Johannes

Volgens Johannes          

    1        k-0

1.1.IN het vooraangaande*     *Gr.archè=Hebr.RéAShieJT=eerst

geschiedde de inbreng[1]   

en de inbreng geschiedde bij god en (als)god  zie Gen.1:1

geschiedde de inbreng.

2.Deze geschiedde in het vooraangaande bij god.

3.Alles: door hem geschiedde’t;

en zonder hem geschiedde niet één die geschied is.

4.In hem leven geschiedde er; en  het leven geschiedde  

als het licht van de mensen.

5.En het licht: in de duisternis schijnt’t en de duisternis:

dit niet neemt hij af.

    2

6.Er geschiedde een mens, afgezonden van de kant van god.

De naam zijner Johannes.

7.Deze kwam ter getuigenis[2] , opdat hij zou getuigen omtrent

het licht, opdat allen vertrouwen zouden hebben door hem.

8.Niet geschiedde deze (als) het licht,

maar opdat hij zou getuigen omtrent het licht.

9.Hij geschiedde (als)het waarachtige licht dat verlicht

alle mens, komende naar de ordentelijkheid[3].

10.In de ordentelijkheid geschiedde hij, 

en de ordentelijkheid geschiedde door hem

en de ordentelijkheid volkènt* hem niet. * = het Hebr. JáDàNg 

11.Tot het eigene kwam hij

en de eigenen namen hem niet aan.

12.Zovelen echter hem aannamen,

gegeven heeft hij hen bevoegdheid 

(als)borelingen van god te geschieden,

hen die vertrouwen op zijn naam.

13.zij die niet uit bloed en niet uit de wil van vlees

en niet uit de wil van een man maar uit god

aan’t geschieden werden gebracht.

14.En de inbreng geschiedde (als)vlees

en heeft tent-gewoond bij ons,

en wij hebben aanschouwd zijn dunkzwaarte[4],

een dunkzwaarte als van de afgezonderd te geschieden 

gekomene* van de kant van de omvamende[5], Gr.monogenès, zie bij 

vervuld van goede-gunst en van waarachtigheid[6].   Joh.3:18

15.Johannes getuigt omtrent hem

en heeft geschreeuwd, zeggende: 

deze geschiedde, van wie ik sprak: 

de achter mij aan komende

is voor mij aan geschied,

omdat hij eerder dan ik geschiedde,

16.dat uit de vervuldheid van hem wij allen ontvingen,

ook goede-gunst voor goede-gunst;

17.dat de uitleg* door Mozes werd gegeven, = Hebr. TóWRáH = uitleg

de goede-gunst en de waarachtigheid

door Jezus Christus geschiedden.

                                        3    

18 God heeft niemand gezien ooit;

de afgezonderd te geschieden gekomen god[7],

die geschiedt in de boezem van de omvamende,

deze heeft ’t uiteen gezet[8].

19.En dit getuigenis van Johannes geschiedde,

toen afgezonden hadden naar hem toe

de Judeeërs uit Jeruzalem priesters en Levieten,

opdat zij hem zouden vragen: jij, (als) wie geschied jij?

20.en gelijkgevend sprak hij en niet negeerde hij ‘t,

en gelijkgevend sprak hij (dit)[9]

ik,  niet geschied ik (als) de Christus;

en zij vroegen hem: wie dan? (als) Elia geschied jij?

   JOH 1

En hij zei: (zo)geschied ik niet;

(als) de  profeet geschied jij?

En hij boog zich naar hen toe*[10]: nee. *=Hebr. NgáNáH=zich toebuigen

22.Zij spraken nu tot hem:

als wie geschied jij? Opdat wij bescheid geven

aan wie ons gestuurd hebben;

wat zeg jij  omtrent jou zelf?

23.Hij sprak: ik (ben) de stem van een 

uitroepende[11] in de inbrengleegte

maakt rechtuit de neemweg van de 

machtiger[12], zoals gesproken heeft 

Jesaja de profeet.

24.En afgezonden waren

vandaan van de farzieeërs,

25.en zij vroegen hem en spraken tot hem:

waarom dan dompel jij 

als jij niet geschiedt (als) de christus* *=Hebr, MàShiàCh=gezalfde

en niet Elia en niet de profeet?

26. Naar hen toe boog zich Johannes zeggend:

ik dompel in water;

temidden van jullie staat hij

die jullie niet volkènnen,

27.de achter mij aan komende,

die ik niet waardig geschied,

opdat ik los zou maken van hem

de riem van de schoen.

28 Deze (dingen) geschiedden

in Bethanië over(-gestoken)[13]

de Jordaan, waar Johannes geschiedde

dompelende.

                                       4

29.De volgende morgen kijkt hij op

Jezus  die naar hem komt en hij zegt:

zie het lam van God, 

hoog heen dragende

de verwaarding van de ordentelijkheid*. *Gr.kosmos

30. Deze geschiedt

over wie ik sprak: achter mij aan 

komt een man die voor mij aan geschied is,

omdat hij eerder dan ik geschiedde.

    JOH 1

31. En ik niet volkènnende hem,

maar opdat hij tevoorschijn 

gebracht werd voor Israël,

daartoe kwam ik in water

dompelend.

32.En Johannes getuigde zeggende

dit: ik heb geschouwd de beluchter* * Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

omlaag tredend als een duif

vandaan van de hemel

en hij bleef op hem.

33.En ik niet volkènnende hem,

maar de mij gestuurd hebbende

om te dompelen in water,

hij sprak tot mij:

op wie jij ziet de beluchter,

neergetreden en gebleven op hem,

deze geschiedt als de dompelende

in heilige beluchting.

34.En ik heb gezien en getuigd,

dat deze geschiedt (als) de stichtzoon van God.

                                        5

35.De volgende morgen weer

stond Johannes en uit zijn leerlingen twee,

36.en opkijkend naar Jezus die rond schreedt,

zegt hij: zie het lam van God. 

37.Entoen hoorden de twee leerlingen

van hem praten en zij volgden Jezus.

38.Maar Jezus omkerend 

en beschouwend hen die volgen

zegt hij hun: wat zoeken jullie?

Maar zij spraken tot hem: rabbi

(wat vertolkt gezegd wordt leraar)

waar verblijf jij?

39.Hij zegt: komt en ziet.

Zij kwamen en zagen waar hij verblijft,

En aan zijn kant bleven zij die dag;

Ongeveer de tiende ure geschiedde.

40.Andreas, de broederverwant

van Simon Petrus, geschiedde 

(als) één van de twee

die ’t hoorden van de kant van Johannes

en hem volgden.

41.Deze vindt eerst de eigen broederverwant

Simon en zegt hem: wij hebben gevonden

de messias (dat wordt vertolkt als gezalfde*) *Gr.christos = Hebr.MaShiàCh

42.Hij voerde hem naar Jezus.

Bekijkend hem sprak Jezus:    

Jij geschiedt (als) Simon stichtzoon van

 

    JOH 1

Johannes[14], jij zult geroepen worden (met)

KèPhas* -wat vertolkt wordt met Petros-. *Gr.petros = Aram.KéPháA =Hebr.KéPh 

                                      6   [=rotssteen.

43.De  volgende morgen wilde Jezus

wegkomen naar Galilea en hij vindt

Philippus. En dan zegt hem Jezus:

Volg mij.

44.Maar Philippus geschiedde

vandaan van Bethsaida uit de stad van

Andreas en Petrus.

45.Philippus vindt Nathanaèl en zegt hem:

Hem over wie geschreven heeft Mozes 

In de wetsuitlegging* en de profeten *Gr.nomos = Hebr. TóWRáH  

hebben wij gevonden: Jezus

stichtzoon van Joseph vandaan van Nazareth.

46. En tot hem sprak Nathaèl:

uit Nazareth heeft de kracht iets goeds

te geschieden? Zegt hem Philippus:

kom en zie.

47.Jezus zag Nathaèl komende naar hem

en zegt omtrent hem:

zie waarachtig een Israëliet in wie

bedrog niet geschiedt.

48.Zegt hem Nathaèl: waarvandaan

volkèn jij mij?

Jezus boog zich toe en sprak tot hem:

vóór Philippus jou aanstemde,

geschiedend onder de vijgenboom,

zag ik jou.

49.Toe boog zich naar hem Nathanaèl:

rabbi jij geschiedt (als) de stichtzoon van 

God, jij geschiedt (als) koning van Israel.

50.Toe boog zich Jezus en sprak tot hem:

omdat ik sprak tot jou, dat ik zag jou

onderaan de vijgenboom, vertrouw jij?

Grotere van deze dingen zul jij zien.

51.En hij zegt hem: op trouwe, op trouwe* * Gr.amèn = Hebr. AáMéN 

ik zeg jullie: jullie zullen zien de hemel

geopend en de werkboden van God

omlaag tredend en omhoog tredend

op de stichtzoon van de mens.

                                    7

2.1.En op de derde dag geschiedde er       k-2

een huwelijk in Kana van Galilea; 

en de moeder van Jezus geschiedde daar.

    JOH 2

2.Maar geroepen werden ook Jezus en

zijn leerlingen naar het huwelijk.

3.En als de wijn op het laatst raakt,

zegt de moeder van Jezus tegen hem:

wijn hebben ze niet.

4.En Jezus zegt haar: wat aan mij en aan jou?

Nog niet gekomen is mijn ure.

5.Zegt zijn moeder de heerdienaren:

wat hij jullie ook zegt, maakt’t.

6.Er geschiedden daar stenen watervaten

zes volgens het gereinig van de Joden(Judeeërs)

liggende, bestrijkende omgeveer twee of drie

metreten.

7.Jezus zegt hen: laadt de watervaten met water.

En zij laadden hen  tot boven aan toe.

8.En hij zegt hen: schept uit nu en draag’t aan

voor wie feestzaalleider[15].

9.En zij droegen’t aan, zodat de feestzaalleider

proefde het water dat wijn geworden was;

en hij volkènde niet waarvan hij geschiedt,

maar de heerdienaren volkènden’t,

die uitgeschept hadden het water,

de feestzaalleider be-stemt de bruidegom

en hij zegt hem:

10.alle menselijke stelt eerst 

de ideale wijn op, en wanneer  zij roesdronken

zijn de mindere: jij hebt behoed de ideale wijn

tot nu.

11.Dit vooraangaande van de kentekenen

maakte Jezus in Kana van Galilea

en hij bracht te voorschijn zijn dunkzwaarte

en zijn leerlingen vertrouwen in hem.

                                                8

12.Hierna trad neer*  naar Kapharnaum hij Gr.katabainein=Hebr.JáRàD=

en zijn moeder en zijn broederverwanten    [afdalen

en zijn leerlingen en daar bleven zij vele dagen.

13.lijfna* geschiedde het pesach van de Joden * Gr.eggus=Hebr. QáRóWB k-2

(Judeeërs)en Jezus trad omhoog* naar Gr.anabainoo=Hebr.NgáLáH =

Jeruzalem.    [opgaan

14.En hij vond in de tempel de runder- en  Joh.2:14-16: zie Mt.21:22 e.v.

schapen- en duivenverkopers en   Mc.11:15-17, Lc.19:45 e.v.

de kleingeldmakers neergezeten.

15. En gemaakt hebbend een  gesel van 

biezenstengels wierp hij allen uit

uit de tempel, ook de schapen en de

runderen, en van de wisselaars 

stortte hij uit het kleingeld en de tafels

    JOH 2

draaide hij om;

16.en tot de duivenverkopers sprak hij:

draagt deze hoog heen hiervandaan,

maakt niet het huis van de mij omvamende

tot een huis van koophandel.

17.Zijn leerlingen werden indachtig,

dat geschreven is: 

de ijver voor zijn huis vereet mij*[16] cit.zie ps.69:10 volgens de LXX 

18. De Joden (Judeeërs) nu bogen zich toe

en spraken tot hem: welk kenteken toon jij, 

dat jij deze dingen maakt?

19.Jezus boog zich toe en sprak  tot hen:

maakt alles los van dit tehuis*    *Gr.naos = Hebr. HéJKáL = tehuis

en in drie dagen doe ik hem opstaan.

20. De Joden(Judeeërs) nu spraken:

in zes en veertig jaren werd huisgebouwd

dit  tehuis, en jij zult in drie dagen

doen opstaan hem?

21.Maar gene sprak omtrent het tehuis

van zijn lichamelijkheid[17].

22.Toen hij nu was opgestaan*[18] vandaan van  *Gr.egeiro=Hebr.QuWM

de  lijfdoden*[19] , werden zijn leerlingen   *Gr.nekros 

indachtig, dat hij dit gezegd had,

en zij vertrouwden de schrift en de inbreng*  *Gr. logos = (hier) Hebr. DáBáR

die Jezus gesproken had.

                                        9

23.Toen hij dan geschiedde in Jeruzalem

op pesach op het feest*, vertrouwden velen  *Gr. eortè = Hebr. HàG

op zijn naam, beschouwende van hem       

de kentekenen, die hij maakt.

24.Maar hij Jezus vertrouwde zichzelf

 

 

           JOH 2,3

niet aan hen, doordat hij allen

volkènde, en omdat hij geen behoefte had,

dat iemand getuigde omtrent de menselijke;

want zelf volkènde hij wat geschiedde

in de menselijke.

                                       10

3.1.Er geschiedde dan een menselijke       k-3

vandaan van de Farizeeën, Nicodemus

de naam zijner, een vooraangaande van de

Joden(Judeeërs).

2.Hij kwam naar hem toe ’s nachts

en sprak tot hem:

Rabbi, wij volkènnen, dat jij

vandaan van God gekomen bent 

(als)leraar; niemand heeft immers de kracht

om de kentekenen te maken die hij maakt,

indien niet God zou geschieden samen met hem.

3.En Jezus boog zich toe en sprak tot hem:

op trouwe, op trouwe* ik zeg je:     *Gr. amèn = Hebr.AáMéN =

indien iemand niet in de geschiedenis gebracht    [op trouwe.

wordt van boven vandaan[20], heeft hij niet

de kracht om te zien het koningschap[21] van God.

4.Nicodemus zegt tegen hem:

hoe heeft een menselijke de kracht

om in de geschiedenis gebracht te worden

terwijl hij als grijsaard* geschiedt?    *Gr.geroon, niet in LXX

niet heeft hij (toch) de kracht in de buik

van zijn moeder voor de tweede keer

binnen te komen en in de geschiedenis

gebracht te worden?

5.Jezus boog zich toe:

op trouwe, op trouwe ik zeg jou,

indien iemand niet in de geschiedenis

gebracht wordt vandaan van water 

en beluchting(er), niet heeft hij de kracht

binnen te komen in het koningschap

van God.

           JOH 3

Wat de geschiedenis ingekomen is

vandaan van vlees, geschiedt (als) vlees,

en wat de geschiedenis in gekomen is

vandaan van beluchting geschiedt 

als beluchting.

7.Verwonder je (toch)  niet,

dat ik tot jou sprak: het is noodzakelijk

om de geschiedenis in gebracht te worden

van boven af.

8.Waar de beluchting(-er) wil,

belucht* hij  en zijn stem hoor je,    Gr.pneoo : vgl. pneuma

maar je volkènt niet waarvandaan hij komt

en waarheen hij opvaart:

zo geschiedt al wie in de geschiedenis 

gebracht is vandaan van de beluchting(-er).

9.Nicodemus boog zich toe en sprak tot hem:

hoe hebben deze dingen de kracht

om te geschieden?

10.Jezus boog zich toe en sprak tot hem:

jij geschiedt (als)leraar van Israël en

deze dingen onderken jij niet?

11.Op trouwe, op trouwe ik zeg jou,

dat wij wat wij volkènnen bepraten

en wat wij gezien hebben betuigen,

en het getuigenis van ons nemen jullie niet aan.

12.Als ik over de dingen op het land

spreek tot jullie en jullie vertrouwen niet,

hoe als ik zou spreken tot jullie

over de dingen in de hemel. Vertrouwen jullie?

13.Niemand is omhoog getreden

naar de hemel, tenzij hij die van de hemel vandaan

is neer getreden, de stichtzoon van de mens.

14.En zoals Mozes omhoog bracht het waargedrocht[22]

in de inbrengleegte, zo is het noodzakelijk dat

omhoog gebracht wordt de zoon van de menselijke,

15.opdat al wie vertrouwt op hem leven wereldlang.

16.Want zo immers heeft bemind God 

de ordentelijkheid*, zodat hij      *Gr.kosmos

de afgezonderd te geschieden gekomene*[23]   *Gr.monogenos 

           JOH 3

stichtzoon heeft gegeven, opdat al wie vertrouwt 

op hem niet te loor zou gaan, maar zou hebben

leven wereldlang.

17.Niet immers zond God af de stichtzoon

naar de ordentelijkheid, opdat hij

zou oordelen de ordentelijkheid,

maar opdat de ordentelijkheid

bevrijd zou worden door hem.

18.Hij die vertrouwt op hem

wordt niet geoordeeld.

Hij die niet vertrouwt, is reeds

geoordeeld, omdat hij niet 

heeft vertrouwd op de naam

van de afgezonderd te geschieden

gekomen* stichtzoon van God.     *Gr.monogenos

19.En dit geschiedt (als) het oordeel,

dat het licht gekomen is 

naar de ordentelijkheid en (dat)

bemind hebben de menselijken

meer de duisternis dan het licht,

want slecht geschiedden de werken 

van hen.

20.hij die valse zaken doet,

beweigert* het licht en komt niet    Gr.miseoo=Hebr.SsáNéA

naar het licht toe, opdat niet 

ter verantwoording gebracht worden*    Gr.elegchoo=Hebr.JáKàCh 

zijn werken.

21.Maar hij die maakt waarachtigheid

komt naar het licht toe, opdat

tevoorschijn gebracht worden

zijn werken omdat zij geschieden

(als) in God gewerkte.

    11

22.Na deze (dingen) kwamen Jezus

en zijn leerlingen naar het Judese

land, en daar baande hij rond

samen met hen en dompelde.

23.Maar Johannes geschiedde

dompelende in Ainus lijfna Salim,

omdat veel water daar geschiedde

en er komen daar te geschieden

en er worden gedompeld,

24.want nog niet was geworpen 

in het waarhoudhuis[24] Johannes.

           JOH 3

25.Er geschiedde nu een onderzoek       k-4

van de kant van de leerlingen van Johannes

samen met een Judeeër omtrent

de reiniging.

26.En zij kwamen naar Johannes

en zeiden aan hem:

Rabbi, die geschiedde samen met jou

In het oversteekse van de Jordaan,

over wie jij getuigd hebt,

zie deze domplet en allen komen naar hem.

27.Johannes boog zich toe en zei:

niet heeft kracht een menselijke

aan te nemen iets, indien het niet

gegeven was aan hem vandaan van de hemel.

28.Zelf (zijn) jullie getuigen over mij,

dat ik zei: niet ik geschied

(als) de gezalfde*, maar (als)afgezondene  *Gr.christos=Hebr.MeShiàCh

geschied ik van te voren van hem.

29.Die heeft de bruid geschiedt

(als)bruidegom; maar de mede-gezel*   *Gr.philos=Hebr.MéRéàNG

van de bruidegom, die staat en hoort

van hem, verheugt zich met vreugde

door de stem van de bruidegom.

Deze vreugde nu van mij

is volledig gemaakt.

30.Het is nood-zakelijk dat deze

toeneemt, maar dat ik minder word.

31.De van boven komende geschiedt

boven allen; de geschiedende 

vandaan van het land, geschiedt

vandaan van het land en praat

vandaan van het land. 

De vandaan van de hemel komende

geschiedt boven allen.

32.Die zag en hoorde getuigt dit,

en het getuigenis van hem

neemt niemand aan.

33.De aannemende van hem

het getuigenis verzegelt,

dat God waarachtig is.

34.Wie immers God afzond

praat de inbrengwoorden* van God.   *Gr.rèma=Hebr.DáBáR

Niet immers met mate

geeft (hij) de beluchting.

35.De omvamende bemint

de stichtzoon  en de al-afheid

           JOH 3,4

heeft hij gegeven in de hand van hem.

36.De vertrouwende op de stichtzoon

heeft leven wereldlang,

maar wie onovertuigd blijft

over de stichtzoon zal niet zien ‘t leven,

maar de walgtoorn van God

blijft op hem.

    12

4.1.Toen nu volkènde de machtiger,

dat de Pharizeeën hoorden,

dat Jezus meer leerlingen maakte 

en dompelde dan Johannes  

2. hoewel Jezus zelf niet dompelde, 

maar zijn leerlingen – ,

3.duwde hij zich weg uit Judea en

hij kwam weer weg naar Galilea.

4.Maar het is noodzakelijk,

dat hij door Samaria heen kwam.

5.Hij komt dan naar een Samaritaanse       k-5

stad genoemd Suchar, naastbij

de veldstreek, die Jakob heeft gegeven

aan Joseph zijn stichtzoon*.    *Gr.huios=Hebr.BéN

6.En daar geschiedt de wel* van Jakob.   *Gr.pègè=Hebr.NgàJiN=wel-oog

Jezus nu moe gearbeid vandaan van 

de gaanweg zat neer zo bij de wel;

ongeveer het achtste uur geschiedde.

7.Komt een vrouwmenselijke

uit Samaria om water te scheppen*.   *Gr.antleoo=Hebr. SháAàB   

Zegt Jezus tot haar: geef mij te drinken.

8.Want zijn leerlingen waren weggegaan

naar de stad opdat zij voedsel zouden

marktkopen.

9.Nu zegt tot hem de vrouwmenselijke

de Samaritaanse: hoe jij,(als)Judeeër*   *=Jood

geschiedend, jij vraagt te drinken

van de kant van mij, die (als)een 

Samaritaanse vrouwmenselijke geschiedt?

10.[Niet immers  gebruikelijk doen

Judeeërs samen met Samaritanen]

Jezus boog zich toe* en sprak tot haar:   *Gr.apokrinoo (bescheid geven) = 

Indien jij volkènde het geschenk van God    [Hebr.NgáNáH

en wie geschiedt (als)de zeggende aan jou:

geef mij te drinken, jij zou ’t van hem

gewenst hebben en hij zou jou gegeven

hebben levend water.

11.Machtiger, niet eens een schep heb jij

en de bron* geschiedt diep. Waarvandaan

heb jij het levende water?

12.Niet geschied jij groter dan onze

           JOH 4

omvamende Jakob, die gegeven

heeft aan ons de bron,

en zelf heeft hij daar uit gedronken

en de stichtkinderen van hem

en zijn voedingsdieren?

13.Jezus boog zich toe en sprak

tot haar: al wie drinkt van dit water

zal dorst hebben wederom;

14.maar wie zou drinken van het

water dat ik zal geven aan hem,

zal zeker niet dorst hebben

in de wereldtijd. Maar het water

dat ik geven zal aan hem

zal geschieden in hem (als) een wel*   *Gr.pègè=Hebr.NgàJiN=wel/oog

van water opspringend tot leven

wereldlang.

15.Tot hem zegt de vrouw: geef

mij dit water, opdat ik geen dorst

zal hebben en niet aldoor moet komen 

hierheen om te scheppen.

16.Hij zegt tot haar: vaar heen

stem aan jouw man en kom hierheen.

17.De vrouw boog zich toe en sprak:

niet heb ik een man.

Jezus zegt tot haar: prachtig spreek

jij: een man heb ik niet; 

18.want vijf mannen had jij, 

en die je nu hebt geschiedt niet 

(als)jouw man;dit heb jij 

waarachtig gezegd.

19.De vrouw zegt tot hem: 

machtiger, ik aanschouw dat

jij (als) profeet geschiedt;

20.Onze omvamenden hebben

zich op deze berg neergebukt

en jullie zeggen, dat in

Jeruzalem de opstaanplaats

geschiedt waar het nodig is

om  neer te bukken.

21.Jezus zegt tot haar:

vertrouw mij, vrouw, dat komt

de ure dat noch op deze berg

noch in Jeruzalem jullie 

neerbukken voor de omvamende.

22.Jullie bukken neer voor wie

jullie niet volkènnen, wij 

bukken neer voor wie wij

volkènnen, omdat de bevrijding

vandaanvan de Judeeërs geschiedt;

           JOH 4

23.maar de ure komt en

geschiedt nu, dat waarachtige

neerbukkers zullen neerbukken

voor de omvamende in beluchting*   *of: beluchter = pneuma=RuWàCh

en waarachtigheid; want de

omvamende zoekt zodanige

nmeerbukkenden zelf.

24.Een beluchter (is) God

en neerbukkenden hebben het nodig

in beluchting en waarachtigheid

neer te bukken.

25.De vrouw zegt tot hem:

ik volkèn dat de Messias komt,

die gezalfde* gezegd wordt.    *Gr.christos=Hebr.MeShiàCH

Wanneer die komt, legt hij voor* [25]     *Gr.anangngelloo=Hebr.NáGàD

aan ons de-al-afheid.

26. Jezus zegt tot haar:

ik geschiedt (zo), die praat met jou.

27.En daarbij kwamen zijn

leerlingen en zij verwonderden zich,

dat hij samen met een vrouw

praatte; niemand echter sprak:

wat zoek jij of wat praat jij

samen met haar?

28.Wegduwde nu de vrouw

haar watervat en kwam weg

naar de stad, en zij zegt tot

de mensen: 

29.kom hier ziet een mens,

die sprak tot mij de-al-afheid

van wat ik gemaakt heb;

niet geschiedt deze (als)

de gezalfde*?      *Gr.christos=Hebr,MàShiàCh

30.Uit kwamen zij uit de stad

en zij gingen naar hem.

   13

31.Innde tussen(tijd)vragen hem

de leerlingen zeggende:

Rabbi, eet.

32.Maar hij sprak tot hen:

ik heb etenswaar te eten

dat jullie niet volkènnen.

33.De leerlingen zeiden nu

tot elkaar: niet heeft iemand

aangedragen voor hem 

           JOH 4

om te eten?

34.(tot)Mijn etenswaar geschiedt

dat ik maak de wil van hem

die mij gestuurd heeft en 

al-af-doen zijn zijn werk.

35.Zeggen jullie niet, dat er nog

een viermaandsperiode geschiedt

en de maaiing* geschiedt?     *Gr.therismos=Hebr.QáTsieJR

Zie ik zeg jullie, draagt hoog heen

jullie ogen* beschouwt  de streken   *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJin=

dat zij wit geschieden tot maaiing.      [wel-oog

36.Reeds neemt aan de maaier

beloning en voert bijeen vrucht

tot leven wereldlang*, opdat     *Gr.aioonion=Hebr.NgoLáM

de te-kiem-legger  zich tegelijk

verheugt en de maaier.

