Lucas

NAAR LUCAS          1

    1

1.Daar-nu-al velen aan’t-ter-hand-nemen-zijn      k-0

om-op-te-stellen een-verhaal 

omtrent de bij ons voltrokkende-zijnde inbrengzaken[1]*, *Gr.pragma=Hebr.:DáBáR

2.zoals aan’t-overleveren[2]-waren aan-ons 

zij-die vanaf-het-vorene 

(als)zelfzienden en  bedienaren[3] 

geschiedden van het woord[4]*     *Gr.logos=Hebr.: DáBáR

3.is het dunkzwaar[5] ook-voor-mij, 

die ‘t gevolgd heb wederom,

alles strikt bijgehouden aan-jou geschreven te hebben,

beste Theophilus,

4.opdat jij onderkent*      *Gr.epiginooskoo=

[Hebr. JáDàNg  

omtrent-de-inbrengen* waarvan je doorgalmd[6] wordt *Gr.logos = Hebr.DáBháR

de onwankelbaarheid.

    2

5.Het-geschiedde* in de dagen van-Herodes   *Gr.egeneto=Hebr. WàJeHieJ

koning van Judea

een-zeker priester met-de-naam Zacharias

           LUC 1

uit een-daggroep van-Abia,

en de-vrouw voor-hem uit de dochters van-Aäron,

en de naam van haar Elisabet.

6.Zij nu waren rechtvaardigen* beiden    *Hebr. TsàDiQieJM

tegenover God,

gaanden* in alle* de geboden* en rechtsregelingen*  *Hebr.: HáLàK=gaan

          KåL= al-afheid

          MiTs’WóT= geboden

          MiSh’PáTieJM=

           stelregelingen

van de machtiger*       *Gr.kurios=Hebr.AæDóWNáJ

onberispelijken*.       *Hebr.: TáMieJM= volgaven

7.En niet was er voor hen een boreling* *Gr.teknon v.h.werkw.tiktoo

            =baren. Hebr. JèLèD,idem

omdat Elisabeth ongeschikt* (was)    *Gr. Steira; Hebr.NgàQáRáH

en beiden waren gekomen in de dagen* hunner.   * = nadagen

Het geschiedde echter bij zijn priesterschap

In de orde van zijn dagwerk tegenover God; 

9.volgens de gewoonte van het priesterschap

trok hij het lotsdeel om te wieroken

binnengaande in de tempel van de machtiger;

10.en de hele menigte van het volk geschiedde

biddende buiten voor het uur van de bewieroking.

11.Zien liet zich echter aan hem een werkbode[7]  *Gr. aggelos=Hebr.MáLeAàK

van de machtiger, staande vanaf de rechterkant

van de slachtplaats van de bewieroking.

12.en geroerd werd Zacharias ziende,

en ontzag is gevallen op hem.

13.maar toen zei tegen hem de werkbode:

ontzie[8] je niet, Zacharias, daarom omdat verhoord

werd jouw noodvraag[9] en jouw vrouw*    * Hebr. AieJSháH = vrouw-

          menselijke.

zal doen geschieden een zoon* voor jou   * Hebr. BèN = stichtzoon.

En roepen zal jij zijn naam Johannes.

14.En er zal geschieden vreugde voor jou en gejuich,

en velen zullen zich op zijn geschieden verheugen.

15.Geschieden zal hij immers groot

voor de vertegenwendiging[10] van de machtiger*,  *Gr.kurios= Hebr. AæDóWNáJ

en wijn en roesdrank nee niet drinkt hij

en van heiligende beluchting* vervuld zal hij zijn  *Gr.pneuma= Hebr. RuWàCh

nog vandaan van de buik van zijn moeder,

           LUC 1

 

16.en velen van de stichtzonen van Israël  

zal hij omkeren tot de machtiger de god hunner.

17.En zelf zal hij voorgaan voor zijn  vertegenwendiging

in de beluchting en de kracht van Elia,

omkeren zal de harten van de omvamenden*    * Gr. patres.

tot de borelingen en  ongetrouwen in de gezindheid

van rechtvaardigen, om aan te wenden[11] voor de machtiger

een volk weltoebereid.

18.En toen zei Zacharias tegen de werkbode:

Volgens wat zal ik onderkennen dit?

Ik immers geschied (als)priester[12] 

en mijn vrouw is voorgegaan in haar dagen.

19.En zich toebuigend* zei de werkbode aan hem:  * Hebr. NgáNáH = buigen.

Ik geschied Gabrièl, die opgesteld staat

voor de vertegenwendiging van  god,

En hij heeft afgezonden om te spreken tegen jou

en als goed nieuws te boodschappen* aan jou dit.     * Gr. euanggelizoo=  Hebr.BáSháR

20.En zie, geschieden zal jij zwijgend

niet de kracht hebbend om te praten

tot de dag waarop geschieden deze dingen,

daar tegen in, dat jij geen vertrouwen hebt gehad

in de inbrengen van mij,

die welke vol gemaakt zullen worden

op hun tijdsgewricht.

21. En het volk geschiedde

de ontvangst bereidend[13] van Zacharias,

en zij verbaasden zich bij het tijd nemen

van hem in het tehuis*.      *Gr.naos = Hebr.HéJKáL

22. Maar ervandaan komende

 had hij niet de kracht om te praten tegen hen,

en zij onderkenden dat hij een ooggezicht

had gezien in het tehuis;

en hij geschiedde toewenkend hen

en was blijvend stom.

           LUC 1

23.En het geschiede toen vol geworden waren

de dagen van zijn dienstwerk,

en hij kwam heen naar zijn huis.

24.Maar na deze dagen nam in zich

Elisabeth zijn vrouw,

en zij hield zich verscholen vijf maanden

zeggende, omdat zo ’t mij gemaakt heeft

de machtiger in de dagen,

dat hij erop toe zag weg te dragen

mijn hoon bij mensen.

    3

26.Maar in de zesde maand is afgezonden geworden

de werkbode Gabrièl vandaan van God

naar een stad van Galilea

waaraan de naam Nazareth (is),

27. naar een maagd verloofd

met een man aan wie de naam Jozef (was),

uit het huis van David,

en de naam van de maagd Maria*.   *Gr.Mariam = Hebr, MiR’JaM

28.En ingekomen bij haar

sprak hij: Verheug je*[14], gratiëerde[15],   *Gr.Chaire = Hebr. SháLóWM

de machtiger (is) met jou.

29.Maar op de  inbreng 

werd zij in ontroering gebracht

en rekende ermee,

hoe groot deze begroeting geschiedde.

30.En-toen sprak de werkbode tot haar:

Ontzie* je niet, Maria;     *Gr.phobeoo  = Hebr. JáRéA

want jij hebt gevonden gratie

van de kant van God.

31.En zie jij zult in buik innemen

en baren een stichtzoon,

en je zult roepen zijn naam Jezus.

32.Deze zal geschieden (als)een grote

en (met)stichtzoon van de Opperste*   *Gr.upsistos = Hebr, NgèLJóWN 

aangeroepen worden

           LUC 1

en geven zal aan hem de machtiger

God de troon van David* zijn omvamende,  * zie II Samuël 7:12,16

33.en koningen-zal hij over het huis

van Jakob in de wereldtijden*    * zie Micha 4:7

en van zijn koningschap

zal niet geschieden een-al-af-zijn*.   *Gr.telos = Hebr.KáLieJL

34.Maar Maria sprak tot  de werkbode:

hoe zal dit geschieden, aangezien

een man ik niet volkèn?

35.En zich toebuigend sprak de werkbode

tot haar: een beluchting heilig zal toekomen

op jou en kracht van de Opperst 

beschemeren jou; 

daarom ook zal het in de geschiedenis komende

heilige aangeroepen worden met 

stichtzoon van God. 

36.En zie Elisabet jou mede-geschiedrondelid[16],

ook zij heeft ingenomen een stichtzoon 

in haar grijsoud zijn en wel geschiedt

deze zesde (maand) voor haar 

tot wie geroepen werd ongeschikt*,   *Gr.steira = Hebr. NgæQáRáH

37.omdat niet krachteloos zal zijn

van de kant God alle woord*[17].    * cit. Gen.18:14

38.Maar Maria sprak: zie de heerdienares

van de machtiger, geschiede mij 

volgens jouw woord.

En wegkwam  vandaan van haar

de bodewerker.

    4

39.Opgestaan ging heen Maria

in die dagen naar het bergland

met vlijt naar een stad in Juda.

40.En binnengekomen in het huis

van Zacharias groette zij ook

Elisabet.

41.En het geschiedde: 

toen Elisabet hoorde de groet van Maria,

sprong op het kindje in haar buik.

           LUC 1

En vol werd van beluchting heilig Elisabet

42.en zij verhief haar stem

met een schreeuw groot en sprak:

ingezegend* jij bij vrouwen    *Gr.eulogew = Hebr. BáRàK

en ingezegend de vrucht van jouw buik.

43.En waarvandaan (is)mij dit,

dat komt de moeder van de machtiger mijns

naar mij?

44.Want zie, toen geschiedde de stem

van jou groet in mijn oren,

sprong op in gejuich het kindje in mijn buik.

45.En gelukgewenst zij die vertrouwt

dat geschieden zal het al-af-worden* van  *Gr.telestai = Hebr. KáLàL

het met haar beprate van de kant 

van de machtiger.

    5

46.En Maria sprak:

Groot maakt mijn lichaamziel*    *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh

de machtiger[18] 

47.en voorts[19] juicht*     *Gr.agaliaoo=Hebr.GieJL

mijn beluchting* over God    *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

de bevrijder* van mij[20],      *Gr. sootèr = Hebr. MóWShieàNg

48.omdat hij om keek op de gebogenheid*  *Gr.tapeinoosis = Hebr. NgáNieJ

van de heerdienares[21] zijner.

Want zie vanaf nu wensen mij geluk

de al-afheid* van de geschiedronden.   *Gr. pasai = (hier) Hebr. KåL

49.Omdat maakte voor mij grote (dingen)

de krachtige en heilig de naam zijner[22]

50.En de goede-gunst* van hem    *Gr. eleos = hier Hebr. ChèsèD

naar geschiedronde en geschiedronde

voor wie ontzag hebben voor hem[23].

           LUC 1

51.Hij maakte sterkte met zijn arm,

Hij verstrooide overmoedigen 

In de bedenking van hun harten.

52.Af nam hij krachtigen vandaan van tronen

En Hij verhoogde gebogenen[24].

53.hongerenden maakte Hij vol goeds[25]

en rijk zijnden zond Hij af loos[26].

54.Hij nam ’t op voor Israël, zijn heerdienaar*[27], *Gr.pais = hier Hebr. NgèBèD 

om indachtig* te zijn aan goede-gunst[28],  *Gr.mnèsteuw = Hebr. ZáKhàR

55.zoals Hij gepraat heeft  

tot de omvamenden van ons,

aan Abraham en zijn kiemsel tot wereldlang[29].

56.En Maria bleef  samen met haar

oomtrent drie maanden.

En zij keerde om naar haar huis.

    6

57.Maar voor Elisabet werd vol gemaakt 

de tijd* van haar baren en zij deed geschieden * Gr. chronos

een stichtzoon.

58.En de omhuiszijnden en de mede-

geschiedrondeleden[30] van haar hoorden,

dat groot maakte de machtiger

zijn goede-gunst met haar

en zij verheugden zich mede met haar.

59.En het geschiedde:

op de achtste dag kwamen zij 

om te besnijden het kind

en zij riepen het op de naam

van de omvamende van hem

Zacharias.

60.En zich toegebogen hebbend

sprak zijn moeder: Nee, maar geroepen zal hij worden

Johannes.

61.En zij spraken:

niemand geschiedt uit jouw medegeschiedronde,

die geroepen wordt met die naam.

62.Maar zij wenkten naar omvamende van hem,

hoe hij wil dat hij geroepen werd.

63.en gewenst hebbend een stift,

           LUC 1

schreef hij zeggend:

Johannes geschiedt zijn naam

En allen verbaasden zich.

64.Maar weer geopend werd zijn mond plotsklaps

en zijn tong, en hij praatte

inzegenend God.

65.En er geschiedde ontzag op allen die rond hen

huisden en in geheel het bergland van Judea

werden bepraat al deze woorden.

66.En allen die hoorden stelden

in hun hart, zeggende:

hoe dan zal dit kind geschieden?

Want de hand van de machtiger

geschiedde samen met hem.

    7

67.En Zacharias de omvamende van hem

werd vol van heilige beluchting

en profeteerde zeggende:

68.Ingezegend de machtiger God van Israël[31],     

omdat hij toezag en maakte loskoping voor zijn volk[32],

69.en hij wekte een hoorn van bevrijding[33] voor ons

in het huis van David de heerdienaar*[34] van hem.  * Gr.pais = Hebr. NgèBhèD

70.zoals Hij bepraat heeft door de mond

van de vanaf de wereldtijd zijnde proften van hem;

71.een bevrijding vandaan van de vijanden van ons

en vandaan van de hand van allen die beweigeren ons[35],

72.om te maken gratie met de omvamenden* van ons * Gr. Pater = Hebr. AàB

en om te gedenken[36] zijn heilige[37] instelling*[38].  *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT

73.een eed die hij zwoer* bij Abraham[39]    * Gr.omnumi = Hbr.SháBàNg[40]

           LUC 1

de ons omvamende,

74.om te geven aan ons zonder ons te ontzien,

uit de hand van de vijanden gered,

75. hem te dienen in genormeerdheid en

gerechtigheid,

in de vertegenwendiging van hem

al onze dagen.

76.Maar jij, kind, profeet  van de opperst

word jij geroepen, immers jij gaat voor

om voor de vertegenwendiging van

de machtiger gereed te maken

de neemwegen van hem[41].

77.om te geven volkènnis van de bevrijding

voor zijn volk met het wegsturen van

de verwaardingen  van hen.

78.door de moederschotige gratiëringen

van onze God, waarmee toeziet op ons

de oprijzing vandaan van de hogen,

79.om te verschijnen aan wie

in duisternis en schemer van gestorvenheid

gezeten zijn[42],

om rechtuit te zetten onze voeten 

op een neemweg van vrede.

80.Het kind nam toe en werd sterk

van beluchting, en hij geschiedde 

in de inbrengleegten tot de dagen

van zijn zich vertonen aan Israël.

    8

2.1.En het geschiedde*    * Gr, egeneto de = Hebr.WàJeHieJ k-1

in die dagen kwam uit 

een goeddunken* van de kant van    * Gr.dogma

Caesar[43] Augustus, dat opgeschreven wordt

a-af het behuisde (land)*.      * Gr,oikoumenè (gè)

2.De eerste opschrijving geschiedde

toen Kurenius* de aanvoering[44] had    * = Quirinius

van Syrië.

3.En allen gingen heen om opgeschreven

te worden, ieder naar zijn eigen stad.

4.En op gaat* ook Joseph vandaan van    * Gr.anabaino=Hebr.NgáLáH

Galilea uit de stad Nazareth

           LUC 2

naar Judea naar de stad van David,

die aangeroepen wordt (met)

Bethlehem, omdat hij geschiedt

uit het huis en de omvaming*[45] van David,   Gr. patria=Hebr.AáBóWT 

5.om opgeschreven te worden

samen ment Maria, met wie hij verloofd was,

die geschiedde zwanger.

    9

6.En het geschiedde,

als zij daar geschieden:

vollledig gemaakt werden de dagen

van haar baren,

7.en zij baarde haar stichtzoon,

de eerstgebaarde en omwindselde hem

en zij vlijde hem neer in een ruif,

omdat er niet geschiedde voor hen

een plaats* in de losligzaal[46].    *Gr.topos = Hebr. MáQóWM 

8.En weiders* geschiedden    *Gr.poimèn=Hebr.RoNgèH        k-2

in die streek in het veld zijnde

en waar houdend* de waarhouding   Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR

van de nacht over hun weidegroep.

9.En een werkbode van de machtiger

stond bij hen en de dunkzwaarte

van de machtiger omstraalde als een toorts

hen, en zij hadden ontzag een groot ontzag.

10. En de werkbode sprak tot hen:

niet jezelf ontzien: want zie 

ik goednieuwsboodschap jullie

een vreugde groot, die geschieden zal

voor al-af het genotenvolk*,    *Gr.laos = Hebr. NgàM

11.omdat gebaard werd voor jullie vandaag

een bevrijder* die geschied (als)Christus  *Gr.sootèr = Hebr.MóWShieJàNg  

(als)Machtiger, in de stad van David.

12. En dit (is) voor jullie een kenteken:

jullie zullen vinden een kindje,

omwindseld en liggende in een ruif.

13.En plotseling geschiedde met de werkbode,

een volte van hemelse scharen prijzende God

en zeggende:

14.Dunkzwaarte bij de oppersten voor God

en op het land vrede bij mensen van genadiging.

           LUC.2

    10

15.En het geschiedde toen de werkboden 

wegkwamen vandaan van hen naar de hemel,

de weiders praatten tegen elkaar:

laten wij doorkomen dus tot Bethlehem

en zien het inbrengwoord* dat geschied is,  *Gr.rèma=Hebr.DáBáR

dat de machtiger ons heeft doen volkènnen.

16.En zij kwamen vlijtig zijnde,

en zij vonden en Maria en Joseph en 

het kindje* liggende in de ruif.    *Gr.brephos = niet in de LXX

17.En ziende deden zij volkènnen

omtrent het inbrengwoord, dat bepraat was

met hen omtrent dit kind*.    *Gr.paidion=Hebr.JèLèD of NàNgàR[47]

18.En de al-afheid* gehoord hebbenden  *Gr.pantes = Hebr. KåL

verbaasden zich omtrent de (dingen) die

bepraat werden door de weiders

bij hen.

19. Maar Maria behoedde de al-afheid van

de inbrengwoorden die tezamen geworpen

hebbend in haart hart.

20.En ommekeerden de weiders,

dnunkzwaarte gevend* en prijzend

God bij de al-afheid van de (dingen)

die zij hebben gehoord en gezien

zoals bepraat werd bij hen.

    11

21.En toen vervuld werden acht dagen

om te besnijden hem, werd ook geroepen

zijn naam Jezus*, geroepen    *Gr.Ièsous = Hebr.JéShuWàNg

door de werkbode voor het ingenomen worden

van hem in de buik*.     *Gr.koilia=Hebr.BèThèN

    12

22.En toen vervuld waren de dagen

van de reiniging[48] van hen,

voerden zij hem op naar Jeruzalem

om hem te doen blijven staan

voor de machtiger*,     *Gr.kurios=Hebr.AæDóWNáJ

23.zoals geschreven is in de

wetsuitlegging* van de machtiger,   *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

 

           LUC 2

dat al-af drangmannelijke*[49],    *Gr.arsen(arrèn)=Hebr.ZáKàR

opengesplitst* hebbend     *Gr.dianoigoo=Hebr.PháThàR

de moederlijkheid*,  zal heilig    *Gr.mètra=Hebr.RèChèM

voor de machtiger geroepen worden[50];

24.en (de dagen van) het geven

van een slachtgave volgens het gezegde

in de wetsuitlegging van de machtiger,

een jukpaar tortels* of twee    *Gr.trugoon = Hebr.TóWR

jongen van duiven*[51].     *Gr.peristera = Hebr. JóWNáH 

 13

25.En zie een mens geschiedde                k-3

aan wie de naam Simeon,

en deze mens (was) rechtvaardig*   *Gr.diakaios=Hebr.TsàDDieQ

en vroom, ontvankelijk zijnde

voor de toeroeping*[52]van Israël,    *Gr.paraklèsis = Hebr.NáChàM

en de beluchter heilig geschiedde

op hem.

26.En hij was in gebruik genomen

door de beluchter* heilig niet te zien   *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

gestorvenheid* voordat hij zou gezien   *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT

hebben de gezalfde* machtiger**.   *Gr.christos; **Gr.kurios

27.En hij kwam met de beluchter

naar de tempel[53]; en bij het binnenvoeren

door de ouders[54] van de boreling*   *Gr.paidion= (hier)Hebr. JèLèD

        LUC 2

opdat zij maken volgens wat

gewoonlijk gedaan wordt 

van de wetsuitlegging omtrent hem;

28.En hij ontving hem in de armholten

en zegende God en sprak:

29.Nu laat jij los jou heerdienaar,

heer, volgens jouw woord

in vrede;

30.Omdat gezien hebben mijn ogen

jouw bevrijding

31.die jij gereed hebt gemaakt 

onder de vertegenwendiging 

van alle de volken[55],

32.een licht tot onthulling

van de naties[56] en dunkzwaarte

van jou volk Israèl[57].

33.En het geschiedde de omvamende

van hem en de  moederende

verwonderden zich bij de (dingen)

die bepraat werden omtrent hem.

34.En in zegende hen Simeon

en hij sprak tot Maria de moederende van hem:

zie deze wordt gesteld tot een val

en een opstanding van velen in Israël,

en tot een kenteken dat tegengesproken

wordt –

35 en door de lichaamziel van jou zelf

zal gaan een zwaard,

opdat onthuld zouden worden 

vandaan van vele harten berekeningen.

 14

36.En Anna geschiedde (als)profetes,

de dochter van Phanouèl, uit de

stamstaf van Asèr; zij nu was voorgetreden

op vele dagen, geleefd hebbend

samen met een man zeven jaren

vanaf haar maagdom,

37.en zij (was) weduwe van ongeveer

vier en tachtig jaren, die geen

afstand nam van de tempel,

met vasten en noodvragen dienst doende

nacht en dag.

        LUC 2

38.En op datzelfde daarbij komende staan,

sprak zij gelijkgevend God en praatte

omtrent hem tot allen die vooruit 

aannamen de loskoping* van Jeruzalem.  *Gr.lutroosis=Hebr.PiD’JóWN

 15

39.En toen zij al-af-gemaakt-hadden*   *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH

de-al-afheid* van wat (is) volgens   *Gr.panta=(hier)Hebr.KåL

de wetsuitlegging* van de machtiger,   *Gr.nomos:Hebr.TóWRáH

keerden zij zich toe naar Galilea,

naar hun eigen stad Nazareth.

40.En het kind nam toe en

en werd sterkvattend vol wordend

met wijsheid, en de goede-gunst*   *Gr.charis=Hebr.ChèSèD

van God geschiedde op hem.

41.En heen gingen zijn ouders

per jaar naar Jeruzalem op het 

feest van het pascha.

 16

42.En toen hij twaalf jaren geschiedde,

terwijl zij hoog heen traden

volgens de gewoonte van het feest,

43.en zij al-af-gemaakt hadden

de dagen, bij hun omkeren,

bleef het kind Jezus erbij

in Jeruzalem en niet volkènden’t

zijn ouders.

44.Maar ‘t-uitleggend dat hij

geschiedde in het neemweggezelschap

kwamen zij de neemweg van een dag

ver en zij zochten naar hem bij de

medeverwanten en de bekenden.

45.En toen zij hem niet vonden,

keerden zij om naar Jeruzalem,

zoekende naar hem.

46.En het geschiedde na drie dagen

vonden zij hem in de tempel

neerzittend in het midden van de

leeraren, horende hen en

bevragend hen.

47.En buiten zichzelf stonden

allen die naar hem hoorden

bij zijn verstand en de toebuigingen[58]

        LUC 2

van hem.

48.En hem ziende raakten zij

getroffen; en(toen) sprak tot hem

zijn moeder: boreling, waarom

maakte jij’t voor ons zo? Zie 

de omvamende van jou en ik,

smart hebbend,. Zoeken jou.

49.En hij sprak tot hen: 

waarom dat jullie mij zoeken?

Volkènden jullie niet, dat 

det noodzakelijk is dat ik 

bij de (dingen) van de omvamende

van mij geschied?

50. En zij waren niet onderwezen*   *Gr.sunièmi=(meestal) Hebr.SháKàL

over de woordinbreng* die hij    *Gr.rèma = Hebr.DáBhàR

bepraatte met hen.

51.En hij trad heen samen met hen

en hij kwam in Nazareth en  geschiedde

als een ondergezette aan hen.

En zijn moeder hoedde voort

de inbrengwoorden in haar hart.

52.En Jezus stootte vooruit  in de 

wijsheid en de zodanigheid 

en goede-gunst* langs bij God    *Gr.Charis=(meestal)Hebr.ChèSèD

en de menselijken*[59].     *Gr.antroopos=Hebr.AæNóWSh

 17

3.1.Maar in het vijftiende jaar        k-5

van het aanvoederschap van

Tiberius Caesar, toen Pontius

Pilatus aanvoerder was van Judea

en toen viervorst[60] was van

Galilea Herodes, en Philippus 

zijn broederverwant viervorst was 

van de streek Iturea en Trachonitis,\

en toen Lusanias van Abilene 

viervorst was,

2.bij het vooraangaandpriesterschap

van Anna en Kaiaphas,

geschiedde een woordinbreng* van God   *Gr.rèma=Hebr.DáBháR 

bij Johannes stichtzoon van Zacharias

in de inbrengleegte*.     *Gr.erèmos=Hebr.MiD’BàR

3.En hij kwam naar al-af de omstreek

van de Jordaan verkondigend

        LUC 3

een onderdompeling van 

besefverandering tot verduwing

van verwaardingen,

4.zoals geschreven is in het staafboek*   *Gr.biblion=Hebr.SèPhèR

van de inbrengen* van Jesaia    *Gr.logos=Hebr.DáBháR.

de profeet:

stem van een uitroepende

in de inbrengleegte:  

maakt gereed de neemweg 

van de machtiger

maakt rechtuit de banen van hem.[61]      

5.Alle vallei* zal opgevuld worden   

en alle berg en heuvel zal omlaag

gebracht worden

en geschieden zullen de kromme

tot rechtuite en de ruwen

tot  neemwegen effen

6.en zien zal alle vlees

de bevrijding van God.[62]   

7.Hij zei nu tot de krioelmenigten 

die uitgegaan waren om ondergedompeld 

te worden door hem:

geschiedprodukten van adders,

wie toonde voor aan jullie te vluchten

vandaan van de aanstaande walgtoorn?

8.Maakt nu vruchten waardig aan

de besefverandering.

En gaat niet vooraan met het zeggen

bij julliezelf: tot omvamende 

hebben wij Abraham.

Want ik zeg jullie dat God de kracht

heeft uit deze stenen te doen opstaan

borelingen voor Abraham.

9.Maar ook reeds ligt de bijl aan de wortel

van de bomen. Elke boom nu die niet maakt

prachtige vrucht, zal uitgestoten worden

en in vuur geworpen worden.

10.En hem vroegen de krioelmenigten       k-6

zeggende: wat nu zullen wij maken?

11.En zich toebuigend zei hij hun:

           LUC 3

die heeft twee lijfrokken

moet afgeven aan die niet heeft,

en die heeft eten moet

gelijkerwijze maken.

   18

12.Maar ook kwamen tolheffers

om ondergedompeld te worden

en zij spraken tot hem:

leraar*[63], wat moeten wij maken?    *Gr.didaskalos = Hebr.rab(bi).

13.En hij sprak tot hen: maak

niets meer naast wat doorgezet

moet worden door jullie tot zaak.

14.En vragend hem de dienstdoenden

in de legerscharen, zeggend:

wat moeten wij maken ook wij?

15.En hij sprak tot hen: 

schudt niemand uit en weest geen

(vijgen-)verlinker[64] en hebt genoeg

aan jullie bezoldigingen.

    19

15.En toen het volk zich ontvangstbereid*[65]  *Gr.prosdokaoo=Hebr.QáWáH

maakte en  allen er rekening mee hielden

in hun harten omtrent Johannes, 

of hij niet geschiedde (als) de gezalfde*,  *Gr.christos= Hebr,MeShiàCh boog zich toe Johannes zeggend aan allen:

16.Ik dompel wel onder in water,

maar de meer vermogende dan ik,

van wie ik niet aan de maat* geschied   *Gr.ikanos = Hebr.DéJ  

los te maken de riemen van zijn 

schoenen; hij zal jullie onderdompelen

in een beluchting heilig en in vuur.

17.Van wie de wanschop in zijn hand (is)

om uit te reinigen zijn vloer* en    *Gr.aloon = Hebr. GoRèN

samen te voeren* het tarwe naar zijn   *Gr.sunagogein

aflegplaats*, maar het stro** brandt hij   *Gr.apothèkè.**Gr.achuron= Hebr. met onuitdoofbaar vuur.                                                                                                                [TèBèN.

18.Maar ook nu vele andere (dingen)

           LUC 3

toeroepend goednieuwsboodschapte 

hij het volk.

19.Maar Herodes de viervorst

terechtgewezen* door hem    *Gr.elengchoo=Hebr.JáKàCh

omtrent Herodias de vrouw

van zijn broederverwant en

omtrent alle slechte dingen die

Herodes maakte, heeft ook dit

gesteld bij alle (dingen),

20.hij sloot weg Johannes 

in waarhouding*.     *Gr.phulakè=Hebr.MiSh’MóWR 

20

21.En het geschiedde bij het 

gedompeld worden van al-af het volk

en toen ook Jezus gedompeld werd

en bad, dat geopend werd de hemel

22.en dat neertrad de beluchter de heilige

in ziellichamelijke zicht als een duif

op hem en een stem vandaan van de 

hemel geschiedde: jij geschiedt (als)

mijn stichtzoon[66] de beminde, 

in jou genadig ik mij[67]*.     *Gr.eudokeoo = Hier)Hebr.RáTsàCh

    21

23.En hij Jezus geschiedde vooraan

gaande omtrent dertig jaren,

geschiedend als een stichtzoon, 

zoals werd uitgelegd[68], van Jozef,

24.die van Eli[69] *    *Volgens Mt.Jakob; 

           LUC 3

die van +Matthat*   *bij Mt.Matthan 

die van Levi*    * bij Mt. Eleazar 

die van Melchi*   * bij Mt.Elihud 

die van Joonnai*   * bij Mt.Achim

die van Jozef*   * bij Mt.Zadok

25.die van Mattathias*  * bij Mt.Azor. 

die van Amos[70]*   * bij Mt. Eljakim

die van Nasum*   * Deze naam is onbekend in TeNaKh 

die van Esli*    * idem 

die van Nangngai*   * idem

26.die van Mäath*   * Hebr.MàHàT, zie I Kron.6:20 en 35 

die Mattathias*   * Van deze Mattathias is niets bekend in TeNaKh

die van Semein*   * Hebr,ShieMeNgieJ (Simeï), van deze Simeï is niets bekend.

die van Joosèch*   * Hebr. (misschien=)Joseph. Van deze Josech is niets bekend.

die van Juda*   * Hebr.JeHuWDáH, van deze Juda is niets bekend in TeNaKh 

27.die van Jooanan*  * Hebr.JoCháNàN, van deze is niets beklend in teNaKh. 

die van Rèsa*   * bij Mt.Abiud. Hebr.RiTs’JáA, zie I Kron.7:39 

die van +Zorobabel*  * Hebr.ZeRoeBBáBèL (Zerubbabel). Zie I Kron.3:19, Ez.3:2,8

die van +Salathièl*   * Hebr. SheAàL’TieJAèL (Sealthiël).Zie I Kron.3:17 

die van Nèri*[71]   * Deze naam is onbekend in TeNaKh

   22

28.die van Addi*   * Hebr.NgiDDieJ of NgioDDóW, zie I Kron.6:6(21) 

die van Koosam*   * Deze naam is onbekend in TeNaKh 

29.die van Elmadam*  * Deze naam is onbekend in TeNaKh  

die van Èr*    * bij Mt.Jechonja. Van deze Er is niets bekend.

die van Jezus*   *= Josia bij Mt.? Hebr.JéShuàNg[72] 

die van Eliezer*   *bij Mt.Josia. Van deze Eliëzer is niets bekend.

die van Joori*   *bij Mt.Amos. Deze naam is onbekend in TeNaKh

die van Mattath*   *bij Mt.Manasse. Deze naam is onbekend in TeNaKh

die van Levi*    *bij Mt.Hiskia. Van deze Levi is niets bekend.

30.die van Simeon*   *bij Mt.Achaz. Van deze Simeon is niets bekend. 

die van Juda*   *bij Mt.Jotham. Van deze Juda is niets bekend.

die van Josef*   *bij Mt.Uzzia. Van deze Josef is niets bekend.

die van Joonam*   *bij Mt.Joram =Joonam? Deze naam is onbekend in TeNaKh

die van Eljakim*   *bij Mt.Josaphat. Van deze Eljakim is niets bekend in TeNaKh 

           LUC 3

die van Melea*   *bij Mt.Asaph. Deze naam is onbekend in TeNaKh

31.die van Menna*   *bij Mt.Abia. Deze naam is onbekend in TeNaKh.

die van Mattatha*   *bij Mt.Rehabeam, Hebr.

die van Natham*    *bij Mt.Salomo, Hebr.NáTàN, II Sam.5:14

die van +David*   *Hebr.DáWieD, I Sam.16:1-13

   23

32.die van +Iessai*   *Hebr.JieSháJ (Izaï) Ruth 4:22 

die van +Joobèd*   *Hebr.NgóWBéD uit Ruth, Ruth 4:21

die van +Boas*   *Hebr.BoNgàZ, Ruth 4:21 

die van +Sala*   *bij Mt.Salmon, Hebr. SsàL’MáH, Ruth  4:20 

die van +Naässoon*   *Hebr.NàCh’ShóWN Ruth 4:20 en Num.2:3 

33.die van +Aminadab*   *Hebr.NgàMMieJNáDàB Ruth.4:19

die van Admin*   *Deze generatie is onbekend in TeNaKh, = Aminadab?

die van Arni*    * bij Mt.Aram I  Kron.2:9 en 10 en in Ruth 4:18 RàM

die van +Hesroom*   *Hebr.ChèTs’RóWN (Hezron)

die van +Phares*   *Hebr.PáRèTs (Perez) Genesis 46:13 

die van +Juda*   *Hebr.JeHuWDáH bij Tamar: Genesis 38:27-30 

die van +Jakob*   *Hebr.JàNgæQoB Genesis 29:31-35

die van +Isaäk*   *Hebr.JiTs’ChàQ Genesis 25

   24

34.die van +Abraäm*  *Hebr.AàB’RáHàM, Genesis 21 

die van Thara*   *Hebr.TèRàCh, Genesis 11:24-32

35.die van Nachoor*  *Hebr.NàChóWR (Nahor), Genesis 11:22-25 

die van Seruch*   *Deze naam is onbekend in TeNaKh

die van Rangau*   *Hebr.ReNguW (Rehu), Genesis 11:18 

die van Phalek*   *Hebr.PèLèG, Genesis 10:25, I Kron.1:25

die van Heber*   *Hebr.NgèBèR, Genesis 10:24 

die van Sala*    *Deze naam is onbekend in TeNaKh

36.die van Kainam*   *  of Kainan: van deze Kainan is niets bekend in TeNaKh

die van Arphaxad*   *Hebr.AàR’PhàK’ShàD, Genesis 10:10

die van Sèm*    *Hebr.ShéM, Genesis 5:32 en 10:1 

die van Nooë*   *Hebr.NoàCh, Genesis 5:32 

die van Lamech*   *Hebr.LáMèCh, Genesis 5:28-30

37.die van Mathousala*  *Hebr.MeTuWShèLàCh, Genesis 5:25-27

die van Henooch*   *Hebr.ChàNóWK (Henoch), Genesis 5:21-24

38.die van Iaret*   *Hebr.JèRèD, Genesis 5:18-20 

die van Maleleèl*   *Hebr.MàHàLàL’AéL, Genesis 5:15-17

die van Kainam*   *Hebr.KéJNáN, Genesis 5:12-14 

die van Enoos*   *Hebr.AæNóWSh, Genesis 5:9-11 

die van Sèth*    *Hebr.ShéT, Genesis 5:6-8

die van Adam*   *Hebr..AáDáM, Genesis 1:26-28, 2:15-17, 5:1-4 

die van God. 

    25

4.1.Maar Jezus volledig vervuld van       k-7

heilige beluchting* keerde zich om   *of: van de heilige beluchter

vandaan van de Jordaan en hij werd

gevoerd door de beluchter in de 

inbrengleegte*,      *Gr.erèmos = Hebr.MiD’BáR

2.veertig dagen beproefd door de

           LUC 4

lasteraar*. En niet at hij ook maar iets   *Gr.diabolos=Hebr.SsáTàN

in die dagen, en toen zij al-af waren

had hij honger.

3.En tot hem sprak de lasteraar:

Indien jij (als)stichtzoon geschiedt

Van God, spreek tot een steen als deze,

opdat hij geschiedde(als)brood.

4.En naar hem toe boog zich Jezus:

Er is geschreven dat niet bij brood

afgezonderd zal leven de menselijke[73]. 

    26

5.En omhoog gevoerd hebbend hem

toonde hij hem al-af de koninkrijken

van het behuisde (land) in een stip van

tijd.

6.En(toen) sprak tot hem de  lasteraar:

aan jou zal ik geven al-af deze bevoegdheid

en de dunkzwaarte van hen, omdat die

aan mij overgeleverd is en aan wie ook maar

ik wil zal ik haar geven.

7.Jij nu indien jij je toebukt  voor de

vertegenwendiging van mij, zal geschieden

van jou al-af (deze).

8.En zich toebuigend sprak Jezus tot hem:

Er is geschreven: toebukken zul je je voor

de machtiger de God van jou en hem

afgezonderd dienen[74].

9.Maar hij voerde hem naar Jeruzalem

en deed-staan (hem) op de vleugelpunt

van de tempel, en hij sprak tot hem:

indien jij (als)de-stichtzoon geschiedt

van God, werp jezelf vandaar omlaag.

10.Er is immers geschreven, dat 

hij aan de bodewerkers* van hem   *Gr.angngelos=Hebr.MáLæAàK

gebiedt omtrent jou om doorgaand

te bewaren jou,

11.en dat op handen hij hoog heen

dragen zal jou, opdat niet jij aanstoot

tegen een steen jouw voet[75].

12.En zich toebuigend sprak tot hem

           LUC 4

Jezus dat er gezegd is: 

niet zul jij op de proef stellen

de machtiger jouw God[76].

   28

13.En al-af-gemaakt hebbend

alle beproeving nam afstand

de lasteraar vandaan van hem

voor een tijdvak*.      *Gr.kairos

14.En omkeerde Jezus in de kracht

van de beluchting naar Galilea;

en een bewering kwam uit door

geheel de omstreek omtrent hem.

15.En zelf leeraarde hij in hun

synagogen dunkzwaarte gegeven

door allen.

    29

16.En hij kwam naar Nazareth,

waar hij was (op-)gevoed, en hij

kwam binnen volgens zijn gewoonte

op de dag van de sabbat in de

synagoge, en hij stond op om 

voor te lezen;

17.en aangegeven werd aan hem

het staafboek van de profeet Jesaja

en geopend hebbend het staafboek

vond hij de plaats waar was geschreven:

de beluchting van de machtiger op mij,

waarom hij gezalfd heeft mij 

goednieuws te boodschappen aan gebogenen[77],

afgezonden heeft hij mij aan te kondigen

aan gevangen weggevoerden

verduwing[78] en aan blinden

kijkvermogen, om af te zenden

verpletterden in verduwing,

19.om aan te kondigen het

genadigende jaar van de machtiger[79]

           LUC 4

20.En samengerold hebbend 

het staafboek, weergegeven aan

de handlanger, zat hij neer;

en de ogen van allen in de

synagoge geschiedden starende

naar hem.

21.En hij ging vooraan om te zeggen

tegen hen dat “vandaag volledig

gemaakt is dit geschrevene

in de oren van jullie.

22.En allen betuigden voor hem

zij verwonderden zich bij de 

inbrengwoorden van goede-gunst

die uitgaan uit zijn mond, en zij

zeggen: niet (als) een stichtzoon

van Joseph geschiedt deze?

23.En hij sprak tot hen: alleszins

zullen jullie zeggen aan mij

dit vore-stel*: genezer verpleeg    *Gr.parabolèh = Hebr.MàShàL

jezelf; zoveel wij hoorden dat

geschied is in Kapharnaüm, maak

ook hier in jouw vaderstad[80].”

24.Maar hij sprak: op-trouwe ik zeg

aan jullie dat geen profeet 

ontvankelijk geschiedt in zijn 

vader(stad).

