Lucas

NAAR LUCAS          1

    1

1.Daar-nu-al velen aan’t-ter-hand-nemen-zijn      k-0

om-op-te-stellen een-verhaal 

omtrent de bij ons voltrokkende-zijnde inbrengzaken[1]*, *Gr.pragma=Hebr.:DáBáR

2.zoals aan’t-overleveren[2]-waren aan-ons 

zij-die vanaf-het-vorene 

(als)zelfzienden en  bedienaren[3] 

geschiedden van het woord[4]*     *Gr.logos=Hebr.: DáBáR

3.is het dunkzwaar[5] ook-voor-mij, 

die ‘t gevolgd heb wederom,

alles strikt bijgehouden aan-jou geschreven te hebben,

beste Theophilus,

4.opdat jij onderkent*      *Gr.epiginooskoo=

[Hebr. JáDàNg  

omtrent-de-inbrengen* waarvan je doorgalmd[6] wordt *Gr.logos = Hebr.DáBháR

de onwankelbaarheid.

    2

5.Het-geschiedde* in de dagen van-Herodes   *Gr.egeneto=Hebr. WàJeHieJ

koning van Judea

een-zeker priester met-de-naam Zacharias

           LUC 1

uit een-daggroep van-Abia,

en de-vrouw voor-hem uit de dochters van-Aäron,

en de naam van haar Elisabet.

6.Zij nu waren rechtvaardigen* beiden    *Hebr. TsàDiQieJM

tegenover God,

gaanden* in alle* de geboden* en rechtsregelingen*  *Hebr.: HáLàK=gaan

          KåL= al-afheid

          MiTs’WóT= geboden

          MiSh’PáTieJM=

           stelregelingen

van de machtiger*       *Gr.kurios=Hebr.AæDóWNáJ

onberispelijken*.       *Hebr.: TáMieJM= volgaven

7.En niet was er voor hen een boreling* *Gr.teknon v.h.werkw.tiktoo

            =baren. Hebr. JèLèD,idem

omdat Elisabeth ongeschikt* (was)    *Gr. Steira; Hebr.NgàQáRáH

en beiden waren gekomen in de dagen* hunner.   * = nadagen

Het geschiedde echter bij zijn priesterschap

In de orde van zijn dagwerk tegenover God; 

9.volgens de gewoonte van het priesterschap

trok hij het lotsdeel om te wieroken

binnengaande in de tempel van de machtiger;

10.en de hele menigte van het volk geschiedde

biddende buiten voor het uur van de bewieroking.

11.Zien liet zich echter aan hem een werkbode[7]  *Gr. aggelos=Hebr.MáLeAàK

van de machtiger, staande vanaf de rechterkant

van de slachtplaats van de bewieroking.

12.en geroerd werd Zacharias ziende,

en ontzag is gevallen op hem.

13.maar toen zei tegen hem de werkbode:

ontzie[8] je niet, Zacharias, daarom omdat verhoord

werd jouw noodvraag[9] en jouw vrouw*    * Hebr. AieJSháH = vrouw-

          menselijke.

zal doen geschieden een zoon* voor jou   * Hebr. BèN = stichtzoon.

En roepen zal jij zijn naam Johannes.

14.En er zal geschieden vreugde voor jou en gejuich,

en velen zullen zich op zijn geschieden verheugen.

15.Geschieden zal hij immers groot

voor de vertegenwendiging[10] van de machtiger*,  *Gr.kurios= Hebr. AæDóWNáJ

en wijn en roesdrank nee niet drinkt hij

en van heiligende beluchting* vervuld zal hij zijn  *Gr.pneuma= Hebr. RuWàCh

nog vandaan van de buik van zijn moeder,

           LUC 1

 

16.en velen van de stichtzonen van Israël  

zal hij omkeren tot de machtiger de god hunner.

17.En zelf zal hij voorgaan voor zijn  vertegenwendiging

in de beluchting en de kracht van Elia,

omkeren zal de harten van de omvamenden*    * Gr. patres.

tot de borelingen en  ongetrouwen in de gezindheid

van rechtvaardigen, om aan te wenden[11] voor de machtiger

een volk weltoebereid.

18.En toen zei Zacharias tegen de werkbode:

Volgens wat zal ik onderkennen dit?

Ik immers geschied (als)priester[12] 

en mijn vrouw is voorgegaan in haar dagen.

19.En zich toebuigend* zei de werkbode aan hem:  * Hebr. NgáNáH = buigen.

Ik geschied Gabrièl, die opgesteld staat

voor de vertegenwendiging van  god,

En hij heeft afgezonden om te spreken tegen jou

en als goed nieuws te boodschappen* aan jou dit.     * Gr. euanggelizoo=  Hebr.BáSháR

20.En zie, geschieden zal jij zwijgend

niet de kracht hebbend om te praten

tot de dag waarop geschieden deze dingen,

daar tegen in, dat jij geen vertrouwen hebt gehad

in de inbrengen van mij,

die welke vol gemaakt zullen worden

op hun tijdsgewricht.

21. En het volk geschiedde

de ontvangst bereidend[13] van Zacharias,

en zij verbaasden zich bij het tijd nemen

van hem in het tehuis*.      *Gr.naos = Hebr.HéJKáL

22. Maar ervandaan komende

 had hij niet de kracht om te praten tegen hen,

en zij onderkenden dat hij een ooggezicht

had gezien in het tehuis;

en hij geschiedde toewenkend hen

en was blijvend stom.

           LUC 1

23.En het geschiede toen vol geworden waren

de dagen van zijn dienstwerk,

en hij kwam heen naar zijn huis.

24.Maar na deze dagen nam in zich

Elisabeth zijn vrouw,

en zij hield zich verscholen vijf maanden

zeggende, omdat zo ’t mij gemaakt heeft

de machtiger in de dagen,

dat hij erop toe zag weg te dragen

mijn hoon bij mensen.

    3

26.Maar in de zesde maand is afgezonden geworden

de werkbode Gabrièl vandaan van God

naar een stad van Galilea

waaraan de naam Nazareth (is),

27. naar een maagd verloofd

met een man aan wie de naam Jozef (was),

uit het huis van David,

en de naam van de maagd Maria*.   *Gr.Mariam = Hebr, MiR’JaM

28.En ingekomen bij haar

sprak hij: Verheug je*[14], gratiëerde[15],   *Gr.Chaire = Hebr. SháLóWM

de machtiger (is) met jou.

29.Maar op de  inbreng 

werd zij in ontroering gebracht

en rekende ermee,

hoe groot deze begroeting geschiedde.

30.En-toen sprak de werkbode tot haar:

Ontzie* je niet, Maria;     *Gr.phobeoo  = Hebr. JáRéA

want jij hebt gevonden gratie

van de kant van God.

31.En zie jij zult in buik innemen

en baren een stichtzoon,

en je zult roepen zijn naam Jezus.

32.Deze zal geschieden (als)een grote

en (met)stichtzoon van de Opperste*   *Gr.upsistos = Hebr, NgèLJóWN 

aangeroepen worden

           LUC 1

en geven zal aan hem de machtiger

God de troon van David* zijn omvamende,  * zie II Samuël 7:12,16

33.en koningen-zal hij over het huis

van Jakob in de wereldtijden*    * zie Micha 4:7

en van zijn koningschap

zal niet geschieden een-al-af-zijn*.   *Gr.telos = Hebr.KáLieJL

34.Maar Maria sprak tot  de werkbode:

hoe zal dit geschieden, aangezien

een man ik niet volkèn?

35.En zich toebuigend sprak de werkbode

tot haar: een beluchting heilig zal toekomen

op jou en kracht van de Opperst 

beschemeren jou; 

daarom ook zal het in de geschiedenis komende

heilige aangeroepen worden met 

stichtzoon van God. 

36.En zie Elisabet jou mede-geschiedrondelid[16],

ook zij heeft ingenomen een stichtzoon 

in haar grijsoud zijn en wel geschiedt

deze zesde (maand) voor haar 

tot wie geroepen werd ongeschikt*,   *Gr.steira = Hebr. NgæQáRáH

37.omdat niet krachteloos zal zijn

van de kant God alle woord*[17].    * cit. Gen.18:14

38.Maar Maria sprak: zie de heerdienares

van de machtiger, geschiede mij 

volgens jouw woord.

En wegkwam  vandaan van haar

de bodewerker.

    4

39.Opgestaan ging heen Maria

in die dagen naar het bergland

met vlijt naar een stad in Juda.

40.En binnengekomen in het huis

van Zacharias groette zij ook

Elisabet.

41.En het geschiedde: 

toen Elisabet hoorde de groet van Maria,

sprong op het kindje in haar buik.

           LUC 1

En vol werd van beluchting heilig Elisabet

42.en zij verhief haar stem

met een schreeuw groot en sprak:

ingezegend* jij bij vrouwen    *Gr.eulogew = Hebr. BáRàK

en ingezegend de vrucht van jouw buik.

43.En waarvandaan (is)mij dit,

dat komt de moeder van de machtiger mijns

naar mij?

44.Want zie, toen geschiedde de stem

van jou groet in mijn oren,

sprong op in gejuich het kindje in mijn buik.

45.En gelukgewenst zij die vertrouwt

dat geschieden zal het al-af-worden* van  *Gr.telestai = Hebr. KáLàL

het met haar beprate van de kant 

van de machtiger.

    5

46.En Maria sprak:

Groot maakt mijn lichaamziel*    *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh

de machtiger[18] 

47.en voorts[19] juicht*     *Gr.agaliaoo=Hebr.GieJL

mijn beluchting* over God    *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

de bevrijder* van mij[20],      *Gr. sootèr = Hebr. MóWShieàNg

48.omdat hij om keek op de gebogenheid*  *Gr.tapeinoosis = Hebr. NgáNieJ

van de heerdienares[21] zijner.

Want zie vanaf nu wensen mij geluk

de al-afheid* van de geschiedronden.   *Gr. pasai = (hier) Hebr. KåL

49.Omdat maakte voor mij grote (dingen)

de krachtige en heilig de naam zijner[22]

50.En de goede-gunst* van hem    *Gr. eleos = hier Hebr. ChèsèD

naar geschiedronde en geschiedronde

voor wie ontzag hebben voor hem[23].

           LUC 1

51.Hij maakte sterkte met zijn arm,

Hij verstrooide overmoedigen 

In de bedenking van hun harten.

52.Af nam hij krachtigen vandaan van tronen

En Hij verhoogde gebogenen[24].

53.hongerenden maakte Hij vol goeds[25]

en rijk zijnden zond Hij af loos[26].

54.Hij nam ’t op voor Israël, zijn heerdienaar*[27], *Gr.pais = hier Hebr. NgèBèD 

om indachtig* te zijn aan goede-gunst[28],  *Gr.mnèsteuw = Hebr. ZáKhàR

55.zoals Hij gepraat heeft  

tot de omvamenden van ons,

aan Abraham en zijn kiemsel tot wereldlang[29].

56.En Maria bleef  samen met haar

oomtrent drie maanden.

En zij keerde om naar haar huis.

    6

57.Maar voor Elisabet werd vol gemaakt 

de tijd* van haar baren en zij deed geschieden * Gr. chronos

een stichtzoon.

58.En de omhuiszijnden en de mede-

geschiedrondeleden[30] van haar hoorden,

dat groot maakte de machtiger

zijn goede-gunst met haar

en zij verheugden zich mede met haar.

59.En het geschiedde:

op de achtste dag kwamen zij 

om te besnijden het kind

en zij riepen het op de naam

van de omvamende van hem

Zacharias.

60.En zich toegebogen hebbend

sprak zijn moeder: Nee, maar geroepen zal hij worden

Johannes.

61.En zij spraken:

niemand geschiedt uit jouw medegeschiedronde,

die geroepen wordt met die naam.

62.Maar zij wenkten naar omvamende van hem,

hoe hij wil dat hij geroepen werd.

63.en gewenst hebbend een stift,

           LUC 1

schreef hij zeggend:

Johannes geschiedt zijn naam

En allen verbaasden zich.

64.Maar weer geopend werd zijn mond plotsklaps

en zijn tong, en hij praatte

inzegenend God.

65.En er geschiedde ontzag op allen die rond hen

huisden en in geheel het bergland van Judea

werden bepraat al deze woorden.

66.En allen die hoorden stelden

in hun hart, zeggende:

hoe dan zal dit kind geschieden?

Want de hand van de machtiger

geschiedde samen met hem.

    7

67.En Zacharias de omvamende van hem

werd vol van heilige beluchting

en profeteerde zeggende:

68.Ingezegend de machtiger God van Israël[31],     

omdat hij toezag en maakte loskoping voor zijn volk[32],

69.en hij wekte een hoorn van bevrijding[33] voor ons

in het huis van David de heerdienaar*[34] van hem.  * Gr.pais = Hebr. NgèBhèD

70.zoals Hij bepraat heeft door de mond

van de vanaf de wereldtijd zijnde proften van hem;

71.een bevrijding vandaan van de vijanden van ons

en vandaan van de hand van allen die beweigeren ons[35],

72.om te maken gratie met de omvamenden* van ons * Gr. Pater = Hebr. AàB

en om te gedenken[36] zijn heilige[37] instelling*[38].  *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT

73.een eed die hij zwoer* bij Abraham[39]    * Gr.omnumi = Hbr.SháBàNg[40]

           LUC 1

de ons omvamende,

74.om te geven aan ons zonder ons te ontzien,

uit de hand van de vijanden gered,

75. hem te dienen in genormeerdheid en

gerechtigheid,

in de vertegenwendiging van hem

al onze dagen.

76.Maar jij, kind, profeet  van de opperst

word jij geroepen, immers jij gaat voor

om voor de vertegenwendiging van

de machtiger gereed te maken

de neemwegen van hem[41].

77.om te geven volkènnis van de bevrijding

voor zijn volk met het wegsturen van

de verwaardingen  van hen.

78.door de moederschotige gratiëringen

van onze God, waarmee toeziet op ons

de oprijzing vandaan van de hogen,

79.om te verschijnen aan wie

in duisternis en schemer van gestorvenheid

gezeten zijn[42],

om rechtuit te zetten onze voeten 

op een neemweg van vrede.

80.Het kind nam toe en werd sterk

van beluchting, en hij geschiedde 

in de inbrengleegten tot de dagen

van zijn zich vertonen aan Israël.

    8

2.1.En het geschiedde*    * Gr, egeneto de = Hebr.WàJeHieJ k-1

in die dagen kwam uit 

een goeddunken* van de kant van    * Gr.dogma

Caesar[43] Augustus, dat opgeschreven wordt

a-af het behuisde (land)*.      * Gr,oikoumenè (gè)

2.De eerste opschrijving geschiedde

toen Kurenius* de aanvoering[44] had    * = Quirinius

van Syrië.

3.En allen gingen heen om opgeschreven

te worden, ieder naar zijn eigen stad.

4.En op gaat* ook Joseph vandaan van    * Gr.anabaino=Hebr.NgáLáH

Galilea uit de stad Nazareth

           LUC 2

naar Judea naar de stad van David,

die aangeroepen wordt (met)

Bethlehem, omdat hij geschiedt

uit het huis en de omvaming*[45] van David,   Gr. patria=Hebr.AáBóWT 

5.om opgeschreven te worden

samen ment Maria, met wie hij verloofd was,

die geschiedde zwanger.

    9

6.En het geschiedde,

als zij daar geschieden:

vollledig gemaakt werden de dagen

van haar baren,

7.en zij baarde haar stichtzoon,

de eerstgebaarde en omwindselde hem

en zij vlijde hem neer in een ruif,

omdat er niet geschiedde voor hen

een plaats* in de losligzaal[46].    *Gr.topos = Hebr. MáQóWM 

8.En weiders* geschiedden    *Gr.poimèn=Hebr.RoNgèH        k-2

in die streek in het veld zijnde

en waar houdend* de waarhouding   Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR

van de nacht over hun weidegroep.

9.En een werkbode van de machtiger

stond bij hen en de dunkzwaarte

van de machtiger omstraalde als een toorts

hen, en zij hadden ontzag een groot ontzag.

10. En de werkbode sprak tot hen:

niet jezelf ontzien: want zie 

ik goednieuwsboodschap jullie

een vreugde groot, die geschieden zal

voor al-af het genotenvolk*,    *Gr.laos = Hebr. NgàM

11.omdat gebaard werd voor jullie vandaag

een bevrijder* die geschied (als)Christus  *Gr.sootèr = Hebr.MóWShieJàNg  

(als)Machtiger, in de stad van David.

12. En dit (is) voor jullie een kenteken:

jullie zullen vinden een kindje,

omwindseld en liggende in een ruif.

13.En plotseling geschiedde met de werkbode,

een volte van hemelse scharen prijzende God

en zeggende:

14.Dunkzwaarte bij de oppersten voor God

en op het land vrede bij mensen van genadiging.

           LUC.2

    10

15.En het geschiedde toen de werkboden 

wegkwamen vandaan van hen naar de hemel,

de weiders praatten tegen elkaar:

laten wij doorkomen dus tot Bethlehem

en zien het inbrengwoord* dat geschied is,  *Gr.rèma=Hebr.DáBáR

dat de machtiger ons heeft doen volkènnen.

16.En zij kwamen vlijtig zijnde,

en zij vonden en Maria en Joseph en 

het kindje* liggende in de ruif.    *Gr.brephos = niet in de LXX

17.En ziende deden zij volkènnen

omtrent het inbrengwoord, dat bepraat was

met hen omtrent dit kind*.    *Gr.paidion=Hebr.JèLèD of NàNgàR[47]

18.En de al-afheid* gehoord hebbenden  *Gr.pantes = Hebr. KåL

verbaasden zich omtrent de (dingen) die

bepraat werden door de weiders

bij hen.

19. Maar Maria behoedde de al-afheid van

de inbrengwoorden die tezamen geworpen

hebbend in haart hart.

20.En ommekeerden de weiders,

dnunkzwaarte gevend* en prijzend

God bij de al-afheid van de (dingen)

die zij hebben gehoord en gezien

zoals bepraat werd bij hen.

    11

21.En toen vervuld werden acht dagen

om te besnijden hem, werd ook geroepen

zijn naam Jezus*, geroepen    *Gr.Ièsous = Hebr.JéShuWàNg

door de werkbode voor het ingenomen worden

van hem in de buik*.     *Gr.koilia=Hebr.BèThèN

    12

22.En toen vervuld waren de dagen

van de reiniging[48] van hen,

voerden zij hem op naar Jeruzalem

om hem te doen blijven staan

voor de machtiger*,     *Gr.kurios=Hebr.AæDóWNáJ

23.zoals geschreven is in de

wetsuitlegging* van de machtiger,   *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

 

           LUC 2

dat al-af drangmannelijke*[49],    *Gr.arsen(arrèn)=Hebr.ZáKàR

opengesplitst* hebbend     *Gr.dianoigoo=Hebr.PháThàR

de moederlijkheid*,  zal heilig    *Gr.mètra=Hebr.RèChèM

voor de machtiger geroepen worden[50];

24.en (de dagen van) het geven

van een slachtgave volgens het gezegde

in de wetsuitlegging van de machtiger,

een jukpaar tortels* of twee    *Gr.trugoon = Hebr.TóWR

jongen van duiven*[51].     *Gr.peristera = Hebr. JóWNáH 

 13

25.En zie een mens geschiedde                k-3

aan wie de naam Simeon,

en deze mens (was) rechtvaardig*   *Gr.diakaios=Hebr.TsàDDieQ

en vroom, ontvankelijk zijnde

voor de toeroeping*[52]van Israël,    *Gr.paraklèsis = Hebr.NáChàM

en de beluchter heilig geschiedde

op hem.