37.Want daarin geschiedt 

het inbrengwoord* waarachtig    *Gr.logos=Hebr.DáBháR

dat een ander geschiedt

(als)te-kiem-legger en een ander

(als)maaier.

38.Ik heb afgezonden jullie

om te maaien wat jullie niet

gearbeid* hebben; anderen hebben   *Gr.kopiaoo=Hebr.JágàNg

gearbeid en jullie zijn in hun arbeid

binnengekomen[26].

39.En uit die stad vertrouwden

velen op hem van de Samaritanen

door de inbreng van de vrouw

die getuigde  dat “hij tot mij sprak

alles wat ik gemaakt had.

40.Toen nu kwamen bij hem

de Samaritanen vragend om te blijven

bij hen; en hij bleef daar twee dagen.

41.En met veel meer vertrouwden zij

door zijn inbreng 

42.en aan de vrouw zeiden zij, 

dat “wij niet meer door jouw

gepraat vertrouwen; want zelf hebben

wij gehoord en wij volkènnen 

dat hij geschiedt waarachtig (als)

de bevrijder* van de ordentelijkheid**.   *Gr.sootèr=Hebr.MóWShieJàNg

43.Na de twee dagen kwam-hij weg    **Gr.kosmos

           JOH 4

daarvandaan naar Galilea.

44.Want zelf betuigde Jezus,

dat een profeet in het eigen

omvamingsland geen waardering

heeft.

45.Toen hij nu kwam naar Galilea,

ontvingen hem de Galileeërs,

alles gezien hebbend zoveel hij maakte

in Jeruzalem op het feest*;    *Gr.eortè=Hebr.ChàG

en ook zelf kwamen zij naar het feest.

46.Hij kwam nu wederom naar Kana

in Gallela, waar hij maakte het water

wijn. En er geschiedde iemand

een koningsbeamte van wie de stuchtzoon

uitgeput* was in Kapernaüm.    *Gr.asthenein=Hebr.CháLáH

47.Deze gehoord hebbend dat Jezus

kwam uit Judea naar Galilea,

kwam af tot hem en vroeg dat hij 

neertrad en herstelde*  zijn stichtzoon;  *Gr.iaomai=Hebr.RáPháA

want hij was aanstaande te sterven.

48.Jezus nu sprak tot hem:

indien jullie niet kentekenen* en    *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT

godsblijken* zagen, niet vertrouwden   *Gr.teras=Hebr.MóWPhéT

jullie.

49.Tot hem zegt de koningsbeamte:

machtiger, treedt neer voor het

sterven van mijn kind.

50.Hem zegt Jezus: ga heen,

jouw stichtzoon leeft.

De mens vertrouwde op de inbreng*   *Gr.logos=Hebr.DáBáR

die sprak tot hem Jezus, en hij

ging heen.

51.Reeds terwijl hij neertrad,

gingen zijn heerdienaren hem tegemoet

zeggende dat zijn kind leeft.

52.Hij nu deed navraag naar de ure

bij hen waar op hij beterschap had.

Zij nu spraken tot hem, gisteren

het zevende uur heeft zich van hem

afgeduwd het koortsvuur.

53.Nu volkènde de omvamende ,

dat die ure (het was) waarop

Jezus tot hem sprak: jouw stichtzoon

leeft.

En hij geloofde in hem en ook zijn gehele

huis.

54.Dit alweer tweede kenteken maakte

Jezus gekomen uit Judea naar Galilea.

    15

           JOH 5

5.1.Na deze (dingen) geschiedde

een feest van de Judeeërs(Joden)

en hoog heen trad Jezus naar 
Jeruzalem.

2. En er geschiedt in Jeruzalem

bij de voorttrekvee(poort)

een zwemvijver*, die bijgenaamd werd   *Gr.kolumbèthra=Hebr.BeRáKáH

door de Hebreeërs BèThZaTha[27],

vijf gaanderijen hebbend.

3.In deze lag neer een volte van 

onvast geraakten, blinden, 

hinkenden, uitgedroogden,

4[28]verlamden, de ontvangst verbeidend

van de beweging van het water,

want de bodewerker* van de machtiger  *Gr.angngelos=Hebr.MàLÁàK

trad volgens een tijdvak* neer    *Gr.kairos = Hebr. NgéT

in de vijver en bracht in beroering

het water; hij nu die het eerst

in treedt na de beroering van het 

water geschiedde in orde wat ook 

maar hij zou hebben aan kwaal.

5.En daar geschiedde een zeker

mens dertig en acht jaar hebbend

in de onvastheid van hem.

6.Jezus, hem ziende die neerlag

en volkènnend dat hij ’t reeds

veel tijd heeft, zegt aan hem:

wil jij in orde geschieden?

7.De onvaste buigt zich toe

naar hem: machtiger, geen mens

heb ik, opdat wanneer 

in beroering wordt gebracht

het water, die mij werpt 

in de vijver; en wanneer ik ik kom,

een ander voor mij aan treedt neer.

8.Jezus zegt aan hem: sta op,

draag hoog heen jouw matras

en schrijd rond.

9.En regelrecht geschiedde 

in orde de mens en hij droeg hoog

heen zijn matras en schreed rond.

Maar er geschiedde sabbath

op die dag.

           JOH 5

10.De Judeeërs (Joden) nu  zeiden

aan de verpleegde*: sabbath    *Gr.therapeuoo

geschiedt en niet ben jij bevoegd

hoog heen te dragen de matras.

11.Maar hij boog zich toe naar hen:

Hij die gemaakt heeft mij in orde,

Die sprak tot mij: daar hoog heen

Jouw matras en schrijd rond.

12.Zij vroegen hem: wie geschiedt

(als)de mens die sprak tot jou:

draag hoog heen en schrijd rond?

13.Want de herstelde* volkende     *Gr.iaomai=Hebr.RáPháA

niet (als) wie hij geschiedt;

want Jezus had(hem)afgewenkt,

daar er een krioelmenigte geschiedde

op de opstaanplaats*.

14.Na deze 9dingen) vindt hem Jezus

in de priestertempel en hij sprak 

tot hem: zie , in orde ben jij gaan

geschieden, verwaard niet meer,

opdat niet iets ergers jou geschiede.

15.Wegkwam de mens en sprak

tot de Judeeërs(Joden), dat Jezus

geschiedt als die gemaakt hem

in orde.

16.En daarom vervolgende de Judeeërs

(Joden) Jezus, omdat hij deze (dingen)

maakt op sabbath.

17.Maar hij boog zich toe naar hen:

de omvamende mijner is tot nu toe

aan het werk, en ik ben aan het werk.

18.Door dit nu zochten te meer

de Judeeërs  hem te vermoorden,

omdat hij niet afzonderend*    *vergelijk Nederl. uitsluitend

losser maakte de sabbath, maar

ook zei (mijn) eigen omvamende 

is God, netzo zichzelf makend

als God.

19.Jezus nu boog zich toe en zei

aan hen: op trouwe op trouwe*    *Gr.amèn = Hebr.AæMèN

ik zeg jullie, niet heeft kracht

de stichtzoon te maken van zichzelf

iets, indien hij niet iets bekijkt

dat de omvamende doet; wat immers

deze maakt, dat maakt ook de

stichtzoon gelijkerwijs.

 

 

 

           JOH 5

20.Want de omvamende heeft lief*[29]   *Gr.philieoo=Hebr.AáHàB

de stichtzoon en en de al-afheid

toont hij aan hem die hij zelf maakt

en grotere werken  van deze zal

tonen aan hem, opdat jullie je

zouden verwonderen.

21.Zoals immers de omvamende

doet opstaan* lijfdoden** en   *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM (hiphíl). **Gr.nekros

levend maakt, zo maakt ook 

de stichtzoon wie hij wil levend.

22.En niet immers oordeelt 

de omvamende iemand, maar 

al-af het oordeel heeft hij gegeven

aan de stichtzoon,

23.opdat allen waarderen de stichtzoon

zoals zij waarderen de omvamende.

Wie niet waardeert de stichtzoon,

waardeert niet de omvamende die

hem  gestuurd heeft.

24.Op trouwe, op trouwe ik zeg jullie,

wie mijn inbreng hoort en vertrouwt

wie mij heeft gestuurd heeft leven

voor wereldlang* en tot het oordeel   *Gr.aioonion=Hebr.LeNgoLáM

komt hij niet, maar hij is omgetreden

vandaan het gestorven zijn tot

het leven.

25.Op trouwe, op trouwe ik zeg jullie

dat de ure komt en nu geschiedt,

dat lijfdoden horen op de stem van

de stichtzoon van God en zij die

gehoord hebben zullen leven.

26.Zoals iummers de omvamende

leven heeft in zichzelf, zo heeft hij

ook de stichtzoon gegeven leven 

te hebben in zichzelf.

27.En hij heeft de bevoegdheid

gegeven aan hem oordeel te maken,

omdat hij (als)stichtzoon van een

mens geschiedt.

28.Verwondert je zelf niet hierover,

dat komt de ure, waarin allen

die in de gedachtenisplaatsen (zijn)

zullen horen op de stem van hem

           JOH 5

en uit zullen gaan wie de goede (dingen)

gemaakt hebben  tot de opstanding

van leven,  wie de valse (dingen) tot hun

zaak hebben gemaakt tot de opstanding

van oordeel.

30.Niet heb ik de kracht iets te maken

vanuit mij zelf. Zoals ik hoor.

oordeel ik en mijn oordeel is rechtvaardig*  *Gr.diakaios=Hebr.TsàDDieQ

omdat ik niet zoek mijn wil maar de wil

van die mij heeft gestuurd.

31.Indien ik getuigde omtrent mijzelf,

mijn getuigenis geschiedt niet waarachtig.

32.Een ander geschiedt (als) getuigende

omtrent mij en ik volkèn, dat waarachtig

geschiedt het getuigenis dat hij getuigt

omtrent mij.

33.Jullie hebben afgezonden tot Johannes

en hij heeft getuigd in waarachtigheid;

34.maar ik, niet van dekant van een mens

het getuigenis neem ik aan, maar 

deze (dingen) zeg ik, opdat jullie

bevrijd worden*.      *Gr.sooizoo = Hebr.JáShàNg

35.Deze geschiedde (als) een lamp

die brandt en tevoorschijn komt

en jullie hebben gewild om je 

te verheugen tot een ure in zijn licht.

36.Maar ik heb een getuigenis

griter dan Johannes; de werken immers

die gegeven heeft aan mij de omvamende

opdat ik die zou al-af-doen-zijn*,   *Gr.teleioo=Hebr.KáLáH

deze werken die ik maak,  getuigen

omtrent mij dat de omvamende mij

heeft gestuurd.

37.De omvamende die mij gestuurd

heeft, hij heeft getuigd omtrent mij;

noch zijn stem hebben jullie ooit

gehoord noch zijn aanzicht* hebben   *Gr.eidos = Hebr.MàR’AèH

jullie gezien;

38 en zijn inbreng hebben jullie niet

in je blijvend, omdat jullie op hem,

die hij afgezonden heeft, niet vertrouwen.

39.Speurt na* de schriften, omdat het   *Gr.ereunaoo = Hebr.CháPhàSh

jullie zwaardunkt in hen leven

wereldlang te hebben.

40.En deze geschieden (als) zij die

getuigen omtrent mij. En niet willen

jullie komen tot mij opdat jullie

leven hadden. 

41.Dunkzwaarte van de kant van mensen

           JOH  5,6

niet neem ik aan,

42.maar ik heb volkènd jullie,

dat jullie niet   de  minne van God 

hebben in jullie zelf.

43.Ik heb gesproken in de naam van

de omvamende-mijner, en niet

nemen jullie aan mij.

44.Hoe hebben jullie de kracht

om te vertrouwen, dunkzwaarte

van de kant van elkaar aannemend

en de dunkzwaarte die (is) van de

kant van die afgezonderd God(is)

zoeken jullie niet?

45.Niet dunke het jullie zo, dat

ik zal aanklagen jullie bij de omvamende;

(als)aanklager van jullie geschiedt

Mozes, op wie jullie hopen.

46.Indien immers jullie vertrouwen

stellen in Mozes, zouden jullie vertrouwen

stellen in mij; intrent mij immers heeft

deze geschreven.

47.Maar daar in diens schrijverijen

jullie geen vertrouwen hebben, hoe

zouden jullie in mijn woorden*    *Gr.rèma

vertrouwen stellen?

    16

6.1.Na deze (dingen) kwam Jezus weg

naar het oversteekse* van de zee van   *Gr.peran = Hebr. NgæBuWR

Galilea die van Tiberias.

2.En hem volgde een krioelmenigte veel,

omdat zij zagen de kentekenen, die

hij maakt bij de onvasten.

3.En Jezus kwam op naar de berg en

daar zat hij samen met zijn leerlingen.

4.En het pascha geschiedde lijfnabij*,

het feest van de Judeeërs.

5.Hoog-heen-opdragend nu de ogen

en beschouwende dat veel krioelmenigte

to hem komt, zegt Jezus tegen 

Philippus: waar zullen wij marktkopen

Broden opdat zij zullen eten?

6.Maar dit zei hij hem beproevende;

zelf immers volkènde hij wat hij 

aanstaande zou maken.

7.Naar hem toe boog zich Philippus:

twee honderd denariën aan broden

zijn niet genoeg voor hen, opdat 

ieder iets weinigs aanneemt.

8.Tot hem zegt één-enkele vandaan

           JOH 6

van zijn leerlingen, Andreas 

de broederverwant van Simon

Petrus:

9.Er geschiedt een kind hier,

dat heeft vijf gerste-broden en

twee lekkerbekjes[30], maar 

(als)wat geschieden deze dingen

bij zovelen?

10.Jezus sprak: maakt dat de mensen

zich laten vallen.

En er geschiedde veel gras op de

plaats.

Vallen lieten zich nu de mannen

In besomming* ongeveer vijfduizend.   *Gr.arithmos = (hier) Hebr.MáNáH

11.Jezus nu nam de broden en

dankend gezegend hebbend heeft hij

gegeven aan de neergevallenen

gelijkerwijs ook van de lekkerbekjes

zoveel zij wilden.

12.En toen zij vervuld waren, zegt hij

aan zijn leerlingen: voert tezamen

de  te over zijnde brokdelen, opdat

niet iets teloorgaat.

13.Zij voerden samen en laadden vol

twaalf korven brokdelen vandaan van

de vijf gerstebroden welke te over waren

voor de etenden.

14.De mensen nu ziende wat hij maakte

voor kenteken, zeiden, dat deze geschiedt

waarachtig (als)de profeet, die komt

naar de ordentelijkheid[31].

    17

15.Jezus nu volkènnend dat zij aanstaande

zijn om te komen en weg te roppen hem,

opdat zij  (zich) maakten een koning,

week hij weg weer naar het gebergte

hij afgezonderd.

16.Maar toen het avondlate geschiedde,      k-9

traden omlaag zijn leerlingen op de

zee aan,

17.en intredend in een vaartuig kwamen

zij in oversteek van de zee naar

Kapernaüm. En duisternis geschiedde 

           JOH 6

reeds en nog niet was gekomen

tot hen Jezus,

18.en de zee was door een grote

beluchtende wind opgewekt.

19.Gegaan zijnde nu ongeveer

aan stadiën vijf en twintig of

dertig beschouwen zij Jezus

voortschrijdend op de zee en 

lijfan het vaartuig geschiedend,

en zij kregen ontzag.

20.Maar hij zegt hen: ik geschied;

hebt geen ontzag.

21.Zij wilden nu nemen hem in het

vaartuig, en regelrecht geschiedde

het vaartuig op het land waarheen

zij heen voeren.

    18

22.De volgende morgen zag de

krioelmenigte, staande  overgestoken

de zee, dat het er geen ander vaartuigje

geschiedde daar tenzij  één, en dat niet

mee gekomen was met zijn leerlingen

Jezus in het vaartuig maar dat afgezonderd

de leerlingen van hem waren weggekomen;

23.maar er kwamen  vaartuigjes vandaan

van Tiberias lijfna de plaats waar zij aten

het brood toen dankzegende de machtiger.

24.Toen nu de krioelmenigte zag, dat Jezus

niet geschiedde daar en ook niet zijn

leerlingen, traden zij zelf af naar de vaartuigjes

en zij kwamen naar Kapharnaüm die zoeken

Jezus.

25.En gevonden hebbend hem overgestoken

de zee, spraken zij tot hem: rabbi, hoe ben jij

hierheen geschied?

26.Toe boog hij zich naar hen Jezus en hij sprak:

op trouwe op trouwe* ik zeg jullie, jullie zoeken *Gr.amèn = Hebr.AáMèN

mij niet omdat jullie gezien hebben kentekenen,

maar omdat jullie aten van de broden en 

verzadigd werden.

27.Bewerkt niet het eten dat teloorgaat, maar

het eten dat blijft tot leven wereldlang, dat

de-stichtzoon van de menselijke aan jullie

geven zal, want dit  verzegelde de omvamende

de God.

28.Zij spraken nu tot hem: wat moeten wij

maken opdat wij bewerken de werken van God:

29.Toe boog zich Jezus en sprak tot hen:

dit geschiedt (als) het werk van God, dat

           JOH 6

jullie vertrouwen op hen die hij afzond. 

30.Zij nu spraken tot hem: wat maak jij

voor kenteken, opdat wij zien en

vertrouwen op jou? Wat bewerk jij?

31.Onzer omvamenden aten het manna

in de inbrengleegte, zoals is geschreven:

brood uit de hemel gaf hij hen te eten[32].

32.Nu sprak tot hen Jezus: op trouwe

op trouwe ik zeg jullie, niet Mozes heeft

gegeven aan jullie het brood uit de hemel,

de omvamende van mij zal geven aan 

jullie het brood uit de hemel het

waarachtige.

33.Want het brood van God  geschiedt

(als) de neertredende uit de hemel en

gevende leven aan de ordentelijkheid.

34.Zij spraken tegen hem: machtiger,

geef altijd aan ons dit brood.

35.Jezus sprak tot hen: ik geschied

(als) het brood van het leven; de

komende tot mij zal geenszins nog

honger hebben, en de vertrouwende

op mij zal geenszins dorst hebben ooit.

36.Maar ik sprak tot jullie dat ook jullie

gezien hebben en niet vertrouwden.

37.Al wie zal geven aan mij de omvamende

zal tot mij komen, en de tot mij komende

zal ik geenszins uitwerpen naar buiten,

38.omdat ik neer getreden ben vandaan 

van de hemel niet opdat ik maken zou

de wil van mij maar de weil van die

gestuurd heeft mij.

39.En dit geschiedt (als) de wil van

die gestuurd heeft mij, opdat al wie  hij

gegeven heeft aan mij ik niet teloor

late gaan daarvan, maar het zou doen

opstaan op de latere dag.

40.Dit immers geschiedt (als) de wil

van de omvamende van mij, dat al wie

aanschouwt de stichtzoon en vertouwt op hem

hebbe leven wereldlang, en doen opstaan

zal ik hem op de latere dag.

41.Nu murmureerden* de Judeeërs(Joden)  *Gr.gogguzoo = Hebr. LuWN

omtrent hem, omdat hij sprak: ik

geschied (als) het brood dat 

           JOH 6

neertreedt uit de hemel, 

42.en zij zeiden: niet geschiedt

deze (als)Jezus de stichtzoon van Joseph,

niet volkènnen wij de omvamende en  

de moederende? Hoe zegt hij nu, dat “

uit de hemel ben ik neergetreden?”

43.Toe buigt Jezus en sprak tot hen:

Murmureert niet met elkaar.

44.Niemand heeft de kracht te komen

tot mij, indien niet de omvamende

die mij gezonden heeft hem sleurt.

En ik zal hem doen opstaan

op de latere dag.

45.Geschreven is bij de profeten:

En geschieden zullen allen (als)

Beleerden van God[33].

Alle horende van dekant van

de omvamende en lerende komt

naar mij.

46.Niet dat iemand gezien heeft 

de omvamende, tenzij die geschiedt

van de kant van God, hij heeft

gezien de omvamende.

47.Op trouwe, op trouwe*     *Gr.amèn = Hebr.AáMéN

ik zeg jullie, wie vertrouwt heeft

leven wereldlang.

48.Ik geschied (als) brood van het ‘leven.

49.De omvamenden van jullie aten

in de inbrengleegte het manna*    *Gr.manna = Hebr.MàN(-NáA)

en zij stierven.

50.Deze geschiedt (als) het brood,

uit de hemel neertredend, opdat

iemand  van hem eet en niet sterft.

51.Ik geschied (als) het brood

dat leeft dat uit de hemel neertreedt;

indien iemand eet van dit brood,

hij zal leven tot de wereldtijd.

En het brood echter dat ik zal geven

geschied (als) het vlees van mij

om het leven van de ordentelijkheid*.   *Gr.kosmos

    20

52.Nu twisten* met elkaar de Judeeërs   *Gr.machomai = Hebr.RieJB

zeggende: hoe heeft deze de kracht

           JOH 6

aan ons vlees te eten te geven?

53.Nu sprak tot hen Jezus:

op trouwe, op trouwe, indien jullie

niet eten het vlees van de stichtzoon

van de menselijke en drinken

van hem het bloed*, niet hebben    *Gr.haima = Hebr.DáM (=roods)

jullie leven in jullie zelf.

54.Hij die kluift[34] van mij het vlees 

en drinkt van mij het bloed,

heeft leven wereldlang. En ik zal

hem doen opstaan op de latere dag.

55.Want mijn vlees geschiedt

waarachtig (als)eten) en mijn bloed

waarachtig (als)drank.

56.Hij die kluift van mij het vlees

en drinkt van mij het bloed, blijft

in mij en ik in hem.

57.Zolas afgezonden heeft mij

de levende omvamende en ik leef

door de omvamende, zal ook hij

die mij kluift leven door mij.

58.Deze geschiedt (als) het brood

dat uit de hemel neertreedt,

niet zoals de omvamenden aten

en stierven. Die kluift dit brood

zal leven tot de wereldtijd.

59.Deze (dingen) sprak hij  lerarend

in de synagoge in Kapharnaüm.

60.Velen nu van zijn leerlingen,

toehorende, spraken: stijf* geschiedt   *Gr.sklèros= Hebr.QáSháH

deze inbreng*; wie heeft de kracht   *Gr.logos = Hebr.DáBháR

hem te horen?

61.Maar Jezus volkènnend bij zichzelf

dat  murmureren hier omtrent zijn

leerlingen, sprak tot hen: dit doet

jullie struikelen*?      *Gr.skandalizoo = Hebr.KáSsàL

62.Indien nu jullie aanschouwden

de stichtzoon van de menselijke

omhoogtredend naar waar hij 

geschiedde eerder?

63.De beluchting(ter)* geschiedt    *Gr.pneuma = Hebr.RuàCh

(als)het leven makende, het vlees

 

           JOH 6,7

 

heeft geen nut*.      *Gr.oopheleoo = Hebr. JáNgàL

De inbrengwoorden* die ik bepraat   *Gr.rèma = (eveneens) Hebr.DáBháR

heb met jullie geschieden (als)

beluchting en geschieden (als) leven.

64.Maar er geschieden vandaan van

jullie sommigen die niet vertrouwen.

Want vanaf het vorrangaande

volkènde Jezus, wie geschieden (als)

de niet vertrouwenden en wie

geschiedt (als) die hem overlevert.

65.En hij zei: daarom heb ik gezegd

aan jullie dat niet niemand de ktacht

heeft om te komen naar mij toe,

indien het niet gegeven was aan hem

vandaan van de omvamende.

66.Daarvandaan kwamen velen van

zijn leerlingen weg achterwaarts

en niet meer schrijden zij om samen met hem.

67.En Jezus sprak tot de twaalf: niet ook

jullie willen heenvaren?

68.Toe boog zich naar hem Simon Petrus:

naar wie zullen wij weggaan? Inbrengwoorden

van leven wereldlang heb jij.

69.En wij hebben vertrouwd en volkènd

dat jij geschiedt (als) de stichtzoon van God.

70.Toe boog zich naar hen Jezus:

heb ik niet jullie twaalf uitgekozen en vandaan

van jullie een één enkele* geschiedt   *Gr.eis = Hebr.AèChàD

(als)lasteraar*.       *Gr.diabolos = Hebr.SháTáN

71.En hij zei (’t van) Judas Simonszoon

Iskarioot. Wan t hij was aanstaande

over te leveren hem, één enkele vandaan 

van de twaalf.

    21

7.1.En na deze (dingen) schrijdt Jezus om

in Galilea. Want niet wilde hij in Judea 

omschrijden, omdat de Judeeërs zochten

hem te vermoorden*.     *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

2.En lijfna geschiedde het feest van de

Judeeërs het vlechthutopzetten*[35]    *Gr.skènèpègia = Heb.SoeKKóWT

3.Nu spraken tot hem zij  broederverwanten:

treed samen vanhier  en vaar heen naar 

Judea, opdat ook jouw leerlingen zullen

aanschouwen jouw werken die jij maakt.

           JOH 7

4.Niemand immers maakt in het 

verscholene en zoekt zelf in

allesverwoording[36] te geschieden.

Indien jij deze (dingen) maakt,

breng jezelf te voorschijn voor de

ordentelijkheid*.      *Gr.kosmos

5.Want ook zijn broederverwanten     

vertrouwenden niet op hem.

6.Jezus nu zegt hun: het tij* van mij   *Gr.kairos = Hebr.NgéT

is nogniet present, maar het tijd

van jullie geschiedt altijd gereed.

7.Niet heeft de kracht de ordentelijkheid

jullie te beweigeren*, maar beweigert hij,  *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA

omdat ik getuig omtrent haar dat 

haar werken slecht geschieden.

8.Jullie moeten omhoogtreden 

naar het feest, ik treed niet omhoog naar

dit feest, omdat mijn tij nog niet 

volgemaakt is.

9.Deze (dingen) sprekend bleef hij 

in Galilea.

    22

10.maar toen omhoog getreden waren

naar het feest, toen ook zelf trad hij

omhoog, niet tevoorschijn tredend,

maar in het verscholene.

11.De Judeeërs nu zochten hem

op het feest en zij zeiden: waar geschiedt

deze?

12.En gemurmureer omtrent hem geschiedde

veel in de krioelmenigten. Enkelen zeiden:

hij geschiedt (als) een goede, maar anderen

zeiden: nee maar hij doet tuimelen*   *Gr.planaoo = Hebr. TáNgáH

de krioelmenigte.

13.Niemand praatte met allesverwoording

omtrent hem door het ontzag voor de

Judeeërs.

    23

14.Maar toen het feest reeds op de helft

was, trad Jezus omhoog naar de tempel

en hij leeraarde.