25.En in waarachtigheid zeg ik jullie

vele weduwen geschiedden in de

dagen van Elia in Israël, toen gesloten

werd de hemel voor drie jaren en zes

maanden, toen er geschiedde grote

honger* op al-af het land,     *Gr.limos = Hebr. RáNgàBh

26.en tot niemand van hen werd Elia

gestuurd tenzij naar Sarepta van Sidon

naar een vrouwmenselijke weduwe[81].

27.En er geschiedden vele melaatsen

in Israël bij Elisa de profeet, en niemand

van hen werd gereinigd tenzij Naäman

de Syriër. 

28En zij werden vol allen van toorngemoed

in de st\ynagoge, horende deze (dingen).

29.En opstaande wierpenzij uit hem

buiten de stad, en zij voerden hem

tot de rand van de berg waarop hun stad

gehuisbouwd was, zodat zij zouden 

           LUC 4

neergooien hem;

30.Maar hij doorkomend door het

midden van hen ging heen.

    30

31.En hij kwam af naar Kapharnaüm

een stad van Galilea; en hij geschiedde

lerarende hen op de sabbaten.

32.En zij raakten getroffen bij zijn

leraarswerk, omdat met bevoegdheid

geschiedde zijn inbrengwoord.

33.En in de synagoge geschiedde                 k-8

een mens hebebde de beluchting 

van een onreine demoon.

34.En hij schreeuwde uit met grote

stem: laat’t, wat aan ons en aan jou,

Jezus Nazarener? Ben jij gekomen

Om te ons teloor te doen gaan? 

Ik volkèn (als)wie jij geschiedt,

De gehiligde van God.

35.En omwaardeerde hem Jezus

zeggende: word gemuilkorfd en

kom uit vandaan van hem.

En weggeworpen hebbend hem

in het midden kwam uit de demon

vandaan van hem geen schade gedaan

hebbend hem.

36.En er geschiedde verbazing bij allen,

en zij praatten samen tegen elkaar

zeggende: Wat (is) dit inbrengwoord,

dat hij met bevoegdheid en kracht

er toe aanzet de onrerine beluchtingen

en zij komen uit?

37. En uitging een galm omtrent hem

naar alle plaats van de omstreek.

    31

38.Maar opgestaan zijnde vandaan van       k-9

de synagoge kwam hij in naar het huis

van Simon. En de schoonmoeder van Simon

geschiedde samengehouden door een 

groot koortsvuur, en zij vroegen hem 

omtrent haar.

39.En erbij staande boven haar omwaardeerde

hij het koortsvuur en die duwde af haar.

Op slag van gebruik opgestaan bediende zij hen.

    32

40.Maar toen de zon neerkwam, voerden allen

zoveel zieken zij hadden onvast in bontheid

hen tot hem; en hij op één ieder van hen

de handen leggend verpleegde hen.

           LUC 4,5

41.En wegkwamen ook demonen vandaan van velen,

schreeuwend en zeggend dat “jij geschiedt (las)

de stichtzoon van God”. En omwaarderend liet hij

hen deze (dingen) niet bepraten, omdat zij

volkènden dat hij (als) de Christus geschiedde.

     33

42.Maar toen de dag geschiedde, wegkomend

ging hij heen naar een inbrenglege plaats;      

en de krioelmenigte zocht hem op en kwamen

tot bij hem en hielden hem terug om niet

heen te gaan vandaan van hen.

43.Maar hij sprak tot hen: dat ook aan andere

steden ik goednieuwsbreng over het koningschap

van God is noodzakelijk, omdat ik daaroe

ben afgezonden.

    34

44.En hij geschiedde verkondigend in de

synagogen van Judea[82].

5.1.En het geschiedde toen de krioelmenigte

bovenop hem ging liggen[83] en hoorde

het woord van God, en hij geschiedde

staande lansg het poelmeer van 

Gennesaret,

2.en hij zag twee vaartuigen staande

langs het het poelmeer; maar de vissers

vandaan van hen neer getreden

bewalkten* zij de netten.     *Gr.plunoo=Hebr.KáBàS[84]

3.En ingetreden in het vaartuig, dat

geschiedde van Simon, vroeg hij hem

vandaan van het land op te varen 

een weinig. En neergezeten leraarde

hij vanuit het vaartuig de krioelmenigten.

4.En toen hij een ruststop nam van

praten, sprak hij tot Simon: vaar op

naar het diepe en laat zakken de netten

van jullie ter overmeestering*.    *Gr.agra=Hebr.LáKàD

5.En toegebogen sprak Simon, 

verstandvolle[85], door de gehele nacht

           LUC 5

gearbeid hebbend namen wij niets in,

maar op jouw woordinbreng* zal ik   *Gr.rèma = (ook) Hebr. DáBáR

laten zakken de netten.

6.En dit gemaakt hebbende, hebben

zij samen gesloten een  volte van

vissen veel en doorgescheurd werden

hun netten.

7.En zij wenkten de medehouders

in het andere vaartuig om te komen

om mede in te nemen met hen;

en zij kwamen en zij maakten vol

beide vaartuigen, zodat zij afzonken.

8.En dit ziende viel Simon Petrus

toe op zijn knieën voor Jezus

zeggende: kom uit vandaan van mij

omdat ik geschied (als) een man

die verwaardt, machtiger.

9.Verbazing immers hield vast hem

en allen die samen met hem (waren)

bij de overmeestering van de vissen,

die zij ingenomen hadden,

10.en gelijkerwijs ook Jakobus en

Johannes stichtzonen van Zebedaeus,

die geschiedden (als) bondgenoten

voor Simon. En Jezus sprak tot Simon:

Ontzie je niet, vandaan van nu

zul jij geschieden mensen ten leven

overmeesterend[86].

11.En nadat zij neer gevoerd hadden

de vaartuigen op het land, alles

weggeduwd hebbend volgen zij hem.

    35

12.En het geschiedde toen hij geschiedde              k-12

in één van de steden en zie een man

vol melaatsheid. En ziende Jezus, 

gevallen op zijn vertegenwendiging

stelde hij de noodvraag hem, zeggend:

Machtiger, indien jij wilt, heb jij 

de kracht mij te reinigen.

13.En uitgestrekt hebbend betastte

hij zijn hand zeggend: ik wil, word

gereinigd; en regelrecht kwam de

melaatsheid weg vandaan van hem.

14.En hij gaf hem de boodschap

niemand te spreken, maar weggekomen

           LUC 5

toon jezelf aan de priester[87], en

draag op omtrent jouw reiniging,

zoals ingezet heeft Mozes,

tot getuigenis voor hen.

    36

15.Maar vooraan door ging nog meer

het inbrengwoord* omtrent hem.   *Gr.logos = Hebr.DáBháR

en samen kwamen vele krioelmenigten

om te horen en verpleegd te worden

vanwege hun onvastheden. 

16.Maar hij geschiedde ontwijkende

in de inbrengleegten en biddend.

    37

17.En het geschiedde op één van de dagen

en hij geschiedde lerarende en er 

waren neergezeten Pharizeeën en

wetsleraren die waren gekomen uit alle

dorp van Galilea en Judea en Jeruzalem.

En kracht van de machtiger geschiedde

tot het genezen worden door hem.

18.En zie mannen dragende op een

vlijbed een mens die verlamd was,

en zij zochten hem binnen te dragen

en hem te stellen in vertegenwendiging

van hem.

19.En niet vindend hoe zij binnen

zouden dragen hem door de krioelmenigte,

omhoog getreden op het dak* duwden zij  *Gr.dooma = hebr.GàG

hem neer door de baktegels met het

vlijbedje naar het midden tegenover

Jezus.

20.En ziende hun vertrouwen sprak hij:

mens, verduwd*[88] worden voor jou   *Gr.aphièmi = (hier) Hebr.SáLàCh

jouw verwaardingen*.     *Gr.hamartia = Hebr.ChæTháAáH

21.En vooraan gingen om te berekenen

de schriftkenners en de pharizeeën

zeggende: (als)wie geschiedt deze,

die praat smaadbewering? Wie heeft

de kracht verwaardingen te verduwen

tenzij afgezonderd[89] God?

22.Maar Jezus volkènnend hun

berekeningen, zich toebuigend* sprak   *Gr.apokrinomai = Hebr. NgáNáH

tegen hen: Wat berekenen jullie

           LUC 5

in jullie harten? 

23.Wat geschiedt beter arbeidbaar, 

te spreken:verduwd worden jou 

jouw verwaardingen, of te spreken: 

sta op en schrijdt heen?

24.En opdat jullie volkènden, 

dat de stichtzoon van de mens

de bevoegdheid heeft op het land

om verwaardingen te verduwen,

sprak hij tot de verlamde: jou

zeg ik, sta op en hoog heen dragend

het vlijbedje van jou ga heen

naar jouw huis.

25.En daddelijk opgestaan zijnde

voor de vertegenwendiging hunner,

hoog heen dragend waarop hij

neerlag, kwam hij weg naar zijn

huis, dunkzwaarte gevend* God.    *Gr.doxazoo = Hebr.KáBàD

26.En uitstaandheid nam allen,

en zij gaven dunkzwaarte aan God, 

en zij werden vervuld van ontzag,

zeggende dit: wij hebben gezien

tè zwaardunkendheden* vandaag.   *Gr.paradoxa

    38

27.En na deze (dingen) kwam hij weg               k-14

en hij aanschouwde een tolheffer

met de naam Levi neergezeten bij het

tolhuis, en hij sprak tot hem: volg mij.

28.En verlatend alles opgestaan volgt hij

hem.

29.En(toen) maakte Levi een grote

ontvangst[90] voor hem in zijn huis.

En er geschiedde een krioelmenigte

Vol van tolheffers en anderen die

Waren neergezeten samen met hen.

30.En toen murmureerden de pharizeeën

en de schriftkenners van hen tegen

zijn leerlingen zeggende: waardoor

samen met tolheffers en verwaarders

eten jullie en drinken jullie?

31.En zich toebuigend sprak Jezus

tot hen: geen behoefte hebben

in orde zijnden aan een genezer,

maar zij die het kwaad hebben.

32.Niet ben ik gekomen om te roepen

           LUC 5

rechtvaardigen, maar verwaarders

tot besefverandering.

    39

33.Maar zij spraken tot hem:de

leerlingen van Johannes vasten

frequent en maken noodvraag,

gelijkerwijs ook die van de

pharizeeën,maar die voor jou 

eten en drinken.

34.Maar Jezus sprak tot hen:

jullie hebben toch niet de kracht

te maken,dat de stichtzonen van 

de bruiloftszaal[91] waarin de bruidegom 

samen met hen geschiedt, vasten?

35.Maar er zullen komen dagen,

ook wanneer wordt weggepakt vandaan

van hen de bruidegom, dan zullen zij

vasten in die dagen.

36.En hij zei ook een toespeling* tot hen  *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL

dat niemand een opwerplap vandaan

van nieuw gewaad gesplitst opwerpt

op een oudtijds gewaad; maar indien

toch wel, ook zal het het nieuwe 

splitsen en met het oudtijse stemt niet

samen de opwerplap vandaan van het

nieuwe.

37.En niemand werpt jonge wijn in

oudtijdse zakken, maar indien toch wel,

scheuren zal de jonge wijn de zakken,

en deze wordt uitgegoten en de zakken

gaan teloor.

38.Maar jonge wijn moet in nieuwe

zakken geworpen worden.

39.En niemand die drinkt oudtijdse

wil jonge; want de oudtijdse geschied

goed bruikbaar.

    40

6.1.En het geschiedde op sabbt, dat   zie:Mt.12:1-8, Mc.3:23-28

doorging door kiemvelden, en zijn

leerlingen plukten en aten, de halmen*   *Gr.stachus = Hebr.ShiBoLèT

fijn wrijvend met de handen.

2.En sommigen van de pharizeeën

spraken: waarom maken jullie, waartoe

men niet bevoegd is op sabbat?

3.En zich toebuigend tot hen sprak

Jezus: niet dit hebben jullie opgelezen,

Wat David gemaakt heeft, toen hij

           LUC 6

honger had, hij en die samen met hem

geschieden? 

4.Toen hij inkwam in het huis van God

en, de broden van de voorschikking*   *Gr.prothesis = (hier) Hebr.               

nemende, heeft hij gegeten en gegeven                                                  [MàNgæRèKèT

aan die samen met hem (waren)[92], die

geen bevoegdheid hebben om te eten, 

tenzij afgezonderd de priesters[93].

5.En hij zei hun: (als)machtiger van de

sabbat geschiedt de stichtzoon van de

mens.

    40

6.En het geschiedde op een andere sabbat,  zie: Mt.12:9-14, Mc.3:1-6 k-15

dat hij binnenkwam in de synagoge

en leeraarde. En er geschiedde daar een

mens en zijn hand, de rechter, geschiedde

uitgedroogd.

7.En op hun hoede waren voor hem de

schriftkenners en de pharizeeën, of hij

op sabbat verpleegt, opdat zij vonden

om hem aan te klagen.

8.Maar hij volkènde hun berekeningen

en hij sprak tot de man die een 

uitgedroogde hand heeft: sta op en sta

in het midden; en hij opgestaan stond.

9.En Jezus sprak tot hen: ik vraag jullie,

of er bevoegdheid is om goed te maken

danwel kwaad te maken, te bevrijden

danwel te loor te doen gaan?

10.En omkijkkend naar hen allen

sprak hij tot hem: strek aan jouw hand.

En hij maakte ’t en tot stand werd 

Weer gebracht zijn hand.

11.En zij werden volledig gemaakt

tot besefloosheid. En zij praatten

door tot elkaar, wat zij zouden maken

met Jezus.

    42

12.En het geschiedde in die dagen,   zie: Mc.3:13-19

dat hij wegkwam naar het gebergte

om te bidden. En hij geschiedde 

de nacht door in het gebed tot God.

13.En toen de dag geschiedde, bestemde

hij zijn leerlingen, ook uitgekozen

hebbend vandaan van hen twaalf, die

           LUC 6

hij ook afgezondenen noemde,

14.Simon, die hij ook Petrus noemde,

en Andreas zijn broederverwant, en 

Jakobus en Johannes, en Philippus

en Bartholomeüs,

15.en Mattheüs en Thoomas, Jakobus

Alphaeüs en Simon, tot wie Zeloot

geroepen werd,

16. en Judas van Jakobus en Judas 

Iskariooth, die geschiedde (als)

overleveraar.

17.En neergetreden samen met hen

stond hij op een vlakke plaats*, en   *Gr.topos = Hebr.MáQóWM

een krioelmenigte veel van leerlingen

van hem en een veelheid veel van het 

volk vandaan van al-af Judea en van

Jeruzalem en van de zeekant van

Tyrus en Sidon[94],

18.die kwamen om te horen naar hem

en om hersteld te worden* van hun   *Gr.iaomai=Hebr.RáPháA

ziekten, en die bekrioeld worden

vanwege onreine beluchters worden

verpleegd.

19.En al-af de krioelmenigte zocht

te betasten hem, omdat er kracht

van zijn kant uitkwam en hij allen

herstelt.

    43

20.En hij hoog-heen gedragen hebbend       k-17

zijn ogen naar zijn leerlingen zegt hen: 

gelukgewenst* armen[95] omdat jelieder   *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéJ

geschiedt het koninkrijk* van God.

21.Gelukgewenst hongerenden* nu, omdat  *Gr.peinaoo = Hebr. RáNgàB

jullie verzadigd* zullen worden.    *Gr.chortazoo=Hebr.SSáBàNg

Gelukgewenst wenenden* nu, omdat   *Gr.klaioo = Hebr.BáKáH

Jullie zullen lachen*.     *Gr.gelaoo = Hebr. JáTsáQ

    44

           LUC 6

22.(Als)gelukgewensten geschieden

jullie, wanneer de mensen jullie

beweigeren* en wanneer  zij zullen   *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA 

afgrenzen jullie en zullen honen* jullie   *Gr.oneidizoo = Hebr. CháRàPh

en zullen wegwerpen jullie naam

als slecht vanwege de zoon van de

menselijke.

23.Verheugt je op die dag en springt op;

want zie de beloning van jullie (is)

veel in de hemel; volgens deze (dingen)

immers maakten voor de profeten

de omvamenden van hen.

24.Intussen wee jullie rijken, omdat

jullie afhouden jullie toeroeping.

    45

25.Wee jullie, nu vervulden, omdat

jullie zullen hongeren. Wee de nu 

lachenden omdat jullie zullen treuren*   *Gr.pentheoo = Hebr.AáBàL

en wenen.

26.Wee wanneer ‘prachtig’ aangaande

jullie uitspreken de  mensen; volgens

deze (dingen) immers maakten aan de

leugenprofeten de omvamenden hunner.

27.Maar jullie zeg ik die horen: bemint

de vijanden van jullie, maakt’t prachtig

voor wie beweigeren jullie,

    46

28.Zegent in wie jullie kleineren*, bidt   *Gr.kararaoo = Hebr. QáLàL

voor wie bedreigen jullie.

29.aan wie jou slaat op de kaakhelft*,   *Gr.siagon = Hebr.LeChieJ

houd ook voor de andere, en vandaan

van wie pakt van jou het gewaad ook

 de lijfrok moet je niet verhinderen.

    47

30.Aan alwie (iets) wenst van jou, geef,

en vandaan van wie pakt jouw (dingen)

wens niet terug.

31.En zoals jullie willen dat maken zullen

voor jullie de mensen, maakt voor hen

desgelijks.

32.En indien jullie beminnen wie jullie

beminnen, hoeveel dank geschiedt jullie?

Want ook de verwaarders  beminnen die

hen beminnen.

33.Want ook indien jullie ’t goedmaken

voor wie jullie ’t goed maken, hoeveel

dank geschiedt voor jullie? Ook de 

verwaarders maken hetzelfde.

34.En indien jullie lenen* van wie jullie  *Gr. daneizoo = Hebr. LáWáH(III)

           LUC 6

hopen te nemen, hoeveel dank

voor jullie? Ook de verwaarders  lenen

opdat zij terugnemen het gelijke.

35.Intussen bemint de vijanden

van jullie en maakt goeds en leent

niets terug hopend; en geschieden

zal jullie beloning veel en geschiedt

(als)stichtkinderen van de opperst*,   Gr.hupsistos = Hebr.NgèL’JóWN

omdat hij goeddoende*[96] geschiedt   Gr.chrèstos = (hier) Hebr.ThóWB 

bij afgunstigen[97] en slechten.

    48

36.Geschiedt (als) barmhartig zijnden[98]

zoals de omvamende van jullie

(als) een barmhartig zijnde geschiedt.

37.En oordeelt niet en zeker worden   37-42: zie Mt.7:1-5

jullie niet geoordeeld; en vonnist niet

neer en zeker worden jullie neer-

gevonnist. Laat los en jullie zullen

losgelaten worden.

38.Geeft en gegeven wordt aan jullie;

een maat* prachtig, gevat, bewankeld,   *Gr.metron = Hebr.DàJ

overstortend zullen zij geven in jullie

dijenschoot*; want met welke maat   *Gr.kolpos = Hebr. ChéJQ

jullie afmeten wordt ook weer afgemeten

voor jullie.

39.En hij sprak ook een vore-stel* tot   *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL 

hen: Toch niet heeft de kracht een blinde

om een blinde op weg te leiden*? Zullen   *Gr.hodègeoo = Hebr. NáCháH

beiden niet in een diepte* invallen?   *Gr.bathunos = Hebr. NgáMieJQ

40.Niet geschiedt een leerling boven

een leraar; maar alle geschikte gewordene

zal geschieden zoals zijn leraar.  

41.En wat kijk jij naar de splinter in het

oog van de broederverwant van jou

maar de balk in het eigen oog besef jij niet?

           LUC 6

42.Hoe heb jij de kracht te zeggen 

tot jouw broederverwant: broeder-

verwant, weggeduwd jij ik werp uit

de splinter in jouw oog, zelf naar

de balk in jouw oog niet kijkend?

Veinzer, werp uit eerst de balk 

uit jouw oog en  dan zul jij bekijken

  om de splinter in het oog van jouw

broederverwant uit te werpen.

43.Want niet geschiedt een boom   vs.43-45: zie Mt.7:16-20

prachtig makend rottige vrucht,

en niet wederom een boom rottig

makend prachtige vrucht.

44.Want iedere boom wordt

aan de eigen vrucht volkènd.

Want niet vanaf doornstruiken

lezen zij op[99]* vijgen, en niet

 van een sinaïdoorn* een rozijn

oogsten zij.

45.De goede mens uit de goede

voorraad van het hart draagt

hij aan het goede en de slechte

uit de slechte draagt hij aan

het slechte;  want uit het te over

van het hart  praat zijn mond[100].

46.En waarom roepen jullie mij:

machtiger, machtiger, en jullie

maken niet (waar) wat ik zeg.

    50

47.Al wie komt bij mij en hoort

van mij de woordinbrengen* en    *Gr.logos = Hebr. DáBháR

maakt(waar) hen, zal ik aantonen

aan wie gelijk hij geschiedt.

48.Hij geschiedt gelijk aan een

mens die huissticht een huis,

die spitte om en verdiepte en

stelde een grondveste op de

klip*. En toen er overstroming    *Gr.petra = Hebr. SèLàNg

geschiedde ging verscheurend

de rivier af op dat huis en

           LUC 6,7

en het niet het vermogen*     *Gr.ischus = hebr. ChàJieL

om dat te doen wankelen doordat

het prachtig gesticht was.

49.Maar hij die hoort en niet 

(waar)maakt geschiedt gelijkend

op een mens die huissticht een

huis op het land zonder grondveste,

waarop scheurend af ging de 

rivier, en regelrecht viel het 

in elkaar, en de scheuring van

dat huis (is) groot.

    51

7.1.Toen hij volledig gemaakt had       k-18

al-af zijn inbrengwoorden* ten    *Gr.rèma  Hebr. DáBháR 

aanhoren van het volk, kwam hij

binnen in Kapernaüm.

2.Van een vooraangaande over honderd  zie Mt.8:5-13 en Joh.4:46-53

een heerdienaar* die ’t te kwaad had,   *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

was aanstaande te overlijden*, die   *Gr.teleutaoo[101]

geschiedde voor hem van waarde.

3.En gehoord hebbend omtrent Jezus

zond hij af tot hem ouden van de

Judeeërs (Joden), hem vragend 

opdat hij komende zou doen

ontsnappen* zijn heerdienaar.    *Gr.diasooizoo[102] = (vaak)Hebr.MáLàTh

4.En zich present gesteld hebbende

bij Jezus, roepen zij hem toe

vol vlijt, zeggende (dat): waardig

geschiedt hij aan wie jij dit zult

voorhouden[103].

5.Hij bemint immers onze natie

en de synagoge stichtte* hij zelf    *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH

voor ons.

6.En Jezus ging heen samen met

hen. Maar reeds toen hij niet ver 

zich ophield vandaan van het huis,

stuurde de vooraangaande over 

honderd medegezellen* zeggende

aan hem: machtiger, jaag je niet op,

           LUC 7

niet immers geschied ik aan de maat*,   *Gr.hikanos = Hebr. DàJ

opdat jij onder mijn dak binnenkomt.

7.Daarom heb ik mijzelf niet waardig

geacht naar jou toe te komen. Maar

spreek met een inbrengwoord*, en   *Gr.logos = Hebr. DáBháR 

genezen moet mijn knecht*.    *Gr.pais = (vaak) Hebr. NgèBhèD.

8.Want ook ik geschied (als) een mens

onder bevoegdheid gezet, hebbende

onder mij legerschareleden, en ik zeg

aan deze: geen heen, en hij gaat heen,

en aan een andere kom, en hij komt,

en aan mijn heerdienaar maak dit,

en hij maakt(‘t).

9.En Jezus gehoord hebbend deze

(dingen), verwonderde zich over hem,

en zich kerend tot de hem volgende

krioelmenigte sprak hij: ik zeg jullie,

ook niet in Israël heb ik een zodanig

vertrouwen gevonden.

10.En omgekeerd zijnde naar het huis

vonden de gestuurden de heerdienaar

in orde.

    52

11.En het geschiedde in de reeks,

hij ging heen naar een stad die

geroepen werd Naïn, en samen

gingen heen met hem zijn leerlingen

en een krioeklmenigte veel.

12.En toen lijfnaderde* de poort    *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàB

van de stad, en zie uitverzorgd werd

een gestorvene een stichtzoon, 

afgezonderd tot geschieden gebracht

voor zijn moeder, en zij geschiedde

(als)weduwe, en een krioelmenigte

van de stad aan de maat geschiedde

samen met haar.

13.En haar ziende werd Jezus

moederschoot bewogen* om haar en   *Gr.splangnizoo = Hebr. RáChàM

hij sprak tot haar: ween* niet.    *Gr.klaioo = Hebr. BáKáH

14.En erbijgekomen betastte hij

de doodskist, en de tillers bleven

staan, en hij sprak: jongeling,

jou zeg ik, sta op*.

15.En weer zitten ging de lijfdode*

en hij ging vooraan om te praten,

 

 

 

 

           LUC 7

en hij gaf  hem aan zijn moeder[104].

En ontzag nam allen.

16.En zij gaven dunkzwaarte aan God

zeggende, (dat) een groot profeet[105]

is opgestaan bij ons, en (dat) zicht hield

God op zijn volk.

17.En uitkwam dit inbrengwoord* in   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

geheel Judea omtrent hem en in al-af

de omstreek.

   53

18.En voor legden* aan Johannes    *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD  k-20

omtrent al-af deze (dingen). En bij zich  zie Mt.2:11-19

geroepen hebbend zomaar twee van

zijn leerlingen 

19.stuurde Johannes tot de machtiger 

zeggend: geschied  jij (als)de komende 

of zijn wij voor een ander 

ontvangstbereid?

20.En zich present stellend bij hem

spraken de mannen: Johannes 

de doper zond af ons tot jou zeggend:

geschied jij (als) de komende of

zijn wij voor een ander ontvangstbereid?

21.En dat uur verpleegde* hij velen

vanwege kwalen en kwelgesels en

slechte beluchtingen en vele blinden

gunde hij te kijken.

22.En zich toebuigend sprak hij

tot hen: heengaande legt voor aan

Johannes wat jullie zien en horen:

blinden kijken weer, hinkenden*    *Gr.choolos= Hebr. PàSàCh

schrijden heen, melaatsen worden

gereinigd en stomdoven* horen,    *Gr.koophos=(hier)Hebr.AieLáM

lijfdoden* worden  tot opstaan    *Gr.nekros 

gebracht*, armen wordt de    *Gr.egeiroo=Hiphíl van Hebr.QuWM

goednieuwsboodschap gebracht*[106].   *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáShàR

23.En gelukgewenst* geschiedt hij,   *Gr.makarios = Hebr. AèSh’RéJ

indien hij niet tot struikelen* gebracht   *Gr.skandalizoo=Hebr.KáSàL

wordt bij mij.

   54

           LUC 7

24.En nadat weggekomen  waren

de bodewerkers* van Johannes,

ging hij vooraan om te zeggen

tot de krioelmeningten omtrent

Johannes: Wat kwamen jullie uit

naar de inbrengleegte* om te 

aanschouwen?

25.Gestengelte* door een wind

aan’t wankelen gebracht?

Maar wat  kwamen jullie uit

om te zien? Een menselijke met 

verweekte gewaden omkleed?

Zie zij die in een dunkzware

en wellustige wade voorhanden

zijn, geschieden in de konings-

paleizen.

26.Maar wat kwamen jullie uit 

om te zien? Een profeet? Ja ik

zeg jullie, iets te overs dan een

profeet. 

27.Hij  geschiedt (als) degene

omtrent wie geschreven staat:

Zie ik zend af mijn werkbode*    *Gr.angngelos=Hebr.MàLeAáKh

voor mijn vertegenwendiging*[107],   *Gr.prosoopon = hebr. PáNieJM

die toebereiden zal de neemweg*   *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

van jou ten overstaan van jou[108].

28.Ik zeg jullie: (als) een grotere

bij de tot geschieden gebrachten

van vrouwen dan Johannes geschiedt

niemand; maar de  kleinere in het

koninkrijk van God geschiedt (als)

een grotere dan hij.

29.En al-af het volk (dit) gehoord

hebbend en de tolheffers rechtvaardigden

God, gedompelden met de dompeling

Van Johannes.

30.Maar de pharizeeën en de wetsuitlegging-

           LUC 7

kundigen stelden het besluit van God

aangaande henzelf terzijde, niet

gedoopt door hem.

    55

31.Met wie nu zal ik vergelijken* de   *Gr.homoioöo=Hebr.DáMáH 

menselijken van deze geschiedronde* en  *Gr,genès=Hebr.DóWR 

van wie geschieden zij (als)gelijken?

32.(als)Gelijken geschieden zij aan

kinderen, die, op de markt neergezeten

en afstemmend op elkaar, zeggen:

 wij hebben fluitgespeeld voor jullie

 en niet hebben jullie gehuppeld*;  *Gr.orcheoo = Hebr.RáKàD

 wij hebben gehuild* en niet   *Gr.thrèneoo = Hebr. JáLàL

 hebben jullie geweend*.    *Gr.klaoo=Hebr. BáKháH

33.Gekomen is Johannes de doper

niet etend brood en niet drinkend wijn

en jullie zeggen: een demon heeft hij.

34.Gekomen is de stichtzoon van de

mens etend en drinkend, en jullie zeggen: 

zie een mens een eter en wijndrinker,

een mede-gezel* van tolheffers en   *Gr.philos = hebr. MéRàNg

verwaarders.

35.En gerechtvaardigd wordt de wijsheid*  *Gr.sophia = Hebr.ChaoK’MáH

vandaan-van al-af haar borelingen. 

    56

36.En iemand van de pharizeeën vroeg hem,  zie Mc.14:2-9, Joh.12:3-8 k-21

opdat hij zou eten samen met hem. En 

binnengekomen in het huis van de

pharizeeër vlijde hij zich neer.

37.En zie een vrouwmenselijke, die

in de stad geschiedde (als)verwaarder,

en volkènd hebbend dat hij neerligt

in het huis van de pharizeeër, 

gezorgd hebbend voor een albast mirre,

38.en staande achter aan zijn voeten,

wenend, ging zij vooraan om met

haar tranen te beregenen* zijn voeten,   *Gr.brechoo = Hebr. MáHàR

en met de haren van haar eerstdeel

depte zij af en zij kuste af* zijn voeten   *Gr.kataphilieoo = Hebr.NáSàK

en bestreek (ze) met mirre.

39.En de pharizeeër die hem geroepen had,

dit ziende sprakt in zichzelf zeggend:

Indien hij geschiedde (als) een profeet,

hij zou volkènnen wie en hoedanig

de vrouw (is) die hem betast, dat zij

geschiedt (als)verwaarder.

40.En zich toebuigend sprak Jezus

tot hem: Simon ik heb voor jou iets

uit te spreken. En hij sprak: leraar

           LUC 7,8

beweer het.

41.Twee schuldplichtigen geschiedden

voor een uitlenend iemand; de ene

was verplicht vijfhonderd dinariën,

maar de andere vijftig.

42.Toen zij niet hadden om weer 

te geven, gratiëerde* hij beiden.   *Gr.charizoo = (hier) Hebr. ChóNàN

Wie nu van hen zal meer beminnen

hem?

43.Zich toebuigend sprak Simon:

ik neem aan: aan wie hij  meer 

gratiëerde. En hij sprak tot hem:

juist oordeelde jij.

44.En zich gekeerd hebbend

tot de vrouwmenselijke

beweerde hij aan Simon: 

bekijk jij deze vrouwmenselijke?

Ik kwam bij jou binnen in het huis,

water voor mij op de voeten

heb jij niet gegeven; maar zij

beregende mij de voeten en

met haar haren heeft zij afgedept.

45.En zij vanaf  dat ik binnenkwam,

heeft zij niet nagelaten mij

de voeten afkussend.

46.Met olijfolie* heb jij mijn eerstdeel   *Gr.elaion = Hebr. ShèMèN (=olie)

niet bestreken, maar zij heeft met

mirre bestreken mijn voeten.

47.Ten gunste daarvan zeg ik jou,

weggeduwd worden haar vele

verwaardingen, omdat zij veel heeft

bemind; voor wie weinig wordt

weggeduwd, bemint weinig.

48.En hij sprak tot haar: weggeduwd

worden van jou de verwaardingen.

49.En vooraan gingen de mede

aanliggenden te zeggen in zichzelf:

(als)wie geschiedt deze, die ook 

verwaardingen wegduwt?

50.En hij sprak tot de vrouwmenselijke:

jouw vertrouwen heeft jou bevrijd,

ga heen in vrede[109].

    57

8.1.En het geschiedde naar de reeks

en hij nam de weg langs stad en dorp

aankondigend en goednieuwsbrengend

           LUC 8

het koningschap*[110] van God en de

twaalf samen met hem.

2.En sommige vrouwen die geschiedden

(als)verpleegden vandaan-van beluchtingen

slecht en onvast, Maria, die geroepen

wordt Magdalena, vandaan van wie

zeven demonen weggekomen zijn,

3.en Johanna de-vrouw van Chuza een

afgevaardigde van Herodes en

Suzanna en vele anderen,

die hen bedienden uit de hen voorhanden

zijnde (dingen).

    58

4.Toen  veel krioelmenigte samenkwam en      k-22

zij per stad heengingen toe naar hem,

sprak hij door een toespeling*.    *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL

5.Wegkwam de kiemlegger van het te kiem  zie Mt.13:1-23; Mc.4:1-20

leggen van zijn kiemgoed en bij het 

te kiem leggen van hem is een gevallen

langs de neemweg en het werd overschreden

en het gevleugelde van de hemel at het op.

6.En een ander is neergevallen op de klip

en verwerkelijkt werd het verdroogd 

door het niet hebben van vocht.

7.en een ander is gevallen in het midden

van de doornstruiken, en zich samen

verwerkelijkende doornstruiken 

versmoorden het.

8.En een ander is gevallen op land (dat)

goed(is) en verwerkelijkt maakte het vrucht

honderdvoudig.

Deze (dingen) zeggende stemde hij aan: 

De oren hebbende om te horen moet horen.

 9.En zijn leerlingen bevroegen hem:

hoe  zou geschieden deze toespeling?

10.En hij sprak: aan jullie is het gegeven

te volkènnen de geheimenissen van

het koningschap van God, maar de 

overigen in toespelingen, opdat 

zij kijkende niet kijken en horende

niet verstaan[111].

11.En (als)dit geschiedt de toespeling.

12.Het kiemgoed geschiedt (als)

           LUC 8

het inbrengwoord* van God, en zij langs  *Gr.logos = Hebr. DáBháR

de neemweg geschieden als de

horenden, vervolgens komt de lasteraar*  *Gr.diabolos = hebr. SháTáN

en hij pakt weg de  inbreng vandaan

van hun hart, opdat zij niet, (‘t)

vertrouwd hebbend, gered worden.

13.En zij op de klip, wanneer zij horen,

ontvangen met vreugde het inbrengwoord;

en zij hebben geen wortel, voor een tij*  *Gr.kairos

vertrouwen zij en in een tij van

beproeving nemen zij afstand.

14.Wat gevallen is in de doornstruiken,

zij geschieden (als) de horenden,

en door bezorgdheden en rijkdom 

en lusten van het bestaan heengaande

worden zij versmoord en niets dragen

zij al-af.

15.Maar wat in prachtig land, zij

geschieden (als) wie met een prachtig

en goed hart gehoord hebbend

het inbrengwoord vasthouden en

vrucht dragen in het erbij blijven.

16.En niemand die een lamp    zie Mc.4:21-26

aangetast[112] heeft, verhult hem

met gerei of stelt hem onder een

vlijbed, maar stelt hem op een

lampenhouder, opdat zij die

binnengaan het licht zien.

17.Want niet geschiedt verscholen,

wat niet tevoorschijn gekomen

zal geschieden. en niets schuil

gehoudens dat niet volkènd wordt

en te voorschijn komt.

18.Kijkt dan toe nu hoe jullie horen;

want wie heeft zal gegeven worden,

en die niet heeft, ook wat hij dunkt

te hebben, zal weggepakt worden

vandaan van hem.

    59

19.Dan komt te geschieden bij hem   zie Mt.12:46-50; Mc.3:31-35

de moeder en de broederverwanten

van hem, en niet hadden zij de kracht

te beurt te vallen met hem door de

krioelmenigte.

20.En voorgelegd werd* aan hem:   *Gr.apangngelloo = Hebr. NáGàD

jouw moeder en jouw broedverwanten

staan buiten, willende zien jou.

           LUC 8

21.Maar hij zich toebuigend sprak tot hen:

(als)mijn moeder en mijn broederverwanten

geschieden zij die het inbrengwoord van
God horen en (waar-)maken.

    60

22.En het geschiedde op één van de dagen  zie:Mt.8:23-27; Mc.4:35-41 k-23

en hij trad in in een vaartuig en zijn

leerlingen, en hij sprak tot hen:

wij moeten doorkomen naar het oversteekse

van het meer en zij voeren op.

23.Maar terwijl zij vaarden sliep hij in,

en neertrad een orkaan van wind 

naar het meer en zij werden overvol

en liepen gevaar.

24.En toekomend wekten zij hem

zeggende:  meester, meester,

wij gaan te loor.

Maar hij gewekt geworden, schold*   *Gr.apitimaoo = (hier) Hebr. GáNgàR

de wind en het golven van het water.

En zij stopten en er geschiedde

gladheid.

25.En hij sprak tot hen: waar (is)

jullie vertrouwen? En ontzag gekregen

hebbend verwonderden zij zich

zeggend tot elkaar: (als) wie toch

geschiedt deze, dat hij ook de winden

ergens toe aanzet en ook het water

zijn zij onderjorig aan hem?

    61

26.En zij vaarden af naar de streek   zie:Mt.8:28-34;Mc.5:1-20. k-24

van de Gerrasenen hetwelk geschiedt

tegen de oversteek van Galilea.

27.En bij  uitkomen op het land

kwam hem tegemoet een man,

iemand uit de stad die demonen

had, en voor een tijd* aan de maat   *Gr.chronos

niet aangekleed had een gewaad

en in een huis niet verbleef, maar

in de gedachtenisplaatsen*.    *Gr,mnèmeion = Hebr.QèBèR=graf

28.En ziende Jezus ’t uitgeschreeuwd

hebbend viel hij aan op hem en

met grote stem sprak hij:

Wat aan mij en aan jou, Jezus,

stichtzoon van God de opperste?

29.Nodig heb ik jou, opdat jij mij

niet foltert. Want hij had de boodschap

gegeven aan de onreine beluchter

weg te komen vandaan van de mens.

Want vele tijden* had hem weggeropt   *Gr.chronos

           LUC 8

En hij werd gekneveld met 

kettingen en voetboeien

waargehouden*, en doorgescheurd   *Gr.phulassoo = Hebr.SháMàR

hebbend de knevels werd hij

voortgejaagd vandaan van de

demonen naar de inbrengleegten.

30.En Jezus bevroeg hem:

Wat geschiedt voor jou (als)naam?

Maar hij sprak: legioen, omdat

Binnengingen vele demonen bij hem.

31.En zij riepen hem toe dat hij

hen er niet toe zou aanzetten naar

de oerpoel* af te komen.

32.Maar dsaar geschiedde een

uitvoergroep* varkens aan de maat

beherderd in het gebergte;

en zij riepen hem toe dat hij hen

afvaardigde naar deze in te komen;

en hij vaardigde hen af.

33.En de demonen weggekomen

vandaan van de mens kwamen in

bij de varkens, en de uitvoergroep

drong af van de afhang naar het meer

en zij versmoorden.

34.En de herders, ziende wat geschied

was, vluchtten en brachten de boodschap

naar de stad en naar de velden.

35.En zij kwamen uit om te zien wat

geschied was en zij kwamen tot Jezus,

en zij vonden neergezeten de mens

vandaan van wie de demonen

weggekomen waren in gewaad en

zich in acht nemend aan  de voeten

van Jezus, en zij hadden ontzag.

36.Hij bracht hen de boodschap,

die  zagen hoe de gedemoniseerde

bevrijd was.

37.En hem vroegen zij, al-af de volte

van de omstreek van de Gerasenen

om weg te komen vandaan van hen,

omdat door een groot ontzag werden

zij samen gehouden.

    60

En hij ingetreden in het vaartuig

keerde terug.

38.En de man, van wie vandaan 

weggekomen zijn demonen,benodigde 

van hem om te geschieden samen met

hem; naar hij maakte hem van zich los

           LUC 8

zeggend: 

39.keer terug naar jouw huis,

en voer aan hoeveel aan jou

God maakte.

