logos = Hebr. DáBháR
en de omvamende van mij zal
beminnen hem, en wij zullen ‘tot hem
komen en verblijf naast hem maken.
24.Hij die mij niet bemint, hoedt
mijn inbrengwoorden niet. En het
inbrengwoord* dat jullie horen, *Gr.logos = Hebr. DáBháR
geschiedt niet (als) het mijne maar
van de omvamende die mij gestuurd
heeft.
25.Deze (dingen) heb ik bepraat met
jullie naast jullie verblijvend.
26.En de toeroeper, de beluchter(-ing)
de geheiligde*, die sturen zal de omvamende *Gr.hagios = Hebr. QáDóWSh
in mijn naam, die zal jullie leraren
alle(dingen) en jullie indachtig maken
alle (dingen) die ik gesproken heb tot
jullie.
27.Vrede* duw ik af voor jullie, mijn *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM
vrede geef ik jullie; niet zoals de
ordentelijkheid* zal geven, geef ik *Gr.kosmos
aan jullie. Niet moet geroerd worden
van jullie het hart* en niet bang *Gr.kardia = Hebr. LéBh
worden.
28.Jullie hoorden dat ik gesproken heb
tot jullie: heen vaar ik en ik kom
tot jullie. Indien jullie mij beminden,
zouden jullie je verheugen omdat
ik heenga tot de omvamende, omdat
de omvamende (als) de grotere van
mij geschiedt.
29.En nu heb ik het gezegd aan jullie
eer het geschiedt, opdat jullie, wanneer
het geschiedt vertrouwen zouden.
30.Niet meer vele (dingen) zal ik
bepraten samen met jullie, omdat komt
de vooraangaande van de ordentelijkheid*, *Gr.kosmos
en aan mij heeft hij niets,
31.maar opdat de ordentelijkheid volkènt
dat ik bemin de omvamende en dat ik
zoals gebood* de omvamende aan mij, *Gr.anatelloo = Hebr. TsáWáH
(‘t)maak.
53
Staat op* wij moeten heenvaren *Gr.egeiromai = Hebr.QuWM
vanhier.
JOH 15
15.1. Ik geschied (als)de
waarachtige rankenstruik* en de *Gr.ampelos = Hebr. GèPhèN
omvamende van mij geschiedt
(als) de akkerbewerker.
2.Alle breektak* in mij die geen *Gr.klèma (van klaoo = breken)
vrucht* draagt, pakt hij weg en elke *Gr.karops = Hebr. PheRieJ
vrucht dragende reinigt hij af*, *Gr.kathairizoo
opdat hij meer vrucht droeg.
3.Reeds afgereinigd* geschieden *Gr.hatharos = Hebr.TháHóWR
jullie door het inbrengwoord dat ik
bepraat heb met jullie.
4.Blijft in mij zoals ik in jullie.
Zoals de breektak niet de kracht
heeft vrucht te dragen uit zichzelf
indien hij niet bleef in de rankenstruik,
zo ook jullie niet indien jullie niet
in mij bleven.
5.Ik geschied (als) de rankenstruik
en jullie(als) de breektakken.
Hij die blijft in mij zoals ik in hem,
hij draagt veel vrucht, omdat jullie
zonder mij niet de kracht hebben
iets te maken.
6.Indien iemand niet zou blijven
in mij, hij wordt buiten geworpen zoals
de breektak en hij verdroogd* en zij *Gr.xèrainoo = Hebr. JáBàSh
zullen ze samenvoeren en op het vuur
werpen, en zij worden in brand gestoken.
7.Indien blijft in mij, ook de woordinbrengen* *Gr.rèma = Hebr. DáBháR
van mij blijven in hem, wenst wat jullie
maar willen, en het zal geschieden aan jullie.
8.Daarin krijgt dunkzwaarte de omvamende
van mij, opdat jullie veel vrucht dragen
en geschieden (als)voor mij (als)leerlingen.
9.Zoals mij bemind heeft de omvamende,
zo heb ik jullie bemind: blijft in mijn minne.
10.Indien jullie mijn geboden* hoeden, *Gr.entola = Hebr. MieTs’WáH
blijven jullie in mijn minne, zoals ik de
geboden van de omvamende van mij
gehoed heb en ik in zijn minne blijf.
54
11.Deze(dingen) heb ik bepraat met
jullie, opdat mijn vreugde in jullie
geschiedt en jullie vreugde volledig
gemaakt wordt.
12.Dit geschiedt (als) het gebod van mij,
opdat jullie beminnen elkaar zoals ik
jullie heb bemind.
13.Grotere minne dan deze heeft niemand,
JOH 15
opdat iemand zijn lichaamziel* stelt *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
over zijn metgezellen* heen. *Gr.philos = (vaak) Hebr.RéàNg
14.Jullie geschieden als mijn metgezellen,
indien jullie maken wat ik jullie gebied.
15.Niet meer zeg ik tegen jullie
heerdienaren*, omdat de heerdienaar *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
niet volkènt wat maakt de machtiger
van hem; maar ik heb gezegd tegen jullie
metgezellen*, omdat alles wat ik *Gr.philos = Hebr.RéàNg
gehoord heb van de kant van de
omvamende van mij ik heb doen
volkènnen jullie.
16.Niet jullie hebben mij uitgekozen* *Gr.eklegoo = Hebr.BáChàR
maar ik heb jullie uitgekozen en
ik heb jullie gesteld, opdat jullie
heen varen en vrucht* dragen en *Gr.karpos = Hebr. PeRieJ
de vrucht van jullie blijft, opdat
wat ook maar jullie wensten* van *Gr.aiteoo = Hebr. SháAàL
de omvamende in mijn naam, hij geeft
aan jullie.
55
17.Deze (dingen) gebied* ik jullie, opdat *Gr.entelloo = Hebr. TsáWáH
jullie elkaar beminnen*. *Gr.agapaoo = Hebr. AáHàBh
18.Indien de ordentelijkheid* jullie *Gr.kosmos
beweigert*, volkènt dat zij mij de eerste *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA
van jullie heeft beweigerd.
19.Indien jullie vanuit de ordentelijkheid
geschiedden, de ordentelijkheid zou
het eigene liefhebben*. Maar omdat *Gr.phileoo = (ook) Hebr. AáHàB[64]
jullie niet vanuit de ordentelijkheid
geschieden, maar ik jullie heb uitgekozen
uit de ordentelijkheid, daarom beweigert
jullie de ordentelijkheid.
20.Weest indachtig* *Gr.mnèmoneuoo = Hebr.ZáKhàR[65]
het inbrengwoord* dat ik sprak tot jullie. *Gr.logos = Hebr. DáBháR
Niet geschiedt de heerdienaar (als) de
grotere van zijn machtiger; indien zij mij
vervolgd* hebben, zullen zij ook jullie *Gr.diookoo = Hebr.RáDàPh
vervolgen; indien zij mijn inbrengwoord
behoed* hebben, zullen zij ook dat van *Gr.tèreoo = Hebr, NáTsàR[66]
jullie behoeden.
21.Maar alle deze (dingen) maken zij
JOH 15,16
bij jullie door mijn naam, omdat zij
niet volkènnen wie mij gestuurd heeft.
22.Indien ik niet gekomen was en
gepraat had met hen, verwaarding* *Gr.hamartia = Hebr. ChæTháAáH
hadden zij niet; maar nu hebben zij
geen schijnreden voor hun verwaardingen.
23.Wie mij beweigert, beweigert ook
de omvamende van mij.
24.Indien ik niet de werken had gemaakt
bij hen die niemand anders heeft
gemaakt, zij hadden geen verwaarding.
Maar nu hebben zij gezien en beweigerd
en mij en de omvamende van mij.
25.Maar opdat volledig gemaakt werd
het inbrengwoord dat in hun wetsuitleg
geschreven is dat zij mij beweigerd
hebben gratisweg*.[67] *Gr.doorean = Hebr. ChieNNáM
56
26.Wanneer komt de toeroeper die k-17
sturen zal van de kant van de omvamende,
de beluchting van waarachtigheid* die *Gr.alètheia = Hebr.AæMuWNáH
van de kant van de omvamende uitgaat,
die zal getuigen omtrent mij; en jullie
getuigen, dat jullie vanaf het vooraan
gaande met mij geschieden.
16.1.Deze dingen heb ik bepraat met
jullie opdat jullie niet zouden struikelen*; *Gr.skandalizoo = Hebr.KáShàL
uit de synagogen (geworpenen) zullen
zij maken van jullie.
2.Maar er komt een ure, dat al wie
jullie vermoordt dunkt een dienst* *Gr.latreia = Hebr. NgæBhóWDáH
op te dragen aan God.
3.En deze 9dingen) zullen zij maken,
omdat niet volkènden de omvamende
en niet mij.
4.Maar deze 9dingen) heb ik bepraat
met jullie, opdat wanneer komt hun
ure, jullie van deze (dingen) indachtig
zijn, dat ik jullie (erover) gesproken heb.
Maar deze 9dingen) sprak ik tot jullie
Niet vanaf het voraangaande, omdat
Ik samen met jullie geschiedde.
5.Maar nu vaar ik heen naar wie mij
heeft gestuurd, en niemand van jullie
JOH 16
vraagt mij: waar vaar jij heen?
6.maar omdat ik deze (dingen)
bepraat heb met jullie, heeft de pijn
volledig gevuld jullie hart.
7.Maar ik zeg het waarachtige aan
jullie, het draagt bij voor jullie
dat ik wegkom; want indien ik niet
wegkom, komt de toeroeper zeker niet
tot jullie.
8.En komende zal deze terecht brengen* *Gr.elengchoo = Hebr. JáKàCh
de ordentelijkheid* omtrent verwaardingen *Gr.kosmos
en omtrent gerechtigheid en omtrent
oordeel.
9.Omtrent verwaardingen , omdat zij
niet vertrouwen op mij;
10.maar omtrent gerechtigheid omdat
ik heenvaar tot de omvamende en
jullie mij niet meer aanschouwen.
11.En omtrent oordeel, omdat de
vooraangaande van deze ordentelijkheid
geoordeeld is.
57
12.Nog vele (dingen) heb ik jullie te
zeggen, maar niet hebben jullie de
kracht (het) te tillen nu.
13.Maar wanneer deze komt, de
beluchter* van de waarachtigheid, *Gr.pneuma = hebr. RuWàCh
zal hij op weg leiden jullie naar
alle waarachtigheid; want hij zal niet
praten vandaan van zichzelf, maar
zoveel hij hoort zal hij bepraten,
en de komende (dingen) zal hij
boodschappen aan jullie.
14.Deze zal mij dunkzwaarte geven* *Gr.doxazoo = hebr. KáBhàD
omdat uit het mijne zal nemen en
boodschapt aan jullie.
15.Alle (dingen) zoveel als heeft
de omvamende, geschiedt (als)
het mijne. Daarom sprak ik dat hij
uit het mijne neemt en boodschapt
aan jullie.
16.Weinig en niet meer aanschouwen
jullie mij, en wederom weinig en
jullie zullen mij zien.
17.Er spraken uit zijn leerlingen
tot elkaar: hoe geschiedt dit wat hij
zegt aan ons: weinig en niet
aanschouwen jullie mij en wderom
weinig en jullie zullen zien mij?
JOH 16
en: dat ik heenvaar tot de
omvamende?
18.Zij zeiden nu: hoe geschiedt
dit wat hij zegt “wenig”, niet
volkènnen wij wat hij bepraat.
58
19.Jezus volkènde dat zij hem wilden
vragen en hij sprak tot hen: omtrent
dit zoeken jullie samen met elkaar
dat ik sprak weinig en niet aanschouwen
jullie mij, en wderom weinig en jullie
zullen zien mij?