15.Nu verwonderden zich de Judeeërs

zeggende: hoe volkènt deze de schriften

niet geleerd hebbend?

16.Toe boog zich nu Jezus naar hen

 

           JOH 7

en sprak: mijn leeraarswerk* geschiedt niet  *Gr.didachè = Hebr.LáMieJD

(als)het mijne, maar van die mij gestuurd

heeft.

17.Maar indien iemand de wil van hem

wil maken, zal hij volkènnen omtrent 

het leeraarswerk, of die vandaan van God

geschiedt  danwel dat ik vanuit mij zelf

praat.

18.Wie vanuit zichzelf praat, zoekt

de eigen dunkzwaarte*; maar die zoekt   *Gr.doxa = hebr. KáBóWD

de dunkzwaarte van die hem stuurt,

die geschiedt waarachtig en schending

geschiedt niet in hem.

19.Heeft Mozes niet gegeven aan jullie

de wetsuitleg*? En niemand vandaan van  *Gr.nomos = Hebr.TóWRáH

jullie maakt (waar) de wetsuitlegging.

Waarom zoeken jullie mij te vermoorden?

20.Toe boog zich de krioelmenigte:

een demon heb jij; wie zoekt jou

te vermoorden?

21.Toe boog zich Jezus en hij sprak tot hen:

één-enkel werk heb ik gemaakt en allen

verwonderen jullie je. 

22.Daarom, Mozes heeft gegeven aan jullie

de besnijdenis – niet dat vandaan van Mozes

hij geschiedt maar vandaan van de 

omvamenden – en op sabbat besnijden jullie

een mens.

23.Indien een mens besnijdenis aanneemt

op sabbt opdat niet losgelaten wordt

de wetsuitlegging van Mozes, van mij

spugen jullie gal, omdat ik de gehele mens

in orde gemaakt heb op sabbat? 

24.Oordeelt niet volgens zien, maar oordeelt

een rechtvaardig oordeel.

25.Nu zeiden sommige vandaan van de

Jeruzalemmers: niet geschiedt deze (als)

Die zij zoeken te vermoorden?

26. En zie met allesverwoording praat hij

en niets zeggen zij aan hem.

Toch niet waarachtig  hebben volkènd

de vooraangaanden dat deze geschiedt

(als) de Christus*?      *Gr.Christos = Hebrt,MàShiàCh

27.Echter van hem volkènnen wij

vanwaar hij geschiedt, maar van de

Christus wanneer hij komt, volkènt

Niemand vanwaar hij geschiedt.

28.Nu schreeuwde in de tempel

leerarende Jezus en zeggend:

           JOH 7

Ook mij volkènnen jullie en ook

volkènnen waarvan ik geschied.

En vandaan van mijzelf ben ik niet

Gekomen, maar hij geschiedt (als)

een waarachtige, die mij heeft gestuurd,

die jullie niet volkènnen.

29.Ik volkèn hem, omdat ik vandaan van hem

geschied en hij mij heeft afgezonden.

30.Zij zochten nu hem te vatten en

niemand wierp op hem zijn hand, omdat

nog niet gekomen was zijn ure.

    24

31.Vandaan van de krioelmenigte

vertrouwden velen op hem, en zij zeiden:

de Christus, wanneer hij gekomen was,

zal niet meer kentekenen maken

van die deze gemaakt heeft?

32.De pharizeeën hoorden toen 

mumureerde de krioelmenigte omtrent

hem deze (dingen), en af zonden de

vooraangaande priesters  en de

pharizeeën handlangers opdat zij zouden

vatten hem.

33.Nu sprak Jezus: nog een weinig tijd*  *Gr.Chronos

geschied ik samen met jullie en ik 

vaar heen naar die mij gezonden heeft.

34.Jullie zullen mij zoeken en niet

zullen jullie vinden, en waar ik geschied,

hebben jullie niet de kracht te komen.

35.Nu spraken de Judeeërs bij zichzelf:

waar is deze aanstaande heen te gaan, 

dat wij hem niet zouden vinden?

Niet naar de uitzaaiing[37] van de Grieken  *Gr-diaspora = Hebr. GáLuWT

Is hij aanstaande heen te gaan en te

leraren de Grieken?

36.Hoe geschiedt het inbrengwoord* dat  *Gr.logos = Hebr.DáBáR

hij sprak: jullie zoeken mij en niet vinden,

en waar ik geschied hebben jullie niet

de kracht om te komen?

    25

37.En op de late dag de grote van het feest

stond Jezus en schreeuwde zeggend:

wie dorst heeft, moet komen naar mij

 

           JOH 7

en drinken.

38.Wie vertrouwt op mij, zoals sprak

de schrift, riviren*  vandaan van zijn

buik zullen stromen van levend water.

39.En dit sprak-hij omtrent de beluchting*  *Gr.pnuema = Hebr.RuWàCh

die aanstaande waren om aan te nemen

die vertrouwden op hem; nog niet immers

geschiedde er beluchting, omdat Jezus

nog geen gewicht gegeven werd.

40.Vandaan van de krioelmenigte nu 

die hoorden van deze inbrengwoorden*   *Gr.logos = Hebr.DáBáR

zeiden: deze geschiedt waarachtig

(als)de profeet.

41.Anderen zeiden: deze geschiedt

(als) de christus. Maar deze zeiden:

niet immers vandaan van Galilea

komt de chrisus?

42.Sprak de schrift niet, dat vandaan

van het kiemsel* van David en vandaan  *Gr.sperma = hebr.ZèRàNg

van Bethlehem[38], het dorp van David,

komt de christus?

43.Een splijting* nu geschiedde in de   *Gr.schisma: schizoo=Hebr.BáQàNg

krioelmenigte om hem.

44.En sommigen vandaan van hen wilden

hem vatten, maar niemand wierp op hem

de handen.

    26

45.Nu kwamen de handlangers toe naar

de vooraangaand priesters en de

pharizeeën, en deze spraken tot hen:

door wat voerden jullie niet hem mee?

46.De handlangers bogen zich toe:

nog niet eerder praatte zo een mens,

zo als deze mens praat,

47.Nu bogen zich toe naar hen de

pharizeeën: toch niet ook jullie werden

           JOH 7,8

omgetuimeld*?      *Gr.planaoo=Hebr.TáNgàH

48.Toch niet heeft iemand vandaan

van de vooraangaanden vertrouwd

op hem of vandaan van de pharizeeën?

49.Maar deze krioelmenigte die niet

volkènt de wetsuitlegging* geschieden   *Gr.nomos = Hebr.TóWRáH

(als)vervloekten*.      *Gr.eparatos = Hebr.AàRuWR

50.Zegt tot hen Nicodemus, die kwam

naar hem toe eerder, één enkele

vandaan van hen:

51.Toch niet oordeelt de wetsuitlegging

van ons de mens indien die niet eerder

hoorde van de kant van hem en volkènt

wat hij maakt?

52.Zij bogen zich toe en spraken tot hem:

toch niet  geschied ook jij vandaan van

Galilea? Soeur na* en zie, dat vandaan van

Galilea een profeet niet tot opstaan

gebracht* wordt.

{53[39].En zij gingen heen ieder naar zijn huis.

8.1..En Jezus ging heen naar de berg 

der olijven.

2. Maar ’s ochtends is Jezus wederom

aanwezig in de tempel, en al-af het volk

lwam naar hem toe, en neergezeten

leraarde hij hen.

3.En dan voeren de-schriftkenners en de

pharizeeën bij echtbreuk weggenomen

en doende staan haar in het midden.

4.En zij zeggen aan hem: leraar, deze

vrouwmenselijke is weggenomen bij

eigen opsporing terwijl zij echtbreuk

pleegde.

5.En in de wetsuitlegging van Mozes

wordt geboden zodanigen te stenigen.

Jij nu, wat zeg jij?.

6.Maar zij zeiden(dat) beproevende

hem, opdat zij  hadden om hem 

           JOH 8

aan te klagen. Maar Jezus  omlaag

nijgend, schreef met zijn vinger neer 

op het land

7.En toen zij bleven hem vragende 

nijgde hij omhoog en sprak tot hen:

hij die zonder verwaarding os van jullie

moet als eerste op haar een steen

werpen.

8.En wederom   neer nijgend schreef hij

neer op het land.

9.En zij die ’t gehoord hadden, kwamen

weg één enkele voor één enkele vooraan

gaanden, vandaan van de ouden, en

hij werd verlaten afgezonderd en de

vrouwmenselijke die in het midden geschiedde.

10.En omhoog nijgend sprak Jezus tot haar:

vrouwmenselijke, waar geschieden zij?

Niemand veroordeelde jou?. 

11.En de vrouwmenselijke sprak: 

niemand machtiger.En Jezus sprak:

ook ik veroordeel jou niet.

Ga heen, vandaan van nu verwaard

niet meer.}

    27

12.Wederom nu praatte tot hen Jezus

zeggend: ik geschied (als)het licht

van de ordentelijkheid*; die mij volgt   *Gr.kosmos

zeker niet schrijdt hij rond in de

duisternis*, maar hij zal hebben het   *Gr.skotia = Hebr.ChóWShèQ

licht van het leven*.     *Gr.zooè = Hebr.ChàJJieM

13.Nu spraken tot hem de Pharizeeën:

jij getuigt omtrent jouzelf; het

getuigenis van jou geschiedt niet

waarachtig.

14.Toe boog zich Jezus en hij sprak

tot hen: al getuig ik omtrent mijzelf,

waarachtig geschiedt mijn getuigenis,

omdat ik volkèn* waarvandaan ik kwam  *Gr.gignooskoo = Hebr. JáDàNg 

of waarheen ik heenvaar.

15.Jullie oordelen naar het vlees*,   *Gr.sarx = Hebr.BáSháR

ik oordeel niemand.

16.Maar al oordeel ik ook, mijn oordeel

geschiedt waarachtig, omdat ik niet

(als) een afgezonderde* geschiedt, maar  *Gr.monos = Hebr.LeBáDieJ

ik en die mij gestuurd heeft.

17.En in jullie wetsuitleg* is geschreven,  *Gr.nomos = Hebr. TóWRáH

dat van twee mensen het getuigenis

waarachtig geschiedt.

18.Ik geschied getuigend omtrent mijzelf,

           JOH 8

en omtrent mij getuigt die mij

gestuurd heeft, de omvamende.

19.Zij zeiden nu tot hem: waar

geschiedt jouw omvamende?

Toe boog zich Jezus: noch mij

volkènnen jullie noch mijn omvamende;

indien jullie mij volkènden, ook mijn

omvamende zouden jullie volkènnen.

20.Deze inbrengwoorden* heeft hij   *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

bepraat in het dienstvertrek* in de   *Gr.gazaphulakion=Hebr.LieSh’KáH

tempel; en niemand vatte hem,

omdat nog niet gekomen was zijn ure.

    28

21.Hij sprak nu wederom tot hen:

ik vaar heen en jullie zullen zoeken

mij, en in jullie verwaarding zullen

jullie sterven.Waarheen ik heen vaar 

hebben jullie niet de kracht om te komen.

22.Nu zeiden de Judeeërs: toch niet

vermoordt* hij zichzelf, omdat hij zegt:  *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

waarheen ik heen vaar, hebben jullie

niet de kracht om te komen?

23.En hij zegt hen: jullie geschieden

vandaan van wie beneden (zijn), ik

geschied vandaan wie boven(zijn);

jullie geschieden vandaan van deze

ordentelijkheid, ik geschied niet

vandaan van deze ordentelijkheid.

24.Ik sprak nu tot jullie dat jullie

zullen sterven in jullie verwaardingen;

aangezien jullie immers het niet

vertrouwen dat ik geschied, zullen

jullie sterven in jullie verwaardingen.

25.Zij nu zeiden tot hem: (als)wie

geschied jij? Tot hen sprak Jezus:

het vooraangaande*, wat bepraat   *Gr.archè = Hebr.RéAShieT

ik ook met jullie?

26.Vele (dingen) heb ik omtrent

jullie te bepraten enm te oordelen,

maar hij die mij gestuurd heeft

geschiedt waarachtig, en ik, 

wat ik gehoord heb van de kant van

hem, die (dingen) zeg ik tot de 

ordentelijkheid.

27.Niet volkènden zij, dat hij 

“de omvamende” tot hen zei.

28.Nu sprak Jezus: wanneer jullie

omhoog brengen* de-stichtzoon van   *Gr.hupsoöo=Hebr. RuWM (hiph.)

de menselijke, dan zullen jullie 

           JOH 8

volkènnen dat ik geschied, en

vanuit mijzelf maak ik niets, maar

zoals mij geleraard heeft de

omvamende, die (dingen) bepraat ik.

29.En hij die gestuurd heeft mij

geschiedt samen met mij; niet

heeft hij weggeduwd mij in afzondering,

omdat ik de voor hem geschikte (dingen)

maak altijd.

30.Toen hij deze (dingen) bepraatte,

vertrouwden velen op hem.

31.Jezus nu zei tot de Judeeërs (Joden)

die hem vertrouwd hadden: indien

jullie blijven in mijn inbrengwoord*,   *Gr. logos = Hebr. DáBháR

geschieden jullie waarachtig (als)

mijn leerlingen,

32.en jullie volkènnen de waarachtigheid,

en de waarachtigheid zal ontslaan jullie.

33.Zij bogen zich toe naar hem: kiemsel*  *Gr.sperma = Hebr. ZèRàNg

van Abraham geschieden wij en niemand

hebben wij geheerdiend* wanneer dan ook;  *Gr.douleuoo = Hebr. NgáBhàD

hoe zeg jij: (dat) jullie ontslagen worden?

34.Toe boog zich naar hen Jezus:

op trouwe*, op trouwe ik zeg jullie, dat  *Gr.amèn = Hebr. AæMèN

al-wie maakt verwaarding* geschiedt   *Gr.hamartia = Hebr. ChæTáAáH

(als)een heerdienaar van de verwaarding.

35.En de heerdienaar blijft niet in het

huis tot wereldlang; de stichtzoon blijft

tot wereldlang.

36.Indien nu de stichtzoon jullie zal

ontslaan, zullen jullie geschied-echt

(als)ontslagenen geschieden.

37.Ik volkèn dat jullie (als) kiemsel

van Abraham geschieden; maar

jullie zoeken mij te vermoorden,

omdat mijn inbrengwoord  niet

neerstrijkt in jullie.

38.Wat ik gezien heb van de kant

van de omvamende bepraat ik

en jullie nu maken wat jullie

gehoord hebben van de kant van

de omvamenden.

39.Zij bogen zich toe en spraken

tot hem: (als)onze omvamende

geschiedt Abraham. Jezus zei hun:

indien jullie (als)borelingen van

Abraham geschieden, maakten

jullie de werken van Abraham.

40.Maar nu zoeken jullie mij te

           JOH 8

te vermoorden*, een menselijke    *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

die de waarachtigheid met jullie

heeft bepraat,welke ik gehoord

heb van de kant van God. Dit

heeft Abraham niet gemaakt.

41.Jullie maken de  werken van 

jullie omvamende. 

Zij spraken tot hem: wij werden 

niet tot geschieden gebracht

uit hoererij, één-enkele* omvamende   *Gr.eis = Hebr. AèChàD

hebben wij God.

42.Jezus sprak tot hen: indien

God als jullie omvamende geschiedde,

zouden jullie mij beminnen; want

ik ben vanuit God weggekomen

en aangekomen; want ik heb niet

vandaan van mijzelf bepraat,

maar hij die mij afzond.

43.Door wat volkènnen jullie

niet mijn gepraat? Omdat jullie

niet de kracht hebben te horen

mijn inbrengwoord.

44.Jullie geschieden vanuit

de omvamende de lasteraar*    *Gr.diabolos = Hebr. SháTáN

en de begeerten* van jullie    *Gr.epithumia = Hebr. CháMàD

omvamende maken jullie. Deze

geschiedde (als)mensenmoorder

vandaan van het vooraangaande*,   *Gr.archè = Hebr.RieJShóWN

en in de waarachtigheid stond hij

niet, omdat niet geschiedt 

waarachtigheid in hem. Wanneer

de leugen* praat, praat hij van    *Gr.pseudos = Hebr. ShèQèR

hei eigene, omdat leugenachtig

geschiedt ook zijn omvamende.

45.Maar omdat ik de waarachtigheid

zeg, vertrouwen jullie mij niet.

46.Wie uit jullie wijst mij terecht*   *Gr.elengchoo = Hebr. JáKàCh

omtrent verwaardingen?. Indien ik

 de waarachtigheid zeg, door wat

vertrouwen jullie mij niet?

47.Die geschiedt uit God, de woord-

inbrengen* van God hoort hij;    *Gr.rèma = (ook) Hebr. DáBháR

daardoor horen jullie niet, omdat

jullie niet vanuit God geschieden.

48.Toe bogen zich de Judeeërs (joden)

en zij spraken tot hem: zeggen wij

niet prachtig dat jij (als)Samaritaan

geschiedt, daar jij ook een demon hebt?

49.Toe boog zich Jezus: ik heb geen

           JOH 8

demon, maar ik geef waarde

aan mijn omvamende en jullie

ontwaarderen mij.

50.Maar ik zoek niet mijn 

dunkzwaarte; die (die) zoekt en

oordeelt geschiedt.

51.Op trouwe op trouwe* ik zeg    *Gr.amèn = hebr. AæMèN

jullie, indien iemand mijn inbrengwoord*  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

zal behoeden, gestorvenheid*    *Gr.thanatos = Hebr.MóWT

zal hij zeker niet aanschouwen in de

wereldtijd*.       *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM

52.Nu volkènnen wij dat

jij een demon hebt. Abraham stierf

en de profeten, en zij zegt: indien

iemand mijn inbrengwoord zal

behoeden zal hij zeker niet smaken*   *Gr.geuoo=Hebr. TháNgàM

gestorvenheid in de wereldtijd.

53.Niet geschied jij groter dan onze 

omvamende  Abraham,die stierf,

ook de profeten stierven; wie

maak jij jezelf?

54.Toeboog zich Jezus: indien ik

dunkzwaarte geef aan-mijzelf,

geschiedt mijn dunkzwaarte* (als)niets.  *Gr.doxa=Hebr.KáBhóWD

De omvamende geschiedt (als) die

dunkzwaarte geeft aan mij, van wie

jullie zeggen {dat} (als onze God

geschiedt hij,

55.en niet volkènden jullie hem,

maar ik volkèn hem.

En indienik zou uitspreken dat ik

hem niet volkèn, zal ik geschieden

gelijk aan jullie als leigenaar;

maar ik volkèn hem en het inbrengwoord

van hem behoed ik.

56.Abraham de omvamende van ons 

juichte opdat hij zou zien mijn dag,

en hij zag en verheugde zich.

57.Nu spraken de Judeeërs(Joden)

tot hem: vijftig jaren heb jij nog niet

en Abraham heb jij gezien?

58.Tot hen sprak Jezus: op trouwe

op trouwe, voor het geschieden van

Abraham geschied ik.

59.Nu droegen zij hoog heen*    *Gr.hairoo = Hebr. NáSsáA 

stenen*, opdat zij (ze) zouden werpen   *Gr.lithos = hebr. AèBhèN 

op hem. 

Maar Jezus verschool zich en kwam weg

Uit de tempel.

           JOH 9

    30

9.1.En langs varend[40] zag hij        k-10

een menselijke blind vanaf 

het in  geschiedenis komen.

2.En hem vroegen zijn leerlingen

zeggend: rabbi*,      *Gr.rabbi = Hebr. RàB 

wie verwaardde* hij of zijn ouders,   *Gr.harmartna00 = Hebr. CháTháA

opdat hij (als)blinde tot geschieden

zou worden gebracht?

3.Toe boog zich Jezus: noch hij

verwaardde, noch zijn ouders,  maar

opdat tevoorschijn zouden komen

de werken van God in hem.

4.Het is noodzakelijk dat wij werken

de werken van die mij gestuurd

heeft, zolang de dag geschiedt; 

de nacht komt wanneer niemand

de kracht heeft om te werken.

5.Wanneer ik in de ordentelijkheid*   *Gr.kosmos

geschied, geschied ik als het licht

van de ordentelijkheid.

6.Deze (dingen) sprekend spoog* hij   *Gr.ptuoo= Hebr. RáQàQ

op de grond[41] en hij maakte slijk*   *Gr.pèlos=Hebr.ThieJTh

uit het spuug, en hij heeft het slijk

daarvan gesteld op de ogen.

7.En hij sprak tot hem: vaar heen

om(ze)te wassen* naar de     *Gr.nizoo(niptoo)=Hebr.RáChàTs 

zwemvijver* van Siloam ( wat    *Gr.kolumbèthra=Hebr.BeRéKháH

vertolkt* wordt met ‘afgezonden’).   *Gr.hermeneuoo

Hij nu kwam weg waste zich en kwam

kijkend.

8.De buurtbewoners* nu en die hem   *Gr,geitoon = Hebr. SháKháN

aanschouwden te voren, omdat hij

(als)wensbedelaar geschiedde, zeiden:

geschiedt deze niet (als) een neergezetene

en wensbedelend?

9.Anderen zeiden: nee, maar (als) een 

gelijke aan hem geschiedt hij.

Deze zei: {dat} ik geschied.

10.Zij nu zeiden aan hem: hoe werden

geopend van jou de ogen?

11.Deze boog zich toe: De menselijke

die gezegd wordt Jezus  maakte slijk

en bezalfde  van mij de ogen en

sprak tot mij: {dat} vaar heen naar

Siloam en was je; weggekomen nu 

           JOH 9

en mij gewassen hebbend

keek ik weer.

12.En zij spraken tot hem: waar

geschiedt deze? Hij zegt: niet

volkèn ik’t.

13.Zij voeren hem naar de

pharizeeërs, de ooit blinde.

14.En sabbat geschiedde op de

dag dat Jezus het slijk maakte

en van hem opende* de ogen.    *Gr.anoigoo = Hebr.PáTàCh

15.Wederom nu vroegen hem

ook de pharizeeërs hoe hij  weer

was gaan kijken.

En hij sprak tot hen: slijk stelde hij

mij op de ogen en ik spoelde* mij af   *Gr.niptoo = Hebr.SháThàCh

en ik kijk.

16.Nu zeiden uit de pharizeeërs

sommigen: niet geschiedt deze mens

van de kant van God, omdat hij 

de sabbat niet hoedt. Anderen zeiden:

hoe heeft een mens een verwaarder

de kracht zodanige kentekenen* te   *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT

maken? En er geschiedde een splijting*   *Gr.schisma

in hen.

17.Nu zeggen zij tot de blinde wederom:

wat zeg jij omtrent hem, omdat hij

van jou geopend heeft de ogen?

En hij sprak dat hij (als)profeet

Geschiedt.

18.Niet vertrouwden nu de Judeeërs

omtrent hem dat hij (als)een blinde

geschiedde en weer was gaan kijken,

tot dat zij afstemden met de ouders

van hem die weer is gaan kijken;

19.en zij vroegen hen zeggende:

geschiedt deze (als) stichtzoon van

jullie, van wie jullie zeggen, dat

blind tot geschieden werd gebracht?

Hoe nu kijkt hij thans?

20.Nu bogen zich toe de ouders

en spraken: wij volkènnen dat deze

geschiedt (als)stichtzoon van ons

en dat hij blind tot geschieden werd

gebracht.

21.Maar hoe hij nu kijkt, volkènnen

wij niet of wie van hem geopend heeft

de ogen, wij volkènnen’t niet;

vraag het hem, de hoedanigheid heeft

hij, hij zal omtrent zichzelf praten.

           JOH 9

22.Deze(dingen) spraken de ouders

van hem, omdat zij ontzag hadden

voor de Judeeërs; reeds immers

hadden  samen vastgesteld de

Judeeërs dat indien iemand hem

gelijkgevend zou aanspreken met

gezalfde*, hij (als) een ex-synagogelid   *Gr.christos = Hebr.MàShieJàCh

zou geschieden.

23.Daardoor spraken de ouders van hem,

(dat) hij heeft de hoedanigheid,

bevraagt hem.

24.Zij nu bestemden de mens voor

de tweede (keer), die geschiedde

(als)een blinde, en zij spraken tot hem:

geef dunkzwaarte aan God; wij

volkènnen dat deze mens (als)een

verwaarder geschiedt.

25. Nu boog deze zich toe: of deze

(als)verwaarder geschiedt, volkèn ik

niet; één-enkel (ding) volkèn ik,

dat ik die (als)een blinde geschiedde,

thans kijk.

26.Zij nu spraken tot hem: wat maakte

hij voor jou? Hoe opende hij jou de ogen?

27.Hij boog zich toe naar hen: ik sprak

reeds tot jullie en niet hoorden jullie;

waarom willen jullie het wederom

horen? Niet willen ook jullie geschieden

(als)leerlingen van hem?

28.En zij schimpten hem en zij spraken:

jij geschiedt (als)leerling van die, maar

wij geschieden (als)leerlingen van Mozes.

29Wij volkènnen dat tot Mozes heeft gepraat

God, maar van deze volkènnen wij niet

Vanwaar hij geschiedt.

30.Toe boog zich de mens en hij sprak

tot hen: daarin immers geschiedt 

verwonderlijks, dat jullie niet volkènnen

vanwaar hij geschiedt, en hij heeft mij 

geopend de ogen.

31.Wij volkènnen dat God naar verwaarders 

niet hoort, maar indien (als)god-erend

geschiedt en zijn wil maakt, hoort hij 

naar hem.

32.Vanaf de wereldtijd werd niet gehoord,

dat iemand heeft geopend de ogen van

een blind tot geschieden gebrachte.

33.Indien hij niet geschiedde van de kant

van God, niet had hij de kracht iets te

           JOH 9,10

te maken.

34.Zij bogen zich toe en spraken

tot hem: in verwaardingen werd

jij geheel tot geschieden gebracht

en jij leraart ons? En zij wierpen

hem eruit.

35.Jezus hoorde, dat zij uitwierpen

hem eruit, en hem gevonden

hebbend sprak hij: vertrouw jij

op de stichtzoon van de menselijke?

36.Toe boog zich deze en sprak:

en (als) wie geschiedt hij,

machtiger, opdat ik vertrouw op hem?

37.Tot hem sprak Jezus: en gezien

heb jij hem, (als) de pratende samen

met jou geschiedt deze.

38.En hij beweerde: ik vertrouw,

machtiger, en hij bukte zich toe*   *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH

voor hem.

39.En Jezus sprak: tot een oordeel

ben ik naar deze ordentelijkheid*   *Gr.kosmos

gekomen, opdat zij die niet kijken,

kijken en zij die kijken (als) blinden

geschieden.