26.En hij was in gebruik genomen

door de beluchter* heilig niet te zien   *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

gestorvenheid* voordat hij zou gezien   *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT

hebben de gezalfde* machtiger**.   *Gr.christos; **Gr.kurios

27.En hij kwam met de beluchter

naar de tempel[53]; en bij het binnenvoeren

door de ouders[54] van de boreling*   *Gr.paidion= (hier)Hebr. JèLèD

        LUC 2

opdat zij maken volgens wat

gewoonlijk gedaan wordt 

van de wetsuitlegging omtrent hem;

28.En hij ontving hem in de armholten

en zegende God en sprak:

29.Nu laat jij los jou heerdienaar,

heer, volgens jouw woord

in vrede;

30.Omdat gezien hebben mijn ogen

jouw bevrijding

31.die jij gereed hebt gemaakt 

onder de vertegenwendiging 

van alle de volken[55],

32.een licht tot onthulling

van de naties[56] en dunkzwaarte

van jou volk Israèl[57].

33.En het geschiedde de omvamende

van hem en de  moederende

verwonderden zich bij de (dingen)

die bepraat werden omtrent hem.

34.En in zegende hen Simeon

en hij sprak tot Maria de moederende van hem:

zie deze wordt gesteld tot een val

en een opstanding van velen in Israël,

en tot een kenteken dat tegengesproken

wordt –

35 en door de lichaamziel van jou zelf

zal gaan een zwaard,

opdat onthuld zouden worden 

vandaan van vele harten berekeningen.

 14

36.En Anna geschiedde (als)profetes,

de dochter van Phanouèl, uit de

stamstaf van Asèr; zij nu was voorgetreden

op vele dagen, geleefd hebbend

samen met een man zeven jaren

vanaf haar maagdom,

37.en zij (was) weduwe van ongeveer

vier en tachtig jaren, die geen

afstand nam van de tempel,

met vasten en noodvragen dienst doende

nacht en dag.

        LUC 2

38.En op datzelfde daarbij komende staan,

sprak zij gelijkgevend God en praatte

omtrent hem tot allen die vooruit 

aannamen de loskoping* van Jeruzalem.  *Gr.lutroosis=Hebr.PiD’JóWN

 15

39.En toen zij al-af-gemaakt-hadden*   *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH

de-al-afheid* van wat (is) volgens   *Gr.panta=(hier)Hebr.KåL

de wetsuitlegging* van de machtiger,   *Gr.nomos:Hebr.TóWRáH

keerden zij zich toe naar Galilea,

naar hun eigen stad Nazareth.

40.En het kind nam toe en

en werd sterkvattend vol wordend

met wijsheid, en de goede-gunst*   *Gr.charis=Hebr.ChèSèD

van God geschiedde op hem.

41.En heen gingen zijn ouders

per jaar naar Jeruzalem op het 

feest van het pascha.

 16

42.En toen hij twaalf jaren geschiedde,

terwijl zij hoog heen traden

volgens de gewoonte van het feest,

43.en zij al-af-gemaakt hadden

de dagen, bij hun omkeren,

bleef het kind Jezus erbij

in Jeruzalem en niet volkènden’t

zijn ouders.

44.Maar ‘t-uitleggend dat hij

geschiedde in het neemweggezelschap

kwamen zij de neemweg van een dag

ver en zij zochten naar hem bij de

medeverwanten en de bekenden.

45.En toen zij hem niet vonden,

keerden zij om naar Jeruzalem,

zoekende naar hem.

46.En het geschiedde na drie dagen

vonden zij hem in de tempel

neerzittend in het midden van de

leeraren, horende hen en

bevragend hen.

47.En buiten zichzelf stonden

allen die naar hem hoorden

bij zijn verstand en de toebuigingen[58]

        LUC 2

van hem.

48.En hem ziende raakten zij

getroffen; en(toen) sprak tot hem

zijn moeder: boreling, waarom

maakte jij’t voor ons zo? Zie 

de omvamende van jou en ik,

smart hebbend,. Zoeken jou.

49.En hij sprak tot hen: 

waarom dat jullie mij zoeken?

Volkènden jullie niet, dat 

det noodzakelijk is dat ik 

bij de (dingen) van de omvamende

van mij geschied?

50. En zij waren niet onderwezen*   *Gr.sunièmi=(meestal) Hebr.SháKàL

over de woordinbreng* die hij    *Gr.rèma = Hebr.DáBhàR

bepraatte met hen.

51.En hij trad heen samen met hen

en hij kwam in Nazareth en  geschiedde

als een ondergezette aan hen.

En zijn moeder hoedde voort

de inbrengwoorden in haar hart.

52.En Jezus stootte vooruit  in de 

wijsheid en de zodanigheid 

en goede-gunst* langs bij God    *Gr.Charis=(meestal)Hebr.ChèSèD

en de menselijken*[59].     *Gr.antroopos=Hebr.AæNóWSh

 17

3.1.Maar in het vijftiende jaar        k-5

van het aanvoederschap van

Tiberius Caesar, toen Pontius

Pilatus aanvoerder was van Judea

en toen viervorst[60] was van

Galilea Herodes, en Philippus 

zijn broederverwant viervorst was 

van de streek Iturea en Trachonitis,\

en toen Lusanias van Abilene 

viervorst was,

2.bij het vooraangaandpriesterschap

van Anna en Kaiaphas,

geschiedde een woordinbreng* van God   *Gr.rèma=Hebr.DáBháR 

bij Johannes stichtzoon van Zacharias

in de inbrengleegte*.     *Gr.erèmos=Hebr.MiD’BàR

3.En hij kwam naar al-af de omstreek

van de Jordaan verkondigend

        LUC 3

een onderdompeling van 

besefverandering tot verduwing

van verwaardingen,

4.zoals geschreven is in het staafboek*   *Gr.biblion=Hebr.SèPhèR

van de inbrengen* van Jesaia    *Gr.logos=Hebr.DáBháR.

de profeet:

stem van een uitroepende

in de inbrengleegte:  

maakt gereed de neemweg 

van de machtiger

maakt rechtuit de banen van hem.[61]      

5.Alle vallei* zal opgevuld worden   

en alle berg en heuvel zal omlaag

gebracht worden

en geschieden zullen de kromme

tot rechtuite en de ruwen

tot  neemwegen effen

6.en zien zal alle vlees

de bevrijding van God.[62]   

7.Hij zei nu tot de krioelmenigten 

die uitgegaan waren om ondergedompeld 

te worden door hem:

geschiedprodukten van adders,

wie toonde voor aan jullie te vluchten

vandaan van de aanstaande walgtoorn?

8.Maakt nu vruchten waardig aan

de besefverandering.

En gaat niet vooraan met het zeggen

bij julliezelf: tot omvamende 

hebben wij Abraham.

Want ik zeg jullie dat God de kracht

heeft uit deze stenen te doen opstaan

borelingen voor Abraham.

9.Maar ook reeds ligt de bijl aan de wortel

van de bomen. Elke boom nu die niet maakt

prachtige vrucht, zal uitgestoten worden

en in vuur geworpen worden.

10.En hem vroegen de krioelmenigten       k-6

zeggende: wat nu zullen wij maken?

11.En zich toebuigend zei hij hun:

           LUC 3

die heeft twee lijfrokken

moet afgeven aan die niet heeft,

en die heeft eten moet

gelijkerwijze maken.

   18

12.Maar ook kwamen tolheffers

om ondergedompeld te worden

en zij spraken tot hem:

leraar*[63], wat moeten wij maken?    *Gr.didaskalos = Hebr.rab(bi).

13.En hij sprak tot hen: maak

niets meer naast wat doorgezet

moet worden door jullie tot zaak.

14.En vragend hem de dienstdoenden

in de legerscharen, zeggend:

wat moeten wij maken ook wij?

15.En hij sprak tot hen: 

schudt niemand uit en weest geen

(vijgen-)verlinker[64] en hebt genoeg

aan jullie bezoldigingen.

    19

15.En toen het volk zich ontvangstbereid*[65]  *Gr.prosdokaoo=Hebr.QáWáH

maakte en  allen er rekening mee hielden

in hun harten omtrent Johannes, 

of hij niet geschiedde (als) de gezalfde*,  *Gr.christos= Hebr,MeShiàCh boog zich toe Johannes zeggend aan allen:

16.Ik dompel wel onder in water,

maar de meer vermogende dan ik,

van wie ik niet aan de maat* geschied   *Gr.ikanos = Hebr.DéJ  

los te maken de riemen van zijn 

schoenen; hij zal jullie onderdompelen

in een beluchting heilig en in vuur.

17.Van wie de wanschop in zijn hand (is)

om uit te reinigen zijn vloer* en    *Gr.aloon = Hebr. GoRèN

samen te voeren* het tarwe naar zijn   *Gr.sunagogein

aflegplaats*, maar het stro** brandt hij   *Gr.apothèkè.**Gr.achuron= Hebr. met onuitdoofbaar vuur.                                                                                                                [TèBèN.

18.Maar ook nu vele andere (dingen)

           LUC 3

toeroepend goednieuwsboodschapte 

hij het volk.

19.Maar Herodes de viervorst

terechtgewezen* door hem    *Gr.elengchoo=Hebr.JáKàCh

omtrent Herodias de vrouw

van zijn broederverwant en

omtrent alle slechte dingen die

Herodes maakte, heeft ook dit

gesteld bij alle (dingen),

20.hij sloot weg Johannes 

in waarhouding*.     *Gr.phulakè=Hebr.MiSh’MóWR 

20

21.En het geschiedde bij het 

gedompeld worden van al-af het volk

en toen ook Jezus gedompeld werd

en bad, dat geopend werd de hemel

22.en dat neertrad de beluchter de heilige

in ziellichamelijke zicht als een duif

op hem en een stem vandaan van de 

hemel geschiedde: jij geschiedt (als)

mijn stichtzoon[66] de beminde, 

in jou genadig ik mij[67]*.     *Gr.eudokeoo = Hier)Hebr.RáTsàCh

    21

23.En hij Jezus geschiedde vooraan

gaande omtrent dertig jaren,

geschiedend als een stichtzoon, 

zoals werd uitgelegd[68], van Jozef,

24.die van Eli[69] *    *Volgens Mt.Jakob; 

           LUC 3

die van +Matthat*   *bij Mt.Matthan 

die van Levi*    * bij Mt. Eleazar 

die van Melchi*   * bij Mt.Elihud 

die van Joonnai*   * bij Mt.Achim

die van Jozef*   * bij Mt.Zadok

25.die van Mattathias*  * bij Mt.Azor. 

die van Amos[70]*   * bij Mt. Eljakim

die van Nasum*   * Deze naam is onbekend in TeNaKh 

die van Esli*    * idem 

die van Nangngai*   * idem

26.die van Mäath*   * Hebr.MàHàT, zie I Kron.6:20 en 35 

die Mattathias*   * Van deze Mattathias is niets bekend in TeNaKh

die van Semein*   * Hebr,ShieMeNgieJ (Simeï), van deze Simeï is niets bekend.

die van Joosèch*   * Hebr. (misschien=)Joseph. Van deze Josech is niets bekend.

die van Juda*   * Hebr.JeHuWDáH, van deze Juda is niets bekend in TeNaKh 

27.die van Jooanan*  * Hebr.JoCháNàN, van deze is niets beklend in teNaKh. 

die van Rèsa*   * bij Mt.Abiud. Hebr.RiTs’JáA, zie I Kron.7:39 

die van +Zorobabel*  * Hebr.ZeRoeBBáBèL (Zerubbabel). Zie I Kron.3:19, Ez.3:2,8

die van +Salathièl*   * Hebr. SheAàL’TieJAèL (Sealthiël).Zie I Kron.3:17 

die van Nèri*[71]   * Deze naam is onbekend in TeNaKh

   22

28.die van Addi*   * Hebr.NgiDDieJ of NgioDDóW, zie I Kron.6:6(21) 

die van Koosam*   * Deze naam is onbekend in TeNaKh 

29.die van Elmadam*  * Deze naam is onbekend in TeNaKh  

die van Èr*    * bij Mt.Jechonja. Van deze Er is niets bekend.

die van Jezus*   *= Josia bij Mt.? Hebr.JéShuàNg[72] 

die van Eliezer*   *bij Mt.Josia. Van deze Eliëzer is niets bekend.

die van Joori*   *bij Mt.Amos. Deze naam is onbekend in TeNaKh

die van Mattath*   *bij Mt.Manasse. Deze naam is onbekend in TeNaKh

die van Levi*    *bij Mt.Hiskia. Van deze Levi is niets bekend.

30.die van Simeon*   *bij Mt.Achaz. Van deze Simeon is niets bekend. 

die van Juda*   *bij Mt.Jotham. Van deze Juda is niets bekend.

die van Josef*   *bij Mt.Uzzia. Van deze Josef is niets bekend.

die van Joonam*   *bij Mt.Joram =Joonam? Deze naam is onbekend in TeNaKh

die van Eljakim*   *bij Mt.Josaphat. Van deze Eljakim is niets bekend in TeNaKh 

           LUC 3

die van Melea*   *bij Mt.Asaph. Deze naam is onbekend in TeNaKh

31.die van Menna*   *bij Mt.Abia. Deze naam is onbekend in TeNaKh.

die van Mattatha*   *bij Mt.Rehabeam, Hebr.

die van Natham*    *bij Mt.Salomo, Hebr.NáTàN, II Sam.5:14

die van +David*   *Hebr.DáWieD, I Sam.16:1-13

   23

32.die van +Iessai*   *Hebr.JieSháJ (Izaï) Ruth 4:22 

die van +Joobèd*   *Hebr.NgóWBéD uit Ruth, Ruth 4:21

die van +Boas*   *Hebr.BoNgàZ, Ruth 4:21 

die van +Sala*   *bij Mt.Salmon, Hebr. SsàL’MáH, Ruth  4:20 

die van +Naässoon*   *Hebr.NàCh’ShóWN Ruth 4:20 en Num.2:3 

33.die van +Aminadab*   *Hebr.NgàMMieJNáDàB Ruth.4:19

die van Admin*   *Deze generatie is onbekend in TeNaKh, = Aminadab?

die van Arni*    * bij Mt.Aram I  Kron.2:9 en 10 en in Ruth 4:18 RàM

die van +Hesroom*   *Hebr.ChèTs’RóWN (Hezron)

die van +Phares*   *Hebr.PáRèTs (Perez) Genesis 46:13 

die van +Juda*   *Hebr.JeHuWDáH bij Tamar: Genesis 38:27-30 

die van +Jakob*   *Hebr.JàNgæQoB Genesis 29:31-35

die van +Isaäk*   *Hebr.JiTs’ChàQ Genesis 25

   24

34.die van +Abraäm*  *Hebr.AàB’RáHàM, Genesis 21 

die van Thara*   *Hebr.TèRàCh, Genesis 11:24-32

35.die van Nachoor*  *Hebr.NàChóWR (Nahor), Genesis 11:22-25 

die van Seruch*   *Deze naam is onbekend in TeNaKh

die van Rangau*   *Hebr.ReNguW (Rehu), Genesis 11:18 

die van Phalek*   *Hebr.PèLèG, Genesis 10:25, I Kron.1:25

die van Heber*   *Hebr.NgèBèR, Genesis 10:24 

die van Sala*    *Deze naam is onbekend in TeNaKh

36.die van Kainam*   *  of Kainan: van deze Kainan is niets bekend in TeNaKh

die van Arphaxad*   *Hebr.AàR’PhàK’ShàD, Genesis 10:10

die van Sèm*    *Hebr.ShéM, Genesis 5:32 en 10:1 

die van Nooë*   *Hebr.NoàCh, Genesis 5:32 

die van Lamech*   *Hebr.LáMèCh, Genesis 5:28-30

37.die van Mathousala*  *Hebr.MeTuWShèLàCh, Genesis 5:25-27

die van Henooch*   *Hebr.ChàNóWK (Henoch), Genesis 5:21-24

38.die van Iaret*   *Hebr.JèRèD, Genesis 5:18-20 

die van Maleleèl*   *Hebr.MàHàLàL’AéL, Genesis 5:15-17

die van Kainam*   *Hebr.KéJNáN, Genesis 5:12-14 

die van Enoos*   *Hebr.AæNóWSh, Genesis 5:9-11 

die van Sèth*    *Hebr.ShéT, Genesis 5:6-8

die van Adam*   *Hebr..AáDáM, Genesis 1:26-28, 2:15-17, 5:1-4 

die van God. 

    25

4.1.Maar Jezus volledig vervuld van       k-7

heilige beluchting* keerde zich om   *of: van de heilige beluchter

vandaan van de Jordaan en hij werd

gevoerd door de beluchter in de 

inbrengleegte*,      *Gr.erèmos = Hebr.MiD’BáR

2.veertig dagen beproefd door de

           LUC 4

lasteraar*. En niet at hij ook maar iets   *Gr.diabolos=Hebr.SsáTàN

in die dagen, en toen zij al-af waren

had hij honger.

3.En tot hem sprak de lasteraar:

Indien jij (als)stichtzoon geschiedt

Van God, spreek tot een steen als deze,

opdat hij geschiedde(als)brood.

4.En naar hem toe boog zich Jezus:

Er is geschreven dat niet bij brood

afgezonderd zal leven de menselijke[73]. 

    26

5.En omhoog gevoerd hebbend hem

toonde hij hem al-af de koninkrijken

van het behuisde (land) in een stip van

tijd.

6.En(toen) sprak tot hem de  lasteraar:

aan jou zal ik geven al-af deze bevoegdheid

en de dunkzwaarte van hen, omdat die

aan mij overgeleverd is en aan wie ook maar

ik wil zal ik haar geven.

7.Jij nu indien jij je toebukt  voor de

vertegenwendiging van mij, zal geschieden

van jou al-af (deze).

8.En zich toebuigend sprak Jezus tot hem:

Er is geschreven: toebukken zul je je voor

de machtiger de God van jou en hem

afgezonderd dienen[74].

9.Maar hij voerde hem naar Jeruzalem

en deed-staan (hem) op de vleugelpunt

van de tempel, en hij sprak tot hem:

indien jij (als)de-stichtzoon geschiedt

van God, werp jezelf vandaar omlaag.

10.Er is immers geschreven, dat 

hij aan de bodewerkers* van hem   *Gr.angngelos=Hebr.MáLæAàK

gebiedt omtrent jou om doorgaand

te bewaren jou,

11.en dat op handen hij hoog heen

dragen zal jou, opdat niet jij aanstoot

tegen een steen jouw voet[75].

12.En zich toebuigend sprak tot hem

           LUC 4

Jezus dat er gezegd is: 

niet zul jij op de proef stellen

de machtiger jouw God[76].

   28

13.En al-af-gemaakt hebbend

alle beproeving nam afstand

de lasteraar vandaan van hem

voor een tijdvak*.      *Gr.kairos

14.En omkeerde Jezus in de kracht

van de beluchting naar Galilea;

en een bewering kwam uit door

geheel de omstreek omtrent hem.