20.Op trouwe, op trouwe, ik zeg jullie,
dat jullie zullen wenen* en zullen *Gr.klaioo = Hebr. BáKháH
huilen*, maar de ordentelijkheid zal *Gr.thrèneoo = Hebr. JáLàL
zich verheugen*. Jullie zullen pijn *Gr.chairoo = Hebr. SháMàCh
hebben, maar de pijn zal tot vreugde
geschieden.
21.De vrouw wanneer zij baart*, *Gr.tiktoo = Hebr. JáLàD
heeft pijn, omdat haar uur gekomen is;
wanneer zij het kind tot geschieden
gebracht* zal hebben, is zij niet meer *Gr.gennaoo = Hebr. JáLàD(Hiph)[68]
indachtig* de beënging** door de *Gr.mnèmoneuoo = Hebr.ZáKhàR[69]
vreugde, dat een mens tot geschieden [*Gr.thlipsis=Hebr, TsàR
is gekomen in de ordentelijkheid.
22.En jullie hebben dan nu wel pijn;
maar wederom zullen jullie zien mij
en verheugen zal zich van jullie
het hart; en de vreugde van jullie
zal niemand afpakken vandaan van
jullie.
23.En op die dag zullen jullie mij
niets vragen; op trouwe op trouwe
ik zeg jullie, wat ook maar jullie
zullen wensen van de omvamende,
hij zal(‘t) geven aan jullie in mijn
naam*.
24.Tot nu wensten jullie niet iets
in mijn naam; wenst en jullie zullen
JOH 16,17
aannemen, opdat de vreugde
van jullie volledig gemaakt
wordt.
59
25.Deze (dingen) heb ik in
toespelingen* bepraat met jullie. *Gr.paroimia = Hebr. MáSháL
Er komt een ure wanneer ik
niet meer in toespelingen zal
praten met jullie, maar in
allesverwoording omtrent de
omvamende zal boodschappen
aan jullie.
26.Op die dag zullen jullie in mijn
naam wensen, en niet zeg ik jullie
dat ik zal vragen de omvamende
omtrebt jullie.
27.Want zelf heeft de omvamende
jullie lief*, omdat jullie mij hebben *Gr.phileoo
liefgehad en hebben vertrouwd,
dat ik van God uit kwam.
28.Gekomen ben ik vandaan van
de omvamende en gekomen ben ik
naar de ordentelijkheid*; wederom *Gr.kosmos
duw ik weg de ordentelijkheid en
ik ga heen naar de omvamende.
60
29.Zijn leerlingen zeggen: Zie nu
praat jij met allesverwoording, en
toespeling zeg jij.
30.Nu volkènnen wij dat jij volkènt
alle (dingen) en niet de behoefte hebt,
dat iemand jou vraagt. Daarin vertrouwen
wij dat jij van God uit gekomen bent.
31.Jezus boog zich toe naar hen:
nu vertrouwen jullie?
32.Zie er komt een ure en is gekomen,
dat jullie uiteen gegooid worden
ieder naar het eigene en mij
afgezonderd wegduwen.En niet geschied
ik afgezonderd, omdat de omvamende
samen met mij geschiedt.
33.Deze (dingen) heb ik bepraat met jullie,
opdat jullie in mij vrede hadden.
In de ordentelijkheid hebben jullie
beënging*, maar weest gerust, ik heb *Gr.thlipsis = Hebr.TsáR
overwonnen de ordentelijkheid.
61
17.1.Deze (dingen) heeft Jezus bepraat
en hoog-heen-gedragen hebbend* zijn *Gr.ephairoo = Hebr. NáSsáA
ogen naar de hemel, sprak hij:
JOH 17
Omvamende, gekomen is de ure:
Geef dunkzwaarte* aan jouw stichtzoon, *Gr.doxazoo = Hebr. KáBéD
opdat de stichtzoon dunkzwaarte geeft
aan jou,
2.zoals jij hebt gegeven aan hem bevoegdheid
over alle vlees*, opdat alwie jij gegeven hebt *Gr.sarx = Hebr. BáSháR
aan hem, hij zou geven aan hen leven
wereldlang*. *Gr.aioonios = Hebr. NgóWLáM
3.En dit geschiedt (als) leven weredlang,
dat zij volkènnen jou, de afgezonderd
waarachtige God en hem die jij gezonden
hebt Jezus Christus.
4.Ik heb jou dunkzwaarte gegeven op het
land, het werk al-af gemaakt hebbend*, *Gr.teleoo = Hebr. KáL<H
dat jij gegeven hebt aan mij opdat ik
(het)zou maken.
5.En nu geef dunkzwaarte aan mij,
omvamende, van de kant van jouzelf,
met de dunkzwaarte die ik had
voor het geschieden van de ordentelijkheid
van de kant van jou.
6.Te voorschijn heb ik gebracht jouw
naam voor de mensen die jij gegeven hebt
aan mij uit de ordentelijkheid; aan jou
geschiedden zij en aan mij heb jij hen
gegeven, en jouw inbrengwoord* hebben *Gr.logos = Hebr. DáBháR
zij behoed*. *Gr.tèreoo = Hebr.NáTsàR
7.Nu volkènnen zij, dat alles zoveel jij
gegeven hebt aan mij, van de kant van jou
geschiedt.
8.Dat de woordinbrengen* die jij gegeven *Gr.rèma = Hebr. DáBháR
hebt aan mij ik gegeven heb aan hen, en
zij hebben die aangenomen, en zij hebben
waarachtig volkènd, dat ik van de kant van jou
gekomen ben, en zij hebben vertrouwd,
dat jij mij hebt afgezonden.
9.Ik vraag omtrent hen, niet omtrent de
ordentelijkheid vraag ik, maar omtrent wie
jij gegeven hebt aan mij, omdat zij voor
jou geschieden.
10.En al-af het mijne geschiedt (als)het jouwe
en al-af het jouwe (als) het mijne en ik zal
dunkzwaarte krijgen in hen.
11.En niet meer geschied ik in de ordentelijkheid,
en zij geschieden in de ordentelijkheid,
en ik zal tot jou komen. Heilige omvamende
behoed hen in jouw naam, die jij gegeven
hebt aan jou, opdat zij zouden geschieden
zoals wij.
JOH 17
12.Toen ik geschiedde samen met hen,
heb ik hen behoed* in jouw naam, *Gr.tèreoo = Hebr. NáTsàR
die jij gegeven hebt aan mij, en ik
heb(hen)waar gehouden* en niemand *Gr.phulattoo = hebr. SháMàR
uit hen is teloor gegaan* tenzij de *Gr.apooleoo = Hebr. AáBàD
stichtzoon van de teloorgang,opdat
de schrift volledig gemaakt werd.
13.En nu kom ik tot jou en deze (dingen)
bepraat ik in de ordentelijkheid*, *Gr.kosmos
opdat zij hebben mijn vreugde* *Gr.chara = hebr. ShieM’CháH
volledig gemaakt in henzelf.
14.Ik heb gegeven aan hen jouw woordinbreng*, *Gr.logos = hebr. DáBháR
en de ordentelijkheid heeft hen
beweigerd*, omdat zij niet geschieden *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA
uit de ordentelijkheid zoals ook ik
niet geschied uit de ordentelijkheid.
15.Niet vraag ik dat jij oppakt hen
uit de ordentelijkheid, maar dat jij
hen behoed voor het slechte.
16.Uit de ordentelijkheid geschieden
zij niet, zoals ook ik niet geschied
uit de ordentelijkheid.
17.Heilig hen in de waarachtigheid*. *Gr.alètheia = Hebr. AæMuWNáH
jouw woordinbreng geschiedt (als)
waarachtigheid.
18.Zoals jij mij gezonden hebt naar
de ordentelijkheid, heb ook ik hen
gezonden naar de ordentelijkheid.
19.En om hen heilig ik mijzelf, opdat
ook zij geschieden (als)geheiligden
in waarachtigheid.
20.Niet omtrent deze vraag afzonderlijk,
maar ook omtrent wie vertrouwen
door hun woordinbreng* op mij, *Gr.logos = Hebr. DáBáR
21.opdat alles geschieden (als) een
één-enkele*, zoals jij omvamende *Gr.heis = Hebr. AèChàD
in mij en ik in jou, opdat ook zij
geschieden in ons, opdat de
ordentelijkheid vertrouwt dat jij mij
hebt gezonden.
22.En ik heb de dunkzwaarte*, die *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD
jij aan mij gegeven hebt, gegeven
aan hen, opdat zij geschieden (als)
een-één-enkele, zoals ook wij (als)
een-één-enkele.
23.Ik in hen en jij in mij, opdat zij
geschieden (als) al-af-gemaakten* *Gr.teleoo = Hebr. KáLáH
tot een één-enkele, opdat volkènt* *Gr.gignooskoo = Hebr.JáDàNg
de ordentelijkheid dat jij mij gezonden
JOH 17,18
hebt en jij hen hebt bemind zoals jij
mij hebt bemind*. *Gr.agapaoo = Hebr.AáHàBh
24.Omvamende wie jij gegeven hebt
aan mij, ik wil dat waar ik geschied
ook deze geschieden samen met mij,
opdat zij aanschouwen mijn dunkzwaarte,
die jij gegeven hebt aan mij, omdat
jij mij bemind hebt voor het ontwerp
van de ordentelijkheid.
25.Omvamende rechtvaardig, en de
ordentelijkheid volkènt jou niet, maar
ikvolkèn jou en deze volkènnen, dat
jij mij hebt gezonden.
26.En ik heb doen volkènnen hen
jouw naam en doe volkènnen, dat
de minne waarmee jij mij bemind
hebt, in hen geschiedt en ik in hen.
62
18.1.Deze (dingen) gesproken zie Mt.26:47-56; Mc.14:43-50; Lc.22:
hebbend kwam hij weg samen met [47-53
zijn leerlingen naar het oversteekse* *Gr.peran = Hebr. NgèBhèR
van de winterbeek Kedron, waar
geschiedde een schutse*, waarin *Gr.kèpos = Hebr. GàN
hij binnenkwam hij en de leerlingen.
2.Maar Judas, die hem overlevert,
volènde de opstaanplaats*, omdat *Gr.topos = hebr. MáQóWM
dikwijls samengevoerd was Jezus
daar samen met zijn leerlingen.
3.Judas nu, genomen hebbend de
groep handlangers en uit de
vooraangaande priesters en uit
de farizeeërs, komt hij daar met
lantaarns en toortsen en wapens.
4.Jezus nu volkènnend alle (dingen)
die komen op hem, kwam weg en
zegt hen: wie zoeken jullie?
5.Zij bogen zich toe naar hem:
Jezus de Nazarener. Zegt hij hen:
(zo)geschied ik. Erbij stond Judas,
die hem overlevert,samen met hen.
6.Toen hij nu sprak tot hen: (zo)
geschied ik, kwamen zij naar achteren
en zij vielen op de grond.
7.Wederom nu vroeg hij hen: wie
zoeken jullie? En zij spraken: Jezus
de Nazarener.
8.Toe boog zich Jezus: ik sprak
tot jullie dat ik (zo)geschied; indien
jullie nu mij zoeken, duwt weg deze
JOH 18
om heen te varen,
9.opdat volledig gemaakt werd
de woordinbreng* die hij sprak, *Gr.logos = hebr.DáBháR
namelijk die jij gegeven hebt aan mij,
niet heb ik teloor laten gaan uit hen
iemand.
10.Simon Petrus nu, hebbend een
zwaard, sleurde het aan en raakte
van de vooraangaand priester de
heerdienaar en stootte af van hem
het rechter oor; en (als)naam
geschiedde voor hem Malcus.