40.Deze (dingen) hoorden uit de

pharizeeën die samen met hem

geschieden, en zij spraken: niet ook

wij geschieden (als)blinden?

41.Jezus sprak tot hen: indien jullie

(als)blinden geschiedden, hadden 

jullie geen verwaarding; maar nu

zeggen jullie dit: wij kijken; 

de verwaarding van jullie blijft. 

10.1.Op trouwe op trouwe*    *Gr.amèn = Hebr.AáMèN

ik zeg jullie: wie niet inkomt 

door de deur in de grashof*    *Gr.aulè = Hebr. ChàTsoR

van de voorttrekdieren* , maar

omhoog tredend eldersdoor,

deze geschiedt (als) een steler

en rover.

2.Maar wie binnenkomt door de

deur geschiedt (als) de weider*    *Gr.poimèn = Hebr. RoNgèH

van de voorttrekdieren.

3.Voor hem doet de deurwachter

open, en de voorttrekdieren

horen naar zijn stem, en de eigen

voorttrekdieren be-stemt hij

bij name en voert hen uit.

4.Wanneer hij al-af de eigen

           JOH 10

heeft uitgeworpen, gaat hij heen

hen vooraan, en de voorttrekdieren

volgen hem, omdat zij volkènnen

de stem van hem.

5.Een andersdoende zullen zij 

zeker niet volgen, maar zij zullen

vluchten vandaan van hem, omdat

zij niet volkènnen de stem van 

andersdoenden.

6.Deze toespeling* sprak Jezus    *Gr.paroimia = Hebr. MáSháL

tot hen; maar deze volkènden niet,

(als)wat  geschiedde wat hij

bepraatte met hen.

    32

7.Wederom nu sprak Jezus:

op trouwe, op trouwe, ik zeg

jullie, dat ik geschied (als) de deur

van de voorttrekdieren.

8.Alaf wie maar kwamen  voor mij,

geschieden (als) stelers en rovers.

Maar niet hoorden naar hen

de voorttrekdieren.

9.Ik geschied (als) de deur; indien

iemand door mij binnenkomt,

zal hij bevrijd worden*, en hij zal   *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg

ingaan en uitgaan en een weideplek*   *Gr.nomè = Hebr. MàR’NgèH

vinden.

10.De steler komt niet, tenzij opdat

hij steelt en slacht en teloor doet gaan.

Ik ben gekomen opdat zij leven hebben

en te over hebben.

11.Ik geschied (als) de prachtige weider.

 De prachtige weider  zal zijn 

lichaamziel* stellen over de voorttrek-   *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

dieren heen.

12.De loonwerker en wie niet (als)

weider geschiedt, van wie zij niet

geschieden (als0 de eigen voorttrekdieren,

beschouwt de wolf, die komt,

en zal wegduwen de voorttrekdieren

en vlucht; en de wolf ropt ze weg en 

gooit ze uiteen,

13.omdat hij (als)loonwerker geschiedt

en er geen belang is voor hem omtrent

de voorttrekdieren.

    33

14.Ik geschied (als) de prachtige herder

en ik volkèn de mijne en mij volkènnen

de mijne.

           JOH 10

15.Zoals mij volkènt de omvamende,

volkèn ook ik de omvamende en

mijn lichaamziel stel ik over de 

voorttrekdieren heen.

16.Ook andere voorttrekdieren 

heb ik, die niet geschieden uit deze

grashof* en het is noodzakelijk dat   *Gr.aulè = Hebr.CháTsóWR

ik ook deze aanvoer en naar mijn

stem horen zij en het zal geschieden

één-enkele weidegroep, één-enkele

weider.[42]

17.Daarom bemint mij de omvamende,

omdat ik stel mijn lichaamziel, opdat

ik wederom neme haar.

18.Niemand pakte af haar van mij, maar

ik stel haar vadaan-van mijzelf.

Bevoegdheid heb ik haar te stellen,

nn de bevoegdheid heb ik wederom

haar te nemen; dit gebod* neem ik aan   *Gr.entolè = Hebr. MieTs’WàH

van de kant van de omvamende-mijner.

19.Een splijting* geschiedde wederom   *Gr.schisma

in de Judeeërs door deze inbrengenworden*.  *Gr.logoi = Hebr. DeBháRieJM

20.En velen zeiden: een demoon heeft hij

en hij raaskalt: waarom horen jullie hem?

21.Deze woordinbrengen* geschieden   *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

niet van een gedominiseerde; toch niet

heeft een demoon de  kracht van blinden

de ogen te openen?

    34

22.Toen geschiedde de hernieuwingen*   *Gr.egkaina = Hebr.CháNoeKháH[43]

in Jeruzalem; winter geschiedde.

23.En rond schreed Jezus in de tempel

in de gaanderij van Salomo.

24.Nu omsingelden* hem de Judeeërs en  *Gr.kukloöo = Hebr. SáBàB

zeiden hem: tot wanneer pak jij vast

onze lichaamziel? Indien jij geschiedt

(als) de gezalfde*, spreek tot ons   *Gr.christos = Hebr.MàShiàCh

in allesverwoording.

35.Toe boog zich tot hen Jezus:

ik spreek tot jullie en niet vertrouwen

jullie. De werken die ik maak in de 

kracht van de omvamende, die

getuigen omtrent mij, maar niet

vertrouwen jullie, omdat jullie niet

geschieden uit mijn voorttrekdieren.

           JOH 10

Mijn voorttrekdieren horen mijn stem, 

en ik volkèn hen en zij volgem mij,

28.en ik geef hen leven van 

wereldlang* en zeker niet gaan zij teloor   *Gr.aioon = Hebr. Ng6LáM

in de wereldtijd, en niet zal iemand 

wegroppen hen uit mijn hand.

29.De omvamende van mij die gegeven

heeft aan mij, geschiedt van allen

(als)de grotere, en niemand heeft

de kracht  weg te roppen uit de hand

van de omvamende,

30.ik en de omvamende geschieden

(als) een-één-enkele*.     *Gr.heis = Hebr. AèCháD

31.Wederom tilden op  de Judeeërs

stenen opdat zij hem stenigden.

32.Toe boog zich Jezus naar hen:

veel prachtige  werken vanuit de 

omvamende heb ik jullie getoond.

Om hoedanig werk daarvan stenigen

Jullie mij?

33.Toe bogen zich de Judeeërs naar hem:

om een pracht werk stenigen wij jou

niet, maar om een smadelijke bewering,

en omdat jij, geschiedend (als)mens,

jouzelf god maakt.

34.Toe boog zich tot hen Jezus:

is niet geschreven in jullie wetsuitleg*

dit ik sprak (als) goden geschieden

jullie[44].

35.Indien die sprak over genen (als)

goden tot wie de woordinbreng van God

geschiedde, en niet de kracht heeft 

de wetsuitlegging om los gemaakt te

worden,

36.hem die de omvamende geheiligd heeft

afgezonden naar de ordentelijkheid*   *Gr.kosmos

zeggen jullie dat hij smaadbeweert, omdat

hij sprak(als) stichtzoon van God

geschied ik?

37.Indien ik niet maak de werken van 

mijn omvamende,  vertrouwt mij niet.

38.Maar indien ik (ze) maak, ook al

vertrouwen jullie mij niet, vertrouwt

de werken, opdat jullie kennen en

           JOH 10,11

en volkènnen, dat in mij 

de omvamende (is) en ik in de

omvamende.

39.Zij nu zochten hem wederom

te vatten. En hij kwam weg

uit hun handen.

40.En hij kwam heen wederom

in het oversteekse* van de Jordaan   *Gr.peran = Hebr. NgàBuWR

naar een opstaanplaats* waar    *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

Johannes geschiedde (als) de 

eerder dompelende*, en hij bleef daar.   *Gr.baptizoo = Hebr.TháBàL

41.En vele kwamen  bij hem en

zeiden dit: Johannes maakte wel

geen kenteken, maar al-af zoveel

Johannes sprak omtrent hem

geschiedde waarachtig*. En velen   *Gr.alèthès = Hebr. AæMuWN

vertrouwden op hem daar.

    35

11.1.En er geschiedde iemand onvast,       k-11

Lazarus, vandaan-van Bethanië,’

uit het dorp van Maria en Martha

haar zusterverwant.

2.En Maria geschiedde (als) degene

die bestreek* de machtiger met    *Gr.aleiphoo = Hebr.ThuWCh

mirre en afdepte zijn voeten met

haar haren, van wie de broederverwant

Lazarus onvast was.

3.Af zonden nu de zusterverwanten

tot hem zeggende:: machtiger, zie

met wie jij bevriend bent, is onvast.

4.En Jezus, ’t gehoord hebbend,

sprak: deze onvastheid geschiedt niet

tot gestorvenheid maar om de dunkzwaarte*  *Gr.doxa = hebr. KáBóWD

van God, opdat dunkzwaarte gegeven

wordt aan de sticvhtzoon van God daardoor.

5.En Jezus beminde* Martha en haar   *Gr.agapaoo = Hebr.AáHàB

zuster en Lazarus.

6.Toen hij nu hoorde dat hij onvast is,

toen bleef hij in de opstaanplaats waar

hij geschiedde twee dagen.

7.vervolgens daarna zegt hij aan de

leerlingen: wij moeten heenvaren

naar Judea wederom.

8.Aan hem zeggen de leerlingen:

rabbi* , nu zoeken jou te stenigen   *Gr.rabbi = Hebr.RàB[45]

de Judeeërs, en wederom vaar jij

           JOH 11

heen daar?

9.Jezus boog zich toe: geschieden niet

twaalf uren van de dag? Indien iemand

heen schrijdt op de dag, stoot hij niet toe,

omdat hij bij het licht van deze

ordentelijk* kijkt.

10.Maar indien iemand heen schrijdt

in de nacht, stoot hij toe, omdat het

licht niet geschiedt bij hem.

11.Deze (dingen) sprak hij en daarna

zegt hij aan hen: Lazarus onze vriend

is ingeslapen[46], maar ik ga heen opdat

ik uit de slaap hale.

12.Zijn leerlingen nu spraken:

indien hij is ingeslapen, zal hij

bevrijd worden.

13.Maar Jezus had (‘t)gezegd omtrent

zijn gestorvenheid; maar genen

dunkten dat hij (‘t) omtrent  het

ingeslapen zijn van de slaap zegt.

14.Toen nu sprak Jezus tot hen

met alles verwoording: Lazarus

is gestorven,

15.en ik ben verheugd door jullie,

opdat jullie zouden vertrouwen,

dat wij niet geschiedden daar;

maar wij moeten heen varen naar hem.

16.Nu sprak Thomas, die gezegd wordt

Didymus, tot zijn medeleerlingen:

Heenvaren moeten ook wij, opdat

Wij sterven samen met hem.

17.Aangekomen nu vond Jezus hem,

die reeds vier dagen heeft in de 

gedachtenisplaats*.      *Gr.mnèmeion[47] = Hebr.QáBàR

18.En Bethanië geschiedde lijfna*   *Gr.eggus = Hebr. QáRóWB

Jeruzalem daarvandaan ongeveer

vijftien stadiën.

     36

19.En velen uit de Judeeërs waren

gekomen naar Martha en Maria,

           JOH 11

opdat zij hen op verhaal brachten

omtrent de broederverwant.

20.Martha nu, zodra zij hoorde

dat Jezus komt, ging zij hem tegemoet.

Maar Maria zat in het huis.

21.Martha nu sprak tot Jezus:

Machtiger, indien jij geschiedde hier,

zou niet gestorven zijn mijn

broederverwant.

22.Ook nu volkèn ik, dat zoveel

jij maar wenst* van God, geven zal   *Gr.aiteoo = Hebr. SháAàL

aan jou God.

23.Zegt tot haar Jezus: opstaan zal

de broederverwant jouwer.

24.Zegt tot hem Martha: ik volkèn,

dat hij op zal staan bij de opstanding

op de laatste* dag.      *Gr.eschatos = Hebr. AàChæRieJT[48]

25. Sprak tot haar Jezus: ik geschied

(als) de opstanding en het leven; wie

op mij vertrouwt zal ook al is hij een

gestorvene[49] leven.

26.En al-af levende en vertrouwende

op mij zal nee niet een gestorvene zijn

in de wereldtijd. Vertrouw jij dit?

27.Zij zegt hem: ja, machtiger, ik

heb vertrouwd dat jij geschiedt (als)

de christus*  de stichtzoon van God   *Gr.christos = Hebr.MàShiàCh

de in de ordentelijkheid* komende.   *Gr.kosmos

28.En dit gesproken hebbend, kwam

zij weg en be-stemde Maria haar

zusterverwant, heimelijk gesproken

hebbend: de leraar is present en

hij be-stemt jou.

29.En zij, toen zij ’t hoorde, komt  

tot opstaan ijlings en ging vooraan

naar hem.

30.En nog niet is gekomen Jezus

in het dorp, maar hij geschiedde nog

op de opstaanplaats*, waar hem    *Gr.tops = Hebr. MáQóWM

tegemoet gekomen was Martha.

           JOH 11

31.De Judeeèrs nu, die geschieden

samen met haar in het huis en haar

op verhaal brachten, ziende Maria,

dat zij ijlings opstond en wegkwam,

volgende haar, dunk hebbend, dat

zij heenvaart naar de gedachtenisplaats*  *Gr.mnèmeion = hebr. QèBèR= graf

opdat zij zou wenen* daar.    *Gr.klaioo = Hebr. BáKáH

32.Maria nu, toen zij kwam waar

Jezus geschiedde, hem ziende viel zij

hem voor  de voeten, zeggende hem:

Machtiger, indien jij geschiedde hier,

zou niet van mij gestorven zijn

de broederverwant.

33. Toen Jezus nu haar zag wenende en 

de met haar meegekomen Judeeërs

wenende, voelde hij zich bezwaard

aan de beluchting  en bracht zichzelf

in beroering, en sprak:

34.Waar hebben jullie gelegd hem?

Zeggen zij aan hem: Machtiger, kom

en zie. 

35.Jezus was betraand.

36.Zeiden nu de Judeeërs: zie hoe 

lief hij hem heeft.

37.Maar sommigen uit hen spraken:

Niet had de kracht had dezen, die

geopend heeft de ogen van blinden,

te maken dat ook deze niet stierf?

38.Jezus nu, zich wederom bezaard

voelend in zichzelf, komt  tot de 

gedachtenisplaats. En er geschiedde 

een grot en een steen lag erop.

39.Zegt Jezus: pakt weg de steen.

Zegt aan hem de zusterverwante 

van de overledene[50], Martha:

Machtiger, reeds riekt hij kwalijk*,   *Gr.ozoo = Hebr. BáAàSh

de vierde (dag immers geschiedt.

40.Zegt tot haar Jezus: niet  sprak ik

tot jou, dat, indien jij vertrouwde, 

jij zou zien de dunkzwaarte* van    *Gr.doxa = hebr. KáBóWD

God?

41.Zij nu pakten weg  de steen en

Jezus droeg hoog heen*  de ogen    *Gr.aireoo = Hebr. NáSsáA

omhoog en sprak: ik dankzegen*    *Gr.eucharisteoo = Hebr. BáRàK

           JOH 11

jou,  dat jij mij gehoord hebt,

maar ik volkèn dat jij altijd

hoort naar mij; maar om de

krioelmenigte, die erom heen staat, 

spreek ik, opdat zij zullen vertrouwen,

dat jij me afgezonden hebt.

43.En deze (dingen) gesproken hebbend,

schreeuwde hij met grote stem:

Lazarus, hierheen eruit.

44.Uitkwam de gestorvene,

gekneveld de voeten en de handen

met (lijf-)waden* en zijn aangezicht   Gr.keiria = Hebr.RáBéD

werd met uitzweetdoeken[51] omkneveld.

Jezus zegt hen: maakt los hem en

duwt hem af om heen te varen.

45.En velen nu uit de Judeeërs ,

die kwamen naar Maria en aanschouwden,

wat hij gemaakt heeft, vertrouwden

op hem.

46.Maar sommigen van hen kwamen weg

naar de pharizeeërs en spraken tot hen

wat Jezus gemaakt had.

    37

47.Nu voerden bijeen de vooraangaande

priesters en de pharizeeërs het sanhedrin[52]

en zij zeiden:  wat moeten wij maken,

omdat deze mens vele kentekenen* maakt?  *Gr.sèmeion = hebr. AóWT

48.Indien wij hem zo verduwen, zullen

velen vertrouwen op hem, en komen zullen

de Romeinen en afpakken van ons  en

de opstaanplaats* en de natie.    *Gr.tops = hebr. MáQóWM

49.En één iemand uit hen Kaiaphas,

(als)vooraangaand priester geschiedend

van die jaarkring, spraak tot hen:

volènnen jullie (‘t)niet,  

50.en niet rekenen-jullie ermee, 

dat bijdraagt aan ons, dat één enkele*    Gr.heis = Hebr. AèChàD

menselijke sterft om het genotenvolk*   *Gr.laos = Hebr. NgàM

en niet geheel de natie teloor gaat.

51.Maar dit sprak hij niet vandaan van

zichzelf, maar (als)vooraangaand

priester geschiedend van die jaarkring

           JOH 11,12

profeteerde hij, dat het aanstaande

was dat Jezus sterft om de naties

52.en niet om de natie afgezonderd,

maar opdat ook de borelingen van God

de uiteengegooiden samenvoert

tot een één enkele*.     *Gr.heis = hebr. AèChaD

   38

53.Vanaf die dag nu voerden zij beraad*  *Gr.bouleuoo = Hebr.JáNgàTs

opdat zij zouden vermoorden* hem.   *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

54.Jezus nu schrijdt niet meer met 

allesverwoording rond bij de Judeeërs,

maar hij kwam weg daarvandaan

naar de  streek bij de inbrengleegte*   *Gr.erèmos = Hebr. MieD’BàR

naar een stad die Ephraïm gezegd werd

en daar bleef hij samen met zijn

leerlingen.

55.En lijfna geschiedde het Pesach

van de Judeeërs, en velen traden omhoog

naar Jeruzalem uit de streek voor

(het aanbreken van ) het Pesach,  opdat

zij zichzelf zouden heiligen.

56.Nu zochten zij Jezus en zij zeiden

samen met elkaar in de tempel staande:

wat dunkt jullie? dat hij zeker niet

komt naar het feest?

57.En gegeven hadden de vooraangaande

priesters en de pharizeeërs geboden,

opdat indien iemand volkènde waar hij

geschiedt, hij het zou verklappen,

opdat zij zouden vatten hem.

   39

12.1.Jezus nu kwam zes dagen voor het  zie: Mt.26:6-13 en Mc.14:3-9 

Pesach naar Bethanië, waar Lazarus 

deschiedde, die Jezus had heeft doen

opstaan* bij de lijfdoden vandaan.    *Gr.eigeiroo = Hebr.QuWM(hiph’il)

2.Zij nu maakten voor hem een 

broodmaaltijd daar en Martha bediende,

en Lazarus geschiedde (als) één van

hen die mede aanlagen  met hem.

3.Maria nu, genomen hebbend een 

pond mirre van nardus betrouwbaar

van veel waarde bestreek zij* de    *Gr.aleiphoo = Hebr.ThuWCh 

voeten van Jezus en zij depte af

met haar haren zijn voeten. En het

huis werd vol gemaakt vanwege 

de heur van de mirre.

4.En Judas Iskarioth zei tot zijn

leerlingen, hij die aanstaande is

hem over te leveren: 

           JOH 12

5. om welke (reden) werd met deze 

mirre geen zaken gedaan voor dertig 

dinariën en gegeven aan armen*?

6.Maar hij sprak dit niet, omdat hij

omtrent de armen belang had, omdat

hij (als)steler geschiedde en de geldkist

hebbend tilde het (erin) geworpene.

7.Jezus nu sprak: duw weg haar, opdat

tot de dagn van mijn begrafenis behoedt

dit.

8.De armen immers hebben jullie altijd

samen met jullie, maar mij hebben jullie

niet altijd.

9.De krioelmenigte veel uit de Judeeërsnu 

volkènde dat hij geschiedt daar, en zij 

wamen niet om Jezus afgezonderd, maar

opdat zij ook Lazarus zganen die hij heeft

doen opstaan uit de lijfdoden.

10,Maar de vooraangaande priesters 

beraadslaagden opdat zij ook Lazarus

vermoordden, 

11.omdat velen om hem

heenvoeren van de Judeeërs en heen

gingen naar Jezus.

    40

12.De volgende morgen de  krioelmenigte  zie: Mt.21:1-11; Mc.11:1-10; Lc.19: 

veel, die kwam naar het feest, gehoord      [29-38.

hebbend dat Jezus komt naar Jeruzalem, 

13.nam palmtakken[53] van dadelpalmbomen*  *Gr.phoinix = Hebr. TáMáR

en zij kwamen weg om hem tegemoet 

te gaan en zij brulden:

hoosanna*,       *Gr.hosanna=Hebr. HóWSieJàNg NáA[54]

de ingezegende die komt in de naam

van de machtiger[55],

en de koning van Israël.

14. En Jezus vindend een ezeltje zat daarop, 

zoals is geschreven:

heb geen ontzag, stichtdochter van

Sioon;

zie jou koning komt zittend op het

veulen van een ezel[56].”

           JOH 12

16.Niet volkènden deze(dingen) zijn

leerlingen in-het-eerst, maar toen

dunkzwaarte werd gegeven aan Jezus,

toen wedren zij indachtig, dat deze

geschreven (dingen) geschiedden bij hem

en zij deze (dingen) maakten voor hem.

17.De krioelmenigte nu getuigde, 

die samen met hem geschiedde, toen 

hij Lazarus aanstemde uit de

gedachtenisplaats* en hem deed opstaan  *Gr.mnèmèion = Hebr.QèBèR=graf

uit de lijfdoden*. 

18.Daarom ook ging hem tegemoet

de krioelmenigte, omdat zij hoorden,

dat hij dit kenteken* gemaakt had.   *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT

19.De pharizeeën nu spraken tot elkaar:

juullie aanschouwen dat jullie geen

enkel nut hebben; zie de ordentelijkheid*  *Gr.kosmos

zou laat achter hem wegkomen.

    41

20.En er geschiedden sommige Hellenen      k-15

uit hen die omhoogtraden om zich te bukken*. *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH                            

21.Zij nu kwamen toe naar Philippus,

die vandaan Bethsaïda in Galilea, en zij

vroegen hem zeggende: machtiger, wij

willen Jezus zien.

22.Philippus komt en zegt(‘t) aan Andreas.

Komt Andreas en Philippus en zij zeggen(‘t)

aan Jezus.

23.Maar Jezus buigt zich toe zeggende:

gekomen is de ure opdat dunkzwaarte krijgt*  *Gr.doxazoo = Hebr.KáBàD

de stichtzoon van de menselijke.

24.Op trouwe, op trouwe* ik zeg jullie,   *Gr.amèn=Hebr.AáMèN=op trouwe

wanneer niet de pit van het tarwe vallend

op het land sterft, blijft die afgezonderd;

maar wanneer hij gestorven is, draagt hij

veel vrucht.

25.Wie lief heeft zijn lichaamziel*, doet  *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh

haar teloorgaan en wie beweigert* zijn   *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA

lichaamziel in deze ordentelijkheid zal

tot een leven wereldlang haar waar houden*.  *Gr.phulassoo = Hebr.SháMàR

26.Wanneer iemand mij bedient*, moet  *Gr.diakonein = Hebr. SháRàT

hij mij volgen, en waar ik geschied, daar

zal ook mijn bedienaar geschieden.

    42

Wanneer iemand mij bedient, waaderen zal

hem de omvamende.

27.Nu is mijn lichaamziel geroerd en wat

moet ik spreken? Omvamende bevrijd* mij  *Gr.sooizoo = Hebr.JáShàNg

           JOH 12

uit deze ure? Maar daarom kwam ik in 

deze ure. 

28.Omvamende, maak dunkzwaar*   *Gr.doxazoo = Hebr.KáBhéD

jouw naam. Er kwam nu een stem

uit de hemel: en ik heb dunkzwaar

gemaakt en zal dunkzwaar maken.

29.De krioelmenigte nu die stond

en hoorde zei een donderdreun*    *Gr.brontè  = Hebr.RáNgàM

is geschied; anderen zeiden: een

werkbode heeft met hem gepraat.

30.Jezus boog zich toe en sprak:

niet om mij is deze stem geschied

maar om jullie.

31.Nu geschiedt het oordeel over

deze ordentelijkheid*; nu zal de    *Gr.kosmos

vooraangaande van deze ordentelijkheid

buiten worden uitgeworpen.

32.En ik, indien ik omhoog gebracht

ben, zal allen sleuren toe naar mij.

33.Maar dit zei hij uittekenende

met hoedanige gestorvenheid hij 

aanstaande was om te sterven.

34.Nu boog zich toe naar hem de

krioelmenigte: wij hebben gehoord

uit de wetsuitlegging*, dat de christus*   *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh=gezalfde

blijft tot wereldlang*[57]Hoe zeg jij

dat noodzakerlijkerwijs omhoog gebracht

moet worden de stichtzoon van de

menselijke? Als wie geschiedt deze

stichtzoon van de menselijke?

35.Nu sprak tot hen Jezus: nog 

een kleine tijd* geschiedt bij jullie   *Gr.chronos

het licht. Schrijdt heen aangezien

jullie het licht hebben, opdat niet

de duisternis* jullie wegneemt.    *Gr.skotia = hebr. ChoShèQ

En wie heen schrijdt in de duisternis

volkènt niet waarheen hij heenvaart.

36.Aangezien jullie het licht hebben,

vertrouwt op het licht, opdat jullie

(als)stichtkinderen van het licht geschieden.

Deze (dingen) heeft Jezus bepraat

en weggekomen heeft hij zich verscholen

vandaan van hen.

    43

37.En terwijl hij zodanige kentekenen

           JOH 12

gemaakt heeft ten overstaan van hen,

vertrouwden zij niet op hem,

38. opdat het inbrengwoord* van Jesaja

de profeet volledig gemaakt werd

die sprak:

machtiger, wie heeft vertrouwd op

het hoorgerucht van ons? En aan wie

werd de arm van de machtiger

onthuld?[58]

39.Daardoor hebben zij niet de kracht

om te vertrouwen, omdat wederom Jesaja

sprak: 

40.Blind gemaakt heeft hij van hen de ogen* *Gr,ophtalmos= Hebr.NgàJieN

en vereelt heeft hij van hen het hart*,  *Gr.kardia = Hebr.LéB

opdat zij niet zouden zien met de ogen

en niet zouden beseffen met het hart

en zouden omkeren, en ik zal genezen

hen.[59]

41.Deze (dingen) sprak Jesaja omdat hij

heeft gezien de dunkzwaarte van hem en

heeft gepraat omtrent hem.

