NAAR LUCAS 1
1
1.Daar-nu-al velen aan’t-ter-hand-nemen-zijn k-0
om-op-te-stellen een-verhaal
omtrent de bij ons voltrokkende-zijnde inbrengzaken[1]*, *Gr.pragma=Hebr.:DáBáR
2.zoals aan’t-overleveren[2]-waren aan-ons
zij-die vanaf-het-vorene
(als)zelfzienden en bedienaren[3]
geschiedden van het woord[4]* *Gr.logos=Hebr.: DáBáR
3.is het dunkzwaar[5] ook-voor-mij,
die ‘t gevolgd heb wederom,
alles strikt bijgehouden aan-jou geschreven te hebben,
beste Theophilus,
4.opdat jij onderkent* *Gr.epiginooskoo=
[Hebr. JáDàNg
omtrent-de-inbrengen* waarvan je doorgalmd[6] wordt *Gr.logos = Hebr.DáBháR
de onwankelbaarheid.
2
5.Het-geschiedde* in de dagen van-Herodes *Gr.egeneto=Hebr. WàJeHieJ
koning van Judea
een-zeker priester met-de-naam Zacharias
LUC 1
uit een-daggroep van-Abia,
en de-vrouw voor-hem uit de dochters van-Aäron,
en de naam van haar Elisabet.
6.Zij nu waren rechtvaardigen* beiden *Hebr. TsàDiQieJM
tegenover God,
gaanden* in alle* de geboden* en rechtsregelingen* *Hebr.: HáLàK=gaan
KåL= al-afheid
MiTs’WóT= geboden
MiSh’PáTieJM=
stelregelingen
van de machtiger* *Gr.kurios=Hebr.AæDóWNáJ
onberispelijken*. *Hebr.: TáMieJM= volgaven
7.En niet was er voor hen een boreling* *Gr.teknon v.h.werkw.tiktoo
=baren. Hebr. JèLèD,idem
omdat Elisabeth ongeschikt* (was) *Gr. Steira; Hebr.NgàQáRáH
en beiden waren gekomen in de dagen* hunner. * = nadagen
Het geschiedde echter bij zijn priesterschap
In de orde van zijn dagwerk tegenover God;
9.volgens de gewoonte van het priesterschap
trok hij het lotsdeel om te wieroken
binnengaande in de tempel van de machtiger;
10.en de hele menigte van het volk geschiedde
biddende buiten voor het uur van de bewieroking.
11.Zien liet zich echter aan hem een werkbode[7] *Gr. aggelos=Hebr.MáLeAàK
van de machtiger, staande vanaf de rechterkant
van de slachtplaats van de bewieroking.
12.en geroerd werd Zacharias ziende,
en ontzag is gevallen op hem.
13.maar toen zei tegen hem de werkbode:
ontzie[8] je niet, Zacharias, daarom omdat verhoord
werd jouw noodvraag[9] en jouw vrouw* * Hebr. AieJSháH = vrouw-
menselijke.
zal doen geschieden een zoon* voor jou * Hebr. BèN = stichtzoon.
En roepen zal jij zijn naam Johannes.
14.En er zal geschieden vreugde voor jou en gejuich,
en velen zullen zich op zijn geschieden verheugen.
15.Geschieden zal hij immers groot
voor de vertegenwendiging[10] van de machtiger*, *Gr.kurios= Hebr. AæDóWNáJ
en wijn en roesdrank nee niet drinkt hij
en van heiligende beluchting* vervuld zal hij zijn *Gr.pneuma= Hebr. RuWàCh
nog vandaan van de buik van zijn moeder,
LUC 1
16.en velen van de stichtzonen van Israël
zal hij omkeren tot de machtiger de god hunner.
17.En zelf zal hij voorgaan voor zijn vertegenwendiging
in de beluchting en de kracht van Elia,
omkeren zal de harten van de omvamenden* * Gr. patres.
tot de borelingen en ongetrouwen in de gezindheid
van rechtvaardigen, om aan te wenden[11] voor de machtiger
een volk weltoebereid.
18.En toen zei Zacharias tegen de werkbode:
Volgens wat zal ik onderkennen dit?
Ik immers geschied (als)priester[12]
en mijn vrouw is voorgegaan in haar dagen.
19.En zich toebuigend* zei de werkbode aan hem: * Hebr. NgáNáH = buigen.
Ik geschied Gabrièl, die opgesteld staat
voor de vertegenwendiging van god,
En hij heeft afgezonden om te spreken tegen jou
en als goed nieuws te boodschappen* aan jou dit. * Gr. euanggelizoo= Hebr.BáSháR
20.En zie, geschieden zal jij zwijgend
niet de kracht hebbend om te praten
tot de dag waarop geschieden deze dingen,
daar tegen in, dat jij geen vertrouwen hebt gehad
in de inbrengen van mij,
die welke vol gemaakt zullen worden
op hun tijdsgewricht.
21. En het volk geschiedde
de ontvangst bereidend[13] van Zacharias,
en zij verbaasden zich bij het tijd nemen
van hem in het tehuis*. *Gr.naos = Hebr.HéJKáL
22. Maar ervandaan komende
had hij niet de kracht om te praten tegen hen,
en zij onderkenden dat hij een ooggezicht
had gezien in het tehuis;
en hij geschiedde toewenkend hen
en was blijvend stom.
LUC 1
23.En het geschiede toen vol geworden waren
de dagen van zijn dienstwerk,
en hij kwam heen naar zijn huis.
24.Maar na deze dagen nam in zich
Elisabeth zijn vrouw,
en zij hield zich verscholen vijf maanden
zeggende, omdat zo ’t mij gemaakt heeft
de machtiger in de dagen,
dat hij erop toe zag weg te dragen
mijn hoon bij mensen.
3
26.Maar in de zesde maand is afgezonden geworden
de werkbode Gabrièl vandaan van God
naar een stad van Galilea
waaraan de naam Nazareth (is),
27. naar een maagd verloofd
met een man aan wie de naam Jozef (was),
uit het huis van David,
en de naam van de maagd Maria*. *Gr.Mariam = Hebr, MiR’JaM
28.En ingekomen bij haar
sprak hij: Verheug je*[14], gratiëerde[15], *Gr.Chaire = Hebr. SháLóWM
de machtiger (is) met jou.
29.Maar op de inbreng
werd zij in ontroering gebracht
en rekende ermee,
hoe groot deze begroeting geschiedde.
30.En-toen sprak de werkbode tot haar:
Ontzie* je niet, Maria; *Gr.phobeoo = Hebr. JáRéA
want jij hebt gevonden gratie
van de kant van God.
31.En zie jij zult in buik innemen
en baren een stichtzoon,
en je zult roepen zijn naam Jezus.
32.Deze zal geschieden (als)een grote
en (met)stichtzoon van de Opperste* *Gr.upsistos = Hebr, NgèLJóWN
aangeroepen worden
LUC 1
en geven zal aan hem de machtiger
God de troon van David* zijn omvamende, * zie II Samuël 7:12,16
33.en koningen-zal hij over het huis
van Jakob in de wereldtijden* * zie Micha 4:7
en van zijn koningschap
zal niet geschieden een-al-af-zijn*. *Gr.telos = Hebr.KáLieJL
34.Maar Maria sprak tot de werkbode:
hoe zal dit geschieden, aangezien
een man ik niet volkèn?
35.En zich toebuigend sprak de werkbode
tot haar: een beluchting heilig zal toekomen
op jou en kracht van de Opperst
beschemeren jou;
daarom ook zal het in de geschiedenis komende
heilige aangeroepen worden met
stichtzoon van God.
36.En zie Elisabet jou mede-geschiedrondelid[16],
ook zij heeft ingenomen een stichtzoon
in haar grijsoud zijn en wel geschiedt
deze zesde (maand) voor haar
tot wie geroepen werd ongeschikt*, *Gr.steira = Hebr. NgæQáRáH
37.omdat niet krachteloos zal zijn
van de kant God alle woord*[17]. * cit. Gen.18:14
38.Maar Maria sprak: zie de heerdienares
van de machtiger, geschiede mij
volgens jouw woord.
En wegkwam vandaan van haar
de bodewerker.
4
39.Opgestaan ging heen Maria
in die dagen naar het bergland
met vlijt naar een stad in Juda.
40.En binnengekomen in het huis
van Zacharias groette zij ook
Elisabet.
41.En het geschiedde:
toen Elisabet hoorde de groet van Maria,
sprong op het kindje in haar buik.
LUC 1
En vol werd van beluchting heilig Elisabet
42.en zij verhief haar stem
met een schreeuw groot en sprak:
ingezegend* jij bij vrouwen *Gr.eulogew = Hebr. BáRàK
en ingezegend de vrucht van jouw buik.
43.En waarvandaan (is)mij dit,
dat komt de moeder van de machtiger mijns
naar mij?
44.Want zie, toen geschiedde de stem
van jou groet in mijn oren,
sprong op in gejuich het kindje in mijn buik.
45.En gelukgewenst zij die vertrouwt
dat geschieden zal het al-af-worden* van *Gr.telestai = Hebr. KáLàL
het met haar beprate van de kant
van de machtiger.
5
46.En Maria sprak:
Groot maakt mijn lichaamziel* *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh
de machtiger[18]
47.en voorts[19] juicht* *Gr.agaliaoo=Hebr.GieJL
mijn beluchting* over God *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh
de bevrijder* van mij[20], *Gr. sootèr = Hebr. MóWShieàNg
48.omdat hij om keek op de gebogenheid* *Gr.tapeinoosis = Hebr. NgáNieJ
van de heerdienares[21] zijner.
Want zie vanaf nu wensen mij geluk
de al-afheid* van de geschiedronden. *Gr. pasai = (hier) Hebr. KåL
49.Omdat maakte voor mij grote (dingen)
de krachtige en heilig de naam zijner[22]
50.En de goede-gunst* van hem *Gr. eleos = hier Hebr. ChèsèD
naar geschiedronde en geschiedronde
voor wie ontzag hebben voor hem[23].
LUC 1
51.Hij maakte sterkte met zijn arm,
Hij verstrooide overmoedigen
In de bedenking van hun harten.
52.Af nam hij krachtigen vandaan van tronen
En Hij verhoogde gebogenen[24].
53.hongerenden maakte Hij vol goeds[25]
en rijk zijnden zond Hij af loos[26].
54.Hij nam ’t op voor Israël, zijn heerdienaar*[27], *Gr.pais = hier Hebr. NgèBèD
om indachtig* te zijn aan goede-gunst[28], *Gr.mnèsteuw = Hebr. ZáKhàR
55.zoals Hij gepraat heeft
tot de omvamenden van ons,
aan Abraham en zijn kiemsel tot wereldlang[29].
56.En Maria bleef samen met haar
oomtrent drie maanden.
En zij keerde om naar haar huis.
6
57.Maar voor Elisabet werd vol gemaakt
de tijd* van haar baren en zij deed geschieden * Gr. chronos
een stichtzoon.
58.En de omhuiszijnden en de mede-
geschiedrondeleden[30] van haar hoorden,
dat groot maakte de machtiger
zijn goede-gunst met haar
en zij verheugden zich mede met haar.
59.En het geschiedde:
op de achtste dag kwamen zij
om te besnijden het kind
en zij riepen het op de naam
van de omvamende van hem
Zacharias.
60.En zich toegebogen hebbend
sprak zijn moeder: Nee, maar geroepen zal hij worden
Johannes.
61.En zij spraken:
niemand geschiedt uit jouw medegeschiedronde,
die geroepen wordt met die naam.
62.Maar zij wenkten naar omvamende van hem,
hoe hij wil dat hij geroepen werd.
63.en gewenst hebbend een stift,
LUC 1
schreef hij zeggend:
Johannes geschiedt zijn naam
En allen verbaasden zich.
64.Maar weer geopend werd zijn mond plotsklaps
en zijn tong, en hij praatte
inzegenend God.
65.En er geschiedde ontzag op allen die rond hen
huisden en in geheel het bergland van Judea
werden bepraat al deze woorden.
66.En allen die hoorden stelden
in hun hart, zeggende:
hoe dan zal dit kind geschieden?
Want de hand van de machtiger
geschiedde samen met hem.
7
67.En Zacharias de omvamende van hem
werd vol van heilige beluchting
en profeteerde zeggende:
68.Ingezegend de machtiger God van Israël[31],
omdat hij toezag en maakte loskoping voor zijn volk[32],
69.en hij wekte een hoorn van bevrijding[33] voor ons
in het huis van David de heerdienaar*[34] van hem. * Gr.pais = Hebr. NgèBhèD
70.zoals Hij bepraat heeft door de mond
van de vanaf de wereldtijd zijnde proften van hem;
71.een bevrijding vandaan van de vijanden van ons
en vandaan van de hand van allen die beweigeren ons[35],
72.om te maken gratie met de omvamenden* van ons * Gr. Pater = Hebr. AàB
en om te gedenken[36] zijn heilige[37] instelling*[38]. *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT
73.een eed die hij zwoer* bij Abraham[39] * Gr.omnumi = Hbr.SháBàNg[40]
LUC 1
de ons omvamende,
74.om te geven aan ons zonder ons te ontzien,
uit de hand van de vijanden gered,
75. hem te dienen in genormeerdheid en
gerechtigheid,
in de vertegenwendiging van hem
al onze dagen.
76.Maar jij, kind, profeet van de opperst
word jij geroepen, immers jij gaat voor
om voor de vertegenwendiging van
de machtiger gereed te maken
de neemwegen van hem[41].
77.om te geven volkènnis van de bevrijding
voor zijn volk met het wegsturen van
de verwaardingen van hen.
78.door de moederschotige gratiëringen
van onze God, waarmee toeziet op ons
de oprijzing vandaan van de hogen,
79.om te verschijnen aan wie
in duisternis en schemer van gestorvenheid
gezeten zijn[42],
om rechtuit te zetten onze voeten
op een neemweg van vrede.
80.Het kind nam toe en werd sterk
van beluchting, en hij geschiedde
in de inbrengleegten tot de dagen
van zijn zich vertonen aan Israël.
8
2.1.En het geschiedde* * Gr, egeneto de = Hebr.WàJeHieJ k-1
in die dagen kwam uit
een goeddunken* van de kant van * Gr.dogma
Caesar[43] Augustus, dat opgeschreven wordt
a-af het behuisde (land)*. * Gr,oikoumenè (gè)
2.De eerste opschrijving geschiedde
toen Kurenius* de aanvoering[44] had * = Quirinius
van Syrië.
3.En allen gingen heen om opgeschreven
te worden, ieder naar zijn eigen stad.
4.En op gaat* ook Joseph vandaan van * Gr.anabaino=Hebr.NgáLáH
Galilea uit de stad Nazareth
LUC 2
naar Judea naar de stad van David,
die aangeroepen wordt (met)
Bethlehem, omdat hij geschiedt
uit het huis en de omvaming*[45] van David, Gr. patria=Hebr.AáBóWT
5.om opgeschreven te worden
samen ment Maria, met wie hij verloofd was,
die geschiedde zwanger.
9
6.En het geschiedde,
als zij daar geschieden:
vollledig gemaakt werden de dagen
van haar baren,
7.en zij baarde haar stichtzoon,
de eerstgebaarde en omwindselde hem
en zij vlijde hem neer in een ruif,
omdat er niet geschiedde voor hen
een plaats* in de losligzaal[46]. *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
8.En weiders* geschiedden *Gr.poimèn=Hebr.RoNgèH k-2
in die streek in het veld zijnde
en waar houdend* de waarhouding Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR
van de nacht over hun weidegroep.
9.En een werkbode van de machtiger
stond bij hen en de dunkzwaarte
van de machtiger omstraalde als een toorts
hen, en zij hadden ontzag een groot ontzag.
10. En de werkbode sprak tot hen:
niet jezelf ontzien: want zie
ik goednieuwsboodschap jullie
een vreugde groot, die geschieden zal
voor al-af het genotenvolk*, *Gr.laos = Hebr. NgàM
11.omdat gebaard werd voor jullie vandaag
een bevrijder* die geschied (als)Christus *Gr.sootèr = Hebr.MóWShieJàNg
(als)Machtiger, in de stad van David.
12. En dit (is) voor jullie een kenteken:
jullie zullen vinden een kindje,
omwindseld en liggende in een ruif.
13.En plotseling geschiedde met de werkbode,
een volte van hemelse scharen prijzende God
en zeggende:
14.Dunkzwaarte bij de oppersten voor God
en op het land vrede bij mensen van genadiging.
LUC.2
10
15.En het geschiedde toen de werkboden
wegkwamen vandaan van hen naar de hemel,
de weiders praatten tegen elkaar:
laten wij doorkomen dus tot Bethlehem
en zien het inbrengwoord* dat geschied is, *Gr.rèma=Hebr.DáBáR
dat de machtiger ons heeft doen volkènnen.
16.En zij kwamen vlijtig zijnde,
en zij vonden en Maria en Joseph en
het kindje* liggende in de ruif. *Gr.brephos = niet in de LXX
17.En ziende deden zij volkènnen
omtrent het inbrengwoord, dat bepraat was
met hen omtrent dit kind*. *Gr.paidion=Hebr.JèLèD of NàNgàR[47]
18.En de al-afheid* gehoord hebbenden *Gr.pantes = Hebr. KåL
verbaasden zich omtrent de (dingen) die
bepraat werden door de weiders
bij hen.
19. Maar Maria behoedde de al-afheid van
de inbrengwoorden die tezamen geworpen
hebbend in haart hart.
20.En ommekeerden de weiders,
dnunkzwaarte gevend* en prijzend
God bij de al-afheid van de (dingen)
die zij hebben gehoord en gezien
zoals bepraat werd bij hen.
11
21.En toen vervuld werden acht dagen
om te besnijden hem, werd ook geroepen
zijn naam Jezus*, geroepen *Gr.Ièsous = Hebr.JéShuWàNg
door de werkbode voor het ingenomen worden
van hem in de buik*. *Gr.koilia=Hebr.BèThèN
12
22.En toen vervuld waren de dagen
van de reiniging[48] van hen,
voerden zij hem op naar Jeruzalem
om hem te doen blijven staan
voor de machtiger*, *Gr.kurios=Hebr.AæDóWNáJ
23.zoals geschreven is in de
wetsuitlegging* van de machtiger, *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
LUC 2
dat al-af drangmannelijke*[49], *Gr.arsen(arrèn)=Hebr.ZáKàR
opengesplitst* hebbend *Gr.dianoigoo=Hebr.PháThàR
de moederlijkheid*, zal heilig *Gr.mètra=Hebr.RèChèM
voor de machtiger geroepen worden[50];
24.en (de dagen van) het geven
van een slachtgave volgens het gezegde
in de wetsuitlegging van de machtiger,
een jukpaar tortels* of twee *Gr.trugoon = Hebr.TóWR
jongen van duiven*[51]. *Gr.peristera = Hebr. JóWNáH
13
25.En zie een mens geschiedde k-3
aan wie de naam Simeon,
en deze mens (was) rechtvaardig* *Gr.diakaios=Hebr.TsàDDieQ
en vroom, ontvankelijk zijnde
voor de toeroeping*[52]van Israël, *Gr.paraklèsis = Hebr.NáChàM
en de beluchter heilig geschiedde
op hem.
26.En hij was in gebruik genomen
door de beluchter* heilig niet te zien *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh
gestorvenheid* voordat hij zou gezien *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT
hebben de gezalfde* machtiger**. *Gr.christos; **Gr.kurios
27.En hij kwam met de beluchter
naar de tempel[53]; en bij het binnenvoeren
door de ouders[54] van de boreling* *Gr.paidion= (hier)Hebr. JèLèD
LUC 2
opdat zij maken volgens wat
gewoonlijk gedaan wordt
van de wetsuitlegging omtrent hem;
28.En hij ontving hem in de armholten
en zegende God en sprak:
29.Nu laat jij los jou heerdienaar,
heer, volgens jouw woord
in vrede;
30.Omdat gezien hebben mijn ogen
jouw bevrijding,
31.die jij gereed hebt gemaakt
onder de vertegenwendiging
van alle de volken[55],
32.een licht tot onthulling
van de naties[56] en dunkzwaarte
van jou volk Israèl[57].
33.En het geschiedde de omvamende
van hem en de moederende
verwonderden zich bij de (dingen)
die bepraat werden omtrent hem.
34.En in zegende hen Simeon
en hij sprak tot Maria de moederende van hem:
zie deze wordt gesteld tot een val
en een opstanding van velen in Israël,
en tot een kenteken dat tegengesproken
wordt –
35 en door de lichaamziel van jou zelf
zal gaan een zwaard,
opdat onthuld zouden worden
vandaan van vele harten berekeningen.
14
36.En Anna geschiedde (als)profetes,
de dochter van Phanouèl, uit de
stamstaf van Asèr; zij nu was voorgetreden
op vele dagen, geleefd hebbend
samen met een man zeven jaren
vanaf haar maagdom,
37.en zij (was) weduwe van ongeveer
vier en tachtig jaren, die geen
afstand nam van de tempel,
met vasten en noodvragen dienst doende
nacht en dag.
LUC 2
38.En op datzelfde daarbij komende staan,
sprak zij gelijkgevend God en praatte
omtrent hem tot allen die vooruit
aannamen de loskoping* van Jeruzalem. *Gr.lutroosis=Hebr.PiD’JóWN
15
39.En toen zij al-af-gemaakt-hadden* *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH
de-al-afheid* van wat (is) volgens *Gr.panta=(hier)Hebr.KåL
de wetsuitlegging* van de machtiger, *Gr.nomos:Hebr.TóWRáH
keerden zij zich toe naar Galilea,
naar hun eigen stad Nazareth.
40.En het kind nam toe en
en werd sterkvattend vol wordend
met wijsheid, en de goede-gunst* *Gr.charis=Hebr.ChèSèD
van God geschiedde op hem.
41.En heen gingen zijn ouders
per jaar naar Jeruzalem op het
feest van het pascha.
16
42.En toen hij twaalf jaren geschiedde,
terwijl zij hoog heen traden
volgens de gewoonte van het feest,
43.en zij al-af-gemaakt hadden
de dagen, bij hun omkeren,
bleef het kind Jezus erbij
in Jeruzalem en niet volkènden’t
zijn ouders.
44.Maar ‘t-uitleggend dat hij
geschiedde in het neemweggezelschap
kwamen zij de neemweg van een dag
ver en zij zochten naar hem bij de
medeverwanten en de bekenden.
45.En toen zij hem niet vonden,
keerden zij om naar Jeruzalem,
zoekende naar hem.
46.En het geschiedde na drie dagen
vonden zij hem in de tempel
neerzittend in het midden van de
leeraren, horende hen en
bevragend hen.
47.En buiten zichzelf stonden
allen die naar hem hoorden
bij zijn verstand en de toebuigingen[58]
LUC 2
van hem.
48.En hem ziende raakten zij
getroffen; en(toen) sprak tot hem
zijn moeder: boreling, waarom
maakte jij’t voor ons zo? Zie
de omvamende van jou en ik,
smart hebbend,. Zoeken jou.
49.En hij sprak tot hen:
waarom dat jullie mij zoeken?
Volkènden jullie niet, dat
det noodzakelijk is dat ik
bij de (dingen) van de omvamende
van mij geschied?
50. En zij waren niet onderwezen* *Gr.sunièmi=(meestal) Hebr.SháKàL
over de woordinbreng* die hij *Gr.rèma = Hebr.DáBhàR
bepraatte met hen.
51.En hij trad heen samen met hen
en hij kwam in Nazareth en geschiedde
als een ondergezette aan hen.
En zijn moeder hoedde voort
de inbrengwoorden in haar hart.
52.En Jezus stootte vooruit in de
wijsheid en de zodanigheid
en goede-gunst* langs bij God *Gr.Charis=(meestal)Hebr.ChèSèD
en de menselijken*[59]. *Gr.antroopos=Hebr.AæNóWSh
17
3.1.Maar in het vijftiende jaar k-5
van het aanvoederschap van
Tiberius Caesar, toen Pontius
Pilatus aanvoerder was van Judea
en toen viervorst[60] was van
Galilea Herodes, en Philippus
zijn broederverwant viervorst was
van de streek Iturea en Trachonitis,\
en toen Lusanias van Abilene
viervorst was,
2.bij het vooraangaandpriesterschap
van Anna en Kaiaphas,
geschiedde een woordinbreng* van God *Gr.rèma=Hebr.DáBháR
bij Johannes stichtzoon van Zacharias
in de inbrengleegte*. *Gr.erèmos=Hebr.MiD’BàR
3.En hij kwam naar al-af de omstreek
van de Jordaan verkondigend
LUC 3
een onderdompeling van
besefverandering tot verduwing
van verwaardingen,
4.zoals geschreven is in het staafboek* *Gr.biblion=Hebr.SèPhèR
van de inbrengen* van Jesaia *Gr.logos=Hebr.DáBháR.
de profeet:
stem van een uitroepende
in de inbrengleegte:
maakt gereed de neemweg
van de machtiger
maakt rechtuit de banen van hem.[61]
5.Alle vallei* zal opgevuld worden
en alle berg en heuvel zal omlaag
gebracht worden
en geschieden zullen de kromme
tot rechtuite en de ruwen
tot neemwegen effen
6.en zien zal alle vlees
de bevrijding van God.[62]
7.Hij zei nu tot de krioelmenigten
die uitgegaan waren om ondergedompeld
te worden door hem:
geschiedprodukten van adders,
wie toonde voor aan jullie te vluchten
vandaan van de aanstaande walgtoorn?
8.Maakt nu vruchten waardig aan
de besefverandering.
En gaat niet vooraan met het zeggen
bij julliezelf: tot omvamende
hebben wij Abraham.
Want ik zeg jullie dat God de kracht
heeft uit deze stenen te doen opstaan
borelingen voor Abraham.
9.Maar ook reeds ligt de bijl aan de wortel
van de bomen. Elke boom nu die niet maakt
prachtige vrucht, zal uitgestoten worden
en in vuur geworpen worden.
10.En hem vroegen de krioelmenigten k-6
zeggende: wat nu zullen wij maken?
11.En zich toebuigend zei hij hun:
LUC 3
die heeft twee lijfrokken
moet afgeven aan die niet heeft,
en die heeft eten moet
gelijkerwijze maken.
18
12.Maar ook kwamen tolheffers
om ondergedompeld te worden
en zij spraken tot hem:
leraar*[63], wat moeten wij maken? *Gr.didaskalos = Hebr.rab(bi).
13.En hij sprak tot hen: maak
niets meer naast wat doorgezet
moet worden door jullie tot zaak.
14.En vragend hem de dienstdoenden
in de legerscharen, zeggend:
wat moeten wij maken ook wij?
15.En hij sprak tot hen:
schudt niemand uit en weest geen
(vijgen-)verlinker[64] en hebt genoeg
aan jullie bezoldigingen.
19
15.En toen het volk zich ontvangstbereid*[65] *Gr.prosdokaoo=Hebr.QáWáH
maakte en allen er rekening mee hielden
in hun harten omtrent Johannes,
of hij niet geschiedde (als) de gezalfde*, *Gr.christos= Hebr,MeShiàCh boog zich toe Johannes zeggend aan allen:
16.Ik dompel wel onder in water,
maar de meer vermogende dan ik,
van wie ik niet aan de maat* geschied *Gr.ikanos = Hebr.DéJ
los te maken de riemen van zijn
schoenen; hij zal jullie onderdompelen
in een beluchting heilig en in vuur.
17.Van wie de wanschop in zijn hand (is)
om uit te reinigen zijn vloer* en *Gr.aloon = Hebr. GoRèN
samen te voeren* het tarwe naar zijn *Gr.sunagogein
aflegplaats*, maar het stro** brandt hij *Gr.apothèkè.**Gr.achuron= Hebr. met onuitdoofbaar vuur. [TèBèN.
18.Maar ook nu vele andere (dingen)
LUC 3
toeroepend goednieuwsboodschapte
hij het volk.
19.Maar Herodes de viervorst
terechtgewezen* door hem *Gr.elengchoo=Hebr.JáKàCh
omtrent Herodias de vrouw
van zijn broederverwant en
omtrent alle slechte dingen die
Herodes maakte, heeft ook dit
gesteld bij alle (dingen),
20.hij sloot weg Johannes
in waarhouding*. *Gr.phulakè=Hebr.MiSh’MóWR
20
21.En het geschiedde bij het
gedompeld worden van al-af het volk
en toen ook Jezus gedompeld werd
en bad, dat geopend werd de hemel
22.en dat neertrad de beluchter de heilige
in ziellichamelijke zicht als een duif
op hem en een stem vandaan van de
hemel geschiedde: jij geschiedt (als)
mijn stichtzoon[66] de beminde,
in jou genadig ik mij[67]*. *Gr.eudokeoo = Hier)Hebr.RáTsàCh
21
23.En hij Jezus geschiedde vooraan
gaande omtrent dertig jaren,
geschiedend als een stichtzoon,
zoals werd uitgelegd[68], van Jozef,
24.die van Eli[69] * *Volgens Mt.Jakob;
LUC 3
die van +Matthat* *bij Mt.Matthan
die van Levi* * bij Mt. Eleazar
die van Melchi* * bij Mt.Elihud
die van Joonnai* * bij Mt.Achim
die van Jozef* * bij Mt.Zadok
25.die van Mattathias* * bij Mt.Azor.
die van Amos[70]* * bij Mt. Eljakim
die van Nasum* * Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Esli* * idem
die van Nangngai* * idem
26.die van Mäath* * Hebr.MàHàT, zie I Kron.6:20 en 35
die Mattathias* * Van deze Mattathias is niets bekend in TeNaKh
die van Semein* * Hebr,ShieMeNgieJ (Simeï), van deze Simeï is niets bekend.
die van Joosèch* * Hebr. (misschien=)Joseph. Van deze Josech is niets bekend.
die van Juda* * Hebr.JeHuWDáH, van deze Juda is niets bekend in TeNaKh
27.die van Jooanan* * Hebr.JoCháNàN, van deze is niets beklend in teNaKh.
die van Rèsa* * bij Mt.Abiud. Hebr.RiTs’JáA, zie I Kron.7:39
die van +Zorobabel* * Hebr.ZeRoeBBáBèL (Zerubbabel). Zie I Kron.3:19, Ez.3:2,8
die van +Salathièl* * Hebr. SheAàL’TieJAèL (Sealthiël).Zie I Kron.3:17
die van Nèri*[71] * Deze naam is onbekend in TeNaKh
22
28.die van Addi* * Hebr.NgiDDieJ of NgioDDóW, zie I Kron.6:6(21)
die van Koosam* * Deze naam is onbekend in TeNaKh
29.die van Elmadam* * Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Èr* * bij Mt.Jechonja. Van deze Er is niets bekend.
die van Jezus* *= Josia bij Mt.? Hebr.JéShuàNg[72]
die van Eliezer* *bij Mt.Josia. Van deze Eliëzer is niets bekend.
die van Joori* *bij Mt.Amos. Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Mattath* *bij Mt.Manasse. Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Levi* *bij Mt.Hiskia. Van deze Levi is niets bekend.
30.die van Simeon* *bij Mt.Achaz. Van deze Simeon is niets bekend.
die van Juda* *bij Mt.Jotham. Van deze Juda is niets bekend.
die van Josef* *bij Mt.Uzzia. Van deze Josef is niets bekend.
die van Joonam* *bij Mt.Joram =Joonam? Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Eljakim* *bij Mt.Josaphat. Van deze Eljakim is niets bekend in TeNaKh
LUC 3
die van Melea* *bij Mt.Asaph. Deze naam is onbekend in TeNaKh
31.die van Menna* *bij Mt.Abia. Deze naam is onbekend in TeNaKh.
die van Mattatha* *bij Mt.Rehabeam, Hebr.
die van Natham* *bij Mt.Salomo, Hebr.NáTàN, II Sam.5:14
die van +David* *Hebr.DáWieD, I Sam.16:1-13
23
32.die van +Iessai* *Hebr.JieSháJ (Izaï) Ruth 4:22
die van +Joobèd* *Hebr.NgóWBéD uit Ruth, Ruth 4:21
die van +Boas* *Hebr.BoNgàZ, Ruth 4:21
die van +Sala* *bij Mt.Salmon, Hebr. SsàL’MáH, Ruth 4:20
die van +Naässoon* *Hebr.NàCh’ShóWN Ruth 4:20 en Num.2:3
33.die van +Aminadab* *Hebr.NgàMMieJNáDàB Ruth.4:19
die van Admin* *Deze generatie is onbekend in TeNaKh, = Aminadab?
die van Arni* * bij Mt.Aram I Kron.2:9 en 10 en in Ruth 4:18 RàM
die van +Hesroom* *Hebr.ChèTs’RóWN (Hezron)
die van +Phares* *Hebr.PáRèTs (Perez) Genesis 46:13
die van +Juda* *Hebr.JeHuWDáH bij Tamar: Genesis 38:27-30
die van +Jakob* *Hebr.JàNgæQoB Genesis 29:31-35
die van +Isaäk* *Hebr.JiTs’ChàQ Genesis 25
24
34.die van +Abraäm* *Hebr.AàB’RáHàM, Genesis 21
die van Thara* *Hebr.TèRàCh, Genesis 11:24-32
35.die van Nachoor* *Hebr.NàChóWR (Nahor), Genesis 11:22-25
die van Seruch* *Deze naam is onbekend in TeNaKh
die van Rangau* *Hebr.ReNguW (Rehu), Genesis 11:18
die van Phalek* *Hebr.PèLèG, Genesis 10:25, I Kron.1:25
die van Heber* *Hebr.NgèBèR, Genesis 10:24
die van Sala* *Deze naam is onbekend in TeNaKh
36.die van Kainam* * of Kainan: van deze Kainan is niets bekend in TeNaKh
die van Arphaxad* *Hebr.AàR’PhàK’ShàD, Genesis 10:10
die van Sèm* *Hebr.ShéM, Genesis 5:32 en 10:1
die van Nooë* *Hebr.NoàCh, Genesis 5:32
die van Lamech* *Hebr.LáMèCh, Genesis 5:28-30
37.die van Mathousala* *Hebr.MeTuWShèLàCh, Genesis 5:25-27
die van Henooch* *Hebr.ChàNóWK (Henoch), Genesis 5:21-24
38.die van Iaret* *Hebr.JèRèD, Genesis 5:18-20
die van Maleleèl* *Hebr.MàHàLàL’AéL, Genesis 5:15-17
die van Kainam* *Hebr.KéJNáN, Genesis 5:12-14
die van Enoos* *Hebr.AæNóWSh, Genesis 5:9-11
die van Sèth* *Hebr.ShéT, Genesis 5:6-8
die van Adam* *Hebr..AáDáM, Genesis 1:26-28, 2:15-17, 5:1-4
die van God.
25
4.1.Maar Jezus volledig vervuld van k-7
heilige beluchting* keerde zich om *of: van de heilige beluchter
vandaan van de Jordaan en hij werd
gevoerd door de beluchter in de
inbrengleegte*, *Gr.erèmos = Hebr.MiD’BáR
2.veertig dagen beproefd door de
LUC 4
lasteraar*. En niet at hij ook maar iets *Gr.diabolos=Hebr.SsáTàN
in die dagen, en toen zij al-af waren
had hij honger.
3.En tot hem sprak de lasteraar:
Indien jij (als)stichtzoon geschiedt
Van God, spreek tot een steen als deze,
opdat hij geschiedde(als)brood.
4.En naar hem toe boog zich Jezus:
Er is geschreven dat niet bij brood
afgezonderd zal leven de menselijke[73].
26
5.En omhoog gevoerd hebbend hem
toonde hij hem al-af de koninkrijken
van het behuisde (land) in een stip van
tijd.
6.En(toen) sprak tot hem de lasteraar:
aan jou zal ik geven al-af deze bevoegdheid
en de dunkzwaarte van hen, omdat die
aan mij overgeleverd is en aan wie ook maar
ik wil zal ik haar geven.
7.Jij nu indien jij je toebukt voor de
vertegenwendiging van mij, zal geschieden
van jou al-af (deze).
8.En zich toebuigend sprak Jezus tot hem:
Er is geschreven: toebukken zul je je voor
de machtiger de God van jou en hem
afgezonderd dienen[74].
9.Maar hij voerde hem naar Jeruzalem
en deed-staan (hem) op de vleugelpunt
van de tempel, en hij sprak tot hem:
indien jij (als)de-stichtzoon geschiedt
van God, werp jezelf vandaar omlaag.
10.Er is immers geschreven, dat
hij aan de bodewerkers* van hem *Gr.angngelos=Hebr.MáLæAàK
gebiedt omtrent jou om doorgaand
te bewaren jou,
11.en dat op handen hij hoog heen
dragen zal jou, opdat niet jij aanstoot
tegen een steen jouw voet[75].
12.En zich toebuigend sprak tot hem
LUC 4
Jezus dat er gezegd is:
niet zul jij op de proef stellen
de machtiger jouw God[76].
28
13.En al-af-gemaakt hebbend
alle beproeving nam afstand
de lasteraar vandaan van hem
voor een tijdvak*. *Gr.kairos
14.En omkeerde Jezus in de kracht
van de beluchting naar Galilea;
en een bewering kwam uit door
geheel de omstreek omtrent hem.
15.En zelf leeraarde hij in hun
synagogen dunkzwaarte gegeven
door allen.
29
16.En hij kwam naar Nazareth,
waar hij was (op-)gevoed, en hij
kwam binnen volgens zijn gewoonte
op de dag van de sabbat in de
synagoge, en hij stond op om
voor te lezen;
17.en aangegeven werd aan hem
het staafboek van de profeet Jesaja
en geopend hebbend het staafboek
vond hij de plaats waar was geschreven:
de beluchting van de machtiger op mij,
waarom hij gezalfd heeft mij
goednieuws te boodschappen aan gebogenen[77],
afgezonden heeft hij mij aan te kondigen
aan gevangen weggevoerden
verduwing[78] en aan blinden
kijkvermogen, om af te zenden
verpletterden in verduwing,
19.om aan te kondigen het
genadigende jaar van de machtiger[79].
LUC 4
20.En samengerold hebbend
het staafboek, weergegeven aan
de handlanger, zat hij neer;
en de ogen van allen in de
synagoge geschiedden starende
naar hem.
21.En hij ging vooraan om te zeggen
tegen hen dat “vandaag volledig
gemaakt is dit geschrevene
in de oren van jullie.
22.En allen betuigden voor hem
zij verwonderden zich bij de
inbrengwoorden van goede-gunst
die uitgaan uit zijn mond, en zij
zeggen: niet (als) een stichtzoon
van Joseph geschiedt deze?
23.En hij sprak tot hen: alleszins
zullen jullie zeggen aan mij
dit vore-stel*: genezer verpleeg *Gr.parabolèh = Hebr.MàShàL
jezelf; zoveel wij hoorden dat
geschied is in Kapharnaüm, maak
ook hier in jouw vaderstad[80].”
24.Maar hij sprak: op-trouwe ik zeg
aan jullie dat geen profeet
ontvankelijk geschiedt in zijn
vader(stad).
25.En in waarachtigheid zeg ik jullie
vele weduwen geschiedden in de
dagen van Elia in Israël, toen gesloten
werd de hemel voor drie jaren en zes
maanden, toen er geschiedde grote
honger* op al-af het land, *Gr.limos = Hebr. RáNgàBh
26.en tot niemand van hen werd Elia
gestuurd tenzij naar Sarepta van Sidon
naar een vrouwmenselijke weduwe[81].
27.En er geschiedden vele melaatsen
in Israël bij Elisa de profeet, en niemand
van hen werd gereinigd tenzij Naäman
de Syriër.
28En zij werden vol allen van toorngemoed
in de st\ynagoge, horende deze (dingen).