11.Jezus sprak nu tot Petrus:
werp het zwaard op zijn stelle.
De drinkbeker die gegeven heeft
aan mij de omvamende, niet drink
ik die zeker?
63
12.De groep nu en de vooraangaande zie Mt.26:57-75; Mc.14:53-72; Lc.22:
over duizend en de handlangers van de [54-71
Judeeërs namen mee Jezus en knevelden* *Gr.deoo = Hebr. AáSàR
hem en voerden (hem) eerst naar
Annas.
13.Hij geschiedde immers (als) de
schoonvader van Kajaphas, die geschiedde
(als)de vooraanstaand priester van dat
jaar.
14.En hij geschiedde(als) die samen
beraadslaagde met de Judeeërs, dat
het bijdraagt dat één-enkele* mens
sterft om het genotenvolk*.
15.En gevolgd werd[70] Jezus door
Simon Petrus en een andere leerling.
En die leerling geschiedde (als)volkènd
door de vooraangaand priester, en
hij kwam samen met Jezus naar de
grashof* van de vooraangaand priester.
64
16.En Petrus is blijven staan bij de deur
buiten. Uitkwam nu de leerling de andere
de volkènde van de vooraangaand priester
en hij sprak tot de deurwachter en hij
heeft Petrus binnen gevoerd.
17.Nu zegt tot Petrus de heerdienares* *Gr.paidiskè = Hebr.AáMáH
de deurwachtster: niet ook jij geschied
JOH 18
van de leerlingen van deze mens?
Die zegt: niet geschied ik (zo).
18.Maar binnen stonden de
heerdienaren en de handlangers,
die een kolenvuur gemaakt hadden,
omdat koude* geschiedde, en zij *Gr. psuchos = Hebr. QoR
warmden zich. En ook Petrus
geschiedde samen met hen staande
en zich warmende.
19.De vooraangaand priester nu
vroeg Jezus omtrent zijn leerlingen.
20.Toe boog zich Jezus naar hem:
ik heb met allesverwoording gepraat
in de ordentelijkheid*; ik heb overal *Gr.kosmos
geleraard in de synagoge en in de
tempel waar alle Judeeërs samen
komen, en in het verscholene heb
ik niets gepraat.
21.Wat vraag jij mij? Vraag die
gehoord hebben wat ik bepraat heb
met hen. Zij deze volkènnen wat ik
sprak.
22.Maar toen hij deze (dingen) sprak,
heeft een-één-enkele erbijstaande
van de handlangers aan Jezus gegeven
een afranseling sprekend: alzo
buig ij je toe naar de vooraangaand
priester?
23.Toe boog zich naar hem Jezus:
indien kwaad ik gepraat heb, getuig
omtrent het kwade, maar indien
prachtig waarom takel jij mij toe?
65
24.Afgezonden nu heeft hem Annas
gekneveld tot Kajaphas de vooraangaand
priester.
25.En Simon Petrus geschiedde staande
en zich warmende. Zij nu spraken tot
hem: niet ook jij geschied van de
leerlingen van hem? Die loochende
en sprak: niet geschied ik (zo).
26.Zegt één-enkele van de heerdienaren
van de vooraangaand priester, een
familielid[71] van wie Petrus had afgestoten
een oor: niet zag ik jou in de schutse* *Gr.kèpos = Hebr. GàN
samen met hem?
27.Wederom loochende Petrus, en
JOH 18
regelrecht stemde een haan aan.
66
28.Zij nu voeren Jezus vandaan van zie Mt.27:11-30; Mc.15:1-19; Lc.23:
Kajaphas naar het rechthuis*; en *Gr.praitoorion=Lat.praetorium [1-25
ochtend geschiedde; en zij kwamen
niet binnen in het rechthuis, opdat
zij zich niet besmetten* maar aten *Gr.mainainoo = Hebr. TháMéA
het pascha*. *Gr.pascha=Hebr.PèSàCh
29.Wegkwam nu Pilatus naar buiten
tot hen en beweert: welke aanklacht
dragen jullie van deze mens?
30.Zij bogen zich toe en spraken
tot hem: indien deze niet geschiedde
kwaad makend, niet leverden wij over
hem hem.
31.Nu sprak Pilatus tot hen: neemt
hem jullie en volgens de wetsuitlegging* *Gr.nomos = Hebr.ToRáH
van jullie oordeelt hem. Tot hem spraken
de Judeeërs: wij zijn niet bevoegd iemand
te vermoorden*; *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
32.opdat het inbrengwoord* van Jezus *Gr.logos = Hebr. DáBháR
volledig gemaakt werd dat hij sprak
kentekenend aan hoedanig sterven
hij aanstaande was te sterven.
33.Binnenkwam nu Pilatus wederom
in het rechthuis en hij bestemde
Jezus en sprak met hem: geschied jij
(als)koning van de Judeeërs.
34.Toe boog zich Jezus: vandaan van
jouzelf zeg jij dit niet, maar anderen
spraken tot jou omtrent mij?
35.Toe boog zich Pilatus: ik geschied
toch niet (als)een Judeeër? Jouw
natie* en de voorangaand priesters *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ
hebben overgeleverd jou aan mij.
Wat heb jij gemaakt?
36.Toe boog zich Jezus: mijn
koninkrijk(-schap) geschiedt niet
uit deze ordentelijkheid*. Als uit *Gr.kosmos
deze ordentelijkheid geschiedde mijn
koninkrijk(-schap), zouden de
handlangers voor mij strijden, opdat
ik niet werd overgeleverd aan
de Judeeërs. Maar nu geschiedt
mijn koninkrijk(-schap) niet hier
vandaan.
37.Nu sprak tot hem Pilatus:
dus (als)koning geschiedt jij?
Toe boog zich Jezus: jij zegt dat
JOH 18,19
Ik (als)koning geschied. Ik ben
daartoe tot geschieden gebracht
en daartoe ben ik gekomen naar
de ordentelijkheid*, opdat ik *Gr.kosmos
zou getuigen de waarachtigheid*. *Gr.Alètheia = Hebr.AéMuWNáH (of
Al wie geschiedt uit de waarachtigheid [AèMèT.
hoort mijn stem.
38.Zegt hem Pilatus: (als)wat geschiedt
waarachtigheid[72]?
En dit gesproken hebbend kwam hij weg
wederom tot de Judeeërs, en hij zegt
hen:ik vind in hem geen enkele reden.
39.Maar er geschiedt een gewoonheid
voor jullie, dat ik een-één-enkele* *Gr.heis =mHebr. AèCháD
zal loslaten op het pascha*. Jullie *Gr.pacha = Hebr.PèSàCh
besluiten nu, ik zal loslaten voor jullie
de koning van de Judeeërs.
40.Zij nu schreeuwden* wederom *Gr.krazoo = hebr. TsáNgàQ
niet deze maar die Barabbas. En
Barabbas geschiede (als) rover.
69
19.1.Toen nu nam Pilatus Jezus en
geselde (hem).
2.En de legerschareleden* gestrikt hebbend *Gr.stratiootès > Gr. stratia = Hebr.
een krans van doornstruiken, stelden(die) [TsáBáA.
op zijn eerstdeel en een gewaad roodblauw* *Gr.porphuros = Hebr.AàR’GáMáN
omwierpen zij hem,
3.en zij gingen vooraan tot hem en zeiden:
verheug je[73] koning van de Judeeërs en ij
hebben gegeven hem afranselingen.
4.En wederom kwam weg Pilatus naar
buiten, en hij zegt tot hen: zie ik voer hem
voor jullie naar buiten, opdat jullie
volkènnen dat ik geen enkele reden
JOH 19
vind ik in hem.
5.Uit kwam nu Jezus naar buiten,
dragend de doornen krans en het
roodblauwe gewaad. En hij zegt hen:
zie de mens.
6.Toen nu hem zagen de vooraangaande
priesters en de handlangers schreeuwden
zij zeggende: lruispalen, kruispalen.
Zegt hen Pilatus: Neemt jullie hem en
kruispaalt hem, want ik vind niet
in hem een reden.
7.toe bogen zich naar hem de Judeeërs:
wij hebben een wetsuitleg* en volgens *Gr.vomos = hebr. TóWRáH
de wetsuitleg is hij verplicht te sterven,
omdat hij zichzelf een stichtzoon van
God maakte.
8.Toen dan Pilatus hoorde van deze
wetsuitleg, kreeg hij meer ontzag
9.en hij kwam in naar het rechthuis* *Gr.praitoorion=Lat.praetorium
wederom en hij zegt tot Jezus:
waarvandaan geschied jij? Maar Jezus
heeft een toebuiging niet gegeven.
10.Dan zegt tot hem Pilatus: met mij
praat jij niet? volkèn jij niet dat ik
bevoegdheid* heb jou los te laten en *Gr.exousia
bevoegdheid jou te kruispalen?
11.Toe boog zich Jezus: niet heb jij
aangaande mij een-enkele
bevoegdheid, indien die niet gegeven
was aan jou vandaan van omhoog.
Daarom heeft die mij overlevert
een grotere verwaarding*. *Gr.hamartia=Hebr. ChæTháAáH
12.Hierom zocht Pilatus hem los
te laten. Maar de Judeeërs schreeuwden* *Gr.krazoo = Hebr. ZáNgàQ
zeggend: indien jij deze loslaat,
geschied jij niet (als)metgezel* van de *Gr.philos = Hebr. MéRàNg
keizer[74]; alwie zichzelf koning maakt
spreekt de keizer tegen.
13.Pilatus nu, gehoord hebbend deze
inbrengen* voerde Jezus naar buiten *Gr.logos = Hebr. DáBháR
en ging zitten op een treeplankier*
op een opstaanplaats* gezegd Lito- *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
strotos[75], in het Hebreeuws: Gabbatha[76].
14.En de toebereiding van het pascha* *Gr.pascha=Hebr.PèSàCh(=hinkstap)
JOH 19
geschiedde en(als)ure geschiedde
ongeveer het zesde. En hij zegt
aan de Judeeërs: zie de koning
van jullie.
15.Die nu schreeuwden: pak op,
pak op kruispaal hem. Zegt hen
Pilatus: jullie koning moet ik
Kruispalen? Bogen zich toe de
Vooraangaande priesters: niet
hebben wij een koning tenzij
Caesar[77].
69
16.Toen nu leverde hij hem over
aan hen opdat hij gekruispaald
werd.
17.Zij nu namen aan Jezus en
tillend voor zichzelf de kruispaal
kwam hij weg naar wat gezegd wordt
de opstaanplaats van een schedel,
wat in het Hebreeuws wordt gezegd
Golgotha[78], waar zijn hem kruis-
Paalden,
18.en samen met hem twee anderen
aan deze (zijde) en aan gene, maar
middenin Jezus.
19.En Pilatus schreef ook een titel* *Gr.titlon=Lat.titulus=Ned.titel
en heeft die gesteld op de kruispaal;
en er stond geschreven: JESOUS
DE NAZOREEËR DE KONING VAN DE
JUDEEËRS.
20.Deze titel nu lazen op velen
van de Judeeërs, omdat lijfna aan
de stad de opstaanplaats geschiedde,
waar Jezus gekruispaald werd;
en het stond geschreven in het
Hebreeuws, Romeins[79] en het Helleens[80].
21.Nu zeiden tot Pilatus de vooraan-
gaande priesters van de Judeeërs:
schrijf niet: de koning van de Judeeërs,
maar dat deze sprak: (als)koning van
de Judeeërs geschied ik.
22.Toe boog zich Pilatus: wat ik geschreven
heb, heb ik geschreven.