15.En zelf leeraarde hij in hun

synagogen dunkzwaarte gegeven

door allen.

    29

16.En hij kwam naar Nazareth,

waar hij was (op-)gevoed, en hij

kwam binnen volgens zijn gewoonte

op de dag van de sabbat in de

synagoge, en hij stond op om 

voor te lezen;

17.en aangegeven werd aan hem

het staafboek van de profeet Jesaja

en geopend hebbend het staafboek

vond hij de plaats waar was geschreven:

de beluchting van de machtiger op mij,

waarom hij gezalfd heeft mij 

goednieuws te boodschappen aan gebogenen[77],

afgezonden heeft hij mij aan te kondigen

aan gevangen weggevoerden

verduwing[78] en aan blinden

kijkvermogen, om af te zenden

verpletterden in verduwing,

19.om aan te kondigen het

genadigende jaar van de machtiger[79]

           LUC 4

20.En samengerold hebbend 

het staafboek, weergegeven aan

de handlanger, zat hij neer;

en de ogen van allen in de

synagoge geschiedden starende

naar hem.

21.En hij ging vooraan om te zeggen

tegen hen dat “vandaag volledig

gemaakt is dit geschrevene

in de oren van jullie.

22.En allen betuigden voor hem

zij verwonderden zich bij de 

inbrengwoorden van goede-gunst

die uitgaan uit zijn mond, en zij

zeggen: niet (als) een stichtzoon

van Joseph geschiedt deze?

23.En hij sprak tot hen: alleszins

zullen jullie zeggen aan mij

dit vore-stel*: genezer verpleeg    *Gr.parabolèh = Hebr.MàShàL

jezelf; zoveel wij hoorden dat

geschied is in Kapharnaüm, maak

ook hier in jouw vaderstad[80].”

24.Maar hij sprak: op-trouwe ik zeg

aan jullie dat geen profeet 

ontvankelijk geschiedt in zijn 

vader(stad).

25.En in waarachtigheid zeg ik jullie

vele weduwen geschiedden in de

dagen van Elia in Israël, toen gesloten

werd de hemel voor drie jaren en zes

maanden, toen er geschiedde grote

honger* op al-af het land,     *Gr.limos = Hebr. RáNgàBh

26.en tot niemand van hen werd Elia

gestuurd tenzij naar Sarepta van Sidon

naar een vrouwmenselijke weduwe[81].

27.En er geschiedden vele melaatsen

in Israël bij Elisa de profeet, en niemand

van hen werd gereinigd tenzij Naäman

de Syriër. 

28En zij werden vol allen van toorngemoed

in de st\ynagoge, horende deze (dingen).

29.En opstaande wierpenzij uit hem

buiten de stad, en zij voerden hem

tot de rand van de berg waarop hun stad

gehuisbouwd was, zodat zij zouden 

           LUC 4

neergooien hem;

30.Maar hij doorkomend door het

midden van hen ging heen.

    30

31.En hij kwam af naar Kapharnaüm

een stad van Galilea; en hij geschiedde

lerarende hen op de sabbaten.

32.En zij raakten getroffen bij zijn

leraarswerk, omdat met bevoegdheid

geschiedde zijn inbrengwoord.

33.En in de synagoge geschiedde                 k-8

een mens hebebde de beluchting 

van een onreine demoon.

34.En hij schreeuwde uit met grote

stem: laat’t, wat aan ons en aan jou,

Jezus Nazarener? Ben jij gekomen

Om te ons teloor te doen gaan? 

Ik volkèn (als)wie jij geschiedt,

De gehiligde van God.

35.En omwaardeerde hem Jezus

zeggende: word gemuilkorfd en

kom uit vandaan van hem.

En weggeworpen hebbend hem

in het midden kwam uit de demon

vandaan van hem geen schade gedaan

hebbend hem.

36.En er geschiedde verbazing bij allen,

en zij praatten samen tegen elkaar

zeggende: Wat (is) dit inbrengwoord,

dat hij met bevoegdheid en kracht

er toe aanzet de onrerine beluchtingen

en zij komen uit?

37. En uitging een galm omtrent hem

naar alle plaats van de omstreek.

    31

38.Maar opgestaan zijnde vandaan van       k-9

de synagoge kwam hij in naar het huis

van Simon. En de schoonmoeder van Simon

geschiedde samengehouden door een 

groot koortsvuur, en zij vroegen hem 

omtrent haar.

39.En erbij staande boven haar omwaardeerde

hij het koortsvuur en die duwde af haar.

Op slag van gebruik opgestaan bediende zij hen.

    32

40.Maar toen de zon neerkwam, voerden allen

zoveel zieken zij hadden onvast in bontheid

hen tot hem; en hij op één ieder van hen

de handen leggend verpleegde hen.

           LUC 4,5

41.En wegkwamen ook demonen vandaan van velen,

schreeuwend en zeggend dat “jij geschiedt (las)

de stichtzoon van God”. En omwaarderend liet hij

hen deze (dingen) niet bepraten, omdat zij

volkènden dat hij (als) de Christus geschiedde.

     33

42.Maar toen de dag geschiedde, wegkomend

ging hij heen naar een inbrenglege plaats;      

en de krioelmenigte zocht hem op en kwamen

tot bij hem en hielden hem terug om niet

heen te gaan vandaan van hen.

43.Maar hij sprak tot hen: dat ook aan andere

steden ik goednieuwsbreng over het koningschap

van God is noodzakelijk, omdat ik daaroe

ben afgezonden.

    34

44.En hij geschiedde verkondigend in de

synagogen van Judea[82].

5.1.En het geschiedde toen de krioelmenigte

bovenop hem ging liggen[83] en hoorde

het woord van God, en hij geschiedde

staande lansg het poelmeer van 

Gennesaret,

2.en hij zag twee vaartuigen staande

langs het het poelmeer; maar de vissers

vandaan van hen neer getreden

bewalkten* zij de netten.     *Gr.plunoo=Hebr.KáBàS[84]

3.En ingetreden in het vaartuig, dat

geschiedde van Simon, vroeg hij hem

vandaan van het land op te varen 

een weinig. En neergezeten leraarde

hij vanuit het vaartuig de krioelmenigten.

4.En toen hij een ruststop nam van

praten, sprak hij tot Simon: vaar op

naar het diepe en laat zakken de netten

van jullie ter overmeestering*.    *Gr.agra=Hebr.LáKàD

5.En toegebogen sprak Simon, 

verstandvolle[85], door de gehele nacht

           LUC 5

gearbeid hebbend namen wij niets in,

maar op jouw woordinbreng* zal ik   *Gr.rèma = (ook) Hebr. DáBáR

laten zakken de netten.

6.En dit gemaakt hebbende, hebben

zij samen gesloten een  volte van

vissen veel en doorgescheurd werden

hun netten.

7.En zij wenkten de medehouders

in het andere vaartuig om te komen

om mede in te nemen met hen;

en zij kwamen en zij maakten vol

beide vaartuigen, zodat zij afzonken.

8.En dit ziende viel Simon Petrus

toe op zijn knieën voor Jezus

zeggende: kom uit vandaan van mij

omdat ik geschied (als) een man

die verwaardt, machtiger.

9.Verbazing immers hield vast hem

en allen die samen met hem (waren)

bij de overmeestering van de vissen,

die zij ingenomen hadden,

10.en gelijkerwijs ook Jakobus en

Johannes stichtzonen van Zebedaeus,

die geschiedden (als) bondgenoten

voor Simon. En Jezus sprak tot Simon:

Ontzie je niet, vandaan van nu

zul jij geschieden mensen ten leven

overmeesterend[86].

11.En nadat zij neer gevoerd hadden

de vaartuigen op het land, alles

weggeduwd hebbend volgen zij hem.

    35

12.En het geschiedde toen hij geschiedde              k-12

in één van de steden en zie een man

vol melaatsheid. En ziende Jezus, 

gevallen op zijn vertegenwendiging

stelde hij de noodvraag hem, zeggend:

Machtiger, indien jij wilt, heb jij 

de kracht mij te reinigen.

13.En uitgestrekt hebbend betastte

hij zijn hand zeggend: ik wil, word

gereinigd; en regelrecht kwam de

melaatsheid weg vandaan van hem.

14.En hij gaf hem de boodschap

niemand te spreken, maar weggekomen

           LUC 5

toon jezelf aan de priester[87], en

draag op omtrent jouw reiniging,

zoals ingezet heeft Mozes,

tot getuigenis voor hen.

    36

15.Maar vooraan door ging nog meer

het inbrengwoord* omtrent hem.   *Gr.logos = Hebr.DáBháR

en samen kwamen vele krioelmenigten

om te horen en verpleegd te worden

vanwege hun onvastheden. 

16.Maar hij geschiedde ontwijkende

in de inbrengleegten en biddend.

    37

17.En het geschiedde op één van de dagen

en hij geschiedde lerarende en er 

waren neergezeten Pharizeeën en

wetsleraren die waren gekomen uit alle

dorp van Galilea en Judea en Jeruzalem.

En kracht van de machtiger geschiedde

tot het genezen worden door hem.

18.En zie mannen dragende op een

vlijbed een mens die verlamd was,

en zij zochten hem binnen te dragen

en hem te stellen in vertegenwendiging

van hem.

19.En niet vindend hoe zij binnen

zouden dragen hem door de krioelmenigte,

omhoog getreden op het dak* duwden zij  *Gr.dooma = hebr.GàG

hem neer door de baktegels met het

vlijbedje naar het midden tegenover

Jezus.

20.En ziende hun vertrouwen sprak hij:

mens, verduwd*[88] worden voor jou   *Gr.aphièmi = (hier) Hebr.SáLàCh

jouw verwaardingen*.     *Gr.hamartia = Hebr.ChæTháAáH

21.En vooraan gingen om te berekenen

de schriftkenners en de pharizeeën

zeggende: (als)wie geschiedt deze,

die praat smaadbewering? Wie heeft

de kracht verwaardingen te verduwen

tenzij afgezonderd[89] God?

22.Maar Jezus volkènnend hun

berekeningen, zich toebuigend* sprak   *Gr.apokrinomai = Hebr. NgáNáH

tegen hen: Wat berekenen jullie

           LUC 5

in jullie harten? 

23.Wat geschiedt beter arbeidbaar, 

te spreken:verduwd worden jou 

jouw verwaardingen, of te spreken: 

sta op en schrijdt heen?

24.En opdat jullie volkènden, 

dat de stichtzoon van de mens

de bevoegdheid heeft op het land

om verwaardingen te verduwen,

sprak hij tot de verlamde: jou

zeg ik, sta op en hoog heen dragend

het vlijbedje van jou ga heen

naar jouw huis.

25.En daddelijk opgestaan zijnde

voor de vertegenwendiging hunner,

hoog heen dragend waarop hij

neerlag, kwam hij weg naar zijn

huis, dunkzwaarte gevend* God.    *Gr.doxazoo = Hebr.KáBàD

26.En uitstaandheid nam allen,

en zij gaven dunkzwaarte aan God, 

en zij werden vervuld van ontzag,

zeggende dit: wij hebben gezien

tè zwaardunkendheden* vandaag.   *Gr.paradoxa

    38

27.En na deze (dingen) kwam hij weg               k-14

en hij aanschouwde een tolheffer

met de naam Levi neergezeten bij het

tolhuis, en hij sprak tot hem: volg mij.

28.En verlatend alles opgestaan volgt hij

hem.

29.En(toen) maakte Levi een grote

ontvangst[90] voor hem in zijn huis.

En er geschiedde een krioelmenigte

Vol van tolheffers en anderen die

Waren neergezeten samen met hen.

30.En toen murmureerden de pharizeeën

en de schriftkenners van hen tegen

zijn leerlingen zeggende: waardoor

samen met tolheffers en verwaarders

eten jullie en drinken jullie?

31.En zich toebuigend sprak Jezus

tot hen: geen behoefte hebben

in orde zijnden aan een genezer,

maar zij die het kwaad hebben.

32.Niet ben ik gekomen om te roepen

           LUC 5

rechtvaardigen, maar verwaarders

tot besefverandering.

    39

33.Maar zij spraken tot hem:de

leerlingen van Johannes vasten

frequent en maken noodvraag,

gelijkerwijs ook die van de

pharizeeën,maar die voor jou 

eten en drinken.

34.Maar Jezus sprak tot hen:

jullie hebben toch niet de kracht

te maken,dat de stichtzonen van 

de bruiloftszaal[91] waarin de bruidegom 

samen met hen geschiedt, vasten?

35.Maar er zullen komen dagen,

ook wanneer wordt weggepakt vandaan

van hen de bruidegom, dan zullen zij

vasten in die dagen.

36.En hij zei ook een toespeling* tot hen  *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL

dat niemand een opwerplap vandaan

van nieuw gewaad gesplitst opwerpt

op een oudtijds gewaad; maar indien

toch wel, ook zal het het nieuwe 

splitsen en met het oudtijse stemt niet

samen de opwerplap vandaan van het

nieuwe.

37.En niemand werpt jonge wijn in

oudtijdse zakken, maar indien toch wel,

scheuren zal de jonge wijn de zakken,

en deze wordt uitgegoten en de zakken

gaan teloor.

38.Maar jonge wijn moet in nieuwe

zakken geworpen worden.

39.En niemand die drinkt oudtijdse

wil jonge; want de oudtijdse geschied

goed bruikbaar.

    40

6.1.En het geschiedde op sabbt, dat   zie:Mt.12:1-8, Mc.3:23-28

doorging door kiemvelden, en zijn

leerlingen plukten en aten, de halmen*   *Gr.stachus = Hebr.ShiBoLèT

fijn wrijvend met de handen.

2.En sommigen van de pharizeeën

spraken: waarom maken jullie, waartoe

men niet bevoegd is op sabbat?

3.En zich toebuigend tot hen sprak

Jezus: niet dit hebben jullie opgelezen,

Wat David gemaakt heeft, toen hij

           LUC 6

honger had, hij en die samen met hem

geschieden? 

4.Toen hij inkwam in het huis van God

en, de broden van de voorschikking*   *Gr.prothesis = (hier) Hebr.               

nemende, heeft hij gegeten en gegeven                                                  [MàNgæRèKèT

aan die samen met hem (waren)[92], die

geen bevoegdheid hebben om te eten, 

tenzij afgezonderd de priesters[93].

5.En hij zei hun: (als)machtiger van de

sabbat geschiedt de stichtzoon van de

mens.

    40

6.En het geschiedde op een andere sabbat,  zie: Mt.12:9-14, Mc.3:1-6 k-15

dat hij binnenkwam in de synagoge

en leeraarde. En er geschiedde daar een

mens en zijn hand, de rechter, geschiedde

uitgedroogd.

7.En op hun hoede waren voor hem de

schriftkenners en de pharizeeën, of hij

op sabbat verpleegt, opdat zij vonden

om hem aan te klagen.

8.Maar hij volkènde hun berekeningen

en hij sprak tot de man die een 

uitgedroogde hand heeft: sta op en sta

in het midden; en hij opgestaan stond.

9.En Jezus sprak tot hen: ik vraag jullie,

of er bevoegdheid is om goed te maken

danwel kwaad te maken, te bevrijden

danwel te loor te doen gaan?

10.En omkijkkend naar hen allen

sprak hij tot hem: strek aan jouw hand.

En hij maakte ’t en tot stand werd 

Weer gebracht zijn hand.

11.En zij werden volledig gemaakt

tot besefloosheid. En zij praatten

door tot elkaar, wat zij zouden maken

met Jezus.

    42

12.En het geschiedde in die dagen,   zie: Mc.3:13-19

dat hij wegkwam naar het gebergte

om te bidden. En hij geschiedde 

de nacht door in het gebed tot God.

13.En toen de dag geschiedde, bestemde

hij zijn leerlingen, ook uitgekozen

hebbend vandaan van hen twaalf, die

           LUC 6

hij ook afgezondenen noemde,

14.Simon, die hij ook Petrus noemde,

en Andreas zijn broederverwant, en 

Jakobus en Johannes, en Philippus

en Bartholomeüs,

15.en Mattheüs en Thoomas, Jakobus

Alphaeüs en Simon, tot wie Zeloot

geroepen werd,

16. en Judas van Jakobus en Judas 

Iskariooth, die geschiedde (als)

overleveraar.

17.En neergetreden samen met hen

stond hij op een vlakke plaats*, en   *Gr.topos = Hebr.MáQóWM

een krioelmenigte veel van leerlingen

van hem en een veelheid veel van het 

volk vandaan van al-af Judea en van

Jeruzalem en van de zeekant van

Tyrus en Sidon[94],

18.die kwamen om te horen naar hem

en om hersteld te worden* van hun   *Gr.iaomai=Hebr.RáPháA

ziekten, en die bekrioeld worden

vanwege onreine beluchters worden

verpleegd.

19.En al-af de krioelmenigte zocht

te betasten hem, omdat er kracht

van zijn kant uitkwam en hij allen

herstelt.

    43

20.En hij hoog-heen gedragen hebbend       k-17

zijn ogen naar zijn leerlingen zegt hen: 

gelukgewenst* armen[95] omdat jelieder   *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéJ

geschiedt het koninkrijk* van God.

21.Gelukgewenst hongerenden* nu, omdat  *Gr.peinaoo = Hebr. RáNgàB

jullie verzadigd* zullen worden.    *Gr.chortazoo=Hebr.SSáBàNg

Gelukgewenst wenenden* nu, omdat   *Gr.klaioo = Hebr.BáKáH

Jullie zullen lachen*.     *Gr.gelaoo = Hebr. JáTsáQ

    44

           LUC 6

22.(Als)gelukgewensten geschieden

jullie, wanneer de mensen jullie

beweigeren* en wanneer  zij zullen   *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA 

afgrenzen jullie en zullen honen* jullie   *Gr.oneidizoo = Hebr. CháRàPh

en zullen wegwerpen jullie naam

als slecht vanwege de zoon van de

menselijke.

23.Verheugt je op die dag en springt op;

want zie de beloning van jullie (is)

veel in de hemel; volgens deze (dingen)

immers maakten voor de profeten

de omvamenden van hen.

24.Intussen wee jullie rijken, omdat

jullie afhouden jullie toeroeping.

    45

25.Wee jullie, nu vervulden, omdat

jullie zullen hongeren. Wee de nu 

lachenden omdat jullie zullen treuren*   *Gr.pentheoo = Hebr.AáBàL

en wenen.

26.Wee wanneer ‘prachtig’ aangaande

jullie uitspreken de  mensen; volgens

deze (dingen) immers maakten aan de

leugenprofeten de omvamenden hunner.

27.Maar jullie zeg ik die horen: bemint

de vijanden van jullie, maakt’t prachtig

voor wie beweigeren jullie,

    46

28.Zegent in wie jullie kleineren*, bidt   *Gr.kararaoo = Hebr. QáLàL

voor wie bedreigen jullie.

29.aan wie jou slaat op de kaakhelft*,   *Gr.siagon = Hebr.LeChieJ

houd ook voor de andere, en vandaan

van wie pakt van jou het gewaad ook

 de lijfrok moet je niet verhinderen.

