NAAR LUCAS 1
1
1.Daar-nu-al velen aan’t-ter-hand-nemen-zijn k-0
om-op-te-stellen een-verhaal
omtrent de bij ons voltrokkende-zijnde inbrengzaken[1]*, *Gr.pragma=Hebr.:DáBáR
2.zoals aan’t-overleveren[2]-waren aan-ons
zij-die vanaf-het-vorene
(als)zelfzienden en bedienaren[3]
geschiedden van het woord[4]* *Gr.logos=Hebr.: DáBáR
3.is het dunkzwaar[5] ook-voor-mij,
die ‘t gevolgd heb wederom,
alles strikt bijgehouden aan-jou geschreven te hebben,
beste Theophilus,
4.opdat jij onderkent* *Gr.epiginooskoo=
[Hebr. JáDàNg
omtrent-de-inbrengen* waarvan je doorgalmd[6] wordt *Gr.logos = Hebr.DáBháR
de onwankelbaarheid.
2
5.Het-geschiedde* in de dagen van-Herodes *Gr.egeneto=Hebr. WàJeHieJ
koning van Judea
een-zeker priester met-de-naam Zacharias
LUC 1
uit een-daggroep van-Abia,
en de-vrouw voor-hem uit de dochters van-Aäron,
en de naam van haar Elisabet.
6.Zij nu waren rechtvaardigen* beiden *Hebr. TsàDiQieJM
tegenover God,
gaanden* in alle* de geboden* en rechtsregelingen* *Hebr.: HáLàK=gaan
KåL= al-afheid
MiTs’WóT= geboden
MiSh’PáTieJM=
stelregelingen
van de machtiger* *Gr.kurios=Hebr.AæDóWNáJ
onberispelijken*. *Hebr.: TáMieJM= volgaven
7.En niet was er voor hen een boreling* *Gr.teknon v.h.werkw.tiktoo
=baren. Hebr. JèLèD,idem
omdat Elisabeth ongeschikt* (was) *Gr. Steira; Hebr.NgàQáRáH
en beiden waren gekomen in de dagen* hunner. * = nadagen
Het geschiedde echter bij zijn priesterschap
In de orde van zijn dagwerk tegenover God;
9.volgens de gewoonte van het priesterschap
trok hij het lotsdeel om te wieroken
binnengaande in de tempel van de machtiger;
10.en de hele menigte van het volk geschiedde
biddende buiten voor het uur van de bewieroking.
11.Zien liet zich echter aan hem een werkbode[7] *Gr. aggelos=Hebr.MáLeAàK
van de machtiger, staande vanaf de rechterkant
van de slachtplaats van de bewieroking.
12.en geroerd werd Zacharias ziende,
en ontzag is gevallen op hem.
13.maar toen zei tegen hem de werkbode:
ontzie[8] je niet, Zacharias, daarom omdat verhoord
werd jouw noodvraag[9] en jouw vrouw* * Hebr. AieJSháH = vrouw-
menselijke.
zal doen geschieden een zoon* voor jou * Hebr. BèN = stichtzoon.
En roepen zal jij zijn naam Johannes.
14.En er zal geschieden vreugde voor jou en gejuich,
en velen zullen zich op zijn geschieden verheugen.
15.Geschieden zal hij immers groot
voor de vertegenwendiging[10] van de machtiger*, *Gr.kurios= Hebr. AæDóWNáJ
en wijn en roesdrank nee niet drinkt hij
en van heiligende beluchting* vervuld zal hij zijn *Gr.pneuma= Hebr. RuWàCh
nog vandaan van de buik van zijn moeder,
LUC 1
16.en velen van de stichtzonen van Israël
zal hij omkeren tot de machtiger de god hunner.
17.En zelf zal hij voorgaan voor zijn vertegenwendiging
in de beluchting en de kracht van Elia,
omkeren zal de harten van de omvamenden* * Gr. patres.
tot de borelingen en ongetrouwen in de gezindheid
van rechtvaardigen, om aan te wenden[11] voor de machtiger
een volk weltoebereid.
18.En toen zei Zacharias tegen de werkbode:
Volgens wat zal ik onderkennen dit?
Ik immers geschied (als)priester[12]
en mijn vrouw is voorgegaan in haar dagen.
19.En zich toebuigend* zei de werkbode aan hem: * Hebr. NgáNáH = buigen.
Ik geschied Gabrièl, die opgesteld staat
voor de vertegenwendiging van god,
En hij heeft afgezonden om te spreken tegen jou
en als goed nieuws te boodschappen* aan jou dit. * Gr. euanggelizoo= Hebr.BáSháR
20.En zie, geschieden zal jij zwijgend
niet de kracht hebbend om te praten
tot de dag waarop geschieden deze dingen,
daar tegen in, dat jij geen vertrouwen hebt gehad
in de inbrengen van mij,
die welke vol gemaakt zullen worden
op hun tijdsgewricht.
21. En het volk geschiedde
de ontvangst bereidend[13] van Zacharias,
en zij verbaasden zich bij het tijd nemen
van hem in het tehuis*. *Gr.naos = Hebr.HéJKáL
22. Maar ervandaan komende
had hij niet de kracht om te praten tegen hen,
en zij onderkenden dat hij een ooggezicht
had gezien in het tehuis;
en hij geschiedde toewenkend hen
en was blijvend stom.
LUC 1
23.En het geschiede toen vol geworden waren
de dagen van zijn dienstwerk,
en hij kwam heen naar zijn huis.
24.Maar na deze dagen nam in zich
Elisabeth zijn vrouw,
en zij hield zich verscholen vijf maanden
zeggende, omdat zo ’t mij gemaakt heeft
de machtiger in de dagen,
dat hij erop toe zag weg te dragen
mijn hoon bij mensen.
3
26.Maar in de zesde maand is afgezonden geworden
de werkbode Gabrièl vandaan van God
naar een stad van Galilea
waaraan de naam Nazareth (is),
27. naar een maagd verloofd
met een man aan wie de naam Jozef (was),
uit het huis van David,
en de naam van de maagd Maria*. *Gr.Mariam = Hebr, MiR’JaM
28.En ingekomen bij haar
sprak hij: Verheug je*[14], gratiëerde[15], *Gr.Chaire = Hebr. SháLóWM
de machtiger (is) met jou.
29.Maar op de inbreng
werd zij in ontroering gebracht
en rekende ermee,
hoe groot deze begroeting geschiedde.
30.En-toen sprak de werkbode tot haar:
Ontzie* je niet, Maria; *Gr.phobeoo = Hebr. JáRéA
want jij hebt gevonden gratie
van de kant van God.
31.En zie jij zult in buik innemen
en baren een stichtzoon,
en je zult roepen zijn naam Jezus.
32.Deze zal geschieden (als)een grote
en (met)stichtzoon van de Opperste* *Gr.upsistos = Hebr, NgèLJóWN
aangeroepen worden
LUC 1
en geven zal aan hem de machtiger
God de troon van David* zijn omvamende, * zie II Samuël 7:12,16
33.en koningen-zal hij over het huis
van Jakob in de wereldtijden* * zie Micha 4:7
en van zijn koningschap
zal niet geschieden een-al-af-zijn*. *Gr.telos = Hebr.KáLieJL
34.Maar Maria sprak tot de werkbode:
hoe zal dit geschieden, aangezien
een man ik niet volkèn?
35.En zich toebuigend sprak de werkbode
tot haar: een beluchting heilig zal toekomen
op jou en kracht van de Opperst
beschemeren jou;
daarom ook zal het in de geschiedenis komende
heilige aangeroepen worden met
stichtzoon van God.
36.En zie Elisabet jou mede-geschiedrondelid[16],
ook zij heeft ingenomen een stichtzoon
in haar grijsoud zijn en wel geschiedt
deze zesde (maand) voor haar
tot wie geroepen werd ongeschikt*, *Gr.steira = Hebr. NgæQáRáH
37.omdat niet krachteloos zal zijn
van de kant God alle woord*[17]. * cit. Gen.18:14
38.Maar Maria sprak: zie de heerdienares
van de machtiger, geschiede mij
volgens jouw woord.
En wegkwam vandaan van haar
de bodewerker.
4
39.Opgestaan ging heen Maria
in die dagen naar het bergland
met vlijt naar een stad in Juda.
40.En binnengekomen in het huis
van Zacharias groette zij ook
Elisabet.
41.En het geschiedde:
toen Elisabet hoorde de groet van Maria,
sprong op het kindje in haar buik.
LUC 1
En vol werd van beluchting heilig Elisabet
42.en zij verhief haar stem
met een schreeuw groot en sprak:
ingezegend* jij bij vrouwen *Gr.eulogew = Hebr. BáRàK
en ingezegend de vrucht van jouw buik.
43.En waarvandaan (is)mij dit,
dat komt de moeder van de machtiger mijns
naar mij?
44.Want zie, toen geschiedde de stem
van jou groet in mijn oren,
sprong op in gejuich het kindje in mijn buik.
45.En gelukgewenst zij die vertrouwt
dat geschieden zal het al-af-worden* van *Gr.telestai = Hebr. KáLàL
het met haar beprate van de kant
van de machtiger.
5
46.En Maria sprak:
Groot maakt mijn lichaamziel* *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh
de machtiger[18]
47.en voorts[19] juicht* *Gr.agaliaoo=Hebr.GieJL
mijn beluchting* over God *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh
de bevrijder* van mij[20], *Gr. sootèr = Hebr. MóWShieàNg
48.omdat hij om keek op de gebogenheid* *Gr.tapeinoosis = Hebr. NgáNieJ
van de heerdienares[21] zijner.
Want zie vanaf nu wensen mij geluk
de al-afheid* van de geschiedronden. *Gr. pasai = (hier) Hebr. KåL
49.Omdat maakte voor mij grote (dingen)
de krachtige en heilig de naam zijner[22]
50.En de goede-gunst* van hem *Gr. eleos = hier Hebr. ChèsèD
naar geschiedronde en geschiedronde
voor wie ontzag hebben voor hem[23].
LUC 1
51.Hij maakte sterkte met zijn arm,
Hij verstrooide overmoedigen
In de bedenking van hun harten.
52.Af nam hij krachtigen vandaan van tronen
En Hij verhoogde gebogenen[24].
53.hongerenden maakte Hij vol goeds[25]
en rijk zijnden zond Hij af loos[26].
54.Hij nam ’t op voor Israël, zijn heerdienaar*[27], *Gr.pais = hier Hebr. NgèBèD
om indachtig* te zijn aan goede-gunst[28], *Gr.mnèsteuw = Hebr. ZáKhàR
55.zoals Hij gepraat heeft
tot de omvamenden van ons,
aan Abraham en zijn kiemsel tot wereldlang[29].
56.En Maria bleef samen met haar
oomtrent drie maanden.
En zij keerde om naar haar huis.
6
57.Maar voor Elisabet werd vol gemaakt
de tijd* van haar baren en zij deed geschieden * Gr. chronos
een stichtzoon.
58.En de omhuiszijnden en de mede-
geschiedrondeleden[30] van haar hoorden,
dat groot maakte de machtiger
zijn goede-gunst met haar
en zij verheugden zich mede met haar.
59.En het geschiedde:
op de achtste dag kwamen zij
om te besnijden het kind
en zij riepen het op de naam
van de omvamende van hem
Zacharias.
60.En zich toegebogen hebbend
sprak zijn moeder: Nee, maar geroepen zal hij worden
Johannes.
61.En zij spraken:
niemand geschiedt uit jouw medegeschiedronde,
die geroepen wordt met die naam.
62.Maar zij wenkten naar omvamende van hem,
hoe hij wil dat hij geroepen werd.
63.en gewenst hebbend een stift,
LUC 1
schreef hij zeggend:
Johannes geschiedt zijn naam
En allen verbaasden zich.
64.Maar weer geopend werd zijn mond plotsklaps
en zijn tong, en hij praatte
inzegenend God.
65.En er geschiedde ontzag op allen die rond hen
huisden en in geheel het bergland van Judea
werden bepraat al deze woorden.
66.En allen die hoorden stelden
in hun hart, zeggende:
hoe dan zal dit kind geschieden?
Want de hand van de machtiger
geschiedde samen met hem.
7
67.En Zacharias de omvamende van hem
werd vol van heilige beluchting
en profeteerde zeggende:
68.Ingezegend de machtiger God van Israël[31],
omdat hij toezag en maakte loskoping voor zijn volk[32],
69.en hij wekte een hoorn van bevrijding[33] voor ons
in het huis van David de heerdienaar*[34] van hem. * Gr.pais = Hebr. NgèBhèD
70.zoals Hij bepraat heeft door de mond
van de vanaf de wereldtijd zijnde proften van hem;
71.een bevrijding vandaan van de vijanden van ons
en vandaan van de hand van allen die beweigeren ons[35],
72.om te maken gratie met de omvamenden* van ons * Gr. Pater = Hebr. AàB
en om te gedenken[36] zijn heilige[37] instelling*[38]. *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT
73.een eed die hij zwoer* bij Abraham[39] * Gr.omnumi = Hbr.SháBàNg[40]
LUC 1
de ons omvamende,
74.om te geven aan ons zonder ons te ontzien,
uit de hand van de vijanden gered,
75. hem te dienen in genormeerdheid en
gerechtigheid,
in de vertegenwendiging van hem
al onze dagen.
76.Maar jij, kind, profeet van de opperst
word jij geroepen, immers jij gaat voor
om voor de vertegenwendiging van
de machtiger gereed te maken
de neemwegen van hem[41].
77.om te geven volkènnis van de bevrijding
voor zijn volk met het wegsturen van
de verwaardingen van hen.
78.door de moederschotige gratiëringen
van onze God, waarmee toeziet op ons
de oprijzing vandaan van de hogen,
79.om te verschijnen aan wie
in duisternis en schemer van gestorvenheid
gezeten zijn[42],
om rechtuit te zetten onze voeten
op een neemweg van vrede.
80.Het kind nam toe en werd sterk
van beluchting, en hij geschiedde
in de inbrengleegten tot de dagen
van zijn zich vertonen aan Israël.
8
2.1.En het geschiedde* * Gr, egeneto de = Hebr.WàJeHieJ k-1
in die dagen kwam uit
een goeddunken* van de kant van * Gr.dogma
Caesar[43] Augustus, dat opgeschreven wordt
a-af het behuisde (land)*. * Gr,oikoumenè (gè)
2.De eerste opschrijving geschiedde
toen Kurenius* de aanvoering[44] had * = Quirinius
van Syrië.
3.En allen gingen heen om opgeschreven
te worden, ieder naar zijn eigen stad.
4.En op gaat* ook Joseph vandaan van * Gr.anabaino=Hebr.NgáLáH
Galilea uit de stad Nazareth
LUC 2
naar Judea naar de stad van David,
die aangeroepen wordt (met)
Bethlehem, omdat hij geschiedt
uit het huis en de omvaming*[45] van David, Gr. patria=Hebr.AáBóWT
5.om opgeschreven te worden
samen ment Maria, met wie hij verloofd was,
die geschiedde zwanger.
9
6.En het geschiedde,
als zij daar geschieden:
vollledig gemaakt werden de dagen
van haar baren,
7.en zij baarde haar stichtzoon,
de eerstgebaarde en omwindselde hem
en zij vlijde hem neer in een ruif,
omdat er niet geschiedde voor hen
een plaats* in de losligzaal[46]. *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
8.En weiders* geschiedden *Gr.poimèn=Hebr.RoNgèH k-2
in die streek in het veld zijnde
en waar houdend* de waarhouding Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR
van de nacht over hun weidegroep.
9.En een werkbode van de machtiger
stond bij hen en de dunkzwaarte
van de machtiger omstraalde als een toorts
hen, en zij hadden ontzag een groot ontzag.
10. En de werkbode sprak tot hen:
niet jezelf ontzien: want zie
ik goednieuwsboodschap jullie
een vreugde groot, die geschieden zal
voor al-af het genotenvolk*, *Gr.laos = Hebr. NgàM
11.omdat gebaard werd voor jullie vandaag
een bevrijder* die geschied (als)Christus *Gr.sootèr = Hebr.MóWShieJàNg
(als)Machtiger, in de stad van David.
12. En dit (is) voor jullie een kenteken:
jullie zullen vinden een kindje,
omwindseld en liggende in een ruif.
13.En plotseling geschiedde met de werkbode,
een volte van hemelse scharen prijzende God
en zeggende:
14.Dunkzwaarte bij de oppersten voor God
en op het land vrede bij mensen van genadiging.
LUC.2
10
15.En het geschiedde toen de werkboden
wegkwamen vandaan van hen naar de hemel,
de weiders praatten tegen elkaar:
laten wij doorkomen dus tot Bethlehem
en zien het inbrengwoord* dat geschied is, *Gr.rèma=Hebr.DáBáR
dat de machtiger ons heeft doen volkènnen.
16.En zij kwamen vlijtig zijnde,
en zij vonden en Maria en Joseph en
het kindje* liggende in de ruif. *Gr.brephos = niet in de LXX
17.En ziende deden zij volkènnen
omtrent het inbrengwoord, dat bepraat was
met hen omtrent dit kind*. *Gr.paidion=Hebr.JèLèD of NàNgàR[47]
18.En de al-afheid* gehoord hebbenden *Gr.pantes = Hebr. KåL
verbaasden zich omtrent de (dingen) die
bepraat werden door de weiders
bij hen.
19. Maar Maria behoedde de al-afheid van
de inbrengwoorden die tezamen geworpen
hebbend in haart hart.
20.En ommekeerden de weiders,
dnunkzwaarte gevend* en prijzend
God bij de al-afheid van de (dingen)
die zij hebben gehoord en gezien
zoals bepraat werd bij hen.
11
21.En toen vervuld werden acht dagen
om te besnijden hem, werd ook geroepen
zijn naam Jezus*, geroepen *Gr.Ièsous = Hebr.JéShuWàNg
door de werkbode voor het ingenomen worden
van hem in de buik*. *Gr.koilia=Hebr.BèThèN
12
22.En toen vervuld waren de dagen
van de reiniging[48] van hen,
voerden zij hem op naar Jeruzalem
om hem te doen blijven staan
voor de machtiger*, *Gr.kurios=Hebr.AæDóWNáJ
23.zoals geschreven is in de
wetsuitlegging* van de machtiger, *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
LUC 2
dat al-af drangmannelijke*[49], *Gr.arsen(arrèn)=Hebr.ZáKàR
opengesplitst* hebbend *Gr.dianoigoo=Hebr.PháThàR
de moederlijkheid*, zal heilig *Gr.mètra=Hebr.RèChèM
voor de machtiger geroepen worden[50];
24.en (de dagen van) het geven
van een slachtgave volgens het gezegde
in de wetsuitlegging van de machtiger,
een jukpaar tortels* of twee *Gr.trugoon = Hebr.TóWR
jongen van duiven*[51]. *Gr.peristera = Hebr. JóWNáH
13
25.En zie een mens geschiedde k-3
aan wie de naam Simeon,
en deze mens (was) rechtvaardig* *Gr.diakaios=Hebr.TsàDDieQ
en vroom, ontvankelijk zijnde
voor de toeroeping*[52]van Israël, *Gr.paraklèsis = Hebr.NáChàM
en de beluchter heilig geschiedde
op hem.
26.En hij was in gebruik genomen
door de beluchter* heilig niet te zien *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh
gestorvenheid* voordat hij zou gezien *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT
hebben de gezalfde* machtiger**. *Gr.christos; **Gr.kurios
27.En hij kwam met de beluchter
naar de tempel[53]; en bij het binnenvoeren
door de ouders[54] van de boreling* *Gr.paidion= (hier)Hebr. JèLèD
LUC 2
opdat zij maken volgens wat
gewoonlijk gedaan wordt
van de wetsuitlegging omtrent hem;
28.En hij ontving hem in de armholten
en zegende God en sprak:
29.Nu laat jij los jou heerdienaar,
heer, volgens jouw woord
in vrede;
30.Omdat gezien hebben mijn ogen
jouw bevrijding,
31.die jij gereed hebt gemaakt
onder de vertegenwendiging
van alle de volken[55],
32.een licht tot onthulling
van de naties[56] en dunkzwaarte
van jou volk Israèl[57].
33.En het geschiedde de omvamende
van hem en de moederende
verwonderden zich bij de (dingen)
die bepraat werden omtrent hem.
34.En in zegende hen Simeon
en hij sprak tot Maria de moederende van hem:
zie deze wordt gesteld tot een val
en een opstanding van velen in Israël,
en tot een kenteken dat tegengesproken
wordt –
35 en door de lichaamziel van jou zelf
zal gaan een zwaard,
opdat onthuld zouden worden
vandaan van vele harten berekeningen.
14
36.En Anna geschiedde (als)profetes,
de dochter van Phanouèl, uit de
stamstaf van Asèr; zij nu was voorgetreden
op vele dagen, geleefd hebbend
samen met een man zeven jaren
vanaf haar maagdom,
37.en zij (was) weduwe van ongeveer
vier en tachtig jaren, die geen
afstand nam van de tempel,
met vasten en noodvragen dienst doende
nacht en dag.
LUC 2
38.En op datzelfde daarbij komende staan,
sprak zij gelijkgevend God en praatte
omtrent hem tot allen die vooruit
aannamen de loskoping* van Jeruzalem. *Gr.lutroosis=Hebr.PiD’JóWN
15
39.En toen zij al-af-gemaakt-hadden* *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH
de-al-afheid* van wat (is) volgens *Gr.panta=(hier)Hebr.KåL
de wetsuitlegging* van de machtiger, *Gr.nomos:Hebr.TóWRáH
keerden zij zich toe naar Galilea,
naar hun eigen stad Nazareth.
40.En het kind nam toe en
en werd sterkvattend vol wordend
met wijsheid, en de goede-gunst* *Gr.charis=Hebr.ChèSèD
van God geschiedde op hem.