70
JOH 19
23.De legerschareleden nu, toen zij
kruispaalden Jezus, namen zijn
mantels* en maakten vier delen, *Gr.himation=Hebr.SháL’MáH
voor elke legerscharelid een deel,
en de lijfrok*. En de lijfrok geschiedde *Gr.chitoon=Hebr.KeToNèT
naadloos, vanaf bovenaan geweven* *Gr.huphainoo=Hebr.AáRàG
in z’n’geheel.
24.Zuh soraken tot elkaar: niet moeten
wij splijten* hem, maar wij moeten
(duidelijkheid)verkrijgen daaromtrent
van wie hij geschieden zal.
Opdat de schrift volledig gemaakt werd:
zij verdeelden mijn mantels* voor *Gr.himation = (hier )Hebr.BèGèD
zichzelf en over mijn mantelkleed* *Gr.himatismon=(hier)Hebr.Miel’BéSh
wierpen zij een lossteen*.[81] *Gr.klèros=Hebr.GóWRáL
71
25.En de legerschareleden maakten nu
deze (dingen), maar aan de kant van
de kruispaal van Jezus stonden zijn
moederende en de zusterverwante van
zijn moederende, Maria van Klopas
en Maria de Magdaleense.
26.Jezus nu, ziende zijn moederende
en de leerling erbij staande die hij
beminde, zegt zijn moederende:
vrouw zie de-stichtzoon jouwer;
vervolgens zegt hij de leerling: zie
de moederende jouwer.
27.En vadaan van die ure, nam
Johannes haar bij het hem eigene.
28.Na dit zegt Jezus, volkènnend
dat reeds alles al-af-was*, opdat *Gr.teleomai=Hebr.KáLàL
al-af-gemaakt werd de schrift:
ik heb dorst*. *Gr.dipsaoo=Hebr.TsáMáA
29.Gerei* lag er volgepropt met *Gr.skeuos=Hebr.KelieJ
zuur*; zij nu om een met zuur vol- *Gr.oxos=Hebr.CháMéTs
gepropte spons hysop stellende
droegen die aan naar zijn mond.
30.Toen nu Jezus het zuur genomen
had, sprak hij: het is-al-af*. *Gr.teleomai=Hebr.KáLàL
En neergevlijd hebbend het eerstdeel* *Gr.kephalè = Hebr.RAóWSh
leverde-hij over de beluchting(-ter)*. *Gr.pneuma = hebr. RuWàCh
72
31.De Judeeërs nu, aangezien
toebereiding geschiedde, opdat niet
JOH 19
bleven op de kruispaal de
zielelichamen* op sabbath, want *Gr.sooma
want (als)een grote geschiedde
de dag van die sabbath, vroegen
Pilatus, dat geknakt werden van hen
de botten* en zij weggepakt werden. *Gr.skelos (Ned. Skelet)
32.De legerschareleden nu kwamen
en van de eerste knakten zij de
botten en van de andere, die
gekruispaald waren samen met hem.
33.Maar bij Jezus gekomen, toen
zij zagen dat hij reeds gestorven was,
knakten zij niet de botten van hem,
34.Maar een één-enkele* van de leger- *Gr.heis = Hebr. AèChàD
schareleden heeft met zijn lans aan
de zijkant* een steek gegeven[82], *Gr.pleura = hebr.TsèLàNg
en wegkwam regelrecht bled en water.
35.En (‘t)hezien hebbend heeft hij
getuigd en waarachtig geschiedt
van hem het getuigenis en deze
volkènt dat hij waarachtigheid
zegt, opdat ook jullie vertrouwen
hebben.
36.Want deze (dingen)geschiedden,
opdat de schrift volledig gemaakt werd:
beenderen werden niet gebroken*[83],
en wederom zegt een andere schrift(woord):
zij zullen zien naar hem die zij
doorboord hebben* [84].
73
38.En na deze (dingen) vroeg aan Pilatus zie:Mt.27:57-61; Mc.15:42-47; k-18
JOH 19,20
Jozef uit Arimathea, die geschiedt
(als)leerling vanm Jezus, verscholen
uit ontzag voor de Judeeërs, dat hij
wegpakken het zielelichaam van
Jezus. En Pilatus keerde zich toe.
Hij nu kwam en pakte weg zijn
zielelichaam.
39.En ook kwam Nicodemus, die kwam
tot hem ‘snachts als eerste,
aandragend een mengsel mirre en aloë
honderd pond.
40.Zij nu namen het zielelichaam* van *Gr.sooma
Jezus en knevelden het met linnen doeken
samen met crèmes*, zoals als gewoonte *Gr.aroma=Hebr.BèShèM
geschiedt voor de Judeeërs van het graf
leggen*. *Gr.entaphiazoo=Hebr.CháNàTh[85]
41.En er geschiedde op de opstaanplaats* *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
waar hij gekruispaald werd een schutse*
en in de schutse een gedachtenisplaats* *Gr.mnèmeion=Hebr.QèBhèR[86]
een nieuwe, waarin nog nooit iemand
was bijgesteld. Daar nu, doordat het
de toebereiding van de Judeeërs was,
omdat lijfna geschiedde de gedachtenis-
plaats, hebben zij Jezus bijgesteld.
74
20.1.En op de eerste dag van de zie:Mt.28:1-16; Mc.16:1-8; Lc.24:1-12
sabbatsweek komt Maria Magdalena
vroeg terwijl er nog duisternis geschiedde
naar de gedachtenisplaats en bekijkt
de steen weggepakt uit de gedachtenis-
plaats.
2.Zij loopt snel heen en komt bij Simon
Petrus en bij de andere leerling, dien
Jezus liefheeft, en zegt hen: zij hebben
weggepakt de machtiger uit de
gedachtenisplaats en niet volkènnen wij
waar zij hem bijgesteld hebben.
3.Wegkwamen nu Petrus en de andere
leerling en zij kwamen bij de gedachtenis-
plaats.
4.En de twee liepen snel tegelijk, en de
andere leerling liep snel voor ijlings van
JOH 20
Petrus en hij kwam als eerste bij de
gedachtenisplaats.
5.En nijgend bekijkt hij de neerliggende
linnen doeken, niet echter kwam hij binnen.
6.Nu komt ook Simon Petrus, hem volgend,
en hij kwam binnen in de gedachtenis-
plaats; en hij aanschouwde de linnen
doeken neergelegd en de zweetdoek*, die *Gr.soudarion = Lat.sudaruim
geschiedde op het eerstdeel* van hem, *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh
niet samen met de linnen doeken neerliggend,
maar afzonderlijk opgerold op één
opstaanplaats.
8.Toen nu kwam binnen ook de andere
leerling, die het eerst kwam bij de
gedachtenisplaats, en hij zag en vertrouwde..
9.Want nog niet volkènden zij de schrift,
dat het noodzakelijk is dat hij vandaan de
lijfdoden* opstond. *Gr.nekros
10.Heen kwamen nu wederom naar hen
de leerlingen.
11.Maar Maria stond bij de gedachtenisplaats
wenende*. Toen zij nu weende neeg zij naar *Gr.klaioo=Hebr.BáKáH
de gedachtenisplaats
12. en zij aanschouwt twee bodewerkers* *Gr.angngelos=Hebr.MáL’àKh
in het wit neergezeten, één-enkele*bij het *Gr.heisHebr.AèChàD
eerstdeel en één-enkele bij de voeten,
waar het zielelichaam* van Jezus lag. *Gr.sooma
13.En die zeggen haar: vrouw, waarom ween jij?
Zij zegt hen: omdat zij wegpakten de machtiger
van mij en niet volkèn ik waar zij hem hebben
bijgesteld.
14.Terwijl zij deze (dingen) sprak, keerde-zij om
naar achteren, en zij aanschouwt zij Jezus
staande, en niet volkènt zij dat Jezus geschiedt.
15.Zegt haar Jezus: vrouw waarom ween jij?
Wie zoek jij? Zij, dunkend dat de schutsebewerker
geschiedt, zegt hem: machtiger, indien jij hem
opgetild hebt, spreek tot mij waar jij hem hebt
bijgesteld en ik zal hem oppakken.
16.Zegt haar Jezus: Maria. Zich omkerend zegt zij
hem: in het Hebreeuws: Rabbouni ( dat gezegd
wordt leraar).
17.Zegt haar Jezus: betast* mij niet, want nog niet *Gr.haptomai=Hebr.NáGàNg
ben ik omhoog getreden tot de omvamende;
maar ga heen naar broeder/zusterverwanten van
mij en spreek tot hen: ik treed omhoog tot de
omvamende van mij en de omvamende van
jullie en de god van mij en de god van jullie.
18.Maria Magdalena komt boodschappend
JOH 20
aan de leerlingen, dat zij gezien had de
machtiger en hij tot haar sprak deze (dingen).
76
19.Toen het nu laat geworden was
op die eerste van de sabbatsweek en
de deuren gesloten waren waar de leerlingen
geschiedden door het ontzag voor de
Judeeërs, kwam Jezus en stond in het midden
en hij zegt hun:
20.Vrede* voor jullie. En dit gesproken hebbend *Gr.eirènè=Hebr.SháLóWM
toonde hij en zijn handen en zijn zijkant*. *Gr.pleura=Hebr.TsèLàNg
Nu verheugden zich de leerlingen ziende
de machtiger.
21.Hij sprak nu tot hen wederom: vrede
voor jullie. Zoals mij afgezonden* heeft *Gr.apostelloo=Hebr.SháLàCh
de omvamende, stuur ook ik jullie.
22.En dit gesproken hebbend blies* hij en *Gr.emphusiaoo=Hebr.NáPhàCh
zegt hen: neemt aan een heilige beluchting;
23.van wie jullie verduwen de verwaardingen* *Gr.hamartia=Hebr,ChæTháAáH
hun worden ze verduwd; en van wie jullie
(ze)hard maken*, die worden hard gemaakt. *Gr.krateoo=Hebr.CháZàQ
77
24.Maar Thomas één-enkele* uit de twaalf *Gr.heis=Hebr.AèChàD
die gezegd wordt Didymus, geschiedde niet
samen met hen toen Jezus kwam.
25.Nu zeiden tot hem de andere leerlingen:
wij hebben gezien de machtiger. Maar
hij sprak tot hen: indien ik niet zie in zijn
handen de afbeelding* van de nagels** *Gr.tupos; **Gr.hèlos=Hebr.MieS’MéR
en werp mijn vinger in de opstaanplaats
van de nagels en werp mijn hand in zijn
zijkant, zal ik (‘t)niet vertrouwen.
78
26.En na acht dagen geschiedden wederom
binnen en Thomas samen met hen.
komt Jezus, terwijl de deuren gesloten
zijn, en hij stond in het midden en hij
sprak: vrede voor jullie. Vervolgens zegt
hij aan Thomas:
27.draag jouw vinger hier en zie mijn
handen en draag jouw handen werp (die)
in mijn zijkant, en geschied niet (als)
wantrouwende, maar vertrouwende.
28.Toe boog zich Thomas en hij sprak tot
hem: mijn machtiger en mijn God.
29.Zegt aan hem Jezus: omdat jij mij
gezien hebt, heb jij vertrouwd?
Geluk gewenst zij die niet zien en vertrouwen.
30.Vele en ook andere kentekenen nu heeft
JOH 20,21
Jezus gemaakt tegenover zijn leerlingen,
die niet zijn geschreven in dit staafboek*. *Gr.biblion=Hebr.MieS’PhàR
31.Maar deze (zijn) geschreven opdat
jullie vertrouwen dat Jezus geschiedt
(als)de gezalfde* de stichtzoon van God, *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh
en opdat jullie vertrouwende leven hebt
in zijn naam*. *Gr.onoma=Hebr.ShéM
79
21.1.Na deze (dingen) deed Jezus zichzelf
te voorschijn komen voor de leerlingen
bij de zee van Tiberias. Hij deed zichzelf
te voorschijn komen aldus.