42.Tegelijk evenwel ook vandaan van de

vooraangaanden vertrouwden velen op hem,

maar om de Pharizeeën spraken zij niet 

geliijkgevend, opdat zij niet (als) 

ex-synagogalen zouden geschieden.

43.Want zij beminden de dunkzwaarte van

de mensen meer boven de dunkzwaarte

van God.

44.En Jezus schreeuwde en sprak:

wie vertrouwt op mij, vertrouwt niet

op mij, maar op die mij gestuurd heeft.

45.En wie mij aanschouwt, aanschouwt

die mij gestuurd heeft.

46.Ik – licht – ben gekomen naar de

           JOH 12,13

ordentelijkheid, opdat alwie

vertrouwt op mij in de duisternis

niet blijft.

47.En indien iemand van mij hoort

de woordinbrengen* en niet    *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

waarhoudt*, niet oordeel ik hem;   *Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR

ik kwam immers niet opdat ik 

de ordentelijkheid* oordeel, maar   *Gr.kosmos

opdat ik bevrijd de ordentelijkheid.

48.Hij die terzijde stelt mij en

niet aanneemt de woordinbrengen

van mij, heeft wat hem oordeelt:

het inbrengwoord* dat ik gepraat   *Gr.logos = Hebr. DáBháR

heb, dat oordeelt hem op de latere*    *Gr.eschatos = Hebr. AáChàR

dag.

49.Omdat ik niet uit mijzelf heb gepraat,

maar hij die mij gestuurd heeft,

de omvamende zelf heeft aan mij het

gebod* gegeven, wat ik moet spreken   *Gr.entolè = Hebr. MieTs’WáH

en waarover ik moet praten.

50.En ik volkèn* dat zijn gebod (als)   *Gr.oida = Hebr. JáDàNg                             

leven wereldlang* geschiedt.    *Gr.aioonios = Hebr.LeNgóWLáM

Wat ik nu bepraat, zoals gezegd heeft

Aan de omvamende, zo praat ik.

    45

13.1.En vóór het feest van Pesach

 Jezus, volkènnend dat gekomen is van hem

de ure opdat hij over treedt uit deze

ordentelijkheid tot de omvamende,

bemind hebbend die hem in de

ordentelijkheid eigen zijn, heeft tot

al-afheid* hen bemind.     *Gr.telos =Hebr.KoeLáH

2.En toen de broodmaaltijd geschiedde,

toen de lasteraar* reeds geworpen had   *Gr.diabolos = Hebr. SháTháN

in het hart, opdat Judas van Simon Iskarioot

hem zou overleveren[60],

3.volkènnend, dat alle (dingen) hem in handen 

heeft gegeven de omvamende, en dat hij

vandaan van God was weggekomen en tot

God heenvaart, 

4.brengt zichzelf tot opstaan

           JOH 13

vandaan van de broodmaaltijd, en

neerleggend de gewaden en nemend

een linnen voorschoot[61], gordde zichzelf

aan.

5.Vervolgens werpt hij water in de

spoelbak, en ging hij vooraan om 

af te spoelen* de voeten van zijn leerlingen

en af te boenen met het linnen voorschoot

waarmee hij was aangegord.

6.Hij komt nu bij Simon Petrus: hij zegt

hem:

7.Machtiger, jij spoelt mij de voeten?

Jezus boog zich toe en hij sprak tot hem:

Wat ik maak, volkèn jij nu niet, maar

Je zult volkènnen na deze (dingen).

8.Zegt tot hem Petrus: nee niet spoelen

zal jij mij de voeten voor wereldlang.

Boog zich toe Jezus naar hem:

Indien ik niet zal afspoelen jou, heb jij

geen deel samen met mij.

9.Zegt aan hem Simon Petrus: Machtiger,

niet mijn voeten afgezonderd, maar 

ook de handen en het eerstdeel*.

10.Zegt hem Jerzus: wie zich gewassen*

heeft  niet behoefte – ten zij de voeten –

zich af te spoelen, maar hij geschiedt

(als) geheel reine. En jullie geschieden

(als) reinen, maar niet allen.

11.Hij volkènde immers wie hem 

overlevert; daarom sprak hij dit:

niet allen geschieden jullie (als)

reinen.

    46

12.Toen hij nu afgespoeld had hun

voeten en genomen had zijn gewaden

en wederom (op de bank) neergevallen was,

sprak hij tot hen: volkènnen jullie wat

ik gemaakt heb voor jullie?

13.Jullie be-stemmen mij (als) de leraar

en de machtiger, en prachtigs zeggen 

jullie: (zo)geschied ik immers.

14.Indien ik nu afgespoeld heb van jullie

de voeten, de machtiger en de leraar,

hebben ook jullie de plicht van elkaar

de voeten af te spoelen; 

15.Want een toonvoorbeeld heb ik

gegeven aan jullie, opdat zoals ik

           JOH 13

gemaakt heb voor jullie, ook jullie

zouden maken.

16.Op trouwe op trouwe ik zeg jullie,

niet geschiedt een heerdienaar*    *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

(als) de grotere van die hem stuurt;

niet een afgezondene* (als) de grotere   *Gr.apostolos

van die hem stuurt; indien jullie

deze (dingen) volkènnen, 

17.(als) gelukgewensen geschieden 

jullie wanneer jullie maken deze (dingen).

18.Niet omtrent allen zeg ik jullie:

ik volkèn wie ik uitgekozen heb,

maar opdat de schrift volledig gemaakt

wordt: 

die kluift van mij het brood pakte op

op mijzijn hiel.[62]

19.Vandaan-van nu zeg ik (‘t) jullie

voorhet geschieden (ervan), opdat

jullie vertrouwen wanneer het geschiedt,

dat ik geschied.

20.Op trouwe, op trouwe ik zeg jullie,

hij die aanneemt wie ik ook maar za; 

sturen, neemt mij aan, en hij die mij 

aanneemt, neemt aan wie mij gestuurd

heeft.

    47

21.Deze (dingen) sprekend werd Jezus   zie Mt.26:21-25; Mc.14:18-21; Lc.22:

geroerd door de beluchting(-ter) en             [21-23.

hij getuigde en sprak:

op trouwe, op trouwe ik zeg jullie:

dat één-enkele* uit jullie mij zal    *Gr.eis = Hebr.AèCháD

overleveren.

22.De leerlingen keken naar elkaar

zonder uitweg zijnde omtrent wie

hij (‘t) zegt.

23.Eén-enkele uit zijn leerlingen

geschiedde opliggend in de

dijenschoot* van Jezus, dien Jezus   *Gr.kolpos = hebr. ChéJQ

beminde.

24.Hem nu wenkt Simon Petrus en

zegt aan hem: spreek wie geschiedt

(als) degene omtrent wie hij (‘t) zegt.

25.Deze alzo vallende op de borst*   *Gr.stèthos (vgl: stethoscoop)

van Jezus, zegt hem:

26.Machtiger,(als)wie geschiedt hij?

           JOH 13

Toe buigt zich nu Jezus: deze geschiedt

(als)degene voor wie ik zal dompelen

de hap en geven aan hem. Gedompeld

hebbend nu neemt hij een hap en geeft

(die) aan Judas van Simon Iskarioot.

27.En samen met de hap kwam toen binnen

in deze de lasteraar*. Nu zegt aan hem

Jezus: wat jij maakt, maak(‘t) ijlings*.   *Gr.tachion = Hebr. MáHáR

28.Dit volkènde niemand van hen die

aanlagen, waartoe hij (‘t)sprak tot hem.

29.Want het dunkte sommigen, aangezien

Judas de geldkist had, dat Jezus zegt aan

hem: marktkoopt wat wij nodig hebben

voor het feest, of voor de armen, opdat

hij iets zou geven.

30.Genomen hebbend nu de hap kwam 

deze weg regelrecht; en de nacht geschiedde.

    48

31.Als hij weggekomen is, zegt Jezus:

nu gewordt dunkzwaarte de stichtzoon 

van de menselijke en gewordt God 

dunkzwaarte in hem.

32.Indien God dunkzwaarte gewordt in hem,

zal God hem dunkzwaarte geven in zichzelf,

en regelrecht zal hij dunkzwaarte geven 

aan hem.

33.Borelingskes,  nog weinig geschied ik

samen met jullie; zoeken zullen jullie mij, 

en zoals ik sprak tot de Judeeërs, dat 

waarheen ik opvaar jullie niet de kracht 

hebben om te komen, en dat zeg ik jullie nu.

34.Een nieuw gebod geef ik jullie, dat jullie

elkaar beminnen* zoals ik heb bemind jullie,  *Gr.agapaoo = Hebr. AáHàBh 

opdat jullie beminnen elkaar.

35.Daaraan zullen allen volkènnen, dat

jullie voor mij tot leerlingen

geschieden, indien jullie minne hebben

voor elkaar.

36.Zegt tot hem Simon Petrus: Machtiger,

waarheen vaar jij op? Toe boog zich

Jezus, waarheen ik opvaar heb jij niet 

de kracht om mij te volgen, maar jij

zult later volgen.

37.Zegt tot hem Petrus: Machtiger,

waardoor heb ik niet de kracht 

om jou te volgen nu? Mijn lichaamziel* 

zal ik over jou heen stellen.

38.Toe buigt zich Jezus: jouw 

lichaamziel* zal jij over mij heen stellen?  *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh

           JOH 13,14

Zeker niet zal een haan stem geven,

tot dat jij mij geloochend hebt drie keer.

    49

14.1.Niet moet geroerd worden

jullie hart; vertrouwt op God en

vertrouwt op mij.

2.In het huis van de mij omvamende

geschieden vele verblijven; en indien

niet ik zou  bespreken met jullie,

dat ik heen ga om gereed te maken

een opstaanplaats* voor jullie.    *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

3.En wanneer ik heen gegaan ben

en gereed  gemaakt heb een opstaanplaats

voor jullie, zal ik wederom komen

aannnemende jullie bij mijzelf, 

opdat waar ik geschied ook jullie

zouden geschieden.

4.En waarheen ik heenvaar volkènnen

jullie de neemweg*.     *Gr.hodos = Hebr.DèRèK

5.Zegt tot hem Thomas: Machtiger,

niet volkènnen wij waarheen jij

heenvaart, hoe volkènnen wij de

neemweg?

6.Zegt tot hem Jezus:  ik geschied

(als) de neemweg en de waarachtigheid*  *Gr.alètheia

en het leven; niemand komt tot de

omvamende tenzij door mij.

7.Indien jullie mij volkènnen, ook de

mij omvamende zouden jullie volkènnen.

Vanaf nu volkènnen jullie hem en

hebben jullie (hem) gezien.

8.Zegt tpt hem Philippus: Machtiger,

toon aan ons de omvamende en

het is genoeg voor ons.

9.Zegt tot hem Jezus: zoveel tijd*   *Gr.chronos

geschied ik samen met jullie en 

niet volkènden jullie mij, Philippus?

Wie mij heeft gezien, heeft gezien

de omvamende; hoe zeg jij: toon

ons de omvamende?

10.Niet vertrouw jij dat ik in de

omvamende en de omvamende in

mij geschiedt? De woordinbrengen*   *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

die zeg tot jullie, praat ik niet

vandaan van mijzelf; maar de

omvamende die in mij blijft

maakt de werken van hem.

11.Vertrouwt mij, dat ik (ben)

in de omvamende en de omvamende

           JOH 14

in mij(is); maar indien niet, 

vertrouwt (het) door deze werken.

   50

12.Op trouwe, op trouwe ik zeg jullie,

wie vertrouwt op mij, de werken die

ik maak zal ook hij maken, en

grotere als[63] deze zal hij maken,

omdat ik tot de omvamende heen ga.

13.Wat ook maar jullie zullen wensen

in mijn naam, hij zal dat maken,

opdat dunkzwaarte* zal geven de   *Gr.doxa = Hebr.KáBhóWD

omvamende aan de stichtzoon.

14.Indien jullie iets wensten* van mij   *Gr.aiteoo = Hebr. SháAàL

in mijn naam, zal ik (het)maken.

15.Indien jullie mij beminnen*, zullen   *Gr.agapaoo = Hebr. AáHàB

jullie mijn geboden behoeden.

16.En ik zal vragen de omvamende

en hij zal een andere toeroeper geven

aan jullie, opdat hij geschiedde

samen met jullie in de wereldtijd*,   *Gr.aioon = Hebr. NgoLáM

17.de beluchter(ing)* van de waarachtigheid,  *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

welke de ordentelijkheid* niet de kracht  *Gr.kosmos

heeft om te nemen, omdat die deze niet

aanschouwt en volkènt. Jullie volkènnen

deze, omdat hij vlakbij jullie blijft en

in jullie geschiedt.

18.Niet zal ik wegduwen jullie (als)wezen,

ik kom tot jullie.

19.Nog weinig en de ordentelijkheid

aanschouwt mij niet meer, maar jullie

aanschouwen mij, omdat ik leef en

jullie zullen leven.

20.Op die dag zullen jullie volkènnen,

dat ik(ben) in de mij omvamende en

jullie in mij en ik in jullie.

21.Wie heeft mijn geboden en hen behoedt,

die geschiedt (als)wie mij bemint;

en wie mij bemint, zal bemind worden 

door de mij omvamende, en ik zal hem

beminnen en ik zal mijzelf tevoorschijn

brengen voor hem.

   51

22.Zegt tot hem Judas, niet Iskarioot:

Machtiger, en waarom is het geschied, 

Dat jij aanstaande bent om jezelf

           JOH 14

aan ons te voorschijn te brengen

en niet aan de ordentelijkheid?*    *Gr,kosmos

23.Toe boog zich Jezus en sprak

tot hem: Indien iemand mij bemint,

zal hij mijn inbrengwoord* hoeden,   *Gr.logos = Hebr. DáBháR

en de omvamende van mij zal

beminnen hem, en wij zullen ‘tot hem

komen en verblijf naast hem maken.

24.Hij die mij niet bemint, hoedt

mijn inbrengwoorden niet. En het

inbrengwoord* dat jullie horen,    *Gr.logos = Hebr. DáBháR

geschiedt niet (als) het mijne maar

van de omvamende die mij gestuurd

heeft.

25.Deze (dingen) heb ik bepraat met

jullie naast jullie verblijvend.

26.En de toeroeper, de beluchter(-ing)

de geheiligde*, die sturen zal de omvamende  *Gr.hagios = Hebr. QáDóWSh

in mijn naam, die zal jullie leraren

alle(dingen) en jullie indachtig maken 

alle (dingen) die ik gesproken heb tot

jullie.

27.Vrede* duw ik af voor jullie, mijn   *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM

vrede geef ik jullie; niet zoals de

ordentelijkheid* zal geven, geef ik    *Gr.kosmos

aan jullie. Niet moet geroerd worden

van jullie het hart* en niet bang    *Gr.kardia = Hebr. LéBh

worden.

28.Jullie hoorden dat ik gesproken heb

tot jullie: heen vaar ik en ik kom

tot jullie. Indien jullie mij beminden,

zouden jullie je verheugen  omdat

ik heenga tot de omvamende, omdat

de omvamende (als) de grotere van

mij geschiedt.

29.En nu heb ik het gezegd aan jullie

eer het geschiedt, opdat jullie, wanneer

het geschiedt vertrouwen zouden.

30.Niet meer vele (dingen) zal ik 

bepraten samen met jullie, omdat komt

de vooraangaande van de ordentelijkheid*,  *Gr.kosmos

en aan mij heeft hij niets,

31.maar opdat de ordentelijkheid volkènt

dat ik bemin de omvamende en dat ik

zoals gebood* de omvamende aan mij,   *Gr.anatelloo = Hebr. TsáWáH 

(‘t)maak. 

    53

Staat op* wij moeten heenvaren    *Gr.egeiromai = Hebr.QuWM

vanhier.

           JOH 15

15.1. Ik geschied (als)de

waarachtige rankenstruik* en de    *Gr.ampelos = Hebr. GèPhèN

omvamende van mij geschiedt

(als) de akkerbewerker.

2.Alle breektak* in mij die geen    *Gr.klèma (van klaoo = breken) 

vrucht* draagt, pakt hij weg en elke   *Gr.karops = Hebr. PheRieJ

vrucht dragende reinigt hij af*,    *Gr.kathairizoo

opdat hij meer vrucht droeg.

3.Reeds afgereinigd* geschieden    *Gr.hatharos = Hebr.TháHóWR

jullie door het inbrengwoord dat ik

bepraat heb met jullie.

4.Blijft in mij zoals ik in jullie.

Zoals de breektak niet de kracht

heeft vrucht te dragen uit  zichzelf

indien hij niet bleef in de rankenstruik,

zo ook jullie niet indien jullie niet 

in mij bleven.

5.Ik geschied (als) de rankenstruik

en jullie(als) de breektakken.

Hij die blijft in  mij zoals ik in hem,

hij draagt veel vrucht, omdat jullie

zonder mij niet de kracht hebben

iets te maken.

6.Indien iemand niet zou blijven 

in mij, hij wordt buiten geworpen zoals

de breektak en hij verdroogd* en zij   *Gr.xèrainoo = Hebr. JáBàSh

zullen ze samenvoeren en op het vuur

werpen, en zij worden in brand gestoken.

7.Indien blijft in mij, ook de woordinbrengen* *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

van mij blijven in hem, wenst wat jullie

maar willen, en het zal geschieden aan jullie.

8.Daarin krijgt dunkzwaarte de omvamende

van mij, opdat jullie veel vrucht dragen

en geschieden (als)voor mij (als)leerlingen.

9.Zoals mij bemind heeft de omvamende,

zo heb ik jullie bemind: blijft in mijn minne.

10.Indien jullie mijn geboden* hoeden,   *Gr.entola = Hebr. MieTs’WáH

blijven jullie in mijn minne, zoals ik de

geboden van de omvamende van mij 

gehoed heb en ik in zijn minne blijf.

    54

11.Deze(dingen) heb ik bepraat met

jullie, opdat mijn vreugde in jullie

geschiedt en jullie vreugde volledig

gemaakt wordt.

12.Dit geschiedt (als) het gebod van mij,

opdat jullie beminnen elkaar zoals ik

jullie heb bemind.

13.Grotere minne dan deze heeft niemand,

           JOH 15

opdat iemand zijn lichaamziel* stelt   *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

over zijn metgezellen* heen.    *Gr.philos = (vaak) Hebr.RéàNg

14.Jullie geschieden als mijn metgezellen,

indien jullie maken wat ik jullie gebied.

15.Niet meer zeg ik tegen jullie

heerdienaren*, omdat de heerdienaar   *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

niet volkènt wat maakt de machtiger

van hem; maar ik heb gezegd tegen jullie

metgezellen*, omdat alles wat ik   *Gr.philos = Hebr.RéàNg

gehoord heb van de kant van de

omvamende van mij ik heb doen

volkènnen jullie.

16.Niet jullie hebben mij uitgekozen*   *Gr.eklegoo = Hebr.BáChàR

maar ik heb jullie uitgekozen en

ik heb jullie gesteld, opdat jullie

heen varen en vrucht* dragen en    *Gr.karpos = Hebr. PeRieJ

de vrucht van jullie blijft, opdat

wat ook maar jullie wensten*  van   *Gr.aiteoo = Hebr. SháAàL

de omvamende in mijn naam, hij geeft

aan jullie.

    55

17.Deze (dingen) gebied* ik jullie, opdat  *Gr.entelloo = Hebr. TsáWáH

jullie elkaar beminnen*.     *Gr.agapaoo = Hebr. AáHàBh

18.Indien de ordentelijkheid* jullie   *Gr.kosmos

beweigert*, volkènt dat zij mij de eerste  *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA

van jullie heeft beweigerd.

19.Indien jullie vanuit de ordentelijkheid

geschiedden, de ordentelijkheid zou

het eigene liefhebben*. Maar omdat   *Gr.phileoo = (ook) Hebr. AáHàB[64]

jullie niet vanuit de ordentelijkheid

geschieden, maar ik jullie heb uitgekozen

uit de ordentelijkheid, daarom beweigert

jullie de ordentelijkheid.

20.Weest indachtig*      *Gr.mnèmoneuoo = Hebr.ZáKhàR[65]

het inbrengwoord* dat ik sprak tot jullie.  *Gr.logos = Hebr. DáBháR

Niet geschiedt de heerdienaar (als) de

grotere van zijn machtiger; indien zij mij

vervolgd* hebben, zullen zij ook jullie   *Gr.diookoo = Hebr.RáDàPh

vervolgen; indien zij mijn inbrengwoord

behoed* hebben, zullen zij ook dat van   *Gr.tèreoo = Hebr, NáTsàR[66]

jullie behoeden. 

21.Maar alle deze (dingen) maken zij

           JOH 15,16

bij jullie door mijn naam, omdat zij

niet volkènnen wie mij gestuurd heeft.

22.Indien ik niet gekomen was en

gepraat had met hen, verwaarding*   *Gr.hamartia = Hebr. ChæTháAáH

hadden zij niet;  maar nu hebben zij

geen schijnreden voor hun verwaardingen.

23.Wie mij beweigert, beweigert ook

de omvamende van mij.

24.Indien ik niet de werken had gemaakt

bij hen die niemand anders heeft

gemaakt, zij hadden geen verwaarding.

Maar nu hebben zij gezien en beweigerd

en mij en de omvamende van mij.

25.Maar opdat volledig gemaakt werd

het inbrengwoord dat in hun wetsuitleg

geschreven is dat zij mij beweigerd

hebben gratisweg*.[67]     *Gr.doorean = Hebr. ChieNNáM

    56

26.Wanneer komt de toeroeper die       k-17

sturen zal van de kant van de omvamende,

de beluchting van waarachtigheid* die   *Gr.alètheia = Hebr.AæMuWNáH 

van de kant van de omvamende uitgaat,

die zal getuigen omtrent mij; en jullie

getuigen, dat jullie vanaf het vooraan

gaande met mij geschieden. 

16.1.Deze dingen heb ik bepraat met

jullie opdat jullie niet zouden struikelen*;  *Gr.skandalizoo = Hebr.KáShàL

uit de synagogen (geworpenen) zullen

zij maken van jullie.

2.Maar er komt een ure, dat al wie

jullie vermoordt dunkt een dienst*   *Gr.latreia = Hebr. NgæBhóWDáH

op te dragen aan God. 

3.En deze 9dingen) zullen zij maken,

omdat niet volkènden de omvamende

en niet mij.

4.Maar deze 9dingen) heb ik bepraat

met jullie, opdat wanneer komt hun 

ure, jullie van deze (dingen) indachtig 

zijn, dat ik jullie (erover) gesproken heb.

Maar deze 9dingen) sprak ik tot jullie

Niet vanaf het voraangaande, omdat

Ik samen met jullie geschiedde.

5.Maar nu vaar ik heen naar wie mij

heeft gestuurd, en niemand van jullie

           JOH 16

vraagt mij: waar vaar jij heen?

6.maar omdat ik deze (dingen)

bepraat heb met jullie, heeft de pijn

volledig gevuld jullie hart.

7.Maar ik zeg het waarachtige aan

jullie, het draagt bij voor jullie

dat ik wegkom; want indien ik niet

wegkom, komt de toeroeper zeker niet

tot jullie.

8.En komende zal deze terecht brengen*  *Gr.elengchoo = Hebr. JáKàCh

de ordentelijkheid* omtrent verwaardingen  *Gr.kosmos

en omtrent gerechtigheid en omtrent

oordeel.

9.Omtrent verwaardingen , omdat zij

niet vertrouwen op mij;

10.maar omtrent gerechtigheid omdat

ik heenvaar tot de omvamende en

jullie mij niet meer aanschouwen.

11.En omtrent oordeel, omdat de

vooraangaande van deze ordentelijkheid

geoordeeld is.

    57

12.Nog vele (dingen) heb ik jullie te

zeggen, maar niet hebben jullie de

kracht (het) te tillen nu.

13.Maar wanneer deze komt, de

beluchter* van de waarachtigheid,   *Gr.pneuma = hebr. RuWàCh

zal hij op weg leiden jullie naar

alle waarachtigheid; want hij zal niet

praten vandaan van zichzelf, maar

zoveel hij hoort zal hij bepraten,

en de komende (dingen) zal hij

boodschappen aan jullie.

14.Deze zal mij dunkzwaarte geven*   *Gr.doxazoo = hebr. KáBhàD

omdat uit het mijne zal nemen en

boodschapt aan jullie.

15.Alle (dingen) zoveel als heeft

de omvamende, geschiedt (als)

het mijne. Daarom sprak ik dat hij

uit het mijne neemt en boodschapt

aan jullie.

16.Weinig en niet meer aanschouwen

jullie mij, en wederom weinig en

jullie zullen mij zien.

17.Er spraken uit zijn leerlingen

tot elkaar: hoe geschiedt dit wat hij

zegt aan ons: weinig en niet 

aanschouwen jullie mij en wderom

weinig en jullie zullen zien mij?

           JOH 16

en: dat ik heenvaar tot de 

omvamende?

18.Zij zeiden nu: hoe geschiedt

dit wat hij zegt “wenig”, niet

volkènnen wij wat hij bepraat.

   58

19.Jezus volkènde dat zij hem wilden

vragen en hij sprak tot hen: omtrent

dit zoeken jullie samen met elkaar

dat ik sprak weinig en niet aanschouwen

jullie mij, en wderom weinig en jullie

zullen zien mij?

20.Op trouwe, op trouwe, ik zeg jullie,

dat jullie zullen wenen* en zullen   *Gr.klaioo = Hebr. BáKháH

huilen*, maar de ordentelijkheid zal   *Gr.thrèneoo = Hebr. JáLàL

zich verheugen*. Jullie zullen pijn   *Gr.chairoo = Hebr. SháMàCh

hebben, maar de pijn zal tot vreugde

geschieden.

21.De vrouw wanneer zij baart*,    *Gr.tiktoo = Hebr. JáLàD

heeft pijn, omdat haar uur gekomen is;

wanneer zij het kind tot geschieden

gebracht* zal hebben, is zij niet meer   *Gr.gennaoo = Hebr. JáLàD(Hiph)[68]

indachtig* de beënging** door de    *Gr.mnèmoneuoo = Hebr.ZáKhàR[69]

vreugde, dat een mens tot geschieden    [*Gr.thlipsis=Hebr, TsàR

is gekomen in de ordentelijkheid.

22.En jullie hebben dan nu wel pijn;

maar wederom zullen jullie zien mij

en  verheugen zal zich van jullie

het hart; en de vreugde van jullie

zal niemand afpakken vandaan van

jullie.