29.En opstaande wierpenzij uit hem
buiten de stad, en zij voerden hem
tot de rand van de berg waarop hun stad
gehuisbouwd was, zodat zij zouden
LUC 4
neergooien hem;
30.Maar hij doorkomend door het
midden van hen ging heen.
30
31.En hij kwam af naar Kapharnaüm
een stad van Galilea; en hij geschiedde
lerarende hen op de sabbaten.
32.En zij raakten getroffen bij zijn
leraarswerk, omdat met bevoegdheid
geschiedde zijn inbrengwoord.
33.En in de synagoge geschiedde k-8
een mens hebebde de beluchting
van een onreine demoon.
34.En hij schreeuwde uit met grote
stem: laat’t, wat aan ons en aan jou,
Jezus Nazarener? Ben jij gekomen
Om te ons teloor te doen gaan?
Ik volkèn (als)wie jij geschiedt,
De gehiligde van God.
35.En omwaardeerde hem Jezus
zeggende: word gemuilkorfd en
kom uit vandaan van hem.
En weggeworpen hebbend hem
in het midden kwam uit de demon
vandaan van hem geen schade gedaan
hebbend hem.
36.En er geschiedde verbazing bij allen,
en zij praatten samen tegen elkaar
zeggende: Wat (is) dit inbrengwoord,
dat hij met bevoegdheid en kracht
er toe aanzet de onrerine beluchtingen
en zij komen uit?
37. En uitging een galm omtrent hem
naar alle plaats van de omstreek.
31
38.Maar opgestaan zijnde vandaan van k-9
de synagoge kwam hij in naar het huis
van Simon. En de schoonmoeder van Simon
geschiedde samengehouden door een
groot koortsvuur, en zij vroegen hem
omtrent haar.
39.En erbij staande boven haar omwaardeerde
hij het koortsvuur en die duwde af haar.
Op slag van gebruik opgestaan bediende zij hen.
32
40.Maar toen de zon neerkwam, voerden allen
zoveel zieken zij hadden onvast in bontheid
hen tot hem; en hij op één ieder van hen
de handen leggend verpleegde hen.
LUC 4,5
41.En wegkwamen ook demonen vandaan van velen,
schreeuwend en zeggend dat “jij geschiedt (las)
de stichtzoon van God”. En omwaarderend liet hij
hen deze (dingen) niet bepraten, omdat zij
volkènden dat hij (als) de Christus geschiedde.
33
42.Maar toen de dag geschiedde, wegkomend
ging hij heen naar een inbrenglege plaats;
en de krioelmenigte zocht hem op en kwamen
tot bij hem en hielden hem terug om niet
heen te gaan vandaan van hen.
43.Maar hij sprak tot hen: dat ook aan andere
steden ik goednieuwsbreng over het koningschap
van God is noodzakelijk, omdat ik daaroe
ben afgezonden.
34
44.En hij geschiedde verkondigend in de
synagogen van Judea[82].
5.1.En het geschiedde toen de krioelmenigte
bovenop hem ging liggen[83] en hoorde
het woord van God, en hij geschiedde
staande lansg het poelmeer van
Gennesaret,
2.en hij zag twee vaartuigen staande
langs het het poelmeer; maar de vissers
vandaan van hen neer getreden
bewalkten* zij de netten. *Gr.plunoo=Hebr.KáBàS[84]
3.En ingetreden in het vaartuig, dat
geschiedde van Simon, vroeg hij hem
vandaan van het land op te varen
een weinig. En neergezeten leraarde
hij vanuit het vaartuig de krioelmenigten.
4.En toen hij een ruststop nam van
praten, sprak hij tot Simon: vaar op
naar het diepe en laat zakken de netten
van jullie ter overmeestering*. *Gr.agra=Hebr.LáKàD
5.En toegebogen sprak Simon,
verstandvolle[85], door de gehele nacht
LUC 5
gearbeid hebbend namen wij niets in,
maar op jouw woordinbreng* zal ik *Gr.rèma = (ook) Hebr. DáBáR
laten zakken de netten.
6.En dit gemaakt hebbende, hebben
zij samen gesloten een volte van
vissen veel en doorgescheurd werden
hun netten.
7.En zij wenkten de medehouders
in het andere vaartuig om te komen
om mede in te nemen met hen;
en zij kwamen en zij maakten vol
beide vaartuigen, zodat zij afzonken.
8.En dit ziende viel Simon Petrus
toe op zijn knieën voor Jezus
zeggende: kom uit vandaan van mij
omdat ik geschied (als) een man
die verwaardt, machtiger.
9.Verbazing immers hield vast hem
en allen die samen met hem (waren)
bij de overmeestering van de vissen,
die zij ingenomen hadden,
10.en gelijkerwijs ook Jakobus en
Johannes stichtzonen van Zebedaeus,
die geschiedden (als) bondgenoten
voor Simon. En Jezus sprak tot Simon:
Ontzie je niet, vandaan van nu
zul jij geschieden mensen ten leven
overmeesterend[86].
11.En nadat zij neer gevoerd hadden
de vaartuigen op het land, alles
weggeduwd hebbend volgen zij hem.
35
12.En het geschiedde toen hij geschiedde k-12
in één van de steden en zie een man
vol melaatsheid. En ziende Jezus,
gevallen op zijn vertegenwendiging
stelde hij de noodvraag hem, zeggend:
Machtiger, indien jij wilt, heb jij
de kracht mij te reinigen.
13.En uitgestrekt hebbend betastte
hij zijn hand zeggend: ik wil, word
gereinigd; en regelrecht kwam de
melaatsheid weg vandaan van hem.
14.En hij gaf hem de boodschap
niemand te spreken, maar weggekomen
LUC 5
“toon jezelf aan de priester[87], en
draag op omtrent jouw reiniging,
zoals ingezet heeft Mozes,
tot getuigenis voor hen.
36
15.Maar vooraan door ging nog meer
het inbrengwoord* omtrent hem. *Gr.logos = Hebr.DáBháR
en samen kwamen vele krioelmenigten
om te horen en verpleegd te worden
vanwege hun onvastheden.
16.Maar hij geschiedde ontwijkende
in de inbrengleegten en biddend.
37
17.En het geschiedde op één van de dagen
en hij geschiedde lerarende en er
waren neergezeten Pharizeeën en
wetsleraren die waren gekomen uit alle
dorp van Galilea en Judea en Jeruzalem.
En kracht van de machtiger geschiedde
tot het genezen worden door hem.
18.En zie mannen dragende op een
vlijbed een mens die verlamd was,
en zij zochten hem binnen te dragen
en hem te stellen in vertegenwendiging
van hem.
19.En niet vindend hoe zij binnen
zouden dragen hem door de krioelmenigte,
omhoog getreden op het dak* duwden zij *Gr.dooma = hebr.GàG
hem neer door de baktegels met het
vlijbedje naar het midden tegenover
Jezus.
20.En ziende hun vertrouwen sprak hij:
mens, verduwd*[88] worden voor jou *Gr.aphièmi = (hier) Hebr.SáLàCh
jouw verwaardingen*. *Gr.hamartia = Hebr.ChæTháAáH
21.En vooraan gingen om te berekenen
de schriftkenners en de pharizeeën
zeggende: (als)wie geschiedt deze,
die praat smaadbewering? Wie heeft
de kracht verwaardingen te verduwen
tenzij afgezonderd[89] God?
22.Maar Jezus volkènnend hun
berekeningen, zich toebuigend* sprak *Gr.apokrinomai = Hebr. NgáNáH
tegen hen: Wat berekenen jullie
LUC 5
in jullie harten?
23.Wat geschiedt beter arbeidbaar,
te spreken:verduwd worden jou
jouw verwaardingen, of te spreken:
sta op en schrijdt heen?
24.En opdat jullie volkènden,
dat de stichtzoon van de mens
de bevoegdheid heeft op het land
om verwaardingen te verduwen,
sprak hij tot de verlamde: jou
zeg ik, sta op en hoog heen dragend
het vlijbedje van jou ga heen
naar jouw huis.
25.En daddelijk opgestaan zijnde
voor de vertegenwendiging hunner,
hoog heen dragend waarop hij
neerlag, kwam hij weg naar zijn
huis, dunkzwaarte gevend* God. *Gr.doxazoo = Hebr.KáBàD
26.En uitstaandheid nam allen,
en zij gaven dunkzwaarte aan God,
en zij werden vervuld van ontzag,
zeggende dit: wij hebben gezien
tè zwaardunkendheden* vandaag. *Gr.paradoxa
38
27.En na deze (dingen) kwam hij weg k-14
en hij aanschouwde een tolheffer
met de naam Levi neergezeten bij het
tolhuis, en hij sprak tot hem: volg mij.
28.En verlatend alles opgestaan volgt hij
hem.
29.En(toen) maakte Levi een grote
ontvangst[90] voor hem in zijn huis.
En er geschiedde een krioelmenigte
Vol van tolheffers en anderen die
Waren neergezeten samen met hen.
30.En toen murmureerden de pharizeeën
en de schriftkenners van hen tegen
zijn leerlingen zeggende: waardoor
samen met tolheffers en verwaarders
eten jullie en drinken jullie?
31.En zich toebuigend sprak Jezus
tot hen: geen behoefte hebben
in orde zijnden aan een genezer,
maar zij die het kwaad hebben.
32.Niet ben ik gekomen om te roepen
LUC 5
rechtvaardigen, maar verwaarders
tot besefverandering.
39
33.Maar zij spraken tot hem:de
leerlingen van Johannes vasten
frequent en maken noodvraag,
gelijkerwijs ook die van de
pharizeeën,maar die voor jou
eten en drinken.
34.Maar Jezus sprak tot hen:
jullie hebben toch niet de kracht
te maken,dat de stichtzonen van
de bruiloftszaal[91] waarin de bruidegom
samen met hen geschiedt, vasten?
35.Maar er zullen komen dagen,
ook wanneer wordt weggepakt vandaan
van hen de bruidegom, dan zullen zij
vasten in die dagen.
36.En hij zei ook een toespeling* tot hen *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL
dat niemand een opwerplap vandaan
van nieuw gewaad gesplitst opwerpt
op een oudtijds gewaad; maar indien
toch wel, ook zal het het nieuwe
splitsen en met het oudtijse stemt niet
samen de opwerplap vandaan van het
nieuwe.
37.En niemand werpt jonge wijn in
oudtijdse zakken, maar indien toch wel,
scheuren zal de jonge wijn de zakken,
en deze wordt uitgegoten en de zakken
gaan teloor.
38.Maar jonge wijn moet in nieuwe
zakken geworpen worden.
39.En niemand die drinkt oudtijdse
wil jonge; want de oudtijdse geschied
goed bruikbaar.
40
6.1.En het geschiedde op sabbt, dat zie:Mt.12:1-8, Mc.3:23-28
doorging door kiemvelden, en zijn
leerlingen plukten en aten, de halmen* *Gr.stachus = Hebr.ShiBoLèT
fijn wrijvend met de handen.
2.En sommigen van de pharizeeën
spraken: waarom maken jullie, waartoe
men niet bevoegd is op sabbat?
3.En zich toebuigend tot hen sprak
Jezus: niet dit hebben jullie opgelezen,
Wat David gemaakt heeft, toen hij
LUC 6
honger had, hij en die samen met hem
geschieden?
4.Toen hij inkwam in het huis van God
en, de broden van de voorschikking* *Gr.prothesis = (hier) Hebr.
nemende, heeft hij gegeten en gegeven [MàNgæRèKèT
aan die samen met hem (waren)[92], die
geen bevoegdheid hebben om te eten,
tenzij afgezonderd de priesters[93].
5.En hij zei hun: (als)machtiger van de
sabbat geschiedt de stichtzoon van de
mens.
40
6.En het geschiedde op een andere sabbat, zie: Mt.12:9-14, Mc.3:1-6 k-15
dat hij binnenkwam in de synagoge
en leeraarde. En er geschiedde daar een
mens en zijn hand, de rechter, geschiedde
uitgedroogd.
7.En op hun hoede waren voor hem de
schriftkenners en de pharizeeën, of hij
op sabbat verpleegt, opdat zij vonden
om hem aan te klagen.
8.Maar hij volkènde hun berekeningen
en hij sprak tot de man die een
uitgedroogde hand heeft: sta op en sta
in het midden; en hij opgestaan stond.
9.En Jezus sprak tot hen: ik vraag jullie,
of er bevoegdheid is om goed te maken
danwel kwaad te maken, te bevrijden
danwel te loor te doen gaan?
10.En omkijkkend naar hen allen
sprak hij tot hem: strek aan jouw hand.
En hij maakte ’t en tot stand werd
Weer gebracht zijn hand.
11.En zij werden volledig gemaakt
tot besefloosheid. En zij praatten
door tot elkaar, wat zij zouden maken
met Jezus.
42
12.En het geschiedde in die dagen, zie: Mc.3:13-19
dat hij wegkwam naar het gebergte
om te bidden. En hij geschiedde
de nacht door in het gebed tot God.
13.En toen de dag geschiedde, bestemde
hij zijn leerlingen, ook uitgekozen
hebbend vandaan van hen twaalf, die
LUC 6
hij ook afgezondenen noemde,
14.Simon, die hij ook Petrus noemde,
en Andreas zijn broederverwant, en
Jakobus en Johannes, en Philippus
en Bartholomeüs,
15.en Mattheüs en Thoomas, Jakobus
Alphaeüs en Simon, tot wie Zeloot
geroepen werd,
16. en Judas van Jakobus en Judas
Iskariooth, die geschiedde (als)
overleveraar.
17.En neergetreden samen met hen
stond hij op een vlakke plaats*, en *Gr.topos = Hebr.MáQóWM
een krioelmenigte veel van leerlingen
van hem en een veelheid veel van het
volk vandaan van al-af Judea en van
Jeruzalem en van de zeekant van
Tyrus en Sidon[94],
18.die kwamen om te horen naar hem
en om hersteld te worden* van hun *Gr.iaomai=Hebr.RáPháA
ziekten, en die bekrioeld worden
vanwege onreine beluchters worden
verpleegd.
19.En al-af de krioelmenigte zocht
te betasten hem, omdat er kracht
van zijn kant uitkwam en hij allen
herstelt.
43
20.En hij hoog-heen gedragen hebbend k-17
zijn ogen naar zijn leerlingen zegt hen:
gelukgewenst* armen[95] omdat jelieder *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéJ
geschiedt het koninkrijk* van God.
21.Gelukgewenst hongerenden* nu, omdat *Gr.peinaoo = Hebr. RáNgàB
jullie verzadigd* zullen worden. *Gr.chortazoo=Hebr.SSáBàNg
Gelukgewenst wenenden* nu, omdat *Gr.klaioo = Hebr.BáKáH
Jullie zullen lachen*. *Gr.gelaoo = Hebr. JáTsáQ
44
LUC 6
22.(Als)gelukgewensten geschieden
jullie, wanneer de mensen jullie
beweigeren* en wanneer zij zullen *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA
afgrenzen jullie en zullen honen* jullie *Gr.oneidizoo = Hebr. CháRàPh
en zullen wegwerpen jullie naam
als slecht vanwege de zoon van de
menselijke.
23.Verheugt je op die dag en springt op;
want zie de beloning van jullie (is)
veel in de hemel; volgens deze (dingen)
immers maakten voor de profeten
de omvamenden van hen.
24.Intussen wee jullie rijken, omdat
jullie afhouden jullie toeroeping.
45
25.Wee jullie, nu vervulden, omdat
jullie zullen hongeren. Wee de nu
lachenden omdat jullie zullen treuren* *Gr.pentheoo = Hebr.AáBàL
en wenen.
26.Wee wanneer ‘prachtig’ aangaande
jullie uitspreken de mensen; volgens
deze (dingen) immers maakten aan de
leugenprofeten de omvamenden hunner.
27.Maar jullie zeg ik die horen: bemint
de vijanden van jullie, maakt’t prachtig
voor wie beweigeren jullie,
46
28.Zegent in wie jullie kleineren*, bidt *Gr.kararaoo = Hebr. QáLàL
voor wie bedreigen jullie.
29.aan wie jou slaat op de kaakhelft*, *Gr.siagon = Hebr.LeChieJ
houd ook voor de andere, en vandaan
van wie pakt van jou het gewaad ook
de lijfrok moet je niet verhinderen.
47
30.Aan alwie (iets) wenst van jou, geef,
en vandaan van wie pakt jouw (dingen)
wens niet terug.
31.En zoals jullie willen dat maken zullen
voor jullie de mensen, maakt voor hen
desgelijks.
32.En indien jullie beminnen wie jullie
beminnen, hoeveel dank geschiedt jullie?
Want ook de verwaarders beminnen die
hen beminnen.
33.Want ook indien jullie ’t goedmaken
voor wie jullie ’t goed maken, hoeveel
dank geschiedt voor jullie? Ook de
verwaarders maken hetzelfde.
34.En indien jullie lenen* van wie jullie *Gr. daneizoo = Hebr. LáWáH(III)
LUC 6
hopen te nemen, hoeveel dank
voor jullie? Ook de verwaarders lenen
opdat zij terugnemen het gelijke.
35.Intussen bemint de vijanden
van jullie en maakt goeds en leent
niets terug hopend; en geschieden
zal jullie beloning veel en geschiedt
(als)stichtkinderen van de opperst*, Gr.hupsistos = Hebr.NgèL’JóWN
omdat hij goeddoende*[96] geschiedt Gr.chrèstos = (hier) Hebr.ThóWB
bij afgunstigen[97] en slechten.
48
36.Geschiedt (als) barmhartig zijnden[98]
zoals de omvamende van jullie
(als) een barmhartig zijnde geschiedt.
37.En oordeelt niet en zeker worden 37-42: zie Mt.7:1-5
jullie niet geoordeeld; en vonnist niet
neer en zeker worden jullie neer-
gevonnist. Laat los en jullie zullen
losgelaten worden.
38.Geeft en gegeven wordt aan jullie;
een maat* prachtig, gevat, bewankeld, *Gr.metron = Hebr.DàJ
overstortend zullen zij geven in jullie
dijenschoot*; want met welke maat *Gr.kolpos = Hebr. ChéJQ
jullie afmeten wordt ook weer afgemeten
voor jullie.
39.En hij sprak ook een vore-stel* tot *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL
hen: Toch niet heeft de kracht een blinde
om een blinde op weg te leiden*? Zullen *Gr.hodègeoo = Hebr. NáCháH
beiden niet in een diepte* invallen? *Gr.bathunos = Hebr. NgáMieJQ
40.Niet geschiedt een leerling boven
een leraar; maar alle geschikte gewordene
zal geschieden zoals zijn leraar.
41.En wat kijk jij naar de splinter in het
oog van de broederverwant van jou
maar de balk in het eigen oog besef jij niet?
LUC 6
42.Hoe heb jij de kracht te zeggen
tot jouw broederverwant: broeder-
verwant, weggeduwd jij ik werp uit
de splinter in jouw oog, zelf naar
de balk in jouw oog niet kijkend?
Veinzer, werp uit eerst de balk
uit jouw oog en dan zul jij bekijken
om de splinter in het oog van jouw
broederverwant uit te werpen.
43.Want niet geschiedt een boom vs.43-45: zie Mt.7:16-20
prachtig makend rottige vrucht,
en niet wederom een boom rottig
makend prachtige vrucht.
44.Want iedere boom wordt
aan de eigen vrucht volkènd.
Want niet vanaf doornstruiken
lezen zij op[99]* vijgen, en niet
van een sinaïdoorn* een rozijn
oogsten zij.
45.De goede mens uit de goede
voorraad van het hart draagt
hij aan het goede en de slechte
uit de slechte draagt hij aan
het slechte; want uit het te over
van het hart praat zijn mond[100].
46.En waarom roepen jullie mij:
machtiger, machtiger, en jullie
maken niet (waar) wat ik zeg.
50
47.Al wie komt bij mij en hoort
van mij de woordinbrengen* en *Gr.logos = Hebr. DáBháR
maakt(waar) hen, zal ik aantonen
aan wie gelijk hij geschiedt.
48.Hij geschiedt gelijk aan een
mens die huissticht een huis,
die spitte om en verdiepte en
stelde een grondveste op de
klip*. En toen er overstroming *Gr.petra = Hebr. SèLàNg
geschiedde ging verscheurend
de rivier af op dat huis en
LUC 6,7
en het niet het vermogen* *Gr.ischus = hebr. ChàJieL
om dat te doen wankelen doordat
het prachtig gesticht was.
49.Maar hij die hoort en niet
(waar)maakt geschiedt gelijkend
op een mens die huissticht een
huis op het land zonder grondveste,
waarop scheurend af ging de
rivier, en regelrecht viel het
in elkaar, en de scheuring van
dat huis (is) groot.
51
7.1.Toen hij volledig gemaakt had k-18
al-af zijn inbrengwoorden* ten *Gr.rèma Hebr. DáBháR
aanhoren van het volk, kwam hij
binnen in Kapernaüm.
2.Van een vooraangaande over honderd zie Mt.8:5-13 en Joh.4:46-53
een heerdienaar* die ’t te kwaad had, *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
was aanstaande te overlijden*, die *Gr.teleutaoo[101]
geschiedde voor hem van waarde.
3.En gehoord hebbend omtrent Jezus
zond hij af tot hem ouden van de
Judeeërs (Joden), hem vragend
opdat hij komende zou doen
ontsnappen* zijn heerdienaar. *Gr.diasooizoo[102] = (vaak)Hebr.MáLàTh
4.En zich present gesteld hebbende
bij Jezus, roepen zij hem toe
vol vlijt, zeggende (dat): waardig
geschiedt hij aan wie jij dit zult
voorhouden[103].
5.Hij bemint immers onze natie
en de synagoge stichtte* hij zelf *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH
voor ons.
6.En Jezus ging heen samen met
hen. Maar reeds toen hij niet ver
zich ophield vandaan van het huis,
stuurde de vooraangaande over
honderd medegezellen* zeggende
aan hem: machtiger, jaag je niet op,
LUC 7
niet immers geschied ik aan de maat*, *Gr.hikanos = Hebr. DàJ
opdat jij onder mijn dak binnenkomt.
7.Daarom heb ik mijzelf niet waardig
geacht naar jou toe te komen. Maar
spreek met een inbrengwoord*, en *Gr.logos = Hebr. DáBháR
genezen moet mijn knecht*. *Gr.pais = (vaak) Hebr. NgèBhèD.
8.Want ook ik geschied (als) een mens
onder bevoegdheid gezet, hebbende
onder mij legerschareleden, en ik zeg
aan deze: geen heen, en hij gaat heen,
en aan een andere kom, en hij komt,
en aan mijn heerdienaar maak dit,
en hij maakt(‘t).
9.En Jezus gehoord hebbend deze
(dingen), verwonderde zich over hem,
en zich kerend tot de hem volgende
krioelmenigte sprak hij: ik zeg jullie,
ook niet in Israël heb ik een zodanig
vertrouwen gevonden.
10.En omgekeerd zijnde naar het huis
vonden de gestuurden de heerdienaar
in orde.
52
11.En het geschiedde in de reeks,
hij ging heen naar een stad die
geroepen werd Naïn, en samen
gingen heen met hem zijn leerlingen
en een krioeklmenigte veel.
12.En toen lijfnaderde* de poort *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàB
van de stad, en zie uitverzorgd werd
een gestorvene een stichtzoon,
afgezonderd tot geschieden gebracht
voor zijn moeder, en zij geschiedde
(als)weduwe, en een krioelmenigte
van de stad aan de maat geschiedde
samen met haar.
13.En haar ziende werd Jezus
moederschoot bewogen* om haar en *Gr.splangnizoo = Hebr. RáChàM
hij sprak tot haar: ween* niet. *Gr.klaioo = Hebr. BáKáH
14.En erbijgekomen betastte hij
de doodskist, en de tillers bleven
staan, en hij sprak: jongeling,
jou zeg ik, sta op*.
15.En weer zitten ging de lijfdode*
en hij ging vooraan om te praten,
LUC 7
en hij gaf hem aan zijn moeder[104].
En ontzag nam allen.
16.En zij gaven dunkzwaarte aan God
zeggende, (dat) een groot profeet[105]
is opgestaan bij ons, en (dat) zicht hield
God op zijn volk.
17.En uitkwam dit inbrengwoord* in *Gr.logos=Hebr.DáBháR
geheel Judea omtrent hem en in al-af
de omstreek.
53
18.En voor legden* aan Johannes *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD k-20
omtrent al-af deze (dingen). En bij zich zie Mt.2:11-19
geroepen hebbend zomaar twee van
zijn leerlingen
19.stuurde Johannes tot de machtiger
zeggend: geschied jij (als)de komende
of zijn wij voor een ander
ontvangstbereid?
20.En zich present stellend bij hem
spraken de mannen: Johannes
de doper zond af ons tot jou zeggend:
geschied jij (als) de komende of
zijn wij voor een ander ontvangstbereid?
21.En dat uur verpleegde* hij velen
vanwege kwalen en kwelgesels en
slechte beluchtingen en vele blinden
gunde hij te kijken.
22.En zich toebuigend sprak hij
tot hen: heengaande legt voor aan
Johannes wat jullie zien en horen:
blinden kijken weer, hinkenden* *Gr.choolos= Hebr. PàSàCh
schrijden heen, melaatsen worden
gereinigd en stomdoven* horen, *Gr.koophos=(hier)Hebr.AieLáM
lijfdoden* worden tot opstaan *Gr.nekros
gebracht*, armen wordt de *Gr.egeiroo=Hiphíl van Hebr.QuWM
goednieuwsboodschap gebracht*[106]. *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáShàR
23.En gelukgewenst* geschiedt hij, *Gr.makarios = Hebr. AèSh’RéJ
indien hij niet tot struikelen* gebracht *Gr.skandalizoo=Hebr.KáSàL
wordt bij mij.
54
LUC 7
24.En nadat weggekomen waren
de bodewerkers* van Johannes,
ging hij vooraan om te zeggen
tot de krioelmeningten omtrent
Johannes: Wat kwamen jullie uit
naar de inbrengleegte* om te
aanschouwen?
25.Gestengelte* door een wind
aan’t wankelen gebracht?
Maar wat kwamen jullie uit
om te zien? Een menselijke met
verweekte gewaden omkleed?
Zie zij die in een dunkzware
en wellustige wade voorhanden
zijn, geschieden in de konings-
paleizen.
26.Maar wat kwamen jullie uit
om te zien? Een profeet? Ja ik
zeg jullie, iets te overs dan een
profeet.
27.Hij geschiedt (als) degene
omtrent wie geschreven staat:
Zie ik zend af mijn werkbode* *Gr.angngelos=Hebr.MàLeAáKh
voor mijn vertegenwendiging*[107], *Gr.prosoopon = hebr. PáNieJM
die toebereiden zal de neemweg* *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
van jou ten overstaan van jou[108].
28.Ik zeg jullie: (als) een grotere
bij de tot geschieden gebrachten
van vrouwen dan Johannes geschiedt
niemand; maar de kleinere in het
koninkrijk van God geschiedt (als)
een grotere dan hij.
29.En al-af het volk (dit) gehoord
hebbend en de tolheffers rechtvaardigden
God, gedompelden met de dompeling
Van Johannes.
30.Maar de pharizeeën en de wetsuitlegging-
LUC 7
kundigen stelden het besluit van God
aangaande henzelf terzijde, niet
gedoopt door hem.
55
31.Met wie nu zal ik vergelijken* de *Gr.homoioöo=Hebr.DáMáH
menselijken van deze geschiedronde* en *Gr,genès=Hebr.DóWR
van wie geschieden zij (als)gelijken?
32.(als)Gelijken geschieden zij aan
kinderen, die, op de markt neergezeten
en afstemmend op elkaar, zeggen:
wij hebben fluitgespeeld voor jullie
en niet hebben jullie gehuppeld*; *Gr.orcheoo = Hebr.RáKàD
wij hebben gehuild* en niet *Gr.thrèneoo = Hebr. JáLàL
hebben jullie geweend*. *Gr.klaoo=Hebr. BáKháH
33.Gekomen is Johannes de doper
niet etend brood en niet drinkend wijn
en jullie zeggen: een demon heeft hij.
34.Gekomen is de stichtzoon van de
mens etend en drinkend, en jullie zeggen:
zie een mens een eter en wijndrinker,
een mede-gezel* van tolheffers en *Gr.philos = hebr. MéRàNg
verwaarders.
35.En gerechtvaardigd wordt de wijsheid* *Gr.sophia = Hebr.ChaoK’MáH
vandaan-van al-af haar borelingen.
56
36.En iemand van de pharizeeën vroeg hem, zie Mc.14:2-9, Joh.12:3-8 k-21
opdat hij zou eten samen met hem. En
binnengekomen in het huis van de
pharizeeër vlijde hij zich neer.
37.En zie een vrouwmenselijke, die
in de stad geschiedde (als)verwaarder,
en volkènd hebbend dat hij neerligt
in het huis van de pharizeeër,
gezorgd hebbend voor een albast mirre,
38.en staande achter aan zijn voeten,
wenend, ging zij vooraan om met
haar tranen te beregenen* zijn voeten, *Gr.brechoo = Hebr. MáHàR
en met de haren van haar eerstdeel
depte zij af en zij kuste af* zijn voeten *Gr.kataphilieoo = Hebr.NáSàK
en bestreek (ze) met mirre.
39.En de pharizeeër die hem geroepen had,
dit ziende sprakt in zichzelf zeggend:
Indien hij geschiedde (als) een profeet,
hij zou volkènnen wie en hoedanig
de vrouw (is) die hem betast, dat zij
geschiedt (als)verwaarder.
40.En zich toebuigend sprak Jezus
tot hem: Simon ik heb voor jou iets
uit te spreken. En hij sprak: leraar
LUC 7,8
beweer het.
41.Twee schuldplichtigen geschiedden
voor een uitlenend iemand; de ene
was verplicht vijfhonderd dinariën,
maar de andere vijftig.
42.Toen zij niet hadden om weer
te geven, gratiëerde* hij beiden. *Gr.charizoo = (hier) Hebr. ChóNàN
Wie nu van hen zal meer beminnen
hem?
43.Zich toebuigend sprak Simon:
ik neem aan: aan wie hij meer
gratiëerde. En hij sprak tot hem:
juist oordeelde jij.
44.En zich gekeerd hebbend
tot de vrouwmenselijke
beweerde hij aan Simon:
bekijk jij deze vrouwmenselijke?
Ik kwam bij jou binnen in het huis,
water voor mij op de voeten
heb jij niet gegeven; maar zij
beregende mij de voeten en
met haar haren heeft zij afgedept.
45.En zij vanaf dat ik binnenkwam,
heeft zij niet nagelaten mij
de voeten afkussend.
46.Met olijfolie* heb jij mijn eerstdeel *Gr.elaion = Hebr. ShèMèN (=olie)
niet bestreken, maar zij heeft met
mirre bestreken mijn voeten.
47.Ten gunste daarvan zeg ik jou,
weggeduwd worden haar vele
verwaardingen, omdat zij veel heeft
bemind; voor wie weinig wordt
weggeduwd, bemint weinig.
48.En hij sprak tot haar: weggeduwd
worden van jou de verwaardingen.
49.En vooraan gingen de mede
aanliggenden te zeggen in zichzelf:
(als)wie geschiedt deze, die ook
verwaardingen wegduwt?
50.En hij sprak tot de vrouwmenselijke:
jouw vertrouwen heeft jou bevrijd,
ga heen in vrede[109].
57
8.1.En het geschiedde naar de reeks
en hij nam de weg langs stad en dorp
aankondigend en goednieuwsbrengend
LUC 8
het koningschap*[110] van God en de
twaalf samen met hem.
2.En sommige vrouwen die geschiedden
(als)verpleegden vandaan-van beluchtingen
slecht en onvast, Maria, die geroepen
wordt Magdalena, vandaan van wie
zeven demonen weggekomen zijn,
3.en Johanna de-vrouw van Chuza een
afgevaardigde van Herodes en
Suzanna en vele anderen,
die hen bedienden uit de hen voorhanden
zijnde (dingen).
58
4.Toen veel krioelmenigte samenkwam en k-22
zij per stad heengingen toe naar hem,
sprak hij door een toespeling*. *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL
5.Wegkwam de kiemlegger van het te kiem zie Mt.13:1-23; Mc.4:1-20
leggen van zijn kiemgoed en bij het
te kiem leggen van hem is een gevallen
langs de neemweg en het werd overschreden
en het gevleugelde van de hemel at het op.
6.En een ander is neergevallen op de klip
en verwerkelijkt werd het verdroogd
door het niet hebben van vocht.
7.en een ander is gevallen in het midden
van de doornstruiken, en zich samen
verwerkelijkende doornstruiken
versmoorden het.
8.En een ander is gevallen op land (dat)
goed(is) en verwerkelijkt maakte het vrucht
honderdvoudig.
Deze (dingen) zeggende stemde hij aan:
De oren hebbende om te horen moet horen.
9.En zijn leerlingen bevroegen hem:
hoe zou geschieden deze toespeling?
10.En hij sprak: aan jullie is het gegeven
te volkènnen de geheimenissen van
het koningschap van God, maar de
overigen in toespelingen, opdat
zij kijkende niet kijken en horende
niet verstaan[111].
11.En (als)dit geschiedt de toespeling.
12.Het kiemgoed geschiedt (als)
LUC 8
het inbrengwoord* van God, en zij langs *Gr.logos = Hebr. DáBháR
de neemweg geschieden als de
horenden, vervolgens komt de lasteraar* *Gr.diabolos = hebr. SháTáN
en hij pakt weg de inbreng vandaan
van hun hart, opdat zij niet, (‘t)
vertrouwd hebbend, gered worden.
13.En zij op de klip, wanneer zij horen,
ontvangen met vreugde het inbrengwoord;
en zij hebben geen wortel, voor een tij* *Gr.kairos
vertrouwen zij en in een tij van
beproeving nemen zij afstand.
14.Wat gevallen is in de doornstruiken,
zij geschieden (als) de horenden,
en door bezorgdheden en rijkdom
en lusten van het bestaan heengaande
worden zij versmoord en niets dragen
zij al-af.
15.Maar wat in prachtig land, zij
geschieden (als) wie met een prachtig
en goed hart gehoord hebbend
het inbrengwoord vasthouden en
vrucht dragen in het erbij blijven.
16.En niemand die een lamp zie Mc.4:21-26
aangetast[112] heeft, verhult hem
met gerei of stelt hem onder een
vlijbed, maar stelt hem op een
lampenhouder, opdat zij die
binnengaan het licht zien.
17.Want niet geschiedt verscholen,
wat niet tevoorschijn gekomen
zal geschieden. en niets schuil
gehoudens dat niet volkènd wordt
en te voorschijn komt.
18.Kijkt dan toe nu hoe jullie horen;
want wie heeft zal gegeven worden,
en die niet heeft, ook wat hij dunkt
te hebben, zal weggepakt worden
vandaan van hem.
59
19.Dan komt te geschieden bij hem zie Mt.12:46-50; Mc.3:31-35
de moeder en de broederverwanten
van hem, en niet hadden zij de kracht
te beurt te vallen met hem door de
krioelmenigte.
20.En voorgelegd werd* aan hem: *Gr.apangngelloo = Hebr. NáGàD
jouw moeder en jouw broedverwanten
staan buiten, willende zien jou.
LUC 8
21.Maar hij zich toebuigend sprak tot hen:
(als)mijn moeder en mijn broederverwanten
geschieden zij die het inbrengwoord van
God horen en (waar-)maken.
60
22.En het geschiedde op één van de dagen zie:Mt.8:23-27; Mc.4:35-41 k-23
en hij trad in in een vaartuig en zijn
leerlingen, en hij sprak tot hen:
wij moeten doorkomen naar het oversteekse
van het meer en zij voeren op.
23.Maar terwijl zij vaarden sliep hij in,
en neertrad een orkaan van wind
naar het meer en zij werden overvol
en liepen gevaar.
24.En toekomend wekten zij hem
zeggende: meester, meester,
wij gaan te loor.
Maar hij gewekt geworden, schold* *Gr.apitimaoo = (hier) Hebr. GáNgàR
de wind en het golven van het water.
En zij stopten en er geschiedde
gladheid.
25.En hij sprak tot hen: waar (is)
jullie vertrouwen? En ontzag gekregen
hebbend verwonderden zij zich
zeggend tot elkaar: (als) wie toch
geschiedt deze, dat hij ook de winden
ergens toe aanzet en ook het water
zijn zij onderjorig aan hem?
61
26.En zij vaarden af naar de streek zie:Mt.8:28-34;Mc.5:1-20. k-24
van de Gerrasenen hetwelk geschiedt
tegen de oversteek van Galilea.
27.En bij uitkomen op het land
kwam hem tegemoet een man,
iemand uit de stad die demonen
had, en voor een tijd* aan de maat *Gr.chronos
niet aangekleed had een gewaad
en in een huis niet verbleef, maar
in de gedachtenisplaatsen*. *Gr,mnèmeion = Hebr.QèBèR=graf
28.En ziende Jezus ’t uitgeschreeuwd
hebbend viel hij aan op hem en
met grote stem sprak hij:
Wat aan mij en aan jou, Jezus,
stichtzoon van God de opperste?
29.Nodig heb ik jou, opdat jij mij
niet foltert. Want hij had de boodschap
gegeven aan de onreine beluchter
weg te komen vandaan van de mens.
Want vele tijden* had hem weggeropt *Gr.chronos
LUC 8
En hij werd gekneveld met
kettingen en voetboeien
waargehouden*, en doorgescheurd *Gr.phulassoo = Hebr.SháMàR
hebbend de knevels werd hij
voortgejaagd vandaan van de
demonen naar de inbrengleegten.
30.En Jezus bevroeg hem:
Wat geschiedt voor jou (als)naam?
Maar hij sprak: legioen, omdat
Binnengingen vele demonen bij hem.
31.En zij riepen hem toe dat hij
hen er niet toe zou aanzetten naar
de oerpoel* af te komen.
32.Maar dsaar geschiedde een
uitvoergroep* varkens aan de maat
beherderd in het gebergte;
en zij riepen hem toe dat hij hen
afvaardigde naar deze in te komen;
en hij vaardigde hen af.
33.En de demonen weggekomen
vandaan van de mens kwamen in
bij de varkens, en de uitvoergroep
drong af van de afhang naar het meer
en zij versmoorden.
34.En de herders, ziende wat geschied
was, vluchtten en brachten de boodschap
naar de stad en naar de velden.
35.En zij kwamen uit om te zien wat
geschied was en zij kwamen tot Jezus,
en zij vonden neergezeten de mens
vandaan van wie de demonen
weggekomen waren in gewaad en
zich in acht nemend aan de voeten
van Jezus, en zij hadden ontzag.
36.Hij bracht hen de boodschap,
die zagen hoe de gedemoniseerde
bevrijd was.
37.En hem vroegen zij, al-af de volte
van de omstreek van de Gerasenen
om weg te komen vandaan van hen,
omdat door een groot ontzag werden
zij samen gehouden.
60
En hij ingetreden in het vaartuig
keerde terug.
38.En de man, van wie vandaan
weggekomen zijn demonen,benodigde
van hem om te geschieden samen met
hem; naar hij maakte hem van zich los
LUC 8
zeggend:
39.keer terug naar jouw huis,
en voer aan hoeveel aan jou
God maakte.
En hij kwam weg naar de hele stad,
Verkondigend hoeveel God voor hem
maakte.
63
40.En bij het terugkeren van Jezus zie:Mt.9:18-26;Mc.5:21-43 k-25
nam aan hem de krioelmenigte. Want
zij geschiedden allen bereid te ontvangen
hem.