2.Tegelijk geschiedden Simon Petrus en
Thomas die gezegd wordt Didymus en
Nathanaël, die (is) vandaan van Kana in
Galilea, en die van Zebedeüs en twee
anderen vandaan van zijn leerlingen.
3.Zegt tot hen Simon Petrus: ik vaar heen
te vissen. Zeggen zij tot hem: ook wij
komen met jou. Zij kwamen weg en zij
traden op het vaartuig, en in die nacht
vatten zij niets.
4.En als reeds de morgenstond geschiedde,
stond Jezus op de oever; niet echter
volkènden de leerlingen dat Jezus er
geschiedt.
5.Nu zegt tot hen Jezus: kinderen,
hebben jullie niet wat toespijs. Zij bogen
zich naar hem toe: nee.
6.En hij sprak tot hen: werp naar het rechter
deel van het vaartuig het vangnet*, en jullie *Gr.diktuon=Hebr.RèShèT
zullen vinden. Zij wierpen nu en niet meer
vermochten zij het te sleuren vanwege de
volheden vissen.
7.Nu zegt de leerling hij die Jezus beminde[87]
tot Petrus: de machtiger geschiedt. Simon
Petrus nu, toen hij hoorde dat de machtiger
geschiedt, gordde op het opperkleed, want
hij geschiedde naakt*, en wierp zichzelf *Gr.gumnos=Hebr.NgæRóWM
in de zee.
8.En de andere leerlingen kwamen met
het vaartuigje, want niet geschiedden zij
ver vandaan van het land maar ongeveer
twee honderd el, aanslepend het vangnet
van de vissen.
9.Toen zij nu aftraden naar het land,
keken zij naar een kolenvuur dat er lag,
JOH 21
en erop gelegen een lekkerbekje[88]
en brood*. *Gr.artos=Hebr.LèChèM
10.Zegt tot hen Jezus: draagt aan
vandaan van de lekkerbekjes, die
jullie nu gevat hebben.
11.Op staond Simon Petrus en hij
sleurde het vangnet* op het land, *Gr.diktuon=Hebr.RèShèT
volgepropt van grote vissen*, honderd *Gr.ichtus=Hebr.DáG
vijftig (en)drie. En terwijl er zovele
geschieden, spleet* niet het net. *Gr.schizoo=Hebr.BáQàNg
12.Zegt tot hen Jezus: hierheen, eet
brood. Niemand van de leerlingen
durfde na te vragen* hem: *Gr.exetazoo=Hebr.DáRàSh
jij (als)wie geschied jij?, volkennend
dat hij (als) de machtiger geschiedt.
13.Komt Jezus en hij neemt het brood
en geeft hen en het lekkerbekje evenzo.
14.Dit(is) reeds de derde(keer dat)
tevoorschijn gebracht werd[89] Jezus voor
zijn leerlingen, tot opstaan gebracht* *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM(hiphil)
vandaan van de lijfdoden*. *Gr.nekros
80
15.Als zij nu brood aten,zegt Jezus tot
Simon Petrus: Simon van Johannes,
bemin* jij mij meer van deze?[90] *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàB
Hij zegt aan hem: ja, machtiger, jij
Volkènt dat ik jou lief heb*. Hij zegt hem: *Gr.philieoo
Beherder mijn lammeren.
16.Hij zegt tot hem wederom voor de
tweede(keer): Simon van Johannnes,
bemin jij mij? Hij zegt hem: ja, machtiger,
jij volkènt dat ik jou liefheb. Hij zegt
tot hem: weid* mijn voorttrekdieren**. *Gr,poimainoo=Hebr.RáNgàH: **Gr.
17.Hij zegt tot hem de derde(keer): probata=Hebr.TsoAN
Simon van Johannes, heb jij mij lief?
Pijn kreeg Petrus omdat hij sprak tot
Hem de derde(keer): heb jij mijn lief?
En hij sprak tot hem: machtiger, alles
volkèn jij, jij volkènt dat ik jou lief heb.
Zegt hem Jezus: beherder mijn
voorttrekdieren.
18.Op trouwe, op trouwe* ik zeg jou:
JOH 21
toen jij (als)jongeling geschiedde,
omgordde jij jouzelf en schrijdt rond
waar jij wilde. Maar wanneer jij grijsoud
wordt, strek jij jouw handen en een
ander zal gorden jou en dragen waarheen
jij niet wilt.
19.En dit sprak hij kentekenend met
hoedanig sterven hij dunkzwaarte geven* *Gr.doxazoo=Hebr.KáBhàD
zal aan God. En dit gesproken hebbend
zegt hij: volg mij.
20.Zich omgekeerd hebbend bekijkt
Petrus de leerling, die Jezus bemint,
(hem)volgend, die ook neergevallen was
bij de broodmaaltijd op zijn borst en
sprak: machtiger, wie geschiedt (als)
die overlevert jou?
21.Hem nu ziende, zegt Petrus tot Jezus:
en wat deze?
22.Zegt hem Jezus: indien ik wil dat hij
blijft totdat ik kom, wat (is dat) voor jou?.
Volg jij mij.
23.Nu kwam weg dit inbrengwoord* tot *Gr.logos=Hebr.DáBháR
de broederverwanten, dat deze leerling
niet zou sterven. Maar niet sprak Jezus
tot hem, dat hij niet sterft, maar indien
ik wil dat hij blijft totdat ik kom, wat
(is dit) voor jou?
24.Deze geschiedt (als) de leerling die
getuigt omtrent deze (dingen) en schrijft
deze (dingen) en wij volkènnen dat
waarachtig geschiedt zijn getuigenis.
25.En er gescheden andere vele (dingen)
die Jezus maakte, welke, indien zij
opgeschreven werden elk voorzich,
heb ik net idee, de ordentelijkheid* zelf *Gr.kosmos
niet zou bestrijken de geschreven
stafboeken*. *Gr.biblion=Hebr.MieS’PàR
1
[1] Gr. Logos. Voor het verstaan van deze tekst en veel andere teksten vooral in Johannes, is het belangrijk om te zoeken naar het Hebreeuwse woord achter dit Griekse woord. We kiezen voor het woord DáBáR, waarvan algemeen wordt aangenomen, dat het niet alleen ‘woord’, maar ook ‘zaak’, aangelegenheid’ betekent. Het is afgeleid van een werkwoord dat meestal met ‘spreken’ wordt vertaald, maar in de zin van ‘naar voren brengen’, ‘uitbrengen’, en daarom beter met ‘inbrengen’ kan worden vertaald. Achter het Gr. Logos zou ook het Hebreeuwse (in TeNaKh minder gebruikelijke, maar in de Hebreeuwse teksten uit Jezus’ tijd veel gebruikelijker geworden) woord, MéAMRáH, dat ‘gezegde’ betekent, kunnen schuilen. Gezien de functie van het woord ‘logos’ kiezen we hier (en meestal) voor DáBáR, soms voor ‘inbrengwoord’.
[2] Gr. marturia. In de Griekse vertaling van TeNaKH uit 300-150 v.Chr. is dit woord de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord NgáWàD. De kernbetekenis van dit woord is ‘nog eens’; het werkwoord kan omschreven worden als ‘nog eens tegenwoordig stellen’. Het gaat dus ook in het evangelie ook bij het Griekse woord om meer dan met woorden verklaren. Vandaar dat het in de kerkgeschiedenis de notie van het martelaarschap bij zich krijgt. Ons woord ‘martelaar’ is een verbastering van het Griekse woord en dat is zo verklaarbaar.
[3] Het Griekse woord kosmos komt in het OT niet voor, omdat daar geen begrip is voor het universum. Daar wordt gesproken over ‘aarde en hemel’ en soms over het ‘al’. Maar in de latere teksten van de Griekse vertaling van het OT begint het woord kosmos voor te komen. Zo ook in veel Joodse in het Grieks geschreven geschriften. Deze door de Griekse cultuur en filosofie beïnvloede Joodse mensen konden zeer goed overweg met dit Griekse woord. Dat blijkt ook in het NT. Dit Griekse woord duidt een geordende wereldruimte aan: een ordentelijkheid.
[4] Het Griekse woord doxa betekent eigenlijk ‘mening’, ‘opvatting’, ‘dunk’, maar is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse KáBóWD en dat is afgeleid van een werkwoord, dat ‘zwaar zijn’ betekent. Wat we in TeNaKh met ‘zwaarte’ vertalen, vertalen we in het NT daarom met ‘dunkzwaarte’, naar analogie van de Nederlandse zegswijze: ‘ een hoge dunk van iemand hebben’.
[5] Het Griekse woord ‘pater’ is verwant met ons woord ‘vader’. Etymologisch zijn deze woorden verbonden met het begrip ‘vadem’. Het is iemand die ‘omvademt’ ofwel omvaamt’. Het gaat in deze woorden evenmin als in het Hebreeuwse woord AàB om een biologisch begrip; het gaat om een ethisch begrip: het gaat er altijd om om een ‘vader’ voor iemand te zijn, iemand die ‘omvaamt’ ofwel ‘omvangt’
[6] Dit Griekse woord, dat meestal met ‘waarheid’ wordt vertaald, is echter in het NT de vertaling van een Hebreeuws woord, dat de betekenis heeft van ‘betrouwbaarheid’. Omdat ook het zo belangrijke Griekse woord pistos, dat meestal met ‘geloof’ vertaald wordt, teruggaat op dit zelfde Hebreeuwse woord, vertalen we het Griekse alètheia met ‘waarachtigheid’. Zo blijft het qua betekenis dichtbij het Hebreeuws en wordt het begrip ‘waarheid’ vermeden.
[7] Bijna alle vertalingen kiezen hier voor ‘zoon’ conform een aantal secundaire handschriften. Maar de Griekse tekst, zoals die hier staat en als maatgevende tekst door Nestle en vele anderen wordt beschouwd, heeft hier ‘god’ (theos).Johannes spreekt er hier dus waarschijnlijk over, dat de enige god die in de geschiedenis van de mensen verschijnt Jezus Christus is.
[8] Van dit Griekse werkwoord is ons woord ‘exegese’ afkomstig.
[9] Hier staat in het Grieks het voegwoord hoti = ‘dat’, dat, anders dan in het Nederlands, ook een directe rede kan inluiden. Om dit woordje soms (niet altijd) toch te laten horen, staat ‘dit’ tussen haken, in plaats van de gebruikelijke dubbele punt.
[10] Zie de Nederlandse Woordenlijst.
[11] Het Griekse woord dat hier staat is ‘boeoo’. Het is in de LXX in deze tekst de vertaling van het Hebreeuwse QáRáA, dat ‘roepen’ betekent. In een andere teksten is het in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse woord voor ‘schreeuwen’. We vertalen ‘boeoo’ hier en in andere teksten door ‘uitroepen’ om de Griekse concordantie binnen het NT te bewaren.
[12] Citaat: Jes.40:3 volgens de LXX; De Hebreeuwse tekst wordt in deze vertaling als volgt weergegeven: een stem-van een-roepende; in-het-inbrengveld, wendt-aan de-neemweg-van die-JHWH-van-Israël.
[13] Het Griekse ‘peran’ is in de LXX consequent verbonden met het Hebreeuwse NgáBàR = ‘oversteken’. De naam ‘Hebreeër’ klinkt er in door. Om dat te laten horen is hier en elders het woord ‘(over-)gestoken’ tussen haken toegevoegd.