23.En op die dag zullen jullie mij

niets vragen; op trouwe op trouwe

ik zeg jullie, wat ook maar jullie

zullen wensen van de omvamende,

hij zal(‘t) geven aan jullie in mijn

naam*.

24.Tot nu wensten jullie niet iets

in mijn naam; wenst en jullie zullen

           JOH 16,17

aannemen, opdat de vreugde

van jullie volledig gemaakt

wordt.

   59

25.Deze (dingen) heb ik in

toespelingen* bepraat met jullie.   *Gr.paroimia = Hebr. MáSháL

Er komt een ure wanneer ik 

niet meer in toespelingen zal

praten met jullie, maar in 

allesverwoording omtrent de

omvamende zal boodschappen

aan jullie.

26.Op die dag zullen jullie in mijn

naam wensen, en niet zeg ik jullie

dat ik zal vragen de omvamende

omtrebt jullie. 

27.Want zelf heeft de omvamende

jullie lief*, omdat jullie mij hebben   *Gr.phileoo

liefgehad en hebben vertrouwd,

dat ik van God uit kwam.

28.Gekomen ben ik vandaan van

de omvamende en gekomen ben ik

naar de ordentelijkheid*; wederom   *Gr.kosmos

duw ik weg de ordentelijkheid en 

ik ga heen naar de omvamende.

    60

29.Zijn leerlingen zeggen: Zie nu

praat jij met allesverwoording, en

toespeling zeg jij.

30.Nu volkènnen wij dat jij volkènt

alle (dingen) en niet de behoefte hebt,

dat iemand jou vraagt. Daarin vertrouwen

wij dat jij van God uit gekomen bent.

31.Jezus boog zich toe naar hen:

nu vertrouwen jullie? 

32.Zie er komt een ure  en is gekomen, 

dat jullie uiteen gegooid worden 

ieder naar het eigene en mij

afgezonderd wegduwen.En niet geschied

ik afgezonderd, omdat de omvamende

samen met mij geschiedt. 

33.Deze (dingen) heb ik bepraat met jullie,

opdat jullie in mij vrede hadden.

In de ordentelijkheid hebben jullie

beënging*, maar weest gerust, ik heb    *Gr.thlipsis = Hebr.TsáR

overwonnen de ordentelijkheid.

    61

17.1.Deze (dingen) heeft Jezus bepraat

en hoog-heen-gedragen hebbend* zijn    *Gr.ephairoo = Hebr. NáSsáA 

ogen naar de hemel, sprak hij:

           JOH 17

Omvamende, gekomen is de ure:

Geef dunkzwaarte* aan jouw stichtzoon,  *Gr.doxazoo = Hebr. KáBéD

opdat de stichtzoon dunkzwaarte geeft

aan jou,

2.zoals jij hebt gegeven aan hem bevoegdheid

over alle vlees*, opdat alwie jij gegeven hebt  *Gr.sarx = Hebr. BáSháR

aan hem, hij zou geven aan hen leven 

wereldlang*.       *Gr.aioonios = Hebr. NgóWLáM

3.En dit geschiedt (als) leven weredlang,

dat zij volkènnen jou, de afgezonderd

waarachtige God en hem die jij gezonden

hebt Jezus Christus.

4.Ik heb jou dunkzwaarte gegeven op het

land, het werk al-af gemaakt hebbend*,  *Gr.teleoo = Hebr. KáL<H

dat jij gegeven hebt aan mij opdat ik

(het)zou maken.

5.En nu geef dunkzwaarte aan mij,

omvamende, van de kant van jouzelf,

met de dunkzwaarte die ik had

voor het geschieden van de ordentelijkheid

van de kant van jou.

6.Te voorschijn heb ik gebracht jouw

naam voor de mensen die jij gegeven hebt

aan mij uit de ordentelijkheid; aan jou

geschiedden zij en  aan mij heb jij hen

gegeven, en jouw inbrengwoord* hebben  *Gr.logos = Hebr. DáBháR

zij behoed*.       *Gr.tèreoo = Hebr.NáTsàR

7.Nu volkènnen zij, dat alles zoveel jij

gegeven hebt aan mij, van de kant van jou

geschiedt.

8.Dat de woordinbrengen* die jij gegeven  *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

hebt aan mij ik gegeven heb aan hen, en

zij hebben die aangenomen, en zij hebben

waarachtig volkènd, dat ik van de kant van jou

gekomen ben, en zij hebben vertrouwd,

dat jij mij hebt afgezonden.

9.Ik vraag omtrent hen, niet omtrent de

ordentelijkheid vraag ik, maar omtrent wie

jij gegeven hebt aan mij, omdat zij voor

jou geschieden.

10.En al-af het mijne geschiedt (als)het jouwe

en al-af het jouwe (als) het mijne en ik zal

dunkzwaarte krijgen in hen.

11.En niet meer geschied ik in de ordentelijkheid,

en zij geschieden in de ordentelijkheid,

en ik zal tot jou komen. Heilige omvamende

behoed hen in jouw naam, die jij gegeven

hebt aan jou, opdat zij zouden geschieden

zoals wij.

           JOH 17

12.Toen ik geschiedde samen met hen,

heb ik hen behoed* in jouw naam,   *Gr.tèreoo = Hebr. NáTsàR 

die jij gegeven hebt aan mij, en ik

heb(hen)waar gehouden* en niemand   *Gr.phulattoo = hebr. SháMàR

uit hen is teloor gegaan* tenzij de   *Gr.apooleoo = Hebr. AáBàD

stichtzoon van de teloorgang,opdat 

de schrift volledig gemaakt werd.

13.En nu kom ik tot jou en deze (dingen)

bepraat ik in de ordentelijkheid*,   *Gr.kosmos

opdat zij hebben mijn vreugde*    *Gr.chara = hebr. ShieM’CháH 

volledig gemaakt in henzelf.

14.Ik heb gegeven aan hen jouw woordinbreng*, *Gr.logos = hebr. DáBháR

en de ordentelijkheid heeft hen

beweigerd*, omdat zij niet geschieden   *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA

uit de ordentelijkheid zoals ook ik

niet geschied uit de ordentelijkheid.

15.Niet vraag ik dat jij oppakt hen

uit de ordentelijkheid, maar dat jij

hen behoed voor het slechte.

16.Uit de ordentelijkheid geschieden

zij niet, zoals ook ik niet geschied

uit de ordentelijkheid.

17.Heilig hen in de waarachtigheid*.   *Gr.alètheia = Hebr. AæMuWNáH

jouw woordinbreng geschiedt (als)

waarachtigheid.

18.Zoals jij mij gezonden hebt naar

de ordentelijkheid, heb ook ik hen

gezonden naar de ordentelijkheid.

19.En om hen heilig ik mijzelf, opdat

ook zij geschieden (als)geheiligden

in waarachtigheid.

20.Niet omtrent deze vraag afzonderlijk,

maar ook omtrent wie vertrouwen

door hun woordinbreng*  op mij,    *Gr.logos = Hebr. DáBáR

21.opdat alles geschieden (als) een

één-enkele*, zoals jij omvamende   *Gr.heis = Hebr. AèChàD

in mij en ik in jou, opdat ook zij

geschieden in ons, opdat de 

ordentelijkheid vertrouwt dat jij mij

hebt gezonden.

22.En ik heb de dunkzwaarte*, die   *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD

jij aan mij gegeven hebt, gegeven

aan hen, opdat zij geschieden (als)

een-één-enkele, zoals ook wij (als)

een-één-enkele.

23.Ik in hen en jij in mij, opdat zij

geschieden (als) al-af-gemaakten*    *Gr.teleoo = Hebr. KáLáH

tot een één-enkele, opdat volkènt*   *Gr.gignooskoo = Hebr.JáDàNg

de ordentelijkheid dat jij mij gezonden 

           JOH 17,18

hebt  en jij hen hebt bemind zoals jij

mij hebt bemind*.      *Gr.agapaoo = Hebr.AáHàBh

24.Omvamende wie jij gegeven hebt

aan mij, ik wil dat waar ik geschied

ook deze geschieden samen met mij,

opdat zij aanschouwen mijn dunkzwaarte,

die jij gegeven hebt aan mij, omdat

jij mij bemind hebt voor het ontwerp

van de ordentelijkheid.

25.Omvamende rechtvaardig, en de

ordentelijkheid volkènt jou niet, maar

ikvolkèn jou en deze volkènnen, dat

jij mij hebt gezonden.

26.En ik heb doen volkènnen hen

jouw naam en doe volkènnen, dat 

de minne waarmee jij mij bemind 

hebt, in hen geschiedt en ik in hen.

    62

18.1.Deze (dingen) gesproken    zie Mt.26:47-56; Mc.14:43-50; Lc.22:

hebbend kwam hij weg samen met       [47-53

zijn leerlingen naar het oversteekse*   *Gr.peran = Hebr. NgèBhèR

van de winterbeek Kedron, waar

geschiedde een schutse*, waarin    *Gr.kèpos = Hebr. GàN

hij binnenkwam hij en de leerlingen.

2.Maar Judas, die hem overlevert,

volènde de opstaanplaats*, omdat   *Gr.topos = hebr. MáQóWM

dikwijls samengevoerd was Jezus

daar samen met zijn leerlingen.

3.Judas nu, genomen hebbend de

groep handlangers en uit de 

vooraangaande priesters en uit 

de farizeeërs, komt hij daar met

lantaarns en toortsen en wapens.

4.Jezus nu volkènnend alle (dingen)

die komen op hem, kwam weg en

zegt hen: wie zoeken jullie?

5.Zij bogen zich toe naar hem:

Jezus de Nazarener. Zegt hij hen:

(zo)geschied ik. Erbij stond Judas,

die hem overlevert,samen met hen.

6.Toen hij nu sprak tot hen: (zo)

geschied ik, kwamen zij naar achteren

en zij vielen op de grond.

7.Wederom nu vroeg hij hen: wie

zoeken jullie? En zij spraken: Jezus

de Nazarener.

8.Toe boog zich Jezus: ik sprak

tot jullie dat ik (zo)geschied; indien

jullie nu mij zoeken, duwt weg deze

           JOH 18

om heen te varen,

9.opdat volledig gemaakt werd

de woordinbreng* die hij sprak,    *Gr.logos = hebr.DáBháR

namelijk die jij gegeven hebt aan mij,

niet heb ik teloor laten gaan uit hen

iemand.  

10.Simon Petrus nu, hebbend een

zwaard, sleurde het aan en raakte

van de vooraangaand priester de

heerdienaar en stootte af van hem

het rechter oor; en (als)naam

geschiedde voor hem Malcus.

11.Jezus sprak nu tot Petrus:

werp het zwaard op zijn stelle.

De drinkbeker die gegeven heeft

aan mij de omvamende, niet drink

ik die zeker?

   63

12.De groep nu en de vooraangaande   zie Mt.26:57-75; Mc.14:53-72; Lc.22:

over duizend en de handlangers van de       [54-71

Judeeërs namen mee Jezus en knevelden*  *Gr.deoo = Hebr. AáSàR

hem en voerden (hem) eerst naar 

Annas.

13.Hij geschiedde immers (als) de

schoonvader van Kajaphas, die geschiedde

(als)de vooraanstaand priester van dat

jaar.

14.En hij geschiedde(als) die samen

beraadslaagde met de Judeeërs, dat 

het bijdraagt dat één-enkele* mens

sterft om het genotenvolk*.

15.En gevolgd werd[70] Jezus door 

Simon Petrus en een andere leerling.

En die leerling geschiedde (als)volkènd

door de vooraangaand priester, en

hij kwam samen met Jezus naar de 

grashof* van de vooraangaand priester.

   64

16.En Petrus is blijven staan bij de deur

buiten. Uitkwam nu de leerling de andere

de volkènde van de vooraangaand priester

en hij sprak tot de deurwachter en hij

heeft Petrus binnen gevoerd.

17.Nu zegt tot Petrus de heerdienares*   *Gr.paidiskè = Hebr.AáMáH               

de deurwachtster: niet ook jij geschied

           JOH 18

van de leerlingen van deze mens?

Die zegt: niet geschied ik (zo).

18.Maar binnen stonden de

heerdienaren en de handlangers,

die een kolenvuur gemaakt hadden,

omdat koude* geschiedde, en zij    *Gr. psuchos = Hebr. QoR

warmden zich. En ook Petrus 

geschiedde samen met hen staande

en zich warmende.

19.De vooraangaand priester nu

vroeg Jezus omtrent zijn leerlingen.

20.Toe boog zich Jezus naar hem:

ik heb met allesverwoording gepraat

in de ordentelijkheid*; ik heb overal   *Gr.kosmos 

geleraard in de synagoge en in de

tempel waar alle Judeeërs samen

komen, en in het verscholene heb

ik niets gepraat.

21.Wat vraag jij mij? Vraag die

gehoord hebben wat ik bepraat heb

met hen. Zij deze volkènnen wat ik

sprak.

22.Maar toen hij deze (dingen) sprak,

heeft een-één-enkele erbijstaande

van de handlangers aan Jezus gegeven

een afranseling sprekend: alzo

buig ij je toe naar de vooraangaand

priester?

23.Toe boog zich naar hem Jezus:

indien kwaad ik gepraat heb, getuig

omtrent het kwade, maar indien

prachtig waarom takel jij mij toe?

   65

24.Afgezonden nu heeft hem Annas

gekneveld tot Kajaphas de vooraangaand

priester.

25.En Simon Petrus geschiedde staande

en zich warmende. Zij nu spraken tot

hem: niet ook jij geschied van de 

leerlingen van hem? Die loochende

en sprak: niet geschied ik (zo).

26.Zegt één-enkele van de heerdienaren

van de vooraangaand priester, een 

familielid[71] van wie Petrus had afgestoten

een oor: niet zag ik jou in de schutse*    *Gr.kèpos = Hebr. GàN

samen met hem?

27.Wederom loochende Petrus, en

           JOH 18

regelrecht stemde een haan aan.

   66

28.Zij nu voeren Jezus vandaan van   zie Mt.27:11-30; Mc.15:1-19; Lc.23:

Kajaphas naar het rechthuis*; en    *Gr.praitoorion=Lat.praetorium [1-25

ochtend geschiedde; en zij kwamen

niet binnen in het rechthuis, opdat

zij zich niet besmetten* maar aten   *Gr.mainainoo = Hebr. TháMéA

het pascha*.        *Gr.pascha=Hebr.PèSàCh

29.Wegkwam nu Pilatus naar buiten

tot hen en beweert: welke aanklacht

dragen jullie van deze mens?

30.Zij bogen zich toe en spraken

tot hem: indien deze niet geschiedde

kwaad makend, niet leverden wij over

hem hem.

31.Nu sprak Pilatus tot hen: neemt

hem jullie en volgens de wetsuitlegging*  *Gr.nomos = Hebr.ToRáH

van jullie oordeelt hem. Tot hem spraken

de Judeeërs: wij zijn niet bevoegd iemand 

te vermoorden*;      *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

32.opdat het inbrengwoord* van Jezus   *Gr.logos = Hebr. DáBháR

volledig gemaakt werd dat hij sprak

kentekenend aan hoedanig sterven

hij aanstaande was te sterven.

33.Binnenkwam nu Pilatus wederom

in het rechthuis en hij bestemde

Jezus en sprak met hem: geschied jij

(als)koning van de Judeeërs.

34.Toe boog zich Jezus: vandaan van

jouzelf zeg jij dit niet, maar anderen

spraken tot jou omtrent mij?

35.Toe boog zich Pilatus: ik geschied

toch niet (als)een Judeeër? Jouw

natie* en de voorangaand priesters   *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ

hebben overgeleverd jou aan mij.

Wat heb jij gemaakt?

36.Toe boog zich Jezus: mijn

koninkrijk(-schap) geschiedt niet

uit deze ordentelijkheid*. Als uit    *Gr.kosmos

deze ordentelijkheid geschiedde mijn

koninkrijk(-schap), zouden de

handlangers voor mij strijden, opdat

ik niet werd overgeleverd aan

de Judeeërs. Maar nu geschiedt

mijn koninkrijk(-schap) niet hier

vandaan.

37.Nu sprak tot hem Pilatus:

dus (als)koning geschiedt jij?

Toe boog zich Jezus: jij zegt dat

           JOH 18,19

Ik (als)koning geschied. Ik ben

daartoe tot geschieden gebracht

en daartoe ben ik gekomen naar

de ordentelijkheid*, opdat ik    *Gr.kosmos

zou getuigen de waarachtigheid*.   *Gr.Alètheia = Hebr.AéMuWNáH (of

Al  wie geschiedt uit de waarachtigheid     [AèMèT.

hoort mijn stem. 

38.Zegt hem Pilatus: (als)wat geschiedt

waarachtigheid[72]?

En dit gesproken hebbend kwam hij weg

wederom tot de Judeeërs, en hij zegt

hen:ik vind in hem geen enkele reden.

39.Maar er geschiedt een gewoonheid

voor jullie, dat ik een-één-enkele*   *Gr.heis =mHebr. AèCháD

zal loslaten op het pascha*. Jullie   *Gr.pacha = Hebr.PèSàCh

besluiten nu, ik zal loslaten voor jullie

de koning van de Judeeërs.

40.Zij nu schreeuwden* wederom   *Gr.krazoo = hebr. TsáNgàQ

niet deze maar die Barabbas. En

Barabbas geschiede (als) rover.

   69

19.1.Toen nu nam Pilatus Jezus en

geselde (hem).

2.En de legerschareleden* gestrikt hebbend  *Gr.stratiootès > Gr. stratia = Hebr.

een krans van doornstruiken, stelden(die)     [TsáBáA.

op zijn eerstdeel en een gewaad roodblauw*  *Gr.porphuros = Hebr.AàR’GáMáN

omwierpen zij hem,

3.en zij gingen vooraan tot hem en zeiden:

verheug je[73] koning van de Judeeërs en ij

hebben gegeven hem afranselingen.

4.En wederom kwam weg Pilatus naar 

buiten, en hij zegt tot hen: zie ik voer hem

voor jullie naar buiten, opdat jullie

volkènnen dat ik geen enkele reden

           JOH 19

vind ik in hem.

5.Uit kwam nu Jezus naar buiten,

dragend de doornen krans en het

roodblauwe gewaad. En hij zegt hen:

zie de mens.

6.Toen nu hem zagen de vooraangaande

priesters en de handlangers schreeuwden

zij zeggende: lruispalen, kruispalen.

Zegt hen Pilatus: Neemt jullie hem en

kruispaalt hem, want ik vind niet

in hem een reden.

7.toe bogen zich naar hem de Judeeërs:

wij hebben een wetsuitleg* en volgens   *Gr.vomos = hebr. TóWRáH

de wetsuitleg is hij verplicht te sterven,

omdat hij zichzelf een stichtzoon van

God maakte.

8.Toen dan Pilatus hoorde van deze

wetsuitleg, kreeg hij meer ontzag

9.en hij kwam in naar het rechthuis*   *Gr.praitoorion=Lat.praetorium

wederom en hij zegt tot Jezus:

waarvandaan geschied jij? Maar Jezus

heeft een toebuiging niet gegeven.

10.Dan zegt tot hem Pilatus: met mij

praat jij niet? volkèn jij niet dat ik

bevoegdheid* heb jou los te laten en   *Gr.exousia

bevoegdheid jou te kruispalen?

11.Toe boog zich Jezus: niet heb jij

aangaande mij een-enkele 

bevoegdheid, indien die niet gegeven

was aan jou vandaan van omhoog.

Daarom heeft die mij overlevert

een grotere verwaarding*.     *Gr.hamartia=Hebr. ChæTháAáH

12.Hierom zocht Pilatus hem los

te laten. Maar de Judeeërs schreeuwden*  *Gr.krazoo = Hebr. ZáNgàQ

zeggend: indien jij deze loslaat,

geschied jij niet (als)metgezel* van de   *Gr.philos = Hebr. MéRàNg

keizer[74]; alwie zichzelf koning maakt

spreekt de keizer tegen.

13.Pilatus nu, gehoord hebbend deze

inbrengen* voerde Jezus naar buiten   *Gr.logos = Hebr. DáBháR

en ging zitten op een treeplankier*

op een opstaanplaats* gezegd Lito-   *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

strotos[75], in het Hebreeuws: Gabbatha[76].

14.En de toebereiding van het pascha*   *Gr.pascha=Hebr.PèSàCh(=hinkstap)

           JOH 19

geschiedde en(als)ure geschiedde

ongeveer het zesde. En hij zegt

aan de Judeeërs: zie de koning

van jullie.

15.Die nu schreeuwden: pak op, 

pak op kruispaal hem. Zegt hen

Pilatus: jullie koning moet ik

Kruispalen? Bogen zich toe de

Vooraangaande priesters: niet 

hebben wij een koning tenzij 

Caesar[77].

   69

16.Toen nu leverde hij hem over

aan hen opdat hij gekruispaald

werd.

17.Zij nu namen aan Jezus en 

tillend voor zichzelf de kruispaal

kwam hij weg naar wat gezegd wordt

de opstaanplaats van een schedel,

wat in het Hebreeuws wordt gezegd

Golgotha[78], waar zijn hem kruis-

Paalden,

18.en samen met hem twee anderen

aan deze (zijde) en aan gene, maar

middenin Jezus.

19.En Pilatus schreef ook een titel*   *Gr.titlon=Lat.titulus=Ned.titel

en heeft die gesteld op de kruispaal;

en er stond geschreven: JESOUS

DE NAZOREEËR DE KONING VAN DE

JUDEEËRS.

20.Deze titel nu lazen op velen

van de Judeeërs, omdat lijfna aan

de stad de opstaanplaats geschiedde,

waar Jezus gekruispaald werd;

en het stond geschreven in het

Hebreeuws, Romeins[79] en het Helleens[80].

21.Nu zeiden tot Pilatus de vooraan-

gaande priesters van de Judeeërs:

schrijf niet: de koning van de Judeeërs,

maar dat deze sprak: (als)koning van 

de Judeeërs geschied ik. 

22.Toe boog zich Pilatus: wat ik geschreven 

heb, heb ik geschreven.

    70

           JOH 19

23.De legerschareleden nu, toen zij

kruispaalden Jezus, namen zijn

mantels* en maakten vier delen,    *Gr.himation=Hebr.SháL’MáH 

voor elke legerscharelid een deel,

en de lijfrok*. En de lijfrok geschiedde   *Gr.chitoon=Hebr.KeToNèT

naadloos, vanaf bovenaan geweven*   *Gr.huphainoo=Hebr.AáRàG

in z’n’geheel.

24.Zuh soraken tot elkaar: niet moeten

wij splijten* hem, maar wij moeten

(duidelijkheid)verkrijgen daaromtrent

van wie hij geschieden zal.

Opdat de schrift volledig gemaakt werd:

zij verdeelden mijn mantels* voor   *Gr.himation = (hier )Hebr.BèGèD

zichzelf en over mijn mantelkleed*   *Gr.himatismon=(hier)Hebr.Miel’BéSh

wierpen zij een lossteen*.[81]    *Gr.klèros=Hebr.GóWRáL

    71

25.En de legerschareleden maakten nu

deze (dingen), maar aan de kant van

de kruispaal van Jezus stonden zijn

moederende en de zusterverwante van

zijn moederende, Maria van Klopas

en Maria de Magdaleense.

26.Jezus nu, ziende zijn moederende

en de leerling erbij staande die hij

beminde, zegt zijn moederende: 

vrouw zie de-stichtzoon jouwer;

vervolgens zegt hij de leerling: zie

de moederende jouwer.

27.En vadaan van die ure, nam

Johannes haar bij het hem eigene.

28.Na dit zegt Jezus, volkènnend

dat reeds alles al-af-was*, opdat    *Gr.teleomai=Hebr.KáLàL

al-af-gemaakt werd de schrift:

ik heb dorst*.      *Gr.dipsaoo=Hebr.TsáMáA

29.Gerei* lag er volgepropt met    *Gr.skeuos=Hebr.KelieJ

zuur*; zij nu om een met zuur vol-   *Gr.oxos=Hebr.CháMéTs

gepropte spons  hysop stellende

droegen die aan naar zijn mond.

30.Toen nu Jezus het zuur genomen

had, sprak hij: het is-al-af*.    *Gr.teleomai=Hebr.KáLàL

En neergevlijd hebbend het eerstdeel*   *Gr.kephalè = Hebr.RAóWSh

leverde-hij over de beluchting(-ter)*.   *Gr.pneuma = hebr. RuWàCh

    72

31.De Judeeërs nu, aangezien 

toebereiding geschiedde, opdat niet

           JOH 19

bleven op de kruispaal de

zielelichamen* op sabbath,  want   *Gr.sooma

want (als)een grote geschiedde

de dag van die sabbath, vroegen

Pilatus, dat geknakt werden van hen

de botten* en zij weggepakt werden.   *Gr.skelos (Ned. Skelet)

32.De legerschareleden nu kwamen

en van de eerste knakten zij de

botten en van de andere, die 

gekruispaald waren samen met hem.

33.Maar bij Jezus gekomen, toen

zij zagen dat hij reeds gestorven was,

knakten zij niet de botten van hem,

34.Maar een één-enkele* van de leger-   *Gr.heis = Hebr. AèChàD

schareleden heeft met zijn lans aan 

de zijkant*  een steek gegeven[82],   *Gr.pleura = hebr.TsèLàNg

en wegkwam regelrecht bled en water.

35.En (‘t)hezien hebbend heeft hij

getuigd en waarachtig geschiedt

van hem het getuigenis en deze

volkènt dat hij waarachtigheid

zegt, opdat ook jullie vertrouwen

hebben.

36.Want deze (dingen)geschiedden,

opdat de schrift volledig gemaakt werd:

beenderen werden niet gebroken*[83],

en wederom zegt een andere schrift(woord):

zij zullen zien naar hem die zij

doorboord hebben* [84].

    73

38.En na deze (dingen)  vroeg aan Pilatus  zie:Mt.27:57-61; Mc.15:42-47;  k-18

          JOH 19,20

Jozef uit Arimathea, die geschiedt

(als)leerling vanm Jezus, verscholen

uit ontzag voor de Judeeërs, dat hij

wegpakken het zielelichaam van

Jezus. En Pilatus keerde zich toe.

Hij nu kwam en pakte weg zijn

zielelichaam.

39.En ook kwam Nicodemus, die kwam

tot hem ‘snachts als eerste, 

aandragend een mengsel mirre en aloë

honderd pond.