    47

30.Aan alwie (iets) wenst van jou, geef,

en vandaan van wie pakt jouw (dingen)

wens niet terug.

31.En zoals jullie willen dat maken zullen

voor jullie de mensen, maakt voor hen

desgelijks.

32.En indien jullie beminnen wie jullie

beminnen, hoeveel dank geschiedt jullie?

Want ook de verwaarders  beminnen die

hen beminnen.

33.Want ook indien jullie ’t goedmaken

voor wie jullie ’t goed maken, hoeveel

dank geschiedt voor jullie? Ook de 

verwaarders maken hetzelfde.

34.En indien jullie lenen* van wie jullie  *Gr. daneizoo = Hebr. LáWáH(III)

           LUC 6

hopen te nemen, hoeveel dank

voor jullie? Ook de verwaarders  lenen

opdat zij terugnemen het gelijke.

35.Intussen bemint de vijanden

van jullie en maakt goeds en leent

niets terug hopend; en geschieden

zal jullie beloning veel en geschiedt

(als)stichtkinderen van de opperst*,   Gr.hupsistos = Hebr.NgèL’JóWN

omdat hij goeddoende*[96] geschiedt   Gr.chrèstos = (hier) Hebr.ThóWB 

bij afgunstigen[97] en slechten.

    48

36.Geschiedt (als) barmhartig zijnden[98]

zoals de omvamende van jullie

(als) een barmhartig zijnde geschiedt.

37.En oordeelt niet en zeker worden   37-42: zie Mt.7:1-5

jullie niet geoordeeld; en vonnist niet

neer en zeker worden jullie neer-

gevonnist. Laat los en jullie zullen

losgelaten worden.

38.Geeft en gegeven wordt aan jullie;

een maat* prachtig, gevat, bewankeld,   *Gr.metron = Hebr.DàJ

overstortend zullen zij geven in jullie

dijenschoot*; want met welke maat   *Gr.kolpos = Hebr. ChéJQ

jullie afmeten wordt ook weer afgemeten

voor jullie.

39.En hij sprak ook een vore-stel* tot   *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL 

hen: Toch niet heeft de kracht een blinde

om een blinde op weg te leiden*? Zullen   *Gr.hodègeoo = Hebr. NáCháH

beiden niet in een diepte* invallen?   *Gr.bathunos = Hebr. NgáMieJQ

40.Niet geschiedt een leerling boven

een leraar; maar alle geschikte gewordene

zal geschieden zoals zijn leraar.  

41.En wat kijk jij naar de splinter in het

oog van de broederverwant van jou

maar de balk in het eigen oog besef jij niet?

           LUC 6

42.Hoe heb jij de kracht te zeggen 

tot jouw broederverwant: broeder-

verwant, weggeduwd jij ik werp uit

de splinter in jouw oog, zelf naar

de balk in jouw oog niet kijkend?

Veinzer, werp uit eerst de balk 

uit jouw oog en  dan zul jij bekijken

  om de splinter in het oog van jouw

broederverwant uit te werpen.

43.Want niet geschiedt een boom   vs.43-45: zie Mt.7:16-20

prachtig makend rottige vrucht,

en niet wederom een boom rottig

makend prachtige vrucht.

44.Want iedere boom wordt

aan de eigen vrucht volkènd.

Want niet vanaf doornstruiken

lezen zij op[99]* vijgen, en niet

 van een sinaïdoorn* een rozijn

oogsten zij.

45.De goede mens uit de goede

voorraad van het hart draagt

hij aan het goede en de slechte

uit de slechte draagt hij aan

het slechte;  want uit het te over

van het hart  praat zijn mond[100].

46.En waarom roepen jullie mij:

machtiger, machtiger, en jullie

maken niet (waar) wat ik zeg.

    50

47.Al wie komt bij mij en hoort

van mij de woordinbrengen* en    *Gr.logos = Hebr. DáBháR

maakt(waar) hen, zal ik aantonen

aan wie gelijk hij geschiedt.

48.Hij geschiedt gelijk aan een

mens die huissticht een huis,

die spitte om en verdiepte en

stelde een grondveste op de

klip*. En toen er overstroming    *Gr.petra = Hebr. SèLàNg

geschiedde ging verscheurend

de rivier af op dat huis en

           LUC 6,7

en het niet het vermogen*     *Gr.ischus = hebr. ChàJieL

om dat te doen wankelen doordat

het prachtig gesticht was.

49.Maar hij die hoort en niet 

(waar)maakt geschiedt gelijkend

op een mens die huissticht een

huis op het land zonder grondveste,

waarop scheurend af ging de 

rivier, en regelrecht viel het 

in elkaar, en de scheuring van

dat huis (is) groot.

    51

7.1.Toen hij volledig gemaakt had       k-18

al-af zijn inbrengwoorden* ten    *Gr.rèma  Hebr. DáBháR 

aanhoren van het volk, kwam hij

binnen in Kapernaüm.

2.Van een vooraangaande over honderd  zie Mt.8:5-13 en Joh.4:46-53

een heerdienaar* die ’t te kwaad had,   *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

was aanstaande te overlijden*, die   *Gr.teleutaoo[101]

geschiedde voor hem van waarde.

3.En gehoord hebbend omtrent Jezus

zond hij af tot hem ouden van de

Judeeërs (Joden), hem vragend 

opdat hij komende zou doen

ontsnappen* zijn heerdienaar.    *Gr.diasooizoo[102] = (vaak)Hebr.MáLàTh

4.En zich present gesteld hebbende

bij Jezus, roepen zij hem toe

vol vlijt, zeggende (dat): waardig

geschiedt hij aan wie jij dit zult

voorhouden[103].

5.Hij bemint immers onze natie

en de synagoge stichtte* hij zelf    *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH

voor ons.

6.En Jezus ging heen samen met

hen. Maar reeds toen hij niet ver 

zich ophield vandaan van het huis,

stuurde de vooraangaande over 

honderd medegezellen* zeggende

aan hem: machtiger, jaag je niet op,

           LUC 7

niet immers geschied ik aan de maat*,   *Gr.hikanos = Hebr. DàJ

opdat jij onder mijn dak binnenkomt.

7.Daarom heb ik mijzelf niet waardig

geacht naar jou toe te komen. Maar

spreek met een inbrengwoord*, en   *Gr.logos = Hebr. DáBháR 

genezen moet mijn knecht*.    *Gr.pais = (vaak) Hebr. NgèBhèD.

8.Want ook ik geschied (als) een mens

onder bevoegdheid gezet, hebbende

onder mij legerschareleden, en ik zeg

aan deze: geen heen, en hij gaat heen,

en aan een andere kom, en hij komt,

en aan mijn heerdienaar maak dit,

en hij maakt(‘t).

9.En Jezus gehoord hebbend deze

(dingen), verwonderde zich over hem,

en zich kerend tot de hem volgende

krioelmenigte sprak hij: ik zeg jullie,

ook niet in Israël heb ik een zodanig

vertrouwen gevonden.

10.En omgekeerd zijnde naar het huis

vonden de gestuurden de heerdienaar

in orde.

    52

11.En het geschiedde in de reeks,

hij ging heen naar een stad die

geroepen werd Naïn, en samen

gingen heen met hem zijn leerlingen

en een krioeklmenigte veel.

12.En toen lijfnaderde* de poort    *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàB

van de stad, en zie uitverzorgd werd

een gestorvene een stichtzoon, 

afgezonderd tot geschieden gebracht

voor zijn moeder, en zij geschiedde

(als)weduwe, en een krioelmenigte

van de stad aan de maat geschiedde

samen met haar.

13.En haar ziende werd Jezus

moederschoot bewogen* om haar en   *Gr.splangnizoo = Hebr. RáChàM

hij sprak tot haar: ween* niet.    *Gr.klaioo = Hebr. BáKáH

14.En erbijgekomen betastte hij

de doodskist, en de tillers bleven

staan, en hij sprak: jongeling,

jou zeg ik, sta op*.

15.En weer zitten ging de lijfdode*

en hij ging vooraan om te praten,

 

 

 

 

           LUC 7

en hij gaf  hem aan zijn moeder[104].

En ontzag nam allen.

16.En zij gaven dunkzwaarte aan God

zeggende, (dat) een groot profeet[105]

is opgestaan bij ons, en (dat) zicht hield

God op zijn volk.

17.En uitkwam dit inbrengwoord* in   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

geheel Judea omtrent hem en in al-af

de omstreek.

   53

18.En voor legden* aan Johannes    *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD  k-20

omtrent al-af deze (dingen). En bij zich  zie Mt.2:11-19

geroepen hebbend zomaar twee van

zijn leerlingen 

19.stuurde Johannes tot de machtiger 

zeggend: geschied  jij (als)de komende 

of zijn wij voor een ander 

ontvangstbereid?

20.En zich present stellend bij hem

spraken de mannen: Johannes 

de doper zond af ons tot jou zeggend:

geschied jij (als) de komende of

zijn wij voor een ander ontvangstbereid?

21.En dat uur verpleegde* hij velen

vanwege kwalen en kwelgesels en

slechte beluchtingen en vele blinden

gunde hij te kijken.

22.En zich toebuigend sprak hij

tot hen: heengaande legt voor aan

Johannes wat jullie zien en horen:

blinden kijken weer, hinkenden*    *Gr.choolos= Hebr. PàSàCh

schrijden heen, melaatsen worden

gereinigd en stomdoven* horen,    *Gr.koophos=(hier)Hebr.AieLáM

lijfdoden* worden  tot opstaan    *Gr.nekros 

gebracht*, armen wordt de    *Gr.egeiroo=Hiphíl van Hebr.QuWM

goednieuwsboodschap gebracht*[106].   *Gr.euangngelizoo=Hebr.BáShàR

23.En gelukgewenst* geschiedt hij,   *Gr.makarios = Hebr. AèSh’RéJ

indien hij niet tot struikelen* gebracht   *Gr.skandalizoo=Hebr.KáSàL

wordt bij mij.

   54

           LUC 7

24.En nadat weggekomen  waren

de bodewerkers* van Johannes,

ging hij vooraan om te zeggen

tot de krioelmeningten omtrent

Johannes: Wat kwamen jullie uit

naar de inbrengleegte* om te 

aanschouwen?

25.Gestengelte* door een wind

aan’t wankelen gebracht?

Maar wat  kwamen jullie uit

om te zien? Een menselijke met 

verweekte gewaden omkleed?

Zie zij die in een dunkzware

en wellustige wade voorhanden

zijn, geschieden in de konings-

paleizen.

26.Maar wat kwamen jullie uit 

om te zien? Een profeet? Ja ik

zeg jullie, iets te overs dan een

profeet. 

27.Hij  geschiedt (als) degene

omtrent wie geschreven staat:

Zie ik zend af mijn werkbode*    *Gr.angngelos=Hebr.MàLeAáKh

voor mijn vertegenwendiging*[107],   *Gr.prosoopon = hebr. PáNieJM

die toebereiden zal de neemweg*   *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

van jou ten overstaan van jou[108].

28.Ik zeg jullie: (als) een grotere

bij de tot geschieden gebrachten

van vrouwen dan Johannes geschiedt

niemand; maar de  kleinere in het

koninkrijk van God geschiedt (als)

een grotere dan hij.

29.En al-af het volk (dit) gehoord

hebbend en de tolheffers rechtvaardigden

God, gedompelden met de dompeling

Van Johannes.

30.Maar de pharizeeën en de wetsuitlegging-

           LUC 7

kundigen stelden het besluit van God

aangaande henzelf terzijde, niet

gedoopt door hem.

    55

31.Met wie nu zal ik vergelijken* de   *Gr.homoioöo=Hebr.DáMáH 

menselijken van deze geschiedronde* en  *Gr,genès=Hebr.DóWR 

van wie geschieden zij (als)gelijken?

32.(als)Gelijken geschieden zij aan

kinderen, die, op de markt neergezeten

en afstemmend op elkaar, zeggen:

 wij hebben fluitgespeeld voor jullie

 en niet hebben jullie gehuppeld*;  *Gr.orcheoo = Hebr.RáKàD

 wij hebben gehuild* en niet   *Gr.thrèneoo = Hebr. JáLàL

 hebben jullie geweend*.    *Gr.klaoo=Hebr. BáKháH

33.Gekomen is Johannes de doper

niet etend brood en niet drinkend wijn

en jullie zeggen: een demon heeft hij.

34.Gekomen is de stichtzoon van de

mens etend en drinkend, en jullie zeggen: 

zie een mens een eter en wijndrinker,

een mede-gezel* van tolheffers en   *Gr.philos = hebr. MéRàNg

verwaarders.

35.En gerechtvaardigd wordt de wijsheid*  *Gr.sophia = Hebr.ChaoK’MáH

vandaan-van al-af haar borelingen. 

    56

36.En iemand van de pharizeeën vroeg hem,  zie Mc.14:2-9, Joh.12:3-8 k-21

opdat hij zou eten samen met hem. En 

binnengekomen in het huis van de

pharizeeër vlijde hij zich neer.

37.En zie een vrouwmenselijke, die

in de stad geschiedde (als)verwaarder,

en volkènd hebbend dat hij neerligt

in het huis van de pharizeeër, 

gezorgd hebbend voor een albast mirre,

38.en staande achter aan zijn voeten,

wenend, ging zij vooraan om met

haar tranen te beregenen* zijn voeten,   *Gr.brechoo = Hebr. MáHàR

en met de haren van haar eerstdeel

depte zij af en zij kuste af* zijn voeten   *Gr.kataphilieoo = Hebr.NáSàK

en bestreek (ze) met mirre.

39.En de pharizeeër die hem geroepen had,

dit ziende sprakt in zichzelf zeggend:

Indien hij geschiedde (als) een profeet,

hij zou volkènnen wie en hoedanig

de vrouw (is) die hem betast, dat zij

geschiedt (als)verwaarder.

40.En zich toebuigend sprak Jezus

tot hem: Simon ik heb voor jou iets

uit te spreken. En hij sprak: leraar

           LUC 7,8

beweer het.

41.Twee schuldplichtigen geschiedden

voor een uitlenend iemand; de ene

was verplicht vijfhonderd dinariën,

maar de andere vijftig.

42.Toen zij niet hadden om weer 

te geven, gratiëerde* hij beiden.   *Gr.charizoo = (hier) Hebr. ChóNàN

Wie nu van hen zal meer beminnen

hem?

43.Zich toebuigend sprak Simon:

ik neem aan: aan wie hij  meer 

gratiëerde. En hij sprak tot hem:

juist oordeelde jij.

44.En zich gekeerd hebbend

tot de vrouwmenselijke

beweerde hij aan Simon: 

bekijk jij deze vrouwmenselijke?

Ik kwam bij jou binnen in het huis,

water voor mij op de voeten

heb jij niet gegeven; maar zij

beregende mij de voeten en

met haar haren heeft zij afgedept.

45.En zij vanaf  dat ik binnenkwam,

heeft zij niet nagelaten mij

de voeten afkussend.

46.Met olijfolie* heb jij mijn eerstdeel   *Gr.elaion = Hebr. ShèMèN (=olie)

niet bestreken, maar zij heeft met

mirre bestreken mijn voeten.

47.Ten gunste daarvan zeg ik jou,

weggeduwd worden haar vele

verwaardingen, omdat zij veel heeft

bemind; voor wie weinig wordt

weggeduwd, bemint weinig.

48.En hij sprak tot haar: weggeduwd

worden van jou de verwaardingen.

49.En vooraan gingen de mede

aanliggenden te zeggen in zichzelf:

(als)wie geschiedt deze, die ook 

verwaardingen wegduwt?

50.En hij sprak tot de vrouwmenselijke:

jouw vertrouwen heeft jou bevrijd,

ga heen in vrede[109].

    57

8.1.En het geschiedde naar de reeks

en hij nam de weg langs stad en dorp

aankondigend en goednieuwsbrengend

           LUC 8

het koningschap*[110] van God en de

twaalf samen met hem.

2.En sommige vrouwen die geschiedden

(als)verpleegden vandaan-van beluchtingen

slecht en onvast, Maria, die geroepen

wordt Magdalena, vandaan van wie

zeven demonen weggekomen zijn,

3.en Johanna de-vrouw van Chuza een

afgevaardigde van Herodes en

Suzanna en vele anderen,

die hen bedienden uit de hen voorhanden

zijnde (dingen).

    58

4.Toen  veel krioelmenigte samenkwam en      k-22

zij per stad heengingen toe naar hem,

sprak hij door een toespeling*.    *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL

5.Wegkwam de kiemlegger van het te kiem  zie Mt.13:1-23; Mc.4:1-20

leggen van zijn kiemgoed en bij het 

te kiem leggen van hem is een gevallen

langs de neemweg en het werd overschreden

en het gevleugelde van de hemel at het op.

6.En een ander is neergevallen op de klip

en verwerkelijkt werd het verdroogd 

door het niet hebben van vocht.

7.en een ander is gevallen in het midden

van de doornstruiken, en zich samen

verwerkelijkende doornstruiken 

versmoorden het.

8.En een ander is gevallen op land (dat)

goed(is) en verwerkelijkt maakte het vrucht

honderdvoudig.

Deze (dingen) zeggende stemde hij aan: 

De oren hebbende om te horen moet horen.

 9.En zijn leerlingen bevroegen hem:

hoe  zou geschieden deze toespeling?

10.En hij sprak: aan jullie is het gegeven

te volkènnen de geheimenissen van

het koningschap van God, maar de 

overigen in toespelingen, opdat 

zij kijkende niet kijken en horende

niet verstaan[111].

11.En (als)dit geschiedt de toespeling.

12.Het kiemgoed geschiedt (als)

           LUC 8

het inbrengwoord* van God, en zij langs  *Gr.logos = Hebr. DáBháR

de neemweg geschieden als de

horenden, vervolgens komt de lasteraar*  *Gr.diabolos = hebr. SháTáN

en hij pakt weg de  inbreng vandaan

van hun hart, opdat zij niet, (‘t)

vertrouwd hebbend, gered worden.

13.En zij op de klip, wanneer zij horen,

ontvangen met vreugde het inbrengwoord;

en zij hebben geen wortel, voor een tij*  *Gr.kairos

vertrouwen zij en in een tij van

beproeving nemen zij afstand.

14.Wat gevallen is in de doornstruiken,

zij geschieden (als) de horenden,

en door bezorgdheden en rijkdom 

en lusten van het bestaan heengaande

worden zij versmoord en niets dragen

zij al-af.

15.Maar wat in prachtig land, zij

geschieden (als) wie met een prachtig

en goed hart gehoord hebbend

het inbrengwoord vasthouden en

vrucht dragen in het erbij blijven.

16.En niemand die een lamp    zie Mc.4:21-26

aangetast[112] heeft, verhult hem

met gerei of stelt hem onder een

vlijbed, maar stelt hem op een

lampenhouder, opdat zij die

binnengaan het licht zien.

17.Want niet geschiedt verscholen,

wat niet tevoorschijn gekomen

zal geschieden. en niets schuil

gehoudens dat niet volkènd wordt

en te voorschijn komt.

18.Kijkt dan toe nu hoe jullie horen;

want wie heeft zal gegeven worden,

en die niet heeft, ook wat hij dunkt

te hebben, zal weggepakt worden

vandaan van hem.