[14] In Matth.16:17 noemt Jezus Petrus: Bariona ofwel Bar Jona en dat betekent letterlijk zoon van Jona in het Aramees. Wellicht had de vader van Petrus, Johannes, deze naam. Opvallend is wel dat de naam Jona daar valt, omdat ook de profeet Jona in centrale uitspraken van Jezus over zijn optreden voorkomt.
[15] Letterlijker: die vooraangaat in de vlijruimte.
[16] Ook de Hebreeuwse tekst is letterlijk zo te vertalen, zoals te lezen is in Band III
[17] Het in de Griekse wereld en de Griekse taal zo centrale begrip sooma komt in de LXX slechts marginaal voor en wordt gebruikt voor verschillende woorden, die elk een ander aspect van ons lichamelijk bestaan aanduiden. In het NT speelt het een sterkere rol, toch is het ook daar geen pendant van het begrip psuchè dat in de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse NèPhèSh. Dat woord en het Griekse psuchè vertalen we hier dan ook met lichaamziel (voor een uitvoerige verantwoording zie: “Op naar JHWH van Israël”(over psalm 25) in deel bij de “hoorwegen”. Het Griekse sooma vertalen we daarom met ‘lichamelijkheid’.
[18] Het Griekse ‘egeiroo’ wordt in de LXX gebruikt als vertaling van de hiphil (de causatieve vervoeging) van het Hebreeuwse werkwoord QuWM: ‘doen opstaan’ dus. De passieve vorm van ‘egeiroo’ wordt daar gebruikt voor de qal, de basisvervoeging: ‘opstaan’ dus. Veel vaker wordt in de LXX het Griekse werkwoord ‘anhistanai’ = ‘opstaan’ daarvoor gekozen. Omdat in beide gevallen één Hebr. werkwoord de inhoud bepaalt, doen we de teksten in het NT geen recht, wanneer we aan het taalverschil tussen ‘opwekken’ en ‘(doen) opstaan’ veel betekenis hechten.
[19] Het Griekse woord ‘nekros’ komen we in het NT op opvallende plaatsen tegen. Het wordt in de LXX gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse MéT, dat ‘gestorvene’ betekent, maar alleen in teksten, waarin wij zouden kunnen (maar eigenlijk niet moeten willen) spreken van ‘stoffelijk overschot’ . In bijna alle gevallen wordt het Griekse ‘thanaotos’ als vertaling van het Hebreeuwse MéT gekozen. Op grond hiervan is hier voor de vertaling van het Griekse ‘nekros’ gekozen voor ‘lijfdode’.
[20] Dit is de betekenis die dit Griekse woord ‘anoothen’ heeft in het gewone (koinè) Grieks en meestal ook in het Grieks van het NT, zoals b.v. in vs 31. Maar waarom wordt het in veel vertalingen hier dan met ‘opnieuw’ vertaald? Dat kan samenhangen met de vertaling van het Griekse werkwoord ‘gennaoo’. Wanneer dat met ‘geboren doen worden’ wordt vertaald, klinkt daar het ‘baren’ sterk in door. Maar dat is precies niet de inhoud van het Griekse ‘gennaoo’, want die wordt bepaald door de stam ‘gen’ of ‘gn’ die ook de kern is van ‘gignomai’ van ‘egeneto’(= het geschiedde) en van de bij dit werkwoord onregelmatige vormen van van ‘einai’ , dat – al even onnauwkeurig – vereenzelvigd wordt met het Nederlandse ‘zijn’, terwijl hetook in die vormen steeds gaat om ‘aanwezig zijn’ en daar ‘bezig zijn’ofwel: ‘geschieden’. Het werkwoord ‘anagennaoo’ kan met ‘weer geschieden / geschiedenis worden’ vertaald worden, maar ánoothen’ betekent ‘van boven af’, juist hier in Joh. 3.
[21] Wanneer de evangelisten de uitdrukking ‘basileia toon ouranoon’ gebruiken, dient er vertaald te worden: ‘koninkrijk der hemelen’, dan gaat het immers om een ruimtelijke aanduiding, maar als er staat: ‘basileia tou theou’ dient er ‘koningschap van God vertaald te worden. Beide zegswijzen gaan overigens over Gods koning-zijn over deze geschiedenis, deze wereldtijd.
[22] Het Griekse woord ‘ophis’ betekent slang, maar het is de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse NáChàSh. Ook dat woord wordt vaak met ‘slang’ vertaald, maar het hangt samen met een werkwoord, dat ‘waarzeggen’ betekent, voorspellen in de occulte zin. Zo komt de NáChàSh al voor in Gen.3, waar dit gedrocht eerst nog poten heeft maar daarna niet meer. De mythische en magische betekenis van dit dier overheerst het natuurlijke beeld bijna geheel. Dat was in de oude culturen zo en dat is nog in hoge mate het geval. Ook in het verhaal uit Num.21 gaat het om deze NáChàSh en naar deze geschiedenis verwijst Jezus Nicodemus.
[23] Dit woord komt in het NT alleen voor in het evangelie van Johannes en enkele keren in het evangelie van Lucas. Ook van dit woord is ‘geschieden’ de kern. En het Griekse ‘mono’ heeft een heel andere kleur, dan het griekse ‘eis’ dat ‘één’ betekent, of ‘aparchè’ , dat meestal met ‘eersteling’ vertaald wordt maar beter met ‘voorop/aangaande’vertaald kan worden. Het Gr. ‘monos’ heeft net als het Latijnse ‘privare’ (denk aan ‘privaat’) een betekenis die omschreven kan worden met ‘uitsluiten’ , ‘afzonderen’ en zelfs ‘beroven’. We kiezen hier voor ‘afzonderen’, c.q. ‘afzonderlijk’. In de LXX komt dit woord zelden voor, maar wel in 3 psalmen, b.v. in de bekende psalm 25:16: “. . . ja een eenling (SV: eenzaam) ik en een gebogene (SV: ellendig).
De LXX vertaalt: “. . . een afgezonderde (monogenès) en een behoftige (ptoochocs).
[24] Het Griekse phulassoo is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse SháMàR en daarom vertalen we dit Griekse woord ook zo. Het zelfst.naamwoord phulakè, dat hier staat is de vertaling van het Hebr. MiSh’MèRèT, dat gebruikt wordt voor ‘gevangenis’, maar in beide woorden ligt xde nadruk niet op het gevangen houden, maar op het ‘in bewaring’ houden (vgl. ons ‘huis van bewaring’’. En ‘bewaren’= ‘waar houden’.
[25] Het Griekse werkwoord ‘anangngelloo’ is in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het hebreeuwse NáGàD, dat het beste met ‘voorleggen’ kan worden vertaald. Het griekse werkwoord is echter een samenstelling van ‘angngelloo’ en ‘ana’. In het Grieks horen we dus het woord ‘boodschap’. We laten hier in de vertaling de Griekse concordantie dus los op grond van de keuze van de LXX, maar wijzen daar wel op in deze voetnoot.
[26] Wie dus maaien kan, dient te beseffen dat de arbeid door anderen gedaan is. Hier doelt Jezus op het gegeven, dat de Samaritaanse Torah-traditie, waar de Joden afstand van nemen, ten grondslag ligt aan de reactie van de Samaritaanse vrouw en van wie met haar mee komen. Maar dit geldt evengoed voor de Joodse mensen die Jezus volgen: daaraan ligt hun Torah-traditie ten grondslag. Met deze uitspraak plaatst Johannes de hele ecclesia op het voorbereidende werk dat door de Joodse diaspora-gemeenschappen overal is verricht. De maaier dient de zaaier in zijn dreugde te betrekken.
[27] = Bethesda is de gebruikelijke Griekse vorm en die naam betekent: huis van goede-gunst. De vorm die deze naam hier heeft is niet helemaal verklaarbaar.
[28] De woorden van vs 4 ontbreken in de meest betrouwbare handschriften, maar staan wel in meerdere latere handschriften en hebben via de Latijnse vertalingen, een vaste plaats in de tekst gekregen als vs 4. We voegen ze hier toe in cursief schrift.
[29] In de LXX is phileoo eveneens de vrijwel vaste vertaling van het Hebreeuwse AáHàB en dat betekent ‘beminnen’, maar soms zelfs ook voor N<ShàK is ‘kussen’. Deze lichamelijke kant heeft trouwens ook het griekse woord phileoo. Het hebreeuwse AáHàB wordt in de LXX en het NT verreweg de meeste keren vertaald door het griekse ‘agapaoo’. We kiezen hier voor ‘liefhebben’ om het verschil met het Griekse ‘agapaoo’te bewaren, maar onderstrepen ook hier dezelfde twee-eenheid van lichaam en ziel, die kenmerkend is voor het hebreeuwse AáHàB.
[30] Grieks: opsarion; dit woord komt in de LXX niet voor en in het NT behalve hier alleen nog in Joh.21:9 e.v..
Het gaat om klein visje dat als een lekkernij wordt beschouwd bij het eten van brood.
[31] Hier wordt verwezen naar Deut.18:18. Letterlij vertaald (zie BAND I) staat daar: “Een profeet ben-ik-aan’t-doen-opstaan voor-hen in-het-naderlijf-hunner zoals-jij; en-voorts-ben-ik-aan’t-geven inbrengen-mijner in-de-mond-zijner; en-voorts-is-hij-aan’t-inbrengen naar-hen enwel de-al-afheid-van~wat ik-aan’t-gebieden-ben-hen.” Mozes had hen immers het manna in de woestijn gegeven.
[32] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse tekst van Ps78:24 van de LXX(Ps.77:24). De Hebreeuwse tekst luidt letterlijk vertaald, zie BAND III.1): “en-koren-van de-helftenhemel: geeft-hij aan-hen.” De geschiedenis van de komtst van dit ‘manna’ staat in Ex.16:4-15.
[33] Hier verwijst Johannes naar Jesaja 54:13; daar staat volgens de LXX: “en alle de stichtzonen van jou beleerd van God”. De LXX volgt hier de hebreeuwe tekst op de voet. Wellicht verwijzen deze woorden ook naar de beroemde passage van Jeremia in hoofdstuk 31:31-34, Daar kondigt de profeet aan dat die-JHWH-van-Israël een nieuwe zuivergang (‘verbond’) zal afscheiden (‘sluiten’), die gekenmerkt wordt door dat “zij-al-af aan’t-volkènnen-zijn enwel-mij”. Ook het vertaalt de LXX (daar is het Jer.38:31-34) de Hebreeuwse tekst woord voor woord.
[34] Hier staat het Griekse werkwoord troogoo. Het komt in de LXX niet voor. In het NT gebruikt alleen de evangelist Johannes het in dit 6e hoofdstuk en nog in 13:18. Daar spreekt Jezus zijn leerlingen toe aan de maaltijd aan de vooravond van zijn lijden en sterven met deze woorden: Hij die mijn brood kluift, pakte op op mij zijn hiel, en hij citeert hier Psalm 41:10, maar in een vertaling die volledig afwijkt van die in de LXX. Door het gebruik van dit specifieke Griekse werkwoord ‘troogoo’ hier en daar worden deze uitspraken van Jezus door Johannes op elkaar betrokken. Zie verder bij Joh.13:18.
[35] Alleen hier in Johannes wordt het loofhuttenfeest met dit woord aangeduid. Ook de LXX gebruikt dit woord daarvoor, maar alleen in Deut.. Het Griekse woord bestaat uit skènè (tent – hier dus hut) en pègnumi ( = vast zetten).