En hij kwam weg naar de hele stad,

Verkondigend hoeveel God voor hem 

maakte.

    63

40.En bij het terugkeren van Jezus    zie:Mt.9:18-26;Mc.5:21-43 k-25

nam aan hem de krioelmenigte. Want

zij geschiedden allen bereid te ontvangen

hem.

41.En zie een manmenselijke aan wie

de naam Jaïrus,en deze was (als)

vooraangaande van de synagoge voorhanden;

en vallend bij de voeten van Jezus roept

hij hem toe binnen te komen in zijn huis,

omdat een stichtdochter, afzonderlijk tot

geschieden gebracht, voor hem geschiedde

van ongeveer twaalf jaren en zij stierf.

42.En bij het heenvoeren van hem, smoorden

samen hem de krioelmenigten.

43.En een vrouwmenselijke  met vloeiing      k-26

van bloed vanaf twaalf jaren, die niet

vermocht door iemand  verpleegd te worden,

44.erbijgekomen van achteren  betastte*  *Gr.haptoo = Hebr.NáGàNg

de kwast* van zijn gewaad, en dadelijk bleef  *Gr.kraspedon = Hebr.TsiejTsiejt

staan de vloeiing van haar bloed.

45.En Jezus sprak: wie (is’t) die mij betast?

Omdat allen loochenden, sprak Petrus:

verstandvolle,de krioelmenigten smoren* toe 

jou en beëngen*.      *Gr.apothliboo = Hebr.TsáRàR

46.Maar Jezus sprak: wie betastte mij? Want

ik volkèn dat kracht is weggekomen vandaan

van mij.

47.En de vrouwmenselijke, ziende dat zij niet

heimelijk bleef, kwam rillend* en vallend  *Gr.tremoo = Hebr.CháDàD

op hem toe, boodschapte zij voor de

vertegenwendiging* van al-af het volk,    *Gr.enoopion=Hebr. LiePh’NéJ

door welke reden zij hem betastte, 

en hoe zij genezen werd dadelijk.

48.En hij sprak tot haar: stichtdochter,

jouw vertrouwen heeft jou bevrijd*,   *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg

ga heen in vrede.

49.Terwijl hij nog praat, komt iemand

van de kant van de synogoge-vooraangaande

zeggend, dat:  gestorven is jouw stichtdochter,

jaag niet op meer de leraar.

50.Maar Jezus (‘t)gehoord hebbend, boog zich

           LUC 8,9

toe naar hem: heb er geen ontzag voor,

vertrouw in afzondering.

51.En gekomen in het huis verduwde hij

niet dat iemand samen met hem

binnen kwam tenzij Petrus en Johannes

en Jakobus en de omvamende van het

kind en de moederende.

52.En allen weenden* en stootten rouw   *Gr.klaioo = Hebr.BáKáH

om haar. Maar hij sprak: weent niet,

zij is niet gestorven, zij suft.

53.En zij lachten hem uit, volkènnend

dat zij gestorven was.

54.En hij, hard gevat hebbend haar hand,

stemde aan zeggend: kind sta op*.   *Gr.egeiroo = Hebr.QuWM 

55.En toekeerde haar beluchting* en

zij stond op* dadelijk, en hij zette door  *Gr.anhistèmi = Hebr.QuWM

dat aan haar gegeven werd te eten.

56.En buiten zichzelf stonden de ouders;

en hij gaf de boodschap aan hen tot

niemand te spreken over wat geschied was. 

    64

9.1.En samengeroepen hebbend de twaalf

gaf hij aan hen kracht en bevoegdheid

bij alle demonen en om zieken te verplegen.

2.En hij zond af hen om aan te kondigen

het koningschap(-rijk) van God en om te

genezen.

3.En hij sprak tegen hen: draag niets hoog 

heen op de neemweg*, 

noch een stamstaf* noch een ransel, noch

brood noch zilver noch om per persoon

twee lijfrokken te hebben.

4.En in welk huis ook maar binnenkomt,

blijft daar en komt vandaar weg.

5.En zovelen  jullie maar niet ontvangen,

weggekomen uit die stad, bonkt af[113]

het schurkstof*  vandaan van jullie voeten  *Gr.koniorton = Hebr. AáBàQ

tot getuigenis bij hen.

6.En weggekomen gingen zij vooraan door

langs de dorpen, goednieuwsboodschappend

en verplegend overal.

    64

7.En Herodes de viervorst hoorde al-af wat

geschied was en hij was zonder uitweg

           LUC 9

door het zeggen door sommigen dat 

Johannes tot opstaan gebracht was

vandaan van de lijfdoden*, 

8.en door sommigen dat Elia te voorschijn 

was gekomen, maar door anderen dat

een profeet, iemand van de vooraangeganen,

was opgestaan.

9.En Herodes sprak: Johannes ik

onteerstdeeld heb ik (hem); (als) wie

geschiedt deze omtrent wie ik hoor

zodfanige (dingen)? En hij zocht te zien

hem.

    66

10.En omgekeerd zijnde voerden op   zie: Mt 13:14-21, Mc.6:31-44, Joh.6: 

aan hem zoveel zij maakten.        [1-13.

En aangenomen hebbend hen week

Hij uit naar  hem eigen in een stad

Geroepen Bethsaïda.

11.Maar de krioelmenigten, volkènnend,

volgden hem praatte hij met hen

omtrent het koningschap(-rijk) van God

en die behoefte hebben aan verpleging

geneest hij.

    67

12.En de dag ging vooraan om zich       k-26

neer te vlijen. Maar erbijgekomen

spraken de twaalf tot hem:

laat los de krioelmenigte, opdat zij

heengaande naar de omsingelende

dorpen en velden ligzaal zoeken

vinden teerkost*, omdat wij hier    *Gr.episitismos=Hebr.TsàJieDáH.

in een inbrenglede opstaanplaats

geschieden.

13,Maar hij sprak tegen hen: 

geeft hen te eten jullie. Maar zij

spraken: niet geschieden er voor ons

meer dan vijf broden en twee vissen,

indien wij niet heengaande op de 

markt kopen voor al-af dit genotenvolk

etenswaren.Want zij geschieden ongeveer

vijf duizend.

14.Maar hij sprak tot zijn leerlingen:

doet zich neervlijen hen neervlijingen 

ongeveer tot vijftig.

15.En zij maakten zo en deden zich

neervlijen allen.

16.En genome hebbend de vijf

broden en de twee vissen, opkijkend

naar de hemel, zegende hij in* hen   *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàKh

           LUC 9

en deelde in brokken en heeft de 

gegeven aan de leerlingen om

bewaar te stellen voor de

krioelmenigte.

17.En zij aten en zij werden

verzadigd* allen; en hoog-heen-gedragen  *Gr.chortazoo = Hebr. SháBàNg

werd het te-over van brokken 

voor hen twaalf opzetbladen*.

    68

18.En het geschiede bij het geschieden   zie:Mt.16:13-28; Mc.8:27-9:1 k-27

van hem biddend in afzondering (dat)

samen geschiedden met hem de

leerlingen en hij vroeg na bij hen

zeggend: (als)wie zeggen de krioel-

menigten dat ik geschied?

19.En zich toebuigend spraken zij:

(als)Johannes de dompelaar, en 

anderen (als) Elia, maar anderen,

dat een profeet, iemand van de

vooraangeganen, is opgestaan.

20.En hij sprak tot hen: jullie, 

(als)wie zeggen jullie dat ik geschied?

En Petrus, zich toebuigend sprak:

(als) de Gezalfde* van God.    *Gr.Christos = Hebr.MàShiàCh

21.Maar hij omwaarderend gaf hij 

de boodschap aan niemand dit te zeggen.

22.Sprekend, dat het noodzakelijk is,

dat de stichtzoon van de mensselijke

vele (dingen)lijdt en geen gewicht krijgt

vandaan van de ouderlingen en de

vooraangaande priesters en de schriftkenners

en vermoord zal worden* en op de derde  *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

dag tot opstaan gebracht zal worden*.

    69

23.En hij zei tegen allen: Indien iemand

laat-achter* mij  wil komen, moet hij   *Gr.opisoo = Hebr.AæChàR 

zichzelf loochenen en hoog-heen-dragen*  *Gr.airoo = Hebr. NáSsáA

zijn kruispaal per dag en hij moet volgen

mij.

24.Want hij die zou willen bevrijden zijn

lichaamziel*, zal haar teloor doen gaan.  *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh

Maar hij die teloor liet gaan zijn 

lichaamziel vanwege mij, die zal haar

bevrijden.

25.Want wel nu heeft een mens die wint

de gehele ordentelijkheid* maar zichzelf  *Gr,kosmos

teloor doet gaan of doet boeten?

26.Want hij die mij te schande maakte*  *Gr.apaischanomai=Hebr. BuWSh

en mijn inbrengwoorden* die zal de   *Gr.logos = hebr. DáBháR

           LUC 9

de stichtzoon van de menselijke 

te schande maken, wanneer hij 

komt in de dunkzwaarte* van hem   *Gr.doxa = Hebr.KáBhóWD

en van de omvamende en van de

heilige werkboden*.     *Gr.angngelos = Hebr.MàLeAáK

27.En ik zeg jullie waarachtig

dat sommigen van wie erbij

staan geschieden (als) wie niet

zullen proeven gestorvenheid tot

zij zullen zien het koningschap(-rijk)

van God.

    70

28.En er geschiedde na deze inbrengwoorden  *zie:Mt.17:1-8; Mc.9:2-8 k-30

ongeveer acht dagen, aangenomen hebbend

Petrus en Johannes en Jakobus, trad hij

omhoog naar de berg in toe te biodden.

29.En (toen) geschiedde bij het toebidden

van hem  het aanzien* van zijn    *Gr.eidos = Hebr MàRÁèH

vertegenwendiging* anders en zijn gewaad  *Gr.posoopon = Hebr, PáNieJM

wit uitbliksemend. 

30.En zie twee mannen praatten samen

met hem, (als)welke geschieden Mozes

en Elia,

31.zij, zich zien latend in dunkzwaarte 

zegden zij aan de uittrekneemweg[114] 

van hem, welke hij aanstaande was

volledig te maken in Jeruzalem.

32.En Petrus en die samen met hem

geschiedden bezwaard door slaap.

Maar waakzaam zijnde zagen zij

de dunkzwaarte van hem en de twee

mannen die samen stonden met hem.

33.En het geschiedde bij het 

afgezonderd worden* van hen vandaan   *Gr.diachoorizoo = Hebr. BáDàD

van hem sprak Petrus tot Jezus:

verstandvolle[115], prachtig  geschiedt,

dat wij hier geschieden, en wij moeten

maken drie tenten, één-enkele voor

jou en een-één-enkele voor Mozes en

een-één-enkele voor Elia, niet 

volkènnend wat hij zei.

           LUC 9

34.En toen hij deze (dingen) zei,

geschiedde een wolk* en die    *Gr.nephelos = Hebr.NgáNàN

beschemerde* hen;  en zij hadden   *Gr,episkiazoo = Hebr. TsáLàL

ontzag bij het inkomen van hen

in de wolk.  

35.En een stem geschiedde uit

de wolk, die zei:

Deze geschiedt (als) mijn stichtzoon

de uitgekozene, hoort naar hem[116].

36.En bij het geschieden van de stem

werd bevonden Jezus afgezonderd*   *Gr.monos = Hebr.LeBàDieJ

en zij zwegen en aan niemand

boodschapten zij in die dagen iets

van wat zij gezien hadden.

    71

37.En het geschiedde op de zesde   zie: Mt.17:14-21; Mc.9:14-29

dag, toen zij neergekomen waren

vandaan van de berg, samen kwamen 

hem tegemoet veel krioelmenigte. 

38.En zie een man vandaan van de

krioelmenigte riep uit, zeggende:

leraar, ik vraag uit nood aan jou

om te kijken naar mijn  stichtzoon,

omdat hij een afgezonderd tot 

geschieden gebrachte[117] voor mij geschiedt.

39.En zie een belucvhting neemt hem, 

en plotseling schreeuwt hij en doet hem

stuip trekken met schuim en 

te nauwer nood wijkt hij vandaan van hem,

verbrijzelend hem.

40.En ik vroeg uit nood jouw leerlingen,

dat zij uitwierpen hem en niet hadden

zij de kracht.

41.En Jezus, zich toebuigend, sprak:

oh geschiedronde zonder vertrouwen

en verkeerd. Tot hoelang zal ik

geschieden bij jullie en zal ik uithouden

jullie?

42.Voer naar voren hier jouw stichtzoon,

en nog toen hij voor hem kwam, verscheurde

hem de demoon en deed stuip trekken.

Maar Jezus omwaardeerde de beluchting

           LUC 9

die verontreinigd was, en hij genas

het kind en heeft hem teruggegeven

aan de omvamende van hem.

43. En getroffen raakten allen bij

de grootheid van God.

    72

En toen allen zich verwonderden*   *Gr.Thaumazoo = Hebr. PháLéA

bij alle (dingen) die hij maaktte,   

sprak hij tot zijn leerlingen:

44.Stellen jullie in jullie oren

deze inbrengwoorden* , want de    *Gr.logos = Hebr. DáBháR

stichtzoon van de menselijke is aanstaande

om overgeleverd te worden in de handen

van menselijken.

45.Maar zij volkènden niet deze woordinbreng* *Gr.rèMa = Hebr. DáBháR

en het geschiedde verhuld vandaan van hen,

opdat zij het niet aanvoelden en zij

ontzagen zich om te vragen hem omtrent

deze woordinbreng.

46.En binnenkwam een berekening in hen,  zie: Mt.18:1-5; Mc.9:33-37 k-32

wie zou geschieden (als) de grotere van hen.    

47.Maar Jezus, volkènnend de berekening

van hun hart, erbij genomen hebbend 

een kind, deed staan dat naast zichzelf

48.en sprak tot hen: hij, indien hij zal 

ontvangen dit kind op mijn naam, ontvangt

mij; en hij, indien hij mij zal ontvangen,

ontvangt hem die mij afgezonden heeft.

Want hij die (als) de kleinere bij jullie

voorhanden is, geschiedt (als)een grote.

49.En zich toebuigend sprak Johannes:

verstandvolle, wij volkènnen iemand

die in jouw naam uitwerpt demonen

en wij verhinderden hem, omdat hij

niet volgt samen met ons.

50.Maar tot hem sprak Jezus, verhindert

niet, want hij die niet geschiedt 

tegen ons, geschiedt om ons.

    78

51.En het geschiedde toen volledig 

gemaakt werden de dagen van zijn

opgenomen worden en hij ondersteunde

de vertegenwendiging* om heen te gaan  *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM

naar Jeruzalem, 

52. en hij zond af bodewerkers*  voor   *Gr.angngelos = Hebr, MàL’AàK

zijn vertegenwendiging uit; en zij, 

heengaande, kwamen binnen in een

dorp van de Samaritanen, om gereed

te maken voor hem.

           LUC 9,10 

53.En niet ontvingen zij hem, omdat 

zijn vergegenwendiging geschiedde

(als)heengaande naar Jeruzalem.

54.En de leerlinmgen Jakobus en Johannes,

dit ziende, spraken: machtiger, wil jij,

dat wij moeten spreken dat vuur

neertreedt vandaan van de hemel en

teloor doet gaan[118] hen.

55. Zich omgekeerd hebbend 

omwaardeerde hij hen; en zij 

gingen heen naar een ander dorp.

    74

57.En toen zij heengingen op de        k-33

neemweg, sprak iemand tot hem:

volgen zal ik jou waarheen jij ook

wegkomt.

58.En Jezus sprak tot hem: vossen   zie: Mt.8:19-22

hebben holen en de gevleugelden

van de hemel tenten, maar de

stichtzoon van de menselijke heeft

niet waar hij het eerstdeel neervlijt.

59.En hij sprak tot een ander:

volg mij, maar hij sprak: vaardig af

mij eerst wegkomend om te begraven*   *Gr.thaptoo = Hebr. QáBàR

mijn omvamende.

60.Maar hij sprak hem aan: verduw,

dat de lijfdoden* begraven hun eigen   *Gr.nekros

lijfdoden, maar jij, wegkomend, 

boodschap rond het koningschap (-rijk)

van God.

61.En ook een ander sprak: ik zal jou

volgen, machtiger, maar vaardig mij eerst

af om van mij af te zetten wie in mij 

huis (zijn).

62.En Jezus sprak [tot-hem]:  niemand,

die opwerpt de hand op een ploeg en

kijkt naar het achterliggende, geschiedt

goed ingesteld voor het koningschap (-rijk)

van God.

    75

10.1.En  na deze (dingen) vertoonde   zie: Mt.10:7-16   k-34

de machtiger zeventig* anderen en hij   zie Ex.24:1

zond af hen per twee voor zijn vertegen-

           LUC 10

wendiging naar alle stad en opstaanplaats*

waar hij aanstaande was om te komen.

2.En hij zei tot hen: de-maaiing* (is) wel  *Gr.therismos = Hebr.QáTsieJR[119]

veel, maar de werkers weinigen;

richt een noodvraag tot de machtiger

van de maaiing opdat hij uitwerpt werkers

naar zijn maaiing.

3.Vaart heen: zie ik zend af jullie als

schaapslammeren in het midden van wolven.

4.tilt geen buidel*, geen ransel, geen   *Gr.ballantion = Hebr. KieSJ

schoenen. En begroet niemand langs 

de neemweg*.      *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

5.In welk huis ook jullie inkomen,

zegt eerst: vrede* aan dit huis.    *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM

6.En indien daar geschiedt een stichtzoon

van vrede, zal een ruststop nemen*   *Gr.anapauoo = hebr. NuWCH

op hem de vrede van jullie.

7.En in dat huis blijft, etende en

drinkende de-dingen) van de kant ven hen.

Waardig (is)immers de werker zijn

beloning. 

    76

Treedt niet om van huis naar huis.

8.En in welke stad ook jullie inkomen

en zij ontvangen jullie, eet de jullie

voorgezette (dingen),

9. en verpleegt* de onvasten in haar,   *Gr.therapeuoo

en zegt tot hen: lijfna* gekomen is bij jullie  *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàB

het koninkrijk(-schap)* van God.    *Gr.basioleia = Hebr. MàL’KuWT 

10.Maar in welke stad ook maar jullie

inkomen en niet ontvangen zij jullie,

wegkomend naar haar wijdten* spreekt:  *Gr.plateia = Hebr.RáChuWB

11.het schurkstof* dat aankleeft aan ons  *Gr.koniorton = Hebr.AáBhàQ 

uit de stad van jullie op de voeten

vegen wij weg aan jullie; intussen

volkèt dit, dat lijfna gekomen is

het koninkrijk(-schap) van God.

12.Ik zeg jullie dat het voor de Sodomieten

op die dag uithoudbaarder zal geschieden

dan voor die stad.

13.Wee jou, Chorazin, wee jou, BèThsaïda,

omdat indien in Tyrus en Sidon geschied

waren de krachten die zijn geschied in jullie,

zij oudtijds in  zak* en as** gezeten   *Gr.sakkos=Hebr.SsàQ; **Gr.spodos=

van besef veranderd zouden zijn.        [Hebr.AáShàR

14.Intussen zal het voor Tyrus en Sidon

uithoudbaarder geschieden in het oordeel

           LUC 10

dan voor jullie.

15.En jij Kapharnaum, niet tot de

hemel werd jij omhoog gebracht?

Tot de oergroeve* trad jij neer.[120]

16.Hij die hoort naar jullie, hoort

naar mij, en hij die terzijde stelt

jullie, stelt mij terzijde. En wie mij

terzijde stelt, stelt terzijde wie mij

afzond.

17.En omgekeerd zijn de zeventig

met vreugde zeggende: machtiger,

ook de demonen worden gezet onder

ons in jouw naam.

18.Hij sprak tot hen: ik aanschouwde

de lasteraar* als een ster uit de hemel   *Gr.satanas = Hebr. SháTháN

vallende.

19.Zie gegeven heb ik jullie de

bevoegdheid om te schrijden over slangen 

heen[121] en schorpioenen en op al-af 

de kracht van de vijand, en  beslist niets 

zal ontwrichten[122] jullie.

20.Intussen verheugt je niet daarin,

dat de beluchters onder jullie

gezet zullen worden, maar verheugt

je dat jullie namen ingeschreven zijn

in de hemelen.

    78

21.In die ure juichte* hij met de    *Gr-angngnaliazoo = Hebr. GieJL 

heilige beluchting en hij sprak:    zie Mt.11:25-27

ik geef jou gelijk, omvamende,

machtiger van de hemel en van het land,

 

dat jij schuilgehouden hebt deze (dingen)

vandaan van de wijzen en verstandigen,

en onthuld hebt deze (dingen) aan de

spijslingen*; ja, o omvamende, omdat

zo genadiging* geschiedt ten overstaan

van jou.

22.Alle (dingen) werd mij overgeeverd

door mijn omvamende en niemand

           LUC 10

volkènt wie geschiedt (als) de

stichtzoon, tenzij de omvamende

en wie geschiedt (als) de omvamende

tenzij de stichtzoon en aan wie maar

de stichtzoon besluit het te onthullen.

23.En zichkerende naar de leerlingen

naar hem eigen sprak hij:

gelukgwenst* de ogen die kijken naar   *Gr.makarios = Hebr/ AèSh’RéJ

wat jullie bekijken.

24.Want ik zeg jullie dat vele profeten

en koningen wilden zien waarnaar jullie

kijken en niet zagen en horen wat jullie

horen en niet hoorden.

    79

25.En zie iemand, een wetsuitlegkenner,

stond op hem op de proef stellend

zeggend: leraar, wat makende zal ik 

wettig lotsdeel hebben aan leven

wereldlang?

26.En hij sprak tot hem: in de wetsuitleg*

staat wat geschreven? Hoe lees jij op?

27.En zich toebuigend sprak hij:

jij zult beminnen de machtiger de God

van jou uit geheel jouw hart en geheel

jouw lichaamziel*  en geheel jouw   *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

vermogen* en geheel jouw besef en   *Gr.ischus = Hebr. ChàJieL

jouw metgezel* als jouzelf.[123]    *Gr.plèsion = Hebr. RéàNg

28.En hij sprak tot hem 

juist boog jij je toe. 

29.Maar hij willende zichzelf 

rechtvaardigen  sprak tot Jezus:

en wie geschiedt van mij (als)

metgezel?

30.Hem opnemend sprak Jezus:        k-36

Iemand een menselijke trad neer

vandaan van Jeruzalem naar Jericho

en door rovers viel hij om, zij 

kleedden hem ook uit en slagen

opleggend kwamen zij weg  

weggeduwd hebbend  een half-

gestorvene.

31.Volgens machtiging[124] trad 

           LUC 10

iemand, een priester*, neer op die   *Gr,hiereus = Hebr. KoHéN

neemweg, en hem ziende kwam

hij voor langs.

32.En desgelijks ook een Leviet over

de opstaanplaats komend en ziende

ging voor langs.

33.Maar iemand, een Samaritaan,

de weg nemend kwam tot hem neer

en ziende werd hij moederschoot-

bewogen*,       *Gr.splangnizoo = Hebr. RáChàM

34.en erbijgekomen verknevelde* hij   *Gr.deoo = Hebr. AáSàR

zijn wonden* erop gietend    *Gr.trauma = Hebr. PèTsàNg  

olijfolie*       *Gr.elaion = Hebr.ZàJieT

en wijn*, en hem opgehesen hebbend   *Gr.oinos = Hebr. JáJieN

op de eigen ezel  voerde hij hem

naar een ontvangement[125] 

en hij had belang bij hem.

35. En in de volgende ochtend,

uitgeworpen hebbend twee dinaria

heeft hij gegeven hem aan de 

ontvangementhouder en hij sprak:

hebt belang bij hem en wat jij

voorgespendeerd hebt, zal ik

bij mijn weeromkomen, teruggeven.

36.Wie van deze drie is dunkt jou

(als) naaste geschied van hem die 

in(handen)gevallen is bij de rovers?

37.En hij sprak: die gemaakt heeft

barmhartigheid met hem.

En Jezus sprak tot hem: ga heen en

maak jij desgelijks.

    80

38.En toen zij heengingen kwam hij       k-37

binnen in een of ander dorp; en

iemand, een vrouwmenselijke, met

de naam Martha, ontving hem

in het huis.

39,En aan haar geschiedde een

zusterverwante, die Maria geroepen

werd, en zij neergezeten bij de

voeten van de machtiger, hoorde zijn

inbrengwoord*.       *Gr.logos = Hebr. DáBháR

           LUC 10,11

40.En Martha ging om in veel bediening*;  *Gr.diakonia

en  eromheen staande sprak zij: 

machtiger, is het niet belangrijk voor jou,

dat die zusterverwant van mij 

mij afgezonderd achterliet om te bedienen*?  *Gr.diakonein

Spreek tot haar opdat zij het voor mij

Opneemt.

41.Maar zich toebuigend sprak tot haar

de machtiger: Martha, Martha, jij bent

bezorgd en maakt je druk omtrent vele

dingen,

42.maar aan weinig (dingen) geschiedt 

er behoefte of aan één-enkel (ding);

want Maria heeft het goede deel verkozen,

dat niet weggepakt zal worden van haar.

    81

11.1.En het geschiedde toen hij geschiedde      k-38

op een of andere opstaanplaats biddende,

toe hij een pauzestop maakte, sprak iemand

van zijn leerlingen tot hem: machtiger,

leer ons bidden, zoals ook Johannes heeft

geleerd aan de leerlingen van hem.

2.En hij sprak tot hen:

wanneer jullie bidden, zegt:

Omvamende,

geheiligd moge worden jouw naam,   zie Mt.6:9-12

komen moge jouw koningschap*,    * of: koninkrijk

3.ons brood voor de aangekomen (tijd)

geef’t ons per dag.

4.Duw weg voor ons onze verwaardingen*,

want ook zelf duwen wij (‘t)weg voor

alwie ons verplicht is;

en draag ons niet binnen in beproeving.

5.En hij sprak tot hen:

wie uit jullie zal hebben een vriend

en zal heengaan naar hem te middernacht

en spreekt hem aan:  vriend doe mij gebruiken 

drie broden,

6.aangezien mijn vriend  is komen te

geschieden vanaf de neemweg* bij mij

en niet heb ik wat ik in bewaring 

zou stellen voor hem.

7.En die binnenin zich toebuigend

sprak: houd niet mij moeiten voor;

reeds is de duer gesloten en mijn

kinderen samen met mij geschieden

op het ligbed; niet heb ik de kracht

opgestaan zijnde (‘t) jou te geven.

8.Ik zeg jullie: indien hij (‘t)ook

           LUC 11

niet zal geven, opgestaan zijnde, 

omdat hij geschiedt (als) zijn vriend,

dan zal hij omdat zijn onbescheidenheid

hem tot opstaan heeft gebracht

aan hem geven zoveel hij gebruiken moet.

9.En ik zeg jullie, wenst* en het zal   *Gr.aiteoo = Hebr. SháAàL

worden gegeven aan jullie; zoekt en vindt;

en bonst*, en er wordt opengedaan   *Gr.krouoo = Hebr. DáPhàQ

voor jullie.

10.Alwie immers wenst, neemt aan,

en wie zoekt vindt en voor wie bonst

wordt opengedaan.

11.En van welke vader uit jullie[126] zal

een stichtzoon wensen een vis, hij zal

hem toch niet op de drukplek van 

een vis een slang weergeven?

12.Of ook hij zal wensen een ei,

weergeven aan hem een skorpioen?

13.Indien nu jullie die (als)slechten

voorhanden zijn volkènt om goede

gaven te geven aan de borelingen

van jullie,  hoeveel te meer zal

de omvamende die(is)vandaan van

de hemel geven heilige beluchting

aan wie dat wensen van hem.

    82

14.En hij geschiedde uitwerpend    zie Mt.12:22-30; Mc.3:22-27 k-39

een demon, en deze geschiede stom.

En het geschiedde, toen de demon

uitkwam, heeft gepraat de stomme

en verwonderden zich de krioelmenigten.

15.Maar sommigen uit hen spraken:

met Beëlzebul, de vooraangaande van

de demonen, werpt hij uit de demonen.

16.Maar anderen (hem) beproevende*   *Gr.peirazoo = Hebr. NáSáH

zochten een kenteken* vandaan van de   *Gr.sèmeinon = Hebr.AóWT

hemel van de kant van hem.

17.Maar hij volkènnend van hen de

beseffen sprak hij tot hen:

alle koningschap* bij zichzelf verdeeld is,  *of: koninkrijk

raakt inbrengleeg en huis valt op huis.

18.En indien ook de lasteraar* bij zichzelf  *Gr.satanas = Hebr. SháTháN

verdeeld is geworden, hoe zal staande

blijven* het koningschap(-rijk) van hem?  *Gr.istanai = Hebr. NgáMàD               

           LUC 11

Omdat jullie zeggen dat ik met Beëlzebul

uitwerp de demonen.

19.En indien ik met BeëlzebuL

uitwerp de demonen, met wie 

werpen uit jullie stichtzonen?

20.En indien ik met de vinger van God[127]

uitwerp de-demonen, dan is

aangekomen bij jullie het koningschap

van God.

21.Wanneer de vermogende bewwapende

waar-houdt* zijn grashof**, geschiedt   *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR; **Gr.

in vrede het hem voorhandene.                     [aulè=Hebr.CháTsoR 

22.Maar wanneer een meer vermogende

dan hij erbij gekomen hem zou

overwinnen, pakt hij zijn hele bewapening

af, waarbij hij zich veilig wist* en zijn   *Gr.pepoitha=Hebr. BáThàCh

jaagbuit* zal hij doorgeven.    *Gr.skullon = Hebr. SháLàL

23.Hij die niet samen met mij geschiedt,

geschiedt tegen mij in, en hij die niet

samenvoert samen met mij, gooit

uiteen.

24.Wanneer de onreine beluchting

wegkomt vandaan van de mens, komt hij heen

door waterloze opstaanplaatsen*    *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

zoekend een ruststop, en die niet gevonden

hebbend, zegt hij: omkeren zal ik naar het

huis vanwaar ik wegkwam.

25.En gekomen vindt hij het geveegd en 

ordentelijk gemaakt.

26.Dan gaat hij heen en neemt aan andere

beluchtingen slechter dan hij zeven,

en binnen gekomen huist hij daar; en (dan)

geschiedt het latere* van die mens erger  *Gr.eschatos = Hebr. AæChàR

dan het eerdere.

27.En het geschiedde bij het zeggen door      k-40

hem van deze (dingen), hoog-heen-dragend*  *Gr.aireoo=Hebr.NáSsáA

iemand de-stem sprak een vrouw uit de krioel-

menigte tot hem: gelukgewenst de buik*

die getild heeft jou en de borsten* die   *Gr.mostos = Hebr. SháD

jij gezogen hebt.

28.Maar hij sprak: zeker gelukgewenst

zij die horen het inbrengwoord* van God

en waar houden*.

    83

29.En toen de krioelmenigten te hoop liepen  zie Mt.12:46-50   k-41

ging hij vooraan om te zeggen:

           LUC 11

Deze geschiedronde* geschiedt    *Gr.genos = Hebr. DóWR

(als) een slechte geschiedronde:

hij zoekt een kenteken* en een

kenteken* zal niet gegeven worden,   *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT

tenzij het kenteken van Jona.

30.Zoals immers  Jona geschiedde

voor de Ninevieten (tot)kenteken,   

zo zal geschieden ook de stichtzoon van

de menselijke voor deze geschiedronde.

31.De koningin van het woestijnzuiden*  *Gr.notos = hebr. NèGèBh

zal tot opstanding worden gebracht*   *Gr.egeiroo(pass)=Hebr.QuWM(hoph)

in het oordeel samen met de mannen*   *Gr.andros = Hebr. AieJSh

van deze geschiedronde en zal 

veroordelen hen; omdat zij kwam

vandaan van de oversteekgebieden

van het land om te horen de wijsheid van

Salomo, en zie meer Salomo[128]  hier.

32.De Ninevitische mannen zullen opstaan

in het oordeel samen met deze geschiedronde

en zij zullen hem veroordelen, omdat zij

van besef veranderden op de verkondiging

van Jona, en zie meer Jona hier.

    84

33.Niemand zal een lamp*, daarnaar  getast  *Gr.lungchnon = Hebr. NéR

hebbend, in verscholenheid stellen en niet

onder een maatbeker, maar op een 

lamphouder, opdat wie binnen gaan naar

de straling zullen kijken.

34.(als)lam- van het zielelichaam* geschiedt  *Gr.sooma

jouw oog*. Wanneer jouw oog eerlijk

geschiedt, dan geschiedt geheel het

zielelichaam lichtgevend, maar wanneer

het slecht geschiedt, ook het zielelichaam

duistermakend.

35.Houdt er zicht op, dat niet het licht

dat in jou (is) (als)duisternis geschiedt.

36.Indien jouw zielelichaam geheel

lichtgevend (is), niet hebbend deel aan iets

duistermakends, zal geheel geschieden (als)

lichtgevend zoals wanneer de lamp

met flitslicht jou verlicht.

    85

37.En bij het praten vraagt hem een       k-42

           LUC 11

pharizeeër, opdat hij middagmaal

zou houden naast hem; binnengekomen

viel hij neer.

38.Maar de pharizeeër (dit)ziende

verwonderde zich, dat hij zich niet

eerst ondergedompeld had voor het

middagmaal.

39.Maar de machtiger sprak tot hem:

jullie pharizeeërs nu de buitenkant

van de drinkbeker en de schotel

reinigen jullie, maar het binnenste van

jullie is beladen met ropperij en

slechtheid.

40.Onachtzamen, heeft niet die 

gemaakt heeft de buitenkant, ook

het binnenste gemaakt?.

41.Intussen wat daarom geschiedt

geeft (als)aalmoes*, en zie alles    *Gr.eleèmosunè= (vaak) Hebr.

geschiedt rein voor jullie.       [TsedáQáH[129]

42.Maar wee jullie pharizeeërs,

omdat jullie vertienen de munt[130]

en de wijnruit[131] en kweekgroen*[132]   *Gr.lachanon = Hebr. JáRéK

en jullie komen over te steken*    *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR

aan het oordeel en de minne van God.

Deze (dingen) zijn noodzakelijk

om te maken en ook  die niet over

te steken.  

    86

43.Wee jullie pharizeeërs, omdat

jullie beminnen de eerste zitplaats

in de synagogen en de begroetingen

op de markt.

44.Wee jullie, omdat jullie geschieden

als  gedachtenisplaatsen* die onduideloijk

(zijn) en de mensen die rondschrijden

 er bovenop volkènnen (‘t) niet.

45.Zich toebuigend zegt iemand van de

wetsuitlegkenners aan hem: leraar,

deze(dingen) zeggend  brutaliseer jij

ook ons.

46.Maar hij sprak: ook jullie wetsuitleg-

           LUC 11

kenners wee, omdat jullie

bevrachten de mensen met vrachten

moeilijk tilbaar, en zelf tippen 

jullie niet met één-enkele van jullie

vingers de vrachten aan.

    47

47.Wee jullie huisstichten* de gedenk-   *Gr.oikodomeoo = hebr. BáNáH

plaatsen* van de profeten, maar de   *Gr.mnèmeion = Hebr.QáBèR(=graf) 

omvamenden van jullie hebben hen

vermoord.

48.Dus geschieden jullie (als) getuigen

en hebben jullie goeddunken de werken

van jullie omvamenden, omdat zij zelf

hen hebben vermoord, maar jullie

(voor hen) huisstichtten.

49.Daarom ook sprak de wijsheid van God:

ik zend af naar hen profeten en afgezondenen

en van hen vermoorden zij en vervolgen zij,

50.opdat afgezocht wordt het bloed* van  *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods) 

alle de profeten dat uitgegoten is vanaf

het ontwerp van de ordentelijkheid*   *Gr.kosmos

vandaan bij deze geschiedronde*,   *Gr.genos = Hebr.DóWR

51.vanaf het bloed van Abel[133] tot het bloed

van Zacharja dat teloor ging tussen 

de slachtplaats en het huis; en ik zeg 

jullie: het zal afgezocht worden vandaan bij

deze geschiedronde*.     *Gr.genos = Hebr. DóWR

    88

52.Wee jullie wetsuitlegkenners, omdat

jullie hebben weggepakt de sluitels van het

volkènnen; zelf zijn jullie niet binnen

gekomen en wie binnenkwamen hebben 

jullie verhinderd.

53.Toen hij vandaar weg kwam gingen

vooraan de schriftkenners en de pharizeeërs

om erg eronder te houden en hem uit de mond

te halen omtrent meerdere (dingen), 

54.beloerende hem om op jacht te gaan 

naar iets uit zijn mond.

12.1.Bij de erbijgevoerd gewordenen van      k-44

duizenden van de krioelmenigte,

zodat zij elkaar overschrijden, ging hij

vooraan  om te zeggen tot zijn leerlingen

eerst: houdt jullie zelf vast vandaan het

zuurdesem dat geschiedt (als)geveinsdheid,

van de pharizeeërs.

2.En niets geschiedt medeverhuld, wat niet

           LUC 12

onthuld zal worden, en verscholen

wat niet volkènd zal worden.

3.Op de drukplek* van zoveel wat   *Gr.anti = Hebr. TáChàT

jullie in de duisternis spraken,

zal  in het licht gehoord worden.

En wat jullie  bepraatten in het oor

in de kamerbinnens*,  zal worden   *Gr.tameion=Hebr. ChæDàR

verkondigd op de daken*.     *Gr.dooma = Hebr.GàG

4.En ik zeg jullie, mede-gezellen van mij,  *Gr.philos = Hebr.MéRàNg

hebt geen ontzag* voor wie vermoorden  *Gr.phobeoo = Hebr. JáRéA

het ziele-lichaam* en na deze (dingen)   *Gr.sooma

niet hebben om iets te over te maken.

5.En ik zal jullie tonen voor wie jullie

ontzag moeten hebben, hem die na

het vermoorden de bevoegdheid heeft

te werpen in het helse*.Ja ik zeg jullie,   *Gr.geënna=Hebr.GeHeNNáM[134]

hebt voor hem ontzag.

6. Worden niet vijf tsjirpers* verkocht   *Gr.strouqion = Hebr.TsiePhoWR

voor twee duiten?  En niet één-enkele*   *Gr.heis = Hebr. AèChàD

uit hen geschiedt (als)een verheimelijkte

voor de vertegenwendiging* van God.

7.Maar ook de haren* van jullie 

eerstdeel* zijn allen geboekstaafd,   *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSH

ontzie je zelf niet; van vele stjirpers

dragen jullie door.

8.En ik zeg jullie, al wie gelijkgevend

spreekt over mij ten overstaan van

de mensen, ook de stichtzoon van 

de menselijke zal gelijkgevend spreken

over hem ten overstaan van de werkboden

van God.

9.Maar wie mij loochenen ten overstaan

van de mensen zal geloochend worden

ten overstaan van de werkboden van God.

10.En al wie iets te zeggen zal hebben

op de stichtzoon van de menselijk, het

zal weggeduwd worden voor hem, maar

voor wie over de beluchting(ter) heilig 

smaad zal beweren, zal het niet worden

weggeduwd.

11.En wanneer zij jullie toedragen naar

de synagogen en de vooraangaandheid

en de bevoegdenschappen, weest dan 

niet bezorgd hoe of wat jullie  er tegen in

zouden zeggen of wat jullie zouden

spreken; 

12.Want de beluchter heilig zal jullie

           LUC 12

leraren in dat uur, wat te spreken.

    89

13.En iemand uit de krioelmenigte       k-45

sprak tot hem, leraar, spreek tot mijn

broederverwant om te delen met mij

het wettig aandeel.

14.Maar hij sprak tot hem: wie heeft

mij doen staan als beoordelaar of 

verdeler bij jullie?

15.En hij sprak tot hen: ziet toe en 

houdt je waar* vandaan van alle    *Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR

veelhebberigheid, omdat niet in het

te over hebben aan iemand het leven

geschiedt vanuit wat hem voorhanden

is.

    90

16.En sprak uit een vore-stel* tot hen   *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL k-46

zeggende: van een rijk mens droeg

veel af de streek.

17.En hij berekende almaar bij zichzelf

zeggende: wat zal ik maken, omdat ik

niet heb waar ik zal samen voeren mijn 

vruchten?