41.En heen gingen zijn ouders
per jaar naar Jeruzalem op het
feest van het pascha.
16
42.En toen hij twaalf jaren geschiedde,
terwijl zij hoog heen traden
volgens de gewoonte van het feest,
43.en zij al-af-gemaakt hadden
de dagen, bij hun omkeren,
bleef het kind Jezus erbij
in Jeruzalem en niet volkènden’t
zijn ouders.
44.Maar ‘t-uitleggend dat hij
geschiedde in het neemweggezelschap
kwamen zij de neemweg van een dag
ver en zij zochten naar hem bij de
medeverwanten en de bekenden.
45.En toen zij hem niet vonden,
keerden zij om naar Jeruzalem,
zoekende naar hem.
46.En het geschiedde na drie dagen
vonden zij hem in de tempel
neerzittend in het midden van de
leeraren, horende hen en
bevragend hen.
47.En buiten zichzelf stonden
allen die naar hem hoorden
bij zijn verstand en de toebuigingen[58]
LUC 2
van hem.
48.En hem ziende raakten zij
getroffen; en(toen) sprak tot hem
zijn moeder: boreling, waarom
maakte jij’t voor ons zo? Zie
de omvamende van jou en ik,
smart hebbend,. Zoeken jou.
49.En hij sprak tot hen:
waarom dat jullie mij zoeken?
Volkènden jullie niet, dat
det noodzakelijk is dat ik
bij de (dingen) van de omvamende
van mij geschied?
50. En zij waren niet onderwezen* *Gr.sunièmi=(meestal) Hebr.SháKàL
over de woordinbreng* die hij *Gr.rèma = Hebr.DáBhàR
bepraatte met hen.
51.En hij trad heen samen met hen
en hij kwam in Nazareth en geschiedde
als een ondergezette aan hen.
En zijn moeder hoedde voort
de inbrengwoorden in haar hart.
52.En Jezus stootte vooruit in de
wijsheid en de zodanigheid
en goede-gunst* langs bij God *Gr.Charis=(meestal)Hebr.ChèSèD
en de menselijken*[59]. *Gr.antroopos=Hebr.AæNóWSh
17
3.1.Maar in het vijftiende jaar k-5
van het aanvoederschap van
Tiberius Caesar, toen Pontius
Pilatus aanvoerder was van Judea
en toen viervorst[60] was van
Galilea Herodes, en Philippus
zijn broederverwant viervorst was
van de streek Iturea en Trachonitis,\
en toen Lusanias van Abilene
viervorst was,
2.bij het vooraangaandpriesterschap
van Anna en Kaiaphas,
geschiedde een woordinbreng* van God *Gr.rèma=Hebr.DáBháR
bij Johannes stichtzoon van Zacharias
in de inbrengleegte*. *Gr.erèmos=Hebr.MiD’BàR
3.En hij kwam naar al-af de omstreek
van de Jordaan verkondigend
LUC 3
een onderdompeling van
besefverandering tot verduwing
van verwaardingen,
4.zoals geschreven is in het staafboek* *Gr.biblion=Hebr.SèPhèR
van de inbrengen* van Jesaia *Gr.logos=Hebr.DáBháR.
de profeet:
stem van een uitroepende
in de inbrengleegte:
maakt gereed de neemweg
van de machtiger
maakt rechtuit de banen van hem.[61]
5.Alle vallei* zal opgevuld worden
en alle berg en heuvel zal omlaag
gebracht worden
en geschieden zullen de kromme
tot rechtuite en de ruwen
tot neemwegen effen
6.en zien zal alle vlees
de bevrijding van God.[62]
7.Hij zei nu tot de krioelmenigten
die uitgegaan waren om ondergedompeld
te worden door hem:
geschiedprodukten van adders,
wie toonde voor aan jullie te vluchten
vandaan van de aanstaande walgtoorn?
8.Maakt nu vruchten waardig aan
de besefverandering.
En gaat niet vooraan met het zeggen
bij julliezelf: tot omvamende
hebben wij Abraham.
Want ik zeg jullie dat God de kracht
heeft uit deze stenen te doen opstaan
borelingen voor Abraham.
9.Maar ook reeds ligt de bijl aan de wortel
van de bomen. Elke boom nu die niet maakt
prachtige vrucht, zal uitgestoten worden
en in vuur geworpen worden.
10.En hem vroegen de krioelmenigten k-6
zeggende: wat nu zullen wij maken?
11.En zich toebuigend zei hij hun:
LUC 3
die heeft twee lijfrokken
moet afgeven aan die niet heeft,
en die heeft eten moet
gelijkerwijze maken.
18
12.Maar ook kwamen tolheffers
om ondergedompeld te worden
en zij spraken tot hem:
leraar*[63], wat moeten wij maken? *Gr.didaskalos = Hebr.rab(bi).
13.En hij sprak tot hen: maak
niets meer naast wat doorgezet
moet worden door jullie tot zaak.
14.En vragend hem de dienstdoenden
in de legerscharen, zeggend:
wat moeten wij maken ook wij?
15.En hij sprak tot hen:
schudt niemand uit en weest geen
(vijgen-)verlinker[64] en hebt genoeg
aan jullie bezoldigingen.
19
15.En toen het volk zich ontvangstbereid*[65] *Gr.prosdokaoo=Hebr.QáWáH
maakte en allen er rekening mee hielden
in hun harten omtrent Johannes,
of hij niet geschiedde (als) de gezalfde*, *Gr.christos= Hebr,MeShiàCh boog zich toe Johannes zeggend aan allen:
16.Ik dompel wel onder in water,
maar de meer vermogende dan ik,
van wie ik niet aan de maat* geschied *Gr.ikanos = Hebr.DéJ
los te maken de riemen van zijn
schoenen; hij zal jullie onderdompelen
in een beluchting heilig en in vuur.
17.Van wie de wanschop in zijn hand (is)
om uit te reinigen zijn vloer* en *Gr.aloon = Hebr. GoRèN
samen te voeren* het tarwe naar zijn *Gr.sunagogein
aflegplaats*, maar het stro** brandt hij *Gr.apothèkè.**Gr.achuron= Hebr. met onuitdoofbaar vuur. [TèBèN.
18.Maar ook nu vele andere (dingen)
LUC 3
toeroepend goednieuwsboodschapte
hij het volk.
19.Maar Herodes de viervorst
terechtgewezen* door hem *Gr.elengchoo=Hebr.JáKàCh
omtrent Herodias de vrouw
van zijn broederverwant en
omtrent alle slechte dingen die
Herodes maakte, heeft ook dit
gesteld bij alle (dingen),
20.hij sloot weg Johannes
in waarhouding*. *Gr.phulakè=Hebr.MiSh’MóWR
20
21.En het geschiedde bij het
gedompeld worden van al-af het volk
en toen ook Jezus gedompeld werd
en bad, dat geopend werd de hemel
22.en dat neertrad de beluchter de heilige
in ziellichamelijke zicht als een duif
op hem en een stem vandaan van de
hemel geschiedde: jij geschiedt (als)
mijn stichtzoon[66] de beminde,
in jou genadig ik mij[67]*. *Gr.eudokeoo = Hier)Hebr.RáTsàCh
21
23.En hij Jezus geschiedde vooraan
gaande omtrent dertig jaren,
geschiedend als een stichtzoon,
zoals werd uitgelegd[68], van Jozef,
24.die van Eli[69] * *Volgens Mt.Jakob;
LUC 3
die van +Matthat* *bij Mt.Matthan
die van Levi* * bij Mt. Eleazar
die van Melchi* * bij Mt.Elihud
die van Joonnai* * bij Mt.Achim
die van Jozef* * bij Mt.Zadok
25.die van Mattathias* * bij Mt.Azor.
die van Amos[70]* * bij Mt. Eljakim
die van Nasum* * Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Esli* * idem
die van Nangngai* * idem
26.die van Mäath* * Hebr.MàHàT, zie I Kron.6:20 en 35
die Mattathias* * Van deze Mattathias is niets bekend in TeNaKh
die van Semein* * Hebr,ShieMeNgieJ (Simeï), van deze Simeï is niets bekend.
die van Joosèch* * Hebr. (misschien=)Joseph. Van deze Josech is niets bekend.
die van Juda* * Hebr.JeHuWDáH, van deze Juda is niets bekend in TeNaKh
27.die van Jooanan* * Hebr.JoCháNàN, van deze is niets beklend in teNaKh.
die van Rèsa* * bij Mt.Abiud. Hebr.RiTs’JáA, zie I Kron.7:39
die van +Zorobabel* * Hebr.ZeRoeBBáBèL (Zerubbabel). Zie I Kron.3:19, Ez.3:2,8
die van +Salathièl* * Hebr. SheAàL’TieJAèL (Sealthiël).Zie I Kron.3:17
die van Nèri*[71] * Deze naam is onbekend in TeNaKh
22
28.die van Addi* * Hebr.NgiDDieJ of NgioDDóW, zie I Kron.6:6(21)
die van Koosam* * Deze naam is onbekend in TeNaKh
29.die van Elmadam* * Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Èr* * bij Mt.Jechonja. Van deze Er is niets bekend.
die van Jezus* *= Josia bij Mt.? Hebr.JéShuàNg[72]
die van Eliezer* *bij Mt.Josia. Van deze Eliëzer is niets bekend.
die van Joori* *bij Mt.Amos. Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Mattath* *bij Mt.Manasse. Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Levi* *bij Mt.Hiskia. Van deze Levi is niets bekend.
30.die van Simeon* *bij Mt.Achaz. Van deze Simeon is niets bekend.
die van Juda* *bij Mt.Jotham. Van deze Juda is niets bekend.
die van Josef* *bij Mt.Uzzia. Van deze Josef is niets bekend.
die van Joonam* *bij Mt.Joram =Joonam? Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Eljakim* *bij Mt.Josaphat. Van deze Eljakim is niets bekend in TeNaKh
LUC 3
die van Melea* *bij Mt.Asaph. Deze naam is onbekend in TeNaKh
31.die van Menna* *bij Mt.Abia. Deze naam is onbekend in TeNaKh.
die van Mattatha* *bij Mt.Rehabeam, Hebr.
die van Natham* *bij Mt.Salomo, Hebr.NáTàN, II Sam.5:14
die van +David* *Hebr.DáWieD, I Sam.16:1-13
23
32.die van +Iessai* *Hebr.JieSháJ (Izaï) Ruth 4:22
die van +Joobèd* *Hebr.NgóWBéD uit Ruth, Ruth 4:21
die van +Boas* *Hebr.BoNgàZ, Ruth 4:21
die van +Sala* *bij Mt.Salmon, Hebr. SsàL’MáH, Ruth 4:20
die van +Naässoon* *Hebr.NàCh’ShóWN Ruth 4:20 en Num.2:3
33.die van +Aminadab* *Hebr.NgàMMieJNáDàB Ruth.4:19
die van Admin* *Deze generatie is onbekend in TeNaKh, = Aminadab?
die van Arni* * bij Mt.Aram I Kron.2:9 en 10 en in Ruth 4:18 RàM
die van +Hesroom* *Hebr.ChèTs’RóWN (Hezron)
die van +Phares* *Hebr.PáRèTs (Perez) Genesis 46:13
die van +Juda* *Hebr.JeHuWDáH bij Tamar: Genesis 38:27-30
die van +Jakob* *Hebr.JàNgæQoB Genesis 29:31-35
die van +Isaäk* *Hebr.JiTs’ChàQ Genesis 25
24
34.die van +Abraäm* *Hebr.AàB’RáHàM, Genesis 21
die van Thara* *Hebr.TèRàCh, Genesis 11:24-32
35.die van Nachoor* *Hebr.NàChóWR (Nahor), Genesis 11:22-25
die van Seruch* *Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Rangau* *Hebr.ReNguW (Rehu), Genesis 11:18
die van Phalek* *Hebr.PèLèG, Genesis 10:25, I Kron.1:25
die van Heber* *Hebr.NgèBèR, Genesis 10:24
die van Sala* *Deze naam is onbekend in TeNaKh
36.die van Kainam* * of Kainan: van deze Kainan is niets bekend in TeNaKh
die van Arphaxad* *Hebr.AàR’PhàK’ShàD, Genesis 10:10
die van Sèm* *Hebr.ShéM, Genesis 5:32 en 10:1
die van Nooë* *Hebr.NoàCh, Genesis 5:32
die van Lamech* *Hebr.LáMèCh, Genesis 5:28-30
37.die van Mathousala* *Hebr.MeTuWShèLàCh, Genesis 5:25-27
die van Henooch* *Hebr.ChàNóWK (Henoch), Genesis 5:21-24
38.die van Iaret* *Hebr.JèRèD, Genesis 5:18-20
die van Maleleèl* *Hebr.MàHàLàL’AéL, Genesis 5:15-17
die van Kainam* *Hebr.KéJNáN, Genesis 5:12-14
die van Enoos* *Hebr.AæNóWSh, Genesis 5:9-11
die van Sèth* *Hebr.ShéT, Genesis 5:6-8
die van Adam* *Hebr..AáDáM, Genesis 1:26-28, 2:15-17, 5:1-4
die van God.
25
4.1.Maar Jezus volledig vervuld van k-7
heilige beluchting* keerde zich om *of: van de heilige beluchter
vandaan van de Jordaan en hij werd
gevoerd door de beluchter in de
inbrengleegte*, *Gr.erèmos = Hebr.MiD’BáR
2.veertig dagen beproefd door de
LUC 4
lasteraar*. En niet at hij ook maar iets *Gr.diabolos=Hebr.SsáTàN
in die dagen, en toen zij al-af waren
had hij honger.
3.En tot hem sprak de lasteraar:
Indien jij (als)stichtzoon geschiedt
Van God, spreek tot een steen als deze,
opdat hij geschiedde(als)brood.
4.En naar hem toe boog zich Jezus:
Er is geschreven dat niet bij brood
afgezonderd zal leven de menselijke[73].
26
5.En omhoog gevoerd hebbend hem
toonde hij hem al-af de koninkrijken
van het behuisde (land) in een stip van
tijd.
6.En(toen) sprak tot hem de lasteraar:
aan jou zal ik geven al-af deze bevoegdheid
en de dunkzwaarte van hen, omdat die
aan mij overgeleverd is en aan wie ook maar
ik wil zal ik haar geven.
7.Jij nu indien jij je toebukt voor de
vertegenwendiging van mij, zal geschieden
van jou al-af (deze).
8.En zich toebuigend sprak Jezus tot hem:
Er is geschreven: toebukken zul je je voor
de machtiger de God van jou en hem
afgezonderd dienen[74].
9.Maar hij voerde hem naar Jeruzalem
en deed-staan (hem) op de vleugelpunt
van de tempel, en hij sprak tot hem:
indien jij (als)de-stichtzoon geschiedt
van God, werp jezelf vandaar omlaag.
10.Er is immers geschreven, dat
hij aan de bodewerkers* van hem *Gr.angngelos=Hebr.MáLæAàK
gebiedt omtrent jou om doorgaand
te bewaren jou,
11.en dat op handen hij hoog heen
dragen zal jou, opdat niet jij aanstoot
tegen een steen jouw voet[75].
12.En zich toebuigend sprak tot hem
LUC 4
Jezus dat er gezegd is:
niet zul jij op de proef stellen
de machtiger jouw God[76].
28
13.En al-af-gemaakt hebbend
alle beproeving nam afstand
de lasteraar vandaan van hem
voor een tijdvak*. *Gr.kairos
14.En omkeerde Jezus in de kracht
van de beluchting naar Galilea;
en een bewering kwam uit door
geheel de omstreek omtrent hem.
15.En zelf leeraarde hij in hun
synagogen dunkzwaarte gegeven
door allen.
29
16.En hij kwam naar Nazareth,
waar hij was (op-)gevoed, en hij
kwam binnen volgens zijn gewoonte
op de dag van de sabbat in de
synagoge, en hij stond op om
voor te lezen;
17.en aangegeven werd aan hem
het staafboek van de profeet Jesaja
en geopend hebbend het staafboek
vond hij de plaats waar was geschreven:
de beluchting van de machtiger op mij,
waarom hij gezalfd heeft mij
goednieuws te boodschappen aan gebogenen[77],
afgezonden heeft hij mij aan te kondigen
aan gevangen weggevoerden
verduwing[78] en aan blinden
kijkvermogen, om af te zenden
verpletterden in verduwing,
19.om aan te kondigen het
genadigende jaar van de machtiger[79].
LUC 4
20.En samengerold hebbend
het staafboek, weergegeven aan
de handlanger, zat hij neer;
en de ogen van allen in de
synagoge geschiedden starende
naar hem.
21.En hij ging vooraan om te zeggen
tegen hen dat “vandaag volledig
gemaakt is dit geschrevene
in de oren van jullie.
22.En allen betuigden voor hem
zij verwonderden zich bij de
inbrengwoorden van goede-gunst
die uitgaan uit zijn mond, en zij
zeggen: niet (als) een stichtzoon
van Joseph geschiedt deze?
23.En hij sprak tot hen: alleszins
zullen jullie zeggen aan mij
dit vore-stel*: genezer verpleeg *Gr.parabolèh = Hebr.MàShàL
jezelf; zoveel wij hoorden dat
geschied is in Kapharnaüm, maak
ook hier in jouw vaderstad[80].”
24.Maar hij sprak: op-trouwe ik zeg
aan jullie dat geen profeet
ontvankelijk geschiedt in zijn
vader(stad).
25.En in waarachtigheid zeg ik jullie
vele weduwen geschiedden in de
dagen van Elia in Israël, toen gesloten
werd de hemel voor drie jaren en zes
maanden, toen er geschiedde grote
honger* op al-af het land, *Gr.limos = Hebr. RáNgàBh
26.en tot niemand van hen werd Elia
gestuurd tenzij naar Sarepta van Sidon
naar een vrouwmenselijke weduwe[81].
27.En er geschiedden vele melaatsen
in Israël bij Elisa de profeet, en niemand
van hen werd gereinigd tenzij Naäman
de Syriër.
28En zij werden vol allen van toorngemoed
in de st\ynagoge, horende deze (dingen).
29.En opstaande wierpenzij uit hem
buiten de stad, en zij voerden hem
tot de rand van de berg waarop hun stad
gehuisbouwd was, zodat zij zouden
LUC 4
neergooien hem;
30.Maar hij doorkomend door het
midden van hen ging heen.
30
31.En hij kwam af naar Kapharnaüm
een stad van Galilea; en hij geschiedde
lerarende hen op de sabbaten.
32.En zij raakten getroffen bij zijn
leraarswerk, omdat met bevoegdheid
geschiedde zijn inbrengwoord.
33.En in de synagoge geschiedde k-8
een mens hebebde de beluchting
van een onreine demoon.
34.En hij schreeuwde uit met grote
stem: laat’t, wat aan ons en aan jou,
Jezus Nazarener? Ben jij gekomen
Om te ons teloor te doen gaan?
Ik volkèn (als)wie jij geschiedt,
De gehiligde van God.
35.En omwaardeerde hem Jezus
zeggende: word gemuilkorfd en
kom uit vandaan van hem.
En weggeworpen hebbend hem
in het midden kwam uit de demon
vandaan van hem geen schade gedaan
hebbend hem.
36.En er geschiedde verbazing bij allen,
en zij praatten samen tegen elkaar
zeggende: Wat (is) dit inbrengwoord,
dat hij met bevoegdheid en kracht
er toe aanzet de onrerine beluchtingen
en zij komen uit?
37. En uitging een galm omtrent hem
naar alle plaats van de omstreek.
31
38.Maar opgestaan zijnde vandaan van k-9
de synagoge kwam hij in naar het huis
van Simon. En de schoonmoeder van Simon
geschiedde samengehouden door een
groot koortsvuur, en zij vroegen hem
omtrent haar.
39.En erbij staande boven haar omwaardeerde
hij het koortsvuur en die duwde af haar.
Op slag van gebruik opgestaan bediende zij hen.
32
40.Maar toen de zon neerkwam, voerden allen
zoveel zieken zij hadden onvast in bontheid
hen tot hem; en hij op één ieder van hen
de handen leggend verpleegde hen.
LUC 4,5
41.En wegkwamen ook demonen vandaan van velen,
schreeuwend en zeggend dat “jij geschiedt (las)
de stichtzoon van God”. En omwaarderend liet hij
hen deze (dingen) niet bepraten, omdat zij
volkènden dat hij (als) de Christus geschiedde.
33
42.Maar toen de dag geschiedde, wegkomend
ging hij heen naar een inbrenglege plaats;
en de krioelmenigte zocht hem op en kwamen
tot bij hem en hielden hem terug om niet
heen te gaan vandaan van hen.
43.Maar hij sprak tot hen: dat ook aan andere
steden ik goednieuwsbreng over het koningschap
van God is noodzakelijk, omdat ik daaroe
ben afgezonden.
34
44.En hij geschiedde verkondigend in de
synagogen van Judea[82].
5.1.En het geschiedde toen de krioelmenigte
bovenop hem ging liggen[83] en hoorde
het woord van God, en hij geschiedde
staande lansg het poelmeer van
Gennesaret,
2.en hij zag twee vaartuigen staande
langs het het poelmeer; maar de vissers
vandaan van hen neer getreden
bewalkten* zij de netten. *Gr.plunoo=Hebr.KáBàS[84]
3.En ingetreden in het vaartuig, dat
geschiedde van Simon, vroeg hij hem
vandaan van het land op te varen
een weinig. En neergezeten leraarde
hij vanuit het vaartuig de krioelmenigten.