[36] Grieks: parrèsia, meestal vertaald met ‘vrijmoedigheid’, maar dit Griekse woord is samengesteld uit ‘pas’(= alles) en ‘rèsia’ (= verwoording).
[37] Grieks diaspora. Dit woord is samengesteld uit ‘dia’(doorheen > uit) en ‘speiroo’, dat meestal met ‘zaaien’ wordt vertaald – en dat Nederlandse woord hangt samen met ‘zaad’! – en dan verstrooiien wordt. Maar zowel in het Grieks als in het Nederlands gaat het om een ‘kiem’ om ‘ontkiemen’ en ‘te kiem leggen’. Diaspora kan daarom evengoed met ‘uitzaaiing’ vertaald worden.Dit woord vinden we ook in de LXX in teksten waarin het in de Hebreeuwse teksten gaat over ‘verbrokkeling’ gaat (Latijn: dispergare).
[38] Deze woorden verwijzen naar II Sam.7:12, waar die-JHWH-van-Israël via de profeet Nathan David toezegt (letterlijk vertaald zie BAND II): “. . . . en-voorts-ben-ik-aan’t-doen-opstaan enwel~het-kiemsel-jouwer laat-achter-jou. En deze belofte wordt in vs 16 aldus besloten: “en-aan’t-betrouwbaar-zijn-is het-huis-jouwer en-het-koningschap-jouwer”. In de vertaling in de Griekse LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt, horen we dan het woord ‘sperma’ als vertaling van het Hebreeuwse ‘ZèRàNg’. Zoals David zelf een gezalfde (een MàShiàCh, een christos) is, is dat ook zijn kiemsel, eerst Salomo maar tot de gezalfde toe, wiens koningschap
door alle naties wordt erkend. Ook wordt verwezen naar de beroemde woorden uit Micha 5:1-3. Hier volgt de letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II): “en-jij BéT~LèChèM AèPh’RáTáH: onbeduidend om-te-geschieden bij-de-kuddemannen-van JeHuWDáH, vandaan-van-jou voor-mij trekt-hij-uit,om-te-geschieden (als)vore-steller in JieSs’RáAéL; en-het-uittrekken-van-hem(is) vandaanvan-oostenvroeg vandaan-van de dagen-van de-wereldtijd. . . . . en-hij-blijft-staande: en-hij-weidt(hen) met-de-sterkte-van die-JHWH-van-Israël, . . . en-zij-zijn-aan’t-zitten ja~nu is-hij-groot-aan’t-zijn tot-de-randen-van~het-land”.De Griekse vertaling van de profeet Micha in de LXX vertoont meerdere verschillen met de Hebreeuwse tekst, vooral door de toevoegingen. Wel staan daar de woorden “vandaan van Bethlehem komt hij”.
[39] De passage vanaf Joh.7:53 tot 8:11 ontbreekt in de meest gezaghebbende Griekse handschriften, maar komt wel voor in vele andere minder gezaghebbende en wordt ook in de geschriften van meerdere kerkvaders geciteerd. Ook in de oudste handschriften van de Latijnse Vulgata is deze passage reeds te vinden. Het is waarschijnlijk een authentieke verhaal aangaande Jezus, die vanuit de mondelinge overlevering later hier aan het evangelie van Johannes is toegevoegd. Dat het opschrift stellen van het NT en vooral van de evangeliën een gecompliceerd proces is geweest, wordt aan zo’n voorbeeld duidelijk. Pas veel later (eeuwen later) hebben concilies een definitieve tekst geautoriseerd. Nauwkeurig onderzoek naar de onstaansgeschiedenis van de Nieuw Testamentische geschriften brengt ons in het messiaanse tijdvak, de historische periode tussen 300 v.Chr. en 150 na Chr., die daarmee het centrale tijdvak van de wereldgeschiedenis is geworden. Wie deze teksten wil verstaan, omdat hij of zij ze voor zijn leven van beslissende betekenis acht, zal alle moeite doen, om zo dicht mogelijk bij dit tijdvak te komen, bij zijn religieuze en culturele werkelijkheid en daarbij alle moderne onderzoeksmethoden aanwenden.
[40] Het Nederlandse varen hier in de oude betekenis van ‘heengaan’, vergelijk: waarheen vaart gij?.
[41] Dit Griekse woord komt alleen hier in Joh.18:6 voor, in de LXX komt het maar 1x voor.
[42] Deze passage sluit direct aan bij een aantak profetsiche teksten: Ez.37:24, 34:23; Micha 2:12.
[43] Het herinwijdingsfeest van de tempel, dat eind december valt. Het wordt ook wel ‘lichtfeest’ genoemd, omdat er veel kaarsen worden aangestoken o.a. de menorah, de grote kandelaar.
[44] Met deze woorden citeert Jezus psalm 82:6, conform de Griekse tekst van de LXX, die de Hebreeuwse tekst woordelijk volgt. In de Rabbijnse literatuur wordt deze psalm op het volk Israël betrokken: zij termidden van de volken “kinderen van de allerhoogste en goden”. Zo was Mozes ‘god’voor de farao van Egypte. (Zie Strack Billerbeck bij dit vers).
[45] Het hebreeuwse woord is afgeleid van een werkwoord dat ‘veel zijn’betekent. Een RàB (rebbe, rabbijn) betekent dus: iemand die veel is, d.w.z. die meer is dan een andere, vgl het Nederlandse ‘meerdere’: veelaar.
[46] De klassieke betekenis van dit Griekse woord is ‘neerliggen’, in die betekenis is het in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebreeuwse SháKàB, dat eveneens ‘(neer-)liggen’ betekent. In de LXX krijgt het nooit de overdrachtelijke betekenis ‘inslapen’, terwijl die betekenis wel in het koinè-Grieks. In het NT krijgt het Griekse werkwoord ‘koimaoo’ juist die betekenis, waar de klassieke betekenis niet voorkomt.
[47] Dit Griekse woord hangt samen met het werkwoord mimnèiskoo, dat meestal met ‘herinneren’ wordt vertaald, maar dat wij in het NT met ‘indachtig zijn’, ‘gedenken’ vertalen. Het is in de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse ZáKàR, dat we in TeNaKh met ‘aanhaken bij’ vertalen, omdat in het Hebreeuws geen sprake is van een vorm van denken, maar een vorm handelen. Vanwege de frequentie waarmee in het Griekse NT de stam MN (= ‘men’, die in het Latijn overeenkomt met de stam ‘mer’of ‘mor’, die herkennen in ‘memorie’) voorkomt, laten we de Griekse concordantie horen. Daarom vertalen we hier met ‘gedachtenisplaats’
[48] Dit Hebreeuwse woord betekent letterlijk: wat later er achter aan komt. Het is dus zeker geen superlatief. Dat begrip kent het Hebreeuws niet evenmin als de comparatief. ‘Later’ moet hier dan ook niet in de cpmparatieve zin verstaan worden. Het klinkt net zo als het woord ‘beter’in het Nederlands. Het is daarom zeer de vraag of het Griekse woord eschatos in de taal van het NT niet verkeerd verstaan wordt als het de betekenis van het absoluut laatste krijgt, zoals we het kennen in het begrip eschatologisch. Vanuit het Hebreeuws dient het verstaan te worden als het ‘latere’
[49] Achter het Griekse woord staat het Hebreeuwse werkwoord MuWT en dat betekent eerder ‘een gestorvene zijn’ dan ‘sterven’. Anders gezegd: het gaat om iemand die ‘gestorven heeft’; het actieve karakter van dit werkwoord, is onze taal en cultuur vrijwel onopgemerkt. Wie dat verdisconteert, hoort ook de volgende uitspraak van Jezus anders.
[50] Het Griekse woord teleutaoo wordt in de LXX meestal gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse MuWT, net als het Griekse apotithèiskoo. We vermijden hier echter de vertaling sterven. Het Griekse kernwoord, dat we hier horen, nl. telos, dat einde betekent, maar in het NT dezelfde strekking heeft als het hebreeuwse KåL = al-af, vervangen we hier door het Nederlandse ‘overlijden’.
[51] Grieks soudarion; het is een leenwoord uit het Latijn: sudarium, afgeleid van sudo = zweten. Hewt komt ook voor in Joh.20:7 en Lc.19:20.
[52] Grieks sunedrion. In de LXX wordt het gebruikt als vertaling van 4 Hebr. woorden, die of vergadering of vergaderplaats betekenen. In het NT duidt het overal de vergadering of vergaderplaats van priesters en schriftgeleerden aan, het leidinggevend orgaan van de Judese gemeenschap. Het woord ‘sanhedrin’ is de Aramese verbastering van dit Griekse woord. Dat woord betekent letterlijk ‘samenzitting’. In deze vertaling kiezen we voor het woord ‘sanhedrin’.
[53] Dit Griekse woord, baion komt alleen hier maar voor. Het is een leenwoord uit het Koptisch.
[54] Dit Hebreeuwse woord betekent: bevrijd toch. Het is de Hebreeuwse pendant voor de Griekse uitroep ‘eleison’.
[55] Hier wordt psalm 118: 25 geciteerd uit de LXX (psam 117 vs 26a), die de hebreeuwse tekst op de voet volgt.
[56] Deze woorden komen letterlijk uit een Griekse vertaling van Zach.9:9, maar niet die in de LXX. De Letterl;ijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “kijk hier de-koning-jouwer, hij-is-aan’t-komen voor-jou, een rechtvaardige en-een-bevrijdende (is)hij; een-gebogene en-op-rijdend op-een-ezel en-op-een-veulen stichtjong-van ezelinnen.
[57] Deze woorden verwijzen naar: Psalm 110:4, waar van ‘de priester naar de wijze van Melchizedek’ wereldlang geschiedt. Deze figuur wordt in de rabbijnse teksten gelijk gesteld met de Messias; ook naar Jes.9:6, waar van ‘de zoon van David’ gezegd wordt dat zijn heerschappij zonder einde zal zijn.
[58] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX van Jes.53:1. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: wie? vertrouwt op-het-hoorgerucht-onzer; en de-arm-van die-JHWH=-van-Israël over~wie? wordt-die-ontmanteld.”
[59] Hier wordt verwezen naar wt Jesaja in hoofdstuk 6:9 zegt en Jes.6:10 wordt geciteerd, maar niet letterlijk volgens de vertaling daarvan in de LXX. De letterlijke vertaling van deze verzen uit de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND II) alsvolgt: “En-voorts-zegt-hij ga en-voorts-ben-jij-aan’t-zeggen aan-het-genotenvolk (nl.)dit; hoort horende en-niet~zijn-jullie-aan’t-onderscheiden, en-zoet ziende en-niet~zijn-jullie-aan’tvolkènnen. Doe-olie-vet-zijn het-hart-van het-genotenvolk (nl) dit, en-doe-de-oren-zijner zwaar-zijn en-de-wel-ogen-zijner plak(ze)-dicht; afwendend-dat~het-aan’t-zien-is met-de-wel-ogen-zijner en-met-de-oren-zijner aan’t-horen-is; en-het-hart-zijner aan’t-onderscheiden-is en-het-voorts-aan’t-omkeren-is en-voorts-herstel-aan’t-brengen-is~voor-hem.” In de Hebreeuwse tekst staan het laatste werkwoord in dezelfde vervoeging als de voorgaande en in de derde persoon. In de Griekse tekst staat het laatste werkwoord in het futurum en in de eerste persoon (net zoals bij Johannes); samen met de komma achter ‘omkeren’, dat in de Griekse tekst het laatste werkwoord is dat nog in de coniunctief (aanvoegende wijs) staat, kan dat erop wijzen, dat de vertalers van de LXX die laatste woorden als een toekomstige belofte hebben gelezen van God.