18.En hij sprak: dit zal ik maken, ik 

pak neer mijn aflegplaatsen* en ik

zal grotere huisstichten, en ik zal 

samen voeren daar al de tarwe* en

de goederen van mij.

19.En ik zal zeggen aan mijn 

lichaamziel*: licaamziel, jij hebt    *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

vele goederen liggende tot vele jaren*;   *Gr.etos = Hebr. SháNáH

houd ruststop*, eet, drink,heb     *Gr.anapauoo = Hebr. NuWCh

vreugde*.       *Gr.euphrainoo = Hebr. SháMàCh

20.Maar tot hem sprak God,

onachtzame, in deze nacht zal de

lichaamziel gewenst worden

vandaan van jou. En aan wie zal

wat jij gereed gemaakt heb geschieden?

21.Alzo die voorraad maakt voor

zichzelf en niet in God rijk is

22.En hij sprak tot zijn leerlingen:   zie Mt.6:25-33

daarom zeg ik jullie, weest niet

bezorgd voor de lichaamziel* wat   *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

jullie moeten eten, of voor jullie

zielelichaam*, waarmee jullie je    *Gr.sooma 

moeten kleden*.      *Gr.endunomai = hebr.LáBéSh

23.Want de lichaamziel geschiedt

(als)meer aan voeding en het

zielelichaam aan kleding.

           LUC 12

24.Hebt besef van de raven*, dat   *Gr.korax = Hebr. NgáRàBh

zij niet te kiem leggen* en niet    *Gr.speiroo = Hebr. ZáRàNg

knotten*, voor wie er niet geschiedt   *Gr.therizoo = Hebr. QáTsàR

een kamerbinnen* en geen     *Gr.tameion = Hebr. CháDáR

aflegplek*, en God voedt hen.    *Gr.apothèkè

25.Hoeveel meer blijven jullie

doordragen van de gevleugelden.

Wie van jullie, die je bezorgd

maken, heeft de kracht op zijn

hoedanigheid bij te stellen een el*?   *Gr.pèChus = Hebr. AáMáH

26.Indien nu jullie voor het minste

niet de kracht hebben, wat maken

jullie je omtrent de overige (dingen)

bezorgd?

27.Hebt besef van de bloemen*[135],   *Gr.krinon = Hebr.ShóWSháN

niet spinnen* zij noch weven** zij;   *Gr.nèthoo=Hebr.TháWáH; **Gr.

en ik zeg jullie, niet is Salomo in                                     [huphainoo = Hebr.AáRàG

al zijn dunkzwaarte* omworpen zoals   *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD

één-enkele* van deze.     *Gr.heis = Hebr. AèChàD

28.En indien God op het veld het 

polgraskruid* dat vandaag geschiedt   *Gr.chortos  = Hebr. NgéShèB

en morgen in de oven* geworpen wordt   *Gr.klibanos = Hebr. TóWRàN

alzo omkleedt*, hoeveel meer jullie,   *Gr.amphiazoo = Hebr.LáBéSh

weinig vertrouwenden.

29.En jullie zoekt niet naar wat jullie

zouden eten of drinken en weest niet

zwevend[136].

30.Want al deze (dingen) zoeken

de naties van de ordentelijkheid* op;   *Gr.kosmos

maar jullie omvamende volkent,

dat jullie behoefte hebben aan

deze (dingen).

31.Intussen zoekt zijn koningschap(-rijk)

en deze (dingen) zullen jullie 

bijgesteld.

    91

32.Ontzie je niet, kleine weidegroep,

omdat het goeddunkt jullie omvamende

te geven aan jullie het koningschap/-rijk.

33.Verkoopt* wat jullie voorhanden is    *Gr.pooleoo = Hebr.MáKàR

           LUC 12

Maakt voor jezelf buidels* die    *Gr.ballantion = Hebr. KieJS

niet oudtijds worden, een voorraad*   *Gr.thèsauros = Hebr.AáTsàR

niet oprakend in de hemelen, waar

een steler niet lijfnadert* en mot   *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàBh

niet verderft.

34.Want waar geschiedt de voorrad

van jullie, daar zal ook jullie hart

geschieden.

    92

35.Geschieden moeten van jullie 

de heupen* omgord en de lampen**   *Gr.osphues = Hebr. MàTæNàJieM;

brandende.        [**Gr.Luchnos=Hebr. NéR

36.En jullie (zijn) gelijk mensen

bereid te ontvangen hun machtiger*,   *Gr.kurios = Hebr. AæDoNieJ

wanneer hij zich los maakt vandaan

van het huwelijksfeest, opdat,

als hij komt en bonst*, zij regelrecht   *Gr.krouoo = Hebr. DáPhàQ

opendoen voor hem.

37.Gelukgewenst die heerdienaren*   *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

die de machtiger wanneer hij komt

wakende zal vinden; op trouwe* ik   *Gr.amèn 

zeg jullie, dat hij zich zal omgorden

en zal neervlijen hen en langs komende

zal hij bedienen* hen.     *Gr.diakoneoo = Hebr. SháRàTh                

38.En indien hij in de tweede en 

de derde waarhoudure komt en hij 

vindt hen, (als) gelukgewensten 

geschieden deze.

39.En volkènt dit: dat indien volkènde

de huisheer op welke uur de steler

zou komen, hij zou niet weggeduwd

hebben dat doorgraven werd zijn huis.

40.En jullie geschieden voorbereid,

dat in het uur, dat het jullie dunkt van niet,

de stichtzoon van de menselijke komt.

41.En Petrus sprak: machtiger, tegen ons

zeg jij dit vore-stel* of ook tegen allen?  *Gr.parabolè = Hebr. MàSháL

    93

42.En de machtiger sprak:  Wie geschiedt

dan als de trouwe huisordehouder* de   *Gr.oikonomos

achtzame, die de machtiger zal aanstellen

bij zijn zorgpleegsters om te geven in

een tij* de tarwemaat?     *Gr.kairos = Hebr. NgéT

43.gelukgewenst die heerdienaar, die

de machtiger als hij komt, vinden zal

alzo makende.

44.Waarachtig ik zeg jullie, dat hij hem

bij al het hem voorhandene zal

           LUC 12

aanstellen.

45.Maar indien sprak die heerdienaar

in zijn hart, tijd neemt* de machtiger   Gr.chronizoo

mijns om te komen, en hij vooraan

ging om slagen te geven*  aan    *Gr.tuptoo = Hebr. NáKáH

de jongensknechten[137] en de

meisjesknechten[138] , en te eten en

te drinken en roesdronken* te     *Gr.methus = Hebr. ShèKhèR

worden,

46.zal komen de machtiger van

deze heerdienaar op een dag dat

hij niet ontvangstbereid is, en op

een uur dat hij niet volkènt, en

hij zal hem doorsnijden en zijn

deel samen met de trouwelozen*   *Gr.apistos   

stellen.

47.Maar de heerdienaar* die    *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

volkènt de wil van zijn machtiger

en niet gereed gemaakt hebbend

of gemaakt hebbend naar zijn wil,

zal toegetakeld worden veel.

48.Maar hij die niet volkènt,

gemaakt hebbend (dingen) slagen

waardig zal toegetakeld worden

weinig. En voor alwie veel gegeven

werd, veel zal gezocht worden

van de kant van hem; en bij wie

veel werd bijgesteld, te over zal

gewenst worden.

   94

49.Vuur* ben ik komen werpen    *Gr.pur = Hebr/ AéSh

op het land, en wat wil ik indien 

het reeds aantast.

50.Maar ik heb eeb dompeling

gdompeld te worden* en hoe word   *Gr.baptizoo = Hebr. TháBàL

ik eraan gehouden tot wanneer 

het al-afgemaakt werd.

51.Dunkt jullie dat ik tot geschieden

gekomen ben om  vrede* te geven op   *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM

het land? Nee zeg ik jullie, maar

verdeeldheid. 

52.Want geschieden zullen vanaf nu

vijf in één-enkel* huis verdeeld, drie   *Gr.eis =Hebr. AèChàD

bij twee en twee bij drie verdeeld,

           LUC 12,13

omvamende bij stichtzoon en

stichtzoon bij omvamende, 

moederende bij dochter en dochter

bij moederende en schoonmoeder*   *Gr.penthera = Hebr. ChóMóWT

bij haar bruid* en bruid bij de    *Gr.numphè = Hebr. KàLLáH

schoonmoeder.[139]

   95

54.En hij zei ook aan de krioelmenigten:

wanneer jullie zien een wolk* opstijgend  *Gr.nephelè = Hebr. NgáNàN

bij de neerkomingsplek[140], zeggen jullie

regelrecht, dat er een regenbui komt,

en alzo geschiedt.

55.En wanneer een zuidenwind belucht,

zeggen jullie, dat er schroeidroogte*   *Gr.kausos = Hebr. ChoRèBh

zal geschieden, en die geschiedt.

56.Veinzers, de vertegenwendiging*   *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM

van het land en van de hemel

volkènnen jullie om gewicht te geven,

maar  hoezo geven jullie dit tij*     *Gr.kairos = Hebr. NgéT

geen gewicht?

57.En wat oordelen jullie niet vanuit

jullie zelf het rechtvaardige?

58.Want als je heenvaart samen met

jouw tegentwister* bij een     *Gr.antidikos = Hebr. RieJB

vooraangaande, geef op de neemweg*   *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

werkzaamheid om het te ondervangen

vandaan van de vooraangaande,

opdat hij niet jou heensleept

tot een oordelaar, en de oordelaar jou

overlevert aan de zaakgelastigde

jou werpt in het waarhoudhuis.

59.Ik zeg je, zeker niet kom jij uit

vandaar totdat jij  ook het laatste[141]

muntje hebt teruggegeven.

   96

13.1.En er kwamen sommigen te geschieden      k-47

in dat tij* booschappend hem omtrent   Gr.kairos = Hebr. NgéT

de Galileeërs van wie Pilatus het bloed*  *Gr.haima = Hebr.DáM(= roods)

mengde samen met hun slachtgaven*.   *Gr.thusia = Hebr.ZèBàCh

           LUC 13

2.En zich toebuigend sprak hij tot hen:

dunkt het jullie, dat deze Galileeërs

(als)verwaarders geschiedden boven 

alle Galileeërs, omdat zij deze (dingen)

geleden hebben?

3.Nee zeg ik jullie, maar indien jullie

niet van besef veranderen, zullen jullie

allen desgelijks teloor gaan*.    *Gr.apooleoo = Hebr. AáBhàD

4.Of die achttien op wie viel de toren*   *Gr.purgos=Hebr.MieG’DáL=grotert

in Siloam en hij vermoordde* hen,   *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

dunkt het jullie, dat zij (als) verplichten

geschiedden boven alle mensen die

huizen in Jeruzalem?

5.Nee, zeg ik jullie, maar indien jullie

niet van besef veranderen, zullen jullie

evenzo teloor gaan.

6.En hij zei deze voorstelling*: een   *Gr.sukea = Hebr. TeAáNáH 

vijgeboom* had iemand geplant in zijn 

gaarde*, en hij kwam zoekend 

vrucht* bij haar en niet vond hij (die).

7.En hij sprak tot de gaardebewerker:

zie drie jaaranderingen* waarin ik kom

zoekend vrucht bij deze vijgeboom

en niet vind ik (die).Stoot uit haar;

waartoe ook maakt zij het land

onwerkzaam?

8.Maar hij zich toebuigend zegt hem:

machtiger, verduw haar ook deze 

jaarandering, tot dat ik spit om haar 

heen en werp gier.

9.En och of zij zou maken vrucht

in het aanstaande, maar indien niet,

stoot haar uit.

    97

10.En hij geschiedde lerarende in       k-48

één-enkele van de synagogen op

sabbat.

11.En zie een vrouwmenselijke

hebbende een beluchting van 

onvastheid achttien jaaranderingen   

tezamen genegen* en bij krachte   *Gr.kuptoo = Hebr. QáDàD

om op te nijgen algeheel.

12.Ziende haar stemde Jezus toe 

en sprak tot haar: vrouwmenselijke

laat los jouw onvastheid 

13.en hij stelde op haar de handen

en dadelijk kwam jij juist omhoog*   *Gr.anorthoöo, niet in LXX

en gaf dunkzwaarte aan God.

14.Maar toe buigt zich de vooraan-

           LUC 13

gaande van de synagoge, gispend

dat Jezus op de sabbath verpleegde,

zei tot de krioelmenigte dat er zes

dagen geschieden waarop het nodig

is te werken; daarop gekomen worden

jullie verpleegd en niet op de sabbath.

15.Maar toe boog hij zich naar hem

en sprak: veinzers*, ieder van jullie     *Gr.hupokrites

maakt niet los zijn rund of ezel

vandaan van de ruif en wegvoerend

geeft hij te drinken?

16.En haar, geschiedend (als)dochter 

van Abraham, die knevelde*      *Gr.deoo = hebr. AáSàR

de lasteraar* zie tien en acht jaaranderingen,   *Gr.satanas=Hebr.SháTáN

was het niet noodzakelijk los te maken

bvandaan van deze kneveling op deze 

dag van sabbath?

17.En toen hij deze (dingen) zei, werden*   *Gr.aischanomai=Hebr.BuWSH

zij te schande die hem tegen stonden*,    *Gr.letterl.: tegen liggen

en al de krioelmenigte verheugde zich

bij alle dunkzwaarheden die geschieden

door hem.   

    98

18.Hij nu zei: waaraan gelijk geschiedt       k-49

het koningschap(-rijk)* van God en waarmee   *Gr.basileia=hebr.MàL’KuWT

zal ik het vergelijken?

19.Gelijk geschiedt het aan een pit van

een mosterdplant, welke een mens, (hem) 

genomen hebbend wierp in zijn schutse*    *Gr.kèpos=Hebr. GàN

en hij nam toe en geschiedde tot een houtboom*.  *Gr.dendron=Hebr.NgéTs

En de gevleugelden van de hemel huizen

neer in zijn takken.[142] 

20.En wederom sprak hij: waarmee zal ik 

vergelijken het koningschap(-rijk) van God?

21.Gelijk geschiedt het aan een zuurdesem*,   *Gr.zumos=Hebr.CháMéTs

welke een vrouw, genomen hebbend (die),

verschool in drie schepmaten* meel, todat   *Gr.saton = Hebr. SeAáH 

het ervan geheel doorzuurd werd.

    99

22.En hij ging doorheen de steden en

dorpen lerarende en de oversteek makende

naar Jeruzalem.

23.En iemand sprak tot hem: machtiger,      k-50

indien het weinigen (zijn) die bevrijd*    *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

worden? 

24.En hij sprak tot hen:

           LUC 13

Voert strijd om binnen te komen    zie Mt.7:13a.

door de nauwe poort, omdat velen,

zeg ik jullie, zullen zoeken   binnen

te komen en het niet zullen vermogen.

25.Van dan af dat tot opstanding

wordt gebracht* de huisheer en hij   *Gr.egeiroo(pass.)= Hebr.QuWM(hiph) 

toesluit* de deur en jullie vooraangaan   *Gr.apokleioo = Hebr. SáGàR

om buiten te staan en te bonzen*   *Gr,krouoo= Hebr. DáPhàQ

op de deur, zeggende: machtiger,

doe open voor ons en hij zich toebuigend

zal zeggen aan jullie: niet volkèn ik

jullie. Vanwaar geschieden jullie?

26,Dan zullen jullie vooraangaan om te

zeggen: wij hebben gegeten in jouw

vertegenwendiging* en wij hebben

gedronken en op onze pleinwijdten

heb jij geleraard.

27.En hij zal zeggen zeggende: niet

volkèn ik jullie; neemt afstand van mij

alle werkers van onrechtmatigheid[143]

28.Daar zal geschieden het geween* en   *Gr.klauthmos=Hebr.BáKáH

het geknars* der tanden, wanneer jullie  *Gr.bruchoo = Hebr. CháRàQ

zullen zien Abraham en Jakob en Izaäk 

en al de profeten in het koninkrijk van

God, maar jullie uitgeworpenen buiten.

29.En komen zullen er vandaan van het

opstijgvroege* en de neerkomings-   *Gr.anatoloi = Hebr.MieZ’RàCh

plek*[144] en vandaan van het     *Gr.dusmai=Hebr.BóWA

opbergnoorden* en het     *Gr.borras=Hebr. TsiePhóWN

woestijnzuiden* en zij zullen zich   *gr.noton=Hebr.NèGèBh

neervlijen in het koninkrijk van God.

30.En zie er geschieden lateren*    *Gr.eschatos + ehBr. AæChàR

die  zullen geschieden (als)eersten,

en er geschieden eersten, die

zullen geschieden (als)lateren.

   100

31.In die ure kwamen erbij sommige

pharizeeën zeggende: kom weg en 

ga heen hier vandaan, omdat Herodes

           LUC 13,14

jou wil vermoorden.

 32.En hij sprak tot hen: heengaande

spreek tot die vos: zie uit werp ik

demonen en genezingen maak ik

al-af vandaan en morgen, en op de

derde word ik al-af*.     *Gr.apoteleoo = Hebr. KáLáH

33.Intussen is het noodzakelijk dat

ik vandaan en morgen en de aanhoudende[145]

dag heenga, omdat het niet aannemelijk

is dat een profeet teloor gaat buiten

Jeruzalem.

34.Jeruzalem, Jeruzalem, dat vermoordt  zie Mt.23:37-39

de profeten en stenen werpt naar de

afgezondenen naar hem, hoevaak wilde

ik samenvoeren jouw borelingen* op de  *Gr.teknon = Hebr. JèLèD

manier waarop een gans het jongbroed

van haarzelf onder de vleugels*, en   *Gr.pterux = Hebr. KáNáPh

niet hebben jullie gewild.

35.Zie weggeduwd wordt aan jullie

jullie huis[146]Ik zeg jullie: zeker niet

zullen jullie zien mij tot zal komen,

wanneer jullie spreken: ingezegend

de komende in de naam van de

machtiger.[147]

    101

14.1.En het geschiedde bij het komen

van hem in het huis van iemand van

de vooraangaande pharizeeën op

sabbat om brood te eten en zij

geschiedden op hun hoede bij hem.

2.En zie een zeker menselijke aan       k-52

waterzucht lijdend geschiedde 

ten overstaan van hem.

3.En zich toebuigend sprak Jezus

tot de wetsuitlegkenners en de 

pharizeeën zeggend: is er bevoegdheid

op sabbat te verplegen of niet?

4.Maar zij zwegen* en hij, hem bij   *Gr.èsuchoo = Hebr. CháRàSh 

zich genomen hebbend, genas hem

en liet hem los.

5.En tot hen sprak hij: van iemand

           LUC 14

van jullie is een stichtzoon of

een rund in een bronput* gevallen   *Gr,phrear = Hebr. BAóWR

en niet zal hij regelrecht hem

eruit ophalen op de dag van de

sabbat? 

6.En niet vermochten zij ertegenin

toe te buigen op deze (dingen).

   102

7.En hij zei tot de samengeroepenen       k-53

een vore-stel*, bijhoudend hoe zij   *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL

de voorste aanvlijplekken uitkozen,

zeggend tot hen:

8.wanneer jij geroepen wordt door

iemand op het huwelijk(sfeest),

vlij je niet neer op de voorste aanvlijplek,

opdat niet een meer gewaardeerde van jou

geroepen was door hem,

9.en hij die jou en hem geroepen heeft

komende zal zeggen aan jou: geef aan

deze de opstaanplek, en dan ga jij

vooraan met schande* om de laatste   *Gr.aischunè=Hebr.BuWSh

opstaanplek* vast te houden.    *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

10.Maar wanneer jij geroepen wordt,

heen gegaan val neer op de laatste

opstaanplek, opdat wanneer hij komt

die jou geroepen heeft zal zeggen

tot jou: mede-gezel[148]*, treed naar voren

hogerop. Dan zal er geschieden voor jou

dunkzwaarte* voor de vertegenwendiging**  *Gr.doxa=Hebr.KóBhóWD; **Gr.

van allen die mede aanliggen met jou.    [enoopion=Hebr.LiePh’NéJ

11.Omdat ieder die zichzelf verhoogt[149]

vernederd[150] zal worden en wie zichzelf

vernedert verhoogd zal worden.

12.En hij zei ook tot die hem geroepen

had: wanneer jij maakt een middagmaal

of een broodmaaltijd bestem niet de

mede-gezellen van jou en ook niet 

de broederverwanten van jou en  niet

jouw mede geschiedrondeleden* en niet     *Gr.genos=Hebr.DóWR(geboorte-)ronde

           LUC 14

en niet rijke buurtbewoners*, opdat    *Gr.geneitos=Hebr.SháKáN

zij niet ook zelf terugroepen jou en er

herteruggave geschiedt voor jou.

13.Maar wanneer jij een ontvangst[151]

maakt, roep armen*, gebrekkigen,   *Gr.ptoochos = Hebr. DàL

hinkenden*, blinden.     *Gr.Choolos=Hebr.PieSàCh

14.En (als) een gelukgewenste* zal jij    *Gr.makarios = hebr. AèSh’RéJ

geschieden, omdat zij niet hebben

om hertererug te geven aan jou.

Want herterug gegeven wordt het aan

jou in de opstanding* van de    *Gr.anastasis = Hebr.QóWMáH

rechtvaardigen*.      *Gr.diakaios = Hebr. TsàDDieJQ

15.En iemand van de aanliggenden

die hoorde deze (dingen), sprak

tot hem: gelukgewenst wie eet brood*   *artos = Hebr.LèChèM

in het koninkrijk* van God.    *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

16.Maar hij sprak tot hem: een zeker

mens maakte een groot broodmaal

en hij riep velen en hij zond af zijn

heerdienaar op het uur van het

broodmaal om te spreken tot de 

geroepenen: komt omdat het reeds

gereed geschiedt.

18.En zij gingen vooraan per enkeling

allen zich ongewenst te achten. De eerste

sprak tot hem: een veld heb ik markt-gekocht

en ik heb dwang wegkomend om te zien die.

Ik vraag jou, houd mij voor ongewenst.

19.En een ander sprak: vijf jukken runderen*  *Gr.bous=Hebr.BoQèR

markt-kocht-ik en ik ga heen om gewicht

te geven aan hen; ik vraag jou, houd mij

voor ongewenst.

20.En een andere sprak: een vrouw huwde ik

en daardoor  heb ik de kracht om te komen.

21.En komend te geschieden boodschappte

de heerdienaar aan de machtiger deze

(dingen). Toen walgtoornend* sprak de   *Gr.orgizoo=Hebr. AáNàPh (=neus-

huisheer tot zijn heerdienaar, kom weg    [walgen.

ijlings naar de wijdten* en de stegen   *Gr.platos = hebr. RáChàBh

van de stad en voer de armen en de

gebrekkigen en de blinden en de hinkenden

binnen hier.

22.En de machtiger sprak, geschied is waartoe

jij aanzet en nog geschied er opstaanplaats.

           LUC 14

23.En de machtiger sprak tot zijn 

heerdienaar: kom weg naar de

neemwegen en de ommuringen*    *Gr.phragmos = Hebr. GèDèR

en dwing om binnen te komen,

opdat volgeladen wordt mijn huis.

24.Want ik zeg jullie, dat niemand

van de mannen die geroepen waren

zal smaken* van mijn broodmaal.

    103

25.Samen gaan met hem vele

krioelmenigten, en zich omkerende

sprak hij tot hen.

26.Indien iemand komt tot mij

en niet beweigert* zijn omvamende   *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA[152]

en moederende en vrouwmenselijke*   *Gr.gunaika = Hebr.AieSháH

en borelingen en broederverwanten

en zusterverwanten en ook nog

de lichaamziel* van zichzelf, heeft   *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

niet de kracht te geschieden (als)

leerling van mij.

27.Wie niet tilt zijn kruispaal en

komt achter mij aan, heeft niet de

kracht te geschieden (als) mijn

leerling.

28.Want wie uit jullie, willende

een toren* huisbouwen, maakt niet   *Gr.purgon=Hebr.MieG’DáL(‘grotert’) 

eerst, neergezeten, tot stemstenen

de spendering of hij heeft tot 

geschiktmaking?

29.Opdat niet ooit als hij stelt

een grondvesting en niet het vermogen

heeft al-af te maken* alles, de    *Gr.ekteleoo = Hebr. KáLáH

beschouwers vooraan zullen gaan hem

te bespelen,

30.zeggende dat deze mens vooraan ging

om te huisbouwen en niet het vermogen

heeft het al-af te maken,

31.Of welke koning heengaande om

met een andere koning zich mede op te

werpen tot broderij*, zal niet eerst   *Gr.polemos = Hebr. MieL’CháMáH

beraad voeren of hij de kracht heeft

om met tien duizenden tegemoet te

gaan hem die met twint duizenden

komt op hem af?

32.Indien niet, als hij nog van verre

geschiedt, een afvaardiging* gezonden   *Gr.persbeia = Hebr.TsieJR

           LUC 14,15

hebbend, vraagt hij de(dingen) tot vrede*.

33.Alzo nu al wie uit jullie die niet

afstand zal doen van alles wat hem

voorhanden is, heeft niet de kracht

te geschieden (als) leerling van mij.

34.Prachtig is nu het zout; maar indien

het zout dom zou worden, waarmee

zal het klaar gemaakt worden?

35.Noch op land noch op een gierhoop

geschiedt het goed ingesteld; naar

buiten werpen ze het. Hij die heeft

oren om te horen moet horen.

   104

15.1.En voor hem geschiedden

lijfnaderend* al-af de tolheffers en   *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàBh

de verwaarders* om hem te horen,   *Gr.hamartoolos=Hebr. ChæTháAH

2.en door murmureerden* en de Pharizeeën  *Gr.diagogguzoo=Hebr.LuWN

en de schriftkenners zeggende, dat 

hij genadig ontvangt verwaarders

en samen eet met hen.

3.Maar hij sprak tot hen dit vore-stel*   *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL k-56

zeggend: 

4.Een zeker mens uit jullie hebbende

honderd voorttrekdieren* en teloor

rakend uit hen een-één-enkele*,    *Gr.heis = hebr. AèCháD

laat niet achter de negen negentig in de

inbrengleegte* en gaat heen op het   *Gr.erèmos = Hebr. MieD’BáR 

teloorgeraakte af totdat hij het vindt?

5.En gevonden hebbend stelt hij het

op zijn schouders zich verheugend,

6. en gekomen tot zijn huis roept hij 

samen de medegezellen* en de    *Gr.philos = hebr. MéReàNg

buurtbewoners* zeggend tot hen:   *Gr.geitoon = Hebr. SháKháN

verheeugt jullie samen met mij,

omdat ik vond mijn voorttrekdier dat

verloren raakte.

7.Ik zeg jullie dat zo’n vreugde in de

hemel zal geschieden bij een één-enkele

verwaarder (anders)dan[153] bij negentig

en negen rechtvaardigen die geen

behoefte hebben aan verandering van 

besef*.       *Gr.metanoia(geen Hebr.aequivalent)

8.Of een zekere vrouw aan drachmen

hebbend tien, indien zij teloor raakt

           LUC 15

een één-enkele drachme, vat niet

een lamp en veegt het huis en zoekt

belanghebbend tot zij die vindt?

9.En gevonden hebbend roept zij

samen de metgezellinnen en de

buurtbewoonsters  zeggend: 

verheugt jullie samen met mij,

omdat ik gevonden heb de drachme

die teloorgeraakte.

10.Alzo, zeg ik jullie, geschiedt er

vreugde voor de vertegenwendiging

van de bodewerkers van God bij

één-enkele verwaarder die van besef

verandert.

    105

11.En hij sprak: een zeker mens heeft       k-57

twee stichtzonen.

12.De jongere van hen sprak tot de 

omvamende: omvamende geef aan mij

het toe te werpen deel van wat er is

en hij pakte uit voor hen het bestaan*.    *Gr.bios

13.En na niet vele dagen samenvoerend

alles ging de jongere stichtzoon van

(familie)huis naar een streek ver weg

en daar gooide hij te grabbel wat van

hem was levend reddeloos.

14.Maar toen alles verspendeerd had,

geschiedde een vermogen vergende 

honger* in die streek en hij ging vooraan  *Gr.limos(=peina)=Hebr. RáNgàBh

om achterop te raken.        

15.En heengaande kleefde hij aan* bij   *Gr.kollaoo=Hebr.DáBhàQ

een-één-enkel van de stedelingen van die

streek en die stuurde hem naar zijn

velden om te herderen* varkens.    *Gr.boskoo=Hebr.RáNgáH[154]

16.En hij begeerde* vol te laden** zijn   *Gr.epithumeoo=Hebr.CháMàD; *Gr.

buik* van de hoornschillen[155] waarvan   [gemizoo=Hebr.TháNgàN]; *Gr. koilia 

aten de varkens, en niemand heeft (ze)    [=Hebr.BèThèN

gegeven aan hem.

17.Tot zichzelf gekomen beweert hij:

alle verloonden* van de mij omvamende  *Gr.misthos =,hebr. ShèQèR

hebben te over aan broden, maar ik

ga hier aan honget teloor(.    *Gr.apollumi=Hebr.AáBàD

18.Opgestaan ga ik heen naar de mij

omvamende en ik zal zeggen tot hem:

omvamende, ik verwaardde naar de hemel

           LUC 15

en voor jouw vertegenwendiging,

19.en niet meer geschied ik waardig 

geroepen te worden (als) stichtzoon

van jou, maak mij als een één-enkele

van de verloonden van jou.

20.En opgestaan kwam hij tot de hem

omvamende. En toen hij zich nog ver

hield, zag hem de omvamenden van hem

en werd moederschoot bewogen* en   *Gr.splangnizoo=Hebr.RáChàM

snellopend viel hij toe op zijn hals en

kuste* hem.

21.Maar zijn stichtzoon sprak tot hem:

omvamende, ik heb verwaard naar de

heme en voor jouw vertegenwendiging,

niet meer geschied ik waardig om 

geroepen te worden (als)stichtzoon 

van jou.

22.Maar de omvamende sprak tot zijn

heerdienaren: ijlings brengt uit de 

eerste mantel* en bekleedt hem en geeft  *Gr.stola = Hebr.ShàL’MáH

een vingerring* aan zijn hand en    *Gr.daktulion=Hebr.TheBàNgàT

schoenen aan de voeten

23. en draagt aan het gemeste stierkalf*  *Gr.moschos=Hebr.NgèNgèL

slacht het en laten wij etende vrolijk

zijn,

24.omdat deze mijn stichtzoon geschiedde

lijfdood* en opleefde, geschiedde (als)

een tekoorgeraakte en hij werd gevonden.

En zij gingen vooraan om vrolijk te zijn.

25.En de oudere stichtzoon geschiedde

op het veld en toen hij komende lijfnaderde

het huis, hoorde hij samenstemming* en  *Gr.sumphonia

koordans*.       *Gr.choros=Hebr,MáChóWL 

26.En erbij geroepen hebbend een één-enkele

van de knechten* deed hijnavraag*: waarom

deze (dingen) geschieden.

27.En hij sprak tot hem, omdat de broeder-

verwant van jou gekomen is en de omvamende

van jou slachtte het gemeste kalf, omdat

hij hem in orde zijnde teruggenomen heeft.

28.Maar hij werd walgtoornend* en niet

wilde binnenkomen. Maar de omvamende

van hem, buiten gekomen, riep hem toe.

29.Maar hij zich toebuigend sprak tot de

omvamende: zie zovele jaren* heerdien ik

jou en nooit kwam ik jouw gebod* 

oversteken* en aan mij heb jij nooit 

gegeven een bokje om samen met mijn

metgezellen* vrolijk te zijn.

           LUC 15

30.Maar toen die stichtzoon van jou

die opeet jouw bestaan* samen met   *Gr.bios

hoeren kwam,  heb jij voor hem

geslacht het gemeste kalf.

31.Maar hij sprak tot hem: boreling*,   *Gr.teknon = Hebr. JèLèD

jij geschiedt altijd samen met mij,

en al het mijne geschiedt (als) het

jouwe.

32.Het is noodzakelijk om vrolijk te

worden en je te verheugen*, omdat   *Gr.chairoo = Hebr. SháMàCh

die broederverwant van jou lijfdood*   *Gr.nekros

geschiedde en opleefde, en teloor

geraakt ook werd gevonden.

   106

16.1.En hij zei ook tegen zijn leerlingen:      k-58

een zeker mens geschiedde (als)een

rijke, die had een huiswetsteller*, en deze  *Gr.oikonomos

werd gelasterd*, omdat hij uiteengooide  *Gr.diaballo=Hebr.SháThàN

het voorhandene van hem.

2.En hem bestemd hebbend sprak hij 

tot hem: waarom hoor ik dit omtrent jou?

Geef terug het inbrengwoord* van jouw  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

huiswetstelling*, want niet heb jij nog   *Gr.oikonomia

kracht om huiswetsteller te zijn.

3.En de huiswetsteller sprak tot zichzelf:

wat moet ik maken, omdat de machtiger

mijns afpakt de huiswetstelling van mij?

spitten vermnag ik niet, met bedelwensen*  *Gr.epaiteoo=Hebr.SháAàL

word ik te schande*.     *Gr.aischanomai=Hebr.BuWSH

4.ik volkèn wat ik moet maken, opdat

wanneer ik naast mijn huiswetgeveing 

moet staan, zij mij zullen ontvangen

in hun huizen.

5.En bij zich geroepen hebbend één ieder

van de behoefteplichtigen van de machtiger

zijns, zei hij tot de eerste: hoeveel 

ben jij verplicht aan de machtiger mijns?

6.En hij sprak: honderd metreten*    *Gr.batos=Hebr.BàT

olijfolie* . Maar hij sprak tot hem:   *Gr.elaion=Hebr.ShèMèN

neem in ontvangst jouw schriifspullen*   *Gr.grammata

 en ijlings* neergezeten schrijf vijftig.   *Gr.tacheoos+Hebr.MáHóWR

7.vervolgens sprak hij tot een ander:

en jij, hoeveel ben jij verplicht?

En hij sprak: honderd ringpotten*   *Gr.koros=Hebr.KoR 

tarwe*; zegt hij hem: neem in ontvangst  *Gr.sitos=Hebr.BàR(=gezuiverds:

jouw schrijfspullen en schrijf tachtig.      [tarwe.

8.en de machtiger prees de huiswetsteller

van de onrechtmatigheid omdat hij

 

           LUC 16

achtbaar deed[156]; omdat de

stichtzonen van deze wereldtijd*   *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM

achtbaarder boven de stichtzonen

van het licht*  in hun geschiedronde**   *Gr.phoos+Hebr.AóWR; **Gr.genea=

geschieden.          [Hebr.DóWR

9.En ik zeg jullie: maakt voor jezelf

metgezellen* uit de mammon[157] van   *Gr.philos=Hebr.RéàNg 

de onrechtmatigheid, opdat wanneer

het opraakt zij jullie ontavngen

in de wereldtijdige tenten*.    *Gr.skènè=Hebr.AóHèL

10.Wie vertrouwd* is in het minste,   *Gr.pistos=Hebr.AæMNóWN

geschiedt ook vertrouwd in veel,

en wie in het minste onrechtmatig is,

geschiedt ook in veel onrechtmatig.

11.Indien jullie met de onrechtmatige

mammon niet vertrouwd geschieden,

wie zal het waarachtige jullie 

toevertrouwen?

12.En indien jullie met andersmans

(zaken) niet vertrouwd geschieden,

wie zal het onze geven aan jullie?

13.Geen huishulp heeft de kracht

twee machtigers te heerdienen*:   *Grdouleuoo=Hebr.NgóBhàD

of hij zal de ene beweigeren* en de   *Gr,miseoo=Hebr.SsáNéA

andere beminnen*, of hij zal de ene   *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàBh

aanhouden en de andere 

veronachtzamen; niet hebben jullie

de kracht God te heerdienen en de

mammon.

14.Maar al deze (dingen) hoorden

de pharizeeën die (als) liefhebbers

van zilvergeld* voorhanden zijn    *Gr.argurion=Hebr.KèSèPh

en zij bauwden* hem na.     *Gr.ekmuktèrizoo=Hebr.LáNgàG

15.En hij sprak tot hen: jullie geschieden

(als)wie zichzelf rechtvaardigen voor

de vertegenwendiging* van de mensen,   *Gr.prosopoion=Hebr.LePáNieM

maar God volkènt jullie harten, omdat

het in mensen hoge een gruwel* (is)   *Grbdelugma=Hebr.TóNgéBháH

voor de vertegenwendiging van God.

   108

16.De wetsuitleg* en de profeten   *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH; zie Mt.11:

(zijn) tot aan Johannes; vandaan van toen     [vs 11,12

wordt het koningschap(-rijk) van God

als goednieuws geboodschapt* en elk   *Gr.euangngelizomai=Hebr.BáShàR

is daar naar toe krachtdadig.

           LUC 16

17.Maar arbeidsmakkelijker  geschiedt   zie Mt.5:18

het komen oversteken* van de hemel en  *Gr.parerchomai=Hebr.NgóBàR

het land dan het vallen van een één-enkel

accentstreepje van de wetsuitleg.

18.Elk die losmaakt zijn vrouw en huwt   zie Mt.5:32 em 19:9

een andere, pleegt echtbreuk*; en wie   *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh

de losgemaakte vandaan van een man

huwt pleegt echtbreuk.

    100

19.En een zeker mens geschiedde rijk*   *Gr.plousios=Hebr.NgáShieJR k-59

en hij was gekleed in rood-blauw* en in  *Gr.porphuron=Hebr,AàR’GáMàN

batist* vreugde hebbend dagelijks stralend.  *Gr.bussos=Hebr.ShéSh

20.Maar een arme* iemand met de naam  *Gr.ptoochos=Hebr.DàL

Lazarus had zich geworpen bij zijn poort

onder de zweren*,      *Gr.elkos=Hebr.SháChieJN

21.en begerend verzadigd te worden* vandaan *Gr.chortazoo=Hebr.SháBhàNg

van het gevallene  vandaan van de tafel

van de rijke. Maar ook de honden, die komen,

likten* zijn zweren.      *Gr.epileichoo=Hebr.LáChàK

22.Maar het geschiedde, dat stierf de arme

en dat hij weggedragen werd door de

werkboden naar de dijenschoot* van Abraham. *Gr.kolpos=Hebr.ChéJQ

Maar ook stierf de rijke en werd begraven*.

23.En in de oergroeve* hoog heen dragend  *Gr.haidès=Hebr.SheAóWL

de ogen* van hem, voorhanden zijnde in  *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJieN

folteringen, ziet hij Abrahjam vandaan van ver

en Lazarus in zijn dijenschoot.

24.En hij aanstemmend  sprak: omvamende

Abraham, heb moederschoot* voor mij en  *Gr.eleoo=Hebr.RáChàM

stuur Lazarus opdat hij dompele* de top  *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL

van zijn vinger in water en koud make*   *Gr.psuch(r)os=Hebrt.QóWR

mijn tong, omdat ik smart heb in deze 

steekvlam*.       *Gr.phlox=Hebr.LáHàB

25.Maar Abraham sprak:  boreling*, wees  *Gr.teknon+Hebr.JèLèD

indachtig* dat jij afgenomen hebt de   *Gr.mimnèiskoo=Hebr.ZáKhàR[158]

goede (dingen) in jouw leven en Lazarus

evenzo de kwade (dingen); nu wordt hij

hier toegeroepen, maar jij hebt smart.

26.En bij al deze (dingen) tussen ons en

jullie steunt een kloof groot, opdat zij

die willen doortreden van hier tot jullie

niet de kracht hebben, en zij niet vandaar

tot ons doorsteken.

27.Maar hjij sprak: ik vraag jou nu,

omvamende,  dat jij stuurt hem naar het

           LUC 16

huis van mijn omvamende: ik heb immers

vijf broederverwanten,

28.opdat betuigd wordt aan hen, opdat 

ook zij niet komen naar deze opstaanplaats*  *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

van smart. 

29.Maar Aabraham zegt: zij hebben Mozes

en de profeten: zij moeten hen horen.

30.Maar hij sprak: nee, omvamende

Abraham, maar indien iemand vandaan van

de lijfdoden* heen gaat tot hen, zullen   *Gr.nekros

zij van besef veranderen.

31.Maar hij sprak tot hem: indien zij naar

Mozes en de profeten niet horen, zullen ook

niet indien iemand uit de lijfdoden opstaat,

niet overtuigd worden.