41.En zie een manmenselijke aan wie
de naam Jaïrus,en deze was (als)
vooraangaande van de synagoge voorhanden;
en vallend bij de voeten van Jezus roept
hij hem toe binnen te komen in zijn huis,
omdat een stichtdochter, afzonderlijk tot
geschieden gebracht, voor hem geschiedde
van ongeveer twaalf jaren en zij stierf.
42.En bij het heenvoeren van hem, smoorden
samen hem de krioelmenigten.
43.En een vrouwmenselijke met vloeiing k-26
van bloed vanaf twaalf jaren, die niet
vermocht door iemand verpleegd te worden,
44.erbijgekomen van achteren betastte* *Gr.haptoo = Hebr.NáGàNg
de kwast* van zijn gewaad, en dadelijk bleef *Gr.kraspedon = Hebr.TsiejTsiejt
staan de vloeiing van haar bloed.
45.En Jezus sprak: wie (is’t) die mij betast?
Omdat allen loochenden, sprak Petrus:
verstandvolle,de krioelmenigten smoren* toe
jou en beëngen*. *Gr.apothliboo = Hebr.TsáRàR
46.Maar Jezus sprak: wie betastte mij? Want
ik volkèn dat kracht is weggekomen vandaan
van mij.
47.En de vrouwmenselijke, ziende dat zij niet
heimelijk bleef, kwam rillend* en vallend *Gr.tremoo = Hebr.CháDàD
op hem toe, boodschapte zij voor de
vertegenwendiging* van al-af het volk, *Gr.enoopion=Hebr. LiePh’NéJ
door welke reden zij hem betastte,
en hoe zij genezen werd dadelijk.
48.En hij sprak tot haar: stichtdochter,
jouw vertrouwen heeft jou bevrijd*, *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg
ga heen in vrede.
49.Terwijl hij nog praat, komt iemand
van de kant van de synogoge-vooraangaande
zeggend, dat: gestorven is jouw stichtdochter,
jaag niet op meer de leraar.
50.Maar Jezus (‘t)gehoord hebbend, boog zich
LUC 8,9
toe naar hem: heb er geen ontzag voor,
vertrouw in afzondering.
51.En gekomen in het huis verduwde hij
niet dat iemand samen met hem
binnen kwam tenzij Petrus en Johannes
en Jakobus en de omvamende van het
kind en de moederende.
52.En allen weenden* en stootten rouw *Gr.klaioo = Hebr.BáKáH
om haar. Maar hij sprak: weent niet,
zij is niet gestorven, zij suft.
53.En zij lachten hem uit, volkènnend
dat zij gestorven was.
54.En hij, hard gevat hebbend haar hand,
stemde aan zeggend: kind sta op*. *Gr.egeiroo = Hebr.QuWM
55.En toekeerde haar beluchting* en
zij stond op* dadelijk, en hij zette door *Gr.anhistèmi = Hebr.QuWM
dat aan haar gegeven werd te eten.
56.En buiten zichzelf stonden de ouders;
en hij gaf de boodschap aan hen tot
niemand te spreken over wat geschied was.
64
9.1.En samengeroepen hebbend de twaalf
gaf hij aan hen kracht en bevoegdheid
bij alle demonen en om zieken te verplegen.
2.En hij zond af hen om aan te kondigen
het koningschap(-rijk) van God en om te
genezen.
3.En hij sprak tegen hen: draag niets hoog
heen op de neemweg*,
noch een stamstaf* noch een ransel, noch
brood noch zilver noch om per persoon
twee lijfrokken te hebben.
4.En in welk huis ook maar binnenkomt,
blijft daar en komt vandaar weg.
5.En zovelen jullie maar niet ontvangen,
weggekomen uit die stad, bonkt af[113]
het schurkstof* vandaan van jullie voeten *Gr.koniorton = Hebr. AáBàQ
tot getuigenis bij hen.
6.En weggekomen gingen zij vooraan door
langs de dorpen, goednieuwsboodschappend
en verplegend overal.
64
7.En Herodes de viervorst hoorde al-af wat
geschied was en hij was zonder uitweg
LUC 9
door het zeggen door sommigen dat
Johannes tot opstaan gebracht was
vandaan van de lijfdoden*,
8.en door sommigen dat Elia te voorschijn
was gekomen, maar door anderen dat
een profeet, iemand van de vooraangeganen,
was opgestaan.
9.En Herodes sprak: Johannes ik
onteerstdeeld heb ik (hem); (als) wie
geschiedt deze omtrent wie ik hoor
zodfanige (dingen)? En hij zocht te zien
hem.
66
10.En omgekeerd zijnde voerden op zie: Mt 13:14-21, Mc.6:31-44, Joh.6:
aan hem zoveel zij maakten. [1-13.
En aangenomen hebbend hen week
Hij uit naar hem eigen in een stad
Geroepen Bethsaïda.
11.Maar de krioelmenigten, volkènnend,
volgden hem praatte hij met hen
omtrent het koningschap(-rijk) van God
en die behoefte hebben aan verpleging
geneest hij.
67
12.En de dag ging vooraan om zich k-26
neer te vlijen. Maar erbijgekomen
spraken de twaalf tot hem:
laat los de krioelmenigte, opdat zij
heengaande naar de omsingelende
dorpen en velden ligzaal zoeken
vinden teerkost*, omdat wij hier *Gr.episitismos=Hebr.TsàJieDáH.
in een inbrenglede opstaanplaats
geschieden.
13,Maar hij sprak tegen hen:
geeft hen te eten jullie. Maar zij
spraken: niet geschieden er voor ons
meer dan vijf broden en twee vissen,
indien wij niet heengaande op de
markt kopen voor al-af dit genotenvolk
etenswaren.Want zij geschieden ongeveer
vijf duizend.
14.Maar hij sprak tot zijn leerlingen:
doet zich neervlijen hen neervlijingen
ongeveer tot vijftig.
15.En zij maakten zo en deden zich
neervlijen allen.
16.En genome hebbend de vijf
broden en de twee vissen, opkijkend
naar de hemel, zegende hij in* hen *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàKh
LUC 9
en deelde in brokken en heeft de
gegeven aan de leerlingen om
bewaar te stellen voor de
krioelmenigte.
17.En zij aten en zij werden
verzadigd* allen; en hoog-heen-gedragen *Gr.chortazoo = Hebr. SháBàNg
werd het te-over van brokken
voor hen twaalf opzetbladen*.
68
18.En het geschiede bij het geschieden zie:Mt.16:13-28; Mc.8:27-9:1 k-27
van hem biddend in afzondering (dat)
samen geschiedden met hem de
leerlingen en hij vroeg na bij hen
zeggend: (als)wie zeggen de krioel-
menigten dat ik geschied?
19.En zich toebuigend spraken zij:
(als)Johannes de dompelaar, en
anderen (als) Elia, maar anderen,
dat een profeet, iemand van de
vooraangeganen, is opgestaan.
20.En hij sprak tot hen: jullie,
(als)wie zeggen jullie dat ik geschied?
En Petrus, zich toebuigend sprak:
(als) de Gezalfde* van God. *Gr.Christos = Hebr.MàShiàCh
21.Maar hij omwaarderend gaf hij
de boodschap aan niemand dit te zeggen.
22.Sprekend, dat het noodzakelijk is,
dat de stichtzoon van de mensselijke
vele (dingen)lijdt en geen gewicht krijgt
vandaan van de ouderlingen en de
vooraangaande priesters en de schriftkenners
en vermoord zal worden* en op de derde *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
dag tot opstaan gebracht zal worden*.
69
23.En hij zei tegen allen: Indien iemand
laat-achter* mij wil komen, moet hij *Gr.opisoo = Hebr.AæChàR
zichzelf loochenen en hoog-heen-dragen* *Gr.airoo = Hebr. NáSsáA
zijn kruispaal per dag en hij moet volgen
mij.
24.Want hij die zou willen bevrijden zijn
lichaamziel*, zal haar teloor doen gaan. *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh
Maar hij die teloor liet gaan zijn
lichaamziel vanwege mij, die zal haar
bevrijden.
25.Want wel nu heeft een mens die wint
de gehele ordentelijkheid* maar zichzelf *Gr,kosmos
teloor doet gaan of doet boeten?
26.Want hij die mij te schande maakte* *Gr.apaischanomai=Hebr. BuWSh
en mijn inbrengwoorden* die zal de *Gr.logos = hebr. DáBháR
LUC 9
de stichtzoon van de menselijke
te schande maken, wanneer hij
komt in de dunkzwaarte* van hem *Gr.doxa = Hebr.KáBhóWD
en van de omvamende en van de
heilige werkboden*. *Gr.angngelos = Hebr.MàLeAáK
27.En ik zeg jullie waarachtig
dat sommigen van wie erbij
staan geschieden (als) wie niet
zullen proeven gestorvenheid tot
zij zullen zien het koningschap(-rijk)
van God.
70
28.En er geschiedde na deze inbrengwoorden *zie:Mt.17:1-8; Mc.9:2-8 k-30
ongeveer acht dagen, aangenomen hebbend
Petrus en Johannes en Jakobus, trad hij
omhoog naar de berg in toe te biodden.
29.En (toen) geschiedde bij het toebidden
van hem het aanzien* van zijn *Gr.eidos = Hebr MàRÁèH
vertegenwendiging* anders en zijn gewaad *Gr.posoopon = Hebr, PáNieJM
wit uitbliksemend.
30.En zie twee mannen praatten samen
met hem, (als)welke geschieden Mozes
en Elia,
31.zij, zich zien latend in dunkzwaarte
zegden zij aan de uittrekneemweg[114]
van hem, welke hij aanstaande was
volledig te maken in Jeruzalem.
32.En Petrus en die samen met hem
geschiedden bezwaard door slaap.
Maar waakzaam zijnde zagen zij
de dunkzwaarte van hem en de twee
mannen die samen stonden met hem.
33.En het geschiedde bij het
afgezonderd worden* van hen vandaan *Gr.diachoorizoo = Hebr. BáDàD
van hem sprak Petrus tot Jezus:
verstandvolle[115], prachtig geschiedt,
dat wij hier geschieden, en wij moeten
maken drie tenten, één-enkele voor
jou en een-één-enkele voor Mozes en
een-één-enkele voor Elia, niet
volkènnend wat hij zei.
LUC 9
34.En toen hij deze (dingen) zei,
geschiedde een wolk* en die *Gr.nephelos = Hebr.NgáNàN
beschemerde* hen; en zij hadden *Gr,episkiazoo = Hebr. TsáLàL
ontzag bij het inkomen van hen
in de wolk.
35.En een stem geschiedde uit
de wolk, die zei:
Deze geschiedt (als) mijn stichtzoon
de uitgekozene, hoort naar hem[116].
36.En bij het geschieden van de stem
werd bevonden Jezus afgezonderd* *Gr.monos = Hebr.LeBàDieJ
en zij zwegen en aan niemand
boodschapten zij in die dagen iets
van wat zij gezien hadden.
71
37.En het geschiedde op de zesde zie: Mt.17:14-21; Mc.9:14-29
dag, toen zij neergekomen waren
vandaan van de berg, samen kwamen
hem tegemoet veel krioelmenigte.
38.En zie een man vandaan van de
krioelmenigte riep uit, zeggende:
leraar, ik vraag uit nood aan jou
om te kijken naar mijn stichtzoon,
omdat hij een afgezonderd tot
geschieden gebrachte[117] voor mij geschiedt.
39.En zie een belucvhting neemt hem,
en plotseling schreeuwt hij en doet hem
stuip trekken met schuim en
te nauwer nood wijkt hij vandaan van hem,
verbrijzelend hem.
40.En ik vroeg uit nood jouw leerlingen,
dat zij uitwierpen hem en niet hadden
zij de kracht.
41.En Jezus, zich toebuigend, sprak:
oh geschiedronde zonder vertrouwen
en verkeerd. Tot hoelang zal ik
geschieden bij jullie en zal ik uithouden
jullie?
42.Voer naar voren hier jouw stichtzoon,
en nog toen hij voor hem kwam, verscheurde
hem de demoon en deed stuip trekken.
Maar Jezus omwaardeerde de beluchting
LUC 9
die verontreinigd was, en hij genas
het kind en heeft hem teruggegeven
aan de omvamende van hem.
43. En getroffen raakten allen bij
de grootheid van God.
72
En toen allen zich verwonderden* *Gr.Thaumazoo = Hebr. PháLéA
bij alle (dingen) die hij maaktte,
sprak hij tot zijn leerlingen:
44.Stellen jullie in jullie oren
deze inbrengwoorden* , want de *Gr.logos = Hebr. DáBháR
stichtzoon van de menselijke is aanstaande
om overgeleverd te worden in de handen
van menselijken.
45.Maar zij volkènden niet deze woordinbreng* *Gr.rèMa = Hebr. DáBháR
en het geschiedde verhuld vandaan van hen,
opdat zij het niet aanvoelden en zij
ontzagen zich om te vragen hem omtrent
deze woordinbreng.
46.En binnenkwam een berekening in hen, zie: Mt.18:1-5; Mc.9:33-37 k-32
wie zou geschieden (als) de grotere van hen.
47.Maar Jezus, volkènnend de berekening
van hun hart, erbij genomen hebbend
een kind, deed staan dat naast zichzelf
48.en sprak tot hen: hij, indien hij zal
ontvangen dit kind op mijn naam, ontvangt
mij; en hij, indien hij mij zal ontvangen,
ontvangt hem die mij afgezonden heeft.
Want hij die (als) de kleinere bij jullie
voorhanden is, geschiedt (als)een grote.
49.En zich toebuigend sprak Johannes:
verstandvolle, wij volkènnen iemand
die in jouw naam uitwerpt demonen
en wij verhinderden hem, omdat hij
niet volgt samen met ons.
50.Maar tot hem sprak Jezus, verhindert
niet, want hij die niet geschiedt
tegen ons, geschiedt om ons.
78
51.En het geschiedde toen volledig
gemaakt werden de dagen van zijn
opgenomen worden en hij ondersteunde
de vertegenwendiging* om heen te gaan *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM
naar Jeruzalem,
52. en hij zond af bodewerkers* voor *Gr.angngelos = Hebr, MàL’AàK
zijn vertegenwendiging uit; en zij,
heengaande, kwamen binnen in een
dorp van de Samaritanen, om gereed
te maken voor hem.
LUC 9,10
53.En niet ontvingen zij hem, omdat
zijn vergegenwendiging geschiedde
(als)heengaande naar Jeruzalem.
54.En de leerlinmgen Jakobus en Johannes,
dit ziende, spraken: machtiger, wil jij,
dat wij moeten spreken dat vuur
neertreedt vandaan van de hemel en
teloor doet gaan[118] hen.
55. Zich omgekeerd hebbend
omwaardeerde hij hen; en zij
gingen heen naar een ander dorp.
74
57.En toen zij heengingen op de k-33
neemweg, sprak iemand tot hem:
volgen zal ik jou waarheen jij ook
wegkomt.
58.En Jezus sprak tot hem: vossen zie: Mt.8:19-22
hebben holen en de gevleugelden
van de hemel tenten, maar de
stichtzoon van de menselijke heeft
niet waar hij het eerstdeel neervlijt.
59.En hij sprak tot een ander:
volg mij, maar hij sprak: vaardig af
mij eerst wegkomend om te begraven* *Gr.thaptoo = Hebr. QáBàR
mijn omvamende.
60.Maar hij sprak hem aan: verduw,
dat de lijfdoden* begraven hun eigen *Gr.nekros
lijfdoden, maar jij, wegkomend,
boodschap rond het koningschap (-rijk)
van God.
61.En ook een ander sprak: ik zal jou
volgen, machtiger, maar vaardig mij eerst
af om van mij af te zetten wie in mij
huis (zijn).
62.En Jezus sprak [tot-hem]: niemand,
die opwerpt de hand op een ploeg en
kijkt naar het achterliggende, geschiedt
goed ingesteld voor het koningschap (-rijk)
van God.
75
10.1.En na deze (dingen) vertoonde zie: Mt.10:7-16 k-34
de machtiger zeventig* anderen en hij zie Ex.24:1
zond af hen per twee voor zijn vertegen-
LUC 10
wendiging naar alle stad en opstaanplaats*
waar hij aanstaande was om te komen.
2.En hij zei tot hen: de-maaiing* (is) wel *Gr.therismos = Hebr.QáTsieJR[119]
veel, maar de werkers weinigen;
richt een noodvraag tot de machtiger
van de maaiing opdat hij uitwerpt werkers
naar zijn maaiing.
3.Vaart heen: zie ik zend af jullie als
schaapslammeren in het midden van wolven.
4.tilt geen buidel*, geen ransel, geen *Gr.ballantion = Hebr. KieSJ
schoenen. En begroet niemand langs
de neemweg*. *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
5.In welk huis ook jullie inkomen,
zegt eerst: vrede* aan dit huis. *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM
6.En indien daar geschiedt een stichtzoon
van vrede, zal een ruststop nemen* *Gr.anapauoo = hebr. NuWCH
op hem de vrede van jullie.
7.En in dat huis blijft, etende en
drinkende de-dingen) van de kant ven hen.
Waardig (is)immers de werker zijn
beloning.
76
Treedt niet om van huis naar huis.
8.En in welke stad ook jullie inkomen
en zij ontvangen jullie, eet de jullie
voorgezette (dingen),
9. en verpleegt* de onvasten in haar, *Gr.therapeuoo
en zegt tot hen: lijfna* gekomen is bij jullie *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàB
het koninkrijk(-schap)* van God. *Gr.basioleia = Hebr. MàL’KuWT
10.Maar in welke stad ook maar jullie
inkomen en niet ontvangen zij jullie,
wegkomend naar haar wijdten* spreekt: *Gr.plateia = Hebr.RáChuWB
11.het schurkstof* dat aankleeft aan ons *Gr.koniorton = Hebr.AáBhàQ
uit de stad van jullie op de voeten
vegen wij weg aan jullie; intussen
volkèt dit, dat lijfna gekomen is
het koninkrijk(-schap) van God.
12.Ik zeg jullie dat het voor de Sodomieten
op die dag uithoudbaarder zal geschieden
dan voor die stad.
13.Wee jou, Chorazin, wee jou, BèThsaïda,
omdat indien in Tyrus en Sidon geschied
waren de krachten die zijn geschied in jullie,
zij oudtijds in zak* en as** gezeten *Gr.sakkos=Hebr.SsàQ; **Gr.spodos=
van besef veranderd zouden zijn. [Hebr.AáShàR
14.Intussen zal het voor Tyrus en Sidon
uithoudbaarder geschieden in het oordeel
LUC 10
dan voor jullie.
15.En jij Kapharnaum, niet tot de
hemel werd jij omhoog gebracht?
Tot de oergroeve* trad jij neer.[120]
16.Hij die hoort naar jullie, hoort
naar mij, en hij die terzijde stelt
jullie, stelt mij terzijde. En wie mij
terzijde stelt, stelt terzijde wie mij
afzond.
17.En omgekeerd zijn de zeventig
met vreugde zeggende: machtiger,
ook de demonen worden gezet onder
ons in jouw naam.
18.Hij sprak tot hen: ik aanschouwde
de lasteraar* als een ster uit de hemel *Gr.satanas = Hebr. SháTháN
vallende.
19.Zie gegeven heb ik jullie de
bevoegdheid om te schrijden over slangen
heen[121] en schorpioenen en op al-af
de kracht van de vijand, en beslist niets
zal ontwrichten[122] jullie.
20.Intussen verheugt je niet daarin,
dat de beluchters onder jullie
gezet zullen worden, maar verheugt
je dat jullie namen ingeschreven zijn
in de hemelen.
78
21.In die ure juichte* hij met de *Gr-angngnaliazoo = Hebr. GieJL
heilige beluchting en hij sprak: zie Mt.11:25-27
ik geef jou gelijk, omvamende,
machtiger van de hemel en van het land,
dat jij schuilgehouden hebt deze (dingen)
vandaan van de wijzen en verstandigen,
en onthuld hebt deze (dingen) aan de
spijslingen*; ja, o omvamende, omdat
zo genadiging* geschiedt ten overstaan
van jou.
22.Alle (dingen) werd mij overgeeverd
door mijn omvamende en niemand
LUC 10
volkènt wie geschiedt (als) de
stichtzoon, tenzij de omvamende
en wie geschiedt (als) de omvamende
tenzij de stichtzoon en aan wie maar
de stichtzoon besluit het te onthullen.
23.En zichkerende naar de leerlingen
naar hem eigen sprak hij:
gelukgwenst* de ogen die kijken naar *Gr.makarios = Hebr/ AèSh’RéJ
wat jullie bekijken.
24.Want ik zeg jullie dat vele profeten
en koningen wilden zien waarnaar jullie
kijken en niet zagen en horen wat jullie
horen en niet hoorden.
79
25.En zie iemand, een wetsuitlegkenner,
stond op hem op de proef stellend
zeggend: leraar, wat makende zal ik
wettig lotsdeel hebben aan leven
wereldlang?
26.En hij sprak tot hem: in de wetsuitleg*
staat wat geschreven? Hoe lees jij op?
27.En zich toebuigend sprak hij:
jij zult beminnen de machtiger de God
van jou uit geheel jouw hart en geheel
jouw lichaamziel* en geheel jouw *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
vermogen* en geheel jouw besef en *Gr.ischus = Hebr. ChàJieL
jouw metgezel* als jouzelf.[123] *Gr.plèsion = Hebr. RéàNg
28.En hij sprak tot hem :
juist boog jij je toe.
29.Maar hij willende zichzelf
rechtvaardigen sprak tot Jezus:
en wie geschiedt van mij (als)
metgezel?
30.Hem opnemend sprak Jezus: k-36
Iemand een menselijke trad neer
vandaan van Jeruzalem naar Jericho
en door rovers viel hij om, zij
kleedden hem ook uit en slagen
opleggend kwamen zij weg
weggeduwd hebbend een half-
gestorvene.
31.Volgens machtiging[124] trad
LUC 10
iemand, een priester*, neer op die *Gr,hiereus = Hebr. KoHéN
neemweg, en hem ziende kwam
hij voor langs.
32.En desgelijks ook een Leviet over
de opstaanplaats komend en ziende
ging voor langs.
33.Maar iemand, een Samaritaan,
de weg nemend kwam tot hem neer
en ziende werd hij moederschoot-
bewogen*, *Gr.splangnizoo = Hebr. RáChàM
34.en erbijgekomen verknevelde* hij *Gr.deoo = Hebr. AáSàR
zijn wonden* erop gietend *Gr.trauma = Hebr. PèTsàNg
olijfolie* *Gr.elaion = Hebr.ZàJieT
en wijn*, en hem opgehesen hebbend *Gr.oinos = Hebr. JáJieN
op de eigen ezel voerde hij hem
naar een ontvangement[125]
en hij had belang bij hem.
35. En in de volgende ochtend,
uitgeworpen hebbend twee dinaria
heeft hij gegeven hem aan de
ontvangementhouder en hij sprak:
hebt belang bij hem en wat jij
voorgespendeerd hebt, zal ik
bij mijn weeromkomen, teruggeven.
36.Wie van deze drie is dunkt jou
(als) naaste geschied van hem die
in(handen)gevallen is bij de rovers?
37.En hij sprak: die gemaakt heeft
barmhartigheid met hem.
En Jezus sprak tot hem: ga heen en
maak jij desgelijks.
80
38.En toen zij heengingen kwam hij k-37
binnen in een of ander dorp; en
iemand, een vrouwmenselijke, met
de naam Martha, ontving hem
in het huis.
39,En aan haar geschiedde een
zusterverwante, die Maria geroepen
werd, en zij neergezeten bij de
voeten van de machtiger, hoorde zijn
inbrengwoord*. *Gr.logos = Hebr. DáBháR
LUC 10,11
40.En Martha ging om in veel bediening*; *Gr.diakonia
en eromheen staande sprak zij:
machtiger, is het niet belangrijk voor jou,
dat die zusterverwant van mij
mij afgezonderd achterliet om te bedienen*? *Gr.diakonein
Spreek tot haar opdat zij het voor mij
Opneemt.
41.Maar zich toebuigend sprak tot haar
de machtiger: Martha, Martha, jij bent
bezorgd en maakt je druk omtrent vele
dingen,
42.maar aan weinig (dingen) geschiedt
er behoefte of aan één-enkel (ding);
want Maria heeft het goede deel verkozen,
dat niet weggepakt zal worden van haar.
81
11.1.En het geschiedde toen hij geschiedde k-38
op een of andere opstaanplaats biddende,
toe hij een pauzestop maakte, sprak iemand
van zijn leerlingen tot hem: machtiger,
leer ons bidden, zoals ook Johannes heeft
geleerd aan de leerlingen van hem.
2.En hij sprak tot hen:
wanneer jullie bidden, zegt:
Omvamende,
geheiligd moge worden jouw naam, zie Mt.6:9-12
komen moge jouw koningschap*, * of: koninkrijk
3.ons brood voor de aangekomen (tijd)
geef’t ons per dag.
4.Duw weg voor ons onze verwaardingen*,
want ook zelf duwen wij (‘t)weg voor
alwie ons verplicht is;
en draag ons niet binnen in beproeving.
5.En hij sprak tot hen:
wie uit jullie zal hebben een vriend
en zal heengaan naar hem te middernacht
en spreekt hem aan: vriend doe mij gebruiken
drie broden,
6.aangezien mijn vriend is komen te
geschieden vanaf de neemweg* bij mij
en niet heb ik wat ik in bewaring
zou stellen voor hem.
7.En die binnenin zich toebuigend
sprak: houd niet mij moeiten voor;
reeds is de duer gesloten en mijn
kinderen samen met mij geschieden
op het ligbed; niet heb ik de kracht
opgestaan zijnde (‘t) jou te geven.
8.Ik zeg jullie: indien hij (‘t)ook
LUC 11
niet zal geven, opgestaan zijnde,
omdat hij geschiedt (als) zijn vriend,
dan zal hij omdat zijn onbescheidenheid
hem tot opstaan heeft gebracht
aan hem geven zoveel hij gebruiken moet.
9.En ik zeg jullie, wenst* en het zal *Gr.aiteoo = Hebr. SháAàL
worden gegeven aan jullie; zoekt en vindt;
en bonst*, en er wordt opengedaan *Gr.krouoo = Hebr. DáPhàQ
voor jullie.
10.Alwie immers wenst, neemt aan,
en wie zoekt vindt en voor wie bonst
wordt opengedaan.
11.En van welke vader uit jullie[126] zal
een stichtzoon wensen een vis, hij zal
hem toch niet op de drukplek van
een vis een slang weergeven?
12.Of ook hij zal wensen een ei,
weergeven aan hem een skorpioen?
13.Indien nu jullie die (als)slechten
voorhanden zijn volkènt om goede
gaven te geven aan de borelingen
van jullie, hoeveel te meer zal
de omvamende die(is)vandaan van
de hemel geven heilige beluchting
aan wie dat wensen van hem.
82
14.En hij geschiedde uitwerpend zie Mt.12:22-30; Mc.3:22-27 k-39
een demon, en deze geschiede stom.
En het geschiedde, toen de demon
uitkwam, heeft gepraat de stomme
en verwonderden zich de krioelmenigten.
15.Maar sommigen uit hen spraken:
met Beëlzebul, de vooraangaande van
de demonen, werpt hij uit de demonen.
16.Maar anderen (hem) beproevende* *Gr.peirazoo = Hebr. NáSáH
zochten een kenteken* vandaan van de *Gr.sèmeinon = Hebr.AóWT
hemel van de kant van hem.
17.Maar hij volkènnend van hen de
beseffen sprak hij tot hen:
alle koningschap* bij zichzelf verdeeld is, *of: koninkrijk
raakt inbrengleeg en huis valt op huis.
18.En indien ook de lasteraar* bij zichzelf *Gr.satanas = Hebr. SháTháN
verdeeld is geworden, hoe zal staande
blijven* het koningschap(-rijk) van hem? *Gr.istanai = Hebr. NgáMàD
LUC 11
Omdat jullie zeggen dat ik met Beëlzebul
uitwerp de demonen.
19.En indien ik met BeëlzebuL
uitwerp de demonen, met wie
werpen uit jullie stichtzonen?
20.En indien ik met de vinger van God[127]
uitwerp de-demonen, dan is
aangekomen bij jullie het koningschap
van God.
21.Wanneer de vermogende bewwapende
waar-houdt* zijn grashof**, geschiedt *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR; **Gr.
in vrede het hem voorhandene. [aulè=Hebr.CháTsoR
22.Maar wanneer een meer vermogende
dan hij erbij gekomen hem zou
overwinnen, pakt hij zijn hele bewapening
af, waarbij hij zich veilig wist* en zijn *Gr.pepoitha=Hebr. BáThàCh
jaagbuit* zal hij doorgeven. *Gr.skullon = Hebr. SháLàL
23.Hij die niet samen met mij geschiedt,
geschiedt tegen mij in, en hij die niet
samenvoert samen met mij, gooit
uiteen.
24.Wanneer de onreine beluchting
wegkomt vandaan van de mens, komt hij heen
door waterloze opstaanplaatsen* *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
zoekend een ruststop, en die niet gevonden
hebbend, zegt hij: omkeren zal ik naar het
huis vanwaar ik wegkwam.
25.En gekomen vindt hij het geveegd en
ordentelijk gemaakt.
26.Dan gaat hij heen en neemt aan andere
beluchtingen slechter dan hij zeven,
en binnen gekomen huist hij daar; en (dan)
geschiedt het latere* van die mens erger *Gr.eschatos = Hebr. AæChàR
dan het eerdere.
27.En het geschiedde bij het zeggen door k-40
hem van deze (dingen), hoog-heen-dragend* *Gr.aireoo=Hebr.NáSsáA
iemand de-stem sprak een vrouw uit de krioel-
menigte tot hem: gelukgewenst de buik*
die getild heeft jou en de borsten* die *Gr.mostos = Hebr. SháD
jij gezogen hebt.
28.Maar hij sprak: zeker gelukgewenst
zij die horen het inbrengwoord* van God
en waar houden*.
83
29.En toen de krioelmenigten te hoop liepen zie Mt.12:46-50 k-41
ging hij vooraan om te zeggen:
LUC 11
Deze geschiedronde* geschiedt *Gr.genos = Hebr. DóWR
(als) een slechte geschiedronde:
hij zoekt een kenteken* en een
kenteken* zal niet gegeven worden, *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT
tenzij het kenteken van Jona.
30.Zoals immers Jona geschiedde
voor de Ninevieten (tot)kenteken,
zo zal geschieden ook de stichtzoon van
de menselijke voor deze geschiedronde.
31.De koningin van het woestijnzuiden* *Gr.notos = hebr. NèGèBh
zal tot opstanding worden gebracht* *Gr.egeiroo(pass)=Hebr.QuWM(hoph)
in het oordeel samen met de mannen* *Gr.andros = Hebr. AieJSh
van deze geschiedronde en zal
veroordelen hen; omdat zij kwam
vandaan van de oversteekgebieden
van het land om te horen de wijsheid van
Salomo, en zie meer Salomo[128] hier.
32.De Ninevitische mannen zullen opstaan
in het oordeel samen met deze geschiedronde
en zij zullen hem veroordelen, omdat zij
van besef veranderden op de verkondiging
van Jona, en zie meer Jona hier.
84
33.Niemand zal een lamp*, daarnaar getast *Gr.lungchnon = Hebr. NéR
hebbend, in verscholenheid stellen en niet
onder een maatbeker, maar op een
lamphouder, opdat wie binnen gaan naar
de straling zullen kijken.
34.(als)lam- van het zielelichaam* geschiedt *Gr.sooma
jouw oog*. Wanneer jouw oog eerlijk
geschiedt, dan geschiedt geheel het
zielelichaam lichtgevend, maar wanneer
het slecht geschiedt, ook het zielelichaam
duistermakend.
35.Houdt er zicht op, dat niet het licht
dat in jou (is) (als)duisternis geschiedt.
36.Indien jouw zielelichaam geheel
lichtgevend (is), niet hebbend deel aan iets
duistermakends, zal geheel geschieden (als)
lichtgevend zoals wanneer de lamp
met flitslicht jou verlicht.
85
37.En bij het praten vraagt hem een k-42
LUC 11
pharizeeër, opdat hij middagmaal
zou houden naast hem; binnengekomen
viel hij neer.
38.Maar de pharizeeër (dit)ziende
verwonderde zich, dat hij zich niet
eerst ondergedompeld had voor het
middagmaal.
39.Maar de machtiger sprak tot hem:
jullie pharizeeërs nu de buitenkant
van de drinkbeker en de schotel
reinigen jullie, maar het binnenste van
jullie is beladen met ropperij en
slechtheid.
40.Onachtzamen, heeft niet die
gemaakt heeft de buitenkant, ook
het binnenste gemaakt?.
41.Intussen wat daarom geschiedt
geeft (als)aalmoes*, en zie alles *Gr.eleèmosunè= (vaak) Hebr.
geschiedt rein voor jullie. [TsedáQáH[129]
42.Maar wee jullie pharizeeërs,
omdat jullie vertienen de munt[130]
en de wijnruit[131] en kweekgroen*[132] *Gr.lachanon = Hebr. JáRéK
en jullie komen over te steken* *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR
aan het oordeel en de minne van God.
Deze (dingen) zijn noodzakelijk
om te maken en ook die niet over
te steken.
86
43.Wee jullie pharizeeërs, omdat
jullie beminnen de eerste zitplaats
in de synagogen en de begroetingen
op de markt.
44.Wee jullie, omdat jullie geschieden
als gedachtenisplaatsen* die onduideloijk
(zijn) en de mensen die rondschrijden
er bovenop volkènnen (‘t) niet.
45.Zich toebuigend zegt iemand van de
wetsuitlegkenners aan hem: leraar,
deze(dingen) zeggend brutaliseer jij
ook ons.
46.Maar hij sprak: ook jullie wetsuitleg-
LUC 11
kenners wee, omdat jullie
bevrachten de mensen met vrachten
moeilijk tilbaar, en zelf tippen
jullie niet met één-enkele van jullie
vingers de vrachten aan.
47
47.Wee jullie huisstichten* de gedenk- *Gr.oikodomeoo = hebr. BáNáH
plaatsen* van de profeten, maar de *Gr.mnèmeion = Hebr.QáBèR(=graf)
omvamenden van jullie hebben hen
vermoord.
48.Dus geschieden jullie (als) getuigen
en hebben jullie goeddunken de werken
van jullie omvamenden, omdat zij zelf
hen hebben vermoord, maar jullie
(voor hen) huisstichtten.
49.Daarom ook sprak de wijsheid van God:
ik zend af naar hen profeten en afgezondenen
en van hen vermoorden zij en vervolgen zij,
50.opdat afgezocht wordt het bloed* van *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods)
alle de profeten dat uitgegoten is vanaf
het ontwerp van de ordentelijkheid* *Gr.kosmos
vandaan bij deze geschiedronde*, *Gr.genos = Hebr.DóWR
51.vanaf het bloed van Abel[133] tot het bloed
van Zacharja dat teloor ging tussen
de slachtplaats en het huis; en ik zeg
jullie: het zal afgezocht worden vandaan bij
deze geschiedronde*. *Gr.genos = Hebr. DóWR
88
52.Wee jullie wetsuitlegkenners, omdat
jullie hebben weggepakt de sluitels van het
volkènnen; zelf zijn jullie niet binnen
gekomen en wie binnenkwamen hebben
jullie verhinderd.
53.Toen hij vandaar weg kwam gingen
vooraan de schriftkenners en de pharizeeërs
om erg eronder te houden en hem uit de mond
te halen omtrent meerdere (dingen),
54.beloerende hem om op jacht te gaan
naar iets uit zijn mond.
12.1.Bij de erbijgevoerd gewordenen van k-44
duizenden van de krioelmenigte,
zodat zij elkaar overschrijden, ging hij
vooraan om te zeggen tot zijn leerlingen
eerst: houdt jullie zelf vast vandaan het
zuurdesem dat geschiedt (als)geveinsdheid,
van de pharizeeërs.
2.En niets geschiedt medeverhuld, wat niet
LUC 12
onthuld zal worden, en verscholen
wat niet volkènd zal worden.
3.Op de drukplek* van zoveel wat *Gr.anti = Hebr. TáChàT
jullie in de duisternis spraken,
zal in het licht gehoord worden.
En wat jullie bepraatten in het oor
in de kamerbinnens*, zal worden *Gr.tameion=Hebr. ChæDàR
verkondigd op de daken*. *Gr.dooma = Hebr.GàG
4.En ik zeg jullie, mede-gezellen van mij, *Gr.philos = Hebr.MéRàNg
hebt geen ontzag* voor wie vermoorden *Gr.phobeoo = Hebr. JáRéA
het ziele-lichaam* en na deze (dingen) *Gr.sooma
niet hebben om iets te over te maken.
5.En ik zal jullie tonen voor wie jullie
ontzag moeten hebben, hem die na
het vermoorden de bevoegdheid heeft
te werpen in het helse*.Ja ik zeg jullie, *Gr.geënna=Hebr.GeHeNNáM[134]
hebt voor hem ontzag.
6. Worden niet vijf tsjirpers* verkocht *Gr.strouqion = Hebr.TsiePhoWR
voor twee duiten? En niet één-enkele* *Gr.heis = Hebr. AèChàD
uit hen geschiedt (als)een verheimelijkte
voor de vertegenwendiging* van God.
7.Maar ook de haren* van jullie
eerstdeel* zijn allen geboekstaafd, *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSH
ontzie je zelf niet; van vele stjirpers
dragen jullie door.
8.En ik zeg jullie, al wie gelijkgevend
spreekt over mij ten overstaan van
de mensen, ook de stichtzoon van
de menselijke zal gelijkgevend spreken
over hem ten overstaan van de werkboden
van God.
9.Maar wie mij loochenen ten overstaan
van de mensen zal geloochend worden
ten overstaan van de werkboden van God.
10.En al wie iets te zeggen zal hebben
op de stichtzoon van de menselijk, het
zal weggeduwd worden voor hem, maar
voor wie over de beluchting(ter) heilig
smaad zal beweren, zal het niet worden
weggeduwd.
11.En wanneer zij jullie toedragen naar
de synagogen en de vooraangaandheid
en de bevoegdenschappen, weest dan
niet bezorgd hoe of wat jullie er tegen in
zouden zeggen of wat jullie zouden
spreken;
12.Want de beluchter heilig zal jullie
LUC 12
leraren in dat uur, wat te spreken.
89
13.En iemand uit de krioelmenigte k-45
sprak tot hem, leraar, spreek tot mijn
broederverwant om te delen met mij
het wettig aandeel.
14.Maar hij sprak tot hem: wie heeft
mij doen staan als beoordelaar of
verdeler bij jullie?
15.En hij sprak tot hen: ziet toe en
houdt je waar* vandaan van alle *Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR
veelhebberigheid, omdat niet in het
te over hebben aan iemand het leven
geschiedt vanuit wat hem voorhanden
is.
90
16.En sprak uit een vore-stel* tot hen *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL k-46
zeggende: van een rijk mens droeg
veel af de streek.
17.En hij berekende almaar bij zichzelf
zeggende: wat zal ik maken, omdat ik
niet heb waar ik zal samen voeren mijn
vruchten?
18.En hij sprak: dit zal ik maken, ik
pak neer mijn aflegplaatsen* en ik
zal grotere huisstichten, en ik zal
samen voeren daar al de tarwe* en
de goederen van mij.
19.En ik zal zeggen aan mijn
lichaamziel*: licaamziel, jij hebt *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
vele goederen liggende tot vele jaren*; *Gr.etos = Hebr. SháNáH
houd ruststop*, eet, drink,heb *Gr.anapauoo = Hebr. NuWCh
vreugde*. *Gr.euphrainoo = Hebr. SháMàCh
20.Maar tot hem sprak God,
onachtzame, in deze nacht zal de
lichaamziel gewenst worden
vandaan van jou. En aan wie zal
wat jij gereed gemaakt heb geschieden?