    59

19.Dan komt te geschieden bij hem   zie Mt.12:46-50; Mc.3:31-35

de moeder en de broederverwanten

van hem, en niet hadden zij de kracht

te beurt te vallen met hem door de

krioelmenigte.

20.En voorgelegd werd* aan hem:   *Gr.apangngelloo = Hebr. NáGàD

jouw moeder en jouw broedverwanten

staan buiten, willende zien jou.

           LUC 8

21.Maar hij zich toebuigend sprak tot hen:

(als)mijn moeder en mijn broederverwanten

geschieden zij die het inbrengwoord van
God horen en (waar-)maken.

    60

22.En het geschiedde op één van de dagen  zie:Mt.8:23-27; Mc.4:35-41 k-23

en hij trad in in een vaartuig en zijn

leerlingen, en hij sprak tot hen:

wij moeten doorkomen naar het oversteekse

van het meer en zij voeren op.

23.Maar terwijl zij vaarden sliep hij in,

en neertrad een orkaan van wind 

naar het meer en zij werden overvol

en liepen gevaar.

24.En toekomend wekten zij hem

zeggende:  meester, meester,

wij gaan te loor.

Maar hij gewekt geworden, schold*   *Gr.apitimaoo = (hier) Hebr. GáNgàR

de wind en het golven van het water.

En zij stopten en er geschiedde

gladheid.

25.En hij sprak tot hen: waar (is)

jullie vertrouwen? En ontzag gekregen

hebbend verwonderden zij zich

zeggend tot elkaar: (als) wie toch

geschiedt deze, dat hij ook de winden

ergens toe aanzet en ook het water

zijn zij onderjorig aan hem?

    61

26.En zij vaarden af naar de streek   zie:Mt.8:28-34;Mc.5:1-20. k-24

van de Gerrasenen hetwelk geschiedt

tegen de oversteek van Galilea.

27.En bij  uitkomen op het land

kwam hem tegemoet een man,

iemand uit de stad die demonen

had, en voor een tijd* aan de maat   *Gr.chronos

niet aangekleed had een gewaad

en in een huis niet verbleef, maar

in de gedachtenisplaatsen*.    *Gr,mnèmeion = Hebr.QèBèR=graf

28.En ziende Jezus ’t uitgeschreeuwd

hebbend viel hij aan op hem en

met grote stem sprak hij:

Wat aan mij en aan jou, Jezus,

stichtzoon van God de opperste?

29.Nodig heb ik jou, opdat jij mij

niet foltert. Want hij had de boodschap

gegeven aan de onreine beluchter

weg te komen vandaan van de mens.

Want vele tijden* had hem weggeropt   *Gr.chronos

           LUC 8

En hij werd gekneveld met 

kettingen en voetboeien

waargehouden*, en doorgescheurd   *Gr.phulassoo = Hebr.SháMàR

hebbend de knevels werd hij

voortgejaagd vandaan van de

demonen naar de inbrengleegten.

30.En Jezus bevroeg hem:

Wat geschiedt voor jou (als)naam?

Maar hij sprak: legioen, omdat

Binnengingen vele demonen bij hem.

31.En zij riepen hem toe dat hij

hen er niet toe zou aanzetten naar

de oerpoel* af te komen.

32.Maar dsaar geschiedde een

uitvoergroep* varkens aan de maat

beherderd in het gebergte;

en zij riepen hem toe dat hij hen

afvaardigde naar deze in te komen;

en hij vaardigde hen af.

33.En de demonen weggekomen

vandaan van de mens kwamen in

bij de varkens, en de uitvoergroep

drong af van de afhang naar het meer

en zij versmoorden.

34.En de herders, ziende wat geschied

was, vluchtten en brachten de boodschap

naar de stad en naar de velden.

35.En zij kwamen uit om te zien wat

geschied was en zij kwamen tot Jezus,

en zij vonden neergezeten de mens

vandaan van wie de demonen

weggekomen waren in gewaad en

zich in acht nemend aan  de voeten

van Jezus, en zij hadden ontzag.

36.Hij bracht hen de boodschap,

die  zagen hoe de gedemoniseerde

bevrijd was.

37.En hem vroegen zij, al-af de volte

van de omstreek van de Gerasenen

om weg te komen vandaan van hen,

omdat door een groot ontzag werden

zij samen gehouden.

    60

En hij ingetreden in het vaartuig

keerde terug.

38.En de man, van wie vandaan 

weggekomen zijn demonen,benodigde 

van hem om te geschieden samen met

hem; naar hij maakte hem van zich los

           LUC 8

zeggend: 

39.keer terug naar jouw huis,

en voer aan hoeveel aan jou

God maakte.

En hij kwam weg naar de hele stad,

Verkondigend hoeveel God voor hem 

maakte.

    63

40.En bij het terugkeren van Jezus    zie:Mt.9:18-26;Mc.5:21-43 k-25

nam aan hem de krioelmenigte. Want

zij geschiedden allen bereid te ontvangen

hem.

41.En zie een manmenselijke aan wie

de naam Jaïrus,en deze was (als)

vooraangaande van de synagoge voorhanden;

en vallend bij de voeten van Jezus roept

hij hem toe binnen te komen in zijn huis,

omdat een stichtdochter, afzonderlijk tot

geschieden gebracht, voor hem geschiedde

van ongeveer twaalf jaren en zij stierf.

42.En bij het heenvoeren van hem, smoorden

samen hem de krioelmenigten.

43.En een vrouwmenselijke  met vloeiing      k-26

van bloed vanaf twaalf jaren, die niet

vermocht door iemand  verpleegd te worden,

44.erbijgekomen van achteren  betastte*  *Gr.haptoo = Hebr.NáGàNg

de kwast* van zijn gewaad, en dadelijk bleef  *Gr.kraspedon = Hebr.TsiejTsiejt

staan de vloeiing van haar bloed.

45.En Jezus sprak: wie (is’t) die mij betast?

Omdat allen loochenden, sprak Petrus:

verstandvolle,de krioelmenigten smoren* toe 

jou en beëngen*.      *Gr.apothliboo = Hebr.TsáRàR

46.Maar Jezus sprak: wie betastte mij? Want

ik volkèn dat kracht is weggekomen vandaan

van mij.

47.En de vrouwmenselijke, ziende dat zij niet

heimelijk bleef, kwam rillend* en vallend  *Gr.tremoo = Hebr.CháDàD

op hem toe, boodschapte zij voor de

vertegenwendiging* van al-af het volk,    *Gr.enoopion=Hebr. LiePh’NéJ

door welke reden zij hem betastte, 

en hoe zij genezen werd dadelijk.

48.En hij sprak tot haar: stichtdochter,

jouw vertrouwen heeft jou bevrijd*,   *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg

ga heen in vrede.

49.Terwijl hij nog praat, komt iemand

van de kant van de synogoge-vooraangaande

zeggend, dat:  gestorven is jouw stichtdochter,

jaag niet op meer de leraar.

50.Maar Jezus (‘t)gehoord hebbend, boog zich

           LUC 8,9

toe naar hem: heb er geen ontzag voor,

vertrouw in afzondering.

51.En gekomen in het huis verduwde hij

niet dat iemand samen met hem

binnen kwam tenzij Petrus en Johannes

en Jakobus en de omvamende van het

kind en de moederende.

52.En allen weenden* en stootten rouw   *Gr.klaioo = Hebr.BáKáH

om haar. Maar hij sprak: weent niet,

zij is niet gestorven, zij suft.

53.En zij lachten hem uit, volkènnend

dat zij gestorven was.

54.En hij, hard gevat hebbend haar hand,

stemde aan zeggend: kind sta op*.   *Gr.egeiroo = Hebr.QuWM 

55.En toekeerde haar beluchting* en

zij stond op* dadelijk, en hij zette door  *Gr.anhistèmi = Hebr.QuWM

dat aan haar gegeven werd te eten.

56.En buiten zichzelf stonden de ouders;

en hij gaf de boodschap aan hen tot

niemand te spreken over wat geschied was. 

    64

9.1.En samengeroepen hebbend de twaalf

gaf hij aan hen kracht en bevoegdheid

bij alle demonen en om zieken te verplegen.

2.En hij zond af hen om aan te kondigen

het koningschap(-rijk) van God en om te

genezen.

3.En hij sprak tegen hen: draag niets hoog 

heen op de neemweg*, 

noch een stamstaf* noch een ransel, noch

brood noch zilver noch om per persoon

twee lijfrokken te hebben.

4.En in welk huis ook maar binnenkomt,

blijft daar en komt vandaar weg.

5.En zovelen  jullie maar niet ontvangen,

weggekomen uit die stad, bonkt af[113]

het schurkstof*  vandaan van jullie voeten  *Gr.koniorton = Hebr. AáBàQ

tot getuigenis bij hen.

6.En weggekomen gingen zij vooraan door

langs de dorpen, goednieuwsboodschappend

en verplegend overal.

    64

7.En Herodes de viervorst hoorde al-af wat

geschied was en hij was zonder uitweg

           LUC 9

door het zeggen door sommigen dat 

Johannes tot opstaan gebracht was

vandaan van de lijfdoden*, 

8.en door sommigen dat Elia te voorschijn 

was gekomen, maar door anderen dat

een profeet, iemand van de vooraangeganen,

was opgestaan.

9.En Herodes sprak: Johannes ik

onteerstdeeld heb ik (hem); (als) wie

geschiedt deze omtrent wie ik hoor

zodfanige (dingen)? En hij zocht te zien

hem.

    66

10.En omgekeerd zijnde voerden op   zie: Mt 13:14-21, Mc.6:31-44, Joh.6: 

aan hem zoveel zij maakten.        [1-13.

En aangenomen hebbend hen week

Hij uit naar  hem eigen in een stad

Geroepen Bethsaïda.

11.Maar de krioelmenigten, volkènnend,

volgden hem praatte hij met hen

omtrent het koningschap(-rijk) van God

en die behoefte hebben aan verpleging

geneest hij.

    67

12.En de dag ging vooraan om zich       k-26

neer te vlijen. Maar erbijgekomen

spraken de twaalf tot hem:

laat los de krioelmenigte, opdat zij

heengaande naar de omsingelende

dorpen en velden ligzaal zoeken

vinden teerkost*, omdat wij hier    *Gr.episitismos=Hebr.TsàJieDáH.

in een inbrenglede opstaanplaats

geschieden.

13,Maar hij sprak tegen hen: 

geeft hen te eten jullie. Maar zij

spraken: niet geschieden er voor ons

meer dan vijf broden en twee vissen,

indien wij niet heengaande op de 

markt kopen voor al-af dit genotenvolk

etenswaren.Want zij geschieden ongeveer

vijf duizend.

14.Maar hij sprak tot zijn leerlingen:

doet zich neervlijen hen neervlijingen 

ongeveer tot vijftig.

15.En zij maakten zo en deden zich

neervlijen allen.

16.En genome hebbend de vijf

broden en de twee vissen, opkijkend

naar de hemel, zegende hij in* hen   *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàKh

           LUC 9

en deelde in brokken en heeft de 

gegeven aan de leerlingen om

bewaar te stellen voor de

krioelmenigte.

17.En zij aten en zij werden

verzadigd* allen; en hoog-heen-gedragen  *Gr.chortazoo = Hebr. SháBàNg

werd het te-over van brokken 

voor hen twaalf opzetbladen*.

    68

18.En het geschiede bij het geschieden   zie:Mt.16:13-28; Mc.8:27-9:1 k-27

van hem biddend in afzondering (dat)

samen geschiedden met hem de

leerlingen en hij vroeg na bij hen

zeggend: (als)wie zeggen de krioel-

menigten dat ik geschied?

19.En zich toebuigend spraken zij:

(als)Johannes de dompelaar, en 

anderen (als) Elia, maar anderen,

dat een profeet, iemand van de

vooraangeganen, is opgestaan.

20.En hij sprak tot hen: jullie, 

(als)wie zeggen jullie dat ik geschied?

En Petrus, zich toebuigend sprak:

(als) de Gezalfde* van God.    *Gr.Christos = Hebr.MàShiàCh

21.Maar hij omwaarderend gaf hij 

de boodschap aan niemand dit te zeggen.

22.Sprekend, dat het noodzakelijk is,

dat de stichtzoon van de mensselijke

vele (dingen)lijdt en geen gewicht krijgt

vandaan van de ouderlingen en de

vooraangaande priesters en de schriftkenners

en vermoord zal worden* en op de derde  *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

dag tot opstaan gebracht zal worden*.

    69

23.En hij zei tegen allen: Indien iemand

laat-achter* mij  wil komen, moet hij   *Gr.opisoo = Hebr.AæChàR 

zichzelf loochenen en hoog-heen-dragen*  *Gr.airoo = Hebr. NáSsáA

zijn kruispaal per dag en hij moet volgen

mij.

24.Want hij die zou willen bevrijden zijn

lichaamziel*, zal haar teloor doen gaan.  *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh

Maar hij die teloor liet gaan zijn 

lichaamziel vanwege mij, die zal haar

bevrijden.

25.Want wel nu heeft een mens die wint

de gehele ordentelijkheid* maar zichzelf  *Gr,kosmos

teloor doet gaan of doet boeten?

26.Want hij die mij te schande maakte*  *Gr.apaischanomai=Hebr. BuWSh

en mijn inbrengwoorden* die zal de   *Gr.logos = hebr. DáBháR

           LUC 9

de stichtzoon van de menselijke 

te schande maken, wanneer hij 

komt in de dunkzwaarte* van hem   *Gr.doxa = Hebr.KáBhóWD

en van de omvamende en van de

heilige werkboden*.     *Gr.angngelos = Hebr.MàLeAáK

27.En ik zeg jullie waarachtig

dat sommigen van wie erbij

staan geschieden (als) wie niet

zullen proeven gestorvenheid tot

zij zullen zien het koningschap(-rijk)

van God.

    70

28.En er geschiedde na deze inbrengwoorden  *zie:Mt.17:1-8; Mc.9:2-8 k-30

ongeveer acht dagen, aangenomen hebbend

Petrus en Johannes en Jakobus, trad hij

omhoog naar de berg in toe te biodden.

29.En (toen) geschiedde bij het toebidden

van hem  het aanzien* van zijn    *Gr.eidos = Hebr MàRÁèH

vertegenwendiging* anders en zijn gewaad  *Gr.posoopon = Hebr, PáNieJM

wit uitbliksemend. 

30.En zie twee mannen praatten samen

met hem, (als)welke geschieden Mozes

en Elia,

31.zij, zich zien latend in dunkzwaarte 

zegden zij aan de uittrekneemweg[114] 

van hem, welke hij aanstaande was

volledig te maken in Jeruzalem.

32.En Petrus en die samen met hem

geschiedden bezwaard door slaap.

Maar waakzaam zijnde zagen zij

de dunkzwaarte van hem en de twee

mannen die samen stonden met hem.

33.En het geschiedde bij het 

afgezonderd worden* van hen vandaan   *Gr.diachoorizoo = Hebr. BáDàD

van hem sprak Petrus tot Jezus:

verstandvolle[115], prachtig  geschiedt,

dat wij hier geschieden, en wij moeten

maken drie tenten, één-enkele voor

jou en een-één-enkele voor Mozes en

een-één-enkele voor Elia, niet 

volkènnend wat hij zei.

           LUC 9

34.En toen hij deze (dingen) zei,

geschiedde een wolk* en die    *Gr.nephelos = Hebr.NgáNàN

beschemerde* hen;  en zij hadden   *Gr,episkiazoo = Hebr. TsáLàL

ontzag bij het inkomen van hen

in de wolk.  

35.En een stem geschiedde uit

de wolk, die zei:

Deze geschiedt (als) mijn stichtzoon

de uitgekozene, hoort naar hem[116].

36.En bij het geschieden van de stem

werd bevonden Jezus afgezonderd*   *Gr.monos = Hebr.LeBàDieJ

en zij zwegen en aan niemand

boodschapten zij in die dagen iets

van wat zij gezien hadden.

    71

37.En het geschiedde op de zesde   zie: Mt.17:14-21; Mc.9:14-29

dag, toen zij neergekomen waren

vandaan van de berg, samen kwamen 

hem tegemoet veel krioelmenigte. 

38.En zie een man vandaan van de

krioelmenigte riep uit, zeggende:

leraar, ik vraag uit nood aan jou

om te kijken naar mijn  stichtzoon,

omdat hij een afgezonderd tot 

geschieden gebrachte[117] voor mij geschiedt.

39.En zie een belucvhting neemt hem, 

en plotseling schreeuwt hij en doet hem

stuip trekken met schuim en 

te nauwer nood wijkt hij vandaan van hem,

verbrijzelend hem.

40.En ik vroeg uit nood jouw leerlingen,

dat zij uitwierpen hem en niet hadden

zij de kracht.

41.En Jezus, zich toebuigend, sprak:

oh geschiedronde zonder vertrouwen

en verkeerd. Tot hoelang zal ik

geschieden bij jullie en zal ik uithouden

jullie?

42.Voer naar voren hier jouw stichtzoon,

en nog toen hij voor hem kwam, verscheurde

hem de demoon en deed stuip trekken.

Maar Jezus omwaardeerde de beluchting

           LUC 9

die verontreinigd was, en hij genas

het kind en heeft hem teruggegeven

aan de omvamende van hem.

43. En getroffen raakten allen bij

de grootheid van God.

    72

En toen allen zich verwonderden*   *Gr.Thaumazoo = Hebr. PháLéA

bij alle (dingen) die hij maaktte,   

sprak hij tot zijn leerlingen:

44.Stellen jullie in jullie oren

deze inbrengwoorden* , want de    *Gr.logos = Hebr. DáBháR

stichtzoon van de menselijke is aanstaande

om overgeleverd te worden in de handen

van menselijken.

45.Maar zij volkènden niet deze woordinbreng* *Gr.rèMa = Hebr. DáBháR

en het geschiedde verhuld vandaan van hen,

opdat zij het niet aanvoelden en zij

ontzagen zich om te vragen hem omtrent

deze woordinbreng.

46.En binnenkwam een berekening in hen,  zie: Mt.18:1-5; Mc.9:33-37 k-32

wie zou geschieden (als) de grotere van hen.    

47.Maar Jezus, volkènnend de berekening

van hun hart, erbij genomen hebbend 

een kind, deed staan dat naast zichzelf

48.en sprak tot hen: hij, indien hij zal 

ontvangen dit kind op mijn naam, ontvangt

mij; en hij, indien hij mij zal ontvangen,

ontvangt hem die mij afgezonden heeft.

Want hij die (als) de kleinere bij jullie

voorhanden is, geschiedt (als)een grote.

49.En zich toebuigend sprak Johannes:

verstandvolle, wij volkènnen iemand

die in jouw naam uitwerpt demonen

en wij verhinderden hem, omdat hij

niet volgt samen met ons.

50.Maar tot hem sprak Jezus, verhindert

niet, want hij die niet geschiedt 

tegen ons, geschiedt om ons.

    78

51.En het geschiedde toen volledig 

gemaakt werden de dagen van zijn

opgenomen worden en hij ondersteunde

de vertegenwendiging* om heen te gaan  *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM

naar Jeruzalem, 

52. en hij zond af bodewerkers*  voor   *Gr.angngelos = Hebr, MàL’AàK

zijn vertegenwendiging uit; en zij, 

heengaande, kwamen binnen in een

dorp van de Samaritanen, om gereed

te maken voor hem.