    110

17.1.En hij sprak tot zijn leerlingen: er  zie Mt.18:6,7; Mc.9:42

geschiedt onaanmelijks dat er geen 

struikelblokken* komen, maar wee door wie  *Gr.skandalon=Hebr.MàK’ShóWL

zij komen.

2.Kostendekkend voor hem indien een 

molensteen omligt om zijn hals* en hij   *Gr.trachèlus=Hebr.TsoWàAR

weggeworpen* wordt in de zee,meer dan  *Gr.erriptoo=Hebr.SháLàK

dat hij doet struikelen één-enkele* van   *Gr.heis=Hebr.AèChàD

deze kleinen; houdt jezelf in.

3.Indien jouw broederverwant verwaardt*,  zie Mt.18:15,21,22

waardeer hem om en indien hij van besef

verandert, verduw hem.

4.En indien hij zeven keer s’daags 

verwaardt tegen jou en zeven keer terugkeert

naar jou zeggend: ik verander van besef,

zul jij hem verduwen.

    111

5.En de afgezondenen spraken tot de 

machtiger:

6.Stel meer bij ons vertrouwen. En de 

machtiger sprak: Indien jullie hebben   zie Mt.17:20; 21:21

vertrouwen als een pit van de mosterdplant,

zouden jullie zeggen tot deze vijgeboom*  *Gr.sukamenos=Hebr.TæAáNáH

word ontworteld en word geplant in de zee,

en hij gaf gehoor aan jullie.

7.En wie uit jullie die een heerdienaar

ploegend of weidend* die binnenkomt uit  *Gr.poimainoo=Hebr.RáNgáH

de akker, zal zeggen aan hem: regelrecht

langs komend val neer, 

8.maar zal hij niet zeggen aan hem: maak 

gereed wat ik brood zal eten en je omgord

hebbend bedien* mij totdat ik eet en   *Gr.diakoneoo=Hebr.SháRàTh

drink, en na deze (dingen) zul jij eten en

           LUC 16

en drinken?

9.Niet heeft hij goede gunst* voor de   *Gr.charis=Hebr.ChèSèD

heerdienaar (toch), omdat hij maakte wat 

doorgezet moet worden?

10.Zo ook jullie, waneer jullie maken

ales wat  doorgezet moet worden door

jullie, zegt  dit: (als)behoefteloze

heerdienaren geschieden wij, wat

wij verplicht zij te maken hebben wij

gemaakt.

    112

11.En het geschiedde bij het heengaan       k-60

naar Jeruzalem, en hij ging vooraan

door het midden van Samaria en van

Galilea.

12.En toen hij binnenkwam in een zeker

dorp, gingen (hem) tegemoet tien 

melaatse* mannen, die waren gaan staan  *Gr.lepros=Hebr.TsáRàNg

van verre en zij droegen hoog heen*   *Gr.aireoo=Hebr.NáSsáA 

de stem* zeggende:      *Gr.phoonè=Hebr.QoL

13.Jezus, verstandvolle, heb moederschoot*  *Gr.eleoo=(eestal)Hebr.RáChàM

voor ons.

14.En ziende sprak hij tot hen: heengaande

toont julliezelf aan de priesters*; en het  *Gr.hiereus=Hebr.KoHèN

geschiedde bij het heenvaren werden zij

gereinigd*.       *Gr.katherizoo=Hebr.TháHàR

15.Maar één-enkele* uit hen, ziende dat  *Gr.heis=Hebr.AèCháD

hij genezen was, keerde weerom met een

stem groot dunkzwaarte gevend* aan God  *Gr.doxazoo=Hebr.KáBéD

16.en hij viel op zijn vertegenwendiging* aan  *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

zijn voeten, dankzegenend* hem. En hij  *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK

geschiedde (als)Samaritaan.

17.En Jezus zich toebuigend sprak:

werden er niet tien gereinigd? Maar waar
(zijn) de negen?

18.Niet werden zij bevonden weerom kerende

om te geven dunkzwaarte aan God tenzij

deze van een andere geschiedronde*?

19.En hij sprak tot hem: sta op* ga heen**;

jouw vertrouwen heeft je bevrijd*.

    119

20.En ondervraagd door de pharizeeën,

wanneer komt het koninkrijk(-schap) van God,

boog hij zich toe naar hen en sprak:

niet komt het koninkrijk(-schap) van God

met voorhoedetekens;

21.en niet zullen zij zeggen: kijk hier of daar;

want zie het ko inkrijk(-schap) van God

geschiedt binnenin jullie.

           LUC 17

22.En hij sprak tot de leerlingen: 

er zullen komen dagen wanneer jullie

begeren één-enkele van de dagen van

de stichtzoon van de menselijke te zien

enniet zullen jullie (die) zien.

23.En zeggen zullen zij tot jullie: kijk

daar, kijk hier; niet moeten jullie

afkomen en navolgen.

24.Want zoals de bliksem* bliksemend   *Gr.atrapè+Hebr.BáRàQ

 vanuit het (ene) onder de hemel naar

het (andere) onder de hemel toorstraalt,

zo zal geschieden de stichtzoon van de

menselijke op zijn dag.

25.Maar eerst is het noodzakelijk dat   zie Lc.9:22

hij vele (dingen) lijdt en hem alle gewicht

wordt ontnomen vandaan-van deze

geschiedronde*.      *Gr.genos+Hebr.DóWR

26.En zoals het geschiedde in de dagen   zie Gen.7:17-23

van Noach, zo zal het ook geschieden in de

dagen van de stichtzoon van de menselijke:

zij aten en zij dronken, zij huwden en 

werden gehuwd, 

27.tot de dag waarop binnenkwam Noach 

in de kist*[159] en kwam     *Gr.kibootos=(hier) Hebr.ThéBáH

de overgolving*[160] en teloor deed gaan allen.  *Gr.kataklusmos=Hebr.MáBuWL=vloed

28.Evenzo zoals het geschiedde in de   zie Gen.19:15, 24-25.

dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij

vermarkten, zij kochten, zij plantten, zij

huisstichten*.      *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH

29.Maar op de dag waarop wegkwam Lot

vandaan van Sodom, regende het vuur

en zwavel vandaan van de hemel[161] en

deed teloor gaan allen.

30.Volgens deze zelfde (dingen) zal het

geschieden op de dag waarop de stichtzoon

van de menselijke wordt onthuld*.   *Gr.apokaluptoo=Hebr.GáLáH[162]

31.Op die dag zal iemand geschieden op het

dak* en zijn gereistukken** in zijn huis:   *Gr.dooma=Hebr.GàG; **Gr.skeuos=

niet moet hij omlaag treden om te pakken     [Hebr.KeLieJ

die, en iemand op de akker moet evenzo

niet terugkeren naar de laat-achtere (dingen).

32.Weest indachtig* de vrouw van Lot.   *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR[163]

           LUC 17,18

33.Indien iemand zou zoeken om 

zijn lichaamziel* aan te maken, hij   *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh

doet haar teloor gaan en wie zou

teloor doen gaan (haar), zal haar

ten leven doen geschieden*.    *Gr.zooögoneo=Hebr.CháJáH(Hiph.)

34.Ik zeg jullie: in die nacht zullen

er twee geschieden op één-enkel

vlijbed, de één-enkele  zal

aangenomen worden en de andere

zal worden afgelegd.

35.Er zullen twee(vrouwen) geschieden 

die malen op dezelfde (plek), de

één-enkele zal worden aangenomen,

de andere zal worden afgelegd.

37.[164] En zich toebuigend zeggen  zij

tot hem: waar machtiger? Maar hij

sprak: waar het zielelichaam* is,    *Gr.sooma

zullen de adelaars* samengevoerd   *Gr.aetos=Hebr.NèShèR

worden.

   114

18.1.En hij zei een toespeling* tot hen   *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL k-61

over het noodzakelijk zijn van het altijd 

bidden en het niet te kwaad krijgen,

zeggende:

2.Een beoordelaar[165]  geschiedde in

een zekere stad, die voor God geen

ontzag heeft* en zich naar een mens   *Gr.phobeoo=Hebr. JáRéA

niet omdraaide.

3.En er geschiedde een weduwe in 

die stad en zij kwam tot hem zeggende:

zet’t recht voor mij bij de tegen mij

op zijn recht staande[166].

4.En niet wilde hij voor een tijd*, maar   *Gr.chronos

na deze (dingen) sprak hij bij zichzelf:

Ook al heb ik voor God geen ontzag en

draai ik mij niet om naar een mens,

doordat deze  weduwe mij moeite   *Gr.kops parechoo=Hebr.NgáMáL

           LUC 18

voorhoudt, zal ik ’t rechtzetten

voor haar, opdat niet tot slot*

zij gekomen mij aanvat.

6.En de machtiger sprak: hoort wat 

de beoordelaar van onrechtnatigheid

zegt:

7.En zou God zeker niet maken

de rechtzetting van zijn uitgekozenen, 

die krijten voor hem dagen en nachten

en grootmoedig zijn bij hen?

8.Ik zeg jullie dat hij de rechtzetting

zal maken van hen  in allerijl.

Intussen zal de stichtzoon van de       

menselijke komende dus vinden

het vertrouwen op het land?[167] 

   115

9.En hij sprak tot sommigen, die ervan      k-62

overtuigd waren dat zij (als)

rechtvaardigen* geschiedden en die   *Gr.dikaios=Hebr.TsàDDieQ 

de overigen minachten*, deze    *Gr.exoutheneoo=Hebr.BáZàN 

toespeling.

10.Twee mensen traden omhoog naar

de tempel om te bidden, de ene

een pharizeeër en de ander een 

tolheffer.

11.De pharizeeër staande bad deze

(dingen) bij zichzelf: God, ik dankzegen*  *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK

jou, dat ik niet geschiedt zoals de

overigen van de mensen, wegroppers,

onrechtmatig handelden, echtbrekers,

of ook als deze tolheffer: 

12.ik vast* tweemaalper sabbatsweek,    *Gr.nèsteuoo=Hebr.TsuWM

ik vertien alles voorzoveel als ik verwerf*.  *Gr.ktamai=Hebr.QáNáH

13.Maar de tolheffer van verre staande

wilde niet zelfs de ogen hoog heen dragen

naar de hemel, maar gaf slaag zijn borst

zeggend: God, betegen* voor mij, de    *Gr.hilaskoo=Hebr/KáPhàR

verwaarder*.       *Gr.hamartolos=Hebr.ChæTháAóWN

14.Ik zeg jullie: hij trad omlaag

gerechtvaardigd naar zijn huis langs gene

af.Omdat alwie zich zelf omhoog brengt  *zie Lc.14:11; Mat.23:12

zal  vernederd worden, maar wie zichzelf

vernedert zal omhoog gebracht worden.

   116

15.En aan dragen zij ook de de kindjes   zie:Mt.19:13-15; Mc.10:13-16

           LUC 18

opdat hij ze zou betasten*.    *Gr.haptoo=Hebr.NáGàNg

Maar de leerlingen dit ziende 

omwaardeerden hen.

16.Maar Jezus riep deze (kindjes) 

erbij zeggende: duwt weg de kinderen

om te komen tot mij en verhindert

ze niet; want van zodanigen geschiedt

het koningschap(-rijk) van God.

17.Op trouwe zeg ik jullie, wie niet

ontvangt het koninkrijk(-schap) van

God als een kind, komt zeker niet aan

daarin.

    117

18.En hem bevroeg een zeker vooraangaande  *Gr.archoon   k-68

zeggende: goede leraar, wat makend zal

ik wettig aandeel[168] hebben aan leven

wereldlang*?       *Gr.aioonion=Hebr.NgóWLáM

19.En tot hem sprak Jezus: waarom zeg jij

goed? Niemand geschiedt (als) een goede*  *Gr.agathos=Hebr.ThóWBh

tenzij één-enkele* God.     *Gr.heis=Hebr.AèCháD

20.De geboden* volkèn jij:     *Gr.entolè=Hebr.MieTs’WáH

niet zul jij echtbreken*,      *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh

niet zul jij  doden*,      *Gr.phoneuoo=Hebr.RáTsàCh

niet zul jij stelen*,     *Gr.kleptoo=Hebr.GáNàPh

niet zul jij leugen getuigen*,    *Gr.pseudomarturein= Hebr.NgéD

waardeer jou omvamende        [ShèQèR

en moederende[169].

21.Maar hij sprak: al deze (dingen)

heb ik waar gehouden* vanaf    *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR 

jongeling.

22.En Jezus, dit horende, sprak

tot hem: nog één-enkel(ding) laat jij

achterwege: verkoop alles zoveel je hebt

en geeft het door aan armen*, en je   *Gr.ptoochos=(hier)Hebr.DàL

zult hebben een voorraad* in de     *Gr.thesauros=Hebr. AáTsáR

hemelen*, en hier gekomen volg mij.   *Gr.ouranoi=Hebr.SháMáJieM

23.Maar hij dit horende werd vol pijn,

want hij geschiedde (als) een machtig*   *Gr.sphodra=Hebr.MeAóWD

rijke.

24.En hem ziende sprak Jezus: hoe

moeilijk gaan die hebben bruikbaarheden

in het koninkrijk van God binnen.

25.Want arbeidsgemakkelijker geschiedt

           LUC 18

het dat een kameel door het boorgat

van een werpspiespunt[170] heen komt

dan dat een rijke in het koninkrijk

van God binnenkomt.

26.Maar die toehoorden spraken:

wie is krachtig om bevrijd te worden?

27.En hij sprak: het niet krachtige

van de kant van de mensen (is) het krachtige

van de kant van God.

28.En Petrus sprak: zie wij, die weggeduwd

hebben het eigene, zijn jou gevolgd.

29.En hij sprak tot hen: op trouwe ik zeg

jullie, dat er niemand geschiedt, die

weggeduwd heeft huis of vrouw of 

zuster/broederverwant of ouders of

borelingen  vanwege het koninkrijk(-schap)

van God, 

30.die niet zeker aanneemt veel meer 

in dit tij* en in de wereldtijd** die komt leven

wereldlang.

    118

31.En aangenomen hebbend de twaalf   Zie Mt.20:17-19; Mc.10:32-34

sprak hij tegen hen: Zie wij treden omhoog

naar Jeruzalem en al-af zal worden*   *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH

al wat geschreven is door de profeten

voor de stichtzoon van de menselijke.

32.Want hij zal overgeleverd worden aan 

de naties* en met hem zal gespeeld worden  *Gr.empaizoo

en hij zal gebrutaliseerd worden en 

bespuugd* worden       *Gr.ptuoo=Hebr.RáQàQ

33.en zij, hem gegeseld  

zullen hem vermoorden*,     *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG

en op de derde dag zal hij opstaan*.   *Gr.anhistèmi=Hebr.QuWM

34.En zij waren in deze (dingen)

niet onderwezen* en deze woordinbreng**  *Gr.sunièmi=Hebr.SháKàL; **Gr.rèma

geschiedde  verhuld voor hen en niet     [=Hebr.DáBháR

volkènden zij het gezegde.

    119    zie Mt.20:29-34; Mc.10:46-52

35.En het geschiedde toen hij lijfna kwam*  *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàBh k-64

aan Jericho – een zekere blinde* zat neer  *Gr.tuphlos=Hebr.NgieWéR

langs de weg, (iets)wensend.

36.En toen hij hoorde dat een krioelmenigte

doorkwam, deed hij navraag waarom  dit

geschiedde.

           LUC 18,19

37.En zij legden vóór* aan hem, dat   *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD

Jezus de Nazoreeër doorkomt.

38.En hij gaf een kreet zeggende:

Jezus stichtzoon van David, wees

barmhartig* voor mij.     *Gr.elèson > eleïson[171]

39.En die voortvoeren omwaardeerden[172]

hem, opdat hij zweeg*. Maar hij veel   *Gr.sigaoo=Hebr.CháRàSh

meer schreeuwde* hij: stichtzoon van

David, wees barmhartig voor mij.

40.En Jezus, staande gebleven*, beval   *Gr.histèmi=Hebr.NgáMàD

hem toe te voeren naar hem.

41.En toen hij lijfna gekomen was,

vroeg hij hem: wat wil jij (dat) ik zal 

maken voor jou? En hij sprak: machtiger,

dat ik weer zal kijken*.     *Gr.(ana-)blepoo=Hebr.NáBhàTh

42.En Jezus sprak tot hem: kijk weer;

jouw vertrouwen heeft je bevrijd*.   *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

43.En dadelijk keek hij weer en hij 

volgde hem dunkzwaarte gevend* aan God.  *Gr.doxazoo=Hebr.KáBhàD

En het genotenvolk* (dit) ziende heeft   *Gr.laos=Hebr.NgàM

lofprijzing gegeven aan God.

    120

19.1.En binnen gekomen, kwam hij        k-64

door Jericho.

2.En zie een man, die geroepen wordt

met de naam Zakchaeüs, en hij geschiedde

(als) voraangaans tolheffer, en hij (was) rijk*.  *Gr.plousios=Hebr.AáShéR

3.En hij zocht Jezus te zien (als) wie hij

geschiedt en niet had hij de kracht

vanwege de krioelmenigte, omdat hij 

in hoedanigheid (als) een kleine

geschiedde.

4.En vooruit lopend naar voren, trad hij

omhoog op een vijgeboom, opdat hij hem

zou zien, omdat hij die aanstaande was

langs te komen.

5.En toen hij kwam bij de opstaanplaats*  *Gr,topos=Hebr.MáQóWM

sprak Jezus, omhoog kijkend, tot hem:

Zakchaeüs, je beijlend treed omlaag;

           LUC 19

want vandaag is het noodzakelijk dat

Ik in jouw huis verblijf.

6.En zich beijlend trad hij omlaag en 

hij ontving hem zich verheugend*.   *Gr.chairoo=Hebr.SháMàCh

7.En allen (dit)ziende murmureerden door*  *Gr.(dia-)goguzoo=Hebr.LuWN 

zeggende, dat hij bij een verwaardend*  *Gr.hamartolos=Hebr.ChæThAóWN

man is binnengekomen om zich te ontlossen[173].

8.Maar Zakchaeüs, staande blijvend, sprak

tot de machtiger: zie de helft van het mij

voorhandene, machtiger, geef ik aan de armen*, *Gr.ptoocos=Hebr.DàL

en indien ik van iemand iets uitgeschud heb[174],

geef ik het terug viervoudig.

9.En tot hem sprak Jezus (dit): vandaag

geschiedde bevrijding* aan dit huis,   *Gr.sootèri=Hebr.TeShuWàNg

aangezien ook deze (als)stichtzoon van

Abraham [geschiedt].

10.Gekomen is immers de stichtzoon van  zie: Mat.18:11 en I Tim.1:15

de menselijke om te zoeken en te bevrijden

het teloorgaande.

    121

11.Toen zij deze (dingen) hoorden, sprak  zie Mt.25:14-30

Jezus, zich voor hen stellend, een toespeling*, *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL

omdat hij lijfna* Jeruzalem geschiedt en het  *Gr.engngus=Hebr.QeRuWB

hen dunkt, dat dadelijk aanstaande is het

koninkrijk(-schap) van God om te voorschijn te

komen.

12.Hij nu sprak: een zeker mens goed van 

geschiedronde ging heen naar een verre streek

om aan te nemen voor zich koningschap(-rijk)

en om terug te keren.

13.En geroepen hebbend tien heerdienaren*  *Gr.doulos=Hebr.NgèBhèD

van zichzelf heeft hij gegeven tien ponden*,  *Gr.mna (mina)=Hebr.MáNèH

en sprak tot hen: doet zaken daden* waarbij  *Gr.pragmateuoo 

ik kom.

14.Maar zijn stedelingen beweigerden* hem  *Gr.miseoo=Hebr.SsáNéA

en zonden af een groep ouden achter hem aan

zeggende: niet willen wij dat deze koningt

bij ons.

15.En het geschiedde toen hij weerom kwam,

aangenomen hebbend het koningschap(-rijk)

en hij sprak, dat voor hem bestemd werden

die heerdienaren aanwie hij het zilver(geld)

gegeven had, opdat hij zou volkènnen hoe

iemand zaken had gedaan.

16.En tot hem kwam de eerste te geschieden,

           LUC 19

zeggende: machtiger, het één-enkele

pond van jou heeft tien ponden erbij

gewerkt.

17.En hij sprak tot hem: wel dan, goede

heerdienaar, omdat je in het minste

getrouw geschiedde, geschied (als)

bevoegdheid* hebbend over  tien steden.  *Gr.exousia

18.En(toen)kwam de tweede zeggend:

het één-enkele pond van jou maakte

vijf ponden.

19.En hij sprak ook tot deze: geschied

ook jij over vijf steden.

20.En de andere kwam zeggend: zie

het pond van jou, dat ik (bij me)heb

weggelegd in een uitzweetdoek.

21.Want ik heb ontzag* voor jou, omdat  *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA

jij geschiedt (als) streng mens, die

pakt wat jij niet hebt gesteld, en knot*   *Gr.therizoo=Hebr.QáTsàR

wat jij niet te kiems hebt gelegd*.   *Gr.speiroo=Hebr.ZáRàNg

22.Hij zegt hem: uit jouw mond oordeel 

ik jou, slechte heerdienaar, volkènde jij

dat ik (als)een slecht mens geschied,

pakkend wat ik niet gesteld heb en knottend

wat ik niet te kiem heb gelegd?

23. En waarom heb jij niet gegeven het

zilbver(geld) van mij op de tafel*[175]?   *Gr,trapeza=Hebr.SDuWLCháN

En ik, teruggekomen, had met een 

baringssom[176] daarmee zaken gedaan.

24.En tot de erbij staanden sprak hij:

pak fan van hem het pond en geef het 

aan die tien ponden heeft.

25.En zij spraken tot hem: machtiger

hij heeft tien ponden. 

26.Ik zeg jullie dat aan alwie heeft zal

gegeven worden, maar  van wie niet heeft,

ook wat hij heeft zal gepakt worden.

27.Intussen deze vijanden* van mij, die  *Gr.echtros=Hebr.AoJéB

nkiet wilden dat ik koning bij hen, voert

(hen)hierheen en vil* hen ten overstaan  *Gr.katasphazoo=Hebr.SháChàTh 

van mij.

    122

28.En deze (dingen) gesproken hebbend

ging-hij heen ten overstaan (van hen) omhoog

tredend naar jeruzalem.

29.En het geschiedde toen hij lijfnakwam in

           LUC 19

in Bethphagè en Bèthanië bij de

berg die aangeroepen wordt met

olijven(berg), hij zond af twee van

zijn leerlingen, zeggend:

30.Vaar heen naar het dorp ertegenover,

waarin jullie, binnengegaan, zullen vinden

een ezel* gekneveld, waarop nog niemand  *Gr.poolos=Hebr.CháMóWR

van de mensen zat en voer die losgemaakt

hebbend mee.

31.En dien iemand jullie vraagt, waarom

maken jullie(haar)los, zeg alszo:

omdat de machtiger aan hem behoefte

heeft.

32.En weggekomen vonden de afgezondenen

zoals hij gesproken had tot hen.

33.Maar toen zij losmaakten de ezel, spraken

de machtigers daarvan tot hen: waarom

maken jullie los de ezel?

34.En zij spraken: omdat de machtiger

aan hem behoefte heeft.

35.En zij voerden hem tot Jezus en 

opgeworpen hebbend hun klederen op de

ezel, hesen zij Jezus erop.

36.En toen hij heenging spreidden zij neer

hun klederen op de neemweg*.    *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

37.En toen hij reeds lijfnaderde om 

neer te treden van de berg van de olijven,

gingen zij vooraan al-af de volte van de

leerlingen zich verheugend* om lof te    *Gr.chairoo=Hebr.SháMàCh

prijzen God met een stem groot omtrent

al-af de krachten, die zij zagen, 

38.zeggend:

 ingezegend* de komende,   *Gr.eulogoumenos=Hebr.BáRuWKh

 de koning, in de naam van de

 machtiger[177],

 in de hemel vrede en 

 dunkzwaarte in het opperste. 

39.En sommigen van de Pharizeeën spraken

vandaan van de krioelmenigte tot hem:

leraar, omwaardeer jou leerlingen.

40.En hij zich toebuigend, sprak: ik zeg

jullie, indien deze zullen zwijgen*, zullen  *Gr.sioopaoo=Hebr.CháRàSh

de stenen* schreeuwen**.     *Gr.lithos=Hebr.AèBèN; **Gr.krazoo=

    123                              [Hebr.TsáNgàQ

41.En toen hij lijfnaderde, ziende de stad,

weende hij om haar.

42.zeggend dit als-toch jij volkènde*    *Gr.gignooskoo = Hebr.JáDàNg

           LUC 19,20

op deze dag ook jij de (dingen) ten vrede*,     *Gr.eirènè = Hebr.SháLóWM

maar het is verborgen vandaan van jouw

ogen*.        *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJieN

43.Omdat komen zullen dagen op jou en

op zullen werpen jouw vijanden spitspallisaden

voor jou en zij zullen omsingelen* jou en   *Gr.perikukloöo=Hebr.SáBàB

samenhouden jou overal,

44.en aan zitgrond gelijk maken jou en  jouw  zie Mt.21:12; Mc.11:15-17

borelingen* in jou en-niet zullen zij aanduwen[178] *Gr.teknon=Hebr.JèLèD

steen op steen in jou, op de drukplek* waarvan *Gr.anthi=Hebr.TáChàT

jij niet volkènt het tijd van het toezicht* op jou. *Gr.episkopè=Hebr.MieP’QáDáH[179]

45.En ingekomen in de tempel ging hij vooraan om

Uit te werpen de verkopers,

46.zeggend aan hen: er is geschreven: 

en geschieden zal het huis van mij (als) 

een huis van gebed[180] maar jullie maakten 

van hem een grot van rovers[181].

47.En hij geschiedde lerarend overdag

in de tempel. Maar de  vooraangaande

priesters en de schriftkenners zochten

hem te loor te doen gaan en de eersten van

het genotenvolk*.      *Gr.laos=Hebr.NgàM

48.En niet vonden zij wat zij zouden maken;

want al-af het-genotenvolk  hingen* aan hem  *Gr.kremannumi=Hebr.TáLáH

horende.

    124

20.1.En het geschiedde op een-één-enkele      k-49

van de-dagen als hij leraart het genotenvolk

           LUC 20

in de tempel en goednieuwsboodschapt*,  *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáShàR

erbij stonden de-vooraangaande priesters

en de schriftkenner samen met de ouden*,  *Gr.presbuteros+Hebr.ZáQéN

2.en zij spraken zeggende tot hem:  spreek

uit aan ons in welke bevoegdheid* jij deze  *Gr.exousia

(dingen) maakt, of wie geschiedt (als)die

geeft aan jou een bevoegdheid als deze.

3.Maar zich toebuigend sprak hij to hen:

ik vraag jullie, ook ik een inbreng* en   *Gr.logos=Hebr.DáBáR

spreekt uit voor mij: 

4.(is)de onderdompeling* van Johannes   *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL 

vanuit de hemel of vanuit de mensen?

5.Maar zij berekenden samen bij zichzelf

zeggende dit: indien wij zouden uitspreken:

vanuit de hemel, zal hij zeggen: om wat

hebben jullie hem niet vertrouwd?

6.Maar indien wij uitspraken: vanuit de

mensen, zal alaf het genotenvolk* ons   *Gr.laos=hebr.NgàM

neerstenigen, want het is vertrouwend, 

dat Johannes geschiedt (als) een profeet.

7.En zij bogen zich toe niet te volkènnen

vanwaar.

8.En Jezus sprak tot hen: en niet zeg ik

jullie in welke bevoegdheid ik deze (dingen)

maak.

    125

9.En hij ging vooraan tot het genotenvolk  zie: Mt.21:33-46; Mc.12:1-12 k-70

te zeggen deze toespeling*:    *Gr.parabolè=Hebr.MáShàL

een mens plantte een gaarde* en gaf hem  zie Jes.5  

uit aan akkerbouwers en hij was van familiehuis

tijden* aan  de maat.     *Gr.chronos

10.En op het tij* zond hij af tot de akkerbouwers *Gr.kairos=Hebr.NgéT

een heerdienaar*, opdat zij van de vrucht  *Gr.doulos=Hebr.NgèBèD

van de gaarde zouden geven  aan hem.

Maar de akkerbouwers zonden hem weg

hem toegetakeld hebbend.

11.En hij stelde erbij om te sturen een

andere heerdienaar. Maar ook deze, hem

toegetakeld hebbend en onwaardig behaneld,

zonden hem weg.

12.En hij stelde erbij om een derde te sturen;

maar ook deze, hem verwond hebbend, wierpen

zij uit.

13.Maar de machtiger van de gaarde sprak:

wat moet ik maken? Ik zal sturen  mijn  stichtzoon

mijn beminde*; ziende hem zullen zij omdraaien. *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàB

14.Maar de akkerbouwers hem ziende

berekenden* onder elkaar zeggende: deze   *Gr.dialogizoo=Hebr.CháShàB

geschiedt (als) de wettig aandeelhebber. 

           LUC 20

Wij moeten vermoorden hem, 

opdat van ons geschiede het wettig 

aandeel*.       *Gr.klèronomia=Hebr.G

15.En uitgeworpen hebbend hem buiten

WRáLde gaarde vermoordden zij  (hem).

Wat nu zal maken aan hen de machtiger

van de gaarde?

16.Hij zal komen en te loor doen gaan*

deze akkerbouwers en hij zal geven

de gaarde aan anderen, Maar (dit)

gehoord hebbend, spraken zij: niet

geschiede het.

17.Maar hij aankijkend hen sprak:

(als)wat nu geschiedt dit geschrevene:

de steen* waaraan geen gewicht gaven  *Gr.lithon=Hebr.AèBhèN

de huisstichters*, die geschiedde tot   *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH

eerstdeel* van een hoekwende**.[182]   *Gr.kephalè=Hebr.RaóWSh; **Gr.

18.alwie valt op die steen zal verpletterd    [gonia=Hebr.PieNNáH

worden; en op wie hij zou vallen, 

hij zal wegwannen hem.[183]

19.En(toen) zochten de schriftkenners 

en de vooraangaand priesters te werpen

op hem de handen in dat uur, en zij 

hadden ontzag voor het genotenvolk*;

want zij volkènden dat tot hen hij sprak

deze toespeling*.      *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL

    126

20.En op hun hoede geraakt zonden zij af  zie:Mt22:15-22;Mc.12:13-17 k-71

bestelbaren die veinzen zelf 

(als)rechtvaardigen te geschieden,

opdat zij op zouden nemen van hem 

een inbreng*, om over te leveren hem   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

aan de vooraangang* en aan de     *Gr.archè

bevoegdheid*van de aanvoerder**.   *Gr.exousia; **Gr,hègemoon=Hebr.

21.En zij bevroegen hem zeggende:   [AáLuWPH – kuddetalaanvoerder

leraar, wij volkènnen dat op juiste

wijze jij (iets)zegt en leraart en

niet aanneemt een vertegenwendiging* , *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

           LUC 20

Maar in waarachtigheid* de    *Gr.alètheia=Hebr.AêMuWNáH

neemweg* van God leraart.    *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

22.Is er bevoegdheid* dat wij aan   *Gr.exousia

Caesar afdracht geven of niet?

23.Maar volkènnend van hen de

slimmigheid* sprak hij tot hen:    *Gr.panourgia=Hebr.NgáRuWM

24.Toont mij  een dinaar: van wie

heeft hij een beeltenis en opschrift?

En zij spraken van Caesar.

25.En hij sprak tot hen: geeft dan ook

wat van Caesar (is) aan Caesar en 

wat van God (is) aan God.

26.En niet hadden zij het vermogen

op te nemen van hem een woordinbreng*  *Gr,rèma=Hebr.DáBháR

tegenover het genotenvolk, en zich

verwonderend* over zijn toebuiging   *Gr.thaumazoo=Hebr.PèLáA (hithp)

zwegen zij.

    126

27.En sommige van de Sadduceeën,   zie:Mt.22:23-35; Mc.12:18-27 k-72

erbijgekomen, die daarentegen zeggen, dat

er geen opstanding geschiedt, 

bevroegen hem zeggende:

28.leraar, Mozes heeft geschreven aan ons:  

indien van iemand de broederverwant*  *Gr.adelphos=Hebr.AàCh

gestorven is hebbend een vrouw, en deze

geschiedt borelingloos, dat neemt de

broederverwant  van hem de vrouw

en doet opstaan kiemsel* voor zijn   *Gr.sperma=Hebr.ZèRàNg

broederverwant.[184]

29.Zeven broederverwanten nu geschiedden

er, en de eerste genomen hebbend de

vrouw stierf borelingloos, 

30.en de tweede en de derde namen haar, 

31.maar evenzo lieten de zeven geen 

borelingen* achter en stierven.    *Gr.tekonon=Hebr.JèLèD

32.Later stierf ook de vrouw.

33.De vrouw nu in de opstanding van wie

van hen geschiedt zij (als)vrouw?

Want zeven hadden haar  (als)vrouw.

34.En Jezus sprak tot hen: de stichtzonen

van deze wereldtijd* huwen en worden   *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM

gehuwd*, 

35.maar aan wie waardig geacht worden

om toe te vallen die wereldtijd en de

opstanding bij de lijfdoden* vandaan,   *Gr.nekros

huwen niet en worden niet gehuwd.

           LUC 20

36.Want ook niet hebben zij nog de

kracht om te sterven, want aan

werkboden gelijk geschieden zij, en

(als) stichtzonen geschieden zij

van God, als stichtzonen van de

opstanding geschieden zij.

37.Dat tot opstanding worden gebracht*  *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM (hiph’il)

de lijfdoden* verklapte ook Mozes   *Gr.nekros

bij de-sinaïdoorn*, als hij zegt van de   *Gr.batos=Hebr.SsieNéH

machtiger de God van Abraham en

de God van Izaäk en de God van

Jakob[185].

38.En niet geschiedt hij (als)God van

lijfdoden maar van levenden; want

allen leven voor hem.

39.Zich toebuigend spraken sommigen

van  de schriftkenners: leraar,

prachtig sprak jij.

40.Want niet meer durfden zij hem

iets te vragen.

    128

41.En hij sprak tot hen: hoe zeggen zij   zie:Mt.22:41-45; Mc.12:35-37 k-73

dat de gezalfde* geschiiedt (als)    *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh

stichtzoon van David.

42.Want zelf zegt David in het staafboek*  *Gr.biblion=Hebr.SéPhèR

van de bepralingen*:     *Gr.psalmoi=Hebr.TeHieLLieJM

de machtiger sprak tot de machtiger van 

mij: zit neer aan de rechter van mij

43.tot ik stel jouw vijanden* (als) een   *Gr.echtros=Hebr.AoJéBh

voetstuk* van jouw voeten.[186]    *Gr.upopodion=Hebr.HæDoM

44.David nu roept hem aan met machtiger,

hoe geschiedt hij (als) stichtzoon?

45.En omdat al het genotenvolk* het hoorde,  *Gr.laos=Hebr.NgàM

sprak hij tot de leerlingen:

46.Houdt jullie vast vandaan van de

schriftkenners die willen rondschrijden

in gewaden en liefhebben de begroetingen

op de markten en de eerste zitplaatsen

in de synagogen en de eerste vlijbedden

aan de broodmaaltijden,

47.die leegeten de huizen van de

weduwen* en voor de schijn lang bidden.  *Gr.chèra=Hebr.AàL’MáNáH

Zij zullen ver-nemen te over een oordeel.

           LUC 21

    129

1.En neerkijkend zag hij de in de   zie: Mc.12:41-44  k-74

schatkamer* hun geschenken werpende   *Gr.gazaphulakeion=Hebr.LieSh’KháH

rijken*.       *Gr.plousios=Hebr.AáShéR

2.En hij zag een zekere berooide

weduwe werpend daarheen twee muntjes.

3.En hij sprak, waarachtig ik zeg jullie,

dat deze arme* weduwe meer dan allen  *Gr.ptoochos=Hebr.DàL

wierp.

4.Want zij allen hebben uit wat  voor hen

te over was geworpen tot geschenken,

maar zij heeft uit haar tekort* al-af het  *Gr.husterèma=Hebr.CháSéR

bestaan* dat zij heeft geworpen.   *Gr.bios

    130

5.En toen sommigen zeiden omtrent de   zie:Mt:24:1-21; Mc.13:1-19 k-75

tempel, dat hij met prachtige stenen*   *Gr.lithos=Hebr.AèBhèN

en met opleggingen was geordend*,   *Gr.kosmeoo

sprak hij:

6.Deze (dingen) die jullie aanschouwen,

de dagen zullen komen waarin niet

afgelegd zal worden steen op steen, die

niet zal worden losgebroken.

7.En zij vroegen hem zeggende: leraar 

wanneer nu zullen deze (dingen) geschieden?

En wat is het kenteken* wanneer het   *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT

aanstaande is dat deze (dingen) geschieden?

8.En hij sprak: kijkt uit en tuimelt* niet om;  *Gr.planaoo=Hebr.TáNgáH

want velen zullen komen op mijn naam*,

zeggend: ik geschied, en: het-tij* is 

lijfna*: gaat niet heen achter hen aan.   *Gr,èngngizoo=Hebr.QáRàBh

9.Maar wanneer jullie hoort van

broderijen* en onvoorstelbaarheden,   *Gr.polemos=Hebr.MieL’CháMáH

ontstelt* niet; want het is noodzakelijk   *Gr.ptoeoo=Hebr.CháTàT

dat deze (dingen) eerst geschieden,

maar de al-afheid* (is) niet regelrecht.   *Gr.telos=Hebr.KáLieJL

10.Toen zei hij hen: tot opstanding 

zullen gebracht worden natie bij natie*  *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

en koningschap bij koningschap[187],

11.en turbulenties* groot en naar   *Gr.seismos=Hebr.SheNgàR 

opstanplaatsen* pestuitbraken en   *Gr.tops=Hebr.MáQóWM

hongersnoden* zullen geschieden,   *Gr.limos=Hebr.RáNgàB

en ontzaglijkheden en vandaan van

de hemel zullen grote kentekenen 

geschieden.

12.Maar vóór al deze (dingen) zullen

zij werpen op jullie hun handen en

vervolgen, overleverend aan de 

           LUC 21

synagogen en de waarhoudhuizen*,   *Gr.phulaka=Hebr.MieSh’MoR

afgevoerd naar koningen en aanvoerders

vanwege mijn naam.

13.Het zal aantreden voor jullie  

tot getuigenis.

14.Stelt nu in jullie harten (erop in)

niet belangrijk te vinden om het er

sprekend voor op te nemen*.    *Gr.apologeoo

15.Want ik zal geven aan jullie mond*   *Gr.stoma=Hebr.PèH

en wijsheid* welke niet de kracht zullen   *Gr.sophia=Hebr.ChoQ’MáH

hebben om tegen te staan of tegen te

spreken allen die jullie tegenover

liggen.

16.Maar overgeleverd moeten jullie

worden ook vandaan ouders en

verwanten en geschiedgenoten en

geliefden, en doen sterven zullen zij

uit jullie.

17.En jullien zullen geschieden (als)

beweigerden* door allen om mijn naam.  *Gr.miseoo=Hebr.SsáNéA

18.en haar uit het eerstdeel* van jullie   *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh

zal zeker niet teloorgaan*.     *Gr.apollumi=Hebr.AóBàD

19.In het erbij blijven van jullie 

zullen jullie verwerven jullie lichaamzielen*.  *Gr,psuchè=Hebr.NèPhèSh

    131

20.Maar wanneer jullie zien het door

voetknechtenscharen omsingelde

Jeruzalem, volkènt dan dat lijfna gekomen*  *Gr.èngngizoo=Hebr.QáRàB

is haar inbrengleeg worden.    *Gr.erèmoosis

21.Dan moeten wie in Judea (zijn) vluchten*  *Gr.pheugoo=Hebr.NuWS

naar de bergen* en wie in de streken(zijn)  *Gr.horos=Hebr.HàR

moeten niet binnenkomen in haar,

22.omdat  (als)dagen van rechtzetting*   *Gr.ekdikèsis=Hebr.NáQàM[188]

geschieden ze om volledig te maken al

de geschreven (zaken).

23.Wee die in buik* hebben en die zogen

in die dagen. Want er zal grote dwang

geschieden op het land en walgtoorn*

voor dit genotenvolk.