21.Alzo die voorraad maakt voor
zichzelf en niet in God rijk is
22.En hij sprak tot zijn leerlingen: zie Mt.6:25-33
daarom zeg ik jullie, weest niet
bezorgd voor de lichaamziel* wat *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
jullie moeten eten, of voor jullie
zielelichaam*, waarmee jullie je *Gr.sooma
moeten kleden*. *Gr.endunomai = hebr.LáBéSh
23.Want de lichaamziel geschiedt
(als)meer aan voeding en het
zielelichaam aan kleding.
LUC 12
24.Hebt besef van de raven*, dat *Gr.korax = Hebr. NgáRàBh
zij niet te kiem leggen* en niet *Gr.speiroo = Hebr. ZáRàNg
knotten*, voor wie er niet geschiedt *Gr.therizoo = Hebr. QáTsàR
een kamerbinnen* en geen *Gr.tameion = Hebr. CháDáR
aflegplek*, en God voedt hen. *Gr.apothèkè
25.Hoeveel meer blijven jullie
doordragen van de gevleugelden.
Wie van jullie, die je bezorgd
maken, heeft de kracht op zijn
hoedanigheid bij te stellen een el*? *Gr.pèChus = Hebr. AáMáH
26.Indien nu jullie voor het minste
niet de kracht hebben, wat maken
jullie je omtrent de overige (dingen)
bezorgd?
27.Hebt besef van de bloemen*[135], *Gr.krinon = Hebr.ShóWSháN
niet spinnen* zij noch weven** zij; *Gr.nèthoo=Hebr.TháWáH; **Gr.
en ik zeg jullie, niet is Salomo in [huphainoo = Hebr.AáRàG
al zijn dunkzwaarte* omworpen zoals *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD
één-enkele* van deze. *Gr.heis = Hebr. AèChàD
28.En indien God op het veld het
polgraskruid* dat vandaag geschiedt *Gr.chortos = Hebr. NgéShèB
en morgen in de oven* geworpen wordt *Gr.klibanos = Hebr. TóWRàN
alzo omkleedt*, hoeveel meer jullie, *Gr.amphiazoo = Hebr.LáBéSh
weinig vertrouwenden.
29.En jullie zoekt niet naar wat jullie
zouden eten of drinken en weest niet
zwevend[136].
30.Want al deze (dingen) zoeken
de naties van de ordentelijkheid* op; *Gr.kosmos
maar jullie omvamende volkent,
dat jullie behoefte hebben aan
deze (dingen).
31.Intussen zoekt zijn koningschap(-rijk)
en deze (dingen) zullen jullie
bijgesteld.
91
32.Ontzie je niet, kleine weidegroep,
omdat het goeddunkt jullie omvamende
te geven aan jullie het koningschap/-rijk.
33.Verkoopt* wat jullie voorhanden is *Gr.pooleoo = Hebr.MáKàR
LUC 12
Maakt voor jezelf buidels* die *Gr.ballantion = Hebr. KieJS
niet oudtijds worden, een voorraad* *Gr.thèsauros = Hebr.AáTsàR
niet oprakend in de hemelen, waar
een steler niet lijfnadert* en mot *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàBh
niet verderft.
34.Want waar geschiedt de voorrad
van jullie, daar zal ook jullie hart
geschieden.
92
35.Geschieden moeten van jullie
de heupen* omgord en de lampen** *Gr.osphues = Hebr. MàTæNàJieM;
brandende. [**Gr.Luchnos=Hebr. NéR
36.En jullie (zijn) gelijk mensen
bereid te ontvangen hun machtiger*, *Gr.kurios = Hebr. AæDoNieJ
wanneer hij zich los maakt vandaan
van het huwelijksfeest, opdat,
als hij komt en bonst*, zij regelrecht *Gr.krouoo = Hebr. DáPhàQ
opendoen voor hem.
37.Gelukgewenst die heerdienaren* *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
die de machtiger wanneer hij komt
wakende zal vinden; op trouwe* ik *Gr.amèn
zeg jullie, dat hij zich zal omgorden
en zal neervlijen hen en langs komende
zal hij bedienen* hen. *Gr.diakoneoo = Hebr. SháRàTh
38.En indien hij in de tweede en
de derde waarhoudure komt en hij
vindt hen, (als) gelukgewensten
geschieden deze.
39.En volkènt dit: dat indien volkènde
de huisheer op welke uur de steler
zou komen, hij zou niet weggeduwd
hebben dat doorgraven werd zijn huis.
40.En jullie geschieden voorbereid,
dat in het uur, dat het jullie dunkt van niet,
de stichtzoon van de menselijke komt.
41.En Petrus sprak: machtiger, tegen ons
zeg jij dit vore-stel* of ook tegen allen? *Gr.parabolè = Hebr. MàSháL
93
42.En de machtiger sprak: Wie geschiedt
dan als de trouwe huisordehouder* de *Gr.oikonomos
achtzame, die de machtiger zal aanstellen
bij zijn zorgpleegsters om te geven in
een tij* de tarwemaat? *Gr.kairos = Hebr. NgéT
43.gelukgewenst die heerdienaar, die
de machtiger als hij komt, vinden zal
alzo makende.
44.Waarachtig ik zeg jullie, dat hij hem
bij al het hem voorhandene zal
LUC 12
aanstellen.
45.Maar indien sprak die heerdienaar
in zijn hart, tijd neemt* de machtiger Gr.chronizoo
mijns om te komen, en hij vooraan
ging om slagen te geven* aan *Gr.tuptoo = Hebr. NáKáH
de jongensknechten[137] en de
meisjesknechten[138] , en te eten en
te drinken en roesdronken* te *Gr.methus = Hebr. ShèKhèR
worden,
46.zal komen de machtiger van
deze heerdienaar op een dag dat
hij niet ontvangstbereid is, en op
een uur dat hij niet volkènt, en
hij zal hem doorsnijden en zijn
deel samen met de trouwelozen* *Gr.apistos
stellen.
47.Maar de heerdienaar* die *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
volkènt de wil van zijn machtiger
en niet gereed gemaakt hebbend
of gemaakt hebbend naar zijn wil,
zal toegetakeld worden veel.
48.Maar hij die niet volkènt,
gemaakt hebbend (dingen) slagen
waardig zal toegetakeld worden
weinig. En voor alwie veel gegeven
werd, veel zal gezocht worden
van de kant van hem; en bij wie
veel werd bijgesteld, te over zal
gewenst worden.
94
49.Vuur* ben ik komen werpen *Gr.pur = Hebr/ AéSh
op het land, en wat wil ik indien
het reeds aantast.
50.Maar ik heb eeb dompeling
gdompeld te worden* en hoe word *Gr.baptizoo = Hebr. TháBàL
ik eraan gehouden tot wanneer
het al-afgemaakt werd.
51.Dunkt jullie dat ik tot geschieden
gekomen ben om vrede* te geven op *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM
het land? Nee zeg ik jullie, maar
verdeeldheid.
52.Want geschieden zullen vanaf nu
vijf in één-enkel* huis verdeeld, drie *Gr.eis =Hebr. AèChàD
bij twee en twee bij drie verdeeld,
LUC 12,13
omvamende bij stichtzoon en
stichtzoon bij omvamende,
moederende bij dochter en dochter
bij moederende en schoonmoeder* *Gr.penthera = Hebr. ChóMóWT
bij haar bruid* en bruid bij de *Gr.numphè = Hebr. KàLLáH
schoonmoeder.[139]
95
54.En hij zei ook aan de krioelmenigten:
wanneer jullie zien een wolk* opstijgend *Gr.nephelè = Hebr. NgáNàN
bij de neerkomingsplek[140], zeggen jullie
regelrecht, dat er een regenbui komt,
en alzo geschiedt.
55.En wanneer een zuidenwind belucht,
zeggen jullie, dat er schroeidroogte* *Gr.kausos = Hebr. ChoRèBh
zal geschieden, en die geschiedt.
56.Veinzers, de vertegenwendiging* *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM
van het land en van de hemel
volkènnen jullie om gewicht te geven,
maar hoezo geven jullie dit tij* *Gr.kairos = Hebr. NgéT
geen gewicht?
57.En wat oordelen jullie niet vanuit
jullie zelf het rechtvaardige?
58.Want als je heenvaart samen met
jouw tegentwister* bij een *Gr.antidikos = Hebr. RieJB
vooraangaande, geef op de neemweg* *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
werkzaamheid om het te ondervangen
vandaan van de vooraangaande,
opdat hij niet jou heensleept
tot een oordelaar, en de oordelaar jou
overlevert aan de zaakgelastigde
jou werpt in het waarhoudhuis.
59.Ik zeg je, zeker niet kom jij uit
vandaar totdat jij ook het laatste[141]
muntje hebt teruggegeven.
96
13.1.En er kwamen sommigen te geschieden k-47
in dat tij* booschappend hem omtrent Gr.kairos = Hebr. NgéT
de Galileeërs van wie Pilatus het bloed* *Gr.haima = Hebr.DáM(= roods)
mengde samen met hun slachtgaven*. *Gr.thusia = Hebr.ZèBàCh
LUC 13
2.En zich toebuigend sprak hij tot hen:
dunkt het jullie, dat deze Galileeërs
(als)verwaarders geschiedden boven
alle Galileeërs, omdat zij deze (dingen)
geleden hebben?
3.Nee zeg ik jullie, maar indien jullie
niet van besef veranderen, zullen jullie
allen desgelijks teloor gaan*. *Gr.apooleoo = Hebr. AáBhàD
4.Of die achttien op wie viel de toren* *Gr.purgos=Hebr.MieG’DáL=grotert
in Siloam en hij vermoordde* hen, *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
dunkt het jullie, dat zij (als) verplichten
geschiedden boven alle mensen die
huizen in Jeruzalem?
5.Nee, zeg ik jullie, maar indien jullie
niet van besef veranderen, zullen jullie
evenzo teloor gaan.
6.En hij zei deze voorstelling*: een *Gr.sukea = Hebr. TeAáNáH
vijgeboom* had iemand geplant in zijn
gaarde*, en hij kwam zoekend
vrucht* bij haar en niet vond hij (die).
7.En hij sprak tot de gaardebewerker:
zie drie jaaranderingen* waarin ik kom
zoekend vrucht bij deze vijgeboom
en niet vind ik (die).Stoot uit haar;
waartoe ook maakt zij het land
onwerkzaam?
8.Maar hij zich toebuigend zegt hem:
machtiger, verduw haar ook deze
jaarandering, tot dat ik spit om haar
heen en werp gier.
9.En och of zij zou maken vrucht
in het aanstaande, maar indien niet,
stoot haar uit.
97
10.En hij geschiedde lerarende in k-48
één-enkele van de synagogen op
sabbat.
11.En zie een vrouwmenselijke
hebbende een beluchting van
onvastheid achttien jaaranderingen
tezamen genegen* en bij krachte *Gr.kuptoo = Hebr. QáDàD
om op te nijgen algeheel.
12.Ziende haar stemde Jezus toe
en sprak tot haar: vrouwmenselijke
laat los jouw onvastheid
13.en hij stelde op haar de handen
en dadelijk kwam jij juist omhoog* *Gr.anorthoöo, niet in LXX
en gaf dunkzwaarte aan God.
14.Maar toe buigt zich de vooraan-
LUC 13
gaande van de synagoge, gispend
dat Jezus op de sabbath verpleegde,
zei tot de krioelmenigte dat er zes
dagen geschieden waarop het nodig
is te werken; daarop gekomen worden
jullie verpleegd en niet op de sabbath.
15.Maar toe boog hij zich naar hem
en sprak: veinzers*, ieder van jullie *Gr.hupokrites
maakt niet los zijn rund of ezel
vandaan van de ruif en wegvoerend
geeft hij te drinken?
16.En haar, geschiedend (als)dochter
van Abraham, die knevelde* *Gr.deoo = hebr. AáSàR
de lasteraar* zie tien en acht jaaranderingen, *Gr.satanas=Hebr.SháTáN
was het niet noodzakelijk los te maken
bvandaan van deze kneveling op deze
dag van sabbath?
17.En toen hij deze (dingen) zei, werden* *Gr.aischanomai=Hebr.BuWSH
zij te schande die hem tegen stonden*, *Gr.letterl.: tegen liggen
en al de krioelmenigte verheugde zich
bij alle dunkzwaarheden die geschieden
door hem.
98
18.Hij nu zei: waaraan gelijk geschiedt k-49
het koningschap(-rijk)* van God en waarmee *Gr.basileia=hebr.MàL’KuWT
zal ik het vergelijken?
19.Gelijk geschiedt het aan een pit van
een mosterdplant, welke een mens, (hem)
genomen hebbend wierp in zijn schutse* *Gr.kèpos=Hebr. GàN
en hij nam toe en geschiedde tot een houtboom*. *Gr.dendron=Hebr.NgéTs
En de gevleugelden van de hemel huizen
neer in zijn takken.[142]
20.En wederom sprak hij: waarmee zal ik
vergelijken het koningschap(-rijk) van God?
21.Gelijk geschiedt het aan een zuurdesem*, *Gr.zumos=Hebr.CháMéTs
welke een vrouw, genomen hebbend (die),
verschool in drie schepmaten* meel, todat *Gr.saton = Hebr. SeAáH
het ervan geheel doorzuurd werd.
99
22.En hij ging doorheen de steden en
dorpen lerarende en de oversteek makende
naar Jeruzalem.
23.En iemand sprak tot hem: machtiger, k-50
indien het weinigen (zijn) die bevrijd* *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
worden?
24.En hij sprak tot hen:
LUC 13
Voert strijd om binnen te komen zie Mt.7:13a.
door de nauwe poort, omdat velen,
zeg ik jullie, zullen zoeken binnen
te komen en het niet zullen vermogen.
25.Van dan af dat tot opstanding
wordt gebracht* de huisheer en hij *Gr.egeiroo(pass.)= Hebr.QuWM(hiph)
toesluit* de deur en jullie vooraangaan *Gr.apokleioo = Hebr. SáGàR
om buiten te staan en te bonzen* *Gr,krouoo= Hebr. DáPhàQ
op de deur, zeggende: machtiger,
doe open voor ons en hij zich toebuigend
zal zeggen aan jullie: niet volkèn ik
jullie. Vanwaar geschieden jullie?
26,Dan zullen jullie vooraangaan om te
zeggen: wij hebben gegeten in jouw
vertegenwendiging* en wij hebben
gedronken en op onze pleinwijdten
heb jij geleraard.
27.En hij zal zeggen zeggende: niet
volkèn ik jullie; neemt afstand van mij
alle werkers van onrechtmatigheid[143]
28.Daar zal geschieden het geween* en *Gr.klauthmos=Hebr.BáKáH
het geknars* der tanden, wanneer jullie *Gr.bruchoo = Hebr. CháRàQ
zullen zien Abraham en Jakob en Izaäk
en al de profeten in het koninkrijk van
God, maar jullie uitgeworpenen buiten.
29.En komen zullen er vandaan van het
opstijgvroege* en de neerkomings- *Gr.anatoloi = Hebr.MieZ’RàCh
plek*[144] en vandaan van het *Gr.dusmai=Hebr.BóWA
opbergnoorden* en het *Gr.borras=Hebr. TsiePhóWN
woestijnzuiden* en zij zullen zich *gr.noton=Hebr.NèGèBh
neervlijen in het koninkrijk van God.
30.En zie er geschieden lateren* *Gr.eschatos + ehBr. AæChàR
die zullen geschieden (als)eersten,
en er geschieden eersten, die
zullen geschieden (als)lateren.
100
31.In die ure kwamen erbij sommige
pharizeeën zeggende: kom weg en
ga heen hier vandaan, omdat Herodes
LUC 13,14
jou wil vermoorden.
32.En hij sprak tot hen: heengaande
spreek tot die vos: zie uit werp ik
demonen en genezingen maak ik
al-af vandaan en morgen, en op de
derde word ik al-af*. *Gr.apoteleoo = Hebr. KáLáH
33.Intussen is het noodzakelijk dat
ik vandaan en morgen en de aanhoudende[145]
dag heenga, omdat het niet aannemelijk
is dat een profeet teloor gaat buiten
Jeruzalem.
34.Jeruzalem, Jeruzalem, dat vermoordt zie Mt.23:37-39
de profeten en stenen werpt naar de
afgezondenen naar hem, hoevaak wilde
ik samenvoeren jouw borelingen* op de *Gr.teknon = Hebr. JèLèD
manier waarop een gans het jongbroed
van haarzelf onder de vleugels*, en *Gr.pterux = Hebr. KáNáPh
niet hebben jullie gewild.
35.Zie weggeduwd wordt aan jullie
jullie huis[146]. Ik zeg jullie: zeker niet
zullen jullie zien mij tot zal komen,
wanneer jullie spreken: ingezegend
de komende in de naam van de
machtiger.[147]
101
14.1.En het geschiedde bij het komen
van hem in het huis van iemand van
de vooraangaande pharizeeën op
sabbat om brood te eten en zij
geschiedden op hun hoede bij hem.
2.En zie een zeker menselijke aan k-52
waterzucht lijdend geschiedde
ten overstaan van hem.
3.En zich toebuigend sprak Jezus
tot de wetsuitlegkenners en de
pharizeeën zeggend: is er bevoegdheid
op sabbat te verplegen of niet?
4.Maar zij zwegen* en hij, hem bij *Gr.èsuchoo = Hebr. CháRàSh
zich genomen hebbend, genas hem
en liet hem los.
5.En tot hen sprak hij: van iemand
LUC 14
van jullie is een stichtzoon of
een rund in een bronput* gevallen *Gr,phrear = Hebr. BAóWR
en niet zal hij regelrecht hem
eruit ophalen op de dag van de
sabbat?
6.En niet vermochten zij ertegenin
toe te buigen op deze (dingen).
102
7.En hij zei tot de samengeroepenen k-53
een vore-stel*, bijhoudend hoe zij *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL
de voorste aanvlijplekken uitkozen,
zeggend tot hen:
8.wanneer jij geroepen wordt door
iemand op het huwelijk(sfeest),
vlij je niet neer op de voorste aanvlijplek,
opdat niet een meer gewaardeerde van jou
geroepen was door hem,
9.en hij die jou en hem geroepen heeft
komende zal zeggen aan jou: geef aan
deze de opstaanplek, en dan ga jij
vooraan met schande* om de laatste *Gr.aischunè=Hebr.BuWSh
opstaanplek* vast te houden. *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
10.Maar wanneer jij geroepen wordt,
heen gegaan val neer op de laatste
opstaanplek, opdat wanneer hij komt
die jou geroepen heeft zal zeggen
tot jou: mede-gezel[148]*, treed naar voren
hogerop. Dan zal er geschieden voor jou
dunkzwaarte* voor de vertegenwendiging** *Gr.doxa=Hebr.KóBhóWD; **Gr.
van allen die mede aanliggen met jou. [enoopion=Hebr.LiePh’NéJ
11.Omdat ieder die zichzelf verhoogt[149]
vernederd[150] zal worden en wie zichzelf
vernedert verhoogd zal worden.
12.En hij zei ook tot die hem geroepen
had: wanneer jij maakt een middagmaal
of een broodmaaltijd bestem niet de
mede-gezellen van jou en ook niet
de broederverwanten van jou en niet
jouw mede geschiedrondeleden* en niet *Gr.genos=Hebr.DóWR(geboorte-)ronde
LUC 14
en niet rijke buurtbewoners*, opdat *Gr.geneitos=Hebr.SháKáN
zij niet ook zelf terugroepen jou en er
herteruggave geschiedt voor jou.
13.Maar wanneer jij een ontvangst[151]
maakt, roep armen*, gebrekkigen, *Gr.ptoochos = Hebr. DàL
hinkenden*, blinden. *Gr.Choolos=Hebr.PieSàCh
14.En (als) een gelukgewenste* zal jij *Gr.makarios = hebr. AèSh’RéJ
geschieden, omdat zij niet hebben
om hertererug te geven aan jou.
Want herterug gegeven wordt het aan
jou in de opstanding* van de *Gr.anastasis = Hebr.QóWMáH
rechtvaardigen*. *Gr.diakaios = Hebr. TsàDDieJQ
15.En iemand van de aanliggenden
die hoorde deze (dingen), sprak
tot hem: gelukgewenst wie eet brood* *artos = Hebr.LèChèM
in het koninkrijk* van God. *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT
16.Maar hij sprak tot hem: een zeker
mens maakte een groot broodmaal
en hij riep velen en hij zond af zijn
heerdienaar op het uur van het
broodmaal om te spreken tot de
geroepenen: komt omdat het reeds
gereed geschiedt.
18.En zij gingen vooraan per enkeling
allen zich ongewenst te achten. De eerste
sprak tot hem: een veld heb ik markt-gekocht
en ik heb dwang wegkomend om te zien die.
Ik vraag jou, houd mij voor ongewenst.
19.En een ander sprak: vijf jukken runderen* *Gr.bous=Hebr.BoQèR
markt-kocht-ik en ik ga heen om gewicht
te geven aan hen; ik vraag jou, houd mij
voor ongewenst.
20.En een andere sprak: een vrouw huwde ik
en daardoor heb ik de kracht om te komen.
21.En komend te geschieden boodschappte
de heerdienaar aan de machtiger deze
(dingen). Toen walgtoornend* sprak de *Gr.orgizoo=Hebr. AáNàPh (=neus-
huisheer tot zijn heerdienaar, kom weg [walgen.
ijlings naar de wijdten* en de stegen *Gr.platos = hebr. RáChàBh
van de stad en voer de armen en de
gebrekkigen en de blinden en de hinkenden
binnen hier.
22.En de machtiger sprak, geschied is waartoe
jij aanzet en nog geschied er opstaanplaats.
LUC 14
23.En de machtiger sprak tot zijn
heerdienaar: kom weg naar de
neemwegen en de ommuringen* *Gr.phragmos = Hebr. GèDèR
en dwing om binnen te komen,
opdat volgeladen wordt mijn huis.
24.Want ik zeg jullie, dat niemand
van de mannen die geroepen waren
zal smaken* van mijn broodmaal.
103
25.Samen gaan met hem vele
krioelmenigten, en zich omkerende
sprak hij tot hen.
26.Indien iemand komt tot mij
en niet beweigert* zijn omvamende *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA[152]
en moederende en vrouwmenselijke* *Gr.gunaika = Hebr.AieSháH
en borelingen en broederverwanten
en zusterverwanten en ook nog
de lichaamziel* van zichzelf, heeft *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
niet de kracht te geschieden (als)
leerling van mij.
27.Wie niet tilt zijn kruispaal en
komt achter mij aan, heeft niet de
kracht te geschieden (als) mijn
leerling.
28.Want wie uit jullie, willende
een toren* huisbouwen, maakt niet *Gr.purgon=Hebr.MieG’DáL(‘grotert’)
eerst, neergezeten, tot stemstenen
de spendering of hij heeft tot
geschiktmaking?
29.Opdat niet ooit als hij stelt
een grondvesting en niet het vermogen
heeft al-af te maken* alles, de *Gr.ekteleoo = Hebr. KáLáH
beschouwers vooraan zullen gaan hem
te bespelen,
30.zeggende dat deze mens vooraan ging
om te huisbouwen en niet het vermogen
heeft het al-af te maken,
31.Of welke koning heengaande om
met een andere koning zich mede op te
werpen tot broderij*, zal niet eerst *Gr.polemos = Hebr. MieL’CháMáH
beraad voeren of hij de kracht heeft
om met tien duizenden tegemoet te
gaan hem die met twint duizenden
komt op hem af?
32.Indien niet, als hij nog van verre
geschiedt, een afvaardiging* gezonden *Gr.persbeia = Hebr.TsieJR
LUC 14,15
hebbend, vraagt hij de(dingen) tot vrede*.
33.Alzo nu al wie uit jullie die niet
afstand zal doen van alles wat hem
voorhanden is, heeft niet de kracht
te geschieden (als) leerling van mij.
34.Prachtig is nu het zout; maar indien
het zout dom zou worden, waarmee
zal het klaar gemaakt worden?
35.Noch op land noch op een gierhoop
geschiedt het goed ingesteld; naar
buiten werpen ze het. Hij die heeft
oren om te horen moet horen.
104
15.1.En voor hem geschiedden
lijfnaderend* al-af de tolheffers en *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàBh
de verwaarders* om hem te horen, *Gr.hamartoolos=Hebr. ChæTháAH
2.en door murmureerden* en de Pharizeeën *Gr.diagogguzoo=Hebr.LuWN
en de schriftkenners zeggende, dat
hij genadig ontvangt verwaarders
en samen eet met hen.
3.Maar hij sprak tot hen dit vore-stel* *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL k-56
zeggend:
4.Een zeker mens uit jullie hebbende
honderd voorttrekdieren* en teloor
rakend uit hen een-één-enkele*, *Gr.heis = hebr. AèCháD
laat niet achter de negen negentig in de
inbrengleegte* en gaat heen op het *Gr.erèmos = Hebr. MieD’BáR
teloorgeraakte af totdat hij het vindt?
5.En gevonden hebbend stelt hij het
op zijn schouders zich verheugend,
6. en gekomen tot zijn huis roept hij
samen de medegezellen* en de *Gr.philos = hebr. MéReàNg
buurtbewoners* zeggend tot hen: *Gr.geitoon = Hebr. SháKháN
verheeugt jullie samen met mij,
omdat ik vond mijn voorttrekdier dat
verloren raakte.
7.Ik zeg jullie dat zo’n vreugde in de
hemel zal geschieden bij een één-enkele
verwaarder (anders)dan[153] bij negentig
en negen rechtvaardigen die geen
behoefte hebben aan verandering van
besef*. *Gr.metanoia(geen Hebr.aequivalent)
8.Of een zekere vrouw aan drachmen
hebbend tien, indien zij teloor raakt
LUC 15
een één-enkele drachme, vat niet
een lamp en veegt het huis en zoekt
belanghebbend tot zij die vindt?
9.En gevonden hebbend roept zij
samen de metgezellinnen en de
buurtbewoonsters zeggend:
verheugt jullie samen met mij,
omdat ik gevonden heb de drachme
die teloorgeraakte.
10.Alzo, zeg ik jullie, geschiedt er
vreugde voor de vertegenwendiging
van de bodewerkers van God bij
één-enkele verwaarder die van besef
verandert.
105
11.En hij sprak: een zeker mens heeft k-57
twee stichtzonen.
12.De jongere van hen sprak tot de
omvamende: omvamende geef aan mij
het toe te werpen deel van wat er is
en hij pakte uit voor hen het bestaan*. *Gr.bios
13.En na niet vele dagen samenvoerend
alles ging de jongere stichtzoon van
(familie)huis naar een streek ver weg
en daar gooide hij te grabbel wat van
hem was levend reddeloos.
14.Maar toen alles verspendeerd had,
geschiedde een vermogen vergende
honger* in die streek en hij ging vooraan *Gr.limos(=peina)=Hebr. RáNgàBh
om achterop te raken.
15.En heengaande kleefde hij aan* bij *Gr.kollaoo=Hebr.DáBhàQ
een-één-enkel van de stedelingen van die
streek en die stuurde hem naar zijn
velden om te herderen* varkens. *Gr.boskoo=Hebr.RáNgáH[154]
16.En hij begeerde* vol te laden** zijn *Gr.epithumeoo=Hebr.CháMàD; *Gr.
buik* van de hoornschillen[155] waarvan [gemizoo=Hebr.TháNgàN]; *Gr. koilia
aten de varkens, en niemand heeft (ze) [=Hebr.BèThèN
gegeven aan hem.
17.Tot zichzelf gekomen beweert hij:
alle verloonden* van de mij omvamende *Gr.misthos =,hebr. ShèQèR
hebben te over aan broden, maar ik
ga hier aan honget teloor(. *Gr.apollumi=Hebr.AáBàD
18.Opgestaan ga ik heen naar de mij
omvamende en ik zal zeggen tot hem:
omvamende, ik verwaardde naar de hemel
LUC 15
en voor jouw vertegenwendiging,
19.en niet meer geschied ik waardig
geroepen te worden (als) stichtzoon
van jou, maak mij als een één-enkele
van de verloonden van jou.
20.En opgestaan kwam hij tot de hem
omvamende. En toen hij zich nog ver
hield, zag hem de omvamenden van hem
en werd moederschoot bewogen* en *Gr.splangnizoo=Hebr.RáChàM
snellopend viel hij toe op zijn hals en
kuste* hem.
21.Maar zijn stichtzoon sprak tot hem:
omvamende, ik heb verwaard naar de
heme en voor jouw vertegenwendiging,
niet meer geschied ik waardig om
geroepen te worden (als)stichtzoon
van jou.
22.Maar de omvamende sprak tot zijn
heerdienaren: ijlings brengt uit de
eerste mantel* en bekleedt hem en geeft *Gr.stola = Hebr.ShàL’MáH
een vingerring* aan zijn hand en *Gr.daktulion=Hebr.TheBàNgàT
schoenen aan de voeten
23. en draagt aan het gemeste stierkalf* *Gr.moschos=Hebr.NgèNgèL
slacht het en laten wij etende vrolijk
zijn,
24.omdat deze mijn stichtzoon geschiedde
lijfdood* en opleefde, geschiedde (als)
een tekoorgeraakte en hij werd gevonden.
En zij gingen vooraan om vrolijk te zijn.
25.En de oudere stichtzoon geschiedde
op het veld en toen hij komende lijfnaderde
het huis, hoorde hij samenstemming* en *Gr.sumphonia
koordans*. *Gr.choros=Hebr,MáChóWL
26.En erbij geroepen hebbend een één-enkele
van de knechten* deed hijnavraag*: waarom
deze (dingen) geschieden.
27.En hij sprak tot hem, omdat de broeder-
verwant van jou gekomen is en de omvamende
van jou slachtte het gemeste kalf, omdat
hij hem in orde zijnde teruggenomen heeft.
28.Maar hij werd walgtoornend* en niet
wilde binnenkomen. Maar de omvamende
van hem, buiten gekomen, riep hem toe.
29.Maar hij zich toebuigend sprak tot de
omvamende: zie zovele jaren* heerdien ik
jou en nooit kwam ik jouw gebod*
oversteken* en aan mij heb jij nooit
gegeven een bokje om samen met mijn
metgezellen* vrolijk te zijn.
LUC 15
30.Maar toen die stichtzoon van jou
die opeet jouw bestaan* samen met *Gr.bios
hoeren kwam, heb jij voor hem
geslacht het gemeste kalf.
31.Maar hij sprak tot hem: boreling*, *Gr.teknon = Hebr. JèLèD
jij geschiedt altijd samen met mij,
en al het mijne geschiedt (als) het
jouwe.
32.Het is noodzakelijk om vrolijk te
worden en je te verheugen*, omdat *Gr.chairoo = Hebr. SháMàCh
die broederverwant van jou lijfdood* *Gr.nekros
geschiedde en opleefde, en teloor
geraakt ook werd gevonden.
106
16.1.En hij zei ook tegen zijn leerlingen: k-58
een zeker mens geschiedde (als)een
rijke, die had een huiswetsteller*, en deze *Gr.oikonomos
werd gelasterd*, omdat hij uiteengooide *Gr.diaballo=Hebr.SháThàN
het voorhandene van hem.
2.En hem bestemd hebbend sprak hij
tot hem: waarom hoor ik dit omtrent jou?
Geef terug het inbrengwoord* van jouw *Gr.logos=Hebr.DáBháR
huiswetstelling*, want niet heb jij nog *Gr.oikonomia
kracht om huiswetsteller te zijn.
3.En de huiswetsteller sprak tot zichzelf:
wat moet ik maken, omdat de machtiger
mijns afpakt de huiswetstelling van mij?
spitten vermnag ik niet, met bedelwensen* *Gr.epaiteoo=Hebr.SháAàL
word ik te schande*. *Gr.aischanomai=Hebr.BuWSH
4.ik volkèn wat ik moet maken, opdat
wanneer ik naast mijn huiswetgeveing
moet staan, zij mij zullen ontvangen
in hun huizen.
5.En bij zich geroepen hebbend één ieder
van de behoefteplichtigen van de machtiger
zijns, zei hij tot de eerste: hoeveel
ben jij verplicht aan de machtiger mijns?
6.En hij sprak: honderd metreten* *Gr.batos=Hebr.BàT
olijfolie* . Maar hij sprak tot hem: *Gr.elaion=Hebr.ShèMèN
neem in ontvangst jouw schriifspullen* *Gr.grammata
en ijlings* neergezeten schrijf vijftig. *Gr.tacheoos+Hebr.MáHóWR
7.vervolgens sprak hij tot een ander:
en jij, hoeveel ben jij verplicht?
En hij sprak: honderd ringpotten* *Gr.koros=Hebr.KoR
tarwe*; zegt hij hem: neem in ontvangst *Gr.sitos=Hebr.BàR(=gezuiverds:
jouw schrijfspullen en schrijf tachtig. [tarwe.
8.en de machtiger prees de huiswetsteller
van de onrechtmatigheid omdat hij
LUC 16
achtbaar deed[156]; omdat de
stichtzonen van deze wereldtijd* *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM
achtbaarder boven de stichtzonen
van het licht* in hun geschiedronde** *Gr.phoos+Hebr.AóWR; **Gr.genea=
geschieden. [Hebr.DóWR
9.En ik zeg jullie: maakt voor jezelf
metgezellen* uit de mammon[157] van *Gr.philos=Hebr.RéàNg
de onrechtmatigheid, opdat wanneer
het opraakt zij jullie ontavngen
in de wereldtijdige tenten*. *Gr.skènè=Hebr.AóHèL
10.Wie vertrouwd* is in het minste, *Gr.pistos=Hebr.AæMNóWN
geschiedt ook vertrouwd in veel,
en wie in het minste onrechtmatig is,
geschiedt ook in veel onrechtmatig.
11.Indien jullie met de onrechtmatige
mammon niet vertrouwd geschieden,
wie zal het waarachtige jullie
toevertrouwen?
12.En indien jullie met andersmans
(zaken) niet vertrouwd geschieden,
wie zal het onze geven aan jullie?
13.Geen huishulp heeft de kracht
twee machtigers te heerdienen*: *Grdouleuoo=Hebr.NgóBhàD
of hij zal de ene beweigeren* en de *Gr,miseoo=Hebr.SsáNéA
andere beminnen*, of hij zal de ene *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàBh
aanhouden en de andere
veronachtzamen; niet hebben jullie
de kracht God te heerdienen en de
mammon.
14.Maar al deze (dingen) hoorden
de pharizeeën die (als) liefhebbers
van zilvergeld* voorhanden zijn *Gr.argurion=Hebr.KèSèPh
en zij bauwden* hem na. *Gr.ekmuktèrizoo=Hebr.LáNgàG
15.En hij sprak tot hen: jullie geschieden
(als)wie zichzelf rechtvaardigen voor
de vertegenwendiging* van de mensen, *Gr.prosopoion=Hebr.LePáNieM
maar God volkènt jullie harten, omdat
het in mensen hoge een gruwel* (is) *Grbdelugma=Hebr.TóNgéBháH
voor de vertegenwendiging van God.
108
16.De wetsuitleg* en de profeten *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH; zie Mt.11:
(zijn) tot aan Johannes; vandaan van toen [vs 11,12
wordt het koningschap(-rijk) van God
als goednieuws geboodschapt* en elk *Gr.euangngelizomai=Hebr.BáShàR
is daar naar toe krachtdadig.
LUC 16
17.Maar arbeidsmakkelijker geschiedt zie Mt.5:18
het komen oversteken* van de hemel en *Gr.parerchomai=Hebr.NgóBàR
het land dan het vallen van een één-enkel
accentstreepje van de wetsuitleg.
18.Elk die losmaakt zijn vrouw en huwt zie Mt.5:32 em 19:9
een andere, pleegt echtbreuk*; en wie *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh
de losgemaakte vandaan van een man
huwt pleegt echtbreuk.
100
19.En een zeker mens geschiedde rijk* *Gr.plousios=Hebr.NgáShieJR k-59
en hij was gekleed in rood-blauw* en in *Gr.porphuron=Hebr,AàR’GáMàN
batist* vreugde hebbend dagelijks stralend. *Gr.bussos=Hebr.ShéSh
20.Maar een arme* iemand met de naam *Gr.ptoochos=Hebr.DàL
Lazarus had zich geworpen bij zijn poort
onder de zweren*, *Gr.elkos=Hebr.SháChieJN
21.en begerend verzadigd te worden* vandaan *Gr.chortazoo=Hebr.SháBhàNg
van het gevallene vandaan van de tafel
van de rijke. Maar ook de honden, die komen,
likten* zijn zweren. *Gr.epileichoo=Hebr.LáChàK
22.Maar het geschiedde, dat stierf de arme
en dat hij weggedragen werd door de
werkboden naar de dijenschoot* van Abraham. *Gr.kolpos=Hebr.ChéJQ
Maar ook stierf de rijke en werd begraven*.
23.En in de oergroeve* hoog heen dragend *Gr.haidès=Hebr.SheAóWL
de ogen* van hem, voorhanden zijnde in *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJieN
folteringen, ziet hij Abrahjam vandaan van ver
en Lazarus in zijn dijenschoot.
24.En hij aanstemmend sprak: omvamende
Abraham, heb moederschoot* voor mij en *Gr.eleoo=Hebr.RáChàM
stuur Lazarus opdat hij dompele* de top *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL
van zijn vinger in water en koud make* *Gr.psuch(r)os=Hebrt.QóWR
mijn tong, omdat ik smart heb in deze
steekvlam*. *Gr.phlox=Hebr.LáHàB
25.Maar Abraham sprak: boreling*, wees *Gr.teknon+Hebr.JèLèD
indachtig* dat jij afgenomen hebt de *Gr.mimnèiskoo=Hebr.ZáKhàR[158]
goede (dingen) in jouw leven en Lazarus
evenzo de kwade (dingen); nu wordt hij
hier toegeroepen, maar jij hebt smart.
26.En bij al deze (dingen) tussen ons en
jullie steunt een kloof groot, opdat zij
die willen doortreden van hier tot jullie
niet de kracht hebben, en zij niet vandaar
tot ons doorsteken.
27.Maar hjij sprak: ik vraag jou nu,
omvamende, dat jij stuurt hem naar het
LUC 16
huis van mijn omvamende: ik heb immers
vijf broederverwanten,
28.opdat betuigd wordt aan hen, opdat
ook zij niet komen naar deze opstaanplaats* *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
van smart.
29.Maar Aabraham zegt: zij hebben Mozes
en de profeten: zij moeten hen horen.
30.Maar hij sprak: nee, omvamende
Abraham, maar indien iemand vandaan van
de lijfdoden* heen gaat tot hen, zullen *Gr.nekros
zij van besef veranderen.
31.Maar hij sprak tot hem: indien zij naar
Mozes en de profeten niet horen, zullen ook
niet indien iemand uit de lijfdoden opstaat,
niet overtuigd worden.
110
17.1.En hij sprak tot zijn leerlingen: er zie Mt.18:6,7; Mc.9:42
geschiedt onaanmelijks dat er geen
struikelblokken* komen, maar wee door wie *Gr.skandalon=Hebr.MàK’ShóWL
zij komen.
2.Kostendekkend voor hem indien een
molensteen omligt om zijn hals* en hij *Gr.trachèlus=Hebr.TsoWàAR
weggeworpen* wordt in de zee,meer dan *Gr.erriptoo=Hebr.SháLàK
dat hij doet struikelen één-enkele* van *Gr.heis=Hebr.AèChàD
deze kleinen; houdt jezelf in.
3.Indien jouw broederverwant verwaardt*, zie Mt.18:15,21,22
waardeer hem om en indien hij van besef
verandert, verduw hem.