           LUC 9,10 

53.En niet ontvingen zij hem, omdat 

zijn vergegenwendiging geschiedde

(als)heengaande naar Jeruzalem.

54.En de leerlinmgen Jakobus en Johannes,

dit ziende, spraken: machtiger, wil jij,

dat wij moeten spreken dat vuur

neertreedt vandaan van de hemel en

teloor doet gaan[118] hen.

55. Zich omgekeerd hebbend 

omwaardeerde hij hen; en zij 

gingen heen naar een ander dorp.

    74

57.En toen zij heengingen op de        k-33

neemweg, sprak iemand tot hem:

volgen zal ik jou waarheen jij ook

wegkomt.

58.En Jezus sprak tot hem: vossen   zie: Mt.8:19-22

hebben holen en de gevleugelden

van de hemel tenten, maar de

stichtzoon van de menselijke heeft

niet waar hij het eerstdeel neervlijt.

59.En hij sprak tot een ander:

volg mij, maar hij sprak: vaardig af

mij eerst wegkomend om te begraven*   *Gr.thaptoo = Hebr. QáBàR

mijn omvamende.

60.Maar hij sprak hem aan: verduw,

dat de lijfdoden* begraven hun eigen   *Gr.nekros

lijfdoden, maar jij, wegkomend, 

boodschap rond het koningschap (-rijk)

van God.

61.En ook een ander sprak: ik zal jou

volgen, machtiger, maar vaardig mij eerst

af om van mij af te zetten wie in mij 

huis (zijn).

62.En Jezus sprak [tot-hem]:  niemand,

die opwerpt de hand op een ploeg en

kijkt naar het achterliggende, geschiedt

goed ingesteld voor het koningschap (-rijk)

van God.

    75

10.1.En  na deze (dingen) vertoonde   zie: Mt.10:7-16   k-34

de machtiger zeventig* anderen en hij   zie Ex.24:1

zond af hen per twee voor zijn vertegen-

           LUC 10

wendiging naar alle stad en opstaanplaats*

waar hij aanstaande was om te komen.

2.En hij zei tot hen: de-maaiing* (is) wel  *Gr.therismos = Hebr.QáTsieJR[119]

veel, maar de werkers weinigen;

richt een noodvraag tot de machtiger

van de maaiing opdat hij uitwerpt werkers

naar zijn maaiing.

3.Vaart heen: zie ik zend af jullie als

schaapslammeren in het midden van wolven.

4.tilt geen buidel*, geen ransel, geen   *Gr.ballantion = Hebr. KieSJ

schoenen. En begroet niemand langs 

de neemweg*.      *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

5.In welk huis ook jullie inkomen,

zegt eerst: vrede* aan dit huis.    *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM

6.En indien daar geschiedt een stichtzoon

van vrede, zal een ruststop nemen*   *Gr.anapauoo = hebr. NuWCH

op hem de vrede van jullie.

7.En in dat huis blijft, etende en

drinkende de-dingen) van de kant ven hen.

Waardig (is)immers de werker zijn

beloning. 

    76

Treedt niet om van huis naar huis.

8.En in welke stad ook jullie inkomen

en zij ontvangen jullie, eet de jullie

voorgezette (dingen),

9. en verpleegt* de onvasten in haar,   *Gr.therapeuoo

en zegt tot hen: lijfna* gekomen is bij jullie  *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàB

het koninkrijk(-schap)* van God.    *Gr.basioleia = Hebr. MàL’KuWT 

10.Maar in welke stad ook maar jullie

inkomen en niet ontvangen zij jullie,

wegkomend naar haar wijdten* spreekt:  *Gr.plateia = Hebr.RáChuWB

11.het schurkstof* dat aankleeft aan ons  *Gr.koniorton = Hebr.AáBhàQ 

uit de stad van jullie op de voeten

vegen wij weg aan jullie; intussen

volkèt dit, dat lijfna gekomen is

het koninkrijk(-schap) van God.

12.Ik zeg jullie dat het voor de Sodomieten

op die dag uithoudbaarder zal geschieden

dan voor die stad.

13.Wee jou, Chorazin, wee jou, BèThsaïda,

omdat indien in Tyrus en Sidon geschied

waren de krachten die zijn geschied in jullie,

zij oudtijds in  zak* en as** gezeten   *Gr.sakkos=Hebr.SsàQ; **Gr.spodos=

van besef veranderd zouden zijn.        [Hebr.AáShàR

14.Intussen zal het voor Tyrus en Sidon

uithoudbaarder geschieden in het oordeel

           LUC 10

dan voor jullie.

15.En jij Kapharnaum, niet tot de

hemel werd jij omhoog gebracht?

Tot de oergroeve* trad jij neer.[120]

16.Hij die hoort naar jullie, hoort

naar mij, en hij die terzijde stelt

jullie, stelt mij terzijde. En wie mij

terzijde stelt, stelt terzijde wie mij

afzond.

17.En omgekeerd zijn de zeventig

met vreugde zeggende: machtiger,

ook de demonen worden gezet onder

ons in jouw naam.

18.Hij sprak tot hen: ik aanschouwde

de lasteraar* als een ster uit de hemel   *Gr.satanas = Hebr. SháTháN

vallende.

19.Zie gegeven heb ik jullie de

bevoegdheid om te schrijden over slangen 

heen[121] en schorpioenen en op al-af 

de kracht van de vijand, en  beslist niets 

zal ontwrichten[122] jullie.

20.Intussen verheugt je niet daarin,

dat de beluchters onder jullie

gezet zullen worden, maar verheugt

je dat jullie namen ingeschreven zijn

in de hemelen.

    78

21.In die ure juichte* hij met de    *Gr-angngnaliazoo = Hebr. GieJL 

heilige beluchting en hij sprak:    zie Mt.11:25-27

ik geef jou gelijk, omvamende,

machtiger van de hemel en van het land,

 

dat jij schuilgehouden hebt deze (dingen)

vandaan van de wijzen en verstandigen,

en onthuld hebt deze (dingen) aan de

spijslingen*; ja, o omvamende, omdat

zo genadiging* geschiedt ten overstaan

van jou.

22.Alle (dingen) werd mij overgeeverd

door mijn omvamende en niemand

           LUC 10

volkènt wie geschiedt (als) de

stichtzoon, tenzij de omvamende

en wie geschiedt (als) de omvamende

tenzij de stichtzoon en aan wie maar

de stichtzoon besluit het te onthullen.

23.En zichkerende naar de leerlingen

naar hem eigen sprak hij:

gelukgwenst* de ogen die kijken naar   *Gr.makarios = Hebr/ AèSh’RéJ

wat jullie bekijken.

24.Want ik zeg jullie dat vele profeten

en koningen wilden zien waarnaar jullie

kijken en niet zagen en horen wat jullie

horen en niet hoorden.

    79

25.En zie iemand, een wetsuitlegkenner,

stond op hem op de proef stellend

zeggend: leraar, wat makende zal ik 

wettig lotsdeel hebben aan leven

wereldlang?

26.En hij sprak tot hem: in de wetsuitleg*

staat wat geschreven? Hoe lees jij op?

27.En zich toebuigend sprak hij:

jij zult beminnen de machtiger de God

van jou uit geheel jouw hart en geheel

jouw lichaamziel*  en geheel jouw   *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

vermogen* en geheel jouw besef en   *Gr.ischus = Hebr. ChàJieL

jouw metgezel* als jouzelf.[123]    *Gr.plèsion = Hebr. RéàNg

28.En hij sprak tot hem 

juist boog jij je toe. 

29.Maar hij willende zichzelf 

rechtvaardigen  sprak tot Jezus:

en wie geschiedt van mij (als)

metgezel?

30.Hem opnemend sprak Jezus:        k-36

Iemand een menselijke trad neer

vandaan van Jeruzalem naar Jericho

en door rovers viel hij om, zij 

kleedden hem ook uit en slagen

opleggend kwamen zij weg  

weggeduwd hebbend  een half-

gestorvene.

31.Volgens machtiging[124] trad 

           LUC 10

iemand, een priester*, neer op die   *Gr,hiereus = Hebr. KoHéN

neemweg, en hem ziende kwam

hij voor langs.

32.En desgelijks ook een Leviet over

de opstaanplaats komend en ziende

ging voor langs.

33.Maar iemand, een Samaritaan,

de weg nemend kwam tot hem neer

en ziende werd hij moederschoot-

bewogen*,       *Gr.splangnizoo = Hebr. RáChàM

34.en erbijgekomen verknevelde* hij   *Gr.deoo = Hebr. AáSàR

zijn wonden* erop gietend    *Gr.trauma = Hebr. PèTsàNg  

olijfolie*       *Gr.elaion = Hebr.ZàJieT

en wijn*, en hem opgehesen hebbend   *Gr.oinos = Hebr. JáJieN

op de eigen ezel  voerde hij hem

naar een ontvangement[125] 

en hij had belang bij hem.

35. En in de volgende ochtend,

uitgeworpen hebbend twee dinaria

heeft hij gegeven hem aan de 

ontvangementhouder en hij sprak:

hebt belang bij hem en wat jij

voorgespendeerd hebt, zal ik

bij mijn weeromkomen, teruggeven.

36.Wie van deze drie is dunkt jou

(als) naaste geschied van hem die 

in(handen)gevallen is bij de rovers?

37.En hij sprak: die gemaakt heeft

barmhartigheid met hem.

En Jezus sprak tot hem: ga heen en

maak jij desgelijks.

    80

38.En toen zij heengingen kwam hij       k-37

binnen in een of ander dorp; en

iemand, een vrouwmenselijke, met

de naam Martha, ontving hem

in het huis.

39,En aan haar geschiedde een

zusterverwante, die Maria geroepen

werd, en zij neergezeten bij de

voeten van de machtiger, hoorde zijn

inbrengwoord*.       *Gr.logos = Hebr. DáBháR

           LUC 10,11

40.En Martha ging om in veel bediening*;  *Gr.diakonia

en  eromheen staande sprak zij: 

machtiger, is het niet belangrijk voor jou,

dat die zusterverwant van mij 

mij afgezonderd achterliet om te bedienen*?  *Gr.diakonein

Spreek tot haar opdat zij het voor mij

Opneemt.

41.Maar zich toebuigend sprak tot haar

de machtiger: Martha, Martha, jij bent

bezorgd en maakt je druk omtrent vele

dingen,

42.maar aan weinig (dingen) geschiedt 

er behoefte of aan één-enkel (ding);

want Maria heeft het goede deel verkozen,

dat niet weggepakt zal worden van haar.

    81

11.1.En het geschiedde toen hij geschiedde      k-38

op een of andere opstaanplaats biddende,

toe hij een pauzestop maakte, sprak iemand

van zijn leerlingen tot hem: machtiger,

leer ons bidden, zoals ook Johannes heeft

geleerd aan de leerlingen van hem.

2.En hij sprak tot hen:

wanneer jullie bidden, zegt:

Omvamende,

geheiligd moge worden jouw naam,   zie Mt.6:9-12

komen moge jouw koningschap*,    * of: koninkrijk

3.ons brood voor de aangekomen (tijd)

geef’t ons per dag.

4.Duw weg voor ons onze verwaardingen*,

want ook zelf duwen wij (‘t)weg voor

alwie ons verplicht is;

en draag ons niet binnen in beproeving.

5.En hij sprak tot hen:

wie uit jullie zal hebben een vriend

en zal heengaan naar hem te middernacht

en spreekt hem aan:  vriend doe mij gebruiken 

drie broden,

6.aangezien mijn vriend  is komen te

geschieden vanaf de neemweg* bij mij

en niet heb ik wat ik in bewaring 

zou stellen voor hem.

7.En die binnenin zich toebuigend

sprak: houd niet mij moeiten voor;

reeds is de duer gesloten en mijn

kinderen samen met mij geschieden

op het ligbed; niet heb ik de kracht

opgestaan zijnde (‘t) jou te geven.

8.Ik zeg jullie: indien hij (‘t)ook

           LUC 11

niet zal geven, opgestaan zijnde, 

omdat hij geschiedt (als) zijn vriend,

dan zal hij omdat zijn onbescheidenheid

hem tot opstaan heeft gebracht

aan hem geven zoveel hij gebruiken moet.

9.En ik zeg jullie, wenst* en het zal   *Gr.aiteoo = Hebr. SháAàL

worden gegeven aan jullie; zoekt en vindt;

en bonst*, en er wordt opengedaan   *Gr.krouoo = Hebr. DáPhàQ

voor jullie.

10.Alwie immers wenst, neemt aan,

en wie zoekt vindt en voor wie bonst

wordt opengedaan.

11.En van welke vader uit jullie[126] zal

een stichtzoon wensen een vis, hij zal

hem toch niet op de drukplek van 

een vis een slang weergeven?

12.Of ook hij zal wensen een ei,

weergeven aan hem een skorpioen?

13.Indien nu jullie die (als)slechten

voorhanden zijn volkènt om goede

gaven te geven aan de borelingen

van jullie,  hoeveel te meer zal

de omvamende die(is)vandaan van

de hemel geven heilige beluchting

aan wie dat wensen van hem.

    82

14.En hij geschiedde uitwerpend    zie Mt.12:22-30; Mc.3:22-27 k-39

een demon, en deze geschiede stom.

En het geschiedde, toen de demon

uitkwam, heeft gepraat de stomme

en verwonderden zich de krioelmenigten.

15.Maar sommigen uit hen spraken:

met Beëlzebul, de vooraangaande van

de demonen, werpt hij uit de demonen.

16.Maar anderen (hem) beproevende*   *Gr.peirazoo = Hebr. NáSáH

zochten een kenteken* vandaan van de   *Gr.sèmeinon = Hebr.AóWT

hemel van de kant van hem.

17.Maar hij volkènnend van hen de

beseffen sprak hij tot hen:

alle koningschap* bij zichzelf verdeeld is,  *of: koninkrijk

raakt inbrengleeg en huis valt op huis.

18.En indien ook de lasteraar* bij zichzelf  *Gr.satanas = Hebr. SháTháN

verdeeld is geworden, hoe zal staande

blijven* het koningschap(-rijk) van hem?  *Gr.istanai = Hebr. NgáMàD               

           LUC 11

Omdat jullie zeggen dat ik met Beëlzebul

uitwerp de demonen.

19.En indien ik met BeëlzebuL

uitwerp de demonen, met wie 

werpen uit jullie stichtzonen?

20.En indien ik met de vinger van God[127]

uitwerp de-demonen, dan is

aangekomen bij jullie het koningschap

van God.

21.Wanneer de vermogende bewwapende

waar-houdt* zijn grashof**, geschiedt   *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR; **Gr.

in vrede het hem voorhandene.                     [aulè=Hebr.CháTsoR 

22.Maar wanneer een meer vermogende

dan hij erbij gekomen hem zou

overwinnen, pakt hij zijn hele bewapening

af, waarbij hij zich veilig wist* en zijn   *Gr.pepoitha=Hebr. BáThàCh

jaagbuit* zal hij doorgeven.    *Gr.skullon = Hebr. SháLàL

23.Hij die niet samen met mij geschiedt,

geschiedt tegen mij in, en hij die niet

samenvoert samen met mij, gooit

uiteen.

24.Wanneer de onreine beluchting

wegkomt vandaan van de mens, komt hij heen

door waterloze opstaanplaatsen*    *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

zoekend een ruststop, en die niet gevonden

hebbend, zegt hij: omkeren zal ik naar het

huis vanwaar ik wegkwam.

25.En gekomen vindt hij het geveegd en 

ordentelijk gemaakt.

26.Dan gaat hij heen en neemt aan andere

beluchtingen slechter dan hij zeven,

en binnen gekomen huist hij daar; en (dan)

geschiedt het latere* van die mens erger  *Gr.eschatos = Hebr. AæChàR

dan het eerdere.

27.En het geschiedde bij het zeggen door      k-40

hem van deze (dingen), hoog-heen-dragend*  *Gr.aireoo=Hebr.NáSsáA

iemand de-stem sprak een vrouw uit de krioel-

menigte tot hem: gelukgewenst de buik*

die getild heeft jou en de borsten* die   *Gr.mostos = Hebr. SháD

jij gezogen hebt.

28.Maar hij sprak: zeker gelukgewenst

zij die horen het inbrengwoord* van God

en waar houden*.

    83

29.En toen de krioelmenigten te hoop liepen  zie Mt.12:46-50   k-41

ging hij vooraan om te zeggen:

           LUC 11

Deze geschiedronde* geschiedt    *Gr.genos = Hebr. DóWR

(als) een slechte geschiedronde:

hij zoekt een kenteken* en een

kenteken* zal niet gegeven worden,   *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT

tenzij het kenteken van Jona.

30.Zoals immers  Jona geschiedde

voor de Ninevieten (tot)kenteken,   

zo zal geschieden ook de stichtzoon van

de menselijke voor deze geschiedronde.

31.De koningin van het woestijnzuiden*  *Gr.notos = hebr. NèGèBh

zal tot opstanding worden gebracht*   *Gr.egeiroo(pass)=Hebr.QuWM(hoph)

in het oordeel samen met de mannen*   *Gr.andros = Hebr. AieJSh

van deze geschiedronde en zal 

veroordelen hen; omdat zij kwam

vandaan van de oversteekgebieden

van het land om te horen de wijsheid van

Salomo, en zie meer Salomo[128]  hier.

32.De Ninevitische mannen zullen opstaan

in het oordeel samen met deze geschiedronde

en zij zullen hem veroordelen, omdat zij

van besef veranderden op de verkondiging

van Jona, en zie meer Jona hier.

    84

33.Niemand zal een lamp*, daarnaar  getast  *Gr.lungchnon = Hebr. NéR

hebbend, in verscholenheid stellen en niet

onder een maatbeker, maar op een 

lamphouder, opdat wie binnen gaan naar

de straling zullen kijken.

34.(als)lam- van het zielelichaam* geschiedt  *Gr.sooma

jouw oog*. Wanneer jouw oog eerlijk

geschiedt, dan geschiedt geheel het

zielelichaam lichtgevend, maar wanneer

het slecht geschiedt, ook het zielelichaam

duistermakend.

35.Houdt er zicht op, dat niet het licht

dat in jou (is) (als)duisternis geschiedt.

36.Indien jouw zielelichaam geheel

lichtgevend (is), niet hebbend deel aan iets

duistermakends, zal geheel geschieden (als)

lichtgevend zoals wanneer de lamp

met flitslicht jou verlicht.

    85

37.En bij het praten vraagt hem een       k-42

           LUC 11

pharizeeër, opdat hij middagmaal

zou houden naast hem; binnengekomen

viel hij neer.

38.Maar de pharizeeër (dit)ziende

verwonderde zich, dat hij zich niet

eerst ondergedompeld had voor het

middagmaal.

39.Maar de machtiger sprak tot hem:

jullie pharizeeërs nu de buitenkant

van de drinkbeker en de schotel

reinigen jullie, maar het binnenste van

jullie is beladen met ropperij en

slechtheid.

40.Onachtzamen, heeft niet die 

gemaakt heeft de buitenkant, ook

het binnenste gemaakt?.