24.En zij zullen vallen aan de mond van

het zwaard* 

en gevangen worden weggevoerd*

naar alle naties* en Jeruzalem zal

geschieden (als) een vertredene door de

naties tot dat volledig zullen zijn 

           LUC 21

de tijen* van de naties.     *Gr.kairos=Hebr.NgéT

25.En er zullen geschieden

kentekenen* op zon en maan en    *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT

sterren* en op het land rampzaligheid   *Gr.astèr=Hebr.KoKáB

van de naties in uitwegloosheid

als galmen zee en (golf-)gewankel,

26.als de mensen van lichaamziel

raken* vanwege ontzag** en    *Gr.apopsucheoo; **Gr.phobos= 

ontvankelijkheid voor de op het     [Hebr.JáRéA

behuisde (land)* afkomende dingen.   *Gr.oikoumenè (+gè = land)

Want de krachten van de hemelen

zullen wankelen*.[189]     *Gr.saleuoo=Hebr.MuWth

27.En dan zullen zij zien de stichtzoon

van de menselijke komende op een wolk*  *Gr.nephelos=Hebr.NgáNáN 

met kracht en veel dunkzwaarte*.   *Gr.doxa=Hebr.KáBhóWD

28.En als deze (dingen) vooraangaan

te geschieden, nijgt omhoog en

draagt hoog* jullie eerstdelen    *Gr.epaireoo=Hebr.NáSsáA; 

daarom omdat lijfna* is de     *Gr.engngizoo=Hebr.QóRàBh

loskoping* van jullie.     *Gr.apolutroosis=Hebr.PieD’JóWN

29.En hij sprak een vorestel* tot hen:    *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL

ziet de vijg en alle genoomte.

30.Wanneer zij reeds naar voren

werpen, volkènnen jullie uit jullie zelf,

ernaar kijkend, dat reeds lijfna 

de zomermaaiing* geschiedt.    *Gr.Theros=Hebr.QàTsieJR

31.Alzo ook, wanneer jullie zien

deze (dingen) als ze geschieden,

volkènnen jullie, dat lijfna geschiedt

het koninkrijk(-schap) van God.

32.Op trouwe ik zeg jullie, dat zeker 

niet overgestoken zal zijn* deze    *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR

geschiedronde* totdat alles geschiedt.   *Gr.genos=Hebr.DóWR

33.De hemel en het land* zullen oversteken,  *Gr.gè = Hebr.AèRèTs

maar mijn inbrengen* zullen zeker   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

niet oversteken.

34.Houdt vast julliezelf opdat niet

zwaar belast worden de harten van

jullie met brasserij en roes en met

de bezorgdheden van het bestaan,

en te staan komt bij jullie plotseling

die dag.

35.Als een klapnet* zal hij toekomen   *Gr,pagis=Hebr.PàCh

immers op allen die neerzitten op  de

vertegenwendiging* van het land.   *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

36.Weest erop bedacht* in alle tij

           LUC 21,22

het nodig hebbend opdat jullie

vermogen te ontvluchten al deze

(dingen) die aanstaande zijn om 

te geschieden en staande te blijven

tegenover de stichtzoon van de 

menselijke.

    132

37.En hij geschiedde de dagen in de tempel

lerarend, maar de nachten weggekomen

brtacht hij de nacht door* op de berg,   *Gr.aulizoo=Hebr.LieJN

die aangreoepen wordt met olijfberg.

38.En al het genotenvolk was ’s ochtends

bij hem in de tempel horende naar hem.

22.1.En lijfna was het feest* van de   *Gr.eortè=Hebr.ChàG  k-76

ongezuurde (broden) waartegen Pascha

(Pesach) gezegd wordt.

en(toen) zochten de vooraangaande

priesters en de schriftkenners hoe zij 

hem zouden aanpakken; want zij hadden*  *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA

ontzag voor het genotenvolk*.     *Gr.laos=Hebr.NgàM

3.En inkwam de lasteraar*  in Judas,   *Gr.satanas=Hebr.SháThàN (= laste-

die aangeroepen wordt met Iskarioth,       [ren)

die geschiedt uit de boekstaving* van de  *Gr.arithmos=Hebr.SéPhèR

twaalf.

4.En weggekomen praatte hij samen met

de vooraangaande priesters en de leger-

schare aanvoerders* hoe hij aan hen zou  *Gr.stratègos

overleveren hem.

5.En zij waren verheugd* en stelden samen  *Gr.chairoo=Hebr.SháMàCh

vast aan hem zilver(geld)* te geven;   *Gr.argurion=Hebr.KèSèPh               

6.en zij spraken (het)gelijk met hem uit

en hij zocht goed-tij* om over te elveren hem  *Gr.eukairos

buitenom de krioelmenigte aan hen.

    133    zie:Mt.26:17-19; Mc.14:12-16

7.En(toen)kwam de dag van de ongezuurde*[190] *Gr.azumoi=Hebr.MàTsóWT[191]

waarop het noodzakelijk was om te slachten

het pascha(pesach).

8.En hij zond af Petrus en Johannes sprekend:

heengaande maakt gereed voor ons het

pascha opdat wij eten.

9.En zij spraken tot hem: waat wil jij dat wij

gereed maken?

10.En hij sprak tot hen: zie als jullie binnen

komen in de stad, zal jullie tegemoet komen

een mens* die een vormkruik met water tilt.

           LUC 22

volgt hem in de behuizing waarin hij

ingaat;

11.en jullie zullen zeggen aan de huisheer*  *Gr.oikodespotès

van de behuizing: aan jou zegt de leeraar:

waar geschiedt de losligzaal* waar ik het  *Gr.kataluma: zie Lc.2:7

pascha samen met mijn leerlingen eet?

12.En deze al jullie tonen een  boven-

gelegenheid groot (en) gespreid: maakt

het daar gereed.

13.En weggekomen vonden zij zoals hij

hen gezegd had en zij maakten gereed

het pascha.

    134

14.En toen het uur geschiedde, viel hij

aan en de afgezondenen samen met hem.

15.En hij sprak tot hen: met begeerte

heb ik begeerd* dit pascha te eten met jullie,  *Gr.epithumeoo=Hebr.CháMàD

voor dat ik lijd.

16.Want ik zeg jullie, dat ik niet meer dit eet

totdat het volledig geworden is in het

koninkrijk(-schap)* van God.    *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

17.En ontvangen hebbend een drinkbeker*  *Gr.potèrion=Hebr.KuWS

(die)gedankzegend hebbende* sprak hij:  *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK

 neemt deze en deel deze uit aan jullie

zelf.

18.Want ik zeg jullie: zeker drink ik niet

vandaan van nu vandaan van het

geschiedvoortbrengsel van de rank* tot   *Gr.ampelos=Hebr.GèPhèN

wanneer het koninkrijk(-schap) van God

komt.

19.En genomen hebbend een brood*   *Gr.artos=Hebr.LèChèM

(dat) gedankzegend hebbend, brak hij en

gaf het aan hen zeggend: dit geschiedt

(als)mijn zielelichaam* het om jullie   *Gr.sooma

gegevene; maakt dit tot mijn gedachtenis*.  *Gr.anamnèsis=Hebr.ZieQQáRóWN[192]

20.En de drinkbeker evenzo na het brood-

maaltijden, zeggend: deze drinkbeker

de nieuwe instelling* in mijn     *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT[193]

bloed* het om jullie uitgegotene.   *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods)

21.Intussen zie de hand  van die mij 

overlevert samen met mij aan de tafel*.  *Gr.trapeza=Hebr.ShuWL’CháN

           LUC 22

22. Omdat de stichtzoon van de menselijke

volgens de begrenzing heengaat,

intussen wee die menselijke door wie hij

wordt overgeleverd.

23.En zij gingen vooraan om mee te 

zoeken bij henzelf wie toch wel zou

geschieden uit hen die deze zaak*    *Gr.prassoo= een zaak doen. 

aanstaande was te doen.

    135

24.En er geschiedde ook ruzieliefhebberij      k-77

bij hen, dit: wie van hen dunkt te geschieden

groter.

25.Maar hij sprak tot hen: de koningen* van  *Gr.basileus=Hebr.MèLèK

de naties hebben macht* over hen, en zij         *Gr.kurieuoo=(meestal)Hebr.MáShàL[194]

die bevoegd-zijn over hen worden (als)

goed-werkdoeners aangeroepen.

26.Maar jullie niet alzo, maar de grotere

bij jullie moet geschieden als de jongere,

en de aanvoerder als een bedienende*.   *Gr.diakoneoo=Hebr.SháRàT

27. Wie immers (is) groter, hij die aanligt

of hij die bedient*? Niet hij die aanligt?

En ik geschied in het midden van jullie

als hij die bedient.

28.En jullie geschieden (als) die doorblijven

samen met mij in mijn beproevingen*.   *Gr.peirasmos=Hebr.MàSSáH

29.En ik stel in* voor jullie    *Gr.diatithèmi[195]

zoals instelde voor mij de omvamende

mijner het koningschap(-rijk)*,    *Gr.Basileia=Hebr.MàL’KuWT

30.opdat jullie eten* en drinken** aan mijn  *Gr.esthioo=Hebr.AáKàL; **Gr.pinoo=

tafel* en mijn koninkrijk(-schap).   *G.trapeza=Hb.ShuWL’CháN [SháCháH

En zitten zullen jullie op tronen* de twaalf  *Gr.thrpnos=Hebr.KieSSéA

stamstaven oordelend van Israël.

    136          zie:Mt.26:31-35; Mc.14:17-31;Jh.13:36-36 

31.Simon, Simon, zie de- lasteraar*   *Gr.satanas=Hebr.SháTáN

wenste jullie te schiften als tarwe*,   *Gr.sitos=Hebr.ChieTTáH

32.Maar ik heb uit noodzaak gevraagd

omtrent jou, opdat niet opraakt jouw

vertrouwen. En eens zul jij toegekeerd

zijnde ondersteunen jouw broeder-

verwanten.

33.En hij sprak tot hem: machtiger,

samen met jou geschied ik gereed ook

in waarhouding* en in gestorvenheid**   *Gr.phulakè=Hebr.MieSh’MóWR

LUC 22

heen te gaan.      **Gr.thanatos+Hebr.MóWèT

34.Maar hij sprak: ik zeg jou, Petrus,

niet zal aanstemmen vandaag  de haan

tot jij drie lkeer geloochend hebt mij

te volkènnen.

35.En hij sprak tot hen: toek ik afzond

jullie zonder buidel*  en ransel en   *Gr.ballantion=Hebr.KieJS

schoenen, zijn jullie toch niet ergens

achterop geraakt? En zij spraken: geenszins.

36.En hij sprak tot hen: maar nu: wie een

buidel heeft moet die pakken, evenzo 

ook een ransel en wie niet heeft moet verkopen

zijn gewaad en markt-kopen een zwaard*.  *Gr.machaira=Hebr.ChèRèBh

37.Want ik zeg jullie, dat het noodzakelijk is

dat ook dit geschrevene al-af*wordt aan mij,  *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH

dit: ook werd hij samen met de ontwrichters* *Gr.anomos=(hier)Hebr.NgáWoN

gerekend[196]Want ook dit omtrent mij

heeft een al-af-zijn*.     *Gr.telos=Hebr.KåL

38.En zij spraken: machtiger, zie zwaarden

hier twee. En hij sprak tot hen: aan de maat*

geschiedt het.

     137   zie:Mt.26:30,36-46;Mc.14:26,32-42

39.En wegkomend ging hij heen naar gewoonte   [Jh.18:1 e.v.

naar de berg van de olijven; en hem volgden

ook de leerlingen.

40.En geschiedend op die opstaanplaats*  *Gr.tops=Hebr.MáQóWM

sprak hij ot hen: bidt om niet te komen

in beproeving*.      *Gr.peirasmos=Hebr.MàSSáH

41.En zelf ging afstaan vandaan van hen,

ongeveer een steen worp.

42.En de knieën gesteld bad hij zeggende:

omvamende, indien jij ’t besluit, draag langs

deze drinkbeker vandaan van mij: intussen

niet de wil van mij maar die van jou

moet geschieden

[43.En gezien werd door hem een werkbode

vandaan van de hemel bekracvtigend hem.

44.En geschiedend in een strijdvoering

bad hij aangestrekter; en zijn zweet 

geschiedde als stolsel van bloed neertredend

op het land.][197]

45.En opgestaan vandaan van het bidden,

LUC 22

gekomen bij zijn leerlingen, vond hij 

hen ingeslapen liggend vanwege de pijn.

46.En hij sprak tot hen: wat suffen jullie?

opstaande bidt opdat jullie niet komen

in beproeving.

    138

47.Terwijl hij nog met hen praat, zie   zie Mt.26:47-36; Mc.14:43-49; Jh.18:

een krioelmenigte, en tot wie gezegd wordt      [3-11.

Judas één-enkele* van de twaalf ging   *Gr.heis=Hebr.AèChàD

vooraan aan hen en hij lijfnaderde* Jezus  *Gr.èngngizoo=Hebr.QáRàB

om te kussen* hem.      *Gr.phileoo=(hier)Hebr.NáSàK

48.Maar Jezus sprak tot hem: Juda*    *Gr.Juda:de aanspraak van Judas

met een kus lever jij de stichtzoon  

van de menselijke over[198]?

49.Maar die om hem heen, ziende

wat geschieden zal, spraken:

machtiger, aks wij zouden slaan* met

een zwaard*?       *Gr.machaira=Hebr.ChèRèB

50.En één iemand uit hen sloeg de

heerdienaar* van de vooraangaand   *Gr.doulos=Hebr.NgèBèD

priester en pakte af het oor* van hem   *Gr.ous=Hebr.AóWZèN

het rechter.

51.Maar zich toebuigend sprak Jezus:

laat het hierbij. En betastend* het oor   *Gr.haptomai=Hebr.NáGàNg

genas* hij hem.      *Gr.iaoo=Hebr.RáPháA(=herstellen)

52.En Jezus sprak tot de bij hem tot

geschieden gekomen vooraangaand

preisters en-schareaanvoerders en ouden*:  *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN

als bij een rover kwamen jullie weg

met zwaarden en houten?

53.Toen ik dagelijks geschiedde samen

met jullie in de tempel hebben jullie

niet aangestrekt de handen op mij;

maar dit geschiedt (als) jullie ure en

((als)de-bevoegdheid-van de duisternis*.  *Gr.skotos=Hebr.ChóWShèQ

54.En hem meenemend voerden zij hem

heen en voerden zij hem binnen naar   *zie: Mt.26:69-75; Mc.14:66-72; Jh.

het huis van de vooraangaand priester.     [18:12-18, 25-27

Maar Petrus volgde van verre.

55.En toen zij optasten een vuur in

het midden van de grashof* en

samen zaten, zat Petrus temidden van hen.

    139

56.Maar een zekere heerdienares*, hem 

ziende gezeten bij het licht en zij hem

LUC 22

aanstarende sprak: ook deze geschiedde

samen met hem.

57.Maar hij loochende zeggende:

niet volkèn ik hem, vrouw.

58.En kort daarna een ander, ziende

hem, beweerde: ook jij geschiedt

(als een) van hen. Maar Petrus beweerde:

mens, (zo)geschied ik niet.

59.En op afstand van ongeveer één uur

bekrachtigde (het) iemand anders

zeggende: waarachtig ook hij

geschiedde samen met hem, ook 

geschiedt hij immers (als) Galileeër.

60. Maar Petrus sprak: mens, niet

volkèn ik wat jij zegt. En dadelijk,

toen hij nog praatte, stemde aan

de haan.

61.En zich omkerend keek de machtiger

Petrus aan, en  Petrus bedacht[199]

het inbrengwoord* van de machtiger,   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

toen hij sprak tot hem, dit: eer het 

aanstemmen van de haan vandaag  zul jij

mij loochenen drie keer. 

62.En weggekomen naar buiten 

weende* hij bitter.      *Gr.klaioo=Hebr.BáKáH

63.En de mannen die hem samenhielden,

speelden* met hem (hem)toetakelend.   *Gr.paizoo

64.En hem omhullend ondervroegen zij

hem zeggend: profeteer, wie geschiedt

(als) die jou raakt?

65.En vele andere (dingen) smadelijk

bewerende* zeiden zij tot hem.    *Gr.blasphèmeoo

    140

66.En toen de dag geschiedde werd   zie: Mt.27:63-65; Mc.14:61-64; Jh

samen gevoerd de oudenraad* van het   *Gr.presbutèrion        [18:19-24

genotenvolk* en de vooraangaande   *Gr.laos=Hebr.NgàM

priesters en de schriftkenners en zij

voerden hem af naar hun sanhedrin*.   *Gr.sunedrion= (samen)zitting 

67.zeggend: indien jij geschiedt (als) de

gezalfde*, spreek uit voor ons. Maar hij

sprak tot hen: indien ik ’t voor jullie 

uitsprak, zeker niet vertrouwden jullie.

LUC 22,23

Maar indien ik (’t)vroeg, zeker

niet bogen jullie je toe.

69.Maar vanaf nu zal geschieden

de stichtzoon van de menselijke

zittend ter rechter[200] van de kracht*   *Gr.dunamis=Hebr.KoCh

van God.

70.En alle spraken: jij nu, geschied jij

(als) de stichtzoon van God? En tot hen

beweerde hij: jullie zeggen dat ik

(zo) geschied.

71.En zij spraken: wat nog hebben wij

aan getuigenissen behoefte? Want zelf

hoorden wij(’t) vandaan van zijn mond.

23.1.En al-af de volte van hen, opgestaan,  zie Mt.27:11-14; Mc.15:1-5; Jh.19:

voerde hem op-naar Pilatus, en gingen      [26-38.

vooraan om aan te klagen hem, zeggende:

    141

2.Deze bevonden wij verkeerd makend

onze natie* en verhinderend afdrachten  *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

aan Caesar* te geven en zeggend zelf   *Gr.Kaisar

(als)gezalfde* koning te geschieden.   *Gr.Christos+Hebr.MàShiàCh

3.En Pilatus vroeg hem zeggend: geschied

jij (als)de koning van de Judeeërs? En

zich toebuigend beweerde hij: jij zegt(’t).

4.En PIlatus sprak tot de vooraangaande

priesters en de krioelmenigten: niets 

vind ik (als)reden bij deze mens.

5.Maar zij bekrachtigen zeggend,

dat hij opturbuleert* het genotenvolk**,  *Gr.seizoo=Hebr.SheNgàR; **Gr.laos=

lerarend aan geheel Judea en vooraan      [Hebr.MgàM

gegaan vandaan Galilea  tot hier.

6.En Pilatus, (dit)gehoord hebbend,

vroeg of de mens (als Galileeër geschiedt,

7.en volkènnend dat hij geschiedt

vanuit de bevoegdheid* van Herodes,   *Gr.exousia

hem opgestuurd naar Herodes die ook zelf

geschiedt in Jeruzalem in deze dagen.

    142

8.En Herodes,ziende Jezus verheugde zich*  *Gr.chairoo=Hebr.SháMàCh 

zeer. Want hij geschiedde vanuit overmatige

tijden willende zien hem door wat hij hoorde

omtrent hem, en hij hoopte een of ander 

kenteken* te zien dat door hem geschiedt.  *Gr.sèmewion=Hebr.AóWT

9.En hij bevroeg hem met overmatige 

inbrengwoorden; maar hij boog zich met niets

naar hem toe.

LUC 23

10.En erbij stonden de vooraangaande 

priesters en de schriftkenners*    *Gr.grammateus

goed-gestrekt aanklagend hem.

11.En Herodes hem geminacht*    *Gr.exoutheneoo=Hebr.BuWZ k-79

hebbend samen met de legerscharelieden*  *Gr.strateumatos=Hebr.TsáBáA

van hem  en gespeeld hebbend,

omwerpend een toortsstralend* kleed,   *Gr.lampros

heeft hem opgestuurd naar Pilatus.

12.En als vrienden geschiedden 

en Herodes en Pilatus op die dag

met elkaar; in het vooraangaande

immers in vijanschap* geschiedend   *Gr.echtros=Hebr.AóWJéB

voor elkaar.

    143

13.En Pilatus, samen geroepen

hebbend de vooraangaan d priesters 

en de vooraangangers en het genotenvolk,

14.sprak tot hen: jullie hebben voorgevoerd

aan mij deze mens als een verkeerdmaker

van het genotenvolk*, en zie ik, voor de  *Gr.laos=Hebr.NgàM

vertegenwendiging van jullie geoordeeld*  *Gr.krinoo=Hebr.DieJN

hebbend, vond niet in deze mens* een   *Gr.anthropos=Hebr.AæNóWSH 

reden waarom jullie aanklagen tegen hem,

maar ook niet Herodes.

15.Want ik heb hem opgestuurd naar ons;

en zie niet waardig om voor te sterven

is een zaak gedaan* door hem.     *Gr.prattoo=Hebr.NgáSsáH

16.Gespeeld* hebbend met hem zal ik    *Gr.paideuoo=Hebr.TsáChàQ

hem nu loslaten.

[17.[201] Maar hij heeft de dwang om

los te laten voor hen én-enkele.]

18.En zij schreeuwden* in alle volte   *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ

zeggend: pak weg hem en laat voor ons

los Barabbas; 

19.die geschiedde door een opstand 

die geschied was in de

stad en door een doodslag* (als) een   *Gr.phoneuoo=Hebr,RáTsàCh

een geworpene in de waarhouding*.     *Gr.phulakè=Hebr.MieS’MóWR

20.En Pilatus heeft wederom zijn

aangeheven tot hen, willende loslaten

hem.

21.Maar zij hieven hun stem op zeggend:
kruispaal hem, kruispaal hem.

22.En voor de derde (keer) sprak hij

tegen hen: want welk kwaad* heeft   *Gr.kakos=Hebr.RáNgáH

LUC 23

hij gemaakt? Niets waardig om

voor te sterven heb ik gevonden 

in hem; gespeeld hebbend* met hem   *Gr.paideuoo

zal ik (hem) loslaten.

23.Maar zij lagen er bovenop met

stemmen groot, wensend* dat hij   *Gr.aiteoo=Hebr.SháAàL

gekruispaald werd.

24.En Pilatus oordeelde dat hun wens

geschieden zou.

25.En hij liet los hem die door opstand

en moord geworpen was in waarhouding*,  *Gr.phulakè=Hebr.MieZ’MóWR

die zij wensten, maar Jezus leverde hij

over aan hun wil.

    145

26.En toen zij hem afgevoerd hadden,

opgenomen hebbend Simon een zekere

Cyreneeër, die kwam vandaan van het

veld*, hebben zij hem opgesteld om   *Gr.agros=Hebr.SháDèH

de kruispaal te dragen achter Jezus aan.

27.En hem volgde veel volte aan

genotenvolk* en aan vrouwen die zich   *Gr.laos=Hebr.NgáM

stootten[202] en huilden* om hem.    *Gr.thèreoo=Hebr.JáLàL

28.En omkerend tot hen sprak Jezus:

stichtdochters van Jeruzalem, weent*   *Gr.klaioo=Hebr.BáKáH

niet over mij; behalve weent over

jullie zelf en over jullie borelingen*,   *Gr.teknon=Hebr.JèLèD

29.omdat zie er komen dagen waarop

zij zullen zeggen: gelukgewenst* de   *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéJ

ongeschikten* en de buiken** die niet   *Gr.steiros=Hebr.NgáQáRáH; **Gr.

tot geschieden brachten[203] en     [koilia=Hebr.BèThèN

borsten* die niet voedden.    *Gr.mastos=Hebr.ShàD

30.Dan gaan zij vooraan om te zeggen

tot de bergen* valt op ons en tot   *Gr.oros=Hebr.HàR

de heuvels* verhult ons.[204]    *Gr.bounos=Hebr.Giebh’NgáH

31.omdat indien zij aan het tere

hout deze (dingen) maken, wat zou

aan het droge geschieden?

   146

32.En er werden meegevoerd ook

twee andere kwadewerkers om

samen met hem aangepakt te worden.

33.En toen zij kwamen op de

opstaanplaats*, aangeroepen als    *Gr.tops=Hebr.MáQóWM

Schedel*, kruispaalden zij hem daar   *Gr.kranion=Hebr.GoL’GoLèT

LUC 23

en de kwaadwerkers, deze ter

rechter en gene ter linker.    zie Jes.53:12

34.{En Jezus zei: omvamende,

verduw het hun, want niet

volkènnen zij wat zij maken.}[205]

En zij verdeelden de mantels*    *Gr.himation=Hebr.SsàL’MáH

van hem, wierpen lotsstenen*.[206]   *Gr.klèros=Hebr.GóWRáL

35.En het genotenvolk* stond

aanschouwende, en na bauwden[207]*   *Gr.ekmukterizoo=Hebr.LáNgàG

ook de vooraangaanden, zeggend: 

anderen heeft hij bevrijd*, hij moet   *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

bevrijden zichzelf indien deze

geschiedt (als) de gezalfde* van God,   *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh

de uitgekozene*.      *Gr.eklektos=Hebr.BàChuWR

36.En ook bespeelden hem de 

legerschareleden* die toekwamen,   *Gr.stratia=Hebr.TsáBáA

zuur*[208] toedragend voor hem en   *Gr.oxos=Hebr.CháMéTs

zeggende: indien jij geschiedt (als) de

koning van de Judeeërs, bevrijd jezelf.

38.En er geschiedde ook een opschrift

op hem: DE KONING VAN DE JUDEEËRS

(is)HIJ.

    147

39.En één-enkele* van de verhangen[209]   *Gr.heis=Hebr.AèChàD             k-81    

kwaadwerkers beweerde smaad* van hem:  *Gr.blasphèmeoo

geschied jij niet (als) de gezalfde?

bevrijd jezelf en ons.

40.Maar de andere, zich toebuigend

hem omwaarderend beweerde:

niet heb jij ontzag* voor God, omdat   *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA

jij geschiedt in hetzelfde oordeel?

41.En wij terecht, want hebben zaken

gedaan waardig aan wat wij moeten

nemen, maar deze heeft geen zaak

(die)misplaatst(is) gedaan.

42.En hij zei:Jezus wees indachtig* mij,  *Gr.mimnèiskoo=Hebr.ZáKhàR[210]

wanneer jij komt in jouw koninkrijk*.   *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

En hij sprak tot hem: op trouwe* jou   *Gr.amèn=Hebr.AáMéN

zeg ik, vandaag zul jij met mij 

LUC 23

geschieden in het paradijs.

   148

44.En reeds geschiedde  omstreeks 

het zesde uur en duisternis* geschiedde  *Gr.skotos=Hebr.ChóShèQ

op geheel het land tot het negende uur

omdat de zon opraakte.

45.En gespleten werd[211] het gordijn*   *Gr.katapetasma=Hebr.PàRoQèT

van het tehuis* middendoor.    *Gr.naos=Hebr.HéJKáL

46.En aangestemd hebbend met een

stem groot sprak Jezus: omvamende*   *Gr.pater=Hebr.AáBh

in jouw handen stel ik in bewaring*   *Gr.paratithèmi=(hier)Hebr.PáQàD[212]

mijn beluchting(-ter)*.[213]    *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

En dit uitsprekend luchtte hij uit[214].

47.En de vooraangaande over honderd,

ziende wat geschiedde, gaf dunkzwaarte*  *Gr.doxazoo=Hebr.KáBéD

aan God, zeggende: geschiedecht

geschiedde deze mens (als) een rechtvaardige*. *Gr.dikaios=Hebr,TsàDDieJQ

48.En alle samen te geschieden gekomen

krioelmenigten bij dit schouwspel*,   *Gr.theooria

aanschouwend de dingen die geschieden,

slagen gevend op de borst*, keerden om.  *Gr.stèthos

49.Maar allen die hem volkènden  stonden

vandaan van verre[215]en vrouwen die hem

mede gevolgd waren vandaan van GaliLea,

zagen deze (dingen).

    149

50.En zie een man met de naam Joseph,      k-82

raad voorhanden hebbend, een man

goed en rechtvaardig*,     *Gr.dikaios=Hebr.TsàDDieJQ

51. – hij had niet mede vastgesteld het

besluit en het zakendoen* van hen –   *Gr.praxis

vandaan van Arimathaea een stad van

de Judeeërs, die ontvangstbereid was

voor het koninkrijk(-schap)* van God,   *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

52.hij, toegekomen voor Pilatus, wenste

het zielelichaam* van Jezus;    *Gr.sooma

53.En het afgenomen hebbend heeft hij 

LUC 23,24

ingerold dat in een hemd* en hem   *Gr.sindoon=Hebr.SáDieJN 

gesteld in een gedenkgraf* (dat)    *Gr.mnèmeion=Hebr,QèBèR

uitgebeiteld( was), waarin niet

iemand ooit gelegen was.

54.En de dag van het toebereiden

geschiedde en de sabbat lichtte op.

55.En de mede gevolgd zijnde vrouwen,

die waren medegekomen uit Galilea

met hem, aanschouwden het gedenkgraf

en hoe gesteld werd het zielelichaam   *Gr.sooma 

van hem, 

56.en omgekeerd zijnde maakten zij 

gereed crêmes* en mirre. En de sabbat   *Gr.arooma=Hebr.BèShèM

hielden zij rust volgens het gebod*.   *Gr.entolè=Hebr.MieTs’WáH

    150

24.1.En op de eerste van de sabbats(week),

in het diepe vroege glansdonker* op het  *Gr.orthros=Hebr.ShieJChàR

gedenkgraf kwamen zij dragend de crèmes,

die zij gereed gemaakt hadden.

2.En zij vonden de steen afgewenteld*   *Gr.kulizoo=Hebr.GáLàL

vandaan van het gedenkgraf*;    *Gr.mnèmeion=Hebr.QèBèR

3.en erin gekomen vonden zij niet

het zielelichaam* van de machtiger Jezus.  *Gr.sooma

4.En het geschiedde toen zij

uitwegloos* waren hieromtrent en   *Gr.aporos

zie twee mannen stonden bij hen

in een kledij bliksemend.

5.En toen zij ontzaghebbend geschiedden

neervlijend (hun)vertegenwendigingen*  *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

op het land, spraken zij tot hen:

wat zoeken jullie de levende bij de

lijfoden*?       *Gr.nekros

6.[Niet geschiedt hij hier, maar

hij is tot opstanding gebracht*.][216]    *Gr.egeiroo= Hebr.QuWM(hoph’al)

Weest indachtig* hoe hij gepraat    *Gr.mimnèiskoo=Hebr.ZáKhàR[217]

heeft tot jullie nog geschiedend in

Galilea,

7.zeggend: dat het noodzakelijk is

dat de stichtzoon van de menselijke

overgeleverd werd in de handen

van verwaardende* mensen en    *Gr.ham,artaloos=Hebr.ChæTháA

gekruispaald werd en op de derde

dag tot opstanding gebracht.

8.En zij werden indachtig zijn

woordinbrengen*,      *Gr.rèma= (ook) Hebr.DóBhàR

LUC 24

9.en omgekeerd zijnde vandaan van

het gedenkgraf boodschapten* zij   *Gr.apangngelloo

al-af* deze (dingen) aan de elf en   *Gr.pas=Hebr.KåL

aan al-af de overigen.

10.En er geschiedde de Magdaleense

Maria en Johanna en Maria die van

Jakobus; en de overlige  met haar

zeiden tot de afgezondenen* deze   *Gr.apostolos

(dingen).

11.En te voorschijn kwamen voor

de vertegenwendiging van hen

als gezwets deze woordinbrengen*,   *Gr.rèma=(ook)Hebr.DáBháR

en niet vertrouwden* zij haar.    *Gr.pisteuoo=Hebr.AáMàN

    151

13[218].En kijk hier twee uit hen                    k-88

geschieden op die dag heengaande

naar een dorp afgelegen zestig

stadiën vandaan van Jeruzalem,

waarvan de naam Emmaüs (is).

14.En deze converseerden* met    *Gr.homileoo

elkaar omtrent al deze (dingen)

die opgetreden waren.

15.En het geschiedde* als zij    *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ

converseerden en samen zochten,

en Jezus zelf lijfna gekomen*    *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB

ging mede heen met hen.

16.Maar hun ogen* waren verhard   *Gr.ophthalmos=Hebr.NgàJieN 

zodat zij hem niet volkènden.

17.En hij sprak tot hen:

wat voor inbrengwoorden* (zijn)    *Gr.logos=Hebr.DáBháR

deze die jullie elkaar tegenwerpen,

rond schrijdende? En zij bleven

staan* somber.      *Gr.histèmi=Hebr.NgáMàD

18.En één zich toebuigend met de

naam Kleopas sprak tot hem:

jij een afgezonderde* voorbijgaand   *Gr.monos

huisbewoner* in Jeruzalem en    *Gr.paroikos

niet volkènnend de (dingen) die

           LUC 24

geschied zijn in haar in deze dagen?

19.En hij sprak tot hen: welke? En zij

spraken tot hem:  de (dingen) omtrent

Jezus de Nazarener, die geschiedde

(als)een man een profeet krachtig in

werk en inbrengwoord* tegenover God en  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

en al het genotenvolk*,     *Gr.laos=Hebr.NgàM

20.en hoe hem overgeleverd hebben de

vooraangaand priesters en de

vooraangaanden van ons tot een oordeel

van sterven en hem kruispaalden.

21.Maar wij hoopten dat hij geschiedt

(als)degene die aanstaande is om 

te verlossen* Israël. Maar ook met al   *Gr.lutroöo=Hebr.GáAàL

deze (dingen) voert hij de derde dag

vanaf dat deze (dingen) geschiedden.

22.Maar ook deden sommige vrouwen

uit ons ons buiten onszelf staan,

die geschiedden in het vroege glansdonker*  *Gr.orthros=Hebr.ShieCháR

bij het gedenkgraf*      *Gr.mnèmeion=Hebr.QèBèR

23.en niet gevonden hebbend zijn  

zielelichaam*, kwamen zij zeggende    *Gr.sooma

dat zij ook een gezicht van werkboden*  *Gr.angngelos=Hebr.MàL’AàK 

hadden gezien, die zeiden dat hij leeft*.  *Gr.zèn=Hebr.CháJáH

24.En wegkwamen sommigen van hen

die met ons (zijn) tot het gedenkgraf

en zij vonden zoals ook de vrouwen

spraken, maar hem zagen zij niet.

25.En hij sprak tot hen: oh beseflozen

en dralenden  van hart* om te    *Gr.karsdia=Hebr.LéBh

vertrouwen op alle (dingen) waarover

de profeten* gepraat hebben:    *Gr.prophètoi=Hebr.NeBieJieM

26.Is het niet noodzakelijk dat de

gezalfde* deze (dingen) lijdt en     *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh

binnenkomt in zijn dunkzwaarte*?   *Gr.doxa=hebr.KáBóWD

27.En vooraangaande vandaan van Mozes

en vandaan van al de profeten bleef

hij door vertolken* aan hen in al de   *Gr.dihermeneuoo

geschriften de (dingen) omtrent hemzelf.

28.En zij lijfnaderden* het dorp waar   *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB

zij heen gingen en hij maakte zich op

om verder heen te gaan.

29.En zij werden krachtdadig naar hem

zeggende: blijf samen met ons, omdat

het tegen de avond* geschiedt en   *Gr.hespera=Hebr.NgèRèBh 

neergevlijd is reeds de  dag. En hij kwam

binnen om te blijven samen met hen.

30.En het geschiedde* als hij zich neervlijt  *Gr.kai egeneto = hebr.WàJeHieJ

samen met hen, nemend het brood*   *Gr.artos=Hebr.LèChèM

LUC 24

dankzegende* hij  en het gebroken   *Gr.euchariseoo=Hebr.BáRàK

hebbend gaf het aan hun.

31.En van hen werden geopend de ogen

en zij volkènden* hem. En zelf    *Gr.gignooskoo=Hebr.JáDàNg

geschiedde hij onverschenen vandaan

van hen.

32.En zij spraken tot elkaar: niet

geschiedde ons hart* brandende in ons,   *Gr.kardia=Hebr.LéB

toen hij praatte met ons op de

neemweg*, toen hijopende voor ons   *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

de schriften?

33.En opgestaan op dat uur keerden

zij om naar Jeruzalem en zij vonden

te hoop gelopen de elven en die

met hen, 

34.zeggende dat geschiedecht tot 

opstaan was gebracht* de machtiger   *Gr.egeiroo(pass.)=Hebr.QuWM(hiph)

en zich had laten zien aan Simon.

35.En zij zetten uiteen de (dingen)

op de neemweg en hoe hij volkènd

werd door hen bij het brokkelen van

het brood*.       *Gr.artos=Hebr.LèChèM

36.En toen zij deze (dingen) bepraatten,

stind hij zelf in het midden van hen.

37.En ontsteld* en in ontzag geschiedend,  *Gr.ptoeoo=Hebr.CháTàT

dunkte het hen een beluchting* te   *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

aanschouwen.

38.En hij sprak tot hen: wat zijn jullie

teruggedeinsd en waardoor treden

berekeningen omhoog in jullie harten?

39.Ziet mijn handen  en mijn voeten,

dat ik zelf geschied. Betast mij en ziet,

dat een beluchting vlees* noch    *Gr.sarx=Hebr.BáSháR 

botten* heeft, zoals jullie aanschouwen

dat ik heb.[219]

41.En toen zij het nog wantrouwden

vandaan van de vreugde* en zich    *Gr.chara=Hebr.SsieMÇháH

verwonderden, sprak tot hen: 

hebben jullie iets eetbaars hier?

42.En zij gaven aan hem van een vis*   *Gr.ichthus=Hebr.DàG

(die)gebraden(was) een deel.    *Gr.optos=Hebr.TsèLieJ

43.En het genome hebbend voor hun

vertegenwendiging* at hij.    *Gr.prosoopon=Hebr.PóNieJM

44.En hij sprak tot hen: deze (zijn)

mijn inbrengwoorden* die ik bepraat   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

heb bij jullie, nog geschiedend samen

LUC 24

met jullie, dat het noodzakelijk is

dat volledig gemaakt wordt al-af* het   *Gr.pas=Hebr.KåL

geschrevene in de wetsuitleg* van Mozes  *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH 

en door de profeten en de bepralingen*  *Gr.psalmoi=Hebr.TeHieLLieJM

over mij.

45.Toen opende hij van hun het besef

om onderwezen te zijn* in de schriften.  *Gr.sunhienai=Hebr.SháKhàL

46.En hij sprak tot hen dat alzo

geschreven is dat lijdt de gezalfde*   *Gr.christos=Hebr.MàShieàCh

en dat hij opstaat bij de lijfdoden* vandaan  *Gr.nekros

op de derde dag,

47 en dat aangekondigd wordt op de naam

van hem besefverandering tot verduwing

van verwaardingen* aan alle naties** –   *Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH;**Gr.

vooraangaande vandaan van Jeruzalem.    [ethnos=Hebr.GóWJ

48.Jullie(zijn) getuigen van deze (dingen),

49. en zie ik zend af het voorgelegde*   *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD

van mij omvamende op jullie. Maar jullie

moeten neerzitten in de stad totdat

jullie aangekleed zijn* vanuit de hoge   *Gr.endunoo=Hebr.LáBàSj

met kracht*.       *Gr.dunamis=Hebr.KoàCh

50.En hij voerde hen uit tot bij Bethanië,

en hoogheendragend* zijn handen   *Gr.aireoo=Hebr.NáSsáA

zegende hij hen in*.     *Gr.eulogeoo=Hebr.BáRàK

51.En het geschiedde als hij hen inzegende

dat hij afstand nam vandaan van hen.

52.En zij keerden om naar Jeruzalem met

vreugde* groot.      *Gr.chara=Hebr.SsieM’CháH

53.En zij geschiedden door alles heen

in de tempel inzegenende God.

 

1

 


[1] Lucas gebruikt hier het Griekse woord pragma, dat in de LXX bijna consequent de vertaling is van het Hebreeuwse DáBháR, dat het beste met ‘inbreng’ te vertalen is, omdat zowel de vertaling ‘woord’ als’ zaak’ eenzijdig zijn. Het werkwoord pratto komt in de LXX naar verhouding weinig voor en overwegend als vertaling van het Hebreeuwse NgáSsáH, dat ‘maken’ betekent, maar komt in het NT wel veel voor in de betekenis ‘met zaken bezig zijn’, ‘zaken doen’  en ‘tot je zaak maken’.  In deze vertaling wordt geprobeerd de hier genoemde Griekse woorden en daarmee verwante Griekse woorden weer te geven met behulp van het Nederlandse woord ‘zaak’.. Zie verder  Nederlandse woordenlijst.