4.En indien hij zeven keer s’daags
verwaardt tegen jou en zeven keer terugkeert
naar jou zeggend: ik verander van besef,
zul jij hem verduwen.
111
5.En de afgezondenen spraken tot de
machtiger:
6.Stel meer bij ons vertrouwen. En de
machtiger sprak: Indien jullie hebben zie Mt.17:20; 21:21
vertrouwen als een pit van de mosterdplant,
zouden jullie zeggen tot deze vijgeboom* *Gr.sukamenos=Hebr.TæAáNáH
word ontworteld en word geplant in de zee,
en hij gaf gehoor aan jullie.
7.En wie uit jullie die een heerdienaar
ploegend of weidend* die binnenkomt uit *Gr.poimainoo=Hebr.RáNgáH
de akker, zal zeggen aan hem: regelrecht
langs komend val neer,
8.maar zal hij niet zeggen aan hem: maak
gereed wat ik brood zal eten en je omgord
hebbend bedien* mij totdat ik eet en *Gr.diakoneoo=Hebr.SháRàTh
drink, en na deze (dingen) zul jij eten en
LUC 16
en drinken?
9.Niet heeft hij goede gunst* voor de *Gr.charis=Hebr.ChèSèD
heerdienaar (toch), omdat hij maakte wat
doorgezet moet worden?
10.Zo ook jullie, waneer jullie maken
ales wat doorgezet moet worden door
jullie, zegt dit: (als)behoefteloze
heerdienaren geschieden wij, wat
wij verplicht zij te maken hebben wij
gemaakt.
112
11.En het geschiedde bij het heengaan k-60
naar Jeruzalem, en hij ging vooraan
door het midden van Samaria en van
Galilea.
12.En toen hij binnenkwam in een zeker
dorp, gingen (hem) tegemoet tien
melaatse* mannen, die waren gaan staan *Gr.lepros=Hebr.TsáRàNg
van verre en zij droegen hoog heen* *Gr.aireoo=Hebr.NáSsáA
de stem* zeggende: *Gr.phoonè=Hebr.QoL
13.Jezus, verstandvolle, heb moederschoot* *Gr.eleoo=(eestal)Hebr.RáChàM
voor ons.
14.En ziende sprak hij tot hen: heengaande
toont julliezelf aan de priesters*; en het *Gr.hiereus=Hebr.KoHèN
geschiedde bij het heenvaren werden zij
gereinigd*. *Gr.katherizoo=Hebr.TháHàR
15.Maar één-enkele* uit hen, ziende dat *Gr.heis=Hebr.AèCháD
hij genezen was, keerde weerom met een
stem groot dunkzwaarte gevend* aan God *Gr.doxazoo=Hebr.KáBéD
16.en hij viel op zijn vertegenwendiging* aan *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
zijn voeten, dankzegenend* hem. En hij *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK
geschiedde (als)Samaritaan.
17.En Jezus zich toebuigend sprak:
werden er niet tien gereinigd? Maar waar
(zijn) de negen?
18.Niet werden zij bevonden weerom kerende
om te geven dunkzwaarte aan God tenzij
deze van een andere geschiedronde*?
19.En hij sprak tot hem: sta op* ga heen**;
jouw vertrouwen heeft je bevrijd*.
119
20.En ondervraagd door de pharizeeën,
wanneer komt het koninkrijk(-schap) van God,
boog hij zich toe naar hen en sprak:
niet komt het koninkrijk(-schap) van God
met voorhoedetekens;
21.en niet zullen zij zeggen: kijk hier of daar;
want zie het ko inkrijk(-schap) van God
geschiedt binnenin jullie.
LUC 17
22.En hij sprak tot de leerlingen:
er zullen komen dagen wanneer jullie
begeren één-enkele van de dagen van
de stichtzoon van de menselijke te zien
enniet zullen jullie (die) zien.
23.En zeggen zullen zij tot jullie: kijk
daar, kijk hier; niet moeten jullie
afkomen en navolgen.
24.Want zoals de bliksem* bliksemend *Gr.atrapè+Hebr.BáRàQ
vanuit het (ene) onder de hemel naar
het (andere) onder de hemel toorstraalt,
zo zal geschieden de stichtzoon van de
menselijke op zijn dag.
25.Maar eerst is het noodzakelijk dat zie Lc.9:22
hij vele (dingen) lijdt en hem alle gewicht
wordt ontnomen vandaan-van deze
geschiedronde*. *Gr.genos+Hebr.DóWR
26.En zoals het geschiedde in de dagen zie Gen.7:17-23
van Noach, zo zal het ook geschieden in de
dagen van de stichtzoon van de menselijke:
zij aten en zij dronken, zij huwden en
werden gehuwd,
27.tot de dag waarop binnenkwam Noach
in de kist*[159] en kwam *Gr.kibootos=(hier) Hebr.ThéBáH
de overgolving*[160] en teloor deed gaan allen. *Gr.kataklusmos=Hebr.MáBuWL=vloed
28.Evenzo zoals het geschiedde in de zie Gen.19:15, 24-25.
dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij
vermarkten, zij kochten, zij plantten, zij
huisstichten*. *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH
29.Maar op de dag waarop wegkwam Lot
vandaan van Sodom, regende het vuur
en zwavel vandaan van de hemel[161] en
deed teloor gaan allen.
30.Volgens deze zelfde (dingen) zal het
geschieden op de dag waarop de stichtzoon
van de menselijke wordt onthuld*. *Gr.apokaluptoo=Hebr.GáLáH[162]
31.Op die dag zal iemand geschieden op het
dak* en zijn gereistukken** in zijn huis: *Gr.dooma=Hebr.GàG; **Gr.skeuos=
niet moet hij omlaag treden om te pakken [Hebr.KeLieJ
die, en iemand op de akker moet evenzo
niet terugkeren naar de laat-achtere (dingen).
32.Weest indachtig* de vrouw van Lot. *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR[163]
LUC 17,18
33.Indien iemand zou zoeken om
zijn lichaamziel* aan te maken, hij *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh
doet haar teloor gaan en wie zou
teloor doen gaan (haar), zal haar
ten leven doen geschieden*. *Gr.zooögoneo=Hebr.CháJáH(Hiph.)
34.Ik zeg jullie: in die nacht zullen
er twee geschieden op één-enkel
vlijbed, de één-enkele zal
aangenomen worden en de andere
zal worden afgelegd.
35.Er zullen twee(vrouwen) geschieden
die malen op dezelfde (plek), de
één-enkele zal worden aangenomen,
de andere zal worden afgelegd.
37.[164] En zich toebuigend zeggen zij
tot hem: waar machtiger? Maar hij
sprak: waar het zielelichaam* is, *Gr.sooma
zullen de adelaars* samengevoerd *Gr.aetos=Hebr.NèShèR
worden.
114
18.1.En hij zei een toespeling* tot hen *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL k-61
over het noodzakelijk zijn van het altijd
bidden en het niet te kwaad krijgen,
zeggende:
2.Een beoordelaar[165] geschiedde in
een zekere stad, die voor God geen
ontzag heeft* en zich naar een mens *Gr.phobeoo=Hebr. JáRéA
niet omdraaide.
3.En er geschiedde een weduwe in
die stad en zij kwam tot hem zeggende:
zet’t recht voor mij bij de tegen mij
op zijn recht staande[166].
4.En niet wilde hij voor een tijd*, maar *Gr.chronos
na deze (dingen) sprak hij bij zichzelf:
Ook al heb ik voor God geen ontzag en
draai ik mij niet om naar een mens,
doordat deze weduwe mij moeite *Gr.kops parechoo=Hebr.NgáMáL
LUC 18
voorhoudt, zal ik ’t rechtzetten
voor haar, opdat niet tot slot*
zij gekomen mij aanvat.
6.En de machtiger sprak: hoort wat
de beoordelaar van onrechtnatigheid
zegt:
7.En zou God zeker niet maken
de rechtzetting van zijn uitgekozenen,
die krijten voor hem dagen en nachten
en grootmoedig zijn bij hen?
8.Ik zeg jullie dat hij de rechtzetting
zal maken van hen in allerijl.
Intussen zal de stichtzoon van de
menselijke komende dus vinden
het vertrouwen op het land?[167]
115
9.En hij sprak tot sommigen, die ervan k-62
overtuigd waren dat zij (als)
rechtvaardigen* geschiedden en die *Gr.dikaios=Hebr.TsàDDieQ
de overigen minachten*, deze *Gr.exoutheneoo=Hebr.BáZàN
toespeling.
10.Twee mensen traden omhoog naar
de tempel om te bidden, de ene
een pharizeeër en de ander een
tolheffer.
11.De pharizeeër staande bad deze
(dingen) bij zichzelf: God, ik dankzegen* *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK
jou, dat ik niet geschiedt zoals de
overigen van de mensen, wegroppers,
onrechtmatig handelden, echtbrekers,
of ook als deze tolheffer:
12.ik vast* tweemaalper sabbatsweek, *Gr.nèsteuoo=Hebr.TsuWM
ik vertien alles voorzoveel als ik verwerf*. *Gr.ktamai=Hebr.QáNáH
13.Maar de tolheffer van verre staande
wilde niet zelfs de ogen hoog heen dragen
naar de hemel, maar gaf slaag zijn borst
zeggend: God, betegen* voor mij, de *Gr.hilaskoo=Hebr/KáPhàR
verwaarder*. *Gr.hamartolos=Hebr.ChæTháAóWN
14.Ik zeg jullie: hij trad omlaag
gerechtvaardigd naar zijn huis langs gene
af.Omdat alwie zich zelf omhoog brengt *zie Lc.14:11; Mat.23:12
zal vernederd worden, maar wie zichzelf
vernedert zal omhoog gebracht worden.
116
15.En aan dragen zij ook de de kindjes zie:Mt.19:13-15; Mc.10:13-16
LUC 18
opdat hij ze zou betasten*. *Gr.haptoo=Hebr.NáGàNg
Maar de leerlingen dit ziende
omwaardeerden hen.
16.Maar Jezus riep deze (kindjes)
erbij zeggende: duwt weg de kinderen
om te komen tot mij en verhindert
ze niet; want van zodanigen geschiedt
het koningschap(-rijk) van God.
17.Op trouwe zeg ik jullie, wie niet
ontvangt het koninkrijk(-schap) van
God als een kind, komt zeker niet aan
daarin.
117
18.En hem bevroeg een zeker vooraangaande *Gr.archoon k-68
zeggende: goede leraar, wat makend zal
ik wettig aandeel[168] hebben aan leven
wereldlang*? *Gr.aioonion=Hebr.NgóWLáM
19.En tot hem sprak Jezus: waarom zeg jij
goed? Niemand geschiedt (als) een goede* *Gr.agathos=Hebr.ThóWBh
tenzij één-enkele* God. *Gr.heis=Hebr.AèCháD
20.De geboden* volkèn jij: *Gr.entolè=Hebr.MieTs’WáH
niet zul jij echtbreken*, *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh
niet zul jij doden*, *Gr.phoneuoo=Hebr.RáTsàCh
niet zul jij stelen*, *Gr.kleptoo=Hebr.GáNàPh
niet zul jij leugen getuigen*, *Gr.pseudomarturein= Hebr.NgéD
waardeer jou omvamende [ShèQèR
en moederende[169].
21.Maar hij sprak: al deze (dingen)
heb ik waar gehouden* vanaf *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR
jongeling.
22.En Jezus, dit horende, sprak
tot hem: nog één-enkel(ding) laat jij
achterwege: verkoop alles zoveel je hebt
en geeft het door aan armen*, en je *Gr.ptoochos=(hier)Hebr.DàL
zult hebben een voorraad* in de *Gr.thesauros=Hebr. AáTsáR
hemelen*, en hier gekomen volg mij. *Gr.ouranoi=Hebr.SháMáJieM
23.Maar hij dit horende werd vol pijn,
want hij geschiedde (als) een machtig* *Gr.sphodra=Hebr.MeAóWD
rijke.
24.En hem ziende sprak Jezus: hoe
moeilijk gaan die hebben bruikbaarheden
in het koninkrijk van God binnen.
25.Want arbeidsgemakkelijker geschiedt
LUC 18
het dat een kameel door het boorgat
van een werpspiespunt[170] heen komt
dan dat een rijke in het koninkrijk
van God binnenkomt.
26.Maar die toehoorden spraken:
wie is krachtig om bevrijd te worden?
27.En hij sprak: het niet krachtige
van de kant van de mensen (is) het krachtige
van de kant van God.
28.En Petrus sprak: zie wij, die weggeduwd
hebben het eigene, zijn jou gevolgd.
29.En hij sprak tot hen: op trouwe ik zeg
jullie, dat er niemand geschiedt, die
weggeduwd heeft huis of vrouw of
zuster/broederverwant of ouders of
borelingen vanwege het koninkrijk(-schap)
van God,
30.die niet zeker aanneemt veel meer
in dit tij* en in de wereldtijd** die komt leven
wereldlang.
118
31.En aangenomen hebbend de twaalf Zie Mt.20:17-19; Mc.10:32-34
sprak hij tegen hen: Zie wij treden omhoog
naar Jeruzalem en al-af zal worden* *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH
al wat geschreven is door de profeten
voor de stichtzoon van de menselijke.
32.Want hij zal overgeleverd worden aan
de naties* en met hem zal gespeeld worden *Gr.empaizoo
en hij zal gebrutaliseerd worden en
bespuugd* worden *Gr.ptuoo=Hebr.RáQàQ
33.en zij, hem gegeseld
zullen hem vermoorden*, *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG
en op de derde dag zal hij opstaan*. *Gr.anhistèmi=Hebr.QuWM
34.En zij waren in deze (dingen)
niet onderwezen* en deze woordinbreng** *Gr.sunièmi=Hebr.SháKàL; **Gr.rèma
geschiedde verhuld voor hen en niet [=Hebr.DáBháR
volkènden zij het gezegde.
119 zie Mt.20:29-34; Mc.10:46-52
35.En het geschiedde toen hij lijfna kwam* *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàBh k-64
aan Jericho – een zekere blinde* zat neer *Gr.tuphlos=Hebr.NgieWéR
langs de weg, (iets)wensend.
36.En toen hij hoorde dat een krioelmenigte
doorkwam, deed hij navraag waarom dit
geschiedde.
LUC 18,19
37.En zij legden vóór* aan hem, dat *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD
Jezus de Nazoreeër doorkomt.
38.En hij gaf een kreet zeggende:
Jezus stichtzoon van David, wees
barmhartig* voor mij. *Gr.elèson > eleïson[171]
39.En die voortvoeren omwaardeerden[172]
hem, opdat hij zweeg*. Maar hij veel *Gr.sigaoo=Hebr.CháRàSh
meer schreeuwde* hij: stichtzoon van
David, wees barmhartig voor mij.
40.En Jezus, staande gebleven*, beval *Gr.histèmi=Hebr.NgáMàD
hem toe te voeren naar hem.
41.En toen hij lijfna gekomen was,
vroeg hij hem: wat wil jij (dat) ik zal
maken voor jou? En hij sprak: machtiger,
dat ik weer zal kijken*. *Gr.(ana-)blepoo=Hebr.NáBhàTh
42.En Jezus sprak tot hem: kijk weer;
jouw vertrouwen heeft je bevrijd*. *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
43.En dadelijk keek hij weer en hij
volgde hem dunkzwaarte gevend* aan God. *Gr.doxazoo=Hebr.KáBhàD
En het genotenvolk* (dit) ziende heeft *Gr.laos=Hebr.NgàM
lofprijzing gegeven aan God.
120
19.1.En binnen gekomen, kwam hij k-64
door Jericho.
2.En zie een man, die geroepen wordt
met de naam Zakchaeüs, en hij geschiedde
(als) voraangaans tolheffer, en hij (was) rijk*. *Gr.plousios=Hebr.AáShéR
3.En hij zocht Jezus te zien (als) wie hij
geschiedt en niet had hij de kracht
vanwege de krioelmenigte, omdat hij
in hoedanigheid (als) een kleine
geschiedde.
4.En vooruit lopend naar voren, trad hij
omhoog op een vijgeboom, opdat hij hem
zou zien, omdat hij die aanstaande was
langs te komen.
5.En toen hij kwam bij de opstaanplaats* *Gr,topos=Hebr.MáQóWM
sprak Jezus, omhoog kijkend, tot hem:
Zakchaeüs, je beijlend treed omlaag;
LUC 19
want vandaag is het noodzakelijk dat
Ik in jouw huis verblijf.
6.En zich beijlend trad hij omlaag en
hij ontving hem zich verheugend*. *Gr.chairoo=Hebr.SháMàCh
7.En allen (dit)ziende murmureerden door* *Gr.(dia-)goguzoo=Hebr.LuWN
zeggende, dat hij bij een verwaardend* *Gr.hamartolos=Hebr.ChæThAóWN
man is binnengekomen om zich te ontlossen[173].
8.Maar Zakchaeüs, staande blijvend, sprak
tot de machtiger: zie de helft van het mij
voorhandene, machtiger, geef ik aan de armen*, *Gr.ptoocos=Hebr.DàL
en indien ik van iemand iets uitgeschud heb[174],
geef ik het terug viervoudig.
9.En tot hem sprak Jezus (dit): vandaag
geschiedde bevrijding* aan dit huis, *Gr.sootèri=Hebr.TeShuWàNg
aangezien ook deze (als)stichtzoon van
Abraham [geschiedt].
10.Gekomen is immers de stichtzoon van zie: Mat.18:11 en I Tim.1:15
de menselijke om te zoeken en te bevrijden
het teloorgaande.
121
11.Toen zij deze (dingen) hoorden, sprak zie Mt.25:14-30
Jezus, zich voor hen stellend, een toespeling*, *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL
omdat hij lijfna* Jeruzalem geschiedt en het *Gr.engngus=Hebr.QeRuWB
hen dunkt, dat dadelijk aanstaande is het
koninkrijk(-schap) van God om te voorschijn te
komen.
12.Hij nu sprak: een zeker mens goed van
geschiedronde ging heen naar een verre streek
om aan te nemen voor zich koningschap(-rijk)
en om terug te keren.
13.En geroepen hebbend tien heerdienaren* *Gr.doulos=Hebr.NgèBhèD
van zichzelf heeft hij gegeven tien ponden*, *Gr.mna (mina)=Hebr.MáNèH
en sprak tot hen: doet zaken daden* waarbij *Gr.pragmateuoo
ik kom.
14.Maar zijn stedelingen beweigerden* hem *Gr.miseoo=Hebr.SsáNéA
en zonden af een groep ouden achter hem aan
zeggende: niet willen wij dat deze koningt
bij ons.
15.En het geschiedde toen hij weerom kwam,
aangenomen hebbend het koningschap(-rijk)
en hij sprak, dat voor hem bestemd werden
die heerdienaren aanwie hij het zilver(geld)
gegeven had, opdat hij zou volkènnen hoe
iemand zaken had gedaan.
16.En tot hem kwam de eerste te geschieden,
LUC 19
zeggende: machtiger, het één-enkele
pond van jou heeft tien ponden erbij
gewerkt.
17.En hij sprak tot hem: wel dan, goede
heerdienaar, omdat je in het minste
getrouw geschiedde, geschied (als)
bevoegdheid* hebbend over tien steden. *Gr.exousia
18.En(toen)kwam de tweede zeggend:
het één-enkele pond van jou maakte
vijf ponden.
19.En hij sprak ook tot deze: geschied
ook jij over vijf steden.
20.En de andere kwam zeggend: zie
het pond van jou, dat ik (bij me)heb
weggelegd in een uitzweetdoek.
21.Want ik heb ontzag* voor jou, omdat *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA
jij geschiedt (als) streng mens, die
pakt wat jij niet hebt gesteld, en knot* *Gr.therizoo=Hebr.QáTsàR
wat jij niet te kiems hebt gelegd*. *Gr.speiroo=Hebr.ZáRàNg
22.Hij zegt hem: uit jouw mond oordeel
ik jou, slechte heerdienaar, volkènde jij
dat ik (als)een slecht mens geschied,
pakkend wat ik niet gesteld heb en knottend
wat ik niet te kiem heb gelegd?
23. En waarom heb jij niet gegeven het
zilbver(geld) van mij op de tafel*[175]? *Gr,trapeza=Hebr.SDuWLCháN
En ik, teruggekomen, had met een
baringssom[176] daarmee zaken gedaan.
24.En tot de erbij staanden sprak hij:
pak fan van hem het pond en geef het
aan die tien ponden heeft.
25.En zij spraken tot hem: machtiger
hij heeft tien ponden.
26.Ik zeg jullie dat aan alwie heeft zal
gegeven worden, maar van wie niet heeft,
ook wat hij heeft zal gepakt worden.
27.Intussen deze vijanden* van mij, die *Gr.echtros=Hebr.AoJéB
nkiet wilden dat ik koning bij hen, voert
(hen)hierheen en vil* hen ten overstaan *Gr.katasphazoo=Hebr.SháChàTh
van mij.
122
28.En deze (dingen) gesproken hebbend
ging-hij heen ten overstaan (van hen) omhoog
tredend naar jeruzalem.
29.En het geschiedde toen hij lijfnakwam in
LUC 19
in Bethphagè en Bèthanië bij de
berg die aangeroepen wordt met
olijven(berg), hij zond af twee van
zijn leerlingen, zeggend:
30.Vaar heen naar het dorp ertegenover,
waarin jullie, binnengegaan, zullen vinden
een ezel* gekneveld, waarop nog niemand *Gr.poolos=Hebr.CháMóWR
van de mensen zat en voer die losgemaakt
hebbend mee.
31.En dien iemand jullie vraagt, waarom
maken jullie(haar)los, zeg alszo:
omdat de machtiger aan hem behoefte
heeft.
32.En weggekomen vonden de afgezondenen
zoals hij gesproken had tot hen.
33.Maar toen zij losmaakten de ezel, spraken
de machtigers daarvan tot hen: waarom
maken jullie los de ezel?
34.En zij spraken: omdat de machtiger
aan hem behoefte heeft.
35.En zij voerden hem tot Jezus en
opgeworpen hebbend hun klederen op de
ezel, hesen zij Jezus erop.
36.En toen hij heenging spreidden zij neer
hun klederen op de neemweg*. *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
37.En toen hij reeds lijfnaderde om
neer te treden van de berg van de olijven,
gingen zij vooraan al-af de volte van de
leerlingen zich verheugend* om lof te *Gr.chairoo=Hebr.SháMàCh
prijzen God met een stem groot omtrent
al-af de krachten, die zij zagen,
38.zeggend:
ingezegend* de komende, *Gr.eulogoumenos=Hebr.BáRuWKh
de koning, in de naam van de
machtiger[177],
in de hemel vrede en
dunkzwaarte in het opperste.
39.En sommigen van de Pharizeeën spraken
vandaan van de krioelmenigte tot hem:
leraar, omwaardeer jou leerlingen.
40.En hij zich toebuigend, sprak: ik zeg
jullie, indien deze zullen zwijgen*, zullen *Gr.sioopaoo=Hebr.CháRàSh
de stenen* schreeuwen**. *Gr.lithos=Hebr.AèBèN; **Gr.krazoo=
123 [Hebr.TsáNgàQ
41.En toen hij lijfnaderde, ziende de stad,
weende hij om haar.
42.zeggend dit als-toch jij volkènde* *Gr.gignooskoo = Hebr.JáDàNg
LUC 19,20
op deze dag ook jij de (dingen) ten vrede*, *Gr.eirènè = Hebr.SháLóWM
maar het is verborgen vandaan van jouw
ogen*. *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJieN
43.Omdat komen zullen dagen op jou en
op zullen werpen jouw vijanden spitspallisaden
voor jou en zij zullen omsingelen* jou en *Gr.perikukloöo=Hebr.SáBàB
samenhouden jou overal,
44.en aan zitgrond gelijk maken jou en jouw zie Mt.21:12; Mc.11:15-17
borelingen* in jou en-niet zullen zij aanduwen[178] *Gr.teknon=Hebr.JèLèD
steen op steen in jou, op de drukplek* waarvan *Gr.anthi=Hebr.TáChàT
jij niet volkènt het tijd van het toezicht* op jou. *Gr.episkopè=Hebr.MieP’QáDáH[179]
45.En ingekomen in de tempel ging hij vooraan om
Uit te werpen de verkopers,
46.zeggend aan hen: er is geschreven:
en geschieden zal het huis van mij (als)
een huis van gebed[180] maar jullie maakten
van hem een grot van rovers[181].
47.En hij geschiedde lerarend overdag
in de tempel. Maar de vooraangaande
priesters en de schriftkenners zochten
hem te loor te doen gaan en de eersten van
het genotenvolk*. *Gr.laos=Hebr.NgàM
48.En niet vonden zij wat zij zouden maken;
want al-af het-genotenvolk hingen* aan hem *Gr.kremannumi=Hebr.TáLáH
horende.
124
20.1.En het geschiedde op een-één-enkele k-49
van de-dagen als hij leraart het genotenvolk
LUC 20
in de tempel en goednieuwsboodschapt*, *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáShàR
erbij stonden de-vooraangaande priesters
en de schriftkenner samen met de ouden*, *Gr.presbuteros+Hebr.ZáQéN
2.en zij spraken zeggende tot hem: spreek
uit aan ons in welke bevoegdheid* jij deze *Gr.exousia
(dingen) maakt, of wie geschiedt (als)die
geeft aan jou een bevoegdheid als deze.
3.Maar zich toebuigend sprak hij to hen:
ik vraag jullie, ook ik een inbreng* en *Gr.logos=Hebr.DáBáR
spreekt uit voor mij:
4.(is)de onderdompeling* van Johannes *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL
vanuit de hemel of vanuit de mensen?
5.Maar zij berekenden samen bij zichzelf
zeggende dit: indien wij zouden uitspreken:
vanuit de hemel, zal hij zeggen: om wat
hebben jullie hem niet vertrouwd?
6.Maar indien wij uitspraken: vanuit de
mensen, zal alaf het genotenvolk* ons *Gr.laos=hebr.NgàM
neerstenigen, want het is vertrouwend,
dat Johannes geschiedt (als) een profeet.
7.En zij bogen zich toe niet te volkènnen
vanwaar.
8.En Jezus sprak tot hen: en niet zeg ik
jullie in welke bevoegdheid ik deze (dingen)
maak.
125
9.En hij ging vooraan tot het genotenvolk zie: Mt.21:33-46; Mc.12:1-12 k-70
te zeggen deze toespeling*: *Gr.parabolè=Hebr.MáShàL
een mens plantte een gaarde* en gaf hem zie Jes.5
uit aan akkerbouwers en hij was van familiehuis
tijden* aan de maat. *Gr.chronos
10.En op het tij* zond hij af tot de akkerbouwers *Gr.kairos=Hebr.NgéT
een heerdienaar*, opdat zij van de vrucht *Gr.doulos=Hebr.NgèBèD
van de gaarde zouden geven aan hem.
Maar de akkerbouwers zonden hem weg
hem toegetakeld hebbend.
11.En hij stelde erbij om te sturen een
andere heerdienaar. Maar ook deze, hem
toegetakeld hebbend en onwaardig behaneld,
zonden hem weg.
12.En hij stelde erbij om een derde te sturen;
maar ook deze, hem verwond hebbend, wierpen
zij uit.
13.Maar de machtiger van de gaarde sprak:
wat moet ik maken? Ik zal sturen mijn stichtzoon
mijn beminde*; ziende hem zullen zij omdraaien. *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàB
14.Maar de akkerbouwers hem ziende
berekenden* onder elkaar zeggende: deze *Gr.dialogizoo=Hebr.CháShàB
geschiedt (als) de wettig aandeelhebber.
LUC 20
Wij moeten vermoorden hem,
opdat van ons geschiede het wettig
aandeel*. *Gr.klèronomia=Hebr.G
15.En uitgeworpen hebbend hem buiten
WRáLde gaarde vermoordden zij (hem).
Wat nu zal maken aan hen de machtiger
van de gaarde?
16.Hij zal komen en te loor doen gaan*
deze akkerbouwers en hij zal geven
de gaarde aan anderen, Maar (dit)
gehoord hebbend, spraken zij: niet
geschiede het.
17.Maar hij aankijkend hen sprak:
(als)wat nu geschiedt dit geschrevene:
de steen* waaraan geen gewicht gaven *Gr.lithon=Hebr.AèBhèN
de huisstichters*, die geschiedde tot *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH
eerstdeel* van een hoekwende**.[182] *Gr.kephalè=Hebr.RaóWSh; **Gr.
18.alwie valt op die steen zal verpletterd [gonia=Hebr.PieNNáH
worden; en op wie hij zou vallen,
hij zal wegwannen hem.[183]
19.En(toen) zochten de schriftkenners
en de vooraangaand priesters te werpen
op hem de handen in dat uur, en zij
hadden ontzag voor het genotenvolk*;
want zij volkènden dat tot hen hij sprak
deze toespeling*. *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL
126
20.En op hun hoede geraakt zonden zij af zie:Mt22:15-22;Mc.12:13-17 k-71
bestelbaren die veinzen zelf
(als)rechtvaardigen te geschieden,
opdat zij op zouden nemen van hem
een inbreng*, om over te leveren hem *Gr.logos=Hebr.DáBháR
aan de vooraangang* en aan de *Gr.archè
bevoegdheid*van de aanvoerder**. *Gr.exousia; **Gr,hègemoon=Hebr.
21.En zij bevroegen hem zeggende: [AáLuWPH – kuddetalaanvoerder
leraar, wij volkènnen dat op juiste
wijze jij (iets)zegt en leraart en
niet aanneemt een vertegenwendiging* , *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
LUC 20
Maar in waarachtigheid* de *Gr.alètheia=Hebr.AêMuWNáH
neemweg* van God leraart. *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
22.Is er bevoegdheid* dat wij aan *Gr.exousia
Caesar afdracht geven of niet?
23.Maar volkènnend van hen de
slimmigheid* sprak hij tot hen: *Gr.panourgia=Hebr.NgáRuWM
24.Toont mij een dinaar: van wie
heeft hij een beeltenis en opschrift?
En zij spraken van Caesar.
25.En hij sprak tot hen: geeft dan ook
wat van Caesar (is) aan Caesar en
wat van God (is) aan God.
26.En niet hadden zij het vermogen
op te nemen van hem een woordinbreng* *Gr,rèma=Hebr.DáBháR
tegenover het genotenvolk, en zich
verwonderend* over zijn toebuiging *Gr.thaumazoo=Hebr.PèLáA (hithp)
zwegen zij.
126
27.En sommige van de Sadduceeën, zie:Mt.22:23-35; Mc.12:18-27 k-72
erbijgekomen, die daarentegen zeggen, dat
er geen opstanding geschiedt,
bevroegen hem zeggende:
28.leraar, Mozes heeft geschreven aan ons:
indien van iemand de broederverwant* *Gr.adelphos=Hebr.AàCh
gestorven is hebbend een vrouw, en deze
geschiedt borelingloos, dat neemt de
broederverwant van hem de vrouw
en doet opstaan kiemsel* voor zijn *Gr.sperma=Hebr.ZèRàNg
broederverwant.[184]
29.Zeven broederverwanten nu geschiedden
er, en de eerste genomen hebbend de
vrouw stierf borelingloos,
30.en de tweede en de derde namen haar,
31.maar evenzo lieten de zeven geen
borelingen* achter en stierven. *Gr.tekonon=Hebr.JèLèD
32.Later stierf ook de vrouw.
33.De vrouw nu in de opstanding van wie
van hen geschiedt zij (als)vrouw?
Want zeven hadden haar (als)vrouw.
34.En Jezus sprak tot hen: de stichtzonen
van deze wereldtijd* huwen en worden *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM
gehuwd*,
35.maar aan wie waardig geacht worden
om toe te vallen die wereldtijd en de
opstanding bij de lijfdoden* vandaan, *Gr.nekros
huwen niet en worden niet gehuwd.
LUC 20
36.Want ook niet hebben zij nog de
kracht om te sterven, want aan
werkboden gelijk geschieden zij, en
(als) stichtzonen geschieden zij
van God, als stichtzonen van de
opstanding geschieden zij.
37.Dat tot opstanding worden gebracht* *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM (hiph’il)
de lijfdoden* verklapte ook Mozes *Gr.nekros
bij de-sinaïdoorn*, als hij zegt van de *Gr.batos=Hebr.SsieNéH
machtiger de God van Abraham en
de God van Izaäk en de God van
Jakob[185].
38.En niet geschiedt hij (als)God van
lijfdoden maar van levenden; want
allen leven voor hem.
39.Zich toebuigend spraken sommigen
van de schriftkenners: leraar,
prachtig sprak jij.
40.Want niet meer durfden zij hem
iets te vragen.
128
41.En hij sprak tot hen: hoe zeggen zij zie:Mt.22:41-45; Mc.12:35-37 k-73
dat de gezalfde* geschiiedt (als) *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh
stichtzoon van David.
42.Want zelf zegt David in het staafboek* *Gr.biblion=Hebr.SéPhèR
van de bepralingen*: *Gr.psalmoi=Hebr.TeHieLLieJM
de machtiger sprak tot de machtiger van
mij: zit neer aan de rechter van mij
43.tot ik stel jouw vijanden* (als) een *Gr.echtros=Hebr.AoJéBh
voetstuk* van jouw voeten.[186] *Gr.upopodion=Hebr.HæDoM
44.David nu roept hem aan met machtiger,
hoe geschiedt hij (als) stichtzoon?
45.En omdat al het genotenvolk* het hoorde, *Gr.laos=Hebr.NgàM
sprak hij tot de leerlingen:
46.Houdt jullie vast vandaan van de
schriftkenners die willen rondschrijden
in gewaden en liefhebben de begroetingen
op de markten en de eerste zitplaatsen
in de synagogen en de eerste vlijbedden
aan de broodmaaltijden,
47.die leegeten de huizen van de
weduwen* en voor de schijn lang bidden. *Gr.chèra=Hebr.AàL’MáNáH
Zij zullen ver-nemen te over een oordeel.
LUC 21
129
1.En neerkijkend zag hij de in de zie: Mc.12:41-44 k-74
schatkamer* hun geschenken werpende *Gr.gazaphulakeion=Hebr.LieSh’KháH
rijken*. *Gr.plousios=Hebr.AáShéR
2.En hij zag een zekere berooide
weduwe werpend daarheen twee muntjes.
3.En hij sprak, waarachtig ik zeg jullie,
dat deze arme* weduwe meer dan allen *Gr.ptoochos=Hebr.DàL
wierp.
4.Want zij allen hebben uit wat voor hen
te over was geworpen tot geschenken,
maar zij heeft uit haar tekort* al-af het *Gr.husterèma=Hebr.CháSéR
bestaan* dat zij heeft geworpen. *Gr.bios
130
5.En toen sommigen zeiden omtrent de zie:Mt:24:1-21; Mc.13:1-19 k-75
tempel, dat hij met prachtige stenen* *Gr.lithos=Hebr.AèBhèN
en met opleggingen was geordend*, *Gr.kosmeoo
sprak hij:
6.Deze (dingen) die jullie aanschouwen,
de dagen zullen komen waarin niet
afgelegd zal worden steen op steen, die
niet zal worden losgebroken.
7.En zij vroegen hem zeggende: leraar
wanneer nu zullen deze (dingen) geschieden?
En wat is het kenteken* wanneer het *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT
aanstaande is dat deze (dingen) geschieden?
8.En hij sprak: kijkt uit en tuimelt* niet om; *Gr.planaoo=Hebr.TáNgáH
want velen zullen komen op mijn naam*,
zeggend: ik geschied, en: het-tij* is
lijfna*: gaat niet heen achter hen aan. *Gr,èngngizoo=Hebr.QáRàBh
9.Maar wanneer jullie hoort van
broderijen* en onvoorstelbaarheden, *Gr.polemos=Hebr.MieL’CháMáH
ontstelt* niet; want het is noodzakelijk *Gr.ptoeoo=Hebr.CháTàT
dat deze (dingen) eerst geschieden,
maar de al-afheid* (is) niet regelrecht. *Gr.telos=Hebr.KáLieJL
10.Toen zei hij hen: tot opstanding
zullen gebracht worden natie bij natie* *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
en koningschap bij koningschap[187],
11.en turbulenties* groot en naar *Gr.seismos=Hebr.SheNgàR
opstanplaatsen* pestuitbraken en *Gr.tops=Hebr.MáQóWM
hongersnoden* zullen geschieden, *Gr.limos=Hebr.RáNgàB
en ontzaglijkheden en vandaan van
de hemel zullen grote kentekenen
geschieden.
12.Maar vóór al deze (dingen) zullen
zij werpen op jullie hun handen en
vervolgen, overleverend aan de
LUC 21
synagogen en de waarhoudhuizen*, *Gr.phulaka=Hebr.MieSh’MoR
afgevoerd naar koningen en aanvoerders
vanwege mijn naam.
13.Het zal aantreden voor jullie
tot getuigenis.
14.Stelt nu in jullie harten (erop in)
niet belangrijk te vinden om het er
sprekend voor op te nemen*. *Gr.apologeoo
15.Want ik zal geven aan jullie mond* *Gr.stoma=Hebr.PèH
en wijsheid* welke niet de kracht zullen *Gr.sophia=Hebr.ChoQ’MáH
hebben om tegen te staan of tegen te
spreken allen die jullie tegenover
liggen.
16.Maar overgeleverd moeten jullie
worden ook vandaan ouders en
verwanten en geschiedgenoten en
geliefden, en doen sterven zullen zij
uit jullie.
17.En jullien zullen geschieden (als)
beweigerden* door allen om mijn naam. *Gr.miseoo=Hebr.SsáNéA
18.en haar uit het eerstdeel* van jullie *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh
zal zeker niet teloorgaan*. *Gr.apollumi=Hebr.AóBàD
19.In het erbij blijven van jullie
zullen jullie verwerven jullie lichaamzielen*. *Gr,psuchè=Hebr.NèPhèSh
131
20.Maar wanneer jullie zien het door
voetknechtenscharen omsingelde
Jeruzalem, volkènt dan dat lijfna gekomen* *Gr.èngngizoo=Hebr.QáRàB
is haar inbrengleeg worden. *Gr.erèmoosis
21.Dan moeten wie in Judea (zijn) vluchten* *Gr.pheugoo=Hebr.NuWS
naar de bergen* en wie in de streken(zijn) *Gr.horos=Hebr.HàR
moeten niet binnenkomen in haar,
22.omdat (als)dagen van rechtzetting* *Gr.ekdikèsis=Hebr.NáQàM[188]
geschieden ze om volledig te maken al
de geschreven (zaken).
23.Wee die in buik* hebben en die zogen
in die dagen. Want er zal grote dwang
geschieden op het land en walgtoorn*
voor dit genotenvolk.
24.En zij zullen vallen aan de mond van
het zwaard*
en gevangen worden weggevoerd*
naar alle naties* en Jeruzalem zal
geschieden (als) een vertredene door de
naties tot dat volledig zullen zijn
LUC 21
de tijen* van de naties. *Gr.kairos=Hebr.NgéT
25.En er zullen geschieden
kentekenen* op zon en maan en *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT
sterren* en op het land rampzaligheid *Gr.astèr=Hebr.KoKáB
van de naties in uitwegloosheid
als galmen zee en (golf-)gewankel,
26.als de mensen van lichaamziel
raken* vanwege ontzag** en *Gr.apopsucheoo; **Gr.phobos=
ontvankelijkheid voor de op het [Hebr.JáRéA
behuisde (land)* afkomende dingen. *Gr.oikoumenè (+gè = land)
Want de krachten van de hemelen
zullen wankelen*.[189] *Gr.saleuoo=Hebr.MuWth
27.En dan zullen zij zien de stichtzoon
van de menselijke komende op een wolk* *Gr.nephelos=Hebr.NgáNáN
met kracht en veel dunkzwaarte*. *Gr.doxa=Hebr.KáBhóWD
28.En als deze (dingen) vooraangaan
te geschieden, nijgt omhoog en
draagt hoog* jullie eerstdelen , *Gr.epaireoo=Hebr.NáSsáA;
daarom omdat lijfna* is de *Gr.engngizoo=Hebr.QóRàBh
loskoping* van jullie. *Gr.apolutroosis=Hebr.PieD’JóWN
29.En hij sprak een vorestel* tot hen: *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL
ziet de vijg en alle genoomte.