40.Zij nu namen het zielelichaam* van   *Gr.sooma

Jezus en knevelden het met linnen doeken

samen met crèmes*, zoals als gewoonte  *Gr.aroma=Hebr.BèShèM

geschiedt voor de Judeeërs van het graf 

leggen*.       *Gr.entaphiazoo=Hebr.CháNàTh[85]

41.En er geschiedde op de opstaanplaats*  *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

waar hij gekruispaald werd een schutse*

en in de schutse een gedachtenisplaats*  *Gr.mnèmeion=Hebr.QèBhèR[86]

een nieuwe, waarin nog nooit iemand

was bijgesteld. Daar nu, doordat het 

de toebereiding van de Judeeërs was,

omdat lijfna geschiedde de gedachtenis-

plaats, hebben zij Jezus bijgesteld.

    74

20.1.En op de eerste dag van de   zie:Mt.28:1-16; Mc.16:1-8; Lc.24:1-12

sabbatsweek komt Maria Magdalena

vroeg terwijl er nog duisternis geschiedde

naar de gedachtenisplaats en bekijkt

de steen weggepakt uit de gedachtenis-

plaats.

2.Zij loopt snel heen en komt bij Simon

Petrus en bij de andere leerling, dien

Jezus liefheeft, en zegt hen: zij hebben 

weggepakt de machtiger uit de 

gedachtenisplaats en niet volkènnen wij

waar zij hem bijgesteld hebben.

3.Wegkwamen nu Petrus en de andere

leerling en zij kwamen bij de gedachtenis-

plaats.

4.En de twee liepen snel tegelijk, en de

andere leerling liep snel voor ijlings van

           JOH 20

Petrus en hij kwam als eerste bij de

gedachtenisplaats.

5.En nijgend bekijkt hij de neerliggende

linnen doeken, niet echter kwam hij binnen.

6.Nu komt ook Simon Petrus, hem volgend,

en hij kwam binnen in de gedachtenis-

plaats; en hij aanschouwde de linnen 

doeken neergelegd en de zweetdoek*, die  *Gr.soudarion = Lat.sudaruim

geschiedde op het eerstdeel* van hem,   *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh

niet samen met de linnen doeken neerliggend,

maar afzonderlijk opgerold op één 

opstaanplaats.

8.Toen nu kwam binnen ook de andere

leerling, die het eerst kwam bij de

gedachtenisplaats, en hij zag en vertrouwde..

9.Want nog niet volkènden zij de schrift,

dat het noodzakelijk is dat hij vandaan de

lijfdoden* opstond.      *Gr.nekros

10.Heen kwamen  nu wederom naar hen

de leerlingen.

11.Maar Maria stond bij de gedachtenisplaats

wenende*. Toen zij nu weende neeg zij naar  *Gr.klaioo=Hebr.BáKáH

de gedachtenisplaats 

12. en zij aanschouwt twee bodewerkers*   *Gr.angngelos=Hebr.MáL’àKh

in het wit neergezeten, één-enkele*bij het  *Gr.heisHebr.AèChàD

eerstdeel en één-enkele bij de voeten, 

waar het zielelichaam* van Jezus lag.   *Gr.sooma

13.En die zeggen haar: vrouw, waarom ween jij?

Zij zegt hen: omdat zij wegpakten de machtiger

van mij en niet volkèn ik waar zij hem hebben

bijgesteld.

14.Terwijl zij deze (dingen) sprak, keerde-zij om

naar achteren, en zij aanschouwt zij Jezus

staande, en niet volkènt zij dat Jezus geschiedt.

15.Zegt haar Jezus: vrouw waarom ween jij?

Wie zoek jij? Zij, dunkend dat de schutsebewerker

geschiedt, zegt hem: machtiger, indien jij hem

opgetild hebt, spreek tot mij waar jij hem hebt

bijgesteld en ik zal hem oppakken.

16.Zegt haar Jezus: Maria. Zich omkerend zegt zij

hem: in het Hebreeuws: Rabbouni ( dat gezegd

wordt leraar).

17.Zegt haar Jezus: betast* mij niet, want nog niet *Gr.haptomai=Hebr.NáGàNg

ben ik omhoog getreden tot de omvamende;

maar ga heen naar broeder/zusterverwanten van

mij en spreek tot hen:  ik treed omhoog tot de

omvamende van mij en de omvamende van

jullie en de god van mij en de god van jullie.

18.Maria Magdalena komt boodschappend

           JOH 20

aan de leerlingen, dat zij gezien had de 

machtiger en hij tot haar sprak deze (dingen).

    76

19.Toen het nu laat geworden was

op die eerste van de sabbatsweek en 

de deuren gesloten waren waar de leerlingen

geschiedden door het ontzag voor de

Judeeërs, kwam Jezus en stond in het midden

en hij zegt hun:

20.Vrede* voor jullie. En dit gesproken hebbend *Gr.eirènè=Hebr.SháLóWM

toonde hij en zijn handen en zijn zijkant*.  *Gr.pleura=Hebr.TsèLàNg

Nu verheugden zich de leerlingen ziende

de machtiger.

21.Hij sprak nu tot hen wederom: vrede 

voor jullie. Zoals mij afgezonden* heeft  *Gr.apostelloo=Hebr.SháLàCh

de omvamende, stuur ook ik jullie.

22.En dit gesproken hebbend blies* hij en  *Gr.emphusiaoo=Hebr.NáPhàCh

zegt hen: neemt aan een heilige beluchting;

23.van wie jullie verduwen de verwaardingen* *Gr.hamartia=Hebr,ChæTháAáH

hun worden ze verduwd; en van wie jullie

(ze)hard maken*, die worden hard gemaakt.  *Gr.krateoo=Hebr.CháZàQ

    77

24.Maar Thomas één-enkele* uit de twaalf  *Gr.heis=Hebr.AèChàD

die gezegd wordt Didymus, geschiedde niet

samen met hen toen Jezus kwam.

25.Nu zeiden tot hem de andere leerlingen:

wij hebben gezien de machtiger. Maar

hij sprak tot hen: indien ik niet zie in zijn

handen de afbeelding* van de nagels**   *Gr.tupos; **Gr.hèlos=Hebr.MieS’MéR

en werp mijn vinger in de opstaanplaats 

van de nagels en werp mijn hand in zijn

zijkant, zal ik (‘t)niet vertrouwen.

    78

26.En na acht dagen geschiedden wederom

binnen en Thomas samen met hen.

komt Jezus, terwijl de deuren gesloten

zijn, en hij stond in het midden en hij

sprak: vrede voor jullie. Vervolgens zegt

hij aan Thomas: 

27.draag jouw vinger hier en zie mijn 

handen en draag jouw handen werp (die) 

in mijn zijkant, en geschied niet (als)

wantrouwende, maar vertrouwende.

28.Toe boog zich Thomas en hij sprak tot

hem: mijn machtiger en mijn God.

29.Zegt aan hem Jezus: omdat jij mij

gezien hebt, heb jij vertrouwd?

Geluk gewenst zij die niet zien en vertrouwen.

30.Vele en ook andere kentekenen nu heeft

           JOH 20,21

Jezus gemaakt tegenover zijn leerlingen,

 die niet zijn geschreven in dit staafboek*.  *Gr.biblion=Hebr.MieS’PhàR

31.Maar deze (zijn) geschreven opdat

jullie vertrouwen dat Jezus geschiedt

(als)de gezalfde* de stichtzoon van God,  *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh

en opdat jullie vertrouwende leven hebt

in zijn naam*.      *Gr.onoma=Hebr.ShéM

    79

21.1.Na deze (dingen) deed Jezus zichzelf

te voorschijn komen voor de leerlingen

bij de zee van Tiberias. Hij deed zichzelf

te voorschijn komen aldus.

2.Tegelijk geschiedden Simon Petrus en

Thomas die gezegd wordt Didymus en

Nathanaël, die (is) vandaan van Kana in

Galilea, en die van Zebedeüs en twee

anderen vandaan van zijn leerlingen.

3.Zegt tot hen Simon Petrus: ik vaar heen

te vissen. Zeggen zij tot hem: ook wij

komen met jou. Zij kwamen weg en zij

traden op het vaartuig, en in die nacht

vatten zij niets.

4.En als reeds de morgenstond geschiedde,

stond Jezus op de oever; niet echter

volkènden de leerlingen dat Jezus er

geschiedt.

5.Nu zegt tot hen Jezus: kinderen, 

hebben jullie niet wat toespijs. Zij bogen

zich naar hem toe: nee.

6.En hij sprak tot hen: werp naar het rechter

deel van het vaartuig het vangnet*, en jullie  *Gr.diktuon=Hebr.RèShèT

zullen vinden. Zij wierpen nu en niet meer

vermochten zij het te sleuren vanwege de

volheden vissen. 

7.Nu zegt de leerling hij die Jezus beminde[87]

tot Petrus: de machtiger geschiedt. Simon

Petrus nu, toen hij hoorde dat de machtiger

geschiedt, gordde op het opperkleed, want

hij geschiedde naakt*, en wierp zichzelf  *Gr.gumnos=Hebr.NgæRóWM

in de zee.

8.En de andere leerlingen kwamen met

het vaartuigje, want niet geschiedden zij

ver vandaan van het land maar ongeveer

twee honderd el, aanslepend het vangnet

van de vissen.

9.Toen zij nu aftraden naar het land,

keken zij naar een kolenvuur dat er lag,

           JOH 21

en erop gelegen een lekkerbekje[88]

en brood*.       *Gr.artos=Hebr.LèChèM

10.Zegt tot hen Jezus: draagt aan

vandaan van de lekkerbekjes, die

jullie nu gevat hebben. 

11.Op staond Simon Petrus en hij 

sleurde het vangnet* op het land,   *Gr.diktuon=Hebr.RèShèT

volgepropt van grote vissen*, honderd   *Gr.ichtus=Hebr.DáG

vijftig (en)drie. En terwijl er zovele

geschieden, spleet* niet het net.   *Gr.schizoo=Hebr.BáQàNg

12.Zegt tot hen  Jezus: hierheen, eet

brood. Niemand  van de leerlingen 

durfde na te vragen* hem:    *Gr.exetazoo=Hebr.DáRàSh

jij (als)wie geschied jij?, volkennend

dat hij (als) de machtiger geschiedt.

13.Komt Jezus en hij neemt het brood

en geeft hen en het lekkerbekje evenzo.

14.Dit(is) reeds de derde(keer dat)

tevoorschijn gebracht werd[89] Jezus voor

zijn leerlingen, tot opstaan gebracht*   *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM(hiphil)

vandaan van de lijfdoden*.    *Gr.nekros

    80

15.Als zij nu brood aten,zegt Jezus tot 

Simon Petrus: Simon van Johannes, 

bemin* jij mij meer van deze?[90]    *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàB

Hij zegt aan hem: ja, machtiger, jij

Volkènt dat ik jou lief heb*. Hij zegt hem:  *Gr.philieoo

Beherder mijn lammeren.

16.Hij zegt tot hem wederom voor de

tweede(keer): Simon van Johannnes,

bemin jij mij? Hij zegt hem: ja, machtiger,

jij volkènt dat ik jou liefheb. Hij zegt

tot hem: weid* mijn voorttrekdieren**.   *Gr,poimainoo=Hebr.RáNgàH: **Gr.

17.Hij zegt tot hem de derde(keer):    probata=Hebr.TsoAN

Simon van Johannes, heb jij mij lief?

Pijn kreeg Petrus omdat hij sprak tot

Hem de derde(keer): heb jij mijn lief?

En hij sprak tot hem: machtiger, alles

volkèn jij, jij volkènt dat ik jou lief heb.

Zegt hem Jezus: beherder mijn

voorttrekdieren.

18.Op trouwe, op trouwe* ik zeg jou:

           JOH 21

toen jij (als)jongeling geschiedde,

omgordde jij jouzelf en schrijdt rond

waar jij wilde. Maar wanneer jij grijsoud

wordt, strek jij jouw handen en een

ander zal gorden jou en  dragen waarheen

jij niet wilt.

19.En dit sprak  hij kentekenend met

hoedanig sterven hij dunkzwaarte geven*  *Gr.doxazoo=Hebr.KáBhàD

zal aan God. En dit gesproken hebbend

zegt hij: volg mij.

20.Zich omgekeerd hebbend bekijkt

Petrus de leerling, die Jezus bemint,

(hem)volgend, die ook neergevallen was 

bij de broodmaaltijd op zijn borst en

sprak: machtiger, wie geschiedt (als)

die overlevert jou?

21.Hem nu ziende, zegt Petrus tot Jezus:

en wat deze?

22.Zegt hem Jezus: indien ik wil dat hij 

blijft totdat ik kom, wat (is dat) voor jou?.

Volg jij mij.

23.Nu kwam weg dit inbrengwoord* tot   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

de broederverwanten, dat deze leerling

niet zou sterven. Maar niet sprak Jezus

tot hem, dat hij niet sterft, maar indien

ik wil dat hij blijft totdat ik kom, wat

(is dit) voor jou?

24.Deze geschiedt (als) de leerling die

getuigt omtrent deze (dingen) en schrijft

deze (dingen) en wij volkènnen dat 

waarachtig geschiedt zijn getuigenis.

25.En er gescheden andere vele (dingen)

die Jezus maakte, welke, indien zij

opgeschreven werden elk voorzich,

heb ik net idee, de ordentelijkheid* zelf  *Gr.kosmos

niet  zou bestrijken de geschreven

stafboeken*.       *Gr.biblion=Hebr.MieS’PàR

1

 


[1] Gr. Logos. Voor het verstaan van deze tekst en  veel andere teksten vooral in Johannes, is het belangrijk om te zoeken naar het Hebreeuwse woord achter dit Griekse woord. We kiezen voor het woord DáBáR, waarvan algemeen wordt aangenomen, dat het niet alleen ‘woord’, maar ook ‘zaak’, aangelegenheid’ betekent. Het is afgeleid van een werkwoord dat meestal met ‘spreken’ wordt vertaald, maar in de zin van ‘naar voren brengen’, ‘uitbrengen’, en daarom beter met ‘inbrengen’ kan worden vertaald. Achter het Gr. Logos zou ook het Hebreeuwse (in TeNaKh minder gebruikelijke, maar in de Hebreeuwse teksten uit Jezus’ tijd veel gebruikelijker geworden) woord, MéAMRáH, dat ‘gezegde’ betekent, kunnen schuilen. Gezien de functie van het woord ‘logos’ kiezen we hier (en meestal) voor DáBáR, soms voor ‘inbrengwoord’.

[2] Gr. marturia. In de Griekse vertaling van TeNaKH uit 300-150 v.Chr. is dit woord de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord NgáWàD. De kernbetekenis van dit woord is  ‘nog eens’; het werkwoord kan omschreven worden als ‘nog eens tegenwoordig stellen’. Het gaat dus ook in het evangelie ook bij het Griekse woord om meer dan met woorden verklaren. Vandaar dat het in de kerkgeschiedenis de notie van het martelaarschap bij zich krijgt. Ons woord ‘martelaar’ is een verbastering van het Griekse woord en dat is zo verklaarbaar.

[3] Het Griekse woord kosmos komt in het OT niet voor, omdat daar geen begrip is voor het universum. Daar wordt gesproken over ‘aarde en hemel’ en soms over het ‘al’. Maar in de latere teksten van de Griekse vertaling van het OT begint het woord kosmos voor te komen. Zo ook in veel Joodse in het Grieks geschreven geschriften. Deze door de Griekse cultuur en filosofie beïnvloede Joodse mensen konden zeer goed overweg met dit Griekse woord. Dat blijkt ook in het NT. Dit Griekse woord duidt een geordende wereldruimte aan: een ordentelijkheid.

[4] Het Griekse woord doxa betekent eigenlijk ‘mening’, ‘opvatting’, ‘dunk’, maar is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse KáBóWD en dat is afgeleid van een werkwoord, dat ‘zwaar zijn’ betekent. Wat we in TeNaKh met ‘zwaarte’ vertalen, vertalen we in het NT daarom met ‘dunkzwaarte’, naar analogie van de Nederlandse zegswijze: ‘ een hoge dunk van iemand hebben’.

[5] Het Griekse woord ‘pater’ is verwant met ons woord ‘vader’. Etymologisch zijn deze woorden verbonden met het begrip ‘vadem’. Het is iemand die ‘omvademt’ ofwel omvaamt’. Het gaat in deze woorden evenmin als in het Hebreeuwse woord AàB om een biologisch begrip; het gaat om een ethisch begrip: het gaat er altijd om om een ‘vader’ voor iemand te zijn, iemand die ‘omvaamt’ ofwel ‘omvangt’

[6] Dit Griekse woord, dat meestal met ‘waarheid’ wordt vertaald, is echter in het NT de vertaling van een Hebreeuws woord, dat de betekenis heeft van ‘betrouwbaarheid’. Omdat ook het zo belangrijke Griekse woord pistos, dat meestal met  ‘geloof’ vertaald wordt, teruggaat op dit zelfde Hebreeuwse woord, vertalen we het Griekse alètheia met ‘waarachtigheid’. Zo blijft het qua betekenis dichtbij het Hebreeuws en wordt het begrip ‘waarheid’ vermeden.

[7] Bijna alle vertalingen kiezen hier voor ‘zoon’ conform een aantal secundaire handschriften. Maar de Griekse tekst, zoals die hier staat en als maatgevende tekst door Nestle en vele anderen wordt beschouwd, heeft hier ‘god’ (theos).Johannes spreekt er hier dus waarschijnlijk over, dat de enige god die in de geschiedenis van de mensen verschijnt Jezus Christus is.

[8] Van dit Griekse werkwoord is ons woord ‘exegese’ afkomstig.

[9] Hier staat in het Grieks het voegwoord hoti = ‘dat’, dat, anders dan in het Nederlands,  ook een directe rede kan inluiden. Om dit woordje soms (niet altijd) toch te laten horen, staat ‘dit’ tussen haken, in plaats van de gebruikelijke dubbele punt.

[10] Zie de Nederlandse Woordenlijst.

[11] Het Griekse woord dat hier staat is ‘boeoo’. Het is in de LXX in deze tekst de vertaling van het Hebreeuwse QáRáA, dat ‘roepen’ betekent. In een andere teksten is het in de  LXX de vertaling van het Hebreeuwse woord voor ‘schreeuwen’. We vertalen  ‘boeoo’ hier en in andere teksten door ‘uitroepen’ om de Griekse concordantie binnen het NT te bewaren.

[12] Citaat: Jes.40:3 volgens de LXX; De Hebreeuwse tekst wordt in deze vertaling als volgt weergegeven: een stem-van een-roepende; in-het-inbrengveld,  wendt-aan de-neemweg-van die-JHWH-van-Israël.  

[13] Het Griekse ‘peran’ is in de LXX consequent verbonden met het Hebreeuwse NgáBàR = ‘oversteken’. De naam ‘Hebreeër’ klinkt er in door. Om dat te laten horen is hier en elders het woord ‘(over-)gestoken’ tussen haken toegevoegd.

[14] In Matth.16:17 noemt Jezus Petrus: Bariona ofwel Bar Jona en dat betekent letterlijk zoon van Jona in het Aramees. Wellicht had de vader van Petrus, Johannes, deze naam. Opvallend is wel dat de naam Jona daar valt, omdat ook de profeet Jona in centrale uitspraken van Jezus over zijn optreden voorkomt.

[15] Letterlijker: die vooraangaat in de vlijruimte.

[16] Ook de Hebreeuwse tekst is letterlijk zo te vertalen, zoals te lezen is in Band III

[17] Het in de Griekse wereld en de Griekse taal zo centrale begrip sooma komt in de LXX slechts marginaal voor en wordt gebruikt voor verschillende woorden, die elk een ander aspect van ons lichamelijk bestaan aanduiden. In het NT speelt het een sterkere rol, toch is het ook daar geen pendant van het begrip psuchè dat in de  LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse NèPhèSh. Dat woord en het Griekse psuchè vertalen we hier dan ook met lichaamziel (voor een uitvoerige verantwoording zie: “Op naar JHWH van Israël”(over psalm 25) in deel bij de “hoorwegen”. Het Griekse sooma vertalen we daarom met ‘lichamelijkheid’.

[18] Het Griekse ‘egeiroo’ wordt in de LXX gebruikt als vertaling van de hiphil (de  causatieve  vervoeging) van het Hebreeuwse werkwoord QuWM: ‘doen opstaan’ dus. De passieve vorm van ‘egeiroo’ wordt daar gebruikt voor de qal, de basisvervoeging: ‘opstaan’ dus. Veel vaker wordt in de LXX het Griekse werkwoord ‘anhistanai’ = ‘opstaan’ daarvoor gekozen. Omdat in beide gevallen  één Hebr. werkwoord de inhoud bepaalt, doen we de teksten in het NT geen recht, wanneer we aan het taalverschil tussen ‘opwekken’ en ‘(doen) opstaan’ veel betekenis hechten.   

[19] Het Griekse woord ‘nekros’ komen we in het NT op opvallende plaatsen tegen. Het wordt in de LXX gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse MéT, dat ‘gestorvene’ betekent, maar alleen in teksten, waarin wij zouden kunnen (maar eigenlijk niet moeten willen) spreken van ‘stoffelijk overschot’ . In bijna alle gevallen wordt het Griekse ‘thanaotos’ als vertaling van het Hebreeuwse MéT gekozen.  Op grond hiervan is hier voor de vertaling van het Griekse  ‘nekros’ gekozen voor ‘lijfdode’.

[20] Dit is de betekenis die dit Griekse woord ‘anoothen’ heeft in het gewone (koinè) Grieks en meestal ook in het Grieks van het NT, zoals b.v. in vs 31. Maar waarom wordt het in veel vertalingen hier dan met ‘opnieuw’ vertaald?  Dat kan samenhangen met de vertaling van het Griekse werkwoord ‘gennaoo’. Wanneer dat met ‘geboren doen worden’ wordt vertaald, klinkt daar het ‘baren’ sterk in door. Maar dat is precies niet de inhoud van het Griekse ‘gennaoo’, want die wordt bepaald door de stam  ‘gen’ of ‘gn’ die ook de kern is van ‘gignomai’ van ‘egeneto’(= het geschiedde) en van de bij dit werkwoord onregelmatige vormen van van  ‘einai’ , dat – al even onnauwkeurig  – vereenzelvigd wordt met het Nederlandse ‘zijn’, terwijl hetook in die vormen steeds gaat om  ‘aanwezig zijn’ en daar ‘bezig zijn’ofwel: ‘geschieden’. Het werkwoord ‘anagennaoo’ kan met ‘weer geschieden / geschiedenis worden’ vertaald worden, maar ánoothen’ betekent ‘van boven af’, juist hier in Joh. 3. 

[21] Wanneer de evangelisten de uitdrukking ‘basileia toon ouranoon’ gebruiken, dient er vertaald te worden: ‘koninkrijk der hemelen’, dan gaat het immers om een ruimtelijke aanduiding, maar als er staat: ‘basileia tou theou’ dient er ‘koningschap van God vertaald te worden. Beide zegswijzen gaan overigens over Gods koning-zijn over deze geschiedenis, deze wereldtijd. 

[22] Het Griekse woord  ‘ophis’ betekent slang, maar het is de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse NáChàSh. Ook dat woord wordt vaak met ‘slang’ vertaald, maar het hangt samen met een werkwoord, dat ‘waarzeggen’ betekent, voorspellen in de occulte zin. Zo komt de NáChàSh al voor in Gen.3, waar dit gedrocht eerst nog poten heeft maar daarna niet meer. De mythische en magische betekenis van dit dier overheerst  het natuurlijke beeld bijna geheel. Dat was in de oude culturen zo en dat is nog in hoge mate het geval. Ook in het verhaal uit Num.21 gaat het om deze NáChàSh en naar deze geschiedenis verwijst Jezus Nicodemus.

[23] Dit woord komt in het NT alleen voor in het evangelie van Johannes en enkele keren in het evangelie van Lucas. Ook van dit woord is ‘geschieden’ de kern. En het Griekse ‘mono’ heeft een heel andere kleur, dan het griekse ‘eis’ dat ‘één’ betekent, of  ‘aparchè’ , dat meestal met ‘eersteling’ vertaald wordt maar beter met ‘voorop/aangaande’vertaald kan worden. Het Gr. ‘monos’ heeft net als het Latijnse  ‘privare’ (denk aan ‘privaat’) een betekenis die omschreven kan worden met  ‘uitsluiten’ , ‘afzonderen’ en zelfs ‘beroven’. We kiezen hier voor ‘afzonderen’, c.q. ‘afzonderlijk’. In de LXX komt dit woord zelden voor, maar wel in 3 psalmen, b.v. in de bekende psalm 25:16: “. . .  ja een eenling (SV: eenzaam) ik en een gebogene (SV: ellendig).

De LXX vertaalt: “. . . een afgezonderde (monogenès) en een behoftige (ptoochocs).

[24] Het Griekse phulassoo is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse SháMàR en daarom vertalen we dit Griekse woord ook zo. Het zelfst.naamwoord phulakè, dat hier staat is de vertaling van het Hebr. MiSh’MèRèT, dat gebruikt wordt voor ‘gevangenis’, maar in beide woorden ligt xde nadruk niet op het gevangen houden, maar op het ‘in bewaring’ houden (vgl. ons ‘huis van bewaring’’.  En ‘bewaren’= ‘waar houden’.

[25] Het Griekse werkwoord ‘anangngelloo’ is in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het hebreeuwse NáGàD, dat het beste met ‘voorleggen’ kan worden vertaald. Het griekse werkwoord is echter een samenstelling van ‘angngelloo’ en ‘ana’. In het Grieks horen we dus het woord ‘boodschap’. We laten hier in de vertaling de Griekse concordantie dus los op grond van de keuze van de LXX, maar wijzen daar wel op in deze voetnoot.

[26] Wie dus maaien kan, dient te beseffen dat de arbeid door anderen gedaan is. Hier doelt Jezus op het gegeven, dat de Samaritaanse Torah-traditie, waar de Joden afstand van nemen, ten grondslag ligt aan de reactie van de Samaritaanse vrouw en van wie met haar mee komen. Maar dit geldt evengoed voor de Joodse  mensen die Jezus volgen: daaraan ligt hun Torah-traditie ten grondslag. Met deze uitspraak plaatst Johannes de hele ecclesia op het voorbereidende werk  dat  door de Joodse diaspora-gemeenschappen overal is verricht. De maaier dient de zaaier in zijn dreugde te betrekken.

[27] = Bethesda is de gebruikelijke Griekse vorm en die naam betekent: huis van goede-gunst. De vorm die deze naam hier heeft is niet helemaal verklaarbaar.

[28] De woorden van vs 4 ontbreken in de meest betrouwbare handschriften, maar staan wel in meerdere latere handschriften en hebben via de Latijnse vertalingen, een vaste plaats in de tekst gekregen als vs 4. We voegen ze hier toe in cursief schrift.