4.En toen hij een ruststop nam van
praten, sprak hij tot Simon: vaar op
naar het diepe en laat zakken de netten
van jullie ter overmeestering*. *Gr.agra=Hebr.LáKàD
5.En toegebogen sprak Simon,
verstandvolle[85], door de gehele nacht
LUC 5
gearbeid hebbend namen wij niets in,
maar op jouw woordinbreng* zal ik *Gr.rèma = (ook) Hebr. DáBáR
laten zakken de netten.
6.En dit gemaakt hebbende, hebben
zij samen gesloten een volte van
vissen veel en doorgescheurd werden
hun netten.
7.En zij wenkten de medehouders
in het andere vaartuig om te komen
om mede in te nemen met hen;
en zij kwamen en zij maakten vol
beide vaartuigen, zodat zij afzonken.
8.En dit ziende viel Simon Petrus
toe op zijn knieën voor Jezus
zeggende: kom uit vandaan van mij
omdat ik geschied (als) een man
die verwaardt, machtiger.
9.Verbazing immers hield vast hem
en allen die samen met hem (waren)
bij de overmeestering van de vissen,
die zij ingenomen hadden,
10.en gelijkerwijs ook Jakobus en
Johannes stichtzonen van Zebedaeus,
die geschiedden (als) bondgenoten
voor Simon. En Jezus sprak tot Simon:
Ontzie je niet, vandaan van nu
zul jij geschieden mensen ten leven
overmeesterend[86].
11.En nadat zij neer gevoerd hadden
de vaartuigen op het land, alles
weggeduwd hebbend volgen zij hem.
35
12.En het geschiedde toen hij geschiedde k-12
in één van de steden en zie een man
vol melaatsheid. En ziende Jezus,
gevallen op zijn vertegenwendiging
stelde hij de noodvraag hem, zeggend:
Machtiger, indien jij wilt, heb jij
de kracht mij te reinigen.
13.En uitgestrekt hebbend betastte
hij zijn hand zeggend: ik wil, word
gereinigd; en regelrecht kwam de
melaatsheid weg vandaan van hem.
14.En hij gaf hem de boodschap
niemand te spreken, maar weggekomen
LUC 5
“toon jezelf aan de priester[87], en
draag op omtrent jouw reiniging,
zoals ingezet heeft Mozes,
tot getuigenis voor hen.
36
15.Maar vooraan door ging nog meer
het inbrengwoord* omtrent hem. *Gr.logos = Hebr.DáBháR
en samen kwamen vele krioelmenigten
om te horen en verpleegd te worden
vanwege hun onvastheden.
16.Maar hij geschiedde ontwijkende
in de inbrengleegten en biddend.
37
17.En het geschiedde op één van de dagen
en hij geschiedde lerarende en er
waren neergezeten Pharizeeën en
wetsleraren die waren gekomen uit alle
dorp van Galilea en Judea en Jeruzalem.
En kracht van de machtiger geschiedde
tot het genezen worden door hem.
18.En zie mannen dragende op een
vlijbed een mens die verlamd was,
en zij zochten hem binnen te dragen
en hem te stellen in vertegenwendiging
van hem.
19.En niet vindend hoe zij binnen
zouden dragen hem door de krioelmenigte,
omhoog getreden op het dak* duwden zij *Gr.dooma = hebr.GàG
hem neer door de baktegels met het
vlijbedje naar het midden tegenover
Jezus.
20.En ziende hun vertrouwen sprak hij:
mens, verduwd*[88] worden voor jou *Gr.aphièmi = (hier) Hebr.SáLàCh
jouw verwaardingen*. *Gr.hamartia = Hebr.ChæTháAáH
21.En vooraan gingen om te berekenen
de schriftkenners en de pharizeeën
zeggende: (als)wie geschiedt deze,
die praat smaadbewering? Wie heeft
de kracht verwaardingen te verduwen
tenzij afgezonderd[89] God?
22.Maar Jezus volkènnend hun
berekeningen, zich toebuigend* sprak *Gr.apokrinomai = Hebr. NgáNáH
tegen hen: Wat berekenen jullie
LUC 5
in jullie harten?
23.Wat geschiedt beter arbeidbaar,
te spreken:verduwd worden jou
jouw verwaardingen, of te spreken:
sta op en schrijdt heen?
24.En opdat jullie volkènden,
dat de stichtzoon van de mens
de bevoegdheid heeft op het land
om verwaardingen te verduwen,
sprak hij tot de verlamde: jou
zeg ik, sta op en hoog heen dragend
het vlijbedje van jou ga heen
naar jouw huis.
25.En daddelijk opgestaan zijnde
voor de vertegenwendiging hunner,
hoog heen dragend waarop hij
neerlag, kwam hij weg naar zijn
huis, dunkzwaarte gevend* God. *Gr.doxazoo = Hebr.KáBàD
26.En uitstaandheid nam allen,
en zij gaven dunkzwaarte aan God,
en zij werden vervuld van ontzag,
zeggende dit: wij hebben gezien
tè zwaardunkendheden* vandaag. *Gr.paradoxa
38
27.En na deze (dingen) kwam hij weg k-14
en hij aanschouwde een tolheffer
met de naam Levi neergezeten bij het
tolhuis, en hij sprak tot hem: volg mij.
28.En verlatend alles opgestaan volgt hij
hem.
29.En(toen) maakte Levi een grote
ontvangst[90] voor hem in zijn huis.
En er geschiedde een krioelmenigte
Vol van tolheffers en anderen die
Waren neergezeten samen met hen.
30.En toen murmureerden de pharizeeën
en de schriftkenners van hen tegen
zijn leerlingen zeggende: waardoor
samen met tolheffers en verwaarders
eten jullie en drinken jullie?
31.En zich toebuigend sprak Jezus
tot hen: geen behoefte hebben
in orde zijnden aan een genezer,
maar zij die het kwaad hebben.
32.Niet ben ik gekomen om te roepen
LUC 5
rechtvaardigen, maar verwaarders
tot besefverandering.
39
33.Maar zij spraken tot hem:de
leerlingen van Johannes vasten
frequent en maken noodvraag,
gelijkerwijs ook die van de
pharizeeën,maar die voor jou
eten en drinken.
34.Maar Jezus sprak tot hen:
jullie hebben toch niet de kracht
te maken,dat de stichtzonen van
de bruiloftszaal[91] waarin de bruidegom
samen met hen geschiedt, vasten?
35.Maar er zullen komen dagen,
ook wanneer wordt weggepakt vandaan
van hen de bruidegom, dan zullen zij
vasten in die dagen.
36.En hij zei ook een toespeling* tot hen *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL
dat niemand een opwerplap vandaan
van nieuw gewaad gesplitst opwerpt
op een oudtijds gewaad; maar indien
toch wel, ook zal het het nieuwe
splitsen en met het oudtijse stemt niet
samen de opwerplap vandaan van het
nieuwe.
37.En niemand werpt jonge wijn in
oudtijdse zakken, maar indien toch wel,
scheuren zal de jonge wijn de zakken,
en deze wordt uitgegoten en de zakken
gaan teloor.
38.Maar jonge wijn moet in nieuwe
zakken geworpen worden.
39.En niemand die drinkt oudtijdse
wil jonge; want de oudtijdse geschied
goed bruikbaar.
40
6.1.En het geschiedde op sabbt, dat zie:Mt.12:1-8, Mc.3:23-28
doorging door kiemvelden, en zijn
leerlingen plukten en aten, de halmen* *Gr.stachus = Hebr.ShiBoLèT
fijn wrijvend met de handen.
2.En sommigen van de pharizeeën
spraken: waarom maken jullie, waartoe
men niet bevoegd is op sabbat?
3.En zich toebuigend tot hen sprak
Jezus: niet dit hebben jullie opgelezen,
Wat David gemaakt heeft, toen hij
LUC 6
honger had, hij en die samen met hem
geschieden?
4.Toen hij inkwam in het huis van God
en, de broden van de voorschikking* *Gr.prothesis = (hier) Hebr.
nemende, heeft hij gegeten en gegeven [MàNgæRèKèT
aan die samen met hem (waren)[92], die
geen bevoegdheid hebben om te eten,
tenzij afgezonderd de priesters[93].
5.En hij zei hun: (als)machtiger van de
sabbat geschiedt de stichtzoon van de
mens.
40
6.En het geschiedde op een andere sabbat, zie: Mt.12:9-14, Mc.3:1-6 k-15
dat hij binnenkwam in de synagoge
en leeraarde. En er geschiedde daar een
mens en zijn hand, de rechter, geschiedde
uitgedroogd.
7.En op hun hoede waren voor hem de
schriftkenners en de pharizeeën, of hij
op sabbat verpleegt, opdat zij vonden
om hem aan te klagen.
8.Maar hij volkènde hun berekeningen
en hij sprak tot de man die een
uitgedroogde hand heeft: sta op en sta
in het midden; en hij opgestaan stond.
9.En Jezus sprak tot hen: ik vraag jullie,
of er bevoegdheid is om goed te maken
danwel kwaad te maken, te bevrijden
danwel te loor te doen gaan?
10.En omkijkkend naar hen allen
sprak hij tot hem: strek aan jouw hand.
En hij maakte ’t en tot stand werd
Weer gebracht zijn hand.
11.En zij werden volledig gemaakt
tot besefloosheid. En zij praatten
door tot elkaar, wat zij zouden maken
met Jezus.
42
12.En het geschiedde in die dagen, zie: Mc.3:13-19
dat hij wegkwam naar het gebergte
om te bidden. En hij geschiedde
de nacht door in het gebed tot God.
13.En toen de dag geschiedde, bestemde
hij zijn leerlingen, ook uitgekozen
hebbend vandaan van hen twaalf, die
LUC 6
hij ook afgezondenen noemde,
14.Simon, die hij ook Petrus noemde,
en Andreas zijn broederverwant, en
Jakobus en Johannes, en Philippus
en Bartholomeüs,
15.en Mattheüs en Thoomas, Jakobus
Alphaeüs en Simon, tot wie Zeloot
geroepen werd,
16. en Judas van Jakobus en Judas
Iskariooth, die geschiedde (als)
overleveraar.
17.En neergetreden samen met hen
stond hij op een vlakke plaats*, en *Gr.topos = Hebr.MáQóWM
een krioelmenigte veel van leerlingen
van hem en een veelheid veel van het
volk vandaan van al-af Judea en van
Jeruzalem en van de zeekant van
Tyrus en Sidon[94],
18.die kwamen om te horen naar hem
en om hersteld te worden* van hun *Gr.iaomai=Hebr.RáPháA
ziekten, en die bekrioeld worden
vanwege onreine beluchters worden
verpleegd.
19.En al-af de krioelmenigte zocht
te betasten hem, omdat er kracht
van zijn kant uitkwam en hij allen
herstelt.
43
20.En hij hoog-heen gedragen hebbend k-17
zijn ogen naar zijn leerlingen zegt hen:
gelukgewenst* armen[95] omdat jelieder *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéJ
geschiedt het koninkrijk* van God.
21.Gelukgewenst hongerenden* nu, omdat *Gr.peinaoo = Hebr. RáNgàB
jullie verzadigd* zullen worden. *Gr.chortazoo=Hebr.SSáBàNg
Gelukgewenst wenenden* nu, omdat *Gr.klaioo = Hebr.BáKáH
Jullie zullen lachen*. *Gr.gelaoo = Hebr. JáTsáQ
44
LUC 6
22.(Als)gelukgewensten geschieden
jullie, wanneer de mensen jullie
beweigeren* en wanneer zij zullen *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA
afgrenzen jullie en zullen honen* jullie *Gr.oneidizoo = Hebr. CháRàPh
en zullen wegwerpen jullie naam
als slecht vanwege de zoon van de
menselijke.
23.Verheugt je op die dag en springt op;
want zie de beloning van jullie (is)
veel in de hemel; volgens deze (dingen)
immers maakten voor de profeten
de omvamenden van hen.
24.Intussen wee jullie rijken, omdat
jullie afhouden jullie toeroeping.
45
25.Wee jullie, nu vervulden, omdat
jullie zullen hongeren. Wee de nu
lachenden omdat jullie zullen treuren* *Gr.pentheoo = Hebr.AáBàL
en wenen.
26.Wee wanneer ‘prachtig’ aangaande
jullie uitspreken de mensen; volgens
deze (dingen) immers maakten aan de
leugenprofeten de omvamenden hunner.
27.Maar jullie zeg ik die horen: bemint
de vijanden van jullie, maakt’t prachtig
voor wie beweigeren jullie,
46
28.Zegent in wie jullie kleineren*, bidt *Gr.kararaoo = Hebr. QáLàL
voor wie bedreigen jullie.
29.aan wie jou slaat op de kaakhelft*, *Gr.siagon = Hebr.LeChieJ
houd ook voor de andere, en vandaan
van wie pakt van jou het gewaad ook
de lijfrok moet je niet verhinderen.
47
30.Aan alwie (iets) wenst van jou, geef,
en vandaan van wie pakt jouw (dingen)
wens niet terug.
31.En zoals jullie willen dat maken zullen
voor jullie de mensen, maakt voor hen
desgelijks.
32.En indien jullie beminnen wie jullie
beminnen, hoeveel dank geschiedt jullie?
Want ook de verwaarders beminnen die
hen beminnen.
33.Want ook indien jullie ’t goedmaken
voor wie jullie ’t goed maken, hoeveel
dank geschiedt voor jullie? Ook de
verwaarders maken hetzelfde.
34.En indien jullie lenen* van wie jullie *Gr. daneizoo = Hebr. LáWáH(III)
LUC 6
hopen te nemen, hoeveel dank
voor jullie? Ook de verwaarders lenen
opdat zij terugnemen het gelijke.
35.Intussen bemint de vijanden
van jullie en maakt goeds en leent
niets terug hopend; en geschieden
zal jullie beloning veel en geschiedt
(als)stichtkinderen van de opperst*, Gr.hupsistos = Hebr.NgèL’JóWN
omdat hij goeddoende*[96] geschiedt Gr.chrèstos = (hier) Hebr.ThóWB
bij afgunstigen[97] en slechten.
48
36.Geschiedt (als) barmhartig zijnden[98]
zoals de omvamende van jullie
(als) een barmhartig zijnde geschiedt.
37.En oordeelt niet en zeker worden 37-42: zie Mt.7:1-5
jullie niet geoordeeld; en vonnist niet
neer en zeker worden jullie neer-
gevonnist. Laat los en jullie zullen
losgelaten worden.
38.Geeft en gegeven wordt aan jullie;
een maat* prachtig, gevat, bewankeld, *Gr.metron = Hebr.DàJ
overstortend zullen zij geven in jullie
dijenschoot*; want met welke maat *Gr.kolpos = Hebr. ChéJQ
jullie afmeten wordt ook weer afgemeten
voor jullie.
39.En hij sprak ook een vore-stel* tot *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL
hen: Toch niet heeft de kracht een blinde
om een blinde op weg te leiden*? Zullen *Gr.hodègeoo = Hebr. NáCháH
beiden niet in een diepte* invallen? *Gr.bathunos = Hebr. NgáMieJQ
40.Niet geschiedt een leerling boven
een leraar; maar alle geschikte gewordene
zal geschieden zoals zijn leraar.
41.En wat kijk jij naar de splinter in het
oog van de broederverwant van jou
maar de balk in het eigen oog besef jij niet?
LUC 6
42.Hoe heb jij de kracht te zeggen
tot jouw broederverwant: broeder-
verwant, weggeduwd jij ik werp uit
de splinter in jouw oog, zelf naar
de balk in jouw oog niet kijkend?
Veinzer, werp uit eerst de balk
uit jouw oog en dan zul jij bekijken
om de splinter in het oog van jouw
broederverwant uit te werpen.
43.Want niet geschiedt een boom vs.43-45: zie Mt.7:16-20
prachtig makend rottige vrucht,
en niet wederom een boom rottig
makend prachtige vrucht.
44.Want iedere boom wordt
aan de eigen vrucht volkènd.
Want niet vanaf doornstruiken
lezen zij op[99]* vijgen, en niet
van een sinaïdoorn* een rozijn
oogsten zij.
45.De goede mens uit de goede
voorraad van het hart draagt
hij aan het goede en de slechte
uit de slechte draagt hij aan
het slechte; want uit het te over
van het hart praat zijn mond[100].
46.En waarom roepen jullie mij:
machtiger, machtiger, en jullie
maken niet (waar) wat ik zeg.
50
47.Al wie komt bij mij en hoort
van mij de woordinbrengen* en *Gr.logos = Hebr. DáBháR
maakt(waar) hen, zal ik aantonen
aan wie gelijk hij geschiedt.
48.Hij geschiedt gelijk aan een
mens die huissticht een huis,
die spitte om en verdiepte en
stelde een grondveste op de
klip*. En toen er overstroming *Gr.petra = Hebr. SèLàNg
geschiedde ging verscheurend
de rivier af op dat huis en
LUC 6,7
en het niet het vermogen* *Gr.ischus = hebr. ChàJieL
om dat te doen wankelen doordat
het prachtig gesticht was.
49.Maar hij die hoort en niet
(waar)maakt geschiedt gelijkend
op een mens die huissticht een
huis op het land zonder grondveste,
waarop scheurend af ging de
rivier, en regelrecht viel het
in elkaar, en de scheuring van
dat huis (is) groot.
51
7.1.Toen hij volledig gemaakt had k-18
al-af zijn inbrengwoorden* ten *Gr.rèma Hebr. DáBháR
aanhoren van het volk, kwam hij
binnen in Kapernaüm.
2.Van een vooraangaande over honderd zie Mt.8:5-13 en Joh.4:46-53
een heerdienaar* die ’t te kwaad had, *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
was aanstaande te overlijden*, die *Gr.teleutaoo[101]
geschiedde voor hem van waarde.
3.En gehoord hebbend omtrent Jezus
zond hij af tot hem ouden van de
Judeeërs (Joden), hem vragend
opdat hij komende zou doen
ontsnappen* zijn heerdienaar. *Gr.diasooizoo[102] = (vaak)Hebr.MáLàTh
4.En zich present gesteld hebbende
bij Jezus, roepen zij hem toe
vol vlijt, zeggende (dat): waardig
geschiedt hij aan wie jij dit zult
voorhouden[103].
5.Hij bemint immers onze natie
en de synagoge stichtte* hij zelf *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH
voor ons.
6.En Jezus ging heen samen met
hen. Maar reeds toen hij niet ver
zich ophield vandaan van het huis,
stuurde de vooraangaande over
honderd medegezellen* zeggende
aan hem: machtiger, jaag je niet op,
LUC 7
niet immers geschied ik aan de maat*, *Gr.hikanos = Hebr. DàJ
opdat jij onder mijn dak binnenkomt.
7.Daarom heb ik mijzelf niet waardig
geacht naar jou toe te komen. Maar
spreek met een inbrengwoord*, en *Gr.logos = Hebr. DáBháR
genezen moet mijn knecht*. *Gr.pais = (vaak) Hebr. NgèBhèD.
8.Want ook ik geschied (als) een mens
onder bevoegdheid gezet, hebbende
onder mij legerschareleden, en ik zeg
aan deze: geen heen, en hij gaat heen,
en aan een andere kom, en hij komt,
en aan mijn heerdienaar maak dit,
en hij maakt(‘t).
9.En Jezus gehoord hebbend deze
(dingen), verwonderde zich over hem,
en zich kerend tot de hem volgende
krioelmenigte sprak hij: ik zeg jullie,
ook niet in Israël heb ik een zodanig
vertrouwen gevonden.
10.En omgekeerd zijnde naar het huis
vonden de gestuurden de heerdienaar
in orde.
52
11.En het geschiedde in de reeks,
hij ging heen naar een stad die
geroepen werd Naïn, en samen
gingen heen met hem zijn leerlingen
en een krioeklmenigte veel.
12.En toen lijfnaderde* de poort *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàB
van de stad, en zie uitverzorgd werd
een gestorvene een stichtzoon,
afgezonderd tot geschieden gebracht
voor zijn moeder, en zij geschiedde
(als)weduwe, en een krioelmenigte
van de stad aan de maat geschiedde
samen met haar.
13.En haar ziende werd Jezus
moederschoot bewogen* om haar en *Gr.splangnizoo = Hebr. RáChàM
hij sprak tot haar: ween* niet. *Gr.klaioo = Hebr. BáKáH
14.En erbijgekomen betastte hij
de doodskist, en de tillers bleven
staan, en hij sprak: jongeling,
jou zeg ik, sta op*.
15.En weer zitten ging de lijfdode*
en hij ging vooraan om te praten,
LUC 7
en hij gaf hem aan zijn moeder[104].
En ontzag nam allen.
16.En zij gaven dunkzwaarte aan God
zeggende, (dat) een groot profeet[105]
is opgestaan bij ons, en (dat) zicht hield
God op zijn volk.
17.En uitkwam dit inbrengwoord* in *Gr.logos=Hebr.DáBháR
geheel Judea omtrent hem en in al-af
de omstreek.
53
18.En voor legden* aan Johannes *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD k-20
omtrent al-af deze (dingen). En bij zich zie Mt.2:11-19
geroepen hebbend zomaar twee van
zijn leerlingen
19.stuurde Johannes tot de machtiger
zeggend: geschied jij (als)de komende
of zijn wij voor een ander
ontvangstbereid?
20.En zich present stellend bij hem
spraken de mannen: Johannes
de doper zond af ons tot jou zeggend:
geschied jij (als) de komende of
zijn wij voor een ander ontvangstbereid?
21.En dat uur verpleegde* hij velen
vanwege kwalen en kwelgesels en
slechte beluchtingen en vele blinden
gunde hij te kijken.