[2] Het Griekse werkwoord ‘paradidonai’ zou letterlijker te vertalen zijn met ‘overgeven’, maar dit Nederlandse woord heeft een andere strekking gekregen, Het Nederlandse werkwoord ‘over-leveren’ komt echter precies overeen met het Grieks. Het zelfstandige naamwoord ‘overlevering’ komt ook overeen met het Griekse zelfstandig naamwoord ‘paradosis’. Het is van groot belang dat in het hele NT dit zo vaak in cruciale teksten voorkomende woord, herkenbaar wordt vertaald. Het is het Latijnse ‘traditio’ (traditie).

[3] Het Griekse woord hupèretès komt in de LXX één keer voor. Het bij dit woord behorende werkwoord en een tweede zelfstandig naamwoord resp.  twee keer en drie keer. In het NT gaat het steeds om de ondergeschikten van bv de priesters, de rechtbank, de koning enz. Het staat los van de twee andere veel centralere Griekse woorden doulos, dat meestal met ‘slaaf’ vertaald wordt, maar eigenlijk ‘knecht’,’dienstknecht’ betekent; en diakonos, dat dienaar betekent.  Deze beide woorden gaan terug  op het Hebreeuwse NgèBèD, dat het beste met ‘heerdienaar’ kan worden vertaald.

[4] Ook het Griekse woord logos is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebreeuwse DáBhàR.

[5] Hier staat het Griekse dokeo, dat  in het gewone Grieks ‘dunken’, of ‘goeddunken’ betekent. Het hiervan afgeleide zelfstandige naamwoord doxa is door de Joodse vertalers van de LXX gekozen voor de weergave van het Hebreeuwse begrip KáBóWD, dat meestal met ‘eer’, ‘glorie’ vertaald wordt, maar eigenlijk de betekenis heeft van ‘zwaarte’.Het Griekse doxa betekent eigenlijk ‘dunk’ in de zin van ‘opvatting’ over iemand of over een toekomstige aangelegenheid’ en gaat dan ook ‘prognose’ en  ‘reputatie’ betekenen. We kennen het in het woord ‘paradoxaal’ = tegen de verwachting in.  Een ander van dokeo afgeleid zelfstandig naamwoord is het bekende woord dogma, dat in het Christendom het woord is geworden voor een  onbetwijfelbare leerstelling, maar in het gewone Grieks van die tijd  allereerst  ‘goeddunken’ betekent en dan  ‘standpunt’ kan gaan betekenen.. Om ook het Griekse idioom hier te laten horen vertalen we doxa met ‘dunkzwaarte’ en dokeo met ‘dunkzwaar vinden’ in de zin van ‘uitdrukkelijk van mening zijn’. Het zelfstandige dokei, dat in Lucas 1:2 staat betekent dan  ‘het is mij dunkzwaar’.

[6] Hier staat het Griekse woord katècheo, waarin wij het woorde catechese herkennen. De kern van dit woord is het woord èchos, dat ‘galm’ betekent en dat wij kennen als ons woord ‘echo’. Vandaar de vertaling ‘doorgalmen’, zo herinnert het ons eraan, dat alle onderricht hoofdzakelijk mondeling plaats vond. Een geschreven tekst, zoals deze van Lucas, diende alleen ter bevestiging, als bewijs bijna.

[7] Het is de vertaling van een Grieks woord, dat op zijn beurt weer de vertaling is van een Hebreeuws woord. En daarin gaat het om bode-werk. Het zelfstandig naamwoord, dat we horen in de profetennaam MaleAàKhi, betekent dan ‘werkbode’.

[8] Het Griekse werkwoord phobeoo, dat meestal met ‘vrezen’ vertaald wordt, is de vaste vertaling van het Hebreeuwse JáRéA, dat veel meer ‘ontzag hebben voor’ of ook ‘ (zichzelf) ontzien’ betekent.

[9] Dit Griekse woord hangt samen met een werkwoord, dat ‘nodig hebben’ betekent en in verdere vervoegingen: nodig zijn en noodzakelijk zijn.

[10] Hebr.: Liph’NéJ, waarin het woord PáNieJM te horen is, dat wij kennen als ‘ponem’. Daarin is het werkwoord PáNáH te horen en dat betekent ‘wenden’

[11] Het Griekse werkwoord, dat meestal met ‘bereiden’ wordt vertaald, betekent eigenlijk ‘in gebruik nemen’ en zo correspondeert het met het Hebr. PáNáH, dat ‘wenden’ betekent, maar in de intensieve vervoeging ;’aanwenden’. In die betekenis komt het voor in de bekende de tekst van Jes.40:1, die Lucas later citeren zal met het oog op Johannes de Doper.

[12] Dit Griekse woord betekent letterlijk ‘oudste’, maar is hier de vertaling van het Hebr. KóHèN en dat heeft de betekenis van wat wij met het begrip ‘priester’ aanduiden, hoewel dat woord een verbastering is van het Griekse presbutès en dus eigenlijk ook oudste betekent, ofwel ‘ouderling’ , zoals Calvijn dit woord op andere plaatsen van het NT is gaan vertalen en als aanduiding gebruikt van het ambt, dat in de Rdformatorische kerken naast dat van diaken centraal staat. Dit type kerkgemeenschap wordt dan ook ‘perbyteriaal’ genoemd.

[13] Dit Griekse woord wordt meestal met ‘verwachten’ vertaald, het komt in de LXX maar een paar keer voor en meestal als vertaling van QáWáH, dat met ‘gespannen zijn op’ vertaald dient te worden. De basis van het hier gebruikte Griekse woord is (waarschijnlijk) decho, dat ‘ontvangen’ betekent. Het is belangrijk om hier de concordantie in het NT te bewaren. Dan horen we dat Johannes in de gevangenis volgens Matth 11:3 vraagt: “…. of  moeten wij de ontvangst van een ander bereiden”. Het gaat om meer dan ‘wachten’, ‘verwachten’ of ‘staan te wachten’(NB).

[14] Chaire is de dagelijkse groet in de Grieks sprekende wereld, net zoals SháLóWM de dagelijkse groet is in de Semitische wereld en ‘ave’ in de Latijn sprekende wereld.  Wat de betekensi van het laatste woord oorpsronkelijk is, is niet zeker; het wordt meestal met  ‘gegroet’ vertaald en we kenne het in het ‘Ave Maria”: ‘Wees gegroet Maria’.  SháLóWM betekent vrede. En het Griekse ‘Chaire’ betekent letterlijk ‘verheug je’. Bij die vertaling blijft het Griekse assoiciatieveld hoorbaar en daar kiezen we hier voor..

[15] Het Griekse ‘Charis’ is in de LXX meestal de vertaling van het Hebreeuwse  ChéN = gratie., een enkele keer van het Hebreeuwse ChèSèD dat goede-gunst betekent (goedertierenheid in de SV). Het Nederlandse woord ‘genade’ kan het beste verbonden worden met het Hebreeuws RáTsàH, dat in de LXX  met meerdere Griekse woorden wordt vertaald, die alle een wat minder praegnante betekenis hebben. Het Latijnse woord  ‘gratia’ komt oorspronkelijk meer overeen met het Hebreeuwse ChèSèd. In het Hebreeuwse woord ChéN klinkt het begrip ‘gratie’ in de betekenis die het ook heeft in de uitdrukking ‘gratie verlenen’ en in het begrip ‘gratis’ en niet in de betekenis van ‘gratieus’.. ‘Gratie’ ligt dus wel dicht bij ‘genade’, maar dàt woord kan niet de functie van ‘gratis’ krijgen, zoals de woorden in het Hebreeuws en Grieks wel kunnen. Maar er staat dus niet ‘gratia plena’ = ‘vol van genade’; de Latijnse vertalers verlaten daarmee zowel het Grieks als het Hebreeuws. Aan Maria is ‘gratie verleend’, ze is een ‘gratieerde’, inderdaad een ‘begenadigde’, omdat in haar geheel Israël gratie verleend werd.

[16] De kern van dit Griekse woord is het woord genos, dat wij via het Latijn kennen als ‘genus’. Het is verwant met het werkwoord geschieden. In de LXX is het de vaste vertaling van het Hebreeuwse DóWR, dat eigenlijk ‘ronde’ betekent en dat betrekking heeft op een generatie-ronde. Daarom vertalen we het Griekse woord met ‘geschiedronde’. Door het voorvoegsel ‘sun’  = met/mede duidt het iemand aan die tot dezelfde generatie=ronde behoort, maar het kan ook iemand aanduiden die tot dezelfde familie behoort (MiSh’PáCháH in het Hebreeuws).

Die betekenis heeft het hier: medefamilielid. Maar wat ook moet mee klinken is, dat Elisabet tot dezelfde fase van de geschiedenis behoort: een mede-geschiedrondelid. De vertaling ‘nicht’is te specifiek en te biologisch.

[17] Lucas citeert hier grotendeels de LXX: daar staat letterlijker: “. . . niet is krachteloos van de kant van God een woord? Deze zin komt uit de  mond van JHWH (die bij Abraham als bodewerker is verschenen), omdat Sara lachte  nadat zij de belofte van een zoon gehoord had. De zin is een vraag en Sara had vragen. Ook in de Hebreeuwse tekst is deze zin een vraag. De letterlijke vertaling daarvan luidt: “ is (te) wonderlijk vandaan-van die-JHWH-van-Israël een inbreng?” Bij Lucas is de zin geen vraag 

[18] Vele zinswendingen uit dit lied van Maria herinneren aan zinswendingen in het Lied van Hanna in I Sam.2:1-10. Deze eerste woorden vormen een soort opschrift. De woorden herinneren aan psalm 34:4:  “Maakt groot die-JHWH-van-Israël samen met mij”. Het lied van Maria herinnert ook andere teksten in TeNaKh.

[19] Het werkwoord staat hier in de aoristus, een typisch Griekse vervoegingvorm, die  vooral bij het vertellen van verhalen gebruikt wordt. Zowel in de LXX als in het NT wordt deze vervoeging ook gebruikt om het Hebreeuwse imperfectum consecutivum(ofwel de wayiqtol-vorm) te vertalen als voortzetting van het Hebreeuwse perfectum, dat in het Grieks dikwijls met een praesens wordt weergegeven, zoals ook hier in vs 46. Omdat deze hele tekst zo duidelijk een Hebreeuwse en OTische achtergrond toont, vertalen we hier deze Griekse aoristus met ‘voorts’ , ter herinnering aan het ‘voorts’ bij de weergave van het impf.cons.,  dat volgt op  een praesens.

[20] Hier wordt geciteerd uit het “gebed van Habakuk” in Habakuk 3 en wel vs 18, vrijwel volgens de LXX; de vertaling van het gehele vers luidt: “ik echter in de machtiger zal ik juichen, verheugen zal ik mij op de God van de bevrijding van mij. De  letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “en-ik bij-die-JHWH-van-Israël ben-ik-aan’t-schaterlachen; ik ben-aan’t-juichen bij-de-gods-van de-vrijheid-mijner.”

[21] De bewoording is  hier gelijk aan die van Hanna in I Sam.1:11, maar voor Hanna is nog een hoop, wat voor Maria al werkelijkheid is.

[22] Hier wordt psalm 111:9 geciteerd volgens de LXX (Ps.110), maar met weglating van het woord ‘ontzagwekkend’ . De vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “heilig en-ontzagwekkend de-naam-zijner”.

[23] De bewoordingen komen overeen met die van vers 17 van psalm 103 in de LXX (= ps.102). Maar ook vs 13 klinkt mee. De letterlijke vertaling van beide verzen uit het Hebreeuws luidt: (13) “zoals een-moederschoot-is een-omvamende over-stichtkinderen; is-een-moederschoot die-JHWH-van-Israël over~wie-ontzag-hebben-voor-hem”. (17) “en-de-goede-gunst-van die-JHWH-van-Israël vandaan-vanwereldtijd en-tot-wereldtijd over~wie-ontzag-hebben-voor-hem; en de gerechtigheid-zijner voor-stichtkinderen-van stichtkinderen.”

[24] Hier herinneren de bewoordingen aan de psalmen 146 en 147

[25] = Ps.107:9, vrijwel volgens de LXX (ps.106): letterlijk: “een lichaamziel (psuchè) die hongert maakt hij vol van goeds”. De LXX volgt hier de Hebreeuwse tekst op de voet.

[26] De bewoordingen hier herinneren aan die in I Sam.2:5-8.

[27] De bewoordingen hier herinneren aan Jes.41:8-10

[28] = Ps.98:3 volgens de LXX (ps.97). De vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “Hij haakt aan bij de goede-gunst zijner.”

[29] Deze regel herinnert aan Micha 7:20, maar citeert die tekst niet.

[30] c.q. familieleden.

[31] = Psalm 41:14: ingezegend jij-JHWH-van-Israël, gods-van JieSs’RáAéL. = Ps.72:18, 80:53, 106:48.

[32] = Psalm 111:9: loskoping zenft hij voor-het-genoten-volk-zijner.

[33] = Psalm 18:3: (gods-mijner) …. hoorn-van de-vrijheid-mijner. En I Sam2:10 (het lied van Hanna): . . . en-hij-is-aan’t-verheffen de-hoorn-van de-gezalfde-zijner.

[34] Het Griekse woord pais wordt meestal met kind vertaald, maar het is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse woord NgèBhèD, dat het beste met ‘heerdienaar’vertaald kan worden. Een kind is vanouds een ‘knecht(je)’.

[35] = Ps.106:10: en-voorts-bevrijd-hij-hen vandaan-van de-hand-van de-beweigerende; en voorts-verlost-hij-hen vandaan-van-de-hand-van de vijand. In de Griekse vertaling van de LXX (Ps.105:10) staat:  “uit de hand van de-beweigerenden”, meervoud. Het Griekse miseww, dat meestal met ‘haten’wordt vertaald, is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebreeuwse SsáNéA. Ook dat werkwoord wordt meestal met ‘haten’vertaald, maar ten onrechte; het gaat niet om een gevoel, maar ook een (be-)handeling. 

[36] Dit Griekse woord is in de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse ZáKhàR. Dat betekent ‘aanhaken bij’.

Voor de vertaling van het NTisch Grieks prevaleert de samenhang binnen het Grieks en daarom vertalen we hier met gedenken. Maar dit gedenken dient gevuld te worden met de inhoud van het Hebreeuwse ZáKhàR.

[37] Ook deze regel is een citaat uit TeNaKh; hij komt daar meer dan  eens voor, maar zonder het bijvoegelijk naamwoord ‘hagios’, heilig. Dat is opvallend. Door dit woord wordt het Griekse begrip ‘diathèkè’ gekwalificeert. Het Hebreeuwse woord BeRieJT heeft dat niet nodig, want daarin is de  kwalificatie nl. ‘zuiver’ inclusief. Het kan heel goed met ‘zuivergang’ vertaald worden.

[38] = b.v. Ps.105:8, 106:45, maar  ook Lev.26:42.

[39] = Gn.22:16, Jer.11:5, Micha 7:20.

[40] Dat woord hangt samen met het getalwoord ‘zeven’in het Hebreeuws en dient daar dan ook met ‘bezevenen’vertaald te worden.

[41] Cit. Jes.40:3 volgens de bewoordingen van de LXX. ‘Gereed maken’ (Gr. Etoimazein) is daar de vertaling van het Hebreeuwse PáNáH, dat in de basisvervoeging ‘wenden’ betekent en in daar gebruikte vervoeging ‘aanwenden’.

[42] Woorden uit Jes.9:1 en 42:7.

[43] Het is de naam van de beroemde Julius Caesar, die vermoord werd. Zijn opvolger Octavianus, nam die naam aan, toen hij de macht in handen kreeg en voegde daar toen de naam Augustus, de verhevene, aan toe. Lucas schrijft Caesar hier met een hoofdletter, omdat het eigenlijk een naam is, maar al spoedig zal ‘caesar’ een titel en een functieaanduiding worden; het is ons woord ‘keizer’geworden.

[44] Hier staat in het Grieks een woord dat we in het Nederlands kennen als ‘hegemonie’.

[45] Het Griekse woord  ‘patria’ heeft niet de betekenis die het Latijnse patria heeft en dat wij vertalen met ‘vaderland’. Het Griekse woord heeft meer de betekenis van ‘vaderschap’, maar dan moet ‘-schap’ verstaan worden zoals in ‘man-schap’. Het woord ‘pater’ heeft hier dus dezelfde functie als het Hebreeuwse AàB. Het gaat ook hier om ‘omvademen’ofwel ‘omvamen’; het gaat dus om een ‘omvaming’, zowel in de zin van een actviteit als in de zin van het resultaat daarvan (vergelijk: stichten > stichting).

[46] Het Griekse woord ‘kataluma’ is een ruimte, en zaal, waar mensen zich van alles kunnen ontdoen (het is verwant met ‘luein’ is ‘los maken’) zowel om te rusten als om feest te vieren;  Lucas gebruikte hetzelfde woord in Lc.22:11, voor de zaal waar Jezus zijn laatste Pesachmaal houdt. Daar liggen de mensen, en liggen zij aan.

[47] JèLèD =s boreling; NàNgàR = bonker.

[48] De bewoordingen verwijzen naar Lev.12:6. Maar het is geen letterlijk citaat uit de LXX. Het Grieks daar kan als volgt vertaald worden: “Wanneer volgemaakt zullen zij de dagen van de reiniging van haar . .” . De Hebreeuwse tekst is alsvolgt te vertalen (zie ook BAND I): “Bij-het-vol-worden-van de-dagen-van de-reining-van-haar . . .”. Dit gehele hoofdstuk 12 van Leviticus is voor het verstaan van deze passage uit Lucas van belang. De bewoordingen van Lucas verwijzen echter ook naar Num.6, waar de “ToRáH” voor nazireeër beschreven wordt. Het is opvallend dat de bepalingen voor de reiniging van de moeder in Leviticus 12 dezelfde zijn als die voor de nazireeër wanneer hij de periode van zijn nazireaat moet onderbreken vanwge een sterfgeval in de naatse familie. Ook in dat hoofdstuk lezen we over reiniging en het slachten van twee tortelduiven(Vgl Lev.12:8 en Num.6:9).

[49] Het Griekse woord ‘arren’,  ‘arsen’, ‘arrèn’of ‘arsèn’ betekent ‘sterk-mannelijk’, ‘sterke man’, of ‘kerel’. Het is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebreeuwse ZáKàR, dat algemeen met ‘man’, ‘mannetje’, ‘mannelijkheid’wordt vertaald, maar dat behoort bij het stamwoord, dat ook de basis voor het werkwoord ‘ZáKàR’, dat algemeen met ‘gedenken’ wordt vertaald, maar dat in deze ‘vertaalbijbel’ met ‘aanhaken bij’ vertalen, omdat het woord  ZáKàR (man, manntje) te maken heeft met het mannelijk lid: een man is een aanhaker. Vanwege deze lading wordt hier het Griekse woord ‘arren’(etc.) vertaald met ‘drangmannelijk’. Het komt 6x voor in het NT.   

[50] Deze bewoordingen treffen we ook aan in Ex.13:2,9,15. Het is echter geen letterlijk citaat uit de LXX. In de LXX wordt gesproken over een ‘prototokos’ (een als voorste gebaarde), die de ‘mètra’ (de moederlijkheid) ‘opensplitst’( van ‘dianoigeoo’). In de Hebreeuwse teksten wordt gesproken over de BeKhóR (de voorste) en over de PèThèR (de splitser) van de RèChèM (moederschoot) onder de ZeKáRieJM (de aanhakers). Om zowel de samenhang van het Grieks als die van het Hebreeuws te kunnen laten horen, vertalen we ‘dianoigeoo’ met ‘open(van het Griekse ‘oignumi of ‘oigeoo)-splitsen(van het Hebr. PháThàR). Uit de Griekse vertaling van het Hebreeuwse RèChèM (= moederschoot) door ‘mètra’ blijkt hoezeer het in beide woorden om ‘moederlijkheid’gaat. Vandaar deze vertaling, alweer om de Griekse samenhang met het Griekse woord voor moeder ‘mètèr’ te bewaren.

[51] Deze woorden zijn ontleend aan Lev. 12:8 in de LXX, maar daar staat in plaats van ‘zeugos’= ‘jukpaar’, ‘duo’ = ‘twee’. Dezelfde woorden staan ook in Num.6:10. Daar wordt deze gave voorgeschreven voor een nazireeër, die vanwege het contact met een gestorven familielid zijn toewijdingsperiode moet onderbreken en zijn haar moet laten afscheren.

[52] Voor de betekenis van dit Griekse woord ‘paraklèsis” is het Hebr. woord NáChàM, dat ‘troosten’betekent en waarvan het in de LXX meestal de vertaling is, onontbeerlijk. We kiezen er in het NT voor de even belangrijke samenhang met andere van ‘kaleoo’= ‘roepen’ afgeleide Griekse woorden te bewaren.

[53] Het Griekse woord ‘hieron’ betekent eigenlijk het ‘gewijde’. Het komt in de Griekse vertaling van TeNakh niet voor, maar wel in de Griekse apocr. Boeken en daar duidt het de tempel aan. Omdat het woord  ‘tempel’ in onze vertaling van TeNaKh niet voorkomt, kunnen we het hier gebruiken.

[54] Het Griekse woord ‘goneus’ komt in de LXX maar 2x voor en dan als vertaling van AàB WeAéM = omvamende en moederende. Het Griekse woord hangt samen met het werkwoord ‘gigonomai’, dat ‘geschieden’betekent; Het zijn de man en de vrouw die samen een boreling tot geschieden gebracht hebben / brengen.

[55] Deze woorden zijn ontleend Jes.52:10, maar vormen geen letterlijk citaat; bij Jesaja hoort het bij de beschrijving van het openbaar worden van de heerdienaar(knecht) van JHWH.

[56] Deze woorden zijn ontleend aan Jes.42:6 en Jes.49:6 maar vormen evenmin een citaat. Deze teksten staan bij Jesaja in dezelfde context.

[57] Idem.

[58] Dit zelfstandig naamwoord hangt samen met het Griekse  werkwoord ‘apokrinoo’, dat meestal met ántwoorden’wordt vertaald, omdat het in de LXX de vaste vertaling is van NgáNáH, dat ook met antwoorden wordt vertaald, maar dat meer de beweging aanduidt, dan het spreken en dat daarom beter met zich ‘toebuigen naar’ (vgl ‘zich richten tot’) kan worden vertaald. Ook in het gewone Grieks heeft ‘apokrinoo’ de betekenis van ‘zich richten tot’, terwijl ‘hupokrinoo’ het gewone woord voor ‘antwoorden’ is. Omdat we in deze vertaling, ‘apokrinoo’ conform het hebreeuwse NgáNáH met ‘zich toebuigen naar ‘vertalen, vertalen we het zelfstandige naamwoord  met ‘toebuigingen’.

[59] Met deze woorden verwijst Lucas allereerst naar I Sam.2:26, waar over Samuël vergelijkbare dingen worden gezegd. De bewoordingen in de Griekse tekst van de LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt,  wijken echter volledig af van die bij Lucas.Ook aan Spr.3:1-4 kan gedacht worden, maar ook daar andere bewoordingen.

[60] Grieks: tetraärchoon, letterlijk hij die voor(aan)gaat in het vierde deel van een bestuursgebied. Aan het door de Statenvertalers bedachte woord ‘viervorst’ zijn we  in het Nederlands inmiddels gewend geraakt.

[61] Net als Mt. (3:3) en Mc.(1:4) citeert ook Lucas hier Jes.40:1, letterlijk volgens de LXX. Marcus laat aan dit citaat een citaat uit Maleachi voorafgaan: Zie ik zend mijn werkbode voor de vertegenwendiging jouwer (Hebr.:mijner) die inrichten zal de neemweg jouwer. Lucas laat ook het vervolg van Jes.40 horen.

[62] Lucas volgt hier vrijwel letterlijk de Griekse tekst in de LXX, alleen: leios i.p.v. pedios. Maar de tekst in de LXX wijkt behoorlijk af van de Hebreeuwse tekst. Hier volgt de letterlijke vertaling van Jes.40:4 en 5 (zie ook BAND II): al-af~vallei is-hoog-heen-gedragen-aan’t-worden, en ala-af~berg en-heuvel zijn-aan’tomlaag-gaan;

en-aan’t-geschieden-is het-heilhobbelige tot-rechtuitheid en-het-hecte tot-gespletenheid. En-aan’tontmantelen-is-zich de zwaarte van die-JHWH-van-Israël (deze woorden staan noch in de LXX noch bij Lucas) en-voorts-zijn-aan’t-zien-zij al-af~het-vlees verenigd ja de-mond-van die-JHWH-van-Israël brengt’t-in.(Deze woorden staan wel in de LXX, maar niet bij Lucas.)

[63] Het Griekse woord ‘didaskalos’ (we herkenn dat woord in het Nederlandse begrip ‘didactiek’) betekent ‘leraar’ en is verwant met het werkwoord ‘didaskoo’ = leren in de betekenis van onderrichten. In de Hebreeuwse en de Aramese taal wordt daarvoor het woord ‘rab’ gebruikt (of rabbi, rebbe, rabbijn) en dat is stamverwant met het werkwoord RáBáH, dat veel-zijn betekent, of ‘meer-zijn’; wij kennen het woord ‘meerdere’, maar ook ‘meester’, al is dat een verbasering van het Latijnse magister, dat weer ‘groot’of ‘grotere’betekent. Hier kiezen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen.

[64] Letterlijk: iemand die nog vijgen bij iemand te voorschijn weet te halen om als belasting te (laten) innen: vandaar: verlinken. Dit woord komt in het NT verder alleen nog voor in Lc.19:8.

[65] We kiezen er hier voor om de Griekse concordantie te bewaren. Het hier gebruikte woord is (waarschijnlijk) eerder verwant met het Griekse ‘dekoo’ of ‘dechoo’, dat ontvangen betekent, dan met het Griekse ‘dokeoo’, dat ‘dunken ’betekent. Die eerste verbinding hebben de Joodse vertalers waarschijnlijk ook aangehouden, omdat zij dit woord, de paar keren dat zij het gebruiken, meestal  met QáWáH, vertalen, dat meestal met ‘hopen’ wordt vertaald, maar beter met  ‘espannen zijn op’kan worden weergegeven.

[66] Deze woorden komen zo letterlijk voor in de Griekse vertaling van de LXX in Psalm 2:7. In de Hebreeuwse tekst staat letterijk vertaald (zie BAND III,1): “stichtzoon-mijner jij”. Het Griekse  ‘ei’, een vorm van ‘eimi’, dat we hier met ‘geschieden’ is door de vertalers van de LXX dus toegevoegd. Zij hebben dat – vermoedelijk –  gedaan omdat het Grieks alleen zo het Hebreeuws kan weergeven. De gebruikelijke vertaling  ‘jij bent” laat een interpretatie toe die het Hebreeuws niet bevat. De vertaling ‘geschieden als (evt.tot)’ voorkomt dat en verdient, zoals veel vaker, de voorkeur.

[67] Deze woorden verwijzen naar Jes.42:1. Maar de vertaling in de LXX wijkt hier sterk van af en die wijkt ook sterk af van de hebreeuwse tekst. Die luidt letterlijk vertaald (BAND II): “kijk-hier de-heerdienaar-mijner (LXX: pais, eigenlijk ‘kind, maar vaak als vertaling van knecht gebruikt, omdat kinderen nu eenmaal toen vooral als  knechtjes werden beschouwd)ik-ben-aan’t-vasthouden~bij-hem, (hem)de-verkozene-mijner begenadigt de-lichaamziel-mijner”. In de Griekse vertaling van de LXX worden aan deze regel de namen Jakob en Israël toegevoegd. Deze toevoeging komt dus van de hand van de Joodse vertalers van toen, hetgeen de stelling bevestigt, dat deze vertaling het werk is van Joodse vertalers en dat de invloed van latere  Christelijke overschrijvers relatief is tot in deze handschriften toe. Alle uitleggers zijn het er trouwens over eens dat deze ‘knecht des Heren’ de gestalte zo niet de vertegenwoordiger (zie Psalm 2;7!) is van Israël c.q. Jakob. Mogelijk heeft Lucas hier voor een andere Griekse vertaling gekozen of zelf vertaald. 

[68] Het Griekse werkwoord ‘nomizoo’ betekent ‘erkennen’. Het is de weergave van een Hebreeuws woord CháZáQáH, dat een algemene vaststelling inhoudt. De vertaling ‘naar men meent’ (zoals helaas ook de NB) suggereert te veel dat het ook nog wel eens anders zou kunnen zijn. De NBV blijft er dichterbij met “naar algemeen werd aangenomen. Zie Strack-Billerbeck bij dit vers. Veel van de informatie over de namen die nu volgen is ook aan dit standaardwerk ontleend. Namen verdienen het om aandachtig en luid uitgesproken c.q. geroepen te worden. Mensen leven in hun namen.

[69] De namen die nu volgen kunnen niet allemaal terug gevonden worden in de namenlijsten en de verhalen in TeNaKh. Wanneer wel, wordt dat in de kolom ernaast vermeld, eventueel ook de spelling van die naam volgens de hebreeuwse tekst. Mattheüs begint zijn evangelie met een lijst van de namen van de voorvaders van Jezus. Hij begint bij Abraham om uit te komen bij de vader van jezus. Lucas gaat terug inj de geschiedenis en gaat door tot Adam. Beide lijsten verschillen. Er staat een + voor de namen die ook bij Mattheüs voorkomen. De namenlijsten bij Mattheüs en Lucas bevestigen de nauwe samenhang tussen TeNaKh en Goednieuwsboodschap. Die spelen immers ook in de TeNaKh een grote rol; ze komen voor in Genesis, Exodus, Numeri, in I en II kronieken en in Esra en Nehemia. De bijbelse geschiedenis is een geschiedenis van namen en pas in de tweede plaats een van gebeurtenissen. De naam Eli wordt in een Joodse overlevring genoemd als de vader van een dochter die Mirjam (Maria); zij leefden in dezelfde tijd. Het is onzeker of met deze Maria de moeder van Jezus is bedoeld.

[70] De volgende generaties ontbreken bij Mt. Hij telt drie keer veertien generaties, zie Mt.1:17. Lucas telt er veel meer. Het is duidelijk het resultaat van zijn nauwkeurig onderzoekm waarvan hij spreekt aan het begin van zijn evangelie. Bij beiden wordt duidelijk dat Jezus tot het huis van David behoort. In tegenstelling tot Lucas volgt Mattheüs de  lijst van regerende koningen van Juda na David. Lucas heeft direct na David Nathan, een andere zoon van hem.

[71] De hierna genoemde vier generaties ontbreken bij Mattheüs, zie de vorige voetnoot.

[72] De naam  Jèsous komt in de Griekse vertaling van TeNaKh, de LXX, meerdere keren voor, als weergave van JéShoeàNg en JeHóWShuWàNg (Jozua). Van deze Jèsous is verder niets bekend.

[73] Jezus citeert hier een zin uit Deut.8:3, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX. Deze woorden zegt Mozes tot de Israëlieten als hij hen herinnert aan het ‘manna’ in de woestijn, dat zij niet kenden, maar waardoor zij moesten leren, dat “de mens niet leeft bij brood alleen”, maar ook bij manna behorend tot alles wat uit de mond van die-JHWH-van-Israël uitgaat. 

[74] Jezus citeert hier een regel uit Deut.6:13, maar zijn bewoordingen wijken wat af van die in de LXX. Daar staat: “Voor de machtiger (krios) jouw God zul je ontzag hebben en hem zul je dienen” De Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND I): “Enwel~voor-die-JHWH-van-Israël de-gods-jouwer ben jij-ontzag-aan’t-hebben enwel-hem benjij-aan’t-heerdienen”.

[75] Beide citaten zijn ontleend aan Psalm 91:11 en komen overeen met de tekst in de LXX., die zelf de hebreeuwse tekst hier op de voet volgt.

[76] Ook dit citaat komt uit Psalm 91 en wel vs 12, en volgt de Griekse tekst van de LXX.

[77] Het Griekse woord ‘ptoochos’, dat hier staat wordt in de LXX meestal gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse DàL = arm, maar heel vaak ook voor NgáNàW = gebogene, zoals hier. In de handschriften die de Statenvertalers tot hun beschikking hadden volgde hier een invoeging: om te genezen de gebrokenen van hart.

[78] Ook hier staat het Griekse woord ‘aphesis’, dat in vertalingen zowel met vergeving als met loslating en toestemming vertaald wordt. Het werkwoord ‘hièmi’ is de kern ervan en dat wordt meestal met ‘(weg-)zenden’vertaald, maar het gaat in dit werkwoord om iets met kracht wegwerken, vandaar de vertaling ‘wegduwen’of ‘verduwen’.

[79] Jezus leest hier Jes.61:1-2a voor vrijwel volgens de Griekse tekst in de LXX. In de meest betrouwbare handschriften ontbreekt echter de passage die in voetnoot 77 is vermeld.  Bovendien volgt de LXX de Hebreeuwse tekst met ‘uitropen’ i.p.v. ‘aankondigen’. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “de-beluchting-van de machtiger-mijns die-JHWH-van-Israël op-mij; ter-toebuiging-daaraan

zalft die-JHWH-van-Israël enwel-mij om-goed-nieuws-te-brengen aan-gebogenen: hij-zendt-mij om-te-ombinden geborkenen-van~hart, om-uit-te-roepen het-jaar-van~genadiging voor-die-JHWH-van-Israël . . . “.

[80] Grieks: patridis, het is eigenlijk een bijvoegelijk naamwoord en hier dient ‘stad (nl.Nazareth) aangevuld te worden. Letterlijk zouden we hier ‘omvamende-stad’ kunnen schrijven.

[81] Zie geschiedenis die verteld wordt in I Kon.17: 9 e.v..

[82] Er zijn handschriften die hier Galilea hebben, wat ook in de Statenvertaling staat. Het lijkt logischer gezien de voorgaande en de verhalen. Maar ook de NBG heeft Judea. In de oudere indeling begint hier dan ook een nieuw gedeelte.

[83] Vergelijk het Nederlandse ‘iemand op het lijf zitten’.

[84] Dit Griekse woord wordt meestal met ‘wassen’ of ‘spoelen’ vertaald, evenals het Hebr. aequivalent, maar in beide woorden gaat het niet om het water, maar vooral om de bewegingen: schrobben, wringen en slaan. Het oude Nederlandse daarvoor is ‘(be-)walken’; zie Van Dale. De vissers slaan de netten uit, al dan niet door het water.

[85] Het Griekse ‘epistatès’ komt in het NT alleen 7x in Lucas voor en wordt beschouwd als zijn vertaling van het Hebr.Rabbi. We willen hier de Griekse concordantie bewaren en vertalen daarom met ‘verstandvolle’, omdat het basiwerkwoord het Griekse ‘histèmi’ is dat ‘staan’ vetekent.. In het gewone (koinè) Grieks is het zeer gebruikelijk voor wie gezag heeft, omdat hij verstand van zaken heeft.

[86] Lucas kiest hier voor een zeer ongebruikelijk Grieks maakwoord, ‘zoogreoo’, waarin hij het eerder door hem gebruikte Griekse woord ‘agra’, dat we hier  in aansluiting op de LXX met ‘overmeestering’ vertalen, koppelt met het Griekse woord voor leven ‘zooè’.

[87] Zie Levticus.14:2

[88] Meestal wordt dit woord in deze context vertaald met ‘vergeven’, maar in andere samenhangen, met ‘wegsturen’, ‘nalaten’, etc. Het is belangrijk om bij dit woord de Griekse concordantie te laten horen. Ook het Nederlandse ‘vergeven’ heeft in een andere context een heel andere inhoud, maar overal gaat het ook om iets met moeite iets bereiken.

[89] Vergelijk het Nederlandse ‘uitsluitend’.

[90] Dit Griekse woord hangt samen met een werkwoord, dat óntvangen’en ook ‘aannemen’betekent. In de LXX is het meestal de vertaling van het hebreeuwse MieS’théH, dat het beste met ‘drinkmaal’te vertalen is. We geven hier de Griekse concordantie voorrang.

[91] Het is de uitdrukking in het koinè-Grieks voor de vrienden van de bruidegom.

[92] Deze geschiedenis wordt verteld in In Sam 21:7. In deze hoofdstukken van het eerste boek Samuël is David op de vlucht voor Saul. Tijdens een achtervolging vond dit eten van de toonbroden plaats.

[93] Zie Lev.24:5-9.

[94] Anders dan Mattheüs, die in hoofdstuk 5 bij de inleiding op de zogenaamde bergrede alleen de leerlingen van Jezus als aangesprokenen lijkt te noemen, somt Lucas met naan en toenaam zo’n grote verzameling van toehoorders op, dat hij het doet voorkomen of alle mensen uit heel het land en zelfs van daarbuiten hier rechtstreeks aangesproken worden. Volgens Lucas houdt Jezus deze rede dan ook niet op een berg. Hij legt geen verband met de Sinaï, zoals Mattheüs wel doet. In tegendeel: Jezus is met zijn leerlingen juist van de berg naar beneden gekomen. In Exodus 34:29 wordt verteld, dat Mozes na veertig dagen van de berg afdaalde, waar hij na de geschiedenis van het Gouden Kalf (Ex.32) weer opgeklommen was. In Ex.35:1 horen we dan, dat Mozes het gehel vol verzamelde om hen opnieuw de geboden mee te delen. Wellicht heeft Lucas aan deze episode gedacht.

[95] Het Griekse woord ptoochos dient in het NT als weergave van het Hebreeuwse DàL = arm. Maar in de LXX is het ook vaak de vertaling van het Hebreeuwse NgåNieJ = gebogene. Echter juist in de tekst van Jes.57:15, waarmee deze uitspraak van Jezus vaak verbonden wordt, komt dit laatste woord niet voor, echter wel weer in Jes.61:1. Net als in Mt.5:1 (zie de voetnoot bij deze tekst) kiezen we zeker bij Lucas voor de vertaling ‘arm’ omdat bij hem de toevoeging ‘van geest’(= ‘beluchting’) ontbreekt.

[96] Het Griekse woord ‘chrèstos’ wordt in de LXX gebruikt als een vertaling van het Hebreeuwse ThóWB in teksten waar het om een goede opstelling gaat tegenover mensen of zaken. Daartoe heeft de LXX dit Griekse woord gekozen, omdat het daarin om ‘bruikbaarheid’ gaat. Via het Nederlandse ‘gebruiken’ kan zowel dit woord als de daarmee verwante Griekse woorden in NT redelijk concordant vertaald worden. Hier laat het Nederlandse ‘gebruiken’  ons in de steek, vandaar de vertaling ‘goeddoende’, maar hoor hier dat ‘gebruiken’, deze ‘bruikbare houding c.q. omgang’mee klinken.

[97] Gr. ‘a-charis-tos’: het Gr. ‘charis’ kan in de LXX de vertaling van het Hebr. ChéN = gratie zijn, maar is meestal de vertaling van het hebr.ChèSèD dat het beste met ‘goede-gunst’ kan worden vertaald. ‘Gunst’ is het Nederl. woord, dat het Grieks goed weergeeft. En daarom vertalen we hier met ‘afgunst’; het woord komt alleen hier maar voor.

[98] In de LXX is dit Griekse woord vaak de vertaling van het Hebreeuwse RàChæMàJieM, dat ook meestal met ‘barmhartigheid’wordt vertaald, maar dat we in TeNaKh vertalen met ‘moederschoot-hebbend’, omdat het woord ‘moederschoot’(RèChèM) de kern van dit  Hebreeuwse woord is. Maar dit hebreeuwse woord wordt nog vaker in de LXX vertaald met het Griekse ‘splangchna’; daarom houden we voor het hier gebruikte Griekse woord ‘oiktirmos,  – moon’ de vertaling ‘barmhartigheid’ aan.

[99] Hier staat in het grieks ‘sullegoo’ en dat is een samenstelling van ‘sun’en ‘legoo’. ‘Legoo’ vertalen we met ‘zeggen’, maar de oudste betekenis is ‘verzamelen’ en dat is ook de eigenlijke betekenis van het Latijnse ‘lego’, dat ‘lezen’ betekent, maar de eigenlijke betekenis van het Nederlandse ‘lezen’ is ook ‘erzamelen’, nl. letters tot woorden verzamelen. We kennen in die betekenis nog het oudere Nederlandse woord ‘oplezen’ in de uitdrukking ‘aren oplezen’. Het Nederlandse ‘lezen’ is verbastering van het latijnse ‘lego’ en dat is weer hetzelfde woord als het Griekse ‘legoo’. Voor de vertaling van het hier voorkomende Griekse ‘sullegoo’ vallen we terug op die oudste betekenis nl. ‘lezen’ in de zin van ‘verzamelen’, ‘oplezen’ dus.