41.Intussen wat daarom geschiedt

geeft (als)aalmoes*, en zie alles    *Gr.eleèmosunè= (vaak) Hebr.

geschiedt rein voor jullie.       [TsedáQáH[129]

42.Maar wee jullie pharizeeërs,

omdat jullie vertienen de munt[130]

en de wijnruit[131] en kweekgroen*[132]   *Gr.lachanon = Hebr. JáRéK

en jullie komen over te steken*    *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR

aan het oordeel en de minne van God.

Deze (dingen) zijn noodzakelijk

om te maken en ook  die niet over

te steken.  

    86

43.Wee jullie pharizeeërs, omdat

jullie beminnen de eerste zitplaats

in de synagogen en de begroetingen

op de markt.

44.Wee jullie, omdat jullie geschieden

als  gedachtenisplaatsen* die onduideloijk

(zijn) en de mensen die rondschrijden

 er bovenop volkènnen (‘t) niet.

45.Zich toebuigend zegt iemand van de

wetsuitlegkenners aan hem: leraar,

deze(dingen) zeggend  brutaliseer jij

ook ons.

46.Maar hij sprak: ook jullie wetsuitleg-

           LUC 11

kenners wee, omdat jullie

bevrachten de mensen met vrachten

moeilijk tilbaar, en zelf tippen 

jullie niet met één-enkele van jullie

vingers de vrachten aan.

    47

47.Wee jullie huisstichten* de gedenk-   *Gr.oikodomeoo = hebr. BáNáH

plaatsen* van de profeten, maar de   *Gr.mnèmeion = Hebr.QáBèR(=graf) 

omvamenden van jullie hebben hen

vermoord.

48.Dus geschieden jullie (als) getuigen

en hebben jullie goeddunken de werken

van jullie omvamenden, omdat zij zelf

hen hebben vermoord, maar jullie

(voor hen) huisstichtten.

49.Daarom ook sprak de wijsheid van God:

ik zend af naar hen profeten en afgezondenen

en van hen vermoorden zij en vervolgen zij,

50.opdat afgezocht wordt het bloed* van  *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods) 

alle de profeten dat uitgegoten is vanaf

het ontwerp van de ordentelijkheid*   *Gr.kosmos

vandaan bij deze geschiedronde*,   *Gr.genos = Hebr.DóWR

51.vanaf het bloed van Abel[133] tot het bloed

van Zacharja dat teloor ging tussen 

de slachtplaats en het huis; en ik zeg 

jullie: het zal afgezocht worden vandaan bij

deze geschiedronde*.     *Gr.genos = Hebr. DóWR

    88

52.Wee jullie wetsuitlegkenners, omdat

jullie hebben weggepakt de sluitels van het

volkènnen; zelf zijn jullie niet binnen

gekomen en wie binnenkwamen hebben 

jullie verhinderd.

53.Toen hij vandaar weg kwam gingen

vooraan de schriftkenners en de pharizeeërs

om erg eronder te houden en hem uit de mond

te halen omtrent meerdere (dingen), 

54.beloerende hem om op jacht te gaan 

naar iets uit zijn mond.

12.1.Bij de erbijgevoerd gewordenen van      k-44

duizenden van de krioelmenigte,

zodat zij elkaar overschrijden, ging hij

vooraan  om te zeggen tot zijn leerlingen

eerst: houdt jullie zelf vast vandaan het

zuurdesem dat geschiedt (als)geveinsdheid,

van de pharizeeërs.

2.En niets geschiedt medeverhuld, wat niet

           LUC 12

onthuld zal worden, en verscholen

wat niet volkènd zal worden.

3.Op de drukplek* van zoveel wat   *Gr.anti = Hebr. TáChàT

jullie in de duisternis spraken,

zal  in het licht gehoord worden.

En wat jullie  bepraatten in het oor

in de kamerbinnens*,  zal worden   *Gr.tameion=Hebr. ChæDàR

verkondigd op de daken*.     *Gr.dooma = Hebr.GàG

4.En ik zeg jullie, mede-gezellen van mij,  *Gr.philos = Hebr.MéRàNg

hebt geen ontzag* voor wie vermoorden  *Gr.phobeoo = Hebr. JáRéA

het ziele-lichaam* en na deze (dingen)   *Gr.sooma

niet hebben om iets te over te maken.

5.En ik zal jullie tonen voor wie jullie

ontzag moeten hebben, hem die na

het vermoorden de bevoegdheid heeft

te werpen in het helse*.Ja ik zeg jullie,   *Gr.geënna=Hebr.GeHeNNáM[134]

hebt voor hem ontzag.

6. Worden niet vijf tsjirpers* verkocht   *Gr.strouqion = Hebr.TsiePhoWR

voor twee duiten?  En niet één-enkele*   *Gr.heis = Hebr. AèChàD

uit hen geschiedt (als)een verheimelijkte

voor de vertegenwendiging* van God.

7.Maar ook de haren* van jullie 

eerstdeel* zijn allen geboekstaafd,   *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSH

ontzie je zelf niet; van vele stjirpers

dragen jullie door.

8.En ik zeg jullie, al wie gelijkgevend

spreekt over mij ten overstaan van

de mensen, ook de stichtzoon van 

de menselijke zal gelijkgevend spreken

over hem ten overstaan van de werkboden

van God.

9.Maar wie mij loochenen ten overstaan

van de mensen zal geloochend worden

ten overstaan van de werkboden van God.

10.En al wie iets te zeggen zal hebben

op de stichtzoon van de menselijk, het

zal weggeduwd worden voor hem, maar

voor wie over de beluchting(ter) heilig 

smaad zal beweren, zal het niet worden

weggeduwd.

11.En wanneer zij jullie toedragen naar

de synagogen en de vooraangaandheid

en de bevoegdenschappen, weest dan 

niet bezorgd hoe of wat jullie  er tegen in

zouden zeggen of wat jullie zouden

spreken; 

12.Want de beluchter heilig zal jullie

           LUC 12

leraren in dat uur, wat te spreken.

    89

13.En iemand uit de krioelmenigte       k-45

sprak tot hem, leraar, spreek tot mijn

broederverwant om te delen met mij

het wettig aandeel.

14.Maar hij sprak tot hem: wie heeft

mij doen staan als beoordelaar of 

verdeler bij jullie?

15.En hij sprak tot hen: ziet toe en 

houdt je waar* vandaan van alle    *Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR

veelhebberigheid, omdat niet in het

te over hebben aan iemand het leven

geschiedt vanuit wat hem voorhanden

is.

    90

16.En sprak uit een vore-stel* tot hen   *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL k-46

zeggende: van een rijk mens droeg

veel af de streek.

17.En hij berekende almaar bij zichzelf

zeggende: wat zal ik maken, omdat ik

niet heb waar ik zal samen voeren mijn 

vruchten?

18.En hij sprak: dit zal ik maken, ik 

pak neer mijn aflegplaatsen* en ik

zal grotere huisstichten, en ik zal 

samen voeren daar al de tarwe* en

de goederen van mij.

19.En ik zal zeggen aan mijn 

lichaamziel*: licaamziel, jij hebt    *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

vele goederen liggende tot vele jaren*;   *Gr.etos = Hebr. SháNáH

houd ruststop*, eet, drink,heb     *Gr.anapauoo = Hebr. NuWCh

vreugde*.       *Gr.euphrainoo = Hebr. SháMàCh

20.Maar tot hem sprak God,

onachtzame, in deze nacht zal de

lichaamziel gewenst worden

vandaan van jou. En aan wie zal

wat jij gereed gemaakt heb geschieden?

21.Alzo die voorraad maakt voor

zichzelf en niet in God rijk is

22.En hij sprak tot zijn leerlingen:   zie Mt.6:25-33

daarom zeg ik jullie, weest niet

bezorgd voor de lichaamziel* wat   *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

jullie moeten eten, of voor jullie

zielelichaam*, waarmee jullie je    *Gr.sooma 

moeten kleden*.      *Gr.endunomai = hebr.LáBéSh

23.Want de lichaamziel geschiedt

(als)meer aan voeding en het

zielelichaam aan kleding.

           LUC 12

24.Hebt besef van de raven*, dat   *Gr.korax = Hebr. NgáRàBh

zij niet te kiem leggen* en niet    *Gr.speiroo = Hebr. ZáRàNg

knotten*, voor wie er niet geschiedt   *Gr.therizoo = Hebr. QáTsàR

een kamerbinnen* en geen     *Gr.tameion = Hebr. CháDáR

aflegplek*, en God voedt hen.    *Gr.apothèkè

25.Hoeveel meer blijven jullie

doordragen van de gevleugelden.

Wie van jullie, die je bezorgd

maken, heeft de kracht op zijn

hoedanigheid bij te stellen een el*?   *Gr.pèChus = Hebr. AáMáH

26.Indien nu jullie voor het minste

niet de kracht hebben, wat maken

jullie je omtrent de overige (dingen)

bezorgd?

27.Hebt besef van de bloemen*[135],   *Gr.krinon = Hebr.ShóWSháN

niet spinnen* zij noch weven** zij;   *Gr.nèthoo=Hebr.TháWáH; **Gr.

en ik zeg jullie, niet is Salomo in                                     [huphainoo = Hebr.AáRàG

al zijn dunkzwaarte* omworpen zoals   *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD

één-enkele* van deze.     *Gr.heis = Hebr. AèChàD

28.En indien God op het veld het 

polgraskruid* dat vandaag geschiedt   *Gr.chortos  = Hebr. NgéShèB

en morgen in de oven* geworpen wordt   *Gr.klibanos = Hebr. TóWRàN

alzo omkleedt*, hoeveel meer jullie,   *Gr.amphiazoo = Hebr.LáBéSh

weinig vertrouwenden.

29.En jullie zoekt niet naar wat jullie

zouden eten of drinken en weest niet

zwevend[136].

30.Want al deze (dingen) zoeken

de naties van de ordentelijkheid* op;   *Gr.kosmos

maar jullie omvamende volkent,

dat jullie behoefte hebben aan

deze (dingen).

31.Intussen zoekt zijn koningschap(-rijk)

en deze (dingen) zullen jullie 

bijgesteld.

    91

32.Ontzie je niet, kleine weidegroep,

omdat het goeddunkt jullie omvamende

te geven aan jullie het koningschap/-rijk.

33.Verkoopt* wat jullie voorhanden is    *Gr.pooleoo = Hebr.MáKàR

           LUC 12

Maakt voor jezelf buidels* die    *Gr.ballantion = Hebr. KieJS

niet oudtijds worden, een voorraad*   *Gr.thèsauros = Hebr.AáTsàR

niet oprakend in de hemelen, waar

een steler niet lijfnadert* en mot   *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàBh

niet verderft.

34.Want waar geschiedt de voorrad

van jullie, daar zal ook jullie hart

geschieden.

    92

35.Geschieden moeten van jullie 

de heupen* omgord en de lampen**   *Gr.osphues = Hebr. MàTæNàJieM;

brandende.        [**Gr.Luchnos=Hebr. NéR

36.En jullie (zijn) gelijk mensen

bereid te ontvangen hun machtiger*,   *Gr.kurios = Hebr. AæDoNieJ

wanneer hij zich los maakt vandaan

van het huwelijksfeest, opdat,

als hij komt en bonst*, zij regelrecht   *Gr.krouoo = Hebr. DáPhàQ

opendoen voor hem.

37.Gelukgewenst die heerdienaren*   *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

die de machtiger wanneer hij komt

wakende zal vinden; op trouwe* ik   *Gr.amèn 

zeg jullie, dat hij zich zal omgorden

en zal neervlijen hen en langs komende

zal hij bedienen* hen.     *Gr.diakoneoo = Hebr. SháRàTh                

38.En indien hij in de tweede en 

de derde waarhoudure komt en hij 

vindt hen, (als) gelukgewensten 

geschieden deze.

39.En volkènt dit: dat indien volkènde

de huisheer op welke uur de steler

zou komen, hij zou niet weggeduwd

hebben dat doorgraven werd zijn huis.

40.En jullie geschieden voorbereid,

dat in het uur, dat het jullie dunkt van niet,

de stichtzoon van de menselijke komt.

41.En Petrus sprak: machtiger, tegen ons

zeg jij dit vore-stel* of ook tegen allen?  *Gr.parabolè = Hebr. MàSháL

    93

42.En de machtiger sprak:  Wie geschiedt

dan als de trouwe huisordehouder* de   *Gr.oikonomos

achtzame, die de machtiger zal aanstellen

bij zijn zorgpleegsters om te geven in

een tij* de tarwemaat?     *Gr.kairos = Hebr. NgéT

43.gelukgewenst die heerdienaar, die

de machtiger als hij komt, vinden zal

alzo makende.

44.Waarachtig ik zeg jullie, dat hij hem

bij al het hem voorhandene zal

           LUC 12

aanstellen.

45.Maar indien sprak die heerdienaar

in zijn hart, tijd neemt* de machtiger   Gr.chronizoo

mijns om te komen, en hij vooraan

ging om slagen te geven*  aan    *Gr.tuptoo = Hebr. NáKáH

de jongensknechten[137] en de

meisjesknechten[138] , en te eten en

te drinken en roesdronken* te     *Gr.methus = Hebr. ShèKhèR

worden,

46.zal komen de machtiger van

deze heerdienaar op een dag dat

hij niet ontvangstbereid is, en op

een uur dat hij niet volkènt, en

hij zal hem doorsnijden en zijn

deel samen met de trouwelozen*   *Gr.apistos   

stellen.

47.Maar de heerdienaar* die    *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

volkènt de wil van zijn machtiger

en niet gereed gemaakt hebbend

of gemaakt hebbend naar zijn wil,

zal toegetakeld worden veel.

48.Maar hij die niet volkènt,

gemaakt hebbend (dingen) slagen

waardig zal toegetakeld worden

weinig. En voor alwie veel gegeven

werd, veel zal gezocht worden

van de kant van hem; en bij wie

veel werd bijgesteld, te over zal

gewenst worden.

   94

49.Vuur* ben ik komen werpen    *Gr.pur = Hebr/ AéSh

op het land, en wat wil ik indien 

het reeds aantast.

50.Maar ik heb eeb dompeling

gdompeld te worden* en hoe word   *Gr.baptizoo = Hebr. TháBàL

ik eraan gehouden tot wanneer 

het al-afgemaakt werd.

51.Dunkt jullie dat ik tot geschieden

gekomen ben om  vrede* te geven op   *Gr.eirènè = Hebr. SháLóWM

het land? Nee zeg ik jullie, maar

verdeeldheid. 

52.Want geschieden zullen vanaf nu

vijf in één-enkel* huis verdeeld, drie   *Gr.eis =Hebr. AèChàD

bij twee en twee bij drie verdeeld,

           LUC 12,13

omvamende bij stichtzoon en

stichtzoon bij omvamende, 

moederende bij dochter en dochter

bij moederende en schoonmoeder*   *Gr.penthera = Hebr. ChóMóWT

bij haar bruid* en bruid bij de    *Gr.numphè = Hebr. KàLLáH

schoonmoeder.[139]

   95

54.En hij zei ook aan de krioelmenigten:

wanneer jullie zien een wolk* opstijgend  *Gr.nephelè = Hebr. NgáNàN

bij de neerkomingsplek[140], zeggen jullie

regelrecht, dat er een regenbui komt,

en alzo geschiedt.

55.En wanneer een zuidenwind belucht,

zeggen jullie, dat er schroeidroogte*   *Gr.kausos = Hebr. ChoRèBh

zal geschieden, en die geschiedt.

56.Veinzers, de vertegenwendiging*   *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM

van het land en van de hemel

volkènnen jullie om gewicht te geven,

maar  hoezo geven jullie dit tij*     *Gr.kairos = Hebr. NgéT

geen gewicht?

57.En wat oordelen jullie niet vanuit

jullie zelf het rechtvaardige?

58.Want als je heenvaart samen met

jouw tegentwister* bij een     *Gr.antidikos = Hebr. RieJB

vooraangaande, geef op de neemweg*   *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

werkzaamheid om het te ondervangen

vandaan van de vooraangaande,

opdat hij niet jou heensleept

tot een oordelaar, en de oordelaar jou

overlevert aan de zaakgelastigde

jou werpt in het waarhoudhuis.

59.Ik zeg je, zeker niet kom jij uit

vandaar totdat jij  ook het laatste[141]

muntje hebt teruggegeven.

   96

13.1.En er kwamen sommigen te geschieden      k-47

in dat tij* booschappend hem omtrent   Gr.kairos = Hebr. NgéT

de Galileeërs van wie Pilatus het bloed*  *Gr.haima = Hebr.DáM(= roods)

mengde samen met hun slachtgaven*.   *Gr.thusia = Hebr.ZèBàCh

           LUC 13

2.En zich toebuigend sprak hij tot hen:

dunkt het jullie, dat deze Galileeërs

(als)verwaarders geschiedden boven 

alle Galileeërs, omdat zij deze (dingen)

geleden hebben?

3.Nee zeg ik jullie, maar indien jullie

niet van besef veranderen, zullen jullie

allen desgelijks teloor gaan*.    *Gr.apooleoo = Hebr. AáBhàD

4.Of die achttien op wie viel de toren*   *Gr.purgos=Hebr.MieG’DáL=grotert

in Siloam en hij vermoordde* hen,   *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

dunkt het jullie, dat zij (als) verplichten

geschiedden boven alle mensen die

huizen in Jeruzalem?

5.Nee, zeg ik jullie, maar indien jullie

niet van besef veranderen, zullen jullie

evenzo teloor gaan.

6.En hij zei deze voorstelling*: een   *Gr.sukea = Hebr. TeAáNáH 

vijgeboom* had iemand geplant in zijn 

gaarde*, en hij kwam zoekend 

vrucht* bij haar en niet vond hij (die).

7.En hij sprak tot de gaardebewerker:

zie drie jaaranderingen* waarin ik kom

zoekend vrucht bij deze vijgeboom

en niet vind ik (die).Stoot uit haar;

waartoe ook maakt zij het land

onwerkzaam?

8.Maar hij zich toebuigend zegt hem:

machtiger, verduw haar ook deze 

jaarandering, tot dat ik spit om haar 

heen en werp gier.

9.En och of zij zou maken vrucht

in het aanstaande, maar indien niet,

stoot haar uit.

    97

10.En hij geschiedde lerarende in       k-48

één-enkele van de synagogen op

sabbat.

11.En zie een vrouwmenselijke

hebbende een beluchting van 

onvastheid achttien jaaranderingen   

tezamen genegen* en bij krachte   *Gr.kuptoo = Hebr. QáDàD

om op te nijgen algeheel.

12.Ziende haar stemde Jezus toe 

en sprak tot haar: vrouwmenselijke

laat los jouw onvastheid 

13.en hij stelde op haar de handen

en dadelijk kwam jij juist omhoog*   *Gr.anorthoöo, niet in LXX

en gaf dunkzwaarte aan God.

14.Maar toe buigt zich de vooraan-

           LUC 13

gaande van de synagoge, gispend

dat Jezus op de sabbath verpleegde,

zei tot de krioelmenigte dat er zes

dagen geschieden waarop het nodig

is te werken; daarop gekomen worden

jullie verpleegd en niet op de sabbath.

15.Maar toe boog hij zich naar hem

en sprak: veinzers*, ieder van jullie     *Gr.hupokrites

maakt niet los zijn rund of ezel

vandaan van de ruif en wegvoerend

geeft hij te drinken?