[60] Hier staat het Griekse werkwoord paradidoomi, dat vrijwel overal elders met ‘overleveren’ wordt vertaald. Het is tendentiues om het hier anders te vertalen, zeker niet met ‘verradsen’, zoals in de vertaaltraditie gebruikelijk is, hoewel ook de Latijnse vertaling dat niet doet, en ook niet met ‘uitleveren’ zoals in nieuwere vertalingen gebeurt. Onmiskenbaar wordt ieder evangelie duidelijk, dat deze overlevering NIET het initiatief van die-JHWH-van-Israël is, die Jezus zijn omvamende noemt. Zo geschiedt Gods wil niet, het is geen daad van liefde. Die wil geschiedt niettemin, maar daarin dat Jezus zijn messiaanse opdracht volgens de geboden volbrengt, door lief te hebben, te beminnen – al-af!.
[61] Door huisbedienden c.q. slaven gebruikt.
[62] Hier wordt Psalm 41:10 geciteerd, maar in een vertaling die volledig afwijkt van die in de LXX. Zie ook voetnoot 34 bij Joh.6:54-58. De letterlijke vertaling van de volledige Hebreeuwse tekst van dit psalmvers (zie BAND III.1) luidt: “ook de-menselijke-van de-vrede-mijner terwijl ik mij-veilig-weet-bij-hem etende het-brood-mijner; maakt-groot op-tegen-mij de-kwetshiel.”
[63] Hier (en in vergelijkbare teksten) is gekozen voor het Nederlandse ‘als’, omdat in het Grieks het woordje ‘è’ = ‘dan’ in deze constructies niet behoeft te staan en hier niet staat. Wat in het Nederlands bij het woord ‘meer’ wel kan: b.v. meer liefde i.p.v. meer dan liefde, kan in het Grieks ook met andere bijvoeglijke naamwoorden, zoals ‘groot’.
[64] Meestal wordt dit Hebreeuwse werkwoord in de LXX en het NT vertaald met het Griekse ‘agapaoo’; bneide woorden vertalen we met ‘beminnen’. Daarom vertalen phileoo in het NT met ‘lief hebben’ .
[65] Dit Hebreeuwese werkwoord vertalen we in TeNàK met ‘aanhaken bij’, om de Griekse concordantie van de stam MN ook in het Nederlands hoorbaar te maken, vertalen we in het NT met ‘gedenken’, of, zoals hier met ‘indachtig zijn’.
[66] Mogelijk is dit Griekse woord hier bij Johannes de weergave van het Hebr. SháMàR, dat meestal in het NT, zoals in de LXX, met het Gr. ‘phulassoo’wordt vertaald. Deze beide woorden vertalen we met ‘waar houden’.
[67] Deze Griekse woorden staan net zo aan het slot van Ps.35:19 in e Griekse vertaling van dit ver in de LXX; Ps.34:19, al zijn het daar de eerste woorden van de twee de versheft en niet de laatste zoals in de hebreeuwse tekst. Het is van een aan David toegeschreven klacht over een bespot en afgwesen mens. Dezelfde woorden staan ook aan het einde van de eerste vershelft van Ps.69:5, in de LXX Ps.68:5.
[68] Dit Hebreeuwse werkwoord vertalen we in TeNaKh met ‘baren’. Maar baren dient dan veel ruimer te worden opgevat dan bij ons nu gebruikelijk is. ‘Baren’is ‘uitdragen’. Het daarvan afgeleide zelfst.naamwoord ToLeDóWT, dat letterlijk ‘baringen’ betekent, wordt reeds in de LXX dikwijls met ‘Genesis’ (= geschiedenis) vertaald. Overigens is in dit woord de stam GN herkenbaar, die we ook kennen uit ‘genos’ en in het Nederlandse ‘gen’. Er is dus meer overeenkomst tussen het Griekse en het Hebreeuwse woord, dan wij in het Nederlands horen. Omdat de Griekse stam GN ook in zoveel andere woorden doorklinkt (b.v. in giGNomai dat vaak ,met vormen van ons woord ‘zijn’ vertaald wordt, maar even vaak met met ‘geschieden’.) , bewaren we in het NT de Griekse concordantie, door overal deze stam met (vormen van)‘geschieden’ te vertalen.
[69] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘aanhaken bij’; in het NT bewaren we de Griekse concordantie van de veel voorkomende woordstam MN. De betekenis van het Griekse woord hier wordt bepaald door die van het Hebreeuwse werkwoord.
[70] De Griekse werkwoordsvorm is hier passief vertaald om de woordvolgorde aan te kunnen houden en de betekenis duidelijk te houden.
[71] Grieks ‘sungngenos’ = letterlijk: samen in geschiedenis gekomene
[72] Bij de vertaling moet altijd bedacht worden, dat Jezus geen Grieks sprak, maar Aramees. In welke taal hebben Jezus en Pilatus – volgens Johannes! – met elkaar gesproken? We weten het niet. Was er een tolk bij? Sprak Pilatus inmiddels een mondje Aramees? Hoe dat ook zij, Het Griekse woord ‘alètheia’ is hier zoals elders bij Johannes en bij de andere evangelisten de weergave van een Aramees woord, dat is afgeleid van een woordstam, nl. AáMàN, die net als in het Hebreeuws de begruppen ‘trouw’, ‘betrouwbaarheid’ en ‘oprechthied’aanduidt. In de mij ter beschikking staande terugvertalingen van het Griekse NT in het (bijbelse) Hebreeuws wordt dan ook altijd gekozen voor het Hebreeuwse AèMèT en dat betekent zeker niet ‘waarheid’in de klassiek Griekse betekenis! Maar misschien kreeg Pilatus, via een tolk, het Griekse ‘alètheia’ aangereikt en benatwoordde hij Jezus met dit begrip. Ze zullen elkaar volledig hebben misverstaan en dta blijkt eigenlijk uit het gehele gesprek. De bron van dit gesprek is niet meer achterhaalbaar. Het is een verhaal en geen verslag! En dit verhaal vertelt hoe groot de kloof is tussen deze Joodse Rabbi Jezus en de Romeinse functionaris Pilatus. En dan is er ook nog de intern Joodse controverse tussen Jezus enerzijds en de Farizeeërs, de Priesters en schriftgeleerden anderzijds.
Voor de Joodse Rabbi ging – en gaat – het om ‘waarachtigheid’, betrouwbaarheid, om trouw, om ethiek dus! Dat zijn voor machthebbers, politici en functionarissen manipuleerbare begrippen. Ook met die Griekse waarheid nemen zij het niet zo nauw. Koningschap is hun ogen niet gebouwd op waarachtigheid, maar op macht.
[73] Griekse ‘Chaire”: de dagelijkse groet in het Griekse, zoals ‘ShaLoM’ (= vrede)dat is in het Hebreeuws en ‘ave’(= gegroet) in het Latijn.
[74] Of: van Caesar, want ons woord ‘keizer’ is een verbastering van de naam Caesar en Caesar Augustus was de officiële naam van keizer Augustus, de opvolger van Julius Caesar.
[75] De letterlijke vertaling van het Grieks luidt “spreidsteen”
[76] Een Aramees woord, dat ‘hoge plaats’betekent.
[77] Zie voetnoot nr 74.
[78] Golgotha is de vergrieksing van het Aramese GuWLGuWLtáA, in het Hebreeuws: GuWLGoLèT, dat algemeen met ‘schedel’wordt vertaald, maar letterlijk ‘(hoofd)wentel’ (vgl. (hoofd-)ronding) betekent.
[79] = Latijn.
[80] = Grieks.
[81] Hier citeert Johannes Ps.22:19, letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX (Ps.21:19). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II.1) luidt: Zijn-aan’t-vereffenen het-kostuum-mijner voor-zichzelf; en-op-het-kleed-mijner: zijn-zij-aan’t-doen-bvallen een-lotssteen.”
[82] De oude Latijnse vertaling leest hier: “en heeft met een lans (lancea) zijn zijde geopend” en heeft dus in het Grieks enauxen zien staan. In deze bewoordingen is dit vers meestal in de Latijnse )liturgische teksten terecht gekomen, b.v. in de bekende tekst van de improperabilia dei, de verwijten gods, die op Goede Vrijdag klinken.
[83] Woorden van gelijke strekking vinden we op zeker drie plaatsen i TeNaKh: Ex.12:46, waar de L:XX vertaling vrijwel dezelfde woorden heeft; de letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I.1): en een harde-bot zijn jullie-niet-aan’t-breken-daarbij” Het gaat hier om het geslachte Pesach(lam). Eerst al door het tijdstip van de kruisiging, nl. op de dag waarop de Joodse gemeenschap het paaslam slacht, de voorbereiding op wat er die avond gebeurt als dit paaslam gegeten wordt. Bij Mat., Marc. En Luc. Valt die voorbereidingsdag op donderdag en daarom kunnen zij vertellen, dat Jezus’ leerlingen het paaschamaal gereed maken, waarop de instelling van het avondmaal plaats vond. Dat kan Johannes dus niet vertellen. Ook door het detail in Johannes zijn versie over het niet gebroken worden van Jezus beenderen, bevestigt Johannes de verbinding tussen Jezus’s dood aan het kruis en de slachting van het Paaslam. Ook in de brief aan de Hebreeën wordt van deze gang van zaken uitgegaan. Ook in Num.9:12 vinden we dezelfde woorden en ook dan staan die in het verhaal over de viering van het Paascha in de woestijn. Maar ook in Ps.34:21, en daar wordt bezongen hoe die-JHWH-van-Israël zorg draagt voor het heil van de rechtvaardige, die onrecht en pijn lijdt. Johannes legt hier langs deze weg de verbinding met het thema van de knecht des Heren die het lijden op zich neemt.
[84] Hier wordt Zach.12:9 geciteerd, maar in een vertaling die afwijkt van de LXX, maar wel gevonden wordt in twee latere gedeeltelijk bewaard geblven vertalingen van het OT in het Grieks, nl. die vaneen zekere Aquila en en zekere Theodotion.. De LXX heeft als weergave van het hebreeuwse DáQàR (= doorboren) het grtiuekse katorcheoo, dat ‘verguizen’ betekent.
[85] In de LXX komt dit Griekse woord maar 2 keer voior, nl. in Gen.50:2 waae verteld wordt over de balseming van Jakob. Of het lichaam (sooma) van Jezus gebalsemd is , is is echter zeer de vraag. De letterlijke betekenis van het Griekse werkwoord is ‘graf leggen’. Ook om de Griekse concordantie te bewaren, kiezen hier voor graaf leggen. Temeer daar het Hebreeuwse woord QèBhèR, dat graf betekent, i de LXX , behalve soms met ‘mnèmeion’(= letterlijk: gedachtenisplaats) meestal met taphos wordt vertaald en dat woord is de kern van het hier gebruikte werkwoord ‘entaphiazoo’.
[86] Zie vorige voetnoot. We kiezen hier voor het bewaren van de Griekse concordantie.
[87] = hij die door Jezus bemind wordt.
[88] Zie de voetnoot bij Joh.6:9
[89] of: zich tevoorschijn bracht
[90] Gebruikelijke vertaling is: ‘meer dan deze’, maar het Griekse woordje voor ‘dan’ nl. ‘è’ staat er niet en er is verschil in het Grieks wanneer dit woordje wel of niet volgt op een comparatief. Het is het verschil tussen ‘meer dan brood’ en ‘meer van(aan) brood’. ‘Deze’ behoeft geen betrekkking te hebben op de andere leerlingen en heeft daar waarschijnlijk ook geen betrekking op, het gaat om om deze dingen ( de dingen niet nu gebeurd zijn); dan is de betekenis: meer dan om deze dingen.