[29] In de LXX is phileoo eveneens  de vrijwel vaste vertaling van het Hebreeuwse AáHàB en dat betekent ‘beminnen’, maar soms zelfs ook voor N<ShàK is ‘kussen’. Deze lichamelijke kant heeft trouwens ook het griekse woord phileoo. Het hebreeuwse AáHàB wordt in de LXX en het NT verreweg de meeste keren vertaald door het griekse ‘agapaoo’. We kiezen hier voor ‘liefhebben’ om  het verschil met het Griekse ‘agapaoo’te bewaren, maar onderstrepen ook hier dezelfde twee-eenheid van lichaam en ziel, die kenmerkend is voor het hebreeuwse AáHàB.

[30] Grieks: opsarion; dit woord komt in de LXX niet voor en in het NT behalve hier alleen nog in Joh.21:9 e.v..

Het gaat om klein visje dat als een lekkernij  wordt beschouwd bij het eten van brood.

[31] Hier wordt verwezen naar Deut.18:18. Letterlij vertaald (zie BAND I) staat daar: “Een profeet ben-ik-aan’t-doen-opstaan voor-hen in-het-naderlijf-hunner zoals-jij; en-voorts-ben-ik-aan’t-geven inbrengen-mijner in-de-mond-zijner; en-voorts-is-hij-aan’t-inbrengen naar-hen enwel de-al-afheid-van~wat ik-aan’t-gebieden-ben-hen.” Mozes had hen immers het manna in de woestijn gegeven.

[32] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse tekst van Ps78:24 van de LXX(Ps.77:24). De Hebreeuwse tekst luidt letterlijk vertaald, zie BAND III.1): “en-koren-van de-helftenhemel: geeft-hij aan-hen.” De geschiedenis van de komtst van dit ‘manna’ staat in Ex.16:4-15.

[33] Hier verwijst Johannes naar Jesaja 54:13; daar staat volgens de LXX: “en alle de stichtzonen van jou beleerd van God”. De LXX volgt hier de hebreeuwe tekst op de voet. Wellicht verwijzen deze woorden ook naar de beroemde passage van Jeremia in hoofdstuk 31:31-34, Daar kondigt de profeet aan dat die-JHWH-van-Israël een nieuwe zuivergang (‘verbond’) zal afscheiden (‘sluiten’), die gekenmerkt wordt door dat “zij-al-af aan’t-volkènnen-zijn enwel-mij”. Ook het vertaalt de LXX (daar is het Jer.38:31-34) de Hebreeuwse tekst woord voor woord.

[34] Hier  staat het Griekse werkwoord troogoo. Het komt in de LXX niet voor. In het NT gebruikt alleen de evangelist Johannes het in dit 6e hoofdstuk en nog in 13:18. Daar spreekt Jezus zijn leerlingen toe aan de maaltijd aan de vooravond van zijn lijden en sterven met deze woorden: Hij die mijn brood kluift, pakte op op mij zijn hiel, en hij citeert hier Psalm 41:10, maar in een vertaling die volledig afwijkt van die in de LXX. Door het gebruik van dit specifieke Griekse werkwoord ‘troogoo’ hier en daar worden deze uitspraken van Jezus door Johannes op elkaar betrokken. Zie verder bij Joh.13:18.

[35] Alleen hier in Johannes wordt het loofhuttenfeest met dit woord aangeduid. Ook de LXX gebruikt dit woord daarvoor, maar alleen in Deut.. Het Griekse woord bestaat uit skènè (tent – hier dus hut) en pègnumi ( = vast zetten). 

[36] Grieks: parrèsia, meestal vertaald met ‘vrijmoedigheid’, maar dit Griekse woord is samengesteld uit ‘pas’(= alles) en ‘rèsia’ (= verwoording).

[37] Grieks diaspora. Dit woord is samengesteld uit ‘dia’(doorheen > uit) en ‘speiroo’, dat meestal met ‘zaaien’ wordt vertaald – en dat Nederlandse woord hangt samen met ‘zaad’! – en dan verstrooiien wordt. Maar zowel in het Grieks als in het Nederlands gaat het om een ‘kiem’ om ‘ontkiemen’ en ‘te kiem leggen’. Diaspora kan daarom evengoed met ‘uitzaaiing’ vertaald worden.Dit woord vinden we ook in de LXX  in teksten waarin het in de Hebreeuwse teksten gaat over  ‘verbrokkeling’ gaat (Latijn: dispergare).

[38] Deze woorden verwijzen naar II Sam.7:12, waar die-JHWH-van-Israël via de profeet Nathan David toezegt (letterlijk  vertaald zie BAND II): “. . . . en-voorts-ben-ik-aan’t-doen-opstaan enwel~het-kiemsel-jouwer laat-achter-jou. En deze belofte wordt in vs 16 aldus besloten: “en-aan’t-betrouwbaar-zijn-is het-huis-jouwer en-het-koningschap-jouwer”. In de vertaling in de Griekse LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt, horen we dan het woord ‘sperma’ als vertaling van het Hebreeuwse ‘ZèRàNg’. Zoals David zelf een gezalfde (een MàShiàCh, een christos) is, is dat ook zijn kiemsel, eerst Salomo maar tot de gezalfde toe, wiens koningschap

door alle naties wordt erkend. Ook wordt verwezen naar de beroemde woorden uit Micha 5:1-3. Hier volgt de letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II): “en-jij BéT~LèChèM AèPh’RáTáH: onbeduidend om-te-geschieden bij-de-kuddemannen-van JeHuWDáH, vandaan-van-jou voor-mij trekt-hij-uit,om-te-geschieden (als)vore-steller in JieSs’RáAéL; en-het-uittrekken-van-hem(is) vandaanvan-oostenvroeg vandaan-van de dagen-van de-wereldtijd. . . . . en-hij-blijft-staande: en-hij-weidt(hen) met-de-sterkte-van die-JHWH-van-Israël, . . .  en-zij-zijn-aan’t-zitten  ja~nu is-hij-groot-aan’t-zijn tot-de-randen-van~het-land”.De Griekse vertaling van de profeet Micha in de LXX vertoont meerdere verschillen met de Hebreeuwse tekst, vooral door de toevoegingen. Wel staan daar de woorden “vandaan van Bethlehem komt hij”.

[39] De passage vanaf Joh.7:53 tot 8:11 ontbreekt in de meest gezaghebbende Griekse handschriften, maar komt wel voor in vele andere minder gezaghebbende en wordt ook in de geschriften van meerdere kerkvaders geciteerd. Ook in de oudste handschriften van de Latijnse Vulgata is deze passage reeds te vinden. Het is waarschijnlijk een authentieke verhaal aangaande Jezus, die vanuit de mondelinge overlevering later hier aan het evangelie van Johannes is toegevoegd. Dat het opschrift stellen van het NT en vooral van de evangeliën een gecompliceerd proces is geweest, wordt aan zo’n voorbeeld duidelijk. Pas veel later (eeuwen later) hebben concilies een definitieve tekst  geautoriseerd. Nauwkeurig onderzoek naar de onstaansgeschiedenis van de Nieuw Testamentische geschriften brengt ons in het messiaanse tijdvak, de historische periode tussen 300 v.Chr. en 150 na Chr., die daarmee het centrale tijdvak van de wereldgeschiedenis is geworden. Wie deze teksten wil verstaan, omdat hij of zij ze  voor zijn leven van beslissende betekenis acht, zal alle moeite doen, om zo dicht mogelijk bij dit tijdvak te komen, bij zijn religieuze en culturele werkelijkheid en  daarbij alle moderne onderzoeksmethoden aanwenden.

[40] Het Nederlandse varen hier in de oude betekenis van ‘heengaan’, vergelijk: waarheen vaart gij?.

[41] Dit Griekse woord komt alleen hier in Joh.18:6 voor, in de LXX komt het maar 1x voor.

[42] Deze passage sluit direct aan bij een aantak profetsiche teksten: Ez.37:24, 34:23; Micha 2:12.

[43] Het herinwijdingsfeest van de tempel, dat eind december valt. Het wordt ook wel ‘lichtfeest’ genoemd, omdat er veel kaarsen worden aangestoken o.a. de menorah, de grote kandelaar.

[44] Met deze woorden citeert Jezus psalm 82:6, conform de Griekse tekst van de LXX, die de Hebreeuwse tekst woordelijk volgt. In de Rabbijnse literatuur wordt deze psalm op het volk Israël betrokken: zij termidden van de volken “kinderen van de allerhoogste en goden”. Zo was Mozes ‘god’voor de farao van Egypte. (Zie Strack Billerbeck bij dit vers).

[45] Het hebreeuwse woord is afgeleid van een werkwoord dat ‘veel zijn’betekent.  Een RàB (rebbe, rabbijn) betekent dus: iemand die veel is, d.w.z. die meer is dan een andere, vgl het Nederlandse ‘meerdere’: veelaar.

[46] De klassieke betekenis van dit Griekse woord is ‘neerliggen’, in die betekenis is het in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebreeuwse SháKàB, dat eveneens ‘(neer-)liggen’ betekent. In de LXX krijgt het nooit de  overdrachtelijke betekenis ‘inslapen’, terwijl die betekenis wel in het koinè-Grieks. In het NT krijgt  het Griekse werkwoord ‘koimaoo’ juist die betekenis, waar de klassieke betekenis niet voorkomt.

[47] Dit Griekse woord hangt samen met het werkwoord mimnèiskoo, dat meestal met ‘herinneren’ wordt vertaald, maar dat wij in het NT met ‘indachtig zijn’, ‘gedenken’ vertalen. Het is in de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse ZáKàR, dat we in TeNaKh met ‘aanhaken bij’ vertalen, omdat in het Hebreeuws geen sprake is van een vorm van denken, maar een vorm handelen. Vanwege de frequentie waarmee in het Griekse NT de stam MN (= ‘men’, die in het Latijn overeenkomt met de stam ‘mer’of ‘mor’, die herkennen in ‘memorie’) voorkomt, laten we de Griekse concordantie horen. Daarom vertalen we hier met ‘gedachtenisplaats’

[48] Dit Hebreeuwse woord betekent letterlijk: wat later er achter aan komt. Het is dus zeker geen superlatief. Dat begrip kent het Hebreeuws niet evenmin als de comparatief. ‘Later’ moet hier dan ook niet in de cpmparatieve zin verstaan worden. Het klinkt net zo als het woord ‘beter’in het Nederlands. Het is daarom zeer de vraag of het Griekse woord eschatos in de taal van het NT niet verkeerd verstaan wordt als het de betekenis van het absoluut laatste krijgt, zoals we het kennen in het begrip eschatologisch.  Vanuit het Hebreeuws dient het verstaan te worden als het ‘latere’

[49] Achter het Griekse woord staat het Hebreeuwse werkwoord MuWT en dat betekent eerder ‘een gestorvene zijn’ dan ‘sterven’. Anders gezegd: het gaat om iemand die ‘gestorven heeft’; het actieve karakter van dit werkwoord, is onze taal en cultuur vrijwel onopgemerkt. Wie dat verdisconteert, hoort ook de volgende uitspraak van Jezus anders.

[50] Het Griekse woord teleutaoo wordt in de LXX meestal gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse MuWT, net als het Griekse apotithèiskoo. We vermijden hier echter de vertaling sterven. Het Griekse kernwoord, dat we hier horen, nl. telos, dat einde betekent, maar in het NT dezelfde strekking heeft als het hebreeuwse KåL = al-af, vervangen we hier door het Nederlandse ‘overlijden’.

[51] Grieks soudarion; het is een leenwoord uit het Latijn: sudarium, afgeleid  van sudo = zweten. Hewt komt ook voor in Joh.20:7 en Lc.19:20.

[52] Grieks sunedrion. In de LXX wordt het gebruikt als vertaling van 4 Hebr. woorden, die of vergadering of vergaderplaats betekenen. In het NT duidt het overal de vergadering of vergaderplaats van priesters en schriftgeleerden aan, het leidinggevend orgaan van de Judese gemeenschap. Het woord ‘sanhedrin’ is de Aramese  verbastering van dit Griekse woord. Dat woord betekent letterlijk ‘samenzitting’. In deze vertaling kiezen we voor het woord ‘sanhedrin’.

[53] Dit Griekse woord, baion komt alleen hier maar voor. Het is een leenwoord uit het Koptisch.

[54] Dit Hebreeuwse woord betekent: bevrijd toch. Het is de Hebreeuwse pendant voor de Griekse uitroep ‘eleison’.

[55] Hier wordt psalm 118: 25 geciteerd uit de LXX (psam 117 vs 26a), die de hebreeuwse tekst op de voet volgt.

[56] Deze woorden komen letterlijk uit een Griekse vertaling van Zach.9:9, maar niet die in de LXX. De Letterl;ijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “kijk hier de-koning-jouwer, hij-is-aan’t-komen voor-jou, een rechtvaardige en-een-bevrijdende (is)hij; een-gebogene en-op-rijdend op-een-ezel en-op-een-veulen stichtjong-van ezelinnen.

[57] Deze woorden verwijzen naar: Psalm 110:4, waar van ‘de priester naar de wijze van Melchizedek’ wereldlang geschiedt. Deze figuur wordt in de rabbijnse teksten gelijk gesteld met de Messias; ook naar Jes.9:6, waar  van ‘de zoon van David’ gezegd wordt dat zijn heerschappij zonder einde zal zijn.

[58] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX van Jes.53:1. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: wie? vertrouwt op-het-hoorgerucht-onzer; en de-arm-van die-JHWH=-van-Israël over~wie? wordt-die-ontmanteld.”

[59] Hier wordt  verwezen naar wt Jesaja in hoofdstuk 6:9 zegt en Jes.6:10 wordt geciteerd, maar niet letterlijk volgens de vertaling daarvan in de LXX. De letterlijke vertaling van deze verzen uit de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND II) alsvolgt: “En-voorts-zegt-hij ga en-voorts-ben-jij-aan’t-zeggen aan-het-genotenvolk (nl.)dit; hoort horende en-niet~zijn-jullie-aan’t-onderscheiden, en-zoet ziende en-niet~zijn-jullie-aan’tvolkènnen. Doe-olie-vet-zijn het-hart-van het-genotenvolk (nl) dit, en-doe-de-oren-zijner zwaar-zijn en-de-wel-ogen-zijner plak(ze)-dicht; afwendend-dat~het-aan’t-zien-is met-de-wel-ogen-zijner en-met-de-oren-zijner aan’t-horen-is; en-het-hart-zijner aan’t-onderscheiden-is en-het-voorts-aan’t-omkeren-is en-voorts-herstel-aan’t-brengen-is~voor-hem.” In de Hebreeuwse tekst staan het laatste werkwoord in dezelfde vervoeging als de voorgaande en in de derde persoon.  In de Griekse tekst staat het laatste werkwoord in het futurum en in de eerste persoon (net zoals bij Johannes); samen met de  komma achter ‘omkeren’, dat in de Griekse tekst het laatste werkwoord is dat nog in de coniunctief (aanvoegende wijs) staat, kan dat erop wijzen, dat de vertalers van de LXX die laatste woorden als een toekomstige belofte hebben gelezen van God.

[60] Hier staat het Griekse werkwoord paradidoomi, dat vrijwel overal elders met ‘overleveren’ wordt vertaald. Het is tendentiues om het hier anders te vertalen, zeker niet met ‘verradsen’, zoals in de vertaaltraditie gebruikelijk is, hoewel ook de Latijnse vertaling dat niet doet, en ook niet met ‘uitleveren’ zoals in nieuwere vertalingen gebeurt. Onmiskenbaar wordt ieder evangelie duidelijk, dat deze overlevering NIET het initiatief van die-JHWH-van-Israël is, die Jezus zijn omvamende noemt.  Zo geschiedt Gods wil niet, het is geen daad van liefde. Die wil geschiedt niettemin, maar daarin dat Jezus zijn messiaanse opdracht volgens de geboden volbrengt, door lief te hebben, te beminnen – al-af!. 

[61] Door huisbedienden c.q. slaven gebruikt.

[62] Hier wordt Psalm 41:10 geciteerd, maar in een vertaling die volledig afwijkt van die in de LXX. Zie ook voetnoot 34 bij Joh.6:54-58. De letterlijke vertaling van de volledige Hebreeuwse tekst van dit psalmvers (zie BAND III.1) luidt: “ook de-menselijke-van de-vrede-mijner terwijl ik mij-veilig-weet-bij-hem etende het-brood-mijner; maakt-groot op-tegen-mij de-kwetshiel.”

[63] Hier (en in vergelijkbare teksten) is gekozen voor het Nederlandse ‘als’, omdat in het Grieks het woordje ‘è’ = ‘dan’ in deze constructies niet behoeft te staan en hier niet staat. Wat in het Nederlands bij het woord ‘meer’ wel kan: b.v. meer liefde i.p.v. meer dan liefde, kan in het Grieks ook  met andere bijvoeglijke naamwoorden, zoals ‘groot’.

[64] Meestal wordt dit Hebreeuwse werkwoord in de LXX en het NT vertaald met het Griekse ‘agapaoo’; bneide woorden vertalen we met ‘beminnen’. Daarom vertalen phileoo in het NT met ‘lief hebben’ .

[65] Dit Hebreeuwese werkwoord vertalen we in TeNàK met ‘aanhaken bij’, om de Griekse concordantie van de stam MN ook in het Nederlands hoorbaar te maken, vertalen we in het NT met ‘gedenken’, of, zoals hier met ‘indachtig zijn’.

[66] Mogelijk is dit Griekse woord hier bij Johannes de weergave van het Hebr. SháMàR, dat meestal in het NT, zoals in de LXX, met het Gr. ‘phulassoo’wordt vertaald. Deze beide woorden vertalen we met ‘waar houden’.

[67] Deze Griekse woorden staan net zo aan het slot van Ps.35:19  in e Griekse vertaling van dit ver in de LXX; Ps.34:19, al zijn het daar de eerste woorden van de twee de versheft en niet de laatste zoals in de hebreeuwse tekst. Het is  van een aan David toegeschreven klacht over een bespot en afgwesen mens. Dezelfde woorden staan ook aan het einde van de eerste vershelft van Ps.69:5, in de LXX Ps.68:5.

[68] Dit Hebreeuwse werkwoord vertalen we in TeNaKh met ‘baren’. Maar baren dient dan veel ruimer te worden opgevat dan bij ons nu gebruikelijk is. ‘Baren’is ‘uitdragen’. Het daarvan afgeleide zelfst.naamwoord ToLeDóWT, dat letterlijk ‘baringen’ betekent, wordt reeds in de LXX dikwijls met ‘Genesis’ (= geschiedenis) vertaald. Overigens is in dit woord de stam GN herkenbaar, die we ook kennen uit ‘genos’ en in het Nederlandse ‘gen’. Er is dus meer overeenkomst tussen het Griekse en het Hebreeuwse woord, dan wij in het Nederlands horen. Omdat de Griekse stam GN ook in zoveel andere woorden doorklinkt (b.v. in giGNomai dat vaak ,met vormen van ons woord ‘zijn’ vertaald wordt, maar even vaak met met ‘geschieden’.) , bewaren we in het NT de Griekse concordantie, door overal deze stam met  (vormen van)‘geschieden’ te vertalen.

[69] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘aanhaken bij’; in het NT bewaren we de Griekse concordantie van de veel voorkomende woordstam MN. De betekenis van het Griekse woord hier wordt bepaald door die van het Hebreeuwse werkwoord.

[70] De Griekse werkwoordsvorm is hier passief vertaald om de woordvolgorde aan te kunnen houden en de betekenis duidelijk te houden.

[71] Grieks ‘sungngenos’ = letterlijk: samen in geschiedenis gekomene

[72] Bij de vertaling moet altijd bedacht worden, dat Jezus geen Grieks sprak, maar Aramees. In welke taal hebben Jezus en Pilatus – volgens Johannes! – met elkaar gesproken? We weten het niet. Was er een tolk bij? Sprak Pilatus inmiddels een mondje Aramees? Hoe dat ook zij, Het Griekse woord ‘alètheia’ is hier zoals elders bij Johannes en bij de andere evangelisten de weergave van een Aramees woord, dat is afgeleid van een woordstam, nl. AáMàN, die net als in het Hebreeuws de begruppen ‘trouw’,  ‘betrouwbaarheid’ en ‘oprechthied’aanduidt. In de mij ter beschikking staande terugvertalingen van het Griekse NT in het (bijbelse) Hebreeuws wordt dan ook altijd gekozen voor het Hebreeuwse AèMèT en dat betekent zeker niet ‘waarheid’in de klassiek Griekse betekenis! Maar misschien kreeg Pilatus, via een tolk, het Griekse ‘alètheia’ aangereikt en benatwoordde hij Jezus met dit begrip. Ze zullen elkaar volledig hebben misverstaan en dta blijkt eigenlijk uit het gehele gesprek. De bron van dit gesprek is niet meer achterhaalbaar. Het is een verhaal en geen verslag! En dit verhaal vertelt hoe groot de kloof is tussen deze Joodse Rabbi Jezus en de Romeinse functionaris Pilatus. En dan is er ook nog de intern Joodse controverse tussen Jezus enerzijds en de Farizeeërs, de Priesters en schriftgeleerden anderzijds.

Voor de Joodse Rabbi ging – en gaat –  het om ‘waarachtigheid’, betrouwbaarheid, om trouw, om ethiek dus! Dat zijn voor machthebbers, politici en functionarissen manipuleerbare begrippen. Ook met die Griekse waarheid nemen zij het niet zo nauw. Koningschap is hun ogen niet gebouwd op waarachtigheid, maar op macht.    

[73] Griekse ‘Chaire”: de dagelijkse groet in het Griekse, zoals ‘ShaLoM’ (= vrede)dat is in het Hebreeuws en ‘ave’(= gegroet) in het Latijn.

[74] Of: van Caesar, want ons woord ‘keizer’ is een verbastering van de naam Caesar en Caesar Augustus was de officiële naam van keizer Augustus, de opvolger van Julius Caesar.

[75] De letterlijke vertaling van het Grieks luidt “spreidsteen”

[76] Een Aramees woord, dat ‘hoge plaats’betekent.

[77] Zie voetnoot nr 74.

[78] Golgotha is de vergrieksing van het Aramese GuWLGuWLtáA, in het Hebreeuws: GuWLGoLèT, dat algemeen met ‘schedel’wordt vertaald, maar letterlijk ‘(hoofd)wentel’ (vgl. (hoofd-)ronding) betekent.

[79] = Latijn.

[80] = Grieks.

[81] Hier citeert Johannes Ps.22:19, letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX (Ps.21:19). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II.1) luidt: Zijn-aan’t-vereffenen het-kostuum-mijner voor-zichzelf; en-op-het-kleed-mijner: zijn-zij-aan’t-doen-bvallen een-lotssteen.”

[82] De oude Latijnse vertaling leest hier: “en heeft met een lans (lancea) zijn zijde geopend” en heeft dus in het Grieks enauxen zien staan. In deze bewoordingen is dit vers meestal in de Latijnse )liturgische teksten terecht gekomen, b.v. in de bekende tekst van de improperabilia dei, de verwijten gods, die op Goede Vrijdag klinken.

[83] Woorden van gelijke strekking vinden we op zeker drie plaatsen i  TeNaKh: Ex.12:46, waar de L:XX vertaling vrijwel dezelfde woorden heeft; de letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I.1):  en een harde-bot zijn jullie-niet-aan’t-breken-daarbij” Het gaat hier om het geslachte Pesach(lam). Eerst al door het tijdstip van de kruisiging, nl. op de dag waarop de Joodse gemeenschap het paaslam slacht, de voorbereiding op wat er die avond gebeurt als dit paaslam gegeten wordt. Bij Mat., Marc. En Luc. Valt die voorbereidingsdag op donderdag en daarom kunnen zij vertellen, dat Jezus’ leerlingen het paaschamaal gereed maken, waarop de instelling van het avondmaal plaats vond. Dat kan Johannes dus niet vertellen. Ook door het detail in Johannes zijn versie over het niet gebroken worden van Jezus beenderen, bevestigt Johannes de verbinding tussen Jezus’s dood aan het kruis en de slachting van het Paaslam. Ook in de brief aan de Hebreeën wordt van deze gang van zaken uitgegaan. Ook in Num.9:12 vinden we dezelfde woorden en ook dan staan die in het verhaal over de viering van het Paascha in de woestijn. Maar ook in Ps.34:21, en daar wordt bezongen hoe die-JHWH-van-Israël zorg draagt voor het heil van de rechtvaardige, die onrecht en pijn lijdt. Johannes legt hier langs deze weg de verbinding met het thema van de knecht des Heren die het lijden op zich neemt. 

[84] Hier wordt Zach.12:9 geciteerd, maar in een vertaling die afwijkt van de LXX, maar wel gevonden wordt in twee latere gedeeltelijk bewaard geblven vertalingen van het OT in het Grieks, nl. die vaneen zekere Aquila en en zekere Theodotion.. De LXX heeft als weergave van het hebreeuwse DáQàR (= doorboren) het grtiuekse katorcheoo, dat ‘verguizen’ betekent.

[85] In de LXX komt dit Griekse woord maar 2 keer voior, nl. in Gen.50:2 waae verteld wordt over de balseming van Jakob. Of het lichaam (sooma)  van Jezus gebalsemd is , is is echter zeer de vraag. De letterlijke betekenis van het Griekse werkwoord is ‘graf leggen’. Ook om de Griekse concordantie te bewaren, kiezen hier voor graaf leggen. Temeer daar het Hebreeuwse woord QèBhèR, dat graf betekent, i  de LXX , behalve soms met ‘mnèmeion’(= letterlijk: gedachtenisplaats) meestal met taphos wordt vertaald en dat woord is de kern van het hier gebruikte werkwoord ‘entaphiazoo’.

[86] Zie vorige voetnoot. We kiezen hier voor het bewaren van de Griekse concordantie.

[87] = hij die door Jezus bemind wordt.

[88] Zie de voetnoot bij Joh.6:9

[89] of: zich tevoorschijn bracht

[90] Gebruikelijke vertaling is: ‘meer dan deze’, maar het Griekse woordje voor ‘dan’ nl. ‘è’ staat er niet en er is verschil in het Grieks wanneer dit woordje wel of niet volgt op een comparatief. Het is het verschil tussen ‘meer dan brood’ en ‘meer van(aan) brood’. ‘Deze’ behoeft geen betrekkking te hebben op de andere leerlingen en heeft daar waarschijnlijk ook geen betrekking op, het gaat om om deze dingen ( de dingen niet nu gebeurd zijn); dan is de betekenis: meer dan om deze dingen.

Converted to HTML with WordToHTML.net