30.Wanneer zij reeds naar voren
werpen, volkènnen jullie uit jullie zelf,
ernaar kijkend, dat reeds lijfna
de zomermaaiing* geschiedt. *Gr.Theros=Hebr.QàTsieJR
31.Alzo ook, wanneer jullie zien
deze (dingen) als ze geschieden,
volkènnen jullie, dat lijfna geschiedt
het koninkrijk(-schap) van God.
32.Op trouwe ik zeg jullie, dat zeker
niet overgestoken zal zijn* deze *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR
geschiedronde* totdat alles geschiedt. *Gr.genos=Hebr.DóWR
33.De hemel en het land* zullen oversteken, *Gr.gè = Hebr.AèRèTs
maar mijn inbrengen* zullen zeker *Gr.logos=Hebr.DáBháR
niet oversteken.
34.Houdt vast julliezelf opdat niet
zwaar belast worden de harten van
jullie met brasserij en roes en met
de bezorgdheden van het bestaan,
en te staan komt bij jullie plotseling
die dag.
35.Als een klapnet* zal hij toekomen *Gr,pagis=Hebr.PàCh
immers op allen die neerzitten op de
vertegenwendiging* van het land. *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
36.Weest erop bedacht* in alle tij
LUC 21,22
het nodig hebbend opdat jullie
vermogen te ontvluchten al deze
(dingen) die aanstaande zijn om
te geschieden en staande te blijven
tegenover de stichtzoon van de
menselijke.
132
37.En hij geschiedde de dagen in de tempel
lerarend, maar de nachten weggekomen
brtacht hij de nacht door* op de berg, *Gr.aulizoo=Hebr.LieJN
die aangreoepen wordt met olijfberg.
38.En al het genotenvolk was ’s ochtends
bij hem in de tempel horende naar hem.
22.1.En lijfna was het feest* van de *Gr.eortè=Hebr.ChàG k-76
ongezuurde (broden) waartegen Pascha
(Pesach) gezegd wordt.
en(toen) zochten de vooraangaande
priesters en de schriftkenners hoe zij
hem zouden aanpakken; want zij hadden* *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA
ontzag voor het genotenvolk*. *Gr.laos=Hebr.NgàM
3.En inkwam de lasteraar* in Judas, *Gr.satanas=Hebr.SháThàN (= laste-
die aangeroepen wordt met Iskarioth, [ren)
die geschiedt uit de boekstaving* van de *Gr.arithmos=Hebr.SéPhèR
twaalf.
4.En weggekomen praatte hij samen met
de vooraangaande priesters en de leger-
schare aanvoerders* hoe hij aan hen zou *Gr.stratègos
overleveren hem.
5.En zij waren verheugd* en stelden samen *Gr.chairoo=Hebr.SháMàCh
vast aan hem zilver(geld)* te geven; *Gr.argurion=Hebr.KèSèPh
6.en zij spraken (het)gelijk met hem uit
en hij zocht goed-tij* om over te elveren hem *Gr.eukairos
buitenom de krioelmenigte aan hen.
133 zie:Mt.26:17-19; Mc.14:12-16
7.En(toen)kwam de dag van de ongezuurde*[190] *Gr.azumoi=Hebr.MàTsóWT[191]
waarop het noodzakelijk was om te slachten
het pascha(pesach).
8.En hij zond af Petrus en Johannes sprekend:
heengaande maakt gereed voor ons het
pascha opdat wij eten.
9.En zij spraken tot hem: waat wil jij dat wij
gereed maken?
10.En hij sprak tot hen: zie als jullie binnen
komen in de stad, zal jullie tegemoet komen
een mens* die een vormkruik met water tilt.
LUC 22
volgt hem in de behuizing waarin hij
ingaat;
11.en jullie zullen zeggen aan de huisheer* *Gr.oikodespotès
van de behuizing: aan jou zegt de leeraar:
waar geschiedt de losligzaal* waar ik het *Gr.kataluma: zie Lc.2:7
pascha samen met mijn leerlingen eet?
12.En deze al jullie tonen een boven-
gelegenheid groot (en) gespreid: maakt
het daar gereed.
13.En weggekomen vonden zij zoals hij
hen gezegd had en zij maakten gereed
het pascha.
134
14.En toen het uur geschiedde, viel hij
aan en de afgezondenen samen met hem.
15.En hij sprak tot hen: met begeerte
heb ik begeerd* dit pascha te eten met jullie, *Gr.epithumeoo=Hebr.CháMàD
voor dat ik lijd.
16.Want ik zeg jullie, dat ik niet meer dit eet
totdat het volledig geworden is in het
koninkrijk(-schap)* van God. *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT
17.En ontvangen hebbend een drinkbeker* *Gr.potèrion=Hebr.KuWS
(die)gedankzegend hebbende* sprak hij: *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK
neemt deze en deel deze uit aan jullie
zelf.
18.Want ik zeg jullie: zeker drink ik niet
vandaan van nu vandaan van het
geschiedvoortbrengsel van de rank* tot *Gr.ampelos=Hebr.GèPhèN
wanneer het koninkrijk(-schap) van God
komt.
19.En genomen hebbend een brood* *Gr.artos=Hebr.LèChèM
(dat) gedankzegend hebbend, brak hij en
gaf het aan hen zeggend: dit geschiedt
(als)mijn zielelichaam* het om jullie *Gr.sooma
gegevene; maakt dit tot mijn gedachtenis*. *Gr.anamnèsis=Hebr.ZieQQáRóWN[192]
20.En de drinkbeker evenzo na het brood-
maaltijden, zeggend: deze drinkbeker
de nieuwe instelling* in mijn *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT[193]
bloed* het om jullie uitgegotene. *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods)
21.Intussen zie de hand van die mij
overlevert samen met mij aan de tafel*. *Gr.trapeza=Hebr.ShuWL’CháN
LUC 22
22. Omdat de stichtzoon van de menselijke
volgens de begrenzing heengaat,
intussen wee die menselijke door wie hij
wordt overgeleverd.
23.En zij gingen vooraan om mee te
zoeken bij henzelf wie toch wel zou
geschieden uit hen die deze zaak* *Gr.prassoo= een zaak doen.
aanstaande was te doen.
135
24.En er geschiedde ook ruzieliefhebberij k-77
bij hen, dit: wie van hen dunkt te geschieden
groter.
25.Maar hij sprak tot hen: de koningen* van *Gr.basileus=Hebr.MèLèK
de naties hebben macht* over hen, en zij *Gr.kurieuoo=(meestal)Hebr.MáShàL[194]
die bevoegd-zijn over hen worden (als)
goed-werkdoeners aangeroepen.
26.Maar jullie niet alzo, maar de grotere
bij jullie moet geschieden als de jongere,
en de aanvoerder als een bedienende*. *Gr.diakoneoo=Hebr.SháRàT
27. Wie immers (is) groter, hij die aanligt
of hij die bedient*? Niet hij die aanligt?
En ik geschied in het midden van jullie
als hij die bedient.
28.En jullie geschieden (als) die doorblijven
samen met mij in mijn beproevingen*. *Gr.peirasmos=Hebr.MàSSáH
29.En ik stel in* voor jullie *Gr.diatithèmi[195]
zoals instelde voor mij de omvamende
mijner het koningschap(-rijk)*, *Gr.Basileia=Hebr.MàL’KuWT
30.opdat jullie eten* en drinken** aan mijn *Gr.esthioo=Hebr.AáKàL; **Gr.pinoo=
tafel* en mijn koninkrijk(-schap). *G.trapeza=Hb.ShuWL’CháN [SháCháH
En zitten zullen jullie op tronen* de twaalf *Gr.thrpnos=Hebr.KieSSéA
stamstaven oordelend van Israël.
136 zie:Mt.26:31-35; Mc.14:17-31;Jh.13:36-36
31.Simon, Simon, zie de- lasteraar* *Gr.satanas=Hebr.SháTáN
wenste jullie te schiften als tarwe*, *Gr.sitos=Hebr.ChieTTáH
32.Maar ik heb uit noodzaak gevraagd
omtrent jou, opdat niet opraakt jouw
vertrouwen. En eens zul jij toegekeerd
zijnde ondersteunen jouw broeder-
verwanten.
33.En hij sprak tot hem: machtiger,
samen met jou geschied ik gereed ook
in waarhouding* en in gestorvenheid** *Gr.phulakè=Hebr.MieSh’MóWR
LUC 22
heen te gaan. **Gr.thanatos+Hebr.MóWèT
34.Maar hij sprak: ik zeg jou, Petrus,
niet zal aanstemmen vandaag de haan
tot jij drie lkeer geloochend hebt mij
te volkènnen.
35.En hij sprak tot hen: toek ik afzond
jullie zonder buidel* en ransel en *Gr.ballantion=Hebr.KieJS
schoenen, zijn jullie toch niet ergens
achterop geraakt? En zij spraken: geenszins.
36.En hij sprak tot hen: maar nu: wie een
buidel heeft moet die pakken, evenzo
ook een ransel en wie niet heeft moet verkopen
zijn gewaad en markt-kopen een zwaard*. *Gr.machaira=Hebr.ChèRèBh
37.Want ik zeg jullie, dat het noodzakelijk is
dat ook dit geschrevene al-af*wordt aan mij, *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH
dit: ook werd hij samen met de ontwrichters* *Gr.anomos=(hier)Hebr.NgáWoN
gerekend[196]. Want ook dit omtrent mij
heeft een al-af-zijn*. *Gr.telos=Hebr.KåL
38.En zij spraken: machtiger, zie zwaarden
hier twee. En hij sprak tot hen: aan de maat*
geschiedt het.
137 zie:Mt.26:30,36-46;Mc.14:26,32-42
39.En wegkomend ging hij heen naar gewoonte [Jh.18:1 e.v.
naar de berg van de olijven; en hem volgden
ook de leerlingen.
40.En geschiedend op die opstaanplaats* *Gr.tops=Hebr.MáQóWM
sprak hij ot hen: bidt om niet te komen
in beproeving*. *Gr.peirasmos=Hebr.MàSSáH
41.En zelf ging afstaan vandaan van hen,
ongeveer een steen worp.
42.En de knieën gesteld bad hij zeggende:
omvamende, indien jij ’t besluit, draag langs
deze drinkbeker vandaan van mij: intussen
niet de wil van mij maar die van jou
moet geschieden
[43.En gezien werd door hem een werkbode
vandaan van de hemel bekracvtigend hem.
44.En geschiedend in een strijdvoering
bad hij aangestrekter; en zijn zweet
geschiedde als stolsel van bloed neertredend
op het land.][197]
45.En opgestaan vandaan van het bidden,
LUC 22
gekomen bij zijn leerlingen, vond hij
hen ingeslapen liggend vanwege de pijn.
46.En hij sprak tot hen: wat suffen jullie?
opstaande bidt opdat jullie niet komen
in beproeving.
138
47.Terwijl hij nog met hen praat, zie zie Mt.26:47-36; Mc.14:43-49; Jh.18:
een krioelmenigte, en tot wie gezegd wordt [3-11.
Judas één-enkele* van de twaalf ging *Gr.heis=Hebr.AèChàD
vooraan aan hen en hij lijfnaderde* Jezus *Gr.èngngizoo=Hebr.QáRàB
om te kussen* hem. *Gr.phileoo=(hier)Hebr.NáSàK
48.Maar Jezus sprak tot hem: Juda* *Gr.Juda:de aanspraak van Judas
met een kus lever jij de stichtzoon
van de menselijke over[198]?
49.Maar die om hem heen, ziende
wat geschieden zal, spraken:
machtiger, aks wij zouden slaan* met
een zwaard*? *Gr.machaira=Hebr.ChèRèB
50.En één iemand uit hen sloeg de
heerdienaar* van de vooraangaand *Gr.doulos=Hebr.NgèBèD
priester en pakte af het oor* van hem *Gr.ous=Hebr.AóWZèN
het rechter.
51.Maar zich toebuigend sprak Jezus:
laat het hierbij. En betastend* het oor *Gr.haptomai=Hebr.NáGàNg
genas* hij hem. *Gr.iaoo=Hebr.RáPháA(=herstellen)
52.En Jezus sprak tot de bij hem tot
geschieden gekomen vooraangaand
preisters en-schareaanvoerders en ouden*: *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN
als bij een rover kwamen jullie weg
met zwaarden en houten?
53.Toen ik dagelijks geschiedde samen
met jullie in de tempel hebben jullie
niet aangestrekt de handen op mij;
maar dit geschiedt (als) jullie ure en
((als)de-bevoegdheid-van de duisternis*. *Gr.skotos=Hebr.ChóWShèQ
54.En hem meenemend voerden zij hem
heen en voerden zij hem binnen naar *zie: Mt.26:69-75; Mc.14:66-72; Jh.
het huis van de vooraangaand priester. [18:12-18, 25-27
Maar Petrus volgde van verre.
55.En toen zij optasten een vuur in
het midden van de grashof* en
samen zaten, zat Petrus temidden van hen.
139
56.Maar een zekere heerdienares*, hem
ziende gezeten bij het licht en zij hem
LUC 22
aanstarende sprak: ook deze geschiedde
samen met hem.
57.Maar hij loochende zeggende:
niet volkèn ik hem, vrouw.
58.En kort daarna een ander, ziende
hem, beweerde: ook jij geschiedt
(als een) van hen. Maar Petrus beweerde:
mens, (zo)geschied ik niet.
59.En op afstand van ongeveer één uur
bekrachtigde (het) iemand anders
zeggende: waarachtig ook hij
geschiedde samen met hem, ook
geschiedt hij immers (als) Galileeër.
60. Maar Petrus sprak: mens, niet
volkèn ik wat jij zegt. En dadelijk,
toen hij nog praatte, stemde aan
de haan.
61.En zich omkerend keek de machtiger
Petrus aan, en Petrus bedacht[199]
het inbrengwoord* van de machtiger, *Gr.logos=Hebr.DáBháR
toen hij sprak tot hem, dit: eer het
aanstemmen van de haan vandaag zul jij
mij loochenen drie keer.
62.En weggekomen naar buiten
weende* hij bitter. *Gr.klaioo=Hebr.BáKáH
63.En de mannen die hem samenhielden,
speelden* met hem (hem)toetakelend. *Gr.paizoo
64.En hem omhullend ondervroegen zij
hem zeggend: profeteer, wie geschiedt
(als) die jou raakt?
65.En vele andere (dingen) smadelijk
bewerende* zeiden zij tot hem. *Gr.blasphèmeoo
140
66.En toen de dag geschiedde werd zie: Mt.27:63-65; Mc.14:61-64; Jh
samen gevoerd de oudenraad* van het *Gr.presbutèrion [18:19-24
genotenvolk* en de vooraangaande *Gr.laos=Hebr.NgàM
priesters en de schriftkenners en zij
voerden hem af naar hun sanhedrin*. *Gr.sunedrion= (samen)zitting
67.zeggend: indien jij geschiedt (als) de
gezalfde*, spreek uit voor ons. Maar hij
sprak tot hen: indien ik ’t voor jullie
uitsprak, zeker niet vertrouwden jullie.
LUC 22,23
Maar indien ik (’t)vroeg, zeker
niet bogen jullie je toe.
69.Maar vanaf nu zal geschieden
de stichtzoon van de menselijke
zittend ter rechter[200] van de kracht* *Gr.dunamis=Hebr.KoCh
van God.
70.En alle spraken: jij nu, geschied jij
(als) de stichtzoon van God? En tot hen
beweerde hij: jullie zeggen dat ik
(zo) geschied.
71.En zij spraken: wat nog hebben wij
aan getuigenissen behoefte? Want zelf
hoorden wij(’t) vandaan van zijn mond.
23.1.En al-af de volte van hen, opgestaan, zie Mt.27:11-14; Mc.15:1-5; Jh.19:
voerde hem op-naar Pilatus, en gingen [26-38.
vooraan om aan te klagen hem, zeggende:
141
2.Deze bevonden wij verkeerd makend
onze natie* en verhinderend afdrachten *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
aan Caesar* te geven en zeggend zelf *Gr.Kaisar
(als)gezalfde* koning te geschieden. *Gr.Christos+Hebr.MàShiàCh
3.En Pilatus vroeg hem zeggend: geschied
jij (als)de koning van de Judeeërs? En
zich toebuigend beweerde hij: jij zegt(’t).
4.En PIlatus sprak tot de vooraangaande
priesters en de krioelmenigten: niets
vind ik (als)reden bij deze mens.
5.Maar zij bekrachtigen zeggend,
dat hij opturbuleert* het genotenvolk**, *Gr.seizoo=Hebr.SheNgàR; **Gr.laos=
lerarend aan geheel Judea en vooraan [Hebr.MgàM
gegaan vandaan Galilea tot hier.
6.En Pilatus, (dit)gehoord hebbend,
vroeg of de mens (als Galileeër geschiedt,
7.en volkènnend dat hij geschiedt
vanuit de bevoegdheid* van Herodes, *Gr.exousia
hem opgestuurd naar Herodes die ook zelf
geschiedt in Jeruzalem in deze dagen.
142
8.En Herodes,ziende Jezus verheugde zich* *Gr.chairoo=Hebr.SháMàCh
zeer. Want hij geschiedde vanuit overmatige
tijden willende zien hem door wat hij hoorde
omtrent hem, en hij hoopte een of ander
kenteken* te zien dat door hem geschiedt. *Gr.sèmewion=Hebr.AóWT
9.En hij bevroeg hem met overmatige
inbrengwoorden; maar hij boog zich met niets
naar hem toe.
LUC 23
10.En erbij stonden de vooraangaande
priesters en de schriftkenners* *Gr.grammateus
goed-gestrekt aanklagend hem.
11.En Herodes hem geminacht* *Gr.exoutheneoo=Hebr.BuWZ k-79
hebbend samen met de legerscharelieden* *Gr.strateumatos=Hebr.TsáBáA
van hem en gespeeld hebbend,
omwerpend een toortsstralend* kleed, *Gr.lampros
heeft hem opgestuurd naar Pilatus.
12.En als vrienden geschiedden
en Herodes en Pilatus op die dag
met elkaar; in het vooraangaande
immers in vijanschap* geschiedend *Gr.echtros=Hebr.AóWJéB
voor elkaar.
143
13.En Pilatus, samen geroepen
hebbend de vooraangaan d priesters
en de vooraangangers en het genotenvolk,
14.sprak tot hen: jullie hebben voorgevoerd
aan mij deze mens als een verkeerdmaker
van het genotenvolk*, en zie ik, voor de *Gr.laos=Hebr.NgàM
vertegenwendiging van jullie geoordeeld* *Gr.krinoo=Hebr.DieJN
hebbend, vond niet in deze mens* een *Gr.anthropos=Hebr.AæNóWSH
reden waarom jullie aanklagen tegen hem,
maar ook niet Herodes.
15.Want ik heb hem opgestuurd naar ons;
en zie niet waardig om voor te sterven
is een zaak gedaan* door hem. *Gr.prattoo=Hebr.NgáSsáH
16.Gespeeld* hebbend met hem zal ik *Gr.paideuoo=Hebr.TsáChàQ
hem nu loslaten.
[17.[201] Maar hij heeft de dwang om
los te laten voor hen én-enkele.]
18.En zij schreeuwden* in alle volte *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ
zeggend: pak weg hem en laat voor ons
los Barabbas;
19.die geschiedde door een opstand
die geschied was in de
stad en door een doodslag* (als) een *Gr.phoneuoo=Hebr,RáTsàCh
een geworpene in de waarhouding*. *Gr.phulakè=Hebr.MieS’MóWR
20.En Pilatus heeft wederom zijn
aangeheven tot hen, willende loslaten
hem.
21.Maar zij hieven hun stem op zeggend:
kruispaal hem, kruispaal hem.
22.En voor de derde (keer) sprak hij
tegen hen: want welk kwaad* heeft *Gr.kakos=Hebr.RáNgáH
LUC 23
hij gemaakt? Niets waardig om
voor te sterven heb ik gevonden
in hem; gespeeld hebbend* met hem *Gr.paideuoo
zal ik (hem) loslaten.
23.Maar zij lagen er bovenop met
stemmen groot, wensend* dat hij *Gr.aiteoo=Hebr.SháAàL
gekruispaald werd.
24.En Pilatus oordeelde dat hun wens
geschieden zou.
25.En hij liet los hem die door opstand
en moord geworpen was in waarhouding*, *Gr.phulakè=Hebr.MieZ’MóWR
die zij wensten, maar Jezus leverde hij
over aan hun wil.
145
26.En toen zij hem afgevoerd hadden,
opgenomen hebbend Simon een zekere
Cyreneeër, die kwam vandaan van het
veld*, hebben zij hem opgesteld om *Gr.agros=Hebr.SháDèH
de kruispaal te dragen achter Jezus aan.
27.En hem volgde veel volte aan
genotenvolk* en aan vrouwen die zich *Gr.laos=Hebr.NgáM
stootten[202] en huilden* om hem. *Gr.thèreoo=Hebr.JáLàL
28.En omkerend tot hen sprak Jezus:
stichtdochters van Jeruzalem, weent* *Gr.klaioo=Hebr.BáKáH
niet over mij; behalve weent over
jullie zelf en over jullie borelingen*, *Gr.teknon=Hebr.JèLèD
29.omdat zie er komen dagen waarop
zij zullen zeggen: gelukgewenst* de *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéJ
ongeschikten* en de buiken** die niet *Gr.steiros=Hebr.NgáQáRáH; **Gr.
tot geschieden brachten[203] en [koilia=Hebr.BèThèN
borsten* die niet voedden. *Gr.mastos=Hebr.ShàD
30.Dan gaan zij vooraan om te zeggen
tot de bergen* valt op ons en tot *Gr.oros=Hebr.HàR
de heuvels* verhult ons.[204] *Gr.bounos=Hebr.Giebh’NgáH
31.omdat indien zij aan het tere
hout deze (dingen) maken, wat zou
aan het droge geschieden?
146
32.En er werden meegevoerd ook
twee andere kwadewerkers om
samen met hem aangepakt te worden.
33.En toen zij kwamen op de
opstaanplaats*, aangeroepen als *Gr.tops=Hebr.MáQóWM
Schedel*, kruispaalden zij hem daar *Gr.kranion=Hebr.GoL’GoLèT
LUC 23
en de kwaadwerkers, deze ter
rechter en gene ter linker. zie Jes.53:12
34.{En Jezus zei: omvamende,
verduw het hun, want niet
volkènnen zij wat zij maken.}[205]
En zij verdeelden de mantels* *Gr.himation=Hebr.SsàL’MáH
van hem, wierpen lotsstenen*.[206] *Gr.klèros=Hebr.GóWRáL
35.En het genotenvolk* stond
aanschouwende, en na bauwden[207]* *Gr.ekmukterizoo=Hebr.LáNgàG
ook de vooraangaanden, zeggend:
anderen heeft hij bevrijd*, hij moet *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
bevrijden zichzelf indien deze
geschiedt (als) de gezalfde* van God, *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh
de uitgekozene*. *Gr.eklektos=Hebr.BàChuWR
36.En ook bespeelden hem de
legerschareleden* die toekwamen, *Gr.stratia=Hebr.TsáBáA
zuur*[208] toedragend voor hem en *Gr.oxos=Hebr.CháMéTs
zeggende: indien jij geschiedt (als) de
koning van de Judeeërs, bevrijd jezelf.
38.En er geschiedde ook een opschrift
op hem: DE KONING VAN DE JUDEEËRS
(is)HIJ.
147
39.En één-enkele* van de verhangen[209] *Gr.heis=Hebr.AèChàD k-81
kwaadwerkers beweerde smaad* van hem: *Gr.blasphèmeoo
geschied jij niet (als) de gezalfde?
bevrijd jezelf en ons.
40.Maar de andere, zich toebuigend
hem omwaarderend beweerde:
niet heb jij ontzag* voor God, omdat *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA
jij geschiedt in hetzelfde oordeel?
41.En wij terecht, want hebben zaken
gedaan waardig aan wat wij moeten
nemen, maar deze heeft geen zaak
(die)misplaatst(is) gedaan.
42.En hij zei:Jezus wees indachtig* mij, *Gr.mimnèiskoo=Hebr.ZáKhàR[210]
wanneer jij komt in jouw koninkrijk*. *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT
En hij sprak tot hem: op trouwe* jou *Gr.amèn=Hebr.AáMéN
zeg ik, vandaag zul jij met mij
LUC 23
geschieden in het paradijs.
148
44.En reeds geschiedde omstreeks
het zesde uur en duisternis* geschiedde *Gr.skotos=Hebr.ChóShèQ
op geheel het land tot het negende uur
omdat de zon opraakte.
45.En gespleten werd[211] het gordijn* *Gr.katapetasma=Hebr.PàRoQèT
van het tehuis* middendoor. *Gr.naos=Hebr.HéJKáL
46.En aangestemd hebbend met een
stem groot sprak Jezus: omvamende* *Gr.pater=Hebr.AáBh
in jouw handen stel ik in bewaring* *Gr.paratithèmi=(hier)Hebr.PáQàD[212]
mijn beluchting(-ter)*.[213] *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
En dit uitsprekend luchtte hij uit[214].
47.En de vooraangaande over honderd,
ziende wat geschiedde, gaf dunkzwaarte* *Gr.doxazoo=Hebr.KáBéD
aan God, zeggende: geschiedecht
geschiedde deze mens (als) een rechtvaardige*. *Gr.dikaios=Hebr,TsàDDieJQ
48.En alle samen te geschieden gekomen
krioelmenigten bij dit schouwspel*, *Gr.theooria
aanschouwend de dingen die geschieden,
slagen gevend op de borst*, keerden om. *Gr.stèthos
49.Maar allen die hem volkènden stonden
vandaan van verre[215], en vrouwen die hem
mede gevolgd waren vandaan van GaliLea,
zagen deze (dingen).
149
50.En zie een man met de naam Joseph, k-82
raad voorhanden hebbend, een man
goed en rechtvaardig*, *Gr.dikaios=Hebr.TsàDDieJQ
51. – hij had niet mede vastgesteld het
besluit en het zakendoen* van hen – *Gr.praxis
vandaan van Arimathaea een stad van
de Judeeërs, die ontvangstbereid was
voor het koninkrijk(-schap)* van God, *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT
52.hij, toegekomen voor Pilatus, wenste
het zielelichaam* van Jezus; *Gr.sooma
53.En het afgenomen hebbend heeft hij
LUC 23,24
ingerold dat in een hemd* en hem *Gr.sindoon=Hebr.SáDieJN
gesteld in een gedenkgraf* (dat) *Gr.mnèmeion=Hebr,QèBèR
uitgebeiteld( was), waarin niet
iemand ooit gelegen was.
54.En de dag van het toebereiden
geschiedde en de sabbat lichtte op.
55.En de mede gevolgd zijnde vrouwen,
die waren medegekomen uit Galilea
met hem, aanschouwden het gedenkgraf
en hoe gesteld werd het zielelichaam *Gr.sooma
van hem,
56.en omgekeerd zijnde maakten zij
gereed crêmes* en mirre. En de sabbat *Gr.arooma=Hebr.BèShèM
hielden zij rust volgens het gebod*. *Gr.entolè=Hebr.MieTs’WáH
150
24.1.En op de eerste van de sabbats(week),
in het diepe vroege glansdonker* op het *Gr.orthros=Hebr.ShieJChàR
gedenkgraf kwamen zij dragend de crèmes,
die zij gereed gemaakt hadden.
2.En zij vonden de steen afgewenteld* *Gr.kulizoo=Hebr.GáLàL
vandaan van het gedenkgraf*; *Gr.mnèmeion=Hebr.QèBèR
3.en erin gekomen vonden zij niet
het zielelichaam* van de machtiger Jezus. *Gr.sooma
4.En het geschiedde toen zij
uitwegloos* waren hieromtrent en *Gr.aporos
zie twee mannen stonden bij hen
in een kledij bliksemend.
5.En toen zij ontzaghebbend geschiedden
neervlijend (hun)vertegenwendigingen* *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
op het land, spraken zij tot hen:
wat zoeken jullie de levende bij de
lijfoden*? *Gr.nekros
6.[Niet geschiedt hij hier, maar
hij is tot opstanding gebracht*.][216] *Gr.egeiroo= Hebr.QuWM(hoph’al)
Weest indachtig* hoe hij gepraat *Gr.mimnèiskoo=Hebr.ZáKhàR[217]
heeft tot jullie nog geschiedend in
Galilea,
7.zeggend: dat het noodzakelijk is
dat de stichtzoon van de menselijke
overgeleverd werd in de handen
van verwaardende* mensen en *Gr.ham,artaloos=Hebr.ChæTháA
gekruispaald werd en op de derde
dag tot opstanding gebracht.
8.En zij werden indachtig zijn
woordinbrengen*, *Gr.rèma= (ook) Hebr.DóBhàR
LUC 24
9.en omgekeerd zijnde vandaan van
het gedenkgraf boodschapten* zij *Gr.apangngelloo
al-af* deze (dingen) aan de elf en *Gr.pas=Hebr.KåL
aan al-af de overigen.
10.En er geschiedde de Magdaleense
Maria en Johanna en Maria die van
Jakobus; en de overlige met haar
zeiden tot de afgezondenen* deze *Gr.apostolos
(dingen).
11.En te voorschijn kwamen voor
de vertegenwendiging van hen
als gezwets deze woordinbrengen*, *Gr.rèma=(ook)Hebr.DáBháR
en niet vertrouwden* zij haar. *Gr.pisteuoo=Hebr.AáMàN
151
13[218].En kijk hier twee uit hen k-88
geschieden op die dag heengaande
naar een dorp afgelegen zestig
stadiën vandaan van Jeruzalem,
waarvan de naam Emmaüs (is).
14.En deze converseerden* met *Gr.homileoo
elkaar omtrent al deze (dingen)
die opgetreden waren.
15.En het geschiedde* als zij *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ
converseerden en samen zochten,
en Jezus zelf lijfna gekomen* *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB
ging mede heen met hen.
16.Maar hun ogen* waren verhard *Gr.ophthalmos=Hebr.NgàJieN
zodat zij hem niet volkènden.
17.En hij sprak tot hen:
wat voor inbrengwoorden* (zijn) *Gr.logos=Hebr.DáBháR
deze die jullie elkaar tegenwerpen,
rond schrijdende? En zij bleven
staan* somber. *Gr.histèmi=Hebr.NgáMàD
18.En één zich toebuigend met de
naam Kleopas sprak tot hem:
jij een afgezonderde* voorbijgaand *Gr.monos
huisbewoner* in Jeruzalem en *Gr.paroikos
niet volkènnend de (dingen) die
LUC 24
geschied zijn in haar in deze dagen?
19.En hij sprak tot hen: welke? En zij
spraken tot hem: de (dingen) omtrent
Jezus de Nazarener, die geschiedde
(als)een man een profeet krachtig in
werk en inbrengwoord* tegenover God en *Gr.logos=Hebr.DáBháR
en al het genotenvolk*, *Gr.laos=Hebr.NgàM
20.en hoe hem overgeleverd hebben de
vooraangaand priesters en de
vooraangaanden van ons tot een oordeel
van sterven en hem kruispaalden.
21.Maar wij hoopten dat hij geschiedt
(als)degene die aanstaande is om
te verlossen* Israël. Maar ook met al *Gr.lutroöo=Hebr.GáAàL
deze (dingen) voert hij de derde dag
vanaf dat deze (dingen) geschiedden.
22.Maar ook deden sommige vrouwen
uit ons ons buiten onszelf staan,
die geschiedden in het vroege glansdonker* *Gr.orthros=Hebr.ShieCháR
bij het gedenkgraf* *Gr.mnèmeion=Hebr.QèBèR
23.en niet gevonden hebbend zijn
zielelichaam*, kwamen zij zeggende *Gr.sooma
dat zij ook een gezicht van werkboden* *Gr.angngelos=Hebr.MàL’AàK
hadden gezien, die zeiden dat hij leeft*. *Gr.zèn=Hebr.CháJáH
24.En wegkwamen sommigen van hen
die met ons (zijn) tot het gedenkgraf
en zij vonden zoals ook de vrouwen
spraken, maar hem zagen zij niet.
25.En hij sprak tot hen: oh beseflozen
en dralenden van hart* om te *Gr.karsdia=Hebr.LéBh
vertrouwen op alle (dingen) waarover
de profeten* gepraat hebben: *Gr.prophètoi=Hebr.NeBieJieM
26.Is het niet noodzakelijk dat de
gezalfde* deze (dingen) lijdt en *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh
binnenkomt in zijn dunkzwaarte*? *Gr.doxa=hebr.KáBóWD
27.En vooraangaande vandaan van Mozes
en vandaan van al de profeten bleef
hij door vertolken* aan hen in al de *Gr.dihermeneuoo
geschriften de (dingen) omtrent hemzelf.
28.En zij lijfnaderden* het dorp waar *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàB
zij heen gingen en hij maakte zich op
om verder heen te gaan.
29.En zij werden krachtdadig naar hem
zeggende: blijf samen met ons, omdat
het tegen de avond* geschiedt en *Gr.hespera=Hebr.NgèRèBh
neergevlijd is reeds de dag. En hij kwam
binnen om te blijven samen met hen.
30.En het geschiedde* als hij zich neervlijt *Gr.kai egeneto = hebr.WàJeHieJ
samen met hen, nemend het brood* *Gr.artos=Hebr.LèChèM
LUC 24
dankzegende* hij en het gebroken *Gr.euchariseoo=Hebr.BáRàK
hebbend gaf het aan hun.
31.En van hen werden geopend de ogen
en zij volkènden* hem. En zelf *Gr.gignooskoo=Hebr.JáDàNg
geschiedde hij onverschenen vandaan
van hen.
32.En zij spraken tot elkaar: niet
geschiedde ons hart* brandende in ons, *Gr.kardia=Hebr.LéB
toen hij praatte met ons op de
neemweg*, toen hijopende voor ons *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
de schriften?
33.En opgestaan op dat uur keerden
zij om naar Jeruzalem en zij vonden
te hoop gelopen de elven en die
met hen,
34.zeggende dat geschiedecht tot
opstaan was gebracht* de machtiger *Gr.egeiroo(pass.)=Hebr.QuWM(hiph)
en zich had laten zien aan Simon.
35.En zij zetten uiteen de (dingen)
op de neemweg en hoe hij volkènd
werd door hen bij het brokkelen van
het brood*. *Gr.artos=Hebr.LèChèM
36.En toen zij deze (dingen) bepraatten,
stind hij zelf in het midden van hen.
37.En ontsteld* en in ontzag geschiedend, *Gr.ptoeoo=Hebr.CháTàT
dunkte het hen een beluchting* te *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
aanschouwen.
38.En hij sprak tot hen: wat zijn jullie
teruggedeinsd en waardoor treden
berekeningen omhoog in jullie harten?
39.Ziet mijn handen en mijn voeten,
dat ik zelf geschied. Betast mij en ziet,
dat een beluchting vlees* noch *Gr.sarx=Hebr.BáSháR
botten* heeft, zoals jullie aanschouwen
dat ik heb.[219]
41.En toen zij het nog wantrouwden
vandaan van de vreugde* en zich *Gr.chara=Hebr.SsieMÇháH
verwonderden, sprak tot hen:
hebben jullie iets eetbaars hier?
42.En zij gaven aan hem van een vis* *Gr.ichthus=Hebr.DàG
(die)gebraden(was) een deel. *Gr.optos=Hebr.TsèLieJ
43.En het genome hebbend voor hun
vertegenwendiging* at hij. *Gr.prosoopon=Hebr.PóNieJM
44.En hij sprak tot hen: deze (zijn)
mijn inbrengwoorden* die ik bepraat *Gr.logos=Hebr.DáBháR
heb bij jullie, nog geschiedend samen
LUC 24
met jullie, dat het noodzakelijk is
dat volledig gemaakt wordt al-af* het *Gr.pas=Hebr.KåL
geschrevene in de wetsuitleg* van Mozes *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
en door de profeten en de bepralingen* *Gr.psalmoi=Hebr.TeHieLLieJM
over mij.
45.Toen opende hij van hun het besef
om onderwezen te zijn* in de schriften. *Gr.sunhienai=Hebr.SháKhàL
46.En hij sprak tot hen dat alzo
geschreven is dat lijdt de gezalfde* *Gr.christos=Hebr.MàShieàCh
en dat hij opstaat bij de lijfdoden* vandaan *Gr.nekros
op de derde dag,
47 en dat aangekondigd wordt op de naam
van hem besefverandering tot verduwing
van verwaardingen* aan alle naties** – *Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH;**Gr.
vooraangaande vandaan van Jeruzalem. [ethnos=Hebr.GóWJ
48.Jullie(zijn) getuigen van deze (dingen),
49. en zie ik zend af het voorgelegde* *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD
van mij omvamende op jullie. Maar jullie
moeten neerzitten in de stad totdat
jullie aangekleed zijn* vanuit de hoge *Gr.endunoo=Hebr.LáBàSj
met kracht*. *Gr.dunamis=Hebr.KoàCh
50.En hij voerde hen uit tot bij Bethanië,
en hoogheendragend* zijn handen *Gr.aireoo=Hebr.NáSsáA
zegende hij hen in*. *Gr.eulogeoo=Hebr.BáRàK
51.En het geschiedde als hij hen inzegende
dat hij afstand nam vandaan van hen.
52.En zij keerden om naar Jeruzalem met
vreugde* groot. *Gr.chara=Hebr.SsieM’CháH
53.En zij geschiedden door alles heen
in de tempel inzegenende God.
1
[1] Lucas gebruikt hier het Griekse woord pragma, dat in de LXX bijna consequent de vertaling is van het Hebreeuwse DáBháR, dat het beste met ‘inbreng’ te vertalen is, omdat zowel de vertaling ‘woord’ als’ zaak’ eenzijdig zijn. Het werkwoord pratto komt in de LXX naar verhouding weinig voor en overwegend als vertaling van het Hebreeuwse NgáSsáH, dat ‘maken’ betekent, maar komt in het NT wel veel voor in de betekenis ‘met zaken bezig zijn’, ‘zaken doen’ en ‘tot je zaak maken’. In deze vertaling wordt geprobeerd de hier genoemde Griekse woorden en daarmee verwante Griekse woorden weer te geven met behulp van het Nederlandse woord ‘zaak’.. Zie verder Nederlandse woordenlijst.
[2] Het Griekse werkwoord ‘paradidonai’ zou letterlijker te vertalen zijn met ‘overgeven’, maar dit Nederlandse woord heeft een andere strekking gekregen, Het Nederlandse werkwoord ‘over-leveren’ komt echter precies overeen met het Grieks. Het zelfstandige naamwoord ‘overlevering’ komt ook overeen met het Griekse zelfstandig naamwoord ‘paradosis’. Het is van groot belang dat in het hele NT dit zo vaak in cruciale teksten voorkomende woord, herkenbaar wordt vertaald. Het is het Latijnse ‘traditio’ (traditie).
[3] Het Griekse woord hupèretès komt in de LXX één keer voor. Het bij dit woord behorende werkwoord en een tweede zelfstandig naamwoord resp. twee keer en drie keer. In het NT gaat het steeds om de ondergeschikten van bv de priesters, de rechtbank, de koning enz. Het staat los van de twee andere veel centralere Griekse woorden doulos, dat meestal met ‘slaaf’ vertaald wordt, maar eigenlijk ‘knecht’,’dienstknecht’ betekent; en diakonos, dat dienaar betekent. Deze beide woorden gaan terug op het Hebreeuwse NgèBèD, dat het beste met ‘heerdienaar’ kan worden vertaald.