[100] Voor ons, Nederlandsers van de 21e eeuw, is dit beeldspraak, voor jezus en zijn hoorders niet! Het kan niet genoeg beklemtoond worden. Het  lijfelijke hart (voor ons een bloedpomp) is voor hen de plek waar gedachten zich vormen, die door de mond hoorbaar worden. Het hoofd c.q. de hersenen spelen daarin geen rol.

[101] In dit Griekse werkwoord is het woord ‘telos’ het kernwoord; dat wordt meestal met  ‘einde’ vertaald, maar heeft ook met ‘voltooien’ te maken. Het is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebr. KáLàL of KáLáH.

Het  hier gebruikte werkwoord is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebr. MuWT is sterven. We laten hier de Griekse concordantie dus los, maar  vermelden die in deze voetnoot.

[102] Het Griekse werkwoord ‘sooizoo’ is in de LXX meestal de vertaling van het Hebr. JáShàNg = bevrijden. ‘Diasooizoo’ daarentegen is in de LXX de vert. van het Hebr, MáLàTh 9 meestal), maar ook van het hebr. PháLàTh (= ontkomen). We hebben hier de Griekse concordantie los gelaten,  we hadden ook ‘bevrijden’ kunnen vertalen.

[103] Het Griekse werkwoord parechoo heeft hier de strekking van ‘gunnen’.

[104] Met deze woorden geeft de profeet Elia volgens de Griekse tekst in de LXX van I Kon.17:23, de gestorven zoon van de weduwe van Sarfath levend aan haar terug. Ook de profeet Elisa bracht volgens II Kon.4:38, de gestorven zoon van een Sunamitische vrouw weer tot leven. 

[105] Deze woorden referen aan de belofte die te vinden is in Deut. 18:15. In de dagen dat Jezus leefde, werd deze tekst vaak aangehaald als bemoediging. Deze profeet als Mozes werd ook wel gelijkgesteld met de belofte van een Messias, een gezalfde.

[106] Deze woorden zijn een citaat van Jes.61:1, volgens de Griekse vertaling in de LXX. Hier is het Griekse ‘ptoochos’ de vertaling van het hebr. NgáNáW en dat betekent ‘gebogene’; meestal wordt it Hebreeuwse woord in de LXX weergegeven met het Griekse ‘praüs’, terwijl ‘ptoochos’ meestal de vertaling is van het Hebreeuwse DàL.

[107] Hier wordt de eerste vershelft van Ex.23:20 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX, In deze hoofdstukken van Ex, die beginnen met Ex.20 en de tien woorden, wordt verteld, wat die-JHWH-van-Israël aan Mozes op de berg gebiedt en belooft. Beloofd wordt een werkbode die Israël begeleiden zal op zijn tocht naar Kanaän. Uit het vervolg blijkt, dat zijn rol met name gericht is op de houding die Israël dient aan te nemen tegenover de naties. Het wonen in het land is direct gekoppeld aan een ethiek. En die ethiek stond centraal in het optreden van Johannes de Dsoper.

[108] Hier wordt de eerste vershelft van Mal.3:1 geciteerd, maar niet letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. Die heeft i.p.v. ‘toebereiden’(Gr. kataskeuazoo), ‘omzien naar’(Gr. epiblepoo). De Hebreeuwse tekst heeft hier PháNáH, dat in qalvervoeging ‘wenden’ betekent, en in de piéel-vervoeging(hier dus) ‘aanwenden’ of ‘bewenden’. Hetzelfde woord staat in de bekende tekst van Jes.40:1. In de tweede vershelft van Mal.3:1 wordt de komst van de werkbode van de zuivergang (meestal luidt de vertaling: Engel van het verbond), in wie die-JHWH-van-Israël zelf tot zijn tempel komt; het is de profetische bevestiging van de belofte in Ex.23:20, die Jezus hier herkent in Johannes de Doper.  

[109] Deze woorden vinden ook letterlijk in de Griekse vertaling van de TeNaKh, de LXX, in I Sam.1:17: het zijn de woorden die Eli sprak tot Hanna na haar gebed om een kind in Silo.

[110] Of:  koninkrijk.

[111] Hier verwijst Jezus  naar Jes.6:9, maar citeert deze tekst niet letterlijk noch volgens de Griekse vertaling ervan in de LXX, noch volgens de Hebreeuwse tekst. De laatste luidt (letterlijk vertaald, zie BAND II):  hoort horende en-niet~zijn-jullie-aan’t-onderscheiden,en-ziet ziende en-niet~zijn-jullie-aan’t-volkènnen.” De LXX volgt de hebreeuwse tekst op de voet. 

 

[112] Vergelijk het Nederlandse ‘aangestoken’.

[113] Het Griekse werkwoord ‘apotinassoo’ komt maar enkele keren voor zowel in de LXX als in het NT. Het werkwoord ‘ektinassoo’ komt wel voor en is in de LXX meestal de vertaling van het Hebr. NáNgàR, dat ‘bonken’ betekent. Het werkwoord ‘tinassoo’, dat noch in de LXX noch in het NT voorkomt, betekent ‘kloppen’’of ‘bonken’. Daarom vertalen hier met ‘afbonken’ en bij het andere werkwoord met ‘uitbonken’.

[114] Grieks: exodos, het is in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebreeuwse JáTsáA en MóWTsieJAáH.

Het is ook de titel van het tweede boek van de Torah in de LXX. Het Griekse woord ‘hodos’, dat in ‘exodos’ te horen is, is de vertaling van het Hebreeuwse woord DèRèK, dat meestal met ‘weg’ wordt vertaald, maar beter met ‘neemweg’kan worden weergegeven, omdat het meer de route is waarvoor gekozen wordt (die genomen wordt) dan het wegdek; het griekse  hodos heeft bovendien dezelfde strekking. Om beide woorden, die in het Grieks hoorbaar zijn, te bewaren kozen we voor ‘uittrekneemweg’.

[115] Hier staat ‘epistatès’; alleen Lucas gebruikt deze aanspreektitel, het is waarschijnlijk de Griekse vertaling van het Hebreeuwse ‘rabbi’ (‘rab’/ ‘rebbe’ / ‘rabbijn’). Met deze vertaling laten we de Griekse concordantie horen.

[116] Hier wordt naar Psalm 2:7 verwezen en naar Jes.42:1 en Deut.18:15. De messianse koning van psalm 2 en de knecht  des heren uit Jes.42 en de profeet ‘als Mozes’ worden hier met elkaar verbonden. Ook in de rabbijnse teksten worden deze drie teksten met elkaar verbonden.

[117] Grieks monogenès. Dit woord bestaat uit ‘monos’, dat het beste met ‘afgezonderd’ weergegeven kan worden, en uit genès, waarin het woord ‘geschieden’ klinkt. De gebruikelijke vertaling ‘eniggeborene’ is te vlak en brengt de notie ‘baren’ en ‘geboren worden’ in, die aan het Grieks vreemd zijn. Het komt in de LXX weinig voor en nooit als aanduiding van een enig kind.

[118] Hier wordt verwezen naar II Kon.1:10 en 12, De woorden komen overeen met de Griekse vertaling daarvan in de LXX. Daar wordt verteld, dat Elia God vraagt om vuur te laten afkomen van de hemel om de dienaren van Achab te doden. In sommige handschriften wordt er dan ook een passage aan toegevoegd, waarin Elia genoemd  wordt. Daaraan wordt nog weer een tekst toegeveogd, waarin Jezus zegt, dat de Zoon des mensen niet is gekomen om  de zielen van de mensen te verdedrven, maar om die te behouden. In de SV staan desze woorden nog gewoon in de tekst vermeld. In latere vertalingen zijn ze weggelaten.

[119] = knotting

[120] Deze woorden komen vrijwel letterlijk voor in de Griekse vertaling van de LXX van Jes.14:  13 en 15. Ze hebben betrekking op Babel, want daarover profeteert Jesaja in dit hoofdstuk.

[121] Deze woorden verwijzen naar Psalm91:13, en zijn ontleend aan de Griekse vertaling daarvan in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1):  “op~klauwleeuw en adder ben-jij-de-weg- aan’tnemen; jij bent aan’t-vertreden tegenaar (een jonge leeuwe) en draak.” Maar de woorden herinneren ook Gen.3:15.

[122] Hier staat het Griekse werkwoord ‘adikeoo’, dat we in het NT meestal met ónrechtmatig doen lijden’ vertalen om de Griekse hoorsamenhang met ‘dikè’(= rechtzetting) te bewaren. Maar in de LXX is het van de vele woorden waarmee het vertaald word, het vaakst vertaald door het hebr. NgáWàN en dat betekent ‘ontwrichten’; het is het resultaat van het onrechtmatig lijden. Deze betekenis heeft dit werkwoord ook hier.

[123] Hier wordt eerste Deut.6:5 geciteerd, volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX, maar daar ontbreken de woorden ‘met geheel jouw besef’. De letterlijke vertaling van Deut.6:5 (zie BAND I) luidt: “en-voorts-ben-jij-aan’t-beminnen ewel die-JHWH-van-Israël de-gods-jouwer; met al-af~het-hart-jouwer en-met-al-af~de-lichaamziel-jouwer en-met-al-af~de-macht-jouwer (Hebr.MeAoD)”. Daarna wordt Lev.19:18 geciteerd, ook letterlijk volgens de Griekse vertaling ervan in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: . . . . en voorts-ben-jij-aan’t-beminnen de-metgezel-jouwer (iemand-)zoals-jij. . . . “.

[124] Grieks:  kata sungkuria; hier klinkt het woord kurios mee. Beide woorden hangen samen met het Griekse kureoo, dat ‘macht krijgen over’ betekent en zo de betekenis gaat krijgen van ‘ergens mee te maken krijgen’ of ‘getroffen worden door iets’.  Sungkureoo is dan ‘samen in de macht ergens van komen’. ‘Sungkuria wordt gewoonlijk wel door ‘toeval’vertaalt, maar dan moet dit Nederlandse woord wel letterlijk genomen worden: er valt je iets toe, het komt op je weg. Om de Griekse concordantie ook hier te laten horen, vertalen we daarom met ‘volgens machtiging’.

[125] Vergelijk het Nederlandse logement.

[126] In toonaangevende latere handschriften, die b.v. voor de vertalers van de Stanvertaling de enig bescikbare tekst bevatten, gaat hier de volgende regel vooraf: . . .  zal een stichtzoon wensen een brood, tocvh niet zal hem een steen weergeven. In moderne vertalingen ontbreekt deze zinsnede.

[127] Met deze zegswijze duidt Jezus de Torah aan, die volgens Ex.31:18 door de vinger van God op de twee borden van steen (stenen tafelen) zijn geschreven.

[128] De gebruikelijke vertaling ‘meer dan  Salomo’ vooronderstelt het Griekse woord ‘è’, maar dat staat er niet. De vertaling ‘meer Salomo’ laat beter uitkomen, dat Jezus zich hier allereerst identificeert met Salomo maar dan ook boven hem uitgaat. Datzelfde zegt hij even later ook van Jona. Ook met Jona identificeert Jezus zich eerst en dat betekent dat Jona voor Jezus een vergelijkbaar voorbeeld is als Salomo. En dat is wel een heel andere waardering van Jona, dan in de Joodse en Christelijke ( ook met alle verschillen tussen beiden)  exegese gangbaar is.

[129] = letterlijk ‘gerechtigheid’; het is in de rabbijnse litteratuur de aanduiding van een gift aan de armen geworden. Daaruit blijkt hoezeer dit Hebr. woord de kwalificatie is van concrete daden en niet zozeer van een algemene norm,

[130] een plantenfamilie, die wij kennen in pepermunt.

[131] Een bloem, groeiend aan de rand van akkers.

[132] Een tiende van de opbrengst van de akker werd als belasting gevraagd voor tempeldienst en autonoom bestuur. De schriftgeleerden verscherpten dat gebod uit de Torah door ook van zuoveel minder belangrijke eetbare planetn een tiende van de opbrengst te eisen.

[133] Zie Gen.4:8 en 10 en II Kron.24:20-22.

[134] = Dal van vergeefsheid.

[135] In de handschriften die de Statenvertalers tot hun beschikking hadden,  volgen hier een aantal woorden die waarschijnlijk aan de tekst van MT ontleend zijn, nl. (hoe) zij toenemen, en niet arbeiden. Betere handschriften zijn bij de tekst gebleven zoals Lucas die ( waarschijnlijk) ooit heeft opgeschreven.

[136] Hier staat het Griekse woord meteoorizoo, dat in het gewone Grieks ‘(doen)zweven’ betekent. Het komt in de LXX weinig voor en is daar de vertaling van 4 Hebr. woorden. Waarschijnlijk refereert Lucas hier niet aan het woordgebruik van de LXX, maar gebruikt hier een klassiek Grieks woord om weer te geven wat hij ongetwijfeld uit Aramese bronnen heeft vernomen over dit onderricht van Jezus. Hoewel de versie van Lucas grotendeels gelijk is aan de versie die Mattheüs heeft opgeschreven, zijn er steeds accentverschillen. Dat deze verschillen er zijn, maakt de authenticiteit alleen maar waarschijnlijker.  In dit woord herkennen wij het woord ‘meteoor’ en ‘meteoriet’, in de ruimte zwevende voorwerpen, die ook bij de Grieken al bestudeerd werden.

[137] Grieks pais = in LXX bijna altijd NgèBhèD, maar ook het Gr, doulos is daarvan de vrijwel vaste vertaling. Daarom vertalen we hier met ‘knecht’of ‘knechtje’. In Nederlands dialect betekent dit woord ook vaak kind.

[138] Hier staat het Griekse paidiskè, dat in de LXX de vertaling is van hetzij AáMá (dat we in TeNaKh vertalen met heerdienares) en ShiePh’CháH (dat we in teNaKh vertalen met familiebediende). Om de gelijluidendheid van beide Griekse woorden hier te behouden, vertalen we met jongensknecht en meisjesknecht.

[139] De vetgedrukte woorden vinden we ook in de Griekse vertaling in de LXX van Micha 7:6. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “ja~een-stichtzoon slap-vindend een-omvamende, een-stichtdochter staat-op bij-demoederende-harer, een bruidsdochter bij-de-schoonmoeder-harer; de-vijanden-van een-manmenselijke (zijn) de menselijken-van het-huis-zijner!” Het is de klacht van de profeet Micha over de toenmalige samenleving. Maar temidden daarvan stelt hij zijn hoop op die-JHWH-van-Israël, zowel voor zichzelf als voor de samenleving waarin hij  verkeert.

[140] Het Griekse dusmè is in de meervoudsvorm een om,schrijvende aanduiding van het westen.

[141] Hier staat het Griekse woord echatos, dat in het Grieks een superlatief is en daarom meestal zo vertaald wordt, met ‘laatste’. In het Hebreeuws en het Aramees komen geen comperatief en superlatief voor. De stellende trap heeft daar deze functies: laat is immers wie later is en daarom ten opzichte van andere de laatste. Hier vertalen we het Grieks ( bij uitzondering) met de overtreffende trap.

[142] Deze woorden verwijzen naar Psalm 104:12, maar ook naar Ez.17:12, waar gesproken wordt over het op

nieuw planten van Juda na de ballingschap.

[143] Hier wordt psalm 6:9 geciteerd, maar niet volgens de LXX. Daar staat (letterlijk vertaald): neemt afstand van mij allen die bewerken ontwrichting (Gr.anomia). In Lucas staat het Griekse woord ‘adikia’, dat ook vaak als vertaling van het Hebr. NgáWoN (= ontwrichting) gebruikt wordt in de LXX. Om de de concrordantie van het Grieks hier te bewaren, vertalen we ‘adikia’ daarom met ‘onrechtmatigheid’.Maar in de Hebreeuwse tekst staat AáWèN en dat kan het beste met ‘streverij’ vertaald worden.  De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: wijkt vandaan-van-mij al-afheid-van~bewerkenden-van streverij;

[144] Deze woorden staan in Psalm 107:3 conform de Griekse tekst van de LXX. We citeren hier de letterlijke vertaling (zie BAND III.2) van de Hebreeuse tekst: aan’t-zeggen-zijn de-verlosten-van die-JHWH-van-Israël; daar hij-verlost-hen: vandaan-van-de-hand-van~de-beënger. En-vandaan-van-de-landen: verzamelt-hij-hen* vandaan-van-de-dag-oprijzing en-vandaan-van-de-avond-daling. Dezelfde thematiek vinden we in Jes.49:12 en 59:19.

[145] In de zin van de volgende; vgl. in ruimtelijke betekenis (Mc.1:38) het Nederlandse ‘belendende’.

[146] Hier klinkt Jer.22:5, maar de letterlijke vertaling van de Griekse tekst van de LXX luidt: inbrengleeg zal geschieden dit huis. Er zijn meerdre handschriften die hier het Griekse ‘erèmos’ (‘inbrengleeg’) hebben staan. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst van Jer.22:5 luidt (zie BAND II): en-ware’t-dat jullie-niet aan’t-horen-zijn, enwel~de-inbrengen (nl.)die; j ja ik-bezeven-mij  konde-van~die-JHWH-van-Israël ja~tot-schroeidroogte  is-aan’t-geschieden het-huis (nl.)dit. 

[147] Hier wordt letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX Psalm 118 (in de LXX 117) vs 26 geciteerd, die zelf de Hebreeuwse tekst op de voet volgt.

[148] Wanneer  we hier de Griekse concordantie zouden aanhouden, moeten we ‘vriendlief’ vertalen, omdat we het Griekse werkwoord ‘phileoo’met ‘lief hebben’ vertalen. Het Griekse werkwoord ‘agapaoo’ is in de LXX altijd de vertaling van het Hebreeuwse AáHàBh en dat betekent ‘beminnen’.

[149] Dit Griekse werkwoord en de daaraan verwante woorden worden in de LXX vooral door twee Hebreeuwse woorden vertaald, nl. RuWM = verheven zijn, en NgáLáH = opgaan. Omdat deze twee Hebreeuwse woorden ook door andere Griekse woorden worden weergegeven, kiezen we hier voor het aanhouden van de Griekse concordantie en vertalen dit woord en de andere afleidingen met ‘hoog’.

[150] Dit Griekse woord is in de LXX de vertaling van twee Hebreeuwse woorden: SháPhàL = laag zijn (meestal) en van NgáNáH = buigen. Omdat beide Hebreeuwse woorden in de LXX ook door andere Griekse woorden worden vertaald, kiezen we ervoor hier de Griekse concordantie aan te houden en dit woord overal met ‘nederig’ te vertalen.

[151] Dit Griekse woord komt alleen hier en in Lc.5:29 voor. Het is afgeleid van het werkwoord dechomai dat ‘ontvangen’ betekent. Het wordt in de LXX meestal vertaald door MieSh’TèH = drinkmaal. Het dus om een onntvangst waarbij gegetyen wordt, wij zouden zeggen een receptie – en ook dat woord betekent letterlijk gewoon ‘ontvangst’. We kiezen hier voor het bewaren van de Griekse concordantie.

[152] Vergelijkbare woorden zoals b.v. ‘beminnen’, duiden geen gevoelens aan, maar gedrag. De vertaling ‘haten’ (c.q. liefhebben) wekt hier bij een 21e westeuroppese lezer misverstand.

[153] De gebruikelijke vertaling luidt: ‘meer dan”(SV, NBG, NBV, NB, Luther, King James etc.). Toch ontbreekt hier een comparattief aanduiding. De SV erkent dat en drukt ‘meer’dan ook cursief af. Wanneer het Griekse woordje ‘è’ zelfstandig gebruikt wordt, is het niet vanzelfsprekend dat ‘mallon’(= meer) wordt ingevoegd, ook invoeging van ‘allos’(anders) is mogelijk. Die interpretatie dient hier de voorkeur te hebben: het gaat niet om MEER vreugde, maar om een ANDERE vreugde.

[154] Meestal wordt in de LXX voor dit Hebreeuwse werkwoord de Griekse vertaling poimaineoo gekozen, dat we daarom met ‘weiden’vertalen. Ter onderscheiding vertalen we hier ‘herderen’..

[155] De schillen van de vruchten van de Johannesbroodbom, die een hoornachtige vorm hebben.

[156] Letterlijk: maakte

[157] Dit woord niet voor in de LXX en ook niet in het gewone Grieks, alleen in het NT in Luc.16 en Mt.6:24. Het wordt hier geschreven als ‘mamoonas’, maar in andere handschriften als ‘mammonas’, het is een leenwoord uit het Aramees, en in die taal betekent het gewoonlijk rijkdom.

[158] In TeNakh wordt dit Hebreeuwse woord met ‘aanhaken bij’vertaald; in het NT kiezen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen. Duidelijk wordt hieraan hoe de Griekse verwoording de Hebreeuwse idiomatisch context laat verdwijnen; in dit geval is de Griekse vertaling zelfs het bgein van een vertaaltraditie in moderne talen, waarbij de Hebreeuwse context slechts moet moeite in te brengen is.

[159] Deze woorden vinden we in de Griekse vertaling van de  LXX bij Gen.6:11-13.

[160] We kiezen er hier voor de Griekse concordantie te laten horen.

[161] Deze woorden vinden we in de Griekse vertaling van de LXX  bij Gen.

[162] Dat Hebr.woord vertalen we in TeNaKh met ‘ontmantelen’; in het NT laten we de Griekse concordantie horen, maar blijven we in betekenis dicht bij het Hebreeuws. Het Griekse werkwoord is een samenstelling met ‘kaluptoo’ en dat werkwoord is in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebr. KáSáH = (om-)hullen.

[163] = aanhaken bij; maar ook hier willen we in het NT de Griekse concordantie laten horen.

[164] In de handschriften, waarop eind middeleeuwen de huidige telling van hoofdstukken en verzen is gebaseerd staat hier een tekst, die later op grond van handcshriftenonderzoek als een invoeging van buiten wordt gezien. De SV heeft deze tekst als vs 36  nog wel, latere uitgaven niet meer. We geven deze invoeging hier in vertaling weer: “twee op het veld, de één-enkele zal worden aangenomen en de ander zal worden afgelegd”. 

[165] = rechter. We latenm met onze vertaling de Griekse concordantie horen.

[166] In het Grieks hebben beide woorden als kern het woord ‘dikè’ dat het beste met ‘rechtzetting’te vertale  is en we hebben er voor gekozen hier deze Griekse concordantie te laten horen, Hetzelfde kernwoord komt in nog veel meer Griekse samenstellingen voor. In deze vertaling stellen we het belang om deze ‘saamhorigheid’te bewaren enkele keren ( zo ook hier)  boven het belang om de verbinding met Hebreeuwse terminologie aan te brengen, maar niet overal, wanneer er een eenvormige  verbinding met het hebreeuws aan te wijzen valt kiezen we daarvoor. Maar ook hier laten we die hebreeuwse achtergrond horen: wreek mij (het Griekse ‘ekdikeoo’ = in de LXX meestal het Hebr.NáQàM) op mijn tegentwister (Het Griekse antidikeoo = in de  LXX meestal het hebr. RieJB).  

[167] Deze ( en vergelijkbare) uitspraken behoeven niet uitsluitend bedoeld te zijn voor wat in kerk en theologie (ten onrcehte) weder-komst is gaan heten. Jezus spreekt over zijn tij (kairos) en dat tij is gekenmerkt door zijn komen. En hij blijft deze komende.

[168] Het Griekse ‘klèronomeoo’ is in de LXX de vertaling van zowel het Hebreeuwse JáRàSh, dat het besdte met ‘wegvangen’ te vertalen is, als van NáChàL dat ‘in eigendom hebben’ betekent; in het NT meestal van het laatste. We kiezen ervoor de Griekse concordantie te bewaren en vertalen daarom ‘wettig aandeel hebben’. De ‘notie ‘erven is zowel aan het Hebreeuwse GóWRáL, dat ‘lotssteen’betekent als aan de Griekse vertaling  daarvan nl. ‘klèros’ dat eveneens ‘lotssteen’betekent. 

[169] Dit zijn citaten van Ex.20:12-16 en Deut.5:16-20 volgens de Griekse vertaling in de LXX.

[170] Het Griekse woord ‘belonè’ wordt algemeen met ‘naald’vertaald, maar het is een verlenging van het woord ‘belos’, dat is afgeleid van het werk ‘balloo’= werpen. In het klassieke en het koinè Grieks duidt het woord ‘belonè’ op de punt van een werpspies. De vertaling ‘naald’ is een harmonisatie met de parallelteksten Mt.19:24 en Mc.10:25, maar daar staat het Griekse woord ‘raphis’dat samenhangt met het werkwoord ‘riptoo’dat ‘naaien’ betekent. De versie van Lucas kan duiden op het gat dat zo’n punt maakt na afwerpen.

[171] In de LXX is dit woord zowel de vertaling van het Hebr. CháNàN = gratiëren, als van RáChàM = moederschoot hebben. We hebben ervoor gekozen zo dicht mogelijk het laatste aan te sluiten door met ‘barmhartig zijn’ te vertalen, omdat daarin, net als in het Hebreeuwse RáChàM een lichamelijke notie te horen is. Het Hebreeuwse RáChàM wordt zowel in de LXX als in het NT veel vaker met het Griekse Splangnizoo vertaald en daarom bewaren we ‘moederschoot hebben’voor de weergave van dit Griekse woord.  

[172] Het Grtiekse ‘epitmaoo’wordt meestal met ‘bestraffen’vertaald; in de LXX is het 9 vaak) de vertaling van het Hebr. JáKàCh, dat ook met ‘bestraffen wordt vertaald, maar ten onrechte. Want in dat woord gaat het veleer om ‘terechtwijzen’ c,q. ‘terechtbrengen’. Voor het Griekse epitimaoo vonden we het belangrij de Griekse concordantie (hoor-samenhangh) te bewaren. Het Griekse ‘timè’ betekent ‘waarde’. Het Griekse ‘epitimaoo’betekent dus zoiets als ‘niet waarderen’, vandaar ‘omwaarderen’.

[173] Vgl. het Nederlandse ‘zich ontspannen’.

[174] Grieks: sukophanteoo: letterlijk ‘vijgen aanwijzen’, titel van een Astheense ambetnaar tegen vijgensmokkelaars: zij scudden bij mensen de vijgen eruit, maar behielde ze dan meestal zelf i.p.v. ze af te dragen. Met dank aan het lexicon van Murre en dat van Liddl en Scott.

[175] Aanvullen van de wisselaars.

[176] Dit Griekse woord wordt meestal met ‘rente’vertaald, maar het hangt samen met ‘tiktoo’is baren. Het gaat dus om geldelijk nakomelingschap.

[177] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling in de LXX van Ps.118:26

[178] In het zinsdeel “ niet aanduwen van steen op steen” staat het Griekse werkwoord ‘aphhièmi’. Het is een werkwoord met een groot bereik, zowel in gewone Grieks als in het bijbelse Grieks. Met het Nederlandse woord ‘laten’ komt men ver, mits dat ‘laten’ niet een passieve strekking krijgt, want het werkwoord betekent minstens evenzeer ‘zenden’, ‘wegzenden’; maar ook ‘zenden’ laat onvoldoende horen, dat er kracht voor nodig is: het gaat om duwen, afduwen, verduwen.  Het wordt ook gebruikt voor ‘vergeven’: iemand zijn wandaden ‘verduwen’ vgl. ‘verstouwen’, dat in de buurt komt van ‘verdragen’, maar dan actiever.Vergeven is één, verzoenen (= er iets tegen doen – in de dubbele betekenis die in het Nederlands bereikt wordt door de klemtoon te verleggen van ‘tegen’ naar  ‘doen’) is twee en om gerechtigheid en vrijheid gaat het. De uitdrukking in het Nederlands: “geen steen op de andere laten , die aan deze bijbeltekst is ontleend,  duidt een heel actieve handeling aan, want de stenen staan immers op elkaar; maar het werkwoord ‘laten’  heeft in die uitdrukking juist een passieve strekking.  Wanneer we ‘laten’ door ‘wegzenden’ wordt de strekking van de Nederlandse uitdrukking verwarrend, bijna omgekeerd. Toch is dit precies wat de Griekse zin letterlijk laat horen. Dat roept de vraag op, of de Nederlandse uitdrukking  “geen steen op de andere laten”wel weer geeft, wat de Griekse zegswijze uitdrukt?

De vergelijking met wat Jezus zegt in Matth.24: 2 helpt ons ook niet verder. Daar begint de zin met een dubbele ontkenning (ou mè) die in het Grieks gebruikelijk is (net zoals b.v. in het Frans) en dan volgt hetzelfde werkwoord, maar dan in de passieve vorm: wordt gelaten: “niet (niet) wordt gelaten hier een steen op een steen, die niet zal worden losgesteld”. Maar misschien zegt het Grieks toch iets anders; nl. dat er geen stenen gestouwd worden.

[179] In TeNakH vertalen we dit woord met ‘bemoeienis’, in het NT kiezen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen.

[180] Deze woorden  staan zo letterlijk in de Griekse tekst van de :LXX in Jes.57:7; die volgt de Hebreewuse tekst op de voet.

[181] Deze woorden staan zo letterlijk in de Griekse tekst van de LXX in Jer.7:11, die volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.

[182] Hier wordt Ps.118:22 geciteerd, letterlijk vol;gens de Griekse vertaling in de LXX (Ps.117:22). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie Band III.2) luidt: “de steen (die) schofferen de-stichters;zij-geschiedt tot-het-eerstdeel-van het-wendepunt.”

[183] Hier klinkt Jes.8:14 door, waar Jesaja zegt, dat die-JHWH-van-Israël geschiedt tot ‘iets geheiligds’ 

“ . . . en-tot-een-steen-van gestokenheid en-tot-een-rots-van struikeling    (14)

[voor-andertwee de-huizen-van JieSseRáAéL tot-klapnet en-tot-een-val,

 voor-de-inzittenden-van JeRuWSháLáieM.

en-voorts-zijn-aan’t-struikelen bij-hen velen;      15

en-voorts-aan’t-vallen en-voorts-aan’t-gebroken-worden.”

Maar ook Dan.2:34, waar gesproken wordt over een steen, die het nog altijd machtige rijk na dat van Nebukadnezer verplettert..

Deze teksten komen we ook tegen in I Petr.2:4 en 7 en Handelingen 4:11.

[184] Hier wordt verwezen naar Deut.25:5 en 6. Het is geen letterlijk citaat al worden wel dezelfde bewoordingen gebruikt die ook in de Griekse vertaling in de LXX gebruikt worden.

[185] Deze woorden zijn een letterlijk citaat van de Griekse vertaling  in de LXX van Ex.3:6

[186] Dit is een letterlijk citaat uit de LXX van Ps.110 (LXX: 109); 1. De letterlijke vertaling van de hebreeuwe tekst( zie BAND III.2) luidt: “konde-van die-JHWH-van-Israël (gelezen als ‘AæDoNáJ’ , in de LXX vertaald met ‘kurios’ , vertaald in deze vertaling met ‘machtiger-mijns)voor de machtiger-mijner (Hebr.AæDoNieJ = machtiger mijner) :  zit aan-de-zuidenrechter-mijner; tot ik-aan’t-zetten-bende-vijanden-jouwer: een-voetstuk voor-de-voeteneben-jouwer”. 

[187] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX in Jes.19:2

[188] Dat vertalen we in TeNaKh met ‘wreken’,  maar in de LXX wordt dit Griekse woord ook heel vaak voor e andere Hebreeuwse woorden gekozen.  In het NT kiezen we ervoor bij dit begrip de Griekse concordantie te laten horen, vandaar ‘rechtzetting’.

[189] Deze woorden komen uit Jes.34:4, volgens de GRiekse vertaling in de LXX. Ook de voorafgaande passage bevat een reeks van verwijzingen naar uitspraken in de Psalmen en de profeten en in het boek Deuteronomium.

[190] aanvullen ‘broden’.

[191] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘uitgeduwde’ (aanvullen ‘koeken’). Zie Ex.12:14-26.

[192] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘aanhaking’. Het duidt eerder een vorm van handelen aan dan van denken. Terwillen van de Griekse concordantie kiezen voor het (gebruikelijke) Nederlandse woord  ‘gedachtenis’ ,zoals ook de  LXX doet. Maar dit is wel een heel sprekend voorbeeld ervan hoe belangrijk het is het idioom van het oorspronkelijke Hebreeuws c.q.  Aramees in het gehoor te hebben, bij het lezen ( en maken) van een vertaling, in welke andere taal dan ook.

[193] Dit belangrijke Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘zuivergang’, omdat het etymoilogisch heel goed afleidbaar is van de stam BR, die ‘zuiver’betekent, EN omdat het om een van Gods wege ingezette en gekwalificeerde geschiedenis- met-mensen gaat en niet om een in een verbond verzamelen van mensen.

[194] Dat werkwoord vertalen we in TeNaKh met ‘zich- vore-stellen’, maar in het NT kiezen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen.

[195] Daarvan is het woord ‘diathèkè’ afgeleid, dat in de LXX de vertaling is van het hebr. BeRieJT en daarom meestal met ‘verbond’wordt vertaald, ten onrechte, omdat ook dit hebreeuwse daarmee, zoals ook algemeen erkend wordt, geen recht wordt gedaan. Het hebr. woord vertalen we in TeNaKh met ‘zuivergang'(zie daar). Dit Griekse woord vertalen we in het NT met ‘instelling’.

[196] Deze woorden staan letterlijk in de Griekse vertaling in de LXX van Jes.53:12. De letterlijke vertaling van de Hebrteeuwse tekst (zie BAND II,2) luidt: “. . . .en-samen-met-afvalligen wordt-hij-opgesomd . .”  Het Griekse woord ‘anomos’, dat letterlijk ‘wetteloos’ betekent (dat is: buiten de Torah levend), wordt in de LXX meestal met NgáWoN vertaald, dat we in TeNaKh met ‘ontwrichting’vertalen. In Jes.53 is het echter de vertaling van  PèShàNg = afvalligheid.

[197] Deze verzen staan tussen [ ] , omdat zij in de meest betrouwbare handschriften ontbreken, maar in verder alle andere voorkomen en zeer bekend zijn geworden in de uitleg vanaf  de vroegste tijd.

[198] Hier staat het Griekse werkwoord paradidoomi, dat overal met ‘overleveren’ wordt verttaald (net zoals het Latijnse tradere) en hier en in vergelijkbare teksten over Judas NIET met ‘verraden’ mag  worden vertaald. Letterlijk is het ‘overgeven’, maar dit woord heeft in het Nederlands noties gekregen, die hier niet passen..

[199] Het Griekse werkwoord  ‘hupomimnèiskoo’  is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse ZáKhàR, dat we in TerNaKh met ‘aanhaken bij’ vertalen, omdat het niets met wat voor vorm van ‘denken’dan ook van doen heeft, maar een handelwijze aanduidt. Het bovengenoemde Griekse werkwoord heeft wel met ‘denken’ te maken en kan dan ook terecht met ‘gedenken’ vertaald worden. Terwille van de Griekse concordantie doen we dat dan okm in het NT. Maar bedacht moet wel worden, dat in het NTisch Grieks het Hebreeuws de functie van het woord in de tekst bepaalt. Petrus denkt dus niet alleen aan wat Jezus gezegd heeft, hij haakt daarbij aan! En hoe hij dat doet wordt hier verteld.

[200] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX van Dan.:13. Dezelfde woorden vinden we ook in Ps.110:1 (LXX: Ps.109:1).

[201] In latere handschriften is hier de volgende zinsnede opgenomen. Op basis van die handscchriften is eind middeleeuwen de huidige telling aan de tekst toegevoegd. Die telling moeten we handhaven. Daarom staat dit vers 17 tussen vierkante haken.

[202] aanvullen: tegen de borst of tegen het hoofd.

[203] vgl: het Nederlandse ’ter wereld brengen’.

[204] Hier citeert Jezus Hos.10:8, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX; allen de werkwoorden ‘vallen’ en ‘verhullen’ zijn verwisseld. De Griekse vertaling in de LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.

[205] Deze regel staat in de oudste handschriften van het evangelie van Lucas, maar is wel al heel bvroeg toegevoegd. Hij is waarschjnlijk afkomstig uit een in de eeerste paar eeuwen in omloop zijnde bundel van uitspraken (logia) van Jezus.

[206] Deze woorden komen uit Psalm 22:19. De vertaling van Griekse tekst in de LXX (Ps.21:19) luidt: zij verdeelden mijn mantels voor zichzelf en over mijn mantel wierpen zij de lotssteen. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: zij-zijn-aan’t-vereffenen het-kostuum-mijner voor-zeichzelf; en-op-het-kleed-mijner zijn-zij-aan’t-doen-vallen een-lotssteen. 

[207] Deze twee Griekse woorden vinden we in de Griekse vertaling van Psalm 22:8 in de LXX (Ps.21:8).

[208] Hier klinkt Psalm 69:22 mee.

[209] Gr.kremannumi=Hedbr.TáLàH

[210] DTeNaKh met ‘aanhaken bij’; in het NT houden we Griekse concordantie aan.

[211] Het Griekse schizoo= Hebr. BáQàNg.

[212] Dit Griekse werkwoord is in de LXX de vertaling van 6 Hebr. woorden. We hebben ervoor gekzoen hier de Griekse concordantie te bewaren.

[213] Dit is een citaat van Ps.31:6 volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX (alleen de vervoeging van het werkwoord verschilt: futirum in de LXX, praesens bij Lc.). De lettertlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “in de hand-jouwer ben-ik-de-bemoeienis-aan’t-geven-over de-beluchting-mijner”.

[214] Het Griekse werkwoord ‘ekpneoo’ komt niet voor in de LXX en in het NT alleen in Mc.15:37 en 39 en Lc.23:46. De vertaling ‘ontluchten’ zou ook kunnen.

[215] Deze woorden herinneren sterk aan Ps.38:12. In deze psalm is iemand aan het woord, die beseft de gevolgen te dragen van het kwaad, waarmee hij te maken krijgt en waarvoor hij ook zelf schuld belijdt (zie vs 19 en 20). Ook met deze psalm is het verhaal van Jezus te vertellen. De bewoordingen wijken af van die in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst van vs 12 (zie BAND III.1) luidt: ” . . .  en-de-lijfna-zijnden-mijner: vandaan-van-verre blijven-zij-staan.”  

[216] Deze woorden staan niet de oudste en meets betrouwbare handschriften.

[217] In TeNaKh vertalen we dit Hebreeuwse woord met ‘aanhaken bij’; in het NT houden we Griekse concordantie vast.

[218] In de meeste vertalingen is onder nr 12 een korte vertelling over Petrus op genomen: in de NBV. NB, en de SV zonder kanttekening. Dat doen ook F.Baader zijn “Dabhar Übersetzung” (Schömberg Dlnd) en André Chouraqui.  In NBG1951 staaat dit vers tussen vierkante haken. De oudere vertalingen SV en Luther en King James nemen vs 12 ook zonder kanttekening op. Zij volgen allen de codes Sinaïticus. In oudere handschriften ontbreekt dit vers. In latere wordt de naam van Johannes toegevoegd conform wat staat in Joh.20:3; die toevoeging vermeldt de SV in zijn kanttekening bij dit vers. De telling die van nog veel latere datum is, houden wij aan, maar nemen, in navolging van de tekstuiutgave van Nesle 1950 deze regel niet op in de lopende tekst, maar in de voetnoot. De reactie van Petrus onderbreekt eigenlijk Lucas’verhaal over het wantrouwen van de apostelen t.a.v. het bericht van de vrouwen. Hier volgt vs 12: MaarvPetrus opgestaan liep snel toe op het gedenkgraf en vorover nijgend kijkt hij naar de linnen (doeken) (daar)liggend (dit woord ontbreekt in sommige handschriften van de Sinaïticus) afgezonderd (idem) en hij kwam weg zich bij zichzelf verwonderend over het geschiede.

[219] De nu volgende regel, die in de meeste vertalingen als bvs 40 is opgenomen, staat niet in de meest betrouwbare handschriften: “en dit sprekend toonde hij hun de handen en de voeten..

Converted to HTML with WordToHTML.net