16.En haar, geschiedend (als)dochter 

van Abraham, die knevelde*      *Gr.deoo = hebr. AáSàR

de lasteraar* zie tien en acht jaaranderingen,   *Gr.satanas=Hebr.SháTáN

was het niet noodzakelijk los te maken

bvandaan van deze kneveling op deze 

dag van sabbath?

17.En toen hij deze (dingen) zei, werden*   *Gr.aischanomai=Hebr.BuWSH

zij te schande die hem tegen stonden*,    *Gr.letterl.: tegen liggen

en al de krioelmenigte verheugde zich

bij alle dunkzwaarheden die geschieden

door hem.   

    98

18.Hij nu zei: waaraan gelijk geschiedt       k-49

het koningschap(-rijk)* van God en waarmee   *Gr.basileia=hebr.MàL’KuWT

zal ik het vergelijken?

19.Gelijk geschiedt het aan een pit van

een mosterdplant, welke een mens, (hem) 

genomen hebbend wierp in zijn schutse*    *Gr.kèpos=Hebr. GàN

en hij nam toe en geschiedde tot een houtboom*.  *Gr.dendron=Hebr.NgéTs

En de gevleugelden van de hemel huizen

neer in zijn takken.[142] 

20.En wederom sprak hij: waarmee zal ik 

vergelijken het koningschap(-rijk) van God?

21.Gelijk geschiedt het aan een zuurdesem*,   *Gr.zumos=Hebr.CháMéTs

welke een vrouw, genomen hebbend (die),

verschool in drie schepmaten* meel, todat   *Gr.saton = Hebr. SeAáH 

het ervan geheel doorzuurd werd.

    99

22.En hij ging doorheen de steden en

dorpen lerarende en de oversteek makende

naar Jeruzalem.

23.En iemand sprak tot hem: machtiger,      k-50

indien het weinigen (zijn) die bevrijd*    *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

worden? 

24.En hij sprak tot hen:

           LUC 13

Voert strijd om binnen te komen    zie Mt.7:13a.

door de nauwe poort, omdat velen,

zeg ik jullie, zullen zoeken   binnen

te komen en het niet zullen vermogen.

25.Van dan af dat tot opstanding

wordt gebracht* de huisheer en hij   *Gr.egeiroo(pass.)= Hebr.QuWM(hiph) 

toesluit* de deur en jullie vooraangaan   *Gr.apokleioo = Hebr. SáGàR

om buiten te staan en te bonzen*   *Gr,krouoo= Hebr. DáPhàQ

op de deur, zeggende: machtiger,

doe open voor ons en hij zich toebuigend

zal zeggen aan jullie: niet volkèn ik

jullie. Vanwaar geschieden jullie?

26,Dan zullen jullie vooraangaan om te

zeggen: wij hebben gegeten in jouw

vertegenwendiging* en wij hebben

gedronken en op onze pleinwijdten

heb jij geleraard.

27.En hij zal zeggen zeggende: niet

volkèn ik jullie; neemt afstand van mij

alle werkers van onrechtmatigheid[143]

28.Daar zal geschieden het geween* en   *Gr.klauthmos=Hebr.BáKáH

het geknars* der tanden, wanneer jullie  *Gr.bruchoo = Hebr. CháRàQ

zullen zien Abraham en Jakob en Izaäk 

en al de profeten in het koninkrijk van

God, maar jullie uitgeworpenen buiten.

29.En komen zullen er vandaan van het

opstijgvroege* en de neerkomings-   *Gr.anatoloi = Hebr.MieZ’RàCh

plek*[144] en vandaan van het     *Gr.dusmai=Hebr.BóWA

opbergnoorden* en het     *Gr.borras=Hebr. TsiePhóWN

woestijnzuiden* en zij zullen zich   *gr.noton=Hebr.NèGèBh

neervlijen in het koninkrijk van God.

30.En zie er geschieden lateren*    *Gr.eschatos + ehBr. AæChàR

die  zullen geschieden (als)eersten,

en er geschieden eersten, die

zullen geschieden (als)lateren.

   100

31.In die ure kwamen erbij sommige

pharizeeën zeggende: kom weg en 

ga heen hier vandaan, omdat Herodes

           LUC 13,14

jou wil vermoorden.

 32.En hij sprak tot hen: heengaande

spreek tot die vos: zie uit werp ik

demonen en genezingen maak ik

al-af vandaan en morgen, en op de

derde word ik al-af*.     *Gr.apoteleoo = Hebr. KáLáH

33.Intussen is het noodzakelijk dat

ik vandaan en morgen en de aanhoudende[145]

dag heenga, omdat het niet aannemelijk

is dat een profeet teloor gaat buiten

Jeruzalem.

34.Jeruzalem, Jeruzalem, dat vermoordt  zie Mt.23:37-39

de profeten en stenen werpt naar de

afgezondenen naar hem, hoevaak wilde

ik samenvoeren jouw borelingen* op de  *Gr.teknon = Hebr. JèLèD

manier waarop een gans het jongbroed

van haarzelf onder de vleugels*, en   *Gr.pterux = Hebr. KáNáPh

niet hebben jullie gewild.

35.Zie weggeduwd wordt aan jullie

jullie huis[146]Ik zeg jullie: zeker niet

zullen jullie zien mij tot zal komen,

wanneer jullie spreken: ingezegend

de komende in de naam van de

machtiger.[147]

    101

14.1.En het geschiedde bij het komen

van hem in het huis van iemand van

de vooraangaande pharizeeën op

sabbat om brood te eten en zij

geschiedden op hun hoede bij hem.

2.En zie een zeker menselijke aan       k-52

waterzucht lijdend geschiedde 

ten overstaan van hem.

3.En zich toebuigend sprak Jezus

tot de wetsuitlegkenners en de 

pharizeeën zeggend: is er bevoegdheid

op sabbat te verplegen of niet?

4.Maar zij zwegen* en hij, hem bij   *Gr.èsuchoo = Hebr. CháRàSh 

zich genomen hebbend, genas hem

en liet hem los.

5.En tot hen sprak hij: van iemand

           LUC 14

van jullie is een stichtzoon of

een rund in een bronput* gevallen   *Gr,phrear = Hebr. BAóWR

en niet zal hij regelrecht hem

eruit ophalen op de dag van de

sabbat? 

6.En niet vermochten zij ertegenin

toe te buigen op deze (dingen).

   102

7.En hij zei tot de samengeroepenen       k-53

een vore-stel*, bijhoudend hoe zij   *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL

de voorste aanvlijplekken uitkozen,

zeggend tot hen:

8.wanneer jij geroepen wordt door

iemand op het huwelijk(sfeest),

vlij je niet neer op de voorste aanvlijplek,

opdat niet een meer gewaardeerde van jou

geroepen was door hem,

9.en hij die jou en hem geroepen heeft

komende zal zeggen aan jou: geef aan

deze de opstaanplek, en dan ga jij

vooraan met schande* om de laatste   *Gr.aischunè=Hebr.BuWSh

opstaanplek* vast te houden.    *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

10.Maar wanneer jij geroepen wordt,

heen gegaan val neer op de laatste

opstaanplek, opdat wanneer hij komt

die jou geroepen heeft zal zeggen

tot jou: mede-gezel[148]*, treed naar voren

hogerop. Dan zal er geschieden voor jou

dunkzwaarte* voor de vertegenwendiging**  *Gr.doxa=Hebr.KóBhóWD; **Gr.

van allen die mede aanliggen met jou.    [enoopion=Hebr.LiePh’NéJ

11.Omdat ieder die zichzelf verhoogt[149]

vernederd[150] zal worden en wie zichzelf

vernedert verhoogd zal worden.

12.En hij zei ook tot die hem geroepen

had: wanneer jij maakt een middagmaal

of een broodmaaltijd bestem niet de

mede-gezellen van jou en ook niet 

de broederverwanten van jou en  niet

jouw mede geschiedrondeleden* en niet     *Gr.genos=Hebr.DóWR(geboorte-)ronde

           LUC 14

en niet rijke buurtbewoners*, opdat    *Gr.geneitos=Hebr.SháKáN

zij niet ook zelf terugroepen jou en er

herteruggave geschiedt voor jou.

13.Maar wanneer jij een ontvangst[151]

maakt, roep armen*, gebrekkigen,   *Gr.ptoochos = Hebr. DàL

hinkenden*, blinden.     *Gr.Choolos=Hebr.PieSàCh

14.En (als) een gelukgewenste* zal jij    *Gr.makarios = hebr. AèSh’RéJ

geschieden, omdat zij niet hebben

om hertererug te geven aan jou.

Want herterug gegeven wordt het aan

jou in de opstanding* van de    *Gr.anastasis = Hebr.QóWMáH

rechtvaardigen*.      *Gr.diakaios = Hebr. TsàDDieJQ

15.En iemand van de aanliggenden

die hoorde deze (dingen), sprak

tot hem: gelukgewenst wie eet brood*   *artos = Hebr.LèChèM

in het koninkrijk* van God.    *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

16.Maar hij sprak tot hem: een zeker

mens maakte een groot broodmaal

en hij riep velen en hij zond af zijn

heerdienaar op het uur van het

broodmaal om te spreken tot de 

geroepenen: komt omdat het reeds

gereed geschiedt.

18.En zij gingen vooraan per enkeling

allen zich ongewenst te achten. De eerste

sprak tot hem: een veld heb ik markt-gekocht

en ik heb dwang wegkomend om te zien die.

Ik vraag jou, houd mij voor ongewenst.

19.En een ander sprak: vijf jukken runderen*  *Gr.bous=Hebr.BoQèR

markt-kocht-ik en ik ga heen om gewicht

te geven aan hen; ik vraag jou, houd mij

voor ongewenst.

20.En een andere sprak: een vrouw huwde ik

en daardoor  heb ik de kracht om te komen.

21.En komend te geschieden boodschappte

de heerdienaar aan de machtiger deze

(dingen). Toen walgtoornend* sprak de   *Gr.orgizoo=Hebr. AáNàPh (=neus-

huisheer tot zijn heerdienaar, kom weg    [walgen.

ijlings naar de wijdten* en de stegen   *Gr.platos = hebr. RáChàBh

van de stad en voer de armen en de

gebrekkigen en de blinden en de hinkenden

binnen hier.

22.En de machtiger sprak, geschied is waartoe

jij aanzet en nog geschied er opstaanplaats.

           LUC 14

23.En de machtiger sprak tot zijn 

heerdienaar: kom weg naar de

neemwegen en de ommuringen*    *Gr.phragmos = Hebr. GèDèR

en dwing om binnen te komen,

opdat volgeladen wordt mijn huis.

24.Want ik zeg jullie, dat niemand

van de mannen die geroepen waren

zal smaken* van mijn broodmaal.

    103

25.Samen gaan met hem vele

krioelmenigten, en zich omkerende

sprak hij tot hen.

26.Indien iemand komt tot mij

en niet beweigert* zijn omvamende   *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA[152]

en moederende en vrouwmenselijke*   *Gr.gunaika = Hebr.AieSháH

en borelingen en broederverwanten

en zusterverwanten en ook nog

de lichaamziel* van zichzelf, heeft   *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

niet de kracht te geschieden (als)

leerling van mij.

27.Wie niet tilt zijn kruispaal en

komt achter mij aan, heeft niet de

kracht te geschieden (als) mijn

leerling.

28.Want wie uit jullie, willende

een toren* huisbouwen, maakt niet   *Gr.purgon=Hebr.MieG’DáL(‘grotert’) 

eerst, neergezeten, tot stemstenen

de spendering of hij heeft tot 

geschiktmaking?

29.Opdat niet ooit als hij stelt

een grondvesting en niet het vermogen

heeft al-af te maken* alles, de    *Gr.ekteleoo = Hebr. KáLáH

beschouwers vooraan zullen gaan hem

te bespelen,

30.zeggende dat deze mens vooraan ging

om te huisbouwen en niet het vermogen

heeft het al-af te maken,

31.Of welke koning heengaande om

met een andere koning zich mede op te

werpen tot broderij*, zal niet eerst   *Gr.polemos = Hebr. MieL’CháMáH

beraad voeren of hij de kracht heeft

om met tien duizenden tegemoet te

gaan hem die met twint duizenden

komt op hem af?

32.Indien niet, als hij nog van verre

geschiedt, een afvaardiging* gezonden   *Gr.persbeia = Hebr.TsieJR

           LUC 14,15

hebbend, vraagt hij de(dingen) tot vrede*.

33.Alzo nu al wie uit jullie die niet

afstand zal doen van alles wat hem

voorhanden is, heeft niet de kracht

te geschieden (als) leerling van mij.

34.Prachtig is nu het zout; maar indien

het zout dom zou worden, waarmee

zal het klaar gemaakt worden?

35.Noch op land noch op een gierhoop

geschiedt het goed ingesteld; naar

buiten werpen ze het. Hij die heeft

oren om te horen moet horen.

   104

15.1.En voor hem geschiedden

lijfnaderend* al-af de tolheffers en   *Gr.engngizoo = Hebr. QáRàBh

de verwaarders* om hem te horen,   *Gr.hamartoolos=Hebr. ChæTháAH

2.en door murmureerden* en de Pharizeeën  *Gr.diagogguzoo=Hebr.LuWN

en de schriftkenners zeggende, dat 

hij genadig ontvangt verwaarders

en samen eet met hen.

3.Maar hij sprak tot hen dit vore-stel*   *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL k-56

zeggend: 

4.Een zeker mens uit jullie hebbende

honderd voorttrekdieren* en teloor

rakend uit hen een-één-enkele*,    *Gr.heis = hebr. AèCháD

laat niet achter de negen negentig in de

inbrengleegte* en gaat heen op het   *Gr.erèmos = Hebr. MieD’BáR 

teloorgeraakte af totdat hij het vindt?

5.En gevonden hebbend stelt hij het

op zijn schouders zich verheugend,

6. en gekomen tot zijn huis roept hij 

samen de medegezellen* en de    *Gr.philos = hebr. MéReàNg

buurtbewoners* zeggend tot hen:   *Gr.geitoon = Hebr. SháKháN

verheeugt jullie samen met mij,

omdat ik vond mijn voorttrekdier dat

verloren raakte.

7.Ik zeg jullie dat zo’n vreugde in de

hemel zal geschieden bij een één-enkele

verwaarder (anders)dan[153] bij negentig

en negen rechtvaardigen die geen

behoefte hebben aan verandering van 

besef*.       *Gr.metanoia(geen Hebr.aequivalent)

8.Of een zekere vrouw aan drachmen

hebbend tien, indien zij teloor raakt

           LUC 15

een één-enkele drachme, vat niet

een lamp en veegt het huis en zoekt

belanghebbend tot zij die vindt?

9.En gevonden hebbend roept zij

samen de metgezellinnen en de

buurtbewoonsters  zeggend: 

verheugt jullie samen met mij,

omdat ik gevonden heb de drachme

die teloorgeraakte.

10.Alzo, zeg ik jullie, geschiedt er

vreugde voor de vertegenwendiging

van de bodewerkers van God bij

één-enkele verwaarder die van besef

verandert.

    105

11.En hij sprak: een zeker mens heeft       k-57

twee stichtzonen.

12.De jongere van hen sprak tot de 

omvamende: omvamende geef aan mij

het toe te werpen deel van wat er is

en hij pakte uit voor hen het bestaan*.    *Gr.bios

13.En na niet vele dagen samenvoerend

alles ging de jongere stichtzoon van

(familie)huis naar een streek ver weg

en daar gooide hij te grabbel wat van

hem was levend reddeloos.

14.Maar toen alles verspendeerd had,

geschiedde een vermogen vergende 

honger* in die streek en hij ging vooraan  *Gr.limos(=peina)=Hebr. RáNgàBh

om achterop te raken.        

15.En heengaande kleefde hij aan* bij   *Gr.kollaoo=Hebr.DáBhàQ

een-één-enkel van de stedelingen van die

streek en die stuurde hem naar zijn

velden om te herderen* varkens.    *Gr.boskoo=Hebr.RáNgáH[154]

16.En hij begeerde* vol te laden** zijn   *Gr.epithumeoo=Hebr.CháMàD; *Gr.

buik* van de hoornschillen[155] waarvan   [gemizoo=Hebr.TháNgàN]; *Gr. koilia 

aten de varkens, en niemand heeft (ze)    [=Hebr.BèThèN

gegeven aan hem.

17.Tot zichzelf gekomen beweert hij:

alle verloonden* van de mij omvamende  *Gr.misthos =,hebr. ShèQèR

hebben te over aan broden, maar ik

ga hier aan honget teloor(.    *Gr.apollumi=Hebr.AáBàD

18.Opgestaan ga ik heen naar de mij

omvamende en ik zal zeggen tot hem:

omvamende, ik verwaardde naar de hemel

           LUC 15

en voor jouw vertegenwendiging,

19.en niet meer geschied ik waardig 

geroepen te worden (als) stichtzoon

van jou, maak mij als een één-enkele

van de verloonden van jou.

20.En opgestaan kwam hij tot de hem

omvamende. En toen hij zich nog ver

hield, zag hem de omvamenden van hem

en werd moederschoot bewogen* en   *Gr.splangnizoo=Hebr.RáChàM

snellopend viel hij toe op zijn hals en

kuste* hem.

21.Maar zijn stichtzoon sprak tot hem:

omvamende, ik heb verwaard naar de

heme en voor jouw vertegenwendiging,

niet meer geschied ik waardig om 

geroepen te worden (als)stichtzoon 

van jou.

22.Maar de omvamende sprak tot zijn

heerdienaren: ijlings brengt uit de 

eerste mantel* en bekleedt hem en geeft  *Gr.stola = Hebr.ShàL’MáH

een vingerring* aan zijn hand en    *Gr.daktulion=Hebr.TheBàNgàT

schoenen aan de voeten

23. en draagt aan het gemeste stierkalf*  *Gr.moschos=Hebr.NgèNgèL

slacht het en laten wij etende vrolijk

zijn,

24.omdat deze mijn stichtzoon geschiedde

lijfdood* en opleefde, geschiedde (als)

een tekoorgeraakte en hij werd gevonden.

En zij gingen vooraan om vrolijk te zijn.

25.En de oudere stichtzoon geschiedde

op het veld en toen hij komende lijfnaderde

het huis, hoorde hij samenstemming* en  *Gr.sumphonia

koordans*.       *Gr.choros=Hebr,MáChóWL 

26.En erbij geroepen hebbend een één-enkele

van de knechten* deed hijnavraag*: waarom

deze (dingen) geschieden.

27.En hij sprak tot hem, omdat de broeder-

verwant van jou gekomen is en de omvamende

van jou slachtte het gemeste kalf, omdat

hij hem in orde zijnde teruggenomen heeft.

28.Maar hij werd walgtoornend* en niet

wilde binnenkomen. Maar de omvamende

van hem, buiten gekomen, riep hem toe.

29.Maar hij zich toebuigend sprak tot de

omvamende: zie zovele jaren* heerdien ik

jou en nooit kwam ik jouw gebod* 

oversteken* en aan mij heb jij nooit 

gegeven een bokje om samen met mijn

metgezellen* vrolijk te zijn.

           LUC 15

30.Maar toen die stichtzoon van jou