[4] Ook het Griekse woord logos is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebreeuwse DáBhàR.
[5] Hier staat het Griekse dokeo, dat in het gewone Grieks ‘dunken’, of ‘goeddunken’ betekent. Het hiervan afgeleide zelfstandige naamwoord doxa is door de Joodse vertalers van de LXX gekozen voor de weergave van het Hebreeuwse begrip KáBóWD, dat meestal met ‘eer’, ‘glorie’ vertaald wordt, maar eigenlijk de betekenis heeft van ‘zwaarte’.Het Griekse doxa betekent eigenlijk ‘dunk’ in de zin van ‘opvatting’ over iemand of over een toekomstige aangelegenheid’ en gaat dan ook ‘prognose’ en ‘reputatie’ betekenen. We kennen het in het woord ‘paradoxaal’ = tegen de verwachting in. Een ander van dokeo afgeleid zelfstandig naamwoord is het bekende woord dogma, dat in het Christendom het woord is geworden voor een onbetwijfelbare leerstelling, maar in het gewone Grieks van die tijd allereerst ‘goeddunken’ betekent en dan ‘standpunt’ kan gaan betekenen.. Om ook het Griekse idioom hier te laten horen vertalen we doxa met ‘dunkzwaarte’ en dokeo met ‘dunkzwaar vinden’ in de zin van ‘uitdrukkelijk van mening zijn’. Het zelfstandige dokei, dat in Lucas 1:2 staat betekent dan ‘het is mij dunkzwaar’.
[6] Hier staat het Griekse woord katècheo, waarin wij het woorde catechese herkennen. De kern van dit woord is het woord èchos, dat ‘galm’ betekent en dat wij kennen als ons woord ‘echo’. Vandaar de vertaling ‘doorgalmen’, zo herinnert het ons eraan, dat alle onderricht hoofdzakelijk mondeling plaats vond. Een geschreven tekst, zoals deze van Lucas, diende alleen ter bevestiging, als bewijs bijna.
[7] Het is de vertaling van een Grieks woord, dat op zijn beurt weer de vertaling is van een Hebreeuws woord. En daarin gaat het om bode-werk. Het zelfstandig naamwoord, dat we horen in de profetennaam MaleAàKhi, betekent dan ‘werkbode’.
[8] Het Griekse werkwoord phobeoo, dat meestal met ‘vrezen’ vertaald wordt, is de vaste vertaling van het Hebreeuwse JáRéA, dat veel meer ‘ontzag hebben voor’ of ook ‘ (zichzelf) ontzien’ betekent.
[9] Dit Griekse woord hangt samen met een werkwoord, dat ‘nodig hebben’ betekent en in verdere vervoegingen: nodig zijn en noodzakelijk zijn.
[10] Hebr.: Liph’NéJ, waarin het woord PáNieJM te horen is, dat wij kennen als ‘ponem’. Daarin is het werkwoord PáNáH te horen en dat betekent ‘wenden’
[11] Het Griekse werkwoord, dat meestal met ‘bereiden’ wordt vertaald, betekent eigenlijk ‘in gebruik nemen’ en zo correspondeert het met het Hebr. PáNáH, dat ‘wenden’ betekent, maar in de intensieve vervoeging ;’aanwenden’. In die betekenis komt het voor in de bekende de tekst van Jes.40:1, die Lucas later citeren zal met het oog op Johannes de Doper.
[12] Dit Griekse woord betekent letterlijk ‘oudste’, maar is hier de vertaling van het Hebr. KóHèN en dat heeft de betekenis van wat wij met het begrip ‘priester’ aanduiden, hoewel dat woord een verbastering is van het Griekse presbutès en dus eigenlijk ook oudste betekent, ofwel ‘ouderling’ , zoals Calvijn dit woord op andere plaatsen van het NT is gaan vertalen en als aanduiding gebruikt van het ambt, dat in de Rdformatorische kerken naast dat van diaken centraal staat. Dit type kerkgemeenschap wordt dan ook ‘perbyteriaal’ genoemd.
[13] Dit Griekse woord wordt meestal met ‘verwachten’ vertaald, het komt in de LXX maar een paar keer voor en meestal als vertaling van QáWáH, dat met ‘gespannen zijn op’ vertaald dient te worden. De basis van het hier gebruikte Griekse woord is (waarschijnlijk) decho, dat ‘ontvangen’ betekent. Het is belangrijk om hier de concordantie in het NT te bewaren. Dan horen we dat Johannes in de gevangenis volgens Matth 11:3 vraagt: “…. of moeten wij de ontvangst van een ander bereiden”. Het gaat om meer dan ‘wachten’, ‘verwachten’ of ‘staan te wachten’(NB).
[14] Chaire is de dagelijkse groet in de Grieks sprekende wereld, net zoals SháLóWM de dagelijkse groet is in de Semitische wereld en ‘ave’ in de Latijn sprekende wereld. Wat de betekensi van het laatste woord oorpsronkelijk is, is niet zeker; het wordt meestal met ‘gegroet’ vertaald en we kenne het in het ‘Ave Maria”: ‘Wees gegroet Maria’. SháLóWM betekent vrede. En het Griekse ‘Chaire’ betekent letterlijk ‘verheug je’. Bij die vertaling blijft het Griekse assoiciatieveld hoorbaar en daar kiezen we hier voor..
[15] Het Griekse ‘Charis’ is in de LXX meestal de vertaling van het Hebreeuwse ChéN = gratie., een enkele keer van het Hebreeuwse ChèSèD dat goede-gunst betekent (goedertierenheid in de SV). Het Nederlandse woord ‘genade’ kan het beste verbonden worden met het Hebreeuws RáTsàH, dat in de LXX met meerdere Griekse woorden wordt vertaald, die alle een wat minder praegnante betekenis hebben. Het Latijnse woord ‘gratia’ komt oorspronkelijk meer overeen met het Hebreeuwse ChèSèd. In het Hebreeuwse woord ChéN klinkt het begrip ‘gratie’ in de betekenis die het ook heeft in de uitdrukking ‘gratie verlenen’ en in het begrip ‘gratis’ en niet in de betekenis van ‘gratieus’.. ‘Gratie’ ligt dus wel dicht bij ‘genade’, maar dàt woord kan niet de functie van ‘gratis’ krijgen, zoals de woorden in het Hebreeuws en Grieks wel kunnen. Maar er staat dus niet ‘gratia plena’ = ‘vol van genade’; de Latijnse vertalers verlaten daarmee zowel het Grieks als het Hebreeuws. Aan Maria is ‘gratie verleend’, ze is een ‘gratieerde’, inderdaad een ‘begenadigde’, omdat in haar geheel Israël gratie verleend werd.
[16] De kern van dit Griekse woord is het woord genos, dat wij via het Latijn kennen als ‘genus’. Het is verwant met het werkwoord geschieden. In de LXX is het de vaste vertaling van het Hebreeuwse DóWR, dat eigenlijk ‘ronde’ betekent en dat betrekking heeft op een generatie-ronde. Daarom vertalen we het Griekse woord met ‘geschiedronde’. Door het voorvoegsel ‘sun’ = met/mede duidt het iemand aan die tot dezelfde generatie=ronde behoort, maar het kan ook iemand aanduiden die tot dezelfde familie behoort (MiSh’PáCháH in het Hebreeuws).
Die betekenis heeft het hier: medefamilielid. Maar wat ook moet mee klinken is, dat Elisabet tot dezelfde fase van de geschiedenis behoort: een mede-geschiedrondelid. De vertaling ‘nicht’is te specifiek en te biologisch.
[17] Lucas citeert hier grotendeels de LXX: daar staat letterlijker: “. . . niet is krachteloos van de kant van God een woord? Deze zin komt uit de mond van JHWH (die bij Abraham als bodewerker is verschenen), omdat Sara lachte nadat zij de belofte van een zoon gehoord had. De zin is een vraag en Sara had vragen. Ook in de Hebreeuwse tekst is deze zin een vraag. De letterlijke vertaling daarvan luidt: “ is (te) wonderlijk vandaan-van die-JHWH-van-Israël een inbreng?” Bij Lucas is de zin geen vraag
[18] Vele zinswendingen uit dit lied van Maria herinneren aan zinswendingen in het Lied van Hanna in I Sam.2:1-10. Deze eerste woorden vormen een soort opschrift. De woorden herinneren aan psalm 34:4: “Maakt groot die-JHWH-van-Israël samen met mij”. Het lied van Maria herinnert ook andere teksten in TeNaKh.
[19] Het werkwoord staat hier in de aoristus, een typisch Griekse vervoegingvorm, die vooral bij het vertellen van verhalen gebruikt wordt. Zowel in de LXX als in het NT wordt deze vervoeging ook gebruikt om het Hebreeuwse imperfectum consecutivum(ofwel de wayiqtol-vorm) te vertalen als voortzetting van het Hebreeuwse perfectum, dat in het Grieks dikwijls met een praesens wordt weergegeven, zoals ook hier in vs 46. Omdat deze hele tekst zo duidelijk een Hebreeuwse en OTische achtergrond toont, vertalen we hier deze Griekse aoristus met ‘voorts’ , ter herinnering aan het ‘voorts’ bij de weergave van het impf.cons., dat volgt op een praesens.
[20] Hier wordt geciteerd uit het “gebed van Habakuk” in Habakuk 3 en wel vs 18, vrijwel volgens de LXX; de vertaling van het gehele vers luidt: “ik echter in de machtiger zal ik juichen, verheugen zal ik mij op de God van de bevrijding van mij. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “en-ik bij-die-JHWH-van-Israël ben-ik-aan’t-schaterlachen; ik ben-aan’t-juichen bij-de-gods-van de-vrijheid-mijner.”
[21] De bewoording is hier gelijk aan die van Hanna in I Sam.1:11, maar voor Hanna is nog een hoop, wat voor Maria al werkelijkheid is.
[22] Hier wordt psalm 111:9 geciteerd volgens de LXX (Ps.110), maar met weglating van het woord ‘ontzagwekkend’ . De vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “heilig en-ontzagwekkend de-naam-zijner”.
[23] De bewoordingen komen overeen met die van vers 17 van psalm 103 in de LXX (= ps.102). Maar ook vs 13 klinkt mee. De letterlijke vertaling van beide verzen uit het Hebreeuws luidt: (13) “zoals een-moederschoot-is een-omvamende over-stichtkinderen; is-een-moederschoot die-JHWH-van-Israël over~wie-ontzag-hebben-voor-hem”. (17) “en-de-goede-gunst-van die-JHWH-van-Israël vandaan-vanwereldtijd en-tot-wereldtijd over~wie-ontzag-hebben-voor-hem; en de gerechtigheid-zijner voor-stichtkinderen-van stichtkinderen.”
[24] Hier herinneren de bewoordingen aan de psalmen 146 en 147
[25] = Ps.107:9, vrijwel volgens de LXX (ps.106): letterlijk: “een lichaamziel (psuchè) die hongert maakt hij vol van goeds”. De LXX volgt hier de Hebreeuwse tekst op de voet.
[26] De bewoordingen hier herinneren aan die in I Sam.2:5-8.
[27] De bewoordingen hier herinneren aan Jes.41:8-10
[28] = Ps.98:3 volgens de LXX (ps.97). De vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “Hij haakt aan bij de goede-gunst zijner.”
[29] Deze regel herinnert aan Micha 7:20, maar citeert die tekst niet.
[30] c.q. familieleden.
[31] = Psalm 41:14: ingezegend jij-JHWH-van-Israël, gods-van JieSs’RáAéL. = Ps.72:18, 80:53, 106:48.
[32] = Psalm 111:9: loskoping zenft hij voor-het-genoten-volk-zijner.
[33] = Psalm 18:3: (gods-mijner) …. hoorn-van de-vrijheid-mijner. En I Sam2:10 (het lied van Hanna): . . . en-hij-is-aan’t-verheffen de-hoorn-van de-gezalfde-zijner.
[34] Het Griekse woord pais wordt meestal met kind vertaald, maar het is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse woord NgèBhèD, dat het beste met ‘heerdienaar’vertaald kan worden. Een kind is vanouds een ‘knecht(je)’.
[35] = Ps.106:10: en-voorts-bevrijd-hij-hen vandaan-van de-hand-van de-beweigerende; en voorts-verlost-hij-hen vandaan-van-de-hand-van de vijand. In de Griekse vertaling van de LXX (Ps.105:10) staat: “uit de hand van de-beweigerenden”, meervoud. Het Griekse miseww, dat meestal met ‘haten’wordt vertaald, is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebreeuwse SsáNéA. Ook dat werkwoord wordt meestal met ‘haten’vertaald, maar ten onrechte; het gaat niet om een gevoel, maar ook een (be-)handeling.
[36] Dit Griekse woord is in de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse ZáKhàR. Dat betekent ‘aanhaken bij’.
Voor de vertaling van het NTisch Grieks prevaleert de samenhang binnen het Grieks en daarom vertalen we hier met gedenken. Maar dit gedenken dient gevuld te worden met de inhoud van het Hebreeuwse ZáKhàR.
[37] Ook deze regel is een citaat uit TeNaKh; hij komt daar meer dan eens voor, maar zonder het bijvoegelijk naamwoord ‘hagios’, heilig. Dat is opvallend. Door dit woord wordt het Griekse begrip ‘diathèkè’ gekwalificeert. Het Hebreeuwse woord BeRieJT heeft dat niet nodig, want daarin is de kwalificatie nl. ‘zuiver’ inclusief. Het kan heel goed met ‘zuivergang’ vertaald worden.
[38] = b.v. Ps.105:8, 106:45, maar ook Lev.26:42.
[39] = Gn.22:16, Jer.11:5, Micha 7:20.
[40] Dat woord hangt samen met het getalwoord ‘zeven’in het Hebreeuws en dient daar dan ook met ‘bezevenen’vertaald te worden.
[41] Cit. Jes.40:3 volgens de bewoordingen van de LXX. ‘Gereed maken’ (Gr. Etoimazein) is daar de vertaling van het Hebreeuwse PáNáH, dat in de basisvervoeging ‘wenden’ betekent en in daar gebruikte vervoeging ‘aanwenden’.
[42] Woorden uit Jes.9:1 en 42:7.
[43] Het is de naam van de beroemde Julius Caesar, die vermoord werd. Zijn opvolger Octavianus, nam die naam aan, toen hij de macht in handen kreeg en voegde daar toen de naam Augustus, de verhevene, aan toe. Lucas schrijft Caesar hier met een hoofdletter, omdat het eigenlijk een naam is, maar al spoedig zal ‘caesar’ een titel en een functieaanduiding worden; het is ons woord ‘keizer’geworden.
[44] Hier staat in het Grieks een woord dat we in het Nederlands kennen als ‘hegemonie’.
[45] Het Griekse woord ‘patria’ heeft niet de betekenis die het Latijnse patria heeft en dat wij vertalen met ‘vaderland’. Het Griekse woord heeft meer de betekenis van ‘vaderschap’, maar dan moet ‘-schap’ verstaan worden zoals in ‘man-schap’. Het woord ‘pater’ heeft hier dus dezelfde functie als het Hebreeuwse AàB. Het gaat ook hier om ‘omvademen’ofwel ‘omvamen’; het gaat dus om een ‘omvaming’, zowel in de zin van een actviteit als in de zin van het resultaat daarvan (vergelijk: stichten > stichting).
[46] Het Griekse woord ‘kataluma’ is een ruimte, en zaal, waar mensen zich van alles kunnen ontdoen (het is verwant met ‘luein’ is ‘los maken’) zowel om te rusten als om feest te vieren; Lucas gebruikte hetzelfde woord in Lc.22:11, voor de zaal waar Jezus zijn laatste Pesachmaal houdt. Daar liggen de mensen, en liggen zij aan.
[47] JèLèD =s boreling; NàNgàR = bonker.
[48] De bewoordingen verwijzen naar Lev.12:6. Maar het is geen letterlijk citaat uit de LXX. Het Grieks daar kan als volgt vertaald worden: “Wanneer volgemaakt zullen zij de dagen van de reiniging van haar . .” . De Hebreeuwse tekst is alsvolgt te vertalen (zie ook BAND I): “Bij-het-vol-worden-van de-dagen-van de-reining-van-haar . . .”. Dit gehele hoofdstuk 12 van Leviticus is voor het verstaan van deze passage uit Lucas van belang. De bewoordingen van Lucas verwijzen echter ook naar Num.6, waar de “ToRáH” voor nazireeër beschreven wordt. Het is opvallend dat de bepalingen voor de reiniging van de moeder in Leviticus 12 dezelfde zijn als die voor de nazireeër wanneer hij de periode van zijn nazireaat moet onderbreken vanwge een sterfgeval in de naatse familie. Ook in dat hoofdstuk lezen we over reiniging en het slachten van twee tortelduiven(Vgl Lev.12:8 en Num.6:9).
[49] Het Griekse woord ‘arren’, ‘arsen’, ‘arrèn’of ‘arsèn’ betekent ‘sterk-mannelijk’, ‘sterke man’, of ‘kerel’. Het is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebreeuwse ZáKàR, dat algemeen met ‘man’, ‘mannetje’, ‘mannelijkheid’wordt vertaald, maar dat behoort bij het stamwoord, dat ook de basis voor het werkwoord ‘ZáKàR’, dat algemeen met ‘gedenken’ wordt vertaald, maar dat in deze ‘vertaalbijbel’ met ‘aanhaken bij’ vertalen, omdat het woord ZáKàR (man, manntje) te maken heeft met het mannelijk lid: een man is een aanhaker. Vanwege deze lading wordt hier het Griekse woord ‘arren’(etc.) vertaald met ‘drangmannelijk’. Het komt 6x voor in het NT.
[50] Deze bewoordingen treffen we ook aan in Ex.13:2,9,15. Het is echter geen letterlijk citaat uit de LXX. In de LXX wordt gesproken over een ‘prototokos’ (een als voorste gebaarde), die de ‘mètra’ (de moederlijkheid) ‘opensplitst’( van ‘dianoigeoo’). In de Hebreeuwse teksten wordt gesproken over de BeKhóR (de voorste) en over de PèThèR (de splitser) van de RèChèM (moederschoot) onder de ZeKáRieJM (de aanhakers). Om zowel de samenhang van het Grieks als die van het Hebreeuws te kunnen laten horen, vertalen we ‘dianoigeoo’ met ‘open(van het Griekse ‘oignumi of ‘oigeoo)-splitsen(van het Hebr. PháThàR). Uit de Griekse vertaling van het Hebreeuwse RèChèM (= moederschoot) door ‘mètra’ blijkt hoezeer het in beide woorden om ‘moederlijkheid’gaat. Vandaar deze vertaling, alweer om de Griekse samenhang met het Griekse woord voor moeder ‘mètèr’ te bewaren.
[51] Deze woorden zijn ontleend aan Lev. 12:8 in de LXX, maar daar staat in plaats van ‘zeugos’= ‘jukpaar’, ‘duo’ = ‘twee’. Dezelfde woorden staan ook in Num.6:10. Daar wordt deze gave voorgeschreven voor een nazireeër, die vanwege het contact met een gestorven familielid zijn toewijdingsperiode moet onderbreken en zijn haar moet laten afscheren.
[52] Voor de betekenis van dit Griekse woord ‘paraklèsis” is het Hebr. woord NáChàM, dat ‘troosten’betekent en waarvan het in de LXX meestal de vertaling is, onontbeerlijk. We kiezen er in het NT voor de even belangrijke samenhang met andere van ‘kaleoo’= ‘roepen’ afgeleide Griekse woorden te bewaren.
[53] Het Griekse woord ‘hieron’ betekent eigenlijk het ‘gewijde’. Het komt in de Griekse vertaling van TeNakh niet voor, maar wel in de Griekse apocr. Boeken en daar duidt het de tempel aan. Omdat het woord ‘tempel’ in onze vertaling van TeNaKh niet voorkomt, kunnen we het hier gebruiken.
[54] Het Griekse woord ‘goneus’ komt in de LXX maar 2x voor en dan als vertaling van AàB WeAéM = omvamende en moederende. Het Griekse woord hangt samen met het werkwoord ‘gigonomai’, dat ‘geschieden’betekent; Het zijn de man en de vrouw die samen een boreling tot geschieden gebracht hebben / brengen.
[55] Deze woorden zijn ontleend Jes.52:10, maar vormen geen letterlijk citaat; bij Jesaja hoort het bij de beschrijving van het openbaar worden van de heerdienaar(knecht) van JHWH.
[56] Deze woorden zijn ontleend aan Jes.42:6 en Jes.49:6 maar vormen evenmin een citaat. Deze teksten staan bij Jesaja in dezelfde context.
[57] Idem.
[58] Dit zelfstandig naamwoord hangt samen met het Griekse werkwoord ‘apokrinoo’, dat meestal met ántwoorden’wordt vertaald, omdat het in de LXX de vaste vertaling is van NgáNáH, dat ook met antwoorden wordt vertaald, maar dat meer de beweging aanduidt, dan het spreken en dat daarom beter met zich ‘toebuigen naar’ (vgl ‘zich richten tot’) kan worden vertaald. Ook in het gewone Grieks heeft ‘apokrinoo’ de betekenis van ‘zich richten tot’, terwijl ‘hupokrinoo’ het gewone woord voor ‘antwoorden’ is. Omdat we in deze vertaling, ‘apokrinoo’ conform het hebreeuwse NgáNáH met ‘zich toebuigen naar ‘vertalen, vertalen we het zelfstandige naamwoord met ‘toebuigingen’.
[59] Met deze woorden verwijst Lucas allereerst naar I Sam.2:26, waar over Samuël vergelijkbare dingen worden gezegd. De bewoordingen in de Griekse tekst van de LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt, wijken echter volledig af van die bij Lucas.Ook aan Spr.3:1-4 kan gedacht worden, maar ook daar andere bewoordingen.
[60] Grieks: tetraärchoon, letterlijk hij die voor(aan)gaat in het vierde deel van een bestuursgebied. Aan het door de Statenvertalers bedachte woord ‘viervorst’ zijn we in het Nederlands inmiddels gewend geraakt.
[61] Net als Mt. (3:3) en Mc.(1:4) citeert ook Lucas hier Jes.40:1, letterlijk volgens de LXX. Marcus laat aan dit citaat een citaat uit Maleachi voorafgaan: Zie ik zend mijn werkbode voor de vertegenwendiging jouwer (Hebr.:mijner) die inrichten zal de neemweg jouwer. Lucas laat ook het vervolg van Jes.40 horen.
[62] Lucas volgt hier vrijwel letterlijk de Griekse tekst in de LXX, alleen: leios i.p.v. pedios. Maar de tekst in de LXX wijkt behoorlijk af van de Hebreeuwse tekst. Hier volgt de letterlijke vertaling van Jes.40:4 en 5 (zie ook BAND II): al-af~vallei is-hoog-heen-gedragen-aan’t-worden, en ala-af~berg en-heuvel zijn-aan’tomlaag-gaan;
en-aan’t-geschieden-is het-heilhobbelige tot-rechtuitheid en-het-hecte tot-gespletenheid. En-aan’tontmantelen-is-zich de zwaarte van die-JHWH-van-Israël (deze woorden staan noch in de LXX noch bij Lucas) en-voorts-zijn-aan’t-zien-zij al-af~het-vlees verenigd ja de-mond-van die-JHWH-van-Israël brengt’t-in.(Deze woorden staan wel in de LXX, maar niet bij Lucas.)
[63] Het Griekse woord ‘didaskalos’ (we herkenn dat woord in het Nederlandse begrip ‘didactiek’) betekent ‘leraar’ en is verwant met het werkwoord ‘didaskoo’ = leren in de betekenis van onderrichten. In de Hebreeuwse en de Aramese taal wordt daarvoor het woord ‘rab’ gebruikt (of rabbi, rebbe, rabbijn) en dat is stamverwant met het werkwoord RáBáH, dat veel-zijn betekent, of ‘meer-zijn’; wij kennen het woord ‘meerdere’, maar ook ‘meester’, al is dat een verbasering van het Latijnse magister, dat weer ‘groot’of ‘grotere’betekent. Hier kiezen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen.
[64] Letterlijk: iemand die nog vijgen bij iemand te voorschijn weet te halen om als belasting te (laten) innen: vandaar: verlinken. Dit woord komt in het NT verder alleen nog voor in Lc.19:8.
[65] We kiezen er hier voor om de Griekse concordantie te bewaren. Het hier gebruikte woord is (waarschijnlijk) eerder verwant met het Griekse ‘dekoo’ of ‘dechoo’, dat ontvangen betekent, dan met het Griekse ‘dokeoo’, dat ‘dunken ’betekent. Die eerste verbinding hebben de Joodse vertalers waarschijnlijk ook aangehouden, omdat zij dit woord, de paar keren dat zij het gebruiken, meestal met QáWáH, vertalen, dat meestal met ‘hopen’ wordt vertaald, maar beter met ‘espannen zijn op’kan worden weergegeven.
[66] Deze woorden komen zo letterlijk voor in de Griekse vertaling van de LXX in Psalm 2:7. In de Hebreeuwse tekst staat letterijk vertaald (zie BAND III,1): “stichtzoon-mijner jij”. Het Griekse ‘ei’, een vorm van ‘eimi’, dat we hier met ‘geschieden’ is door de vertalers van de LXX dus toegevoegd. Zij hebben dat – vermoedelijk – gedaan omdat het Grieks alleen zo het Hebreeuws kan weergeven. De gebruikelijke vertaling ‘jij bent” laat een interpretatie toe die het Hebreeuws niet bevat. De vertaling ‘geschieden als (evt.tot)’ voorkomt dat en verdient, zoals veel vaker, de voorkeur.
[67] Deze woorden verwijzen naar Jes.42:1. Maar de vertaling in de LXX wijkt hier sterk van af en die wijkt ook sterk af van de hebreeuwse tekst. Die luidt letterlijk vertaald (BAND II): “kijk-hier de-heerdienaar-mijner (LXX: pais, eigenlijk ‘kind, maar vaak als vertaling van knecht gebruikt, omdat kinderen nu eenmaal toen vooral als knechtjes werden beschouwd)ik-ben-aan’t-vasthouden~bij-hem, (hem)de-verkozene-mijner begenadigt de-lichaamziel-mijner”. In de Griekse vertaling van de LXX worden aan deze regel de namen Jakob en Israël toegevoegd. Deze toevoeging komt dus van de hand van de Joodse vertalers van toen, hetgeen de stelling bevestigt, dat deze vertaling het werk is van Joodse vertalers en dat de invloed van latere Christelijke overschrijvers relatief is tot in deze handschriften toe. Alle uitleggers zijn het er trouwens over eens dat deze ‘knecht des Heren’ de gestalte zo niet de vertegenwoordiger (zie Psalm 2;7!) is van Israël c.q. Jakob. Mogelijk heeft Lucas hier voor een andere Griekse vertaling gekozen of zelf vertaald.
[68] Het Griekse werkwoord ‘nomizoo’ betekent ‘erkennen’. Het is de weergave van een Hebreeuws woord CháZáQáH, dat een algemene vaststelling inhoudt. De vertaling ‘naar men meent’ (zoals helaas ook de NB) suggereert te veel dat het ook nog wel eens anders zou kunnen zijn. De NBV blijft er dichterbij met “naar algemeen werd aangenomen. Zie Strack-Billerbeck bij dit vers. Veel van de informatie over de namen die nu volgen is ook aan dit standaardwerk ontleend. Namen verdienen het om aandachtig en luid uitgesproken c.q. geroepen te worden. Mensen leven in hun namen.
[69] De namen die nu volgen kunnen niet allemaal terug gevonden worden in de namenlijsten en de verhalen in TeNaKh. Wanneer wel, wordt dat in de kolom ernaast vermeld, eventueel ook de spelling van die naam volgens de hebreeuwse tekst. Mattheüs begint zijn evangelie met een lijst van de namen van de voorvaders van Jezus. Hij begint bij Abraham om uit te komen bij de vader van jezus. Lucas gaat terug inj de geschiedenis en gaat door tot Adam. Beide lijsten verschillen. Er staat een + voor de namen die ook bij Mattheüs voorkomen. De namenlijsten bij Mattheüs en Lucas bevestigen de nauwe samenhang tussen TeNaKh en Goednieuwsboodschap. Die spelen immers ook in de TeNaKh een grote rol; ze komen voor in Genesis, Exodus, Numeri, in I en II kronieken en in Esra en Nehemia. De bijbelse geschiedenis is een geschiedenis van namen en pas in de tweede plaats een van gebeurtenissen. De naam Eli wordt in een Joodse overlevring genoemd als de vader van een dochter die Mirjam (Maria); zij leefden in dezelfde tijd. Het is onzeker of met deze Maria de moeder van Jezus is bedoeld.
[70] De volgende generaties ontbreken bij Mt. Hij telt drie keer veertien generaties, zie Mt.1:17. Lucas telt er veel meer. Het is duidelijk het resultaat van zijn nauwkeurig onderzoekm waarvan hij spreekt aan het begin van zijn evangelie. Bij beiden wordt duidelijk dat Jezus tot het huis van David behoort. In tegenstelling tot Lucas volgt Mattheüs de lijst van regerende koningen van Juda na David. Lucas heeft direct na David Nathan, een andere zoon van hem.
[71] De hierna genoemde vier generaties ontbreken bij Mattheüs, zie de vorige voetnoot.
[72] De naam Jèsous komt in de Griekse vertaling van TeNaKh, de LXX, meerdere keren voor, als weergave van JéShoeàNg en JeHóWShuWàNg (Jozua). Van deze Jèsous is verder niets bekend.
[73] Jezus citeert hier een zin uit Deut.8:3, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX. Deze woorden zegt Mozes tot de Israëlieten als hij hen herinnert aan het ‘manna’ in de woestijn, dat zij niet kenden, maar waardoor zij moesten leren, dat “de mens niet leeft bij brood alleen”, maar ook bij manna behorend tot alles wat uit de mond van die-JHWH-van-Israël uitgaat.
[74] Jezus citeert hier een regel uit Deut.6:13, maar zijn bewoordingen wijken wat af van die in de LXX. Daar staat: “Voor de machtiger (krios) jouw God zul je ontzag hebben en hem zul je dienen” De Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND I): “Enwel~voor-die-JHWH-van-Israël de-gods-jouwer ben jij-ontzag-aan’t-hebben enwel-hem benjij-aan’t-heerdienen”.
[75] Beide citaten zijn ontleend aan Psalm 91:11 en komen overeen met de tekst in de LXX., die zelf de hebreeuwse tekst hier op de voet volgt.
[76] Ook dit citaat komt uit Psalm 91 en wel vs 12, en volgt de Griekse tekst van de LXX.
[77] Het Griekse woord ‘ptoochos’, dat hier staat wordt in de LXX meestal gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse DàL = arm, maar heel vaak ook voor NgáNàW = gebogene, zoals hier. In de handschriften die de Statenvertalers tot hun beschikking hadden volgde hier een invoeging: om te genezen de gebrokenen van hart.
[78] Ook hier staat het Griekse woord ‘aphesis’, dat in vertalingen zowel met vergeving als met loslating en toestemming vertaald wordt. Het werkwoord ‘hièmi’ is de kern ervan en dat wordt meestal met ‘(weg-)zenden’vertaald, maar het gaat in dit werkwoord om iets met kracht wegwerken, vandaar de vertaling ‘wegduwen’of ‘verduwen’.
[79] Jezus leest hier Jes.61:1-2a voor vrijwel volgens de Griekse tekst in de LXX. In de meest betrouwbare handschriften ontbreekt echter de passage die in voetnoot 77 is vermeld. Bovendien volgt de LXX de Hebreeuwse tekst met ‘uitropen’ i.p.v. ‘aankondigen’. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “de-beluchting-van de machtiger-mijns die-JHWH-van-Israël op-mij; ter-toebuiging-daaraan
zalft die-JHWH-van-Israël enwel-mij om-goed-nieuws-te-brengen aan-gebogenen: hij-zendt-mij om-te-ombinden geborkenen-van~hart, om-uit-te-roepen het-jaar-van~genadiging voor-die-JHWH-van-Israël . . . “.
[80] Grieks: patridis, het is eigenlijk een bijvoegelijk naamwoord en hier dient ‘stad (nl.Nazareth) aangevuld te worden. Letterlijk zouden we hier ‘omvamende-stad’ kunnen schrijven.
[81] Zie geschiedenis die verteld wordt in I Kon.17: 9 e.v..
[82] Er zijn handschriften die hier Galilea hebben, wat ook in de Statenvertaling staat. Het lijkt logischer gezien de voorgaande en de verhalen. Maar ook de NBG heeft Judea. In de oudere indeling begint hier dan ook een nieuw gedeelte.
[83] Vergelijk het Nederlandse ‘iemand op het lijf zitten’.
[84] Dit Griekse woord wordt meestal met ‘wassen’ of ‘spoelen’ vertaald, evenals het Hebr. aequivalent, maar in beide woorden gaat het niet om het water, maar vooral om de bewegingen: schrobben, wringen en slaan. Het oude Nederlandse daarvoor is ‘(be-)walken’; zie Van Dale. De vissers slaan de netten uit, al dan niet door het water.
[85] Het Griekse ‘epistatès’ komt in het NT alleen 7x in Lucas voor en wordt beschouwd als zijn vertaling van het Hebr.Rabbi. We willen hier de Griekse concordantie bewaren en vertalen daarom met ‘verstandvolle’, omdat het basiwerkwoord het Griekse ‘histèmi’ is dat ‘staan’ vetekent.. In het gewone (koinè) Grieks is het zeer gebruikelijk voor wie gezag heeft, omdat hij verstand van zaken heeft.
[86] Lucas kiest hier voor een zeer ongebruikelijk Grieks maakwoord, ‘zoogreoo’, waarin hij het eerder door hem gebruikte Griekse woord ‘agra’, dat we hier in aansluiting op de LXX met ‘overmeestering’ vertalen, koppelt met het Griekse woord voor leven ‘zooè’.
[87] Zie Levticus.14:2
[88] Meestal wordt dit woord in deze context vertaald met ‘vergeven’, maar in andere samenhangen, met ‘wegsturen’, ‘nalaten’, etc. Het is belangrijk om bij dit woord de Griekse concordantie te laten horen. Ook het Nederlandse ‘vergeven’ heeft in een andere context een heel andere inhoud, maar overal gaat het ook om iets met moeite iets bereiken.
[89] Vergelijk het Nederlandse ‘uitsluitend’.
[90] Dit Griekse woord hangt samen met een werkwoord, dat óntvangen’en ook ‘aannemen’betekent. In de LXX is het meestal de vertaling van het hebreeuwse MieS’théH, dat het beste met ‘drinkmaal’te vertalen is. We geven hier de Griekse concordantie voorrang.
[91] Het is de uitdrukking in het koinè-Grieks voor de vrienden van de bruidegom.
[92] Deze geschiedenis wordt verteld in In Sam 21:7. In deze hoofdstukken van het eerste boek Samuël is David op de vlucht voor Saul. Tijdens een achtervolging vond dit eten van de toonbroden plaats.
[93] Zie Lev.24:5-9.
[94] Anders dan Mattheüs, die in hoofdstuk 5 bij de inleiding op de zogenaamde bergrede alleen de leerlingen van Jezus als aangesprokenen lijkt te noemen, somt Lucas met naan en toenaam zo’n grote verzameling van toehoorders op, dat hij het doet voorkomen of alle mensen uit heel het land en zelfs van daarbuiten hier rechtstreeks aangesproken worden. Volgens Lucas houdt Jezus deze rede dan ook niet op een berg. Hij legt geen verband met de Sinaï, zoals Mattheüs wel doet. In tegendeel: Jezus is met zijn leerlingen juist van de berg naar beneden gekomen. In Exodus 34:29 wordt verteld, dat Mozes na veertig dagen van de berg afdaalde, waar hij na de geschiedenis van het Gouden Kalf (Ex.32) weer opgeklommen was. In Ex.35:1 horen we dan, dat Mozes het gehel vol verzamelde om hen opnieuw de geboden mee te delen. Wellicht heeft Lucas aan deze episode gedacht.
[95] Het Griekse woord ptoochos dient in het NT als weergave van het Hebreeuwse DàL = arm. Maar in de LXX is het ook vaak de vertaling van het Hebreeuwse NgåNieJ = gebogene. Echter juist in de tekst van Jes.57:15, waarmee deze uitspraak van Jezus vaak verbonden wordt, komt dit laatste woord niet voor, echter wel weer in Jes.61:1. Net als in Mt.5:1 (zie de voetnoot bij deze tekst) kiezen we zeker bij Lucas voor de vertaling ‘arm’ omdat bij hem de toevoeging ‘van geest’(= ‘beluchting’) ontbreekt.
[96] Het Griekse woord ‘chrèstos’ wordt in de LXX gebruikt als een vertaling van het Hebreeuwse ThóWB in teksten waar het om een goede opstelling gaat tegenover mensen of zaken. Daartoe heeft de LXX dit Griekse woord gekozen, omdat het daarin om ‘bruikbaarheid’ gaat. Via het Nederlandse ‘gebruiken’ kan zowel dit woord als de daarmee verwante Griekse woorden in NT redelijk concordant vertaald worden. Hier laat het Nederlandse ‘gebruiken’ ons in de steek, vandaar de vertaling ‘goeddoende’, maar hoor hier dat ‘gebruiken’, deze ‘bruikbare houding c.q. omgang’mee klinken.
[97] Gr. ‘a-charis-tos’: het Gr. ‘charis’ kan in de LXX de vertaling van het Hebr. ChéN = gratie zijn, maar is meestal de vertaling van het hebr.ChèSèD dat het beste met ‘goede-gunst’ kan worden vertaald. ‘Gunst’ is het Nederl. woord, dat het Grieks goed weergeeft. En daarom vertalen we hier met ‘afgunst’; het woord komt alleen hier maar voor.
[98] In de LXX is dit Griekse woord vaak de vertaling van het Hebreeuwse RàChæMàJieM, dat ook meestal met ‘barmhartigheid’wordt vertaald, maar dat we in TeNaKh vertalen met ‘moederschoot-hebbend’, omdat het woord ‘moederschoot’(RèChèM) de kern van dit Hebreeuwse woord is. Maar dit hebreeuwse woord wordt nog vaker in de LXX vertaald met het Griekse ‘splangchna’; daarom houden we voor het hier gebruikte Griekse woord ‘oiktirmos, – moon’ de vertaling ‘barmhartigheid’ aan.
[99] Hier staat in het grieks ‘sullegoo’ en dat is een samenstelling van ‘sun’en ‘legoo’. ‘Legoo’ vertalen we met ‘zeggen’, maar de oudste betekenis is ‘verzamelen’ en dat is ook de eigenlijke betekenis van het Latijnse ‘lego’, dat ‘lezen’ betekent, maar de eigenlijke betekenis van het Nederlandse ‘lezen’ is ook ‘erzamelen’, nl. letters tot woorden verzamelen. We kennen in die betekenis nog het oudere Nederlandse woord ‘oplezen’ in de uitdrukking ‘aren oplezen’. Het Nederlandse ‘lezen’ is verbastering van het latijnse ‘lego’ en dat is weer hetzelfde woord als het Griekse ‘legoo’. Voor de vertaling van het hier voorkomende Griekse ‘sullegoo’ vallen we terug op die oudste betekenis nl. ‘lezen’ in de zin van ‘verzamelen’, ‘oplezen’ dus.