22.En zich toebuigend sprak hij
tot hen: heengaande legt voor aan
Johannes wat jullie zien en horen:
blinden kijken weer, hinkenden* *Gr.choolos= Hebr. PàSàCh
schrijden heen, melaatsen worden
gereinigd en stomdoven* horen, *Gr.koophos=(hier)Hebr.AieLáM
lijfdoden* worden tot opstaan *Gr.nekros
gebracht*, armen wordt de *Gr.egeiroo=Hiphíl van Hebr.QuWM
goednieuwsboodschap gebracht*[106]. *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáShàR
23.En gelukgewenst* geschiedt hij, *Gr.makarios = Hebr. AèSh’RéJ
indien hij niet tot struikelen* gebracht *Gr.skandalizoo=Hebr.KáSàL
wordt bij mij.
54
LUC 7
24.En nadat weggekomen waren
de bodewerkers* van Johannes,
ging hij vooraan om te zeggen
tot de krioelmeningten omtrent
Johannes: Wat kwamen jullie uit
naar de inbrengleegte* om te
aanschouwen?
25.Gestengelte* door een wind
aan’t wankelen gebracht?
Maar wat kwamen jullie uit
om te zien? Een menselijke met
verweekte gewaden omkleed?
Zie zij die in een dunkzware
en wellustige wade voorhanden
zijn, geschieden in de konings-
paleizen.
26.Maar wat kwamen jullie uit
om te zien? Een profeet? Ja ik
zeg jullie, iets te overs dan een
profeet.
27.Hij geschiedt (als) degene
omtrent wie geschreven staat:
Zie ik zend af mijn werkbode* *Gr.angngelos=Hebr.MàLeAáKh
voor mijn vertegenwendiging*[107], *Gr.prosoopon = hebr. PáNieJM
die toebereiden zal de neemweg* *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
van jou ten overstaan van jou[108].
28.Ik zeg jullie: (als) een grotere
bij de tot geschieden gebrachten
van vrouwen dan Johannes geschiedt
niemand; maar de kleinere in het
koninkrijk van God geschiedt (als)
een grotere dan hij.
29.En al-af het volk (dit) gehoord
hebbend en de tolheffers rechtvaardigden
God, gedompelden met de dompeling
Van Johannes.
30.Maar de pharizeeën en de wetsuitlegging-
LUC 7
kundigen stelden het besluit van God
aangaande henzelf terzijde, niet
gedoopt door hem.
55
31.Met wie nu zal ik vergelijken* de *Gr.homoioöo=Hebr.DáMáH
menselijken van deze geschiedronde* en *Gr,genès=Hebr.DóWR
van wie geschieden zij (als)gelijken?
32.(als)Gelijken geschieden zij aan
kinderen, die, op de markt neergezeten
en afstemmend op elkaar, zeggen:
wij hebben fluitgespeeld voor jullie
en niet hebben jullie gehuppeld*; *Gr.orcheoo = Hebr.RáKàD
wij hebben gehuild* en niet *Gr.thrèneoo = Hebr. JáLàL
hebben jullie geweend*. *Gr.klaoo=Hebr. BáKháH
33.Gekomen is Johannes de doper
niet etend brood en niet drinkend wijn
en jullie zeggen: een demon heeft hij.
34.Gekomen is de stichtzoon van de
mens etend en drinkend, en jullie zeggen:
zie een mens een eter en wijndrinker,
een mede-gezel* van tolheffers en *Gr.philos = hebr. MéRàNg
verwaarders.
35.En gerechtvaardigd wordt de wijsheid* *Gr.sophia = Hebr.ChaoK’MáH
vandaan-van al-af haar borelingen.
56
36.En iemand van de pharizeeën vroeg hem, zie Mc.14:2-9, Joh.12:3-8 k-21
opdat hij zou eten samen met hem. En
binnengekomen in het huis van de
pharizeeër vlijde hij zich neer.
37.En zie een vrouwmenselijke, die
in de stad geschiedde (als)verwaarder,
en volkènd hebbend dat hij neerligt
in het huis van de pharizeeër,
gezorgd hebbend voor een albast mirre,
38.en staande achter aan zijn voeten,
wenend, ging zij vooraan om met
haar tranen te beregenen* zijn voeten, *Gr.brechoo = Hebr. MáHàR
en met de haren van haar eerstdeel
depte zij af en zij kuste af* zijn voeten *Gr.kataphilieoo = Hebr.NáSàK
en bestreek (ze) met mirre.
39.En de pharizeeër die hem geroepen had,
dit ziende sprakt in zichzelf zeggend:
Indien hij geschiedde (als) een profeet,
hij zou volkènnen wie en hoedanig
de vrouw (is) die hem betast, dat zij
geschiedt (als)verwaarder.
40.En zich toebuigend sprak Jezus
tot hem: Simon ik heb voor jou iets
uit te spreken. En hij sprak: leraar
LUC 7,8
beweer het.
41.Twee schuldplichtigen geschiedden
voor een uitlenend iemand; de ene
was verplicht vijfhonderd dinariën,
maar de andere vijftig.
42.Toen zij niet hadden om weer
te geven, gratiëerde* hij beiden. *Gr.charizoo = (hier) Hebr. ChóNàN
Wie nu van hen zal meer beminnen
hem?
43.Zich toebuigend sprak Simon:
ik neem aan: aan wie hij meer
gratiëerde. En hij sprak tot hem:
juist oordeelde jij.
44.En zich gekeerd hebbend
tot de vrouwmenselijke
beweerde hij aan Simon:
bekijk jij deze vrouwmenselijke?
Ik kwam bij jou binnen in het huis,
water voor mij op de voeten
heb jij niet gegeven; maar zij
beregende mij de voeten en
met haar haren heeft zij afgedept.
45.En zij vanaf dat ik binnenkwam,
heeft zij niet nagelaten mij
de voeten afkussend.
46.Met olijfolie* heb jij mijn eerstdeel *Gr.elaion = Hebr. ShèMèN (=olie)
niet bestreken, maar zij heeft met
mirre bestreken mijn voeten.
47.Ten gunste daarvan zeg ik jou,
weggeduwd worden haar vele
verwaardingen, omdat zij veel heeft
bemind; voor wie weinig wordt
weggeduwd, bemint weinig.
48.En hij sprak tot haar: weggeduwd
worden van jou de verwaardingen.
49.En vooraan gingen de mede
aanliggenden te zeggen in zichzelf:
(als)wie geschiedt deze, die ook
verwaardingen wegduwt?
50.En hij sprak tot de vrouwmenselijke:
jouw vertrouwen heeft jou bevrijd,
ga heen in vrede[109].
57
8.1.En het geschiedde naar de reeks
en hij nam de weg langs stad en dorp
aankondigend en goednieuwsbrengend
LUC 8
het koningschap*[110] van God en de
twaalf samen met hem.
2.En sommige vrouwen die geschiedden
(als)verpleegden vandaan-van beluchtingen
slecht en onvast, Maria, die geroepen
wordt Magdalena, vandaan van wie
zeven demonen weggekomen zijn,
3.en Johanna de-vrouw van Chuza een
afgevaardigde van Herodes en
Suzanna en vele anderen,
die hen bedienden uit de hen voorhanden
zijnde (dingen).
58
4.Toen veel krioelmenigte samenkwam en k-22
zij per stad heengingen toe naar hem,
sprak hij door een toespeling*. *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL
5.Wegkwam de kiemlegger van het te kiem zie Mt.13:1-23; Mc.4:1-20
leggen van zijn kiemgoed en bij het
te kiem leggen van hem is een gevallen
langs de neemweg en het werd overschreden
en het gevleugelde van de hemel at het op.
6.En een ander is neergevallen op de klip
en verwerkelijkt werd het verdroogd
door het niet hebben van vocht.
7.en een ander is gevallen in het midden
van de doornstruiken, en zich samen
verwerkelijkende doornstruiken
versmoorden het.
8.En een ander is gevallen op land (dat)
goed(is) en verwerkelijkt maakte het vrucht
honderdvoudig.
Deze (dingen) zeggende stemde hij aan:
De oren hebbende om te horen moet horen.
9.En zijn leerlingen bevroegen hem:
hoe zou geschieden deze toespeling?
10.En hij sprak: aan jullie is het gegeven
te volkènnen de geheimenissen van
het koningschap van God, maar de
overigen in toespelingen, opdat
zij kijkende niet kijken en horende
niet verstaan[111].
11.En (als)dit geschiedt de toespeling.
12.Het kiemgoed geschiedt (als)
LUC 8
het inbrengwoord* van God, en zij langs *Gr.logos = Hebr. DáBháR
de neemweg geschieden als de
horenden, vervolgens komt de lasteraar* *Gr.diabolos = hebr. SháTáN
en hij pakt weg de inbreng vandaan
van hun hart, opdat zij niet, (‘t)
vertrouwd hebbend, gered worden.
13.En zij op de klip, wanneer zij horen,
ontvangen met vreugde het inbrengwoord;
en zij hebben geen wortel, voor een tij* *Gr.kairos
vertrouwen zij en in een tij van
beproeving nemen zij afstand.
14.Wat gevallen is in de doornstruiken,
zij geschieden (als) de horenden,
en door bezorgdheden en rijkdom
en lusten van het bestaan heengaande
worden zij versmoord en niets dragen
zij al-af.
15.Maar wat in prachtig land, zij
geschieden (als) wie met een prachtig
en goed hart gehoord hebbend
het inbrengwoord vasthouden en
vrucht dragen in het erbij blijven.
16.En niemand die een lamp zie Mc.4:21-26
aangetast[112] heeft, verhult hem
met gerei of stelt hem onder een
vlijbed, maar stelt hem op een
lampenhouder, opdat zij die
binnengaan het licht zien.
17.Want niet geschiedt verscholen,
wat niet tevoorschijn gekomen
zal geschieden. en niets schuil
gehoudens dat niet volkènd wordt
en te voorschijn komt.
18.Kijkt dan toe nu hoe jullie horen;
want wie heeft zal gegeven worden,
en die niet heeft, ook wat hij dunkt
te hebben, zal weggepakt worden
vandaan van hem.
59
19.Dan komt te geschieden bij hem zie Mt.12:46-50; Mc.3:31-35
de moeder en de broederverwanten
van hem, en niet hadden zij de kracht
te beurt te vallen met hem door de
krioelmenigte.
20.En voorgelegd werd* aan hem: *Gr.apangngelloo = Hebr. NáGàD
jouw moeder en jouw broedverwanten
staan buiten, willende zien jou.
LUC 8
21.Maar hij zich toebuigend sprak tot hen:
(als)mijn moeder en mijn broederverwanten
geschieden zij die het inbrengwoord van
God horen en (waar-)maken.
60
22.En het geschiedde op één van de dagen zie:Mt.8:23-27; Mc.4:35-41 k-23
en hij trad in in een vaartuig en zijn
leerlingen, en hij sprak tot hen:
wij moeten doorkomen naar het oversteekse
van het meer en zij voeren op.
23.Maar terwijl zij vaarden sliep hij in,
en neertrad een orkaan van wind
naar het meer en zij werden overvol
en liepen gevaar.
24.En toekomend wekten zij hem
zeggende: meester, meester,
wij gaan te loor.
Maar hij gewekt geworden, schold* *Gr.apitimaoo = (hier) Hebr. GáNgàR
de wind en het golven van het water.
En zij stopten en er geschiedde
gladheid.
25.En hij sprak tot hen: waar (is)
jullie vertrouwen? En ontzag gekregen
hebbend verwonderden zij zich
zeggend tot elkaar: (als) wie toch
geschiedt deze, dat hij ook de winden
ergens toe aanzet en ook het water
zijn zij onderjorig aan hem?
61
26.En zij vaarden af naar de streek zie:Mt.8:28-34;Mc.5:1-20. k-24
van de Gerrasenen hetwelk geschiedt
tegen de oversteek van Galilea.
27.En bij uitkomen op het land
kwam hem tegemoet een man,
iemand uit de stad die demonen
had, en voor een tijd* aan de maat *Gr.chronos
niet aangekleed had een gewaad
en in een huis niet verbleef, maar
in de gedachtenisplaatsen*. *Gr,mnèmeion = Hebr.QèBèR=graf
28.En ziende Jezus ’t uitgeschreeuwd
hebbend viel hij aan op hem en
met grote stem sprak hij:
Wat aan mij en aan jou, Jezus,
stichtzoon van God de opperste?
29.Nodig heb ik jou, opdat jij mij
niet foltert. Want hij had de boodschap
gegeven aan de onreine beluchter
weg te komen vandaan van de mens.
Want vele tijden* had hem weggeropt *Gr.chronos
LUC 8
En hij werd gekneveld met
kettingen en voetboeien
waargehouden*, en doorgescheurd *Gr.phulassoo = Hebr.SháMàR
hebbend de knevels werd hij
voortgejaagd vandaan van de
demonen naar de inbrengleegten.
30.En Jezus bevroeg hem:
Wat geschiedt voor jou (als)naam?
Maar hij sprak: legioen, omdat
Binnengingen vele demonen bij hem.
31.En zij riepen hem toe dat hij
hen er niet toe zou aanzetten naar
de oerpoel* af te komen.
32.Maar dsaar geschiedde een
uitvoergroep* varkens aan de maat
beherderd in het gebergte;
en zij riepen hem toe dat hij hen
afvaardigde naar deze in te komen;
en hij vaardigde hen af.
33.En de demonen weggekomen
vandaan van de mens kwamen in
bij de varkens, en de uitvoergroep
drong af van de afhang naar het meer
en zij versmoorden.
34.En de herders, ziende wat geschied
was, vluchtten en brachten de boodschap
naar de stad en naar de velden.
35.En zij kwamen uit om te zien wat
geschied was en zij kwamen tot Jezus,
en zij vonden neergezeten de mens
vandaan van wie de demonen
weggekomen waren in gewaad en
zich in acht nemend aan de voeten
van Jezus, en zij hadden ontzag.
36.Hij bracht hen de boodschap,
die zagen hoe de gedemoniseerde
bevrijd was.
37.En hem vroegen zij, al-af de volte
van de omstreek van de Gerasenen
om weg te komen vandaan van hen,
omdat door een groot ontzag werden
zij samen gehouden.
60
En hij ingetreden in het vaartuig
keerde terug.
38.En de man, van wie vandaan
weggekomen zijn demonen,benodigde
van hem om te geschieden samen met
hem; naar hij maakte hem van zich los
LUC 8
zeggend:
39.keer terug naar jouw huis,
en voer aan hoeveel aan jou
God maakte.
En hij kwam weg naar de hele stad,
Verkondigend hoeveel God voor hem
maakte.
63
40.En bij het terugkeren van Jezus zie:Mt.9:18-26;Mc.5:21-43 k-25
nam aan hem de krioelmenigte. Want
zij geschiedden allen bereid te ontvangen
hem.
41.En zie een manmenselijke aan wie
de naam Jaïrus,en deze was (als)
vooraangaande van de synagoge voorhanden;
en vallend bij de voeten van Jezus roept
hij hem toe binnen te komen in zijn huis,
omdat een stichtdochter, afzonderlijk tot
geschieden gebracht, voor hem geschiedde
van ongeveer twaalf jaren en zij stierf.
42.En bij het heenvoeren van hem, smoorden
samen hem de krioelmenigten.
43.En een vrouwmenselijke met vloeiing k-26
van bloed vanaf twaalf jaren, die niet
vermocht door iemand verpleegd te worden,
44.erbijgekomen van achteren betastte* *Gr.haptoo = Hebr.NáGàNg
de kwast* van zijn gewaad, en dadelijk bleef *Gr.kraspedon = Hebr.TsiejTsiejt
staan de vloeiing van haar bloed.
45.En Jezus sprak: wie (is’t) die mij betast?
Omdat allen loochenden, sprak Petrus:
verstandvolle,de krioelmenigten smoren* toe
jou en beëngen*. *Gr.apothliboo = Hebr.TsáRàR
46.Maar Jezus sprak: wie betastte mij? Want
ik volkèn dat kracht is weggekomen vandaan
van mij.
47.En de vrouwmenselijke, ziende dat zij niet
heimelijk bleef, kwam rillend* en vallend *Gr.tremoo = Hebr.CháDàD
op hem toe, boodschapte zij voor de
vertegenwendiging* van al-af het volk, *Gr.enoopion=Hebr. LiePh’NéJ
door welke reden zij hem betastte,
en hoe zij genezen werd dadelijk.
48.En hij sprak tot haar: stichtdochter,
jouw vertrouwen heeft jou bevrijd*, *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg
ga heen in vrede.
49.Terwijl hij nog praat, komt iemand
van de kant van de synogoge-vooraangaande
zeggend, dat: gestorven is jouw stichtdochter,
jaag niet op meer de leraar.
50.Maar Jezus (‘t)gehoord hebbend, boog zich
LUC 8,9
toe naar hem: heb er geen ontzag voor,
vertrouw in afzondering.
51.En gekomen in het huis verduwde hij
niet dat iemand samen met hem
binnen kwam tenzij Petrus en Johannes
en Jakobus en de omvamende van het
kind en de moederende.
52.En allen weenden* en stootten rouw *Gr.klaioo = Hebr.BáKáH
om haar. Maar hij sprak: weent niet,
zij is niet gestorven, zij suft.
53.En zij lachten hem uit, volkènnend
dat zij gestorven was.
54.En hij, hard gevat hebbend haar hand,
stemde aan zeggend: kind sta op*. *Gr.egeiroo = Hebr.QuWM
55.En toekeerde haar beluchting* en
zij stond op* dadelijk, en hij zette door *Gr.anhistèmi = Hebr.QuWM
dat aan haar gegeven werd te eten.
56.En buiten zichzelf stonden de ouders;
en hij gaf de boodschap aan hen tot
niemand te spreken over wat geschied was.
64
9.1.En samengeroepen hebbend de twaalf
gaf hij aan hen kracht en bevoegdheid
bij alle demonen en om zieken te verplegen.
2.En hij zond af hen om aan te kondigen
het koningschap(-rijk) van God en om te
genezen.
3.En hij sprak tegen hen: draag niets hoog
heen op de neemweg*,
noch een stamstaf* noch een ransel, noch
brood noch zilver noch om per persoon
twee lijfrokken te hebben.
4.En in welk huis ook maar binnenkomt,
blijft daar en komt vandaar weg.
5.En zovelen jullie maar niet ontvangen,
weggekomen uit die stad, bonkt af[113]
het schurkstof* vandaan van jullie voeten *Gr.koniorton = Hebr. AáBàQ
tot getuigenis bij hen.
6.En weggekomen gingen zij vooraan door
langs de dorpen, goednieuwsboodschappend
en verplegend overal.
64
7.En Herodes de viervorst hoorde al-af wat
geschied was en hij was zonder uitweg
LUC 9
door het zeggen door sommigen dat
Johannes tot opstaan gebracht was
vandaan van de lijfdoden*,
8.en door sommigen dat Elia te voorschijn
was gekomen, maar door anderen dat
een profeet, iemand van de vooraangeganen,
was opgestaan.
9.En Herodes sprak: Johannes ik
onteerstdeeld heb ik (hem); (als) wie
geschiedt deze omtrent wie ik hoor
zodfanige (dingen)? En hij zocht te zien
hem.
66
10.En omgekeerd zijnde voerden op zie: Mt 13:14-21, Mc.6:31-44, Joh.6:
aan hem zoveel zij maakten. [1-13.
En aangenomen hebbend hen week
Hij uit naar hem eigen in een stad
Geroepen Bethsaïda.
11.Maar de krioelmenigten, volkènnend,
volgden hem praatte hij met hen
omtrent het koningschap(-rijk) van God
en die behoefte hebben aan verpleging
geneest hij.
67
12.En de dag ging vooraan om zich k-26
neer te vlijen. Maar erbijgekomen
spraken de twaalf tot hem:
laat los de krioelmenigte, opdat zij
heengaande naar de omsingelende
dorpen en velden ligzaal zoeken
vinden teerkost*, omdat wij hier *Gr.episitismos=Hebr.TsàJieDáH.
in een inbrenglede opstaanplaats
geschieden.
13,Maar hij sprak tegen hen:
geeft hen te eten jullie. Maar zij
spraken: niet geschieden er voor ons
meer dan vijf broden en twee vissen,
indien wij niet heengaande op de
markt kopen voor al-af dit genotenvolk
etenswaren.Want zij geschieden ongeveer
vijf duizend.
14.Maar hij sprak tot zijn leerlingen:
doet zich neervlijen hen neervlijingen
ongeveer tot vijftig.
15.En zij maakten zo en deden zich
neervlijen allen.
16.En genome hebbend de vijf
broden en de twee vissen, opkijkend
naar de hemel, zegende hij in* hen *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàKh
LUC 9
en deelde in brokken en heeft de
gegeven aan de leerlingen om
bewaar te stellen voor de
krioelmenigte.
17.En zij aten en zij werden
verzadigd* allen; en hoog-heen-gedragen *Gr.chortazoo = Hebr. SháBàNg
werd het te-over van brokken
voor hen twaalf opzetbladen*.
68
18.En het geschiede bij het geschieden zie:Mt.16:13-28; Mc.8:27-9:1 k-27
van hem biddend in afzondering (dat)
samen geschiedden met hem de
leerlingen en hij vroeg na bij hen
zeggend: (als)wie zeggen de krioel-
menigten dat ik geschied?
19.En zich toebuigend spraken zij:
(als)Johannes de dompelaar, en
anderen (als) Elia, maar anderen,
dat een profeet, iemand van de
vooraangeganen, is opgestaan.
20.En hij sprak tot hen: jullie,
(als)wie zeggen jullie dat ik geschied?
En Petrus, zich toebuigend sprak:
(als) de Gezalfde* van God. *Gr.Christos = Hebr.MàShiàCh
21.Maar hij omwaarderend gaf hij
de boodschap aan niemand dit te zeggen.
22.Sprekend, dat het noodzakelijk is,
dat de stichtzoon van de mensselijke
vele (dingen)lijdt en geen gewicht krijgt
vandaan van de ouderlingen en de
vooraangaande priesters en de schriftkenners
en vermoord zal worden* en op de derde *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
dag tot opstaan gebracht zal worden*.
69
23.En hij zei tegen allen: Indien iemand
laat-achter* mij wil komen, moet hij *Gr.opisoo = Hebr.AæChàR
zichzelf loochenen en hoog-heen-dragen* *Gr.airoo = Hebr. NáSsáA
zijn kruispaal per dag en hij moet volgen
mij.
24.Want hij die zou willen bevrijden zijn
lichaamziel*, zal haar teloor doen gaan. *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh
Maar hij die teloor liet gaan zijn
lichaamziel vanwege mij, die zal haar
bevrijden.
25.Want wel nu heeft een mens die wint
de gehele ordentelijkheid* maar zichzelf *Gr,kosmos
teloor doet gaan of doet boeten?
26.Want hij die mij te schande maakte* *Gr.apaischanomai=Hebr. BuWSh
en mijn inbrengwoorden* die zal de *Gr.logos = hebr. DáBháR
LUC 9
de stichtzoon van de menselijke
te schande maken, wanneer hij
komt in de dunkzwaarte* van hem *Gr.doxa = Hebr.KáBhóWD
en van de omvamende en van de
heilige werkboden*. *Gr.angngelos = Hebr.MàLeAáK
27.En ik zeg jullie waarachtig
dat sommigen van wie erbij
staan geschieden (als) wie niet
zullen proeven gestorvenheid tot
zij zullen zien het koningschap(-rijk)
van God.
70
28.En er geschiedde na deze inbrengwoorden *zie:Mt.17:1-8; Mc.9:2-8 k-30
ongeveer acht dagen, aangenomen hebbend
Petrus en Johannes en Jakobus, trad hij
omhoog naar de berg in toe te biodden.
29.En (toen) geschiedde bij het toebidden
van hem het aanzien* van zijn *Gr.eidos = Hebr MàRÁèH
vertegenwendiging* anders en zijn gewaad *Gr.posoopon = Hebr, PáNieJM
wit uitbliksemend.
30.En zie twee mannen praatten samen
met hem, (als)welke geschieden Mozes
en Elia,
31.zij, zich zien latend in dunkzwaarte
zegden zij aan de uittrekneemweg[114]
van hem, welke hij aanstaande was
volledig te maken in Jeruzalem.
32.En Petrus en die samen met hem
geschiedden bezwaard door slaap.
Maar waakzaam zijnde zagen zij
de dunkzwaarte van hem en de twee
mannen die samen stonden met hem.
33.En het geschiedde bij het
afgezonderd worden* van hen vandaan *Gr.diachoorizoo = Hebr. BáDàD
van hem sprak Petrus tot Jezus:
verstandvolle[115], prachtig geschiedt,
dat wij hier geschieden, en wij moeten
maken drie tenten, één-enkele voor
jou en een-één-enkele voor Mozes en
een-één-enkele voor Elia, niet
volkènnend wat hij zei.
LUC 9
34.En toen hij deze (dingen) zei,
geschiedde een wolk* en die *Gr.nephelos = Hebr.NgáNàN
beschemerde* hen; en zij hadden *Gr,episkiazoo = Hebr. TsáLàL
ontzag bij het inkomen van hen
in de wolk.
35.En een stem geschiedde uit
de wolk, die zei:
Deze geschiedt (als) mijn stichtzoon
de uitgekozene, hoort naar hem[116].
36.En bij het geschieden van de stem
werd bevonden Jezus afgezonderd* *Gr.monos = Hebr.LeBàDieJ
en zij zwegen en aan niemand
boodschapten zij in die dagen iets
van wat zij gezien hadden.
71
37.En het geschiedde op de zesde zie: Mt.17:14-21; Mc.9:14-29
dag, toen zij neergekomen waren
vandaan van de berg, samen kwamen
hem tegemoet veel krioelmenigte.
38.En zie een man vandaan van de
krioelmenigte riep uit, zeggende:
leraar, ik vraag uit nood aan jou
om te kijken naar mijn stichtzoon,
omdat hij een afgezonderd tot
geschieden gebrachte[117] voor mij geschiedt.
39.En zie een belucvhting neemt hem,
en plotseling schreeuwt hij en doet hem
stuip trekken met schuim en
te nauwer nood wijkt hij vandaan van hem,
verbrijzelend hem.
40.En ik vroeg uit nood jouw leerlingen,
dat zij uitwierpen hem en niet hadden
zij de kracht.
41.En Jezus, zich toebuigend, sprak:
oh geschiedronde zonder vertrouwen
en verkeerd. Tot hoelang zal ik
geschieden bij jullie en zal ik uithouden
jullie?
42.Voer naar voren hier jouw stichtzoon,
en nog toen hij voor hem kwam, verscheurde
hem de demoon en deed stuip trekken.
Maar Jezus omwaardeerde de beluchting
LUC 9
die verontreinigd was, en hij genas
het kind en heeft hem teruggegeven
aan de omvamende van hem.
43. En getroffen raakten allen bij
de grootheid van God.
72
En toen allen zich verwonderden* *Gr.Thaumazoo = Hebr. PháLéA
bij alle (dingen) die hij maaktte,
sprak hij tot zijn leerlingen:
44.Stellen jullie in jullie oren
deze inbrengwoorden* , want de *Gr.logos = Hebr. DáBháR
stichtzoon van de menselijke is aanstaande
om overgeleverd te worden in de handen
van menselijken.
45.Maar zij volkènden niet deze woordinbreng* *Gr.rèMa = Hebr. DáBháR
en het geschiedde verhuld vandaan van hen,
opdat zij het niet aanvoelden en zij
ontzagen zich om te vragen hem omtrent
deze woordinbreng.
46.En binnenkwam een berekening in hen, zie: Mt.18:1-5; Mc.9:33-37 k-32
wie zou geschieden (als) de grotere van hen.
47.Maar Jezus, volkènnend de berekening
van hun hart, erbij genomen hebbend
een kind, deed staan dat naast zichzelf
48.en sprak tot hen: hij, indien hij zal
ontvangen dit kind op mijn naam, ontvangt
mij; en hij, indien hij mij zal ontvangen,
ontvangt hem die mij afgezonden heeft.
Want hij die (als) de kleinere bij jullie
voorhanden is, geschiedt (als)een grote.
49.En zich toebuigend sprak Johannes:
verstandvolle, wij volkènnen iemand
die in jouw naam uitwerpt demonen
en wij verhinderden hem, omdat hij
niet volgt samen met ons.
50.Maar tot hem sprak Jezus, verhindert
niet, want hij die niet geschiedt
tegen ons, geschiedt om ons.
78
51.En het geschiedde toen volledig
gemaakt werden de dagen van zijn
opgenomen worden en hij ondersteunde
de vertegenwendiging* om heen te gaan *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM
naar Jeruzalem,
52. en hij zond af bodewerkers* voor *Gr.angngelos = Hebr, MàL’AàK
zijn vertegenwendiging uit; en zij,
heengaande, kwamen binnen in een
dorp van de Samaritanen, om gereed
te maken voor hem.
LUC 9,10
53.En niet ontvingen zij hem, omdat
zijn vergegenwendiging geschiedde
(als)heengaande naar Jeruzalem.
54.En de leerlinmgen Jakobus en Johannes,
dit ziende, spraken: machtiger, wil jij,
dat wij moeten spreken dat vuur
neertreedt vandaan van de hemel en
teloor doet gaan[118] hen.
55. Zich omgekeerd hebbend
omwaardeerde hij hen; en zij
gingen heen naar een ander dorp.
74
57.En toen zij heengingen op de k-33
neemweg, sprak iemand tot hem:
volgen zal ik jou waarheen jij ook
wegkomt.
58.En Jezus sprak tot hem: vossen zie: Mt.8:19-22
hebben holen en de gevleugelden
van de hemel tenten, maar de
stichtzoon van de menselijke heeft
niet waar hij het eerstdeel neervlijt.
59.En hij sprak tot een ander:
volg mij, maar hij sprak: vaardig af
mij eerst wegkomend om te begraven* *Gr.thaptoo = Hebr. QáBàR
mijn omvamende.
60.Maar hij sprak hem aan: verduw,
dat de lijfdoden* begraven hun eigen *Gr.nekros
lijfdoden, maar jij, wegkomend,
boodschap rond het koningschap (-rijk)
van God.
61.En ook een ander sprak: ik zal jou
volgen, machtiger, maar vaardig mij eerst
af om van mij af te zetten wie in mij
huis (zijn).
62.En Jezus sprak [tot-hem]: niemand,
die opwerpt de hand op een ploeg en
kijkt naar het achterliggende, geschiedt
goed ingesteld voor het koningschap (-rijk)
van God.
75
10.1.En na deze (dingen) vertoonde zie: Mt.10:7-16 k-34
de machtiger zeventig* anderen en hij zie Ex.24:1
zond af hen per twee voor zijn vertegen-
LUC 10
wendiging naar alle stad en opstaanplaats*
waar hij aanstaande was om te komen.
2.En hij zei tot hen: de-maaiing* (is) wel *Gr.therismos = Hebr.QáTsieJR[119]
veel, maar de werkers weinigen;
richt een noodvraag tot de machtiger
van de maaiing opdat hij uitwerpt werkers
naar zijn maaiing.
3.Vaart heen: zie ik zend af jullie als
schaapslammeren in het midden van wolven.
4.tilt geen buidel*, geen ransel, geen *Gr.ballantion = Hebr. KieSJ
schoenen. En begroet niemand langs
de neemweg*. *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
5.In welk huis ook jullie inkomen,
zegt eerst: vrede* aan dit huis. *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM
6.En indien daar geschiedt een stichtzoon
van vrede, zal een ruststop nemen* *Gr.anapauoo = hebr. NuWCH
op hem de vrede van jullie.
7.En in dat huis blijft, etende en
drinkende de-dingen) van de kant ven hen.
Waardig (is)immers de werker zijn
beloning.
76
Treedt niet om van huis naar huis.
8.En in welke stad ook jullie inkomen
en zij ontvangen jullie, eet de jullie
voorgezette (dingen),
9. en verpleegt* de onvasten in haar, *Gr.therapeuoo
en zegt tot hen: lijfna* gekomen is bij jullie *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàB
het koninkrijk(-schap)* van God. *Gr.basioleia = Hebr. MàL’KuWT
10.Maar in welke stad ook maar jullie
inkomen en niet ontvangen zij jullie,
wegkomend naar haar wijdten* spreekt: *Gr.plateia = Hebr.RáChuWB
11.het schurkstof* dat aankleeft aan ons *Gr.koniorton = Hebr.AáBhàQ
uit de stad van jullie op de voeten
vegen wij weg aan jullie; intussen
volkèt dit, dat lijfna gekomen is
het koninkrijk(-schap) van God.
12.Ik zeg jullie dat het voor de Sodomieten
op die dag uithoudbaarder zal geschieden
dan voor die stad.
13.Wee jou, Chorazin, wee jou, BèThsaïda,
omdat indien in Tyrus en Sidon geschied
waren de krachten die zijn geschied in jullie,
zij oudtijds in zak* en as** gezeten *Gr.sakkos=Hebr.SsàQ; **Gr.spodos=
van besef veranderd zouden zijn. [Hebr.AáShàR
14.Intussen zal het voor Tyrus en Sidon
uithoudbaarder geschieden in het oordeel
LUC 10
dan voor jullie.
15.En jij Kapharnaum, niet tot de
hemel werd jij omhoog gebracht?
Tot de oergroeve* trad jij neer.[120]
16.Hij die hoort naar jullie, hoort
naar mij, en hij die terzijde stelt
jullie, stelt mij terzijde. En wie mij
terzijde stelt, stelt terzijde wie mij
afzond.
17.En omgekeerd zijn de zeventig
met vreugde zeggende: machtiger,
ook de demonen worden gezet onder
ons in jouw naam.
18.Hij sprak tot hen: ik aanschouwde
de lasteraar* als een ster uit de hemel *Gr.satanas = Hebr. SháTháN
vallende.
19.Zie gegeven heb ik jullie de
bevoegdheid om te schrijden over slangen
heen[121] en schorpioenen en op al-af
de kracht van de vijand, en beslist niets
zal ontwrichten[122] jullie.
20.Intussen verheugt je niet daarin,
dat de beluchters onder jullie
gezet zullen worden, maar verheugt
je dat jullie namen ingeschreven zijn
in de hemelen.
78
21.In die ure juichte* hij met de *Gr-angngnaliazoo = Hebr. GieJL
heilige beluchting en hij sprak: zie Mt.11:25-27
ik geef jou gelijk, omvamende,
machtiger van de hemel en van het land,
dat jij schuilgehouden hebt deze (dingen)
vandaan van de wijzen en verstandigen,
en onthuld hebt deze (dingen) aan de
spijslingen*; ja, o omvamende, omdat
zo genadiging* geschiedt ten overstaan
van jou.
22.Alle (dingen) werd mij overgeeverd
door mijn omvamende en niemand
LUC 10
volkènt wie geschiedt (als) de
stichtzoon, tenzij de omvamende
en wie geschiedt (als) de omvamende
tenzij de stichtzoon en aan wie maar
de stichtzoon besluit het te onthullen.
23.En zichkerende naar de leerlingen
naar hem eigen sprak hij:
gelukgwenst* de ogen die kijken naar *Gr.makarios = Hebr/ AèSh’RéJ
wat jullie bekijken.
24.Want ik zeg jullie dat vele profeten
en koningen wilden zien waarnaar jullie
kijken en niet zagen en horen wat jullie
horen en niet hoorden.
79
25.En zie iemand, een wetsuitlegkenner,
stond op hem op de proef stellend
zeggend: leraar, wat makende zal ik
wettig lotsdeel hebben aan leven
wereldlang?
26.En hij sprak tot hem: in de wetsuitleg*
staat wat geschreven? Hoe lees jij op?
27.En zich toebuigend sprak hij:
jij zult beminnen de machtiger de God
van jou uit geheel jouw hart en geheel
jouw lichaamziel* en geheel jouw *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
vermogen* en geheel jouw besef en *Gr.ischus = Hebr. ChàJieL
jouw metgezel* als jouzelf.[123] *Gr.plèsion = Hebr. RéàNg
28.En hij sprak tot hem :
juist boog jij je toe.
29.Maar hij willende zichzelf
rechtvaardigen sprak tot Jezus:
en wie geschiedt van mij (als)
metgezel?
30.Hem opnemend sprak Jezus: k-36
Iemand een menselijke trad neer
vandaan van Jeruzalem naar Jericho
en door rovers viel hij om, zij
kleedden hem ook uit en slagen
opleggend kwamen zij weg
weggeduwd hebbend een half-
gestorvene.
31.Volgens machtiging[124] trad
LUC 10
iemand, een priester*, neer op die *Gr,hiereus = Hebr. KoHéN
neemweg, en hem ziende kwam
hij voor langs.
32.En desgelijks ook een Leviet over
de opstaanplaats komend en ziende
ging voor langs.
33.Maar iemand, een Samaritaan,
de weg nemend kwam tot hem neer
en ziende werd hij moederschoot-
bewogen*, *Gr.splangnizoo = Hebr. RáChàM
34.en erbijgekomen verknevelde* hij *Gr.deoo = Hebr. AáSàR
zijn wonden* erop gietend *Gr.trauma = Hebr. PèTsàNg
olijfolie* *Gr.elaion = Hebr.ZàJieT
en wijn*, en hem opgehesen hebbend *Gr.oinos = Hebr. JáJieN
op de eigen ezel voerde hij hem
naar een ontvangement[125]
en hij had belang bij hem.
35. En in de volgende ochtend,
uitgeworpen hebbend twee dinaria
heeft hij gegeven hem aan de
ontvangementhouder en hij sprak:
hebt belang bij hem en wat jij
voorgespendeerd hebt, zal ik
bij mijn weeromkomen, teruggeven.
36.Wie van deze drie is dunkt jou
(als) naaste geschied van hem die
in(handen)gevallen is bij de rovers?
37.En hij sprak: die gemaakt heeft
barmhartigheid met hem.
En Jezus sprak tot hem: ga heen en
maak jij desgelijks.
80
38.En toen zij heengingen kwam hij k-37
binnen in een of ander dorp; en
iemand, een vrouwmenselijke, met
de naam Martha, ontving hem
in het huis.
39,En aan haar geschiedde een
zusterverwante, die Maria geroepen
werd, en zij neergezeten bij de
voeten van de machtiger, hoorde zijn
inbrengwoord*. *Gr.logos = Hebr. DáBháR
LUC 10,11
40.En Martha ging om in veel bediening*; *Gr.diakonia
en eromheen staande sprak zij:
machtiger, is het niet belangrijk voor jou,
dat die zusterverwant van mij
mij afgezonderd achterliet om te bedienen*? *Gr.diakonein
Spreek tot haar opdat zij het voor mij
Opneemt.
41.Maar zich toebuigend sprak tot haar
de machtiger: Martha, Martha, jij bent
bezorgd en maakt je druk omtrent vele
dingen,
42.maar aan weinig (dingen) geschiedt
er behoefte of aan één-enkel (ding);
want Maria heeft het goede deel verkozen,
dat niet weggepakt zal worden van haar.
81
11.1.En het geschiedde toen hij geschiedde k-38
op een of andere opstaanplaats biddende,
toe hij een pauzestop maakte, sprak iemand
van zijn leerlingen tot hem: machtiger,
leer ons bidden, zoals ook Johannes heeft
geleerd aan de leerlingen van hem.
2.En hij sprak tot hen:
wanneer jullie bidden, zegt:
Omvamende,
geheiligd moge worden jouw naam, zie Mt.6:9-12
komen moge jouw koningschap*, * of: koninkrijk
3.ons brood voor de aangekomen (tijd)
geef’t ons per dag.
4.Duw weg voor ons onze verwaardingen*,
want ook zelf duwen wij (‘t)weg voor
alwie ons verplicht is;
en draag ons niet binnen in beproeving.
5.En hij sprak tot hen:
wie uit jullie zal hebben een vriend
en zal heengaan naar hem te middernacht
en spreekt hem aan: vriend doe mij gebruiken
drie broden,
6.aangezien mijn vriend is komen te
geschieden vanaf de neemweg* bij mij
en niet heb ik wat ik in bewaring
zou stellen voor hem.
7.En die binnenin zich toebuigend
sprak: houd niet mij moeiten voor;
reeds is de duer gesloten en mijn
kinderen samen met mij geschieden
op het ligbed; niet heb ik de kracht
opgestaan zijnde (‘t) jou te geven.
8.Ik zeg jullie: indien hij (‘t)ook
LUC 11
niet zal geven, opgestaan zijnde,
omdat hij geschiedt (als) zijn vriend,
dan zal hij omdat zijn onbescheidenheid
hem tot opstaan heeft gebracht
aan hem geven zoveel hij gebruiken moet.
9.En ik zeg jullie, wenst* en het zal *Gr.aiteoo = Hebr. SháAàL
worden gegeven aan jullie; zoekt en vindt;
en bonst*, en er wordt opengedaan *Gr.krouoo = Hebr. DáPhàQ
voor jullie.
10.Alwie immers wenst, neemt aan,
en wie zoekt vindt en voor wie bonst
wordt opengedaan.
11.En van welke vader uit jullie[126] zal
een stichtzoon wensen een vis, hij zal
hem toch niet op de drukplek van
een vis een slang weergeven?
12.Of ook hij zal wensen een ei,
weergeven aan hem een skorpioen?
13.Indien nu jullie die (als)slechten
voorhanden zijn volkènt om goede
gaven te geven aan de borelingen
van jullie, hoeveel te meer zal
de omvamende die(is)vandaan van
de hemel geven heilige beluchting
aan wie dat wensen van hem.
82
14.En hij geschiedde uitwerpend zie Mt.12:22-30; Mc.3:22-27 k-39
een demon, en deze geschiede stom.
En het geschiedde, toen de demon
uitkwam, heeft gepraat de stomme
en verwonderden zich de krioelmenigten.
15.Maar sommigen uit hen spraken:
met Beëlzebul, de vooraangaande van
de demonen, werpt hij uit de demonen.
16.Maar anderen (hem) beproevende* *Gr.peirazoo = Hebr. NáSáH
zochten een kenteken* vandaan van de *Gr.sèmeinon = Hebr.AóWT
hemel van de kant van hem.
17.Maar hij volkènnend van hen de
beseffen sprak hij tot hen:
alle koningschap* bij zichzelf verdeeld is, *of: koninkrijk
raakt inbrengleeg en huis valt op huis.
18.En indien ook de lasteraar* bij zichzelf *Gr.satanas = Hebr. SháTháN
verdeeld is geworden, hoe zal staande
blijven* het koningschap(-rijk) van hem? *Gr.istanai = Hebr. NgáMàD
LUC 11
Omdat jullie zeggen dat ik met Beëlzebul
uitwerp de demonen.
19.En indien ik met BeëlzebuL
uitwerp de demonen, met wie
werpen uit jullie stichtzonen?
20.En indien ik met de vinger van God[127]
uitwerp de-demonen, dan is
aangekomen bij jullie het koningschap
van God.
21.Wanneer de vermogende bewwapende
waar-houdt* zijn grashof**, geschiedt *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR; **Gr.
in vrede het hem voorhandene. [aulè=Hebr.CháTsoR
22.Maar wanneer een meer vermogende
dan hij erbij gekomen hem zou
overwinnen, pakt hij zijn hele bewapening
af, waarbij hij zich veilig wist* en zijn *Gr.pepoitha=Hebr. BáThàCh
jaagbuit* zal hij doorgeven. *Gr.skullon = Hebr. SháLàL
23.Hij die niet samen met mij geschiedt,
geschiedt tegen mij in, en hij die niet
samenvoert samen met mij, gooit
uiteen.
24.Wanneer de onreine beluchting
wegkomt vandaan van de mens, komt hij heen
door waterloze opstaanplaatsen* *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
zoekend een ruststop, en die niet gevonden
hebbend, zegt hij: omkeren zal ik naar het
huis vanwaar ik wegkwam.
25.En gekomen vindt hij het geveegd en
ordentelijk gemaakt.
26.Dan gaat hij heen en neemt aan andere
beluchtingen slechter dan hij zeven,
en binnen gekomen huist hij daar; en (dan)
geschiedt het latere* van die mens erger *Gr.eschatos = Hebr. AæChàR
dan het eerdere.
27.En het geschiedde bij het zeggen door k-40
hem van deze (dingen), hoog-heen-dragend* *Gr.aireoo=Hebr.NáSsáA
iemand de-stem sprak een vrouw uit de krioel-
menigte tot hem: gelukgewenst de buik*
die getild heeft jou en de borsten* die *Gr.mostos = Hebr. SháD
jij gezogen hebt.
28.Maar hij sprak: zeker gelukgewenst
zij die horen het inbrengwoord* van God
en waar houden*.
83
29.En toen de krioelmenigten te hoop liepen zie Mt.12:46-50 k-41
ging hij vooraan om te zeggen:
LUC 11
Deze geschiedronde* geschiedt *Gr.genos = Hebr. DóWR
(als) een slechte geschiedronde:
hij zoekt een kenteken* en een
kenteken* zal niet gegeven worden, *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT
tenzij het kenteken van Jona.
30.Zoals immers Jona geschiedde
voor de Ninevieten (tot)kenteken,
zo zal geschieden ook de stichtzoon van
de menselijke voor deze geschiedronde.
31.De koningin van het woestijnzuiden* *Gr.notos = hebr. NèGèBh
zal tot opstanding worden gebracht* *Gr.egeiroo(pass)=Hebr.QuWM(hoph)
in het oordeel samen met de mannen* *Gr.andros = Hebr. AieJSh
van deze geschiedronde en zal
veroordelen hen; omdat zij kwam
vandaan van de oversteekgebieden
van het land om te horen de wijsheid van
Salomo, en zie meer Salomo[128] hier.
32.De Ninevitische mannen zullen opstaan
in het oordeel samen met deze geschiedronde
en zij zullen hem veroordelen, omdat zij
van besef veranderden op de verkondiging
van Jona, en zie meer Jona hier.
84
33.Niemand zal een lamp*, daarnaar getast *Gr.lungchnon = Hebr. NéR
hebbend, in verscholenheid stellen en niet
onder een maatbeker, maar op een
lamphouder, opdat wie binnen gaan naar
de straling zullen kijken.
34.(als)lam- van het zielelichaam* geschiedt *Gr.sooma
jouw oog*. Wanneer jouw oog eerlijk
geschiedt, dan geschiedt geheel het
zielelichaam lichtgevend, maar wanneer
het slecht geschiedt, ook het zielelichaam
duistermakend.
35.Houdt er zicht op, dat niet het licht
dat in jou (is) (als)duisternis geschiedt.
36.Indien jouw zielelichaam geheel
lichtgevend (is), niet hebbend deel aan iets
duistermakends, zal geheel geschieden (als)
lichtgevend zoals wanneer de lamp
met flitslicht jou verlicht.
85
37.En bij het praten vraagt hem een k-42
LUC 11
pharizeeër, opdat hij middagmaal
zou houden naast hem; binnengekomen
viel hij neer.
38.Maar de pharizeeër (dit)ziende
verwonderde zich, dat hij zich niet
eerst ondergedompeld had voor het
middagmaal.
39.Maar de machtiger sprak tot hem:
jullie pharizeeërs nu de buitenkant
van de drinkbeker en de schotel
reinigen jullie, maar het binnenste van
jullie is beladen met ropperij en
slechtheid.
40.Onachtzamen, heeft niet die
gemaakt heeft de buitenkant, ook
het binnenste gemaakt?.
41.Intussen wat daarom geschiedt
geeft (als)aalmoes*, en zie alles *Gr.eleèmosunè= (vaak) Hebr.
geschiedt rein voor jullie. [TsedáQáH[129]
42.Maar wee jullie pharizeeërs,
omdat jullie vertienen de munt[130]
en de wijnruit[131] en kweekgroen*[132] *Gr.lachanon = Hebr. JáRéK
en jullie komen over te steken* *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR
aan het oordeel en de minne van God.
Deze (dingen) zijn noodzakelijk
om te maken en ook die niet over
te steken.
86
43.Wee jullie pharizeeërs, omdat
jullie beminnen de eerste zitplaats
in de synagogen en de begroetingen
op de markt.
44.Wee jullie, omdat jullie geschieden
als gedachtenisplaatsen* die onduideloijk
(zijn) en de mensen die rondschrijden
er bovenop volkènnen (‘t) niet.
45.Zich toebuigend zegt iemand van de
wetsuitlegkenners aan hem: leraar,
deze(dingen) zeggend brutaliseer jij
ook ons.
46.Maar hij sprak: ook jullie wetsuitleg-
LUC 11
kenners wee, omdat jullie
bevrachten de mensen met vrachten
moeilijk tilbaar, en zelf tippen
jullie niet met één-enkele van jullie
vingers de vrachten aan.
47
47.Wee jullie huisstichten* de gedenk- *Gr.oikodomeoo = hebr. BáNáH
plaatsen* van de profeten, maar de *Gr.mnèmeion = Hebr.QáBèR(=graf)
omvamenden van jullie hebben hen
vermoord.
48.Dus geschieden jullie (als) getuigen
en hebben jullie goeddunken de werken
van jullie omvamenden, omdat zij zelf
hen hebben vermoord, maar jullie
(voor hen) huisstichtten.
49.Daarom ook sprak de wijsheid van God:
ik zend af naar hen profeten en afgezondenen
en van hen vermoorden zij en vervolgen zij,
50.opdat afgezocht wordt het bloed* van *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods)
alle de profeten dat uitgegoten is vanaf
het ontwerp van de ordentelijkheid* *Gr.kosmos
vandaan bij deze geschiedronde*, *Gr.genos = Hebr.DóWR
51.vanaf het bloed van Abel[133] tot het bloed
van Zacharja dat teloor ging tussen
de slachtplaats en het huis; en ik zeg
jullie: het zal afgezocht worden vandaan bij
deze geschiedronde*. *Gr.genos = Hebr. DóWR
88
52.Wee jullie wetsuitlegkenners, omdat
jullie hebben weggepakt de sluitels van het
volkènnen; zelf zijn jullie niet binnen
gekomen en wie binnenkwamen hebben
jullie verhinderd.
53.Toen hij vandaar weg kwam gingen
vooraan de schriftkenners en de pharizeeërs
om erg eronder te houden en hem uit de mond
te halen omtrent meerdere (dingen),
54.beloerende hem om op jacht te gaan
naar iets uit zijn mond.
12.1.Bij de erbijgevoerd gewordenen van k-44
duizenden van de krioelmenigte,
zodat zij elkaar overschrijden, ging hij
vooraan om te zeggen tot zijn leerlingen
eerst: houdt jullie zelf vast vandaan het
zuurdesem dat geschiedt (als)geveinsdheid,
van de pharizeeërs.
2.En niets geschiedt medeverhuld, wat niet
LUC 12
onthuld zal worden, en verscholen
wat niet volkènd zal worden.
3.Op de drukplek* van zoveel wat *Gr.anti = Hebr. TáChàT
jullie in de duisternis spraken,
zal in het licht gehoord worden.
En wat jullie bepraatten in het oor
in de kamerbinnens*, zal worden *Gr.tameion=Hebr. ChæDàR
verkondigd op de daken*. *Gr.dooma = Hebr.GàG
4.En ik zeg jullie, mede-gezellen van mij, *Gr.philos = Hebr.MéRàNg
hebt geen ontzag* voor wie vermoorden *Gr.phobeoo = Hebr. JáRéA
het ziele-lichaam* en na deze (dingen) *Gr.sooma
niet hebben om iets te over te maken.
5.En ik zal jullie tonen voor wie jullie
ontzag moeten hebben, hem die na
het vermoorden de bevoegdheid heeft
te werpen in het helse*.Ja ik zeg jullie, *Gr.geënna=Hebr.GeHeNNáM[134]
hebt voor hem ontzag.
6. Worden niet vijf tsjirpers* verkocht *Gr.strouqion = Hebr.TsiePhoWR
voor twee duiten? En niet één-enkele* *Gr.heis = Hebr. AèChàD
uit hen geschiedt (als)een verheimelijkte
voor de vertegenwendiging* van God.
7.Maar ook de haren* van jullie
eerstdeel* zijn allen geboekstaafd, *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSH
ontzie je zelf niet; van vele stjirpers
dragen jullie door.
8.En ik zeg jullie, al wie gelijkgevend
spreekt over mij ten overstaan van
de mensen, ook de stichtzoon van
de menselijke zal gelijkgevend spreken
over hem ten overstaan van de werkboden
van God.
9.Maar wie mij loochenen ten overstaan
van de mensen zal geloochend worden
ten overstaan van de werkboden van God.
10.En al wie iets te zeggen zal hebben
op de stichtzoon van de menselijk, het
zal weggeduwd worden voor hem, maar
voor wie over de beluchting(ter) heilig
smaad zal beweren, zal het niet worden
weggeduwd.
11.En wanneer zij jullie toedragen naar
de synagogen en de vooraangaandheid
en de bevoegdenschappen, weest dan
niet bezorgd hoe of wat jullie er tegen in
zouden zeggen of wat jullie zouden
spreken;
12.Want de beluchter heilig zal jullie
LUC 12
leraren in dat uur, wat te spreken.
89
13.En iemand uit de krioelmenigte k-45
sprak tot hem, leraar, spreek tot mijn
broederverwant om te delen met mij
het wettig aandeel.
14.Maar hij sprak tot hem: wie heeft
mij doen staan als beoordelaar of
verdeler bij jullie?
15.En hij sprak tot hen: ziet toe en
houdt je waar* vandaan van alle *Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR
veelhebberigheid, omdat niet in het
te over hebben aan iemand het leven
geschiedt vanuit wat hem voorhanden
is.
90
16.En sprak uit een vore-stel* tot hen *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL k-46
zeggende: van een rijk mens droeg
veel af de streek.
17.En hij berekende almaar bij zichzelf
zeggende: wat zal ik maken, omdat ik
niet heb waar ik zal samen voeren mijn
vruchten?
18.En hij sprak: dit zal ik maken, ik
pak neer mijn aflegplaatsen* en ik
zal grotere huisstichten, en ik zal
samen voeren daar al de tarwe* en
de goederen van mij.
19.En ik zal zeggen aan mijn
lichaamziel*: licaamziel, jij hebt *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
vele goederen liggende tot vele jaren*; *Gr.etos = Hebr. SháNáH
houd ruststop*, eet, drink,heb *Gr.anapauoo = Hebr. NuWCh
vreugde*. *Gr.euphrainoo = Hebr. SháMàCh
20.Maar tot hem sprak God,
onachtzame, in deze nacht zal de
lichaamziel gewenst worden
vandaan van jou. En aan wie zal
wat jij gereed gemaakt heb geschieden?
21.Alzo die voorraad maakt voor
zichzelf en niet in God rijk is
22.En hij sprak tot zijn leerlingen: zie Mt.6:25-33
daarom zeg ik jullie, weest niet
bezorgd voor de lichaamziel* wat *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
jullie moeten eten, of voor jullie
zielelichaam*, waarmee jullie je *Gr.sooma
moeten kleden*. *Gr.endunomai = hebr.LáBéSh
23.Want de lichaamziel geschiedt
(als)meer aan voeding en het
zielelichaam aan kleding.
LUC 12
24.Hebt besef van de raven*, dat *Gr.korax = Hebr. NgáRàBh
zij niet te kiem leggen* en niet *Gr.speiroo = Hebr. ZáRàNg
knotten*, voor wie er niet geschiedt *Gr.therizoo = Hebr. QáTsàR
een kamerbinnen* en geen *Gr.tameion = Hebr. CháDáR
aflegplek*, en God voedt hen. *Gr.apothèkè
25.Hoeveel meer blijven jullie
doordragen van de gevleugelden.
Wie van jullie, die je bezorgd
maken, heeft de kracht op zijn
hoedanigheid bij te stellen een el*? *Gr.pèChus = Hebr. AáMáH
26.Indien nu jullie voor het minste
niet de kracht hebben, wat maken
jullie je omtrent de overige (dingen)
bezorgd?
27.Hebt besef van de bloemen*[135], *Gr.krinon = Hebr.ShóWSháN
niet spinnen* zij noch weven** zij; *Gr.nèthoo=Hebr.TháWáH; **Gr.
en ik zeg jullie, niet is Salomo in [huphainoo = Hebr.AáRàG
al zijn dunkzwaarte* omworpen zoals *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD
één-enkele* van deze. *Gr.heis = Hebr. AèChàD
28.En indien God op het veld het
polgraskruid* dat vandaag geschiedt *Gr.chortos = Hebr. NgéShèB
en morgen in de oven* geworpen wordt *Gr.klibanos = Hebr. TóWRàN
alzo omkleedt*, hoeveel meer jullie, *Gr.amphiazoo = Hebr.LáBéSh
weinig vertrouwenden.
29.En jullie zoekt niet naar wat jullie
zouden eten of drinken en weest niet
zwevend[136].
30.Want al deze (dingen) zoeken
de naties van de ordentelijkheid* op; *Gr.kosmos
maar jullie omvamende volkent,
dat jullie behoefte hebben aan
deze (dingen).
31.Intussen zoekt zijn koningschap(-rijk)
en deze (dingen) zullen jullie
bijgesteld.
91
32.Ontzie je niet, kleine weidegroep,
omdat het goeddunkt jullie omvamende
te geven aan jullie het koningschap/-rijk.
33.Verkoopt* wat jullie voorhanden is *Gr.pooleoo = Hebr.MáKàR
LUC 12
Maakt voor jezelf buidels* die *Gr.ballantion = Hebr. KieJS
niet oudtijds worden, een voorraad* *Gr.thèsauros = Hebr.AáTsàR
niet oprakend in de hemelen, waar
een steler niet lijfnadert* en mot *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàBh
niet verderft.
34.Want waar geschiedt de voorrad
van jullie, daar zal ook jullie hart
geschieden.
92
35.Geschieden moeten van jullie
de heupen* omgord en de lampen** *Gr.osphues = Hebr. MàTæNàJieM;
brandende. [**Gr.Luchnos=Hebr. NéR
36.En jullie (zijn) gelijk mensen
bereid te ontvangen hun machtiger*, *Gr.kurios = Hebr. AæDoNieJ
wanneer hij zich los maakt vandaan
van het huwelijksfeest, opdat,
als hij komt en bonst*, zij regelrecht *Gr.krouoo = Hebr. DáPhàQ
opendoen voor hem.
37.Gelukgewenst die heerdienaren* *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
die de machtiger wanneer hij komt
wakende zal vinden; op trouwe* ik *Gr.amèn
zeg jullie, dat hij zich zal omgorden
en zal neervlijen hen en langs komende
zal hij bedienen* hen. *Gr.diakoneoo = Hebr. SháRàTh
38.En indien hij in de tweede en
de derde waarhoudure komt en hij
vindt hen, (als) gelukgewensten
geschieden deze.
39.En volkènt dit: dat indien volkènde
de huisheer op welke uur de steler
zou komen, hij zou niet weggeduwd
hebben dat doorgraven werd zijn huis.
40.En jullie geschieden voorbereid,
dat in het uur, dat het jullie dunkt van niet,
de stichtzoon van de menselijke komt.
41.En Petrus sprak: machtiger, tegen ons
zeg jij dit vore-stel* of ook tegen allen? *Gr.parabolè = Hebr. MàSháL
93
42.En de machtiger sprak: Wie geschiedt
dan als de trouwe huisordehouder* de *Gr.oikonomos
achtzame, die de machtiger zal aanstellen
bij zijn zorgpleegsters om te geven in
een tij* de tarwemaat? *Gr.kairos = Hebr. NgéT
43.gelukgewenst die heerdienaar, die
de machtiger als hij komt, vinden zal
alzo makende.
44.Waarachtig ik zeg jullie, dat hij hem
bij al het hem voorhandene zal
LUC 12
aanstellen.
45.Maar indien sprak die heerdienaar
in zijn hart, tijd neemt* de machtiger Gr.chronizoo
mijns om te komen, en hij vooraan
ging om slagen te geven* aan *Gr.tuptoo = Hebr. NáKáH
de jongensknechten[137] en de
meisjesknechten[138] , en te eten en
te drinken en roesdronken* te *Gr.methus = Hebr. ShèKhèR
worden,
46.zal komen de machtiger van
deze heerdienaar op een dag dat
hij niet ontvangstbereid is, en op
een uur dat hij niet volkènt, en
hij zal hem doorsnijden en zijn
deel samen met de trouwelozen* *Gr.apistos
stellen.
47.Maar de heerdienaar* die *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
volkènt de wil van zijn machtiger
en niet gereed gemaakt hebbend
of gemaakt hebbend naar zijn wil,
zal toegetakeld worden veel.
48.Maar hij die niet volkènt,
gemaakt hebbend (dingen) slagen
waardig zal toegetakeld worden
weinig. En voor alwie veel gegeven
werd, veel zal gezocht worden
van de kant van hem; en bij wie
veel werd bijgesteld, te over zal
gewenst worden.
94
49.Vuur* ben ik komen werpen *Gr.pur = Hebr/ AéSh
op het land, en wat wil ik indien
het reeds aantast.
50.Maar ik heb eeb dompeling
gdompeld te worden* en hoe word *Gr.baptizoo = Hebr. TháBàL
ik eraan gehouden tot wanneer
het al-afgemaakt werd.
51.Dunkt jullie dat ik tot geschieden
gekomen ben om vrede* te geven op *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM
het land? Nee zeg ik jullie, maar
verdeeldheid.
52.Want geschieden zullen vanaf nu
vijf in één-enkel* huis verdeeld, drie *Gr.eis =Hebr. AèChàD
bij twee en twee bij drie verdeeld,
LUC 12,13
omvamende bij stichtzoon en
stichtzoon bij omvamende,
moederende bij dochter en dochter
bij moederende en schoonmoeder* *Gr.penthera = Hebr. ChóMóWT
bij haar bruid* en bruid bij de *Gr.numphè = Hebr. KàLLáH
schoonmoeder.[139]
95
54.En hij zei ook aan de krioelmenigten:
wanneer jullie zien een wolk* opstijgend *Gr.nephelè = Hebr. NgáNàN
bij de neerkomingsplek[140], zeggen jullie
regelrecht, dat er een regenbui komt,
en alzo geschiedt.
55.En wanneer een zuidenwind belucht,
zeggen jullie, dat er schroeidroogte* *Gr.kausos = Hebr. ChoRèBh
zal geschieden, en die geschiedt.
56.Veinzers, de vertegenwendiging* *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM
van het land en van de hemel
volkènnen jullie om gewicht te geven,
maar hoezo geven jullie dit tij* *Gr.kairos = Hebr. NgéT
geen gewicht?
57.En wat oordelen jullie niet vanuit
jullie zelf het rechtvaardige?
58.Want als je heenvaart samen met
jouw tegentwister* bij een *Gr.antidikos = Hebr. RieJB
vooraangaande, geef op de neemweg* *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
werkzaamheid om het te ondervangen
vandaan van de vooraangaande,
opdat hij niet jou heensleept
tot een oordelaar, en de oordelaar jou
overlevert aan de zaakgelastigde
jou werpt in het waarhoudhuis.
59.Ik zeg je, zeker niet kom jij uit
vandaar totdat jij ook het laatste[141]
muntje hebt teruggegeven.
96
13.1.En er kwamen sommigen te geschieden k-47
in dat tij* booschappend hem omtrent Gr.kairos = Hebr. NgéT
de Galileeërs van wie Pilatus het bloed* *Gr.haima = Hebr.DáM(= roods)
mengde samen met hun slachtgaven*. *Gr.thusia = Hebr.ZèBàCh
LUC 13
2.En zich toebuigend sprak hij tot hen:
dunkt het jullie, dat deze Galileeërs
(als)verwaarders geschiedden boven
alle Galileeërs, omdat zij deze (dingen)
geleden hebben?
3.Nee zeg ik jullie, maar indien jullie
niet van besef veranderen, zullen jullie
allen desgelijks teloor gaan*. *Gr.apooleoo = Hebr. AáBhàD
4.Of die achttien op wie viel de toren* *Gr.purgos=Hebr.MieG’DáL=grotert
in Siloam en hij vermoordde* hen, *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
dunkt het jullie, dat zij (als) verplichten
geschiedden boven alle mensen die
huizen in Jeruzalem?
5.Nee, zeg ik jullie, maar indien jullie
niet van besef veranderen, zullen jullie
evenzo teloor gaan.
6.En hij zei deze voorstelling*: een *Gr.sukea = Hebr. TeAáNáH
vijgeboom* had iemand geplant in zijn
gaarde*, en hij kwam zoekend
vrucht* bij haar en niet vond hij (die).
7.En hij sprak tot de gaardebewerker:
zie drie jaaranderingen* waarin ik kom
zoekend vrucht bij deze vijgeboom
en niet vind ik (die).Stoot uit haar;
waartoe ook maakt zij het land
onwerkzaam?
8.Maar hij zich toebuigend zegt hem:
machtiger, verduw haar ook deze
jaarandering, tot dat ik spit om haar
heen en werp gier.
9.En och of zij zou maken vrucht
in het aanstaande, maar indien niet,
stoot haar uit.
97
10.En hij geschiedde lerarende in k-48
één-enkele van de synagogen op
sabbat.
11.En zie een vrouwmenselijke
hebbende een beluchting van
onvastheid achttien jaaranderingen
tezamen genegen* en bij krachte *Gr.kuptoo = Hebr. QáDàD
om op te nijgen algeheel.
12.Ziende haar stemde Jezus toe
en sprak tot haar: vrouwmenselijke
laat los jouw onvastheid
13.en hij stelde op haar de handen
en dadelijk kwam jij juist omhoog* *Gr.anorthoöo, niet in LXX
en gaf dunkzwaarte aan God.
14.Maar toe buigt zich de vooraan-
LUC 13
gaande van de synagoge, gispend
dat Jezus op de sabbath verpleegde,
zei tot de krioelmenigte dat er zes
dagen geschieden waarop het nodig
is te werken; daarop gekomen worden
jullie verpleegd en niet op de sabbath.
15.Maar toe boog hij zich naar hem
en sprak: veinzers*, ieder van jullie *Gr.hupokrites
maakt niet los zijn rund of ezel
vandaan van de ruif en wegvoerend
geeft hij te drinken?
16.En haar, geschiedend (als)dochter
van Abraham, die knevelde* *Gr.deoo = hebr. AáSàR
de lasteraar* zie tien en acht jaaranderingen, *Gr.satanas=Hebr.SháTáN
was het niet noodzakelijk los te maken
bvandaan van deze kneveling op deze
dag van sabbath?
17.En toen hij deze (dingen) zei, werden* *Gr.aischanomai=Hebr.BuWSH
zij te schande die hem tegen stonden*, *Gr.letterl.: tegen liggen
en al de krioelmenigte verheugde zich
bij alle dunkzwaarheden die geschieden
door hem.
98
18.Hij nu zei: waaraan gelijk geschiedt k-49
het koningschap(-rijk)* van God en waarmee *Gr.basileia=hebr.MàL’KuWT
zal ik het vergelijken?
19.Gelijk geschiedt het aan een pit van
een mosterdplant, welke een mens, (hem)
genomen hebbend wierp in zijn schutse* *Gr.kèpos=Hebr. GàN
en hij nam toe en geschiedde tot een houtboom*. *Gr.dendron=Hebr.NgéTs
En de gevleugelden van de hemel huizen
neer in zijn takken.[142]
20.En wederom sprak hij: waarmee zal ik
vergelijken het koningschap(-rijk) van God?
21.Gelijk geschiedt het aan een zuurdesem*, *Gr.zumos=Hebr.CháMéTs
welke een vrouw, genomen hebbend (die),
verschool in drie schepmaten* meel, todat *Gr.saton = Hebr. SeAáH
het ervan geheel doorzuurd werd.
99
22.En hij ging doorheen de steden en
dorpen lerarende en de oversteek makende
naar Jeruzalem.
23.En iemand sprak tot hem: machtiger, k-50
indien het weinigen (zijn) die bevrijd* *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
worden?
24.En hij sprak tot hen:
LUC 13
Voert strijd om binnen te komen zie Mt.7:13a.
door de nauwe poort, omdat velen,
zeg ik jullie, zullen zoeken binnen
te komen en het niet zullen vermogen.
25.Van dan af dat tot opstanding
wordt gebracht* de huisheer en hij *Gr.egeiroo(pass.)= Hebr.QuWM(hiph)
toesluit* de deur en jullie vooraangaan *Gr.apokleioo = Hebr. SáGàR
om buiten te staan en te bonzen* *Gr,krouoo= Hebr. DáPhàQ
op de deur, zeggende: machtiger,
doe open voor ons en hij zich toebuigend
zal zeggen aan jullie: niet volkèn ik
jullie. Vanwaar geschieden jullie?
26,Dan zullen jullie vooraangaan om te
zeggen: wij hebben gegeten in jouw
vertegenwendiging* en wij hebben
gedronken en op onze pleinwijdten
heb jij geleraard.
27.En hij zal zeggen zeggende: niet
volkèn ik jullie; neemt afstand van mij
alle werkers van onrechtmatigheid[143]
28.Daar zal geschieden het geween* en *Gr.klauthmos=Hebr.BáKáH
het geknars* der tanden, wanneer jullie *Gr.bruchoo = Hebr. CháRàQ
zullen zien Abraham en Jakob en Izaäk
en al de profeten in het koninkrijk van
God, maar jullie uitgeworpenen buiten.
29.En komen zullen er vandaan van het
opstijgvroege* en de neerkomings- *Gr.anatoloi = Hebr.MieZ’RàCh
plek*[144] en vandaan van het *Gr.dusmai=Hebr.BóWA
opbergnoorden* en het *Gr.borras=Hebr. TsiePhóWN
woestijnzuiden* en zij zullen zich *gr.noton=Hebr.NèGèBh
neervlijen in het koninkrijk van God.
30.En zie er geschieden lateren* *Gr.eschatos + ehBr. AæChàR
die zullen geschieden (als)eersten,
en er geschieden eersten, die
zullen geschieden (als)lateren.
100
31.In die ure kwamen erbij sommige
pharizeeën zeggende: kom weg en
ga heen hier vandaan, omdat Herodes
LUC 13,14
jou wil vermoorden.
32.En hij sprak tot hen: heengaande
spreek tot die vos: zie uit werp ik
demonen en genezingen maak ik
al-af vandaan en morgen, en op de
derde word ik al-af*. *Gr.apoteleoo = Hebr. KáLáH
33.Intussen is het noodzakelijk dat
ik vandaan en morgen en de aanhoudende[145]
dag heenga, omdat het niet aannemelijk
is dat een profeet teloor gaat buiten
Jeruzalem.
34.Jeruzalem, Jeruzalem, dat vermoordt zie Mt.23:37-39
de profeten en stenen werpt naar de
afgezondenen naar hem, hoevaak wilde
ik samenvoeren jouw borelingen* op de *Gr.teknon = Hebr. JèLèD
manier waarop een gans het jongbroed
van haarzelf onder de vleugels*, en *Gr.pterux = Hebr. KáNáPh
niet hebben jullie gewild.
35.Zie weggeduwd wordt aan jullie
jullie huis[146]. Ik zeg jullie: zeker niet
zullen jullie zien mij tot zal komen,
wanneer jullie spreken: ingezegend
de komende in de naam van de
machtiger.[147]
101
14.1.En het geschiedde bij het komen
van hem in het huis van iemand van
de vooraangaande pharizeeën op
sabbat om brood te eten en zij
geschiedden op hun hoede bij hem.
2.En zie een zeker menselijke aan k-52
waterzucht lijdend geschiedde
ten overstaan van hem.
3.En zich toebuigend sprak Jezus
tot de wetsuitlegkenners en de
pharizeeën zeggend: is er bevoegdheid
op sabbat te verplegen of niet?
4.Maar zij zwegen* en hij, hem bij *Gr.èsuchoo = Hebr. CháRàSh
zich genomen hebbend, genas hem
en liet hem los.
5.En tot hen sprak hij: van iemand
LUC 14
van jullie is een stichtzoon of
een rund in een bronput* gevallen *Gr,phrear = Hebr. BAóWR
en niet zal hij regelrecht hem
eruit ophalen op de dag van de
sabbat?
6.En niet vermochten zij ertegenin
toe te buigen op deze (dingen).
102
7.En hij zei tot de samengeroepenen k-53
een vore-stel*, bijhoudend hoe zij *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL
de voorste aanvlijplekken uitkozen,
zeggend tot hen:
8.wanneer jij geroepen wordt door
iemand op het huwelijk(sfeest),
vlij je niet neer op de voorste aanvlijplek,
opdat niet een meer gewaardeerde van jou
geroepen was door hem,
9.en hij die jou en hem geroepen heeft
komende zal zeggen aan jou: geef aan
deze de opstaanplek, en dan ga jij
vooraan met schande* om de laatste *Gr.aischunè=Hebr.BuWSh
opstaanplek* vast te houden. *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
10.Maar wanneer jij geroepen wordt,
heen gegaan val neer op de laatste
opstaanplek, opdat wanneer hij komt
die jou geroepen heeft zal zeggen
tot jou: mede-gezel[148]*, treed naar voren
hogerop. Dan zal er geschieden voor jou
dunkzwaarte* voor de vertegenwendiging** *Gr.doxa=Hebr.KóBhóWD; **Gr.
van allen die mede aanliggen met jou. [enoopion=Hebr.LiePh’NéJ
11.Omdat ieder die zichzelf verhoogt[149]
vernederd[150] zal worden en wie zichzelf
vernedert verhoogd zal worden.
12.En hij zei ook tot die hem geroepen
had: wanneer jij maakt een middagmaal
of een broodmaaltijd bestem niet de
mede-gezellen van jou en ook niet
de broederverwanten van jou en niet
jouw mede geschiedrondeleden* en niet *Gr.genos=Hebr.DóWR(geboorte-)ronde
LUC 14
en niet rijke buurtbewoners*, opdat *Gr.geneitos=Hebr.SháKáN
zij niet ook zelf terugroepen jou en er
herteruggave geschiedt voor jou.
13.Maar wanneer jij een ontvangst[151]
maakt, roep armen*, gebrekkigen, *Gr.ptoochos = Hebr. DàL
hinkenden*, blinden. *Gr.Choolos=Hebr.PieSàCh
14.En (als) een gelukgewenste* zal jij *Gr.makarios = hebr. AèSh’RéJ
geschieden, omdat zij niet hebben
om hertererug te geven aan jou.
Want herterug gegeven wordt het aan
jou in de opstanding* van de *Gr.anastasis = Hebr.QóWMáH
rechtvaardigen*. *Gr.diakaios = Hebr. TsàDDieJQ
15.En iemand van de aanliggenden
die hoorde deze (dingen), sprak
tot hem: gelukgewenst wie eet brood* *artos = Hebr.LèChèM
in het koninkrijk* van God. *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT
16.Maar hij sprak tot hem: een zeker
mens maakte een groot broodmaal
en hij riep velen en hij zond af zijn
heerdienaar op het uur van het
broodmaal om te spreken tot de
geroepenen: komt omdat het reeds
gereed geschiedt.
18.En zij gingen vooraan per enkeling
allen zich ongewenst te achten. De eerste
sprak tot hem: een veld heb ik markt-gekocht
en ik heb dwang wegkomend om te zien die.
Ik vraag jou, houd mij voor ongewenst.
19.En een ander sprak: vijf jukken runderen* *Gr.bous=Hebr.BoQèR
markt-kocht-ik en ik ga heen om gewicht
te geven aan hen; ik vraag jou, houd mij
voor ongewenst.
20.En een andere sprak: een vrouw huwde ik
en daardoor heb ik de kracht om te komen.
21.En komend te geschieden boodschappte
de heerdienaar aan de machtiger deze
(dingen). Toen walgtoornend* sprak de *Gr.orgizoo=Hebr. AáNàPh (=neus-
huisheer tot zijn heerdienaar, kom weg [walgen.
ijlings naar de wijdten* en de stegen *Gr.platos = hebr. RáChàBh
van de stad en voer de armen en de
gebrekkigen en de blinden en de hinkenden
binnen hier.
22.En de machtiger sprak, geschied is waartoe
jij aanzet en nog geschied er opstaanplaats.
LUC 14
23.En de machtiger sprak tot zijn
heerdienaar: kom weg naar de
neemwegen en de ommuringen* *Gr.phragmos = Hebr. GèDèR
en dwing om binnen te komen,
opdat volgeladen wordt mijn huis.
24.Want ik zeg jullie, dat niemand
van de mannen die geroepen waren
zal smaken* van mijn broodmaal.
103
25.Samen gaan met hem vele
krioelmenigten, en zich omkerende
sprak hij tot hen.
26.Indien iemand komt tot mij
en niet beweigert* zijn omvamende *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA[152]
en moederende en vrouwmenselijke* *Gr.gunaika = Hebr.AieSháH
en borelingen en broederverwanten
en zusterverwanten en ook nog
de lichaamziel* van zichzelf, heeft *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
niet de kracht te geschieden (als)
leerling van mij.
27.Wie niet tilt zijn kruispaal en
komt achter mij aan, heeft niet de
kracht te geschieden (als) mijn
leerling.
28.Want wie uit jullie, willende
een toren* huisbouwen, maakt niet *Gr.purgon=Hebr.MieG’DáL(‘grotert’)
eerst, neergezeten, tot stemstenen
de spendering of hij heeft tot
geschiktmaking?
29.Opdat niet ooit als hij stelt
een grondvesting en niet het vermogen
heeft al-af te maken* alles, de *Gr.ekteleoo = Hebr. KáLáH
beschouwers vooraan zullen gaan hem
te bespelen,
30.zeggende dat deze mens vooraan ging
om te huisbouwen en niet het vermogen
heeft het al-af te maken,
31.Of welke koning heengaande om
met een andere koning zich mede op te
werpen tot broderij*, zal niet eerst *Gr.polemos = Hebr. MieL’CháMáH
beraad voeren of hij de kracht heeft
om met tien duizenden tegemoet te
gaan hem die met twint duizenden
komt op hem af?
32.Indien niet, als hij nog van verre
geschiedt, een afvaardiging* gezonden *Gr.persbeia = Hebr.TsieJR
LUC 14,15
hebbend, vraagt hij de(dingen) tot vrede*.
33.Alzo nu al wie uit jullie die niet
afstand zal doen van alles wat hem
voorhanden is, heeft niet de kracht
te geschieden (als) leerling van mij.
34.Prachtig is nu het zout; maar indien
het zout dom zou worden, waarmee
zal het klaar gemaakt worden?
35.Noch op land noch op een gierhoop
geschiedt het goed ingesteld; naar
buiten werpen ze het. Hij die heeft
oren om te horen moet horen.
104
15.1.En voor hem geschiedden
lijfnaderend* al-af de tolheffers en *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàBh
de verwaarders* om hem te horen, *Gr.hamartoolos=Hebr. ChæTháAH
2.en door murmureerden* en de Pharizeeën *Gr.diagogguzoo=Hebr.LuWN
en de schriftkenners zeggende, dat
hij genadig ontvangt verwaarders
en samen eet met hen.
3.Maar hij sprak tot hen dit vore-stel* *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL k-56
zeggend:
4.Een zeker mens uit jullie hebbende
honderd voorttrekdieren* en teloor
rakend uit hen een-één-enkele*, *Gr.heis = hebr. AèCháD
laat niet achter de negen negentig in de
inbrengleegte* en gaat heen op het *Gr.erèmos = Hebr. MieD’BáR
teloorgeraakte af totdat hij het vindt?
5.En gevonden hebbend stelt hij het
op zijn schouders zich verheugend,
6. en gekomen tot zijn huis roept hij
samen de medegezellen* en de *Gr.philos = hebr. MéReàNg
buurtbewoners* zeggend tot hen: *Gr.geitoon = Hebr. SháKháN
verheeugt jullie samen met mij,
omdat ik vond mijn voorttrekdier dat
verloren raakte.
7.Ik zeg jullie dat zo’n vreugde in de
hemel zal geschieden bij een één-enkele
verwaarder (anders)dan[153] bij negentig
en negen rechtvaardigen die geen
behoefte hebben aan verandering van
besef*. *Gr.metanoia(geen Hebr.aequivalent)
8.Of een zekere vrouw aan drachmen
hebbend tien, indien zij teloor raakt
LUC 15
een één-enkele drachme, vat niet
een lamp en veegt het huis en zoekt
belanghebbend tot zij die vindt?
9.En gevonden hebbend roept zij
samen de metgezellinnen en de
buurtbewoonsters zeggend:
verheugt jullie samen met mij,
omdat ik gevonden heb de drachme
die teloorgeraakte.
10.Alzo, zeg ik jullie, geschiedt er
vreugde voor de vertegenwendiging
van de bodewerkers van God bij
één-enkele verwaarder die van besef
verandert.
105
11.En hij sprak: een zeker mens heeft k-57
twee stichtzonen.
12.De jongere van hen sprak tot de
omvamende: omvamende geef aan mij
het toe te werpen deel van wat er is
en hij pakte uit voor hen het bestaan*. *Gr.bios
13.En na niet vele dagen samenvoerend
alles ging de jongere stichtzoon van
(familie)huis naar een streek ver weg
en daar gooide hij te grabbel wat van
hem was levend reddeloos.
14.Maar toen alles verspendeerd had,
geschiedde een vermogen vergende
honger* in die streek en hij ging vooraan *Gr.limos(=peina)=Hebr. RáNgàBh
om achterop te raken.
15.En heengaande kleefde hij aan* bij *Gr.kollaoo=Hebr.DáBhàQ
een-één-enkel van de stedelingen van die
streek en die stuurde hem naar zijn
velden om te herderen* varkens. *Gr.boskoo=Hebr.RáNgáH[154]
16.En hij begeerde* vol te laden** zijn *Gr.epithumeoo=Hebr.CháMàD; *Gr.
buik* van de hoornschillen[155] waarvan [gemizoo=Hebr.TháNgàN]; *Gr. koilia
aten de varkens, en niemand heeft (ze) [=Hebr.BèThèN
gegeven aan hem.
17.Tot zichzelf gekomen beweert hij:
alle verloonden* van de mij omvamende *Gr.misthos =,hebr. ShèQèR
hebben te over aan broden, maar ik
ga hier aan honget teloor(. *Gr.apollumi=Hebr.AáBàD
18.Opgestaan ga ik heen naar de mij
omvamende en ik zal zeggen tot hem:
omvamende, ik verwaardde naar de hemel
LUC 15
en voor jouw vertegenwendiging,
19.en niet meer geschied ik waardig
geroepen te worden (als) stichtzoon
van jou, maak mij als een één-enkele
van de verloonden van jou.
20.En opgestaan kwam hij tot de hem
omvamende. En toen hij zich nog ver
hield, zag hem de omvamenden van hem
en werd moederschoot bewogen* en *Gr.splangnizoo=Hebr.RáChàM
snellopend viel hij toe op zijn hals en
kuste* hem.
21.Maar zijn stichtzoon sprak tot hem:
omvamende, ik heb verwaard naar de
heme en voor jouw vertegenwendiging,
niet meer geschied ik waardig om
geroepen te worden (als)stichtzoon
van jou.
22.Maar de omvamende sprak tot zijn
heerdienaren: ijlings brengt uit de
eerste mantel* en bekleedt hem en geeft *Gr.stola = Hebr.ShàL’MáH
een vingerring* aan zijn hand en *Gr.daktulion=Hebr.TheBàNgàT
schoenen aan de voeten
23. en draagt aan het gemeste stierkalf* *Gr.moschos=Hebr.NgèNgèL
slacht het en laten wij etende vrolijk
zijn,
24.omdat deze mijn stichtzoon geschiedde
lijfdood* en opleefde, geschiedde (als)
een tekoorgeraakte en hij werd gevonden.
En zij gingen vooraan om vrolijk te zijn.
25.En de oudere stichtzoon geschiedde
op het veld en toen hij komende lijfnaderde
het huis, hoorde hij samenstemming* en *Gr.sumphonia
koordans*. *Gr.choros=Hebr,MáChóWL
26.En erbij geroepen hebbend een één-enkele
van de knechten* deed hijnavraag*: waarom
deze (dingen) geschieden.
27.En hij sprak tot hem, omdat de broeder-
verwant van jou gekomen is en de omvamende
van jou slachtte het gemeste kalf, omdat
hij hem in orde zijnde teruggenomen heeft.
28.Maar hij werd walgtoornend* en niet
wilde binnenkomen. Maar de omvamende
van hem, buiten gekomen, riep hem toe.
29.Maar hij zich toebuigend sprak tot de
omvamende: zie zovele jaren* heerdien ik
jou en nooit kwam ik jouw gebod*
oversteken* en aan mij heb jij nooit
gegeven een bokje om samen met mijn
metgezellen* vrolijk te zijn.
LUC 15
30.Maar toen die stichtzoon van jou
die opeet jouw bestaan* samen met *Gr.bios
hoeren kwam, heb jij voor hem
geslacht het gemeste kalf.
31.Maar hij sprak tot hem: boreling*, *Gr.teknon = Hebr. JèLèD
jij geschiedt altijd samen met mij,
en al het mijne geschiedt (als) het
jouwe.
32.Het is noodzakelijk om vrolijk te
worden en je te verheugen*, omdat *Gr.chairoo = Hebr. SháMàCh
die broederverwant van jou lijfdood* *Gr.nekros
geschiedde en opleefde, en teloor
geraakt ook werd gevonden.
106
16.1.En hij zei ook tegen zijn leerlingen: k-58
een zeker mens geschiedde (als)een
rijke, die had een huiswetsteller*, en deze *Gr.oikonomos
werd gelasterd*, omdat hij uiteengooide *Gr.diaballo=Hebr.SháThàN
het voorhandene van hem.
2.En hem bestemd hebbend sprak hij
tot hem: waarom hoor ik dit omtrent jou?
Geef terug het inbrengwoord* van jouw *Gr.logos=Hebr.DáBháR
huiswetstelling*, want niet heb jij nog *Gr.oikonomia
kracht om huiswetsteller te zijn.
3.En de huiswetsteller sprak tot zichzelf:
wat moet ik maken, omdat de machtiger
mijns afpakt de huiswetstelling van mij?
spitten vermnag ik niet, met bedelwensen* *Gr.epaiteoo=Hebr.SháAàL
word ik te schande*. *Gr.aischanomai=Hebr.BuWSH
4.ik volkèn wat ik moet maken, opdat
wanneer ik naast mijn huiswetgeveing
moet staan, zij mij zullen ontvangen
in hun huizen.
5.En bij zich geroepen hebbend één ieder
van de behoefteplichtigen van de machtiger
zijns, zei hij tot de eerste: hoeveel
ben jij verplicht aan de machtiger mijns?
6.En hij sprak: honderd metreten* *Gr.batos=Hebr.BàT
olijfolie* . Maar hij sprak tot hem: *Gr.elaion=Hebr.ShèMèN
neem in ontvangst jouw schriifspullen* *Gr.grammata
en ijlings* neergezeten schrijf vijftig. *Gr.tacheoos+Hebr.MáHóWR
7.vervolgens sprak hij tot een ander:
en jij, hoeveel ben jij verplicht?
En hij sprak: honderd ringpotten* *Gr.koros=Hebr.KoR
tarwe*; zegt hij hem: neem in ontvangst *Gr.sitos=Hebr.BàR(=gezuiverds:
jouw schrijfspullen en schrijf tachtig. [tarwe.
8.en de machtiger prees de huiswetsteller
van de onrechtmatigheid omdat hij
LUC 16
achtbaar deed[156]; omdat de
stichtzonen van deze wereldtijd* *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM
achtbaarder boven de stichtzonen
van het licht* in hun geschiedronde** *Gr.phoos+Hebr.AóWR; **Gr.genea=
geschieden. [Hebr.DóWR
9.En ik zeg jullie: maakt voor jezelf
metgezellen* uit de mammon[157] van *Gr.philos=Hebr.RéàNg
de onrechtmatigheid, opdat wanneer
het opraakt zij jullie ontavngen
in de wereldtijdige tenten*. *Gr.skènè=Hebr.AóHèL
10.Wie vertrouwd* is in het minste, *Gr.pistos=Hebr.AæMNóWN
geschiedt ook vertrouwd in veel,
en wie in het minste onrechtmatig is,
geschiedt ook in veel onrechtmatig.
11.Indien jullie met de onrechtmatige
mammon niet vertrouwd geschieden,
wie zal het waarachtige jullie
toevertrouwen?
12.En indien jullie met andersmans
(zaken) niet vertrouwd geschieden,
wie zal het onze geven aan jullie?
13.Geen huishulp heeft de kracht
twee machtigers te heerdienen*: *Grdouleuoo=Hebr.NgóBhàD
of hij zal de ene beweigeren* en de *Gr,miseoo=Hebr.SsáNéA
andere beminnen*, of hij zal de ene *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàBh
aanhouden en de andere
veronachtzamen; niet hebben jullie
de kracht God te heerdienen en de
mammon.
14.Maar al deze (dingen) hoorden
de pharizeeën die (als) liefhebbers
van zilvergeld* voorhanden zijn *Gr.argurion=Hebr.KèSèPh
en zij bauwden* hem na. *Gr.ekmuktèrizoo=Hebr.LáNgàG
15.En hij sprak tot hen: jullie geschieden
(als)wie zichzelf rechtvaardigen voor
de vertegenwendiging* van de mensen, *Gr.prosopoion=Hebr.LePáNieM
maar God volkènt jullie harten, omdat
het in mensen hoge een gruwel* (is) *Grbdelugma=Hebr.TóNgéBháH
voor de vertegenwendiging van God.
108
16.De wetsuitleg* en de profeten *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH; zie Mt.11:
(zijn) tot aan Johannes; vandaan van toen [vs 11,12
wordt het koningschap(-rijk) van God
als goednieuws geboodschapt* en elk *Gr.euangngelizomai=Hebr.BáShàR
is daar naar toe krachtdadig.
LUC 16
17.Maar arbeidsmakkelijker geschiedt zie Mt.5:18
het komen oversteken* van de hemel en *Gr.parerchomai=Hebr.NgóBàR
het land dan het vallen van een één-enkel
accentstreepje van de wetsuitleg.
18.Elk die losmaakt zijn vrouw en huwt zie Mt.5:32 em 19:9
een andere, pleegt echtbreuk*; en wie *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh
de losgemaakte vandaan van een man
huwt pleegt echtbreuk.
100
19.En een zeker mens geschiedde rijk* *Gr.plousios=Hebr.NgáShieJR k-59
en hij was gekleed in rood-blauw* en in *Gr.porphuron=Hebr,AàR’GáMàN
batist* vreugde hebbend dagelijks stralend. *Gr.bussos=Hebr.ShéSh
20.Maar een arme* iemand met de naam *Gr.ptoochos=Hebr.DàL
Lazarus had zich geworpen bij zijn poort
onder de zweren*, *Gr.elkos=Hebr.SháChieJN
21.en begerend verzadigd te worden* vandaan *Gr.chortazoo=Hebr.SháBhàNg
van het gevallene vandaan van de tafel
van de rijke. Maar ook de honden, die komen,
likten* zijn zweren. *Gr.epileichoo=Hebr.LáChàK
22.Maar het geschiedde, dat stierf de arme
en dat hij weggedragen werd door de
werkboden naar de dijenschoot* van Abraham. *Gr.kolpos=Hebr.ChéJQ
Maar ook stierf de rijke en werd begraven*.
23.En in de oergroeve* hoog heen dragend *Gr.haidès=Hebr.SheAóWL
de ogen* van hem, voorhanden zijnde in *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJieN
folteringen, ziet hij Abrahjam vandaan van ver
en Lazarus in zijn dijenschoot.
24.En hij aanstemmend sprak: omvamende
Abraham, heb moederschoot* voor mij en *Gr.eleoo=Hebr.RáChàM
stuur Lazarus opdat hij dompele* de top *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL
van zijn vinger in water en koud make* *Gr.psuch(r)os=Hebrt.QóWR
mijn tong, omdat ik smart heb in deze
steekvlam*. *Gr.phlox=Hebr.LáHàB
25.Maar Abraham sprak: boreling*, wees *Gr.teknon+Hebr.JèLèD
indachtig* dat jij afgenomen hebt de *Gr.mimnèiskoo=Hebr.ZáKhàR[158]
goede (dingen) in jouw leven en Lazarus
evenzo de kwade (dingen); nu wordt hij
hier toegeroepen, maar jij hebt smart.
26.En bij al deze (dingen) tussen ons en
jullie steunt een kloof groot, opdat zij
die willen doortreden van hier tot jullie
niet de kracht hebben, en zij niet vandaar
tot ons doorsteken.
27.Maar hjij sprak: ik vraag jou nu,
omvamende, dat jij stuurt hem naar het
LUC 16
huis van mijn omvamende: ik heb immers
vijf broederverwanten,
28.opdat betuigd wordt aan hen, opdat
ook zij niet komen naar deze opstaanplaats* *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
van smart.
29.Maar Aabraham zegt: zij hebben Mozes
en de profeten: zij moeten hen horen.
30.Maar hij sprak: nee, omvamende
Abraham, maar indien iemand vandaan van
de lijfdoden* heen gaat tot hen, zullen *Gr.nekros
zij van besef veranderen.
31.Maar hij sprak tot hem: indien zij naar
Mozes en de profeten niet horen, zullen ook
niet indien iemand uit de lijfdoden opstaat,
niet overtuigd worden.
110
17.1.En hij sprak tot zijn leerlingen: er zie Mt.18:6,7; Mc.9:42
geschiedt onaanmelijks dat er geen
struikelblokken* komen, maar wee door wie *Gr.skandalon=Hebr.MàK’ShóWL
zij komen.
2.Kostendekkend voor hem indien een
molensteen omligt om zijn hals* en hij *Gr.trachèlus=Hebr.TsoWàAR
weggeworpen* wordt in de zee,meer dan *Gr.erriptoo=Hebr.SháLàK
dat hij doet struikelen één-enkele* van *Gr.heis=Hebr.AèChàD
deze kleinen; houdt jezelf in.
3.Indien jouw broederverwant verwaardt*, zie Mt.18:15,21,22
waardeer hem om en indien hij van besef
verandert, verduw hem.
4.En indien hij zeven keer s’daags
verwaardt tegen jou en zeven keer terugkeert
naar jou zeggend: ik verander van besef,
zul jij hem verduwen.
111
5.En de afgezondenen spraken tot de
machtiger:
6.Stel meer bij ons vertrouwen. En de
machtiger sprak: Indien jullie hebben zie Mt.17:20; 21:21
vertrouwen als een pit van de mosterdplant,
zouden jullie zeggen tot deze vijgeboom* *Gr.sukamenos=Hebr.TæAáNáH
word ontworteld en word geplant in de zee,
en hij gaf gehoor aan jullie.
7.En wie uit jullie die een heerdienaar
ploegend of weidend* die binnenkomt uit *Gr.poimainoo=Hebr.RáNgáH
de akker, zal zeggen aan hem: regelrecht
langs komend val neer,
8.maar zal hij niet zeggen aan hem: maak
gereed wat ik brood zal eten en je omgord
hebbend bedien* mij totdat ik eet en *Gr.diakoneoo=Hebr.SháRàTh
drink, en na deze (dingen) zul jij eten en
LUC 16
en drinken?
9.Niet heeft hij goede gunst* voor de *Gr.charis=Hebr.ChèSèD
heerdienaar (toch), omdat hij maakte wat
doorgezet moet worden?
10.Zo ook jullie, waneer jullie maken
ales wat doorgezet moet worden door
jullie, zegt dit: (als)behoefteloze
heerdienaren geschieden wij, wat
wij verplicht zij te maken hebben wij
gemaakt.
112
11.En het geschiedde bij het heengaan k-60
naar Jeruzalem, en hij ging vooraan
door het midden van Samaria en van
Galilea.
12.En toen hij binnenkwam in een zeker
dorp, gingen (hem) tegemoet tien
melaatse* mannen, die waren gaan staan *Gr.lepros=Hebr.TsáRàNg
van verre en zij droegen hoog heen* *Gr.aireoo=Hebr.NáSsáA
de stem* zeggende: *Gr.phoonè=Hebr.QoL
13.Jezus, verstandvolle, heb moederschoot* *Gr.eleoo=(eestal)Hebr.RáChàM
voor ons.
14.En ziende sprak hij tot hen: heengaande
toont julliezelf aan de priesters*; en het *Gr.hiereus=Hebr.KoHèN
geschiedde bij het heenvaren werden zij
gereinigd*. *Gr.katherizoo=Hebr.TháHàR
15.Maar één-enkele* uit hen, ziende dat *Gr.heis=Hebr.AèCháD
hij genezen was, keerde weerom met een
stem groot dunkzwaarte gevend* aan God *Gr.doxazoo=Hebr.KáBéD
16.en hij viel op zijn vertegenwendiging* aan *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
zijn voeten, dankzegenend* hem. En hij *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK
geschiedde (als)Samaritaan.
17.En Jezus zich toebuigend sprak:
werden er niet tien gereinigd? Maar waar
(zijn) de negen?
18.Niet werden zij bevonden weerom kerende
om te geven dunkzwaarte aan God tenzij
deze van een andere geschiedronde*?
19.En hij sprak tot hem: sta op* ga heen**;
jouw vertrouwen heeft je bevrijd*.
119
20.En ondervraagd door de pharizeeën,
wanneer komt het koninkrijk(-schap) van God,
boog hij zich toe naar hen en sprak:
niet komt het koninkrijk(-schap) van God
met voorhoedetekens;
21.en niet zullen zij zeggen: kijk hier of daar;
want zie het ko inkrijk(-schap) van God
geschiedt binnenin jullie.
LUC 17
22.En hij sprak tot de leerlingen:
er zullen komen dagen wanneer jullie
begeren één-enkele van de dagen van
de stichtzoon van de menselijke te zien
enniet zullen jullie (die) zien.
23.En zeggen zullen zij tot jullie: kijk
daar, kijk hier; niet moeten jullie
afkomen en navolgen.
24.Want zoals de bliksem* bliksemend *Gr.atrapè+Hebr.BáRàQ
vanuit het (ene) onder de hemel naar
het (andere) onder de hemel toorstraalt,
zo zal geschieden de stichtzoon van de
menselijke op zijn dag.
25.Maar eerst is het noodzakelijk dat zie Lc.9:22
hij vele (dingen) lijdt en hem alle gewicht
wordt ontnomen vandaan-van deze
geschiedronde*. *Gr.genos+Hebr.DóWR
26.En zoals het geschiedde in de dagen zie Gen.7:17-23
van Noach, zo zal het ook geschieden in de
dagen van de stichtzoon van de menselijke:
zij aten en zij dronken, zij huwden en
werden gehuwd,
27.tot de dag waarop binnenkwam Noach
in de kist*[159] en kwam *Gr.kibootos=(hier) Hebr.ThéBáH
de overgolving*[160] en teloor deed gaan allen. *Gr.kataklusmos=Hebr.MáBuWL=vloed
28.Evenzo zoals het geschiedde in de zie Gen.19:15, 24-25.
dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij
vermarkten, zij kochten, zij plantten, zij
huisstichten*. *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH
29.Maar op de dag waarop wegkwam Lot
vandaan van Sodom, regende het vuur
en zwavel vandaan van de hemel[161] en
deed teloor gaan allen.
30.Volgens deze zelfde (dingen) zal het
geschieden op de dag waarop de stichtzoon
van de menselijke wordt onthuld*. *Gr.apokaluptoo=Hebr.GáLáH[162]
31.Op die dag zal iemand geschieden op het
dak* en zijn gereistukken** in zijn huis: *Gr.dooma=Hebr.GàG; **Gr.skeuos=
niet moet hij omlaag treden om te pakken [Hebr.KeLieJ
die, en iemand op de akker moet evenzo
niet terugkeren naar de laat-achtere (dingen).
32.Weest indachtig* de vrouw van Lot. *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR[163]
LUC 17,18
33.Indien iemand zou zoeken om
zijn lichaamziel* aan te maken, hij *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh
doet haar teloor gaan en wie zou
teloor doen gaan (haar), zal haar
ten leven doen geschieden*. *Gr.zooögoneo=Hebr.CháJáH(Hiph.)
34.Ik zeg jullie: in die nacht zullen
er twee geschieden op één-enkel
vlijbed, de één-enkele zal
aangenomen worden en de andere
zal worden afgelegd.
35.Er zullen twee(vrouwen) geschieden
die malen op dezelfde (plek), de
één-enkele zal worden aangenomen,
de andere zal worden afgelegd.
37.[164] En zich toebuigend zeggen zij
tot hem: waar machtiger? Maar hij
sprak: waar het zielelichaam* is, *Gr.sooma
zullen de adelaars* samengevoerd *Gr.aetos=Hebr.NèShèR
worden.
114
18.1.En hij zei een toespeling* tot hen *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL k-61
over het noodzakelijk zijn van het altijd
bidden en het niet te kwaad krijgen,
zeggende:
2.Een beoordelaar[165] geschiedde in
een zekere stad, die voor God geen
ontzag heeft* en zich naar een mens *Gr.phobeoo=Hebr. JáRéA
niet omdraaide.
3.En er geschiedde een weduwe in
die stad en zij kwam tot hem zeggende:
zet’t recht voor mij bij de tegen mij
op zijn recht staande[166].
4.En niet wilde hij voor een tijd*, maar *Gr.chronos
na deze (dingen) sprak hij bij zichzelf:
Ook al heb ik voor God geen ontzag en
draai ik mij niet om naar een mens,
doordat deze weduwe mij moeite *Gr.kops parechoo=Hebr.NgáMáL
LUC 18
voorhoudt, zal ik ’t rechtzetten
voor haar, opdat niet tot slot*
zij gekomen mij aanvat.
6.En de machtiger sprak: hoort wat
de beoordelaar van onrechtnatigheid
zegt:
7.En zou God zeker niet maken
de rechtzetting van zijn uitgekozenen,
die krijten voor hem dagen en nachten
en grootmoedig zijn bij hen?
8.Ik zeg jullie dat hij de rechtzetting
zal maken van hen in allerijl.
Intussen zal de stichtzoon van de
menselijke komende dus vinden
het vertrouwen op het land?[167]
115
9.En hij sprak tot sommigen, die ervan k-62
overtuigd waren dat zij (als)
rechtvaardigen* geschiedden en die *Gr.dikaios=Hebr.TsàDDieQ
de overigen minachten*, deze *Gr.exoutheneoo=Hebr.BáZàN
toespeling.
10.Twee mensen traden omhoog naar
de tempel om te bidden, de ene
een pharizeeër en de ander een
tolheffer.
11.De pharizeeër staande bad deze
(dingen) bij zichzelf: God, ik dankzegen* *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK
jou, dat ik niet geschiedt zoals de
overigen van de mensen, wegroppers,
onrechtmatig handelden, echtbrekers,
of ook als deze tolheffer:
12.ik vast* tweemaalper sabbatsweek, *Gr.nèsteuoo=Hebr.TsuWM
ik vertien alles voorzoveel als ik verwerf*. *Gr.ktamai=Hebr.QáNáH
13.Maar de tolheffer van verre staande
wilde niet zelfs de ogen hoog heen dragen
naar de hemel, maar gaf slaag zijn borst
zeggend: God, betegen* voor mij, de *Gr.hilaskoo=Hebr/KáPhàR
verwaarder*. *Gr.hamartolos=Hebr.ChæTháAóWN
14.Ik zeg jullie: hij trad omlaag
gerechtvaardigd naar zijn huis langs gene
af.Omdat alwie zich zelf omhoog brengt *zie Lc.14:11; Mat.23:12
zal vernederd worden, maar wie zichzelf
vernedert zal omhoog gebracht worden.
116
15.En aan dragen zij ook de de kindjes zie:Mt.19:13-15; Mc.10:13-16
LUC 18
opdat hij ze zou betasten*. *Gr.haptoo=Hebr.NáGàNg
Maar de leerlingen dit ziende
omwaardeerden hen.
16.Maar Jezus riep deze (kindjes)
erbij zeggende: duwt weg de kinderen
om te komen tot mij en verhindert
ze niet; want van zodanigen geschiedt
het koningschap(-rijk) van God.
17.Op trouwe zeg ik jullie, wie niet
ontvangt het koninkrijk(-schap) van
God als een kind, komt zeker niet aan
daarin.
117
18.En hem bevroeg een zeker vooraangaande *Gr.archoon k-68
zeggende: goede leraar, wat makend zal
ik wettig aandeel[168] hebben aan leven
wereldlang*? *Gr.aioonion=Hebr.NgóWLáM
19.En tot hem sprak Jezus: waarom zeg jij
goed? Niemand geschiedt (als) een goede* *Gr.agathos=Hebr.ThóWBh
tenzij één-enkele* God. *Gr.heis=Hebr.AèCháD
20.De geboden* volkèn jij: *Gr.entolè=Hebr.MieTs’WáH
niet zul jij echtbreken*, *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh
niet zul jij doden*, *Gr.phoneuoo=Hebr.RáTsàCh
niet zul jij stelen*, *Gr.kleptoo=Hebr.GáNàPh
niet zul jij leugen getuigen*, *Gr.pseudomarturein= Hebr.NgéD
waardeer jou omvamende [ShèQèR
en moederende[169].
21.Maar hij sprak: al deze (dingen)
heb ik waar gehouden* vanaf *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR
jongeling.
22.En Jezus, dit horende, sprak
tot hem: nog één-enkel(ding) laat jij
achterwege: verkoop alles zoveel je hebt
en geeft het door aan armen*, en je *Gr.ptoochos=(hier)Hebr.DàL
zult hebben een voorraad* in de *Gr.thesauros=Hebr. AáTsáR
hemelen*, en hier gekomen volg mij. *Gr.ouranoi=Hebr.SháMáJieM
23.Maar hij dit horende werd vol pijn,
want hij geschiedde (als) een machtig* *Gr.sphodra=Hebr.MeAóWD
rijke.
24.En hem ziende sprak Jezus: hoe
moeilijk gaan die hebben bruikbaarheden
in het koninkrijk van God binnen.
25.Want arbeidsgemakkelijker geschiedt
LUC 18
het dat een kameel door het boorgat
van een werpspiespunt[170] heen komt
dan dat een rijke in het koninkrijk
van God binnenkomt.
26.Maar die toehoorden spraken:
wie is krachtig om bevrijd te worden?
27.En hij sprak: het niet krachtige
van de kant van de mensen (is) het krachtige
van de kant van God.
28.En Petrus sprak: zie wij, die weggeduwd
hebben het eigene, zijn jou gevolgd.
29.En hij sprak tot hen: op trouwe ik zeg
jullie, dat er niemand geschiedt, die
weggeduwd heeft huis of vrouw of
zuster/broederverwant of ouders of
borelingen vanwege het koninkrijk(-schap)
van God,
30.die niet zeker aanneemt veel meer
in dit tij* en in de wereldtijd** die komt leven
wereldlang.
118
31.En aangenomen hebbend de twaalf Zie Mt.20:17-19; Mc.10:32-34
sprak hij tegen hen: Zie wij treden omhoog
naar Jeruzalem en al-af zal worden* *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH
al wat geschreven is door de profeten
voor de stichtzoon van de menselijke.
32.Want hij zal overgeleverd worden aan
de naties* en met hem zal gespeeld worden *Gr.empaizoo
en hij zal gebrutaliseerd worden en
bespuugd* worden *Gr.ptuoo=Hebr.RáQàQ
33.en zij, hem gegeseld
zullen hem vermoorden*, *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG
en op de derde dag zal hij opstaan*. *Gr.anhistèmi=Hebr.QuWM
34.En zij waren in deze (dingen)
niet onderwezen* en deze woordinbreng** *Gr.sunièmi=Hebr.SháKàL; **Gr.rèma
geschiedde verhuld voor hen en niet [=Hebr.DáBháR
volkènden zij het gezegde.
119 zie Mt.20:29-34; Mc.10:46-52
35.En het geschiedde toen hij lijfna kwam* *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàBh k-64
aan Jericho – een zekere blinde* zat neer *Gr.tuphlos=Hebr.NgieWéR
langs de weg, (iets)wensend.
36.En toen hij hoorde dat een krioelmenigte
doorkwam, deed hij navraag waarom dit
geschiedde.
LUC 18,19
37.En zij legden vóór* aan hem, dat *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD
Jezus de Nazoreeër doork