[100] Voor ons, Nederlandsers van de 21e eeuw, is dit beeldspraak, voor jezus en zijn hoorders niet! Het kan niet genoeg beklemtoond worden. Het lijfelijke hart (voor ons een bloedpomp) is voor hen de plek waar gedachten zich vormen, die door de mond hoorbaar worden. Het hoofd c.q. de hersenen spelen daarin geen rol.
[101] In dit Griekse werkwoord is het woord ‘telos’ het kernwoord; dat wordt meestal met ‘einde’ vertaald, maar heeft ook met ‘voltooien’ te maken. Het is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebr. KáLàL of KáLáH.
Het hier gebruikte werkwoord is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebr. MuWT is sterven. We laten hier de Griekse concordantie dus los, maar vermelden die in deze voetnoot.
[102] Het Griekse werkwoord ‘sooizoo’ is in de LXX meestal de vertaling van het Hebr. JáShàNg = bevrijden. ‘Diasooizoo’ daarentegen is in de LXX de vert. van het Hebr, MáLàTh 9 meestal), maar ook van het hebr. PháLàTh (= ontkomen). We hebben hier de Griekse concordantie los gelaten, we hadden ook ‘bevrijden’ kunnen vertalen.
[103] Het Griekse werkwoord parechoo heeft hier de strekking van ‘gunnen’.
[104] Met deze woorden geeft de profeet Elia volgens de Griekse tekst in de LXX van I Kon.17:23, de gestorven zoon van de weduwe van Sarfath levend aan haar terug. Ook de profeet Elisa bracht volgens II Kon.4:38, de gestorven zoon van een Sunamitische vrouw weer tot leven.
[105] Deze woorden referen aan de belofte die te vinden is in Deut. 18:15. In de dagen dat Jezus leefde, werd deze tekst vaak aangehaald als bemoediging. Deze profeet als Mozes werd ook wel gelijkgesteld met de belofte van een Messias, een gezalfde.
[106] Deze woorden zijn een citaat van Jes.61:1, volgens de Griekse vertaling in de LXX. Hier is het Griekse ‘ptoochos’ de vertaling van het hebr. NgáNáW en dat betekent ‘gebogene’; meestal wordt it Hebreeuwse woord in de LXX weergegeven met het Griekse ‘praüs’, terwijl ‘ptoochos’ meestal de vertaling is van het Hebreeuwse DàL.
[107] Hier wordt de eerste vershelft van Ex.23:20 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX, In deze hoofdstukken van Ex, die beginnen met Ex.20 en de tien woorden, wordt verteld, wat die-JHWH-van-Israël aan Mozes op de berg gebiedt en belooft. Beloofd wordt een werkbode die Israël begeleiden zal op zijn tocht naar Kanaän. Uit het vervolg blijkt, dat zijn rol met name gericht is op de houding die Israël dient aan te nemen tegenover de naties. Het wonen in het land is direct gekoppeld aan een ethiek. En die ethiek stond centraal in het optreden van Johannes de Dsoper.
[108] Hier wordt de eerste vershelft van Mal.3:1 geciteerd, maar niet letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. Die heeft i.p.v. ‘toebereiden’(Gr. kataskeuazoo), ‘omzien naar’(Gr. epiblepoo). De Hebreeuwse tekst heeft hier PháNáH, dat in qalvervoeging ‘wenden’ betekent, en in de piéel-vervoeging(hier dus) ‘aanwenden’ of ‘bewenden’. Hetzelfde woord staat in de bekende tekst van Jes.40:1. In de tweede vershelft van Mal.3:1 wordt de komst van de werkbode van de zuivergang (meestal luidt de vertaling: Engel van het verbond), in wie die-JHWH-van-Israël zelf tot zijn tempel komt; het is de profetische bevestiging van de belofte in Ex.23:20, die Jezus hier herkent in Johannes de Doper.
[109] Deze woorden vinden ook letterlijk in de Griekse vertaling van de TeNaKh, de LXX, in I Sam.1:17: het zijn de woorden die Eli sprak tot Hanna na haar gebed om een kind in Silo.
[110] Of: koninkrijk.
[111] Hier verwijst Jezus naar Jes.6:9, maar citeert deze tekst niet letterlijk noch volgens de Griekse vertaling ervan in de LXX, noch volgens de Hebreeuwse tekst. De laatste luidt (letterlijk vertaald, zie BAND II): “ hoort horende en-niet~zijn-jullie-aan’t-onderscheiden,en-ziet ziende en-niet~zijn-jullie-aan’t-volkènnen.” De LXX volgt de hebreeuwse tekst op de voet.
[112] Vergelijk het Nederlandse ‘aangestoken’.
[113] Het Griekse werkwoord ‘apotinassoo’ komt maar enkele keren voor zowel in de LXX als in het NT. Het werkwoord ‘ektinassoo’ komt wel voor en is in de LXX meestal de vertaling van het Hebr. NáNgàR, dat ‘bonken’ betekent. Het werkwoord ‘tinassoo’, dat noch in de LXX noch in het NT voorkomt, betekent ‘kloppen’’of ‘bonken’. Daarom vertalen hier met ‘afbonken’ en bij het andere werkwoord met ‘uitbonken’.
[114] Grieks: exodos, het is in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebreeuwse JáTsáA en MóWTsieJAáH.
Het is ook de titel van het tweede boek van de Torah in de LXX. Het Griekse woord ‘hodos’, dat in ‘exodos’ te horen is, is de vertaling van het Hebreeuwse woord DèRèK, dat meestal met ‘weg’ wordt vertaald, maar beter met ‘neemweg’kan worden weergegeven, omdat het meer de route is waarvoor gekozen wordt (die genomen wordt) dan het wegdek; het griekse hodos heeft bovendien dezelfde strekking. Om beide woorden, die in het Grieks hoorbaar zijn, te bewaren kozen we voor ‘uittrekneemweg’.
[115] Hier staat ‘epistatès’; alleen Lucas gebruikt deze aanspreektitel, het is waarschijnlijk de Griekse vertaling van het Hebreeuwse ‘rabbi’ (‘rab’/ ‘rebbe’ / ‘rabbijn’). Met deze vertaling laten we de Griekse concordantie horen.
[116] Hier wordt naar Psalm 2:7 verwezen en naar Jes.42:1 en Deut.18:15. De messianse koning van psalm 2 en de knecht des heren uit Jes.42 en de profeet ‘als Mozes’ worden hier met elkaar verbonden. Ook in de rabbijnse teksten worden deze drie teksten met elkaar verbonden.
[117] Grieks monogenès. Dit woord bestaat uit ‘monos’, dat het beste met ‘afgezonderd’ weergegeven kan worden, en uit genès, waarin het woord ‘geschieden’ klinkt. De gebruikelijke vertaling ‘eniggeborene’ is te vlak en brengt de notie ‘baren’ en ‘geboren worden’ in, die aan het Grieks vreemd zijn. Het komt in de LXX weinig voor en nooit als aanduiding van een enig kind.
[118] Hier wordt verwezen naar II Kon.1:10 en 12, De woorden komen overeen met de Griekse vertaling daarvan in de LXX. Daar wordt verteld, dat Elia God vraagt om vuur te laten afkomen van de hemel om de dienaren van Achab te doden. In sommige handschriften wordt er dan ook een passage aan toegevoegd, waarin Elia genoemd wordt. Daaraan wordt nog weer een tekst toegeveogd, waarin Jezus zegt, dat de Zoon des mensen niet is gekomen om de zielen van de mensen te verdedrven, maar om die te behouden. In de SV staan desze woorden nog gewoon in de tekst vermeld. In latere vertalingen zijn ze weggelaten.
[119] = knotting
[120] Deze woorden komen vrijwel letterlijk voor in de Griekse vertaling van de LXX van Jes.14: 13 en 15. Ze hebben betrekking op Babel, want daarover profeteert Jesaja in dit hoofdstuk.
[121] Deze woorden verwijzen naar Psalm91:13, en zijn ontleend aan de Griekse vertaling daarvan in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1): “op~klauwleeuw en adder ben-jij-de-weg- aan’tnemen; jij bent aan’t-vertreden tegenaar (een jonge leeuwe) en draak.” Maar de woorden herinneren ook Gen.3:15.
[122] Hier staat het Griekse werkwoord ‘adikeoo’, dat we in het NT meestal met ónrechtmatig doen lijden’ vertalen om de Griekse hoorsamenhang met ‘dikè’(= rechtzetting) te bewaren. Maar in de LXX is het van de vele woorden waarmee het vertaald word, het vaakst vertaald door het hebr. NgáWàN en dat betekent ‘ontwrichten’; het is het resultaat van het onrechtmatig lijden. Deze betekenis heeft dit werkwoord ook hier.
[123] Hier wordt eerste Deut.6:5 geciteerd, volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX, maar daar ontbreken de woorden ‘met geheel jouw besef’. De letterlijke vertaling van Deut.6:5 (zie BAND I) luidt: “en-voorts-ben-jij-aan’t-beminnen ewel die-JHWH-van-Israël de-gods-jouwer; met al-af~het-hart-jouwer en-met-al-af~de-lichaamziel-jouwer en-met-al-af~de-macht-jouwer (Hebr.MeAoD)”. Daarna wordt Lev.19:18 geciteerd, ook letterlijk volgens de Griekse vertaling ervan in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: . . . . en voorts-ben-jij-aan’t-beminnen de-metgezel-jouwer (iemand-)zoals-jij. . . . “.
[124] Grieks: kata sungkuria; hier klinkt het woord kurios mee. Beide woorden hangen samen met het Griekse kureoo, dat ‘macht krijgen over’ betekent en zo de betekenis gaat krijgen van ‘ergens mee te maken krijgen’ of ‘getroffen worden door iets’. Sungkureoo is dan ‘samen in de macht ergens van komen’. ‘Sungkuria wordt gewoonlijk wel door ‘toeval’vertaalt, maar dan moet dit Nederlandse woord wel letterlijk genomen worden: er valt je iets toe, het komt op je weg. Om de Griekse concordantie ook hier te laten horen, vertalen we daarom met ‘volgens machtiging’.
[125] Vergelijk het Nederlandse logement.
[126] In toonaangevende latere handschriften, die b.v. voor de vertalers van de Stanvertaling de enig bescikbare tekst bevatten, gaat hier de volgende regel vooraf: . . . zal een stichtzoon wensen een brood, tocvh niet zal hem een steen weergeven. In moderne vertalingen ontbreekt deze zinsnede.
[127] Met deze zegswijze duidt Jezus de Torah aan, die volgens Ex.31:18 door de vinger van God op de twee borden van steen (stenen tafelen) zijn geschreven.
[128] De gebruikelijke vertaling ‘meer dan Salomo’ vooronderstelt het Griekse woord ‘è’, maar dat staat er niet. De vertaling ‘meer Salomo’ laat beter uitkomen, dat Jezus zich hier allereerst identificeert met Salomo maar dan ook boven hem uitgaat. Datzelfde zegt hij even later ook van Jona. Ook met Jona identificeert Jezus zich eerst en dat betekent dat Jona voor Jezus een vergelijkbaar voorbeeld is als Salomo. En dat is wel een heel andere waardering van Jona, dan in de Joodse en Christelijke ( ook met alle verschillen tussen beiden) exegese gangbaar is.
[129] = letterlijk ‘gerechtigheid’; het is in de rabbijnse litteratuur de aanduiding van een gift aan de armen geworden. Daaruit blijkt hoezeer dit Hebr. woord de kwalificatie is van concrete daden en niet zozeer van een algemene norm,
[130] een plantenfamilie, die wij kennen in pepermunt.
[131] Een bloem, groeiend aan de rand van akkers.
[132] Een tiende van de opbrengst van de akker werd als belasting gevraagd voor tempeldienst en autonoom bestuur. De schriftgeleerden verscherpten dat gebod uit de Torah door ook van zuoveel minder belangrijke eetbare planetn een tiende van de opbrengst te eisen.
[133] Zie Gen.4:8 en 10 en II Kron.24:20-22.
[134] = Dal van vergeefsheid.
[135] In de handschriften die de Statenvertalers tot hun beschikking hadden, volgen hier een aantal woorden die waarschijnlijk aan de tekst van MT ontleend zijn, nl. (hoe) zij toenemen, en niet arbeiden. Betere handschriften zijn bij de tekst gebleven zoals Lucas die ( waarschijnlijk) ooit heeft opgeschreven.
[136] Hier staat het Griekse woord meteoorizoo, dat in het gewone Grieks ‘(doen)zweven’ betekent. Het komt in de LXX weinig voor en is daar de vertaling van 4 Hebr. woorden. Waarschijnlijk refereert Lucas hier niet aan het woordgebruik van de LXX, maar gebruikt hier een klassiek Grieks woord om weer te geven wat hij ongetwijfeld uit Aramese bronnen heeft vernomen over dit onderricht van Jezus. Hoewel de versie van Lucas grotendeels gelijk is aan de versie die Mattheüs heeft opgeschreven, zijn er steeds accentverschillen. Dat deze verschillen er zijn, maakt de authenticiteit alleen maar waarschijnlijker. In dit woord herkennen wij het woord ‘meteoor’ en ‘meteoriet’, in de ruimte zwevende voorwerpen, die ook bij de Grieken al bestudeerd werden.
[137] Grieks pais = in LXX bijna altijd NgèBhèD, maar ook het Gr, doulos is daarvan de vrijwel vaste vertaling. Daarom vertalen we hier met ‘knecht’of ‘knechtje’. In Nederlands dialect betekent dit woord ook vaak kind.
[138] Hier staat het Griekse paidiskè, dat in de LXX de vertaling is van hetzij AáMá (dat we in TeNaKh vertalen met heerdienares) en ShiePh’CháH (dat we in teNaKh vertalen met familiebediende). Om de gelijluidendheid van beide Griekse woorden hier te behouden, vertalen we met jongensknecht en meisjesknecht.
[139] De vetgedrukte woorden vinden we ook in de Griekse vertaling in de LXX van Micha 7:6. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “ja~een-stichtzoon slap-vindend een-omvamende, een-stichtdochter staat-op bij-demoederende-harer, een bruidsdochter bij-de-schoonmoeder-harer; de-vijanden-van een-manmenselijke (zijn) de menselijken-van het-huis-zijner!” Het is de klacht van de profeet Micha over de toenmalige samenleving. Maar temidden daarvan stelt hij zijn hoop op die-JHWH-van-Israël, zowel voor zichzelf als voor de samenleving waarin hij verkeert.
[140] Het Griekse dusmè is in de meervoudsvorm een om,schrijvende aanduiding van het westen.
[141] Hier staat het Griekse woord echatos, dat in het Grieks een superlatief is en daarom meestal zo vertaald wordt, met ‘laatste’. In het Hebreeuws en het Aramees komen geen comperatief en superlatief voor. De stellende trap heeft daar deze functies: laat is immers wie later is en daarom ten opzichte van andere de laatste. Hier vertalen we het Grieks ( bij uitzondering) met de overtreffende trap.
[142] Deze woorden verwijzen naar Psalm 104:12, maar ook naar Ez.17:12, waar gesproken wordt over het op
nieuw planten van Juda na de ballingschap.
[143] Hier wordt psalm 6:9 geciteerd, maar niet volgens de LXX. Daar staat (letterlijk vertaald): neemt afstand van mij allen die bewerken ontwrichting (Gr.anomia). In Lucas staat het Griekse woord ‘adikia’, dat ook vaak als vertaling van het Hebr. NgáWoN (= ontwrichting) gebruikt wordt in de LXX. Om de de concrordantie van het Grieks hier te bewaren, vertalen we ‘adikia’ daarom met ‘onrechtmatigheid’.Maar in de Hebreeuwse tekst staat AáWèN en dat kan het beste met ‘streverij’ vertaald worden. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: wijkt vandaan-van-mij al-afheid-van~bewerkenden-van streverij;
[144] Deze woorden staan in Psalm 107:3 conform de Griekse tekst van de LXX. We citeren hier de letterlijke vertaling (zie BAND III.2) van de Hebreeuse tekst: aan’t-zeggen-zijn de-verlosten-van die-JHWH-van-Israël; daar hij-verlost-hen: vandaan-van-de-hand-van~de-beënger. En-vandaan-van-de-landen: verzamelt-hij-hen* vandaan-van-de-dag-oprijzing en-vandaan-van-de-avond-daling. Dezelfde thematiek vinden we in Jes.49:12 en 59:19.
[145] In de zin van de volgende; vgl. in ruimtelijke betekenis (Mc.1:38) het Nederlandse ‘belendende’.
[146] Hier klinkt Jer.22:5, maar de letterlijke vertaling van de Griekse tekst van de LXX luidt: inbrengleeg zal geschieden dit huis. Er zijn meerdre handschriften die hier het Griekse ‘erèmos’ (‘inbrengleeg’) hebben staan. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst van Jer.22:5 luidt (zie BAND II): en-ware’t-dat jullie-niet aan’t-horen-zijn, enwel~de-inbrengen (nl.)die; j ja ik-bezeven-mij konde-van~die-JHWH-van-Israël ja~tot-schroeidroogte is-aan’t-geschieden het-huis (nl.)dit.
[147] Hier wordt letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX Psalm 118 (in de LXX 117) vs 26 geciteerd, die zelf de Hebreeuwse tekst op de voet volgt.
[148] Wanneer we hier de Griekse concordantie zouden aanhouden, moeten we ‘vriendlief’ vertalen, omdat we het Griekse werkwoord ‘phileoo’met ‘lief hebben’ vertalen. Het Griekse werkwoord ‘agapaoo’ is in de LXX altijd de vertaling van het Hebreeuwse AáHàBh en dat betekent ‘beminnen’.
[149] Dit Griekse werkwoord en de daaraan verwante woorden worden in de LXX vooral door twee Hebreeuwse woorden vertaald, nl. RuWM = verheven zijn, en NgáLáH = opgaan. Omdat deze twee Hebreeuwse woorden ook door andere Griekse woorden worden weergegeven, kiezen we hier voor het aanhouden van de Griekse concordantie en vertalen dit woord en de andere afleidingen met ‘hoog’.
[150] Dit Griekse woord is in de LXX de vertaling van twee Hebreeuwse woorden: SháPhàL = laag zijn (meestal) en van NgáNáH = buigen. Omdat beide Hebreeuwse woorden in de LXX ook door andere Griekse woorden worden vertaald, kiezen we ervoor hier de Griekse concordantie aan te houden en dit woord overal met ‘nederig’ te vertalen.
[151] Dit Griekse woord komt alleen hier en in Lc.5:29 voor. Het is afgeleid van het werkwoord dechomai dat ‘ontvangen’ betekent. Het wordt in de LXX meestal vertaald door MieSh’TèH = drinkmaal. Het dus om een onntvangst waarbij gegetyen wordt, wij zouden zeggen een receptie – en ook dat woord betekent letterlijk gewoon ‘ontvangst’. We kiezen hier voor het bewaren van de Griekse concordantie.
[152] Vergelijkbare woorden zoals b.v. ‘beminnen’, duiden geen gevoelens aan, maar gedrag. De vertaling ‘haten’ (c.q. liefhebben) wekt hier bij een 21e westeuroppese lezer misverstand.
[153] De gebruikelijke vertaling luidt: ‘meer dan”(SV, NBG, NBV, NB, Luther, King James etc.). Toch ontbreekt hier een comparattief aanduiding. De SV erkent dat en drukt ‘meer’dan ook cursief af. Wanneer het Griekse woordje ‘è’ zelfstandig gebruikt wordt, is het niet vanzelfsprekend dat ‘mallon’(= meer) wordt ingevoegd, ook invoeging van ‘allos’(anders) is mogelijk. Die interpretatie dient hier de voorkeur te hebben: het gaat niet om MEER vreugde, maar om een ANDERE vreugde.
[154] Meestal wordt in de LXX voor dit Hebreeuwse werkwoord de Griekse vertaling poimaineoo gekozen, dat we daarom met ‘weiden’vertalen. Ter onderscheiding vertalen we hier ‘herderen’..
[155] De schillen van de vruchten van de Johannesbroodbom, die een hoornachtige vorm hebben.
[156] Letterlijk: maakte
[157] Dit woord niet voor in de LXX en ook niet in het gewone Grieks, alleen in het NT in Luc.16 en Mt.6:24. Het wordt hier geschreven als ‘mamoonas’, maar in andere handschriften als ‘mammonas’, het is een leenwoord uit het Aramees, en in die taal betekent het gewoonlijk rijkdom.
[158] In TeNakh wordt dit Hebreeuwse woord met ‘aanhaken bij’vertaald; in het NT kiezen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen. Duidelijk wordt hieraan hoe de Griekse verwoording de Hebreeuwse idiomatisch context laat verdwijnen; in dit geval is de Griekse vertaling zelfs het bgein van een vertaaltraditie in moderne talen, waarbij de Hebreeuwse context slechts moet moeite in te brengen is.
[159] Deze woorden vinden we in de Griekse vertaling van de LXX bij Gen.6:11-13.
[160] We kiezen er hier voor de Griekse concordantie te laten horen.
[161] Deze woorden vinden we in de Griekse vertaling van de LXX bij Gen.
[162] Dat Hebr.woord vertalen we in TeNaKh met ‘ontmantelen’; in het NT laten we de Griekse concordantie horen, maar blijven we in betekenis dicht bij het Hebreeuws. Het Griekse werkwoord is een samenstelling met ‘kaluptoo’ en dat werkwoord is in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebr. KáSáH = (om-)hullen.
[163] = aanhaken bij; maar ook hier willen we in het NT de Griekse concordantie laten horen.
[164] In de handschriften, waarop eind middeleeuwen de huidige telling van hoofdstukken en verzen is gebaseerd staat hier een tekst, die later op grond van handcshriftenonderzoek als een invoeging van buiten wordt gezien. De SV heeft deze tekst als vs 36 nog wel, latere uitgaven niet meer. We geven deze invoeging hier in vertaling weer: “twee op het veld, de één-enkele zal worden aangenomen en de ander zal worden afgelegd”.
[165] = rechter. We latenm met onze vertaling de Griekse concordantie horen.
[166] In het Grieks hebben beide woorden als kern het woord ‘dikè’ dat het beste met ‘rechtzetting’te vertale is en we hebben er voor gekozen hier deze Griekse concordantie te laten horen, Hetzelfde kernwoord komt in nog veel meer Griekse samenstellingen voor. In deze vertaling stellen we het belang om deze ‘saamhorigheid’te bewaren enkele keren ( zo ook hier) boven het belang om de verbinding met Hebreeuwse terminologie aan te brengen, maar niet overal, wanneer er een eenvormige verbinding met het hebreeuws aan te wijzen valt kiezen we daarvoor. Maar ook hier laten we die hebreeuwse achtergrond horen: wreek mij (het Griekse ‘ekdikeoo’ = in de LXX meestal het Hebr.NáQàM) op mijn tegentwister (Het Griekse antidikeoo = in de LXX meestal het hebr. RieJB).
[167] Deze ( en vergelijkbare) uitspraken behoeven niet uitsluitend bedoeld te zijn voor wat in kerk en theologie (ten onrcehte) weder-komst is gaan heten. Jezus spreekt over zijn tij (kairos) en dat tij is gekenmerkt door zijn komen. En hij blijft deze komende.
[168] Het Griekse ‘klèronomeoo’ is in de LXX de vertaling van zowel het Hebreeuwse JáRàSh, dat het besdte met ‘wegvangen’ te vertalen is, als van NáChàL dat ‘in eigendom hebben’ betekent; in het NT meestal van het laatste. We kiezen ervoor de Griekse concordantie te bewaren en vertalen daarom ‘wettig aandeel hebben’. De ‘notie ‘erven is zowel aan het Hebreeuwse GóWRáL, dat ‘lotssteen’betekent als aan de Griekse vertaling daarvan nl. ‘klèros’ dat eveneens ‘lotssteen’betekent.
[169] Dit zijn citaten van Ex.20:12-16 en Deut.5:16-20 volgens de Griekse vertaling in de LXX.
[170] Het Griekse woord ‘belonè’ wordt algemeen met ‘naald’vertaald, maar het is een verlenging van het woord ‘belos’, dat is afgeleid van het werk ‘balloo’= werpen. In het klassieke en het koinè Grieks duidt het woord ‘belonè’ op de punt van een werpspies. De vertaling ‘naald’ is een harmonisatie met de parallelteksten Mt.19:24 en Mc.10:25, maar daar staat het Griekse woord ‘raphis’dat samenhangt met het werkwoord ‘riptoo’dat ‘naaien’ betekent. De versie van Lucas kan duiden op het gat dat zo’n punt maakt na afwerpen.
[171] In de LXX is dit woord zowel de vertaling van het Hebr. CháNàN = gratiëren, als van RáChàM = moederschoot hebben. We hebben ervoor gekozen zo dicht mogelijk het laatste aan te sluiten door met ‘barmhartig zijn’ te vertalen, omdat daarin, net als in het Hebreeuwse RáChàM een lichamelijke notie te horen is. Het Hebreeuwse RáChàM wordt zowel in de LXX als in het NT veel vaker met het Griekse Splangnizoo vertaald en daarom bewaren we ‘moederschoot hebben’voor de weergave van dit Griekse woord.
[172] Het Grtiekse ‘epitmaoo’wordt meestal met ‘bestraffen’vertaald; in de LXX is het 9 vaak) de vertaling van het Hebr. JáKàCh, dat ook met ‘bestraffen wordt vertaald, maar ten onrechte. Want in dat woord gaat het veleer om ‘terechtwijzen’ c,q. ‘terechtbrengen’. Voor het Griekse epitimaoo vonden we het belangrij de Griekse concordantie (hoor-samenhangh) te bewaren. Het Griekse ‘timè’ betekent ‘waarde’. Het Griekse ‘epitimaoo’betekent dus zoiets als ‘niet waarderen’, vandaar ‘omwaarderen’.
[173] Vgl. het Nederlandse ‘zich ontspannen’.
[174] Grieks: sukophanteoo: letterlijk ‘vijgen aanwijzen’, titel van een Astheense ambetnaar tegen vijgensmokkelaars: zij scudden bij mensen de vijgen eruit, maar behielde ze dan meestal zelf i.p.v. ze af te dragen. Met dank aan het lexicon van Murre en dat van Liddl en Scott.
[175] Aanvullen van de wisselaars.
[176] Dit Griekse woord wordt meestal met ‘rente’vertaald, maar het hangt samen met ‘tiktoo’is baren. Het gaat dus om geldelijk nakomelingschap.
[177] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling in de LXX van Ps.118:26
[178] In het zinsdeel “ niet aanduwen van steen op steen” staat het Griekse werkwoord ‘aphhièmi’. Het is een werkwoord met een groot bereik, zowel in gewone Grieks als in het bijbelse Grieks. Met het Nederlandse woord ‘laten’ komt men ver, mits dat ‘laten’ niet een passieve strekking krijgt, want het werkwoord betekent minstens evenzeer ‘zenden’, ‘wegzenden’; maar ook ‘zenden’ laat onvoldoende horen, dat er kracht voor nodig is: het gaat om duwen, afduwen, verduwen. Het wordt ook gebruikt voor ‘vergeven’: iemand zijn wandaden ‘verduwen’ vgl. ‘verstouwen’, dat in de buurt komt van ‘verdragen’, maar dan actiever.Vergeven is één, verzoenen (= er iets tegen doen – in de dubbele betekenis die in het Nederlands bereikt wordt door de klemtoon te verleggen van ‘tegen’ naar ‘doen’) is twee en om gerechtigheid en vrijheid gaat het. De uitdrukking in het Nederlands: “geen steen op de andere laten , die aan deze bijbeltekst is ontleend, duidt een heel actieve handeling aan, want de stenen staan immers op elkaar; maar het werkwoord ‘laten’ heeft in die uitdrukking juist een passieve strekking. Wanneer we ‘laten’ door ‘wegzenden’ wordt de strekking van de Nederlandse uitdrukking verwarrend, bijna omgekeerd. Toch is dit precies wat de Griekse zin letterlijk laat horen. Dat roept de vraag op, of de Nederlandse uitdrukking “geen steen op de andere laten”wel weer geeft, wat de Griekse zegswijze uitdrukt?
De vergelijking met wat Jezus zegt in Matth.24: 2 helpt ons ook niet verder. Daar begint de zin met een dubbele ontkenning (ou mè) die in het Grieks gebruikelijk is (net zoals b.v. in het Frans) en dan volgt hetzelfde werkwoord, maar dan in de passieve vorm: wordt gelaten: “niet (niet) wordt gelaten hier een steen op een steen, die niet zal worden losgesteld”. Maar misschien zegt het Grieks toch iets anders; nl. dat er geen stenen gestouwd worden.
[179] In TeNakH vertalen we dit woord met ‘bemoeienis’, in het NT kiezen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen.
[180] Deze woorden staan zo letterlijk in de Griekse tekst van de :LXX in Jes.57:7; die volgt de Hebreewuse tekst op de voet.
[181] Deze woorden staan zo letterlijk in de Griekse tekst van de LXX in Jer.7:11, die volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.
[182] Hier wordt Ps.118:22 geciteerd, letterlijk vol;gens de Griekse vertaling in de LXX (Ps.117:22). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie Band III.2) luidt: “de steen (die) schofferen de-stichters;zij-geschiedt tot-het-eerstdeel-van het-wendepunt.”
[183] Hier klinkt Jes.8:14 door, waar Jesaja zegt, dat die-JHWH-van-Israël geschiedt tot ‘iets geheiligds’
“ . . . en-tot-een-steen-van gestokenheid en-tot-een-rots-van struikeling (14)
[voor-andertwee de-huizen-van JieSseRáAéL tot-klapnet en-tot-een-val,
voor-de-inzittenden-van JeRuWSháLáieM.
en-voorts-zijn-aan’t-struikelen bij-hen velen; 15
en-voorts-aan’t-vallen en-voorts-aan’t-gebroken-worden.”
Maar ook Dan.2:34, waar gesproken wordt over een steen, die het nog altijd machtige rijk na dat van Nebukadnezer verplettert..
Deze teksten komen we ook tegen in I Petr.2:4 en 7 en Handelingen 4:11.
[184] Hier wordt verwezen naar Deut.25:5 en 6. Het is geen letterlijk citaat al worden wel dezelfde bewoordingen gebruikt die ook in de Griekse vertaling in de LXX gebruikt worden.
[185] Deze woorden zijn een letterlijk citaat van de Griekse vertaling in de LXX van Ex.3:6
[186] Dit is een letterlijk citaat uit de LXX van Ps.110 (LXX: 109); 1. De letterlijke vertaling van de hebreeuwe tekst( zie BAND III.2) luidt: “konde-van die-JHWH-van-Israël (gelezen als ‘AæDoNáJ’ , in de LXX vertaald met ‘kurios’ , vertaald in deze vertaling met ‘machtiger-mijns)voor de machtiger-mijner (Hebr.AæDoNieJ = machtiger mijner) : zit aan-de-zuidenrechter-mijner; tot ik-aan’t-zetten-bende-vijanden-jouwer: een-voetstuk voor-de-voeteneben-jouwer”.
[187] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX in Jes.19:2
[188] Dat vertalen we in TeNaKh met ‘wreken’, maar in de LXX wordt dit Griekse woord ook heel vaak voor e andere Hebreeuwse woorden gekozen. In het NT kiezen we ervoor bij dit begrip de Griekse concordantie te laten horen, vandaar ‘rechtzetting’.
[189] Deze woorden komen uit Jes.34:4, volgens de GRiekse vertaling in de LXX. Ook de voorafgaande passage bevat een reeks van verwijzingen naar uitspraken in de Psalmen en de profeten en in het boek Deuteronomium.
[190] aanvullen ‘broden’.
[191] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘uitgeduwde’ (aanvullen ‘koeken’). Zie Ex.12:14-26.
[192] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘aanhaking’. Het duidt eerder een vorm van handelen aan dan van denken. Terwillen van de Griekse concordantie kiezen voor het (gebruikelijke) Nederlandse woord ‘gedachtenis’ ,zoals ook de LXX doet. Maar dit is wel een heel sprekend voorbeeld ervan hoe belangrijk het is het idioom van het oorspronkelijke Hebreeuws c.q. Aramees in het gehoor te hebben, bij het lezen ( en maken) van een vertaling, in welke andere taal dan ook.
[193] Dit belangrijke Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘zuivergang’, omdat het etymoilogisch heel goed afleidbaar is van de stam BR, die ‘zuiver’betekent, EN omdat het om een van Gods wege ingezette en gekwalificeerde geschiedenis- met-mensen gaat en niet om een in een verbond verzamelen van mensen.
[194] Dat werkwoord vertalen we in TeNaKh met ‘zich- vore-stellen’, maar in het NT kiezen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen.
[195] Daarvan is het woord ‘diathèkè’ afgeleid, dat in de LXX de vertaling is van het hebr. BeRieJT en daarom meestal met ‘verbond’wordt vertaald, ten onrechte, omdat ook dit hebreeuwse daarmee, zoals ook algemeen erkend wordt, geen recht wordt gedaan. Het hebr. woord vertalen we in TeNaKh met ‘zuivergang'(zie daar). Dit Griekse woord vertalen we in het NT met ‘instelling’.
[196] Deze woorden staan letterlijk in de Griekse vertaling in de LXX van Jes.53:12. De letterlijke vertaling van de Hebrteeuwse tekst (zie BAND II,2) luidt: “. . . .en-samen-met-afvalligen wordt-hij-opgesomd . .” Het Griekse woord ‘anomos’, dat letterlijk ‘wetteloos’ betekent (dat is: buiten de Torah levend), wordt in de LXX meestal met NgáWoN vertaald, dat we in TeNaKh met ‘ontwrichting’vertalen. In Jes.53 is het echter de vertaling van PèShàNg = afvalligheid.
[197] Deze verzen staan tussen [ ] , omdat zij in de meest betrouwbare handschriften ontbreken, maar in verder alle andere voorkomen en zeer bekend zijn geworden in de uitleg vanaf de vroegste tijd.
[198] Hier staat het Griekse werkwoord paradidoomi, dat overal met ‘overleveren’ wordt verttaald (net zoals het Latijnse tradere) en hier en in vergelijkbare teksten over Judas NIET met ‘verraden’ mag worden vertaald. Letterlijk is het ‘overgeven’, maar dit woord heeft in het Nederlands noties gekregen, die hier niet passen..
[199] Het Griekse werkwoord ‘hupomimnèiskoo’ is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse ZáKhàR, dat we in TerNaKh met ‘aanhaken bij’ vertalen, omdat het niets met wat voor vorm van ‘denken’dan ook van doen heeft, maar een handelwijze aanduidt. Het bovengenoemde Griekse werkwoord heeft wel met ‘denken’ te maken en kan dan ook terecht met ‘gedenken’ vertaald worden. Terwille van de Griekse concordantie doen we dat dan okm in het NT. Maar bedacht moet wel worden, dat in het NTisch Grieks het Hebreeuws de functie van het woord in de tekst bepaalt. Petrus denkt dus niet alleen aan wat Jezus gezegd heeft, hij haakt daarbij aan! En hoe hij dat doet wordt hier verteld.
[200] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX van Dan.:13. Dezelfde woorden vinden we ook in Ps.110:1 (LXX: Ps.109:1).
[201] In latere handschriften is hier de volgende zinsnede opgenomen. Op basis van die handscchriften is eind middeleeuwen de huidige telling aan de tekst toegevoegd. Die telling moeten we handhaven. Daarom staat dit vers 17 tussen vierkante haken.
[202] aanvullen: tegen de borst of tegen het hoofd.
[203] vgl: het Nederlandse ’ter wereld brengen’.
[204] Hier citeert Jezus Hos.10:8, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX; allen de werkwoorden ‘vallen’ en ‘verhullen’ zijn verwisseld. De Griekse vertaling in de LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.
[205] Deze regel staat in de oudste handschriften van het evangelie van Lucas, maar is wel al heel bvroeg toegevoegd. Hij is waarschjnlijk afkomstig uit een in de eeerste paar eeuwen in omloop zijnde bundel van uitspraken (logia) van Jezus.
[206] Deze woorden komen uit Psalm 22:19. De vertaling van Griekse tekst in de LXX (Ps.21:19) luidt: zij verdeelden mijn mantels voor zichzelf en over mijn mantel wierpen zij de lotssteen. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: zij-zijn-aan’t-vereffenen het-kostuum-mijner voor-zeichzelf; en-op-het-kleed-mijner zijn-zij-aan’t-doen-vallen een-lotssteen.
[207] Deze twee Griekse woorden vinden we in de Griekse vertaling van Psalm 22:8 in de LXX (Ps.21:8).
[208] Hier klinkt Psalm 69:22 mee.
[209] Gr.kremannumi=Hedbr.TáLàH
[210] DTeNaKh met ‘aanhaken bij’; in het NT houden we Griekse concordantie aan.
[211] Het Griekse schizoo= Hebr. BáQàNg.
[212] Dit Griekse werkwoord is in de LXX de vertaling van 6 Hebr. woorden. We hebben ervoor gekzoen hier de Griekse concordantie te bewaren.
[213] Dit is een citaat van Ps.31:6 volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX (alleen de vervoeging van het werkwoord verschilt: futirum in de LXX, praesens bij Lc.). De lettertlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “in de hand-jouwer ben-ik-de-bemoeienis-aan’t-geven-over de-beluchting-mijner”.
[214] Het Griekse werkwoord ‘ekpneoo’ komt niet voor in de LXX en in het NT alleen in Mc.15:37 en 39 en Lc.23:46. De vertaling ‘ontluchten’ zou ook kunnen.
[215] Deze woorden herinneren sterk aan Ps.38:12. In deze psalm is iemand aan het woord, die beseft de gevolgen te dragen van het kwaad, waarmee hij te maken krijgt en waarvoor hij ook zelf schuld belijdt (zie vs 19 en 20). Ook met deze psalm is het verhaal van Jezus te vertellen. De bewoordingen wijken af van die in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst van vs 12 (zie BAND III.1) luidt: ” . . . en-de-lijfna-zijnden-mijner: vandaan-van-verre blijven-zij-staan.”
[216] Deze woorden staan niet de oudste en meets betrouwbare handschriften.
[217] In TeNaKh vertalen we dit Hebreeuwse woord met ‘aanhaken bij’; in het NT houden we Griekse concordantie vast.
[218] In de meeste vertalingen is onder nr 12 een korte vertelling over Petrus op genomen: in de NBV. NB, en de SV zonder kanttekening. Dat doen ook F.Baader zijn “Dabhar Übersetzung” (Schömberg Dlnd) en André Chouraqui. In NBG1951 staaat dit vers tussen vierkante haken. De oudere vertalingen SV en Luther en King James nemen vs 12 ook zonder kanttekening op. Zij volgen allen de codes Sinaïticus. In oudere handschriften ontbreekt dit vers. In latere wordt de naam van Johannes toegevoegd conform wat staat in Joh.20:3; die toevoeging vermeldt de SV in zijn kanttekening bij dit vers. De telling die van nog veel latere datum is, houden wij aan, maar nemen, in navolging van de tekstuiutgave van Nesle 1950 deze regel niet op in de lopende tekst, maar in de voetnoot. De reactie van Petrus onderbreekt eigenlijk Lucas’verhaal over het wantrouwen van de apostelen t.a.v. het bericht van de vrouwen. Hier volgt vs 12: MaarvPetrus opgestaan liep snel toe op het gedenkgraf en vorover nijgend kijkt hij naar de linnen (doeken) (daar)liggend (dit woord ontbreekt in sommige handschriften van de Sinaïticus) afgezonderd (idem) en hij kwam weg zich bij zichzelf verwonderend over het geschiede.
[219] De nu volgende regel, die in de meeste vertalingen als bvs 40 is opgenomen, staat niet in de meest betrouwbare handschriften: “en dit sprekend toonde hij hun de handen en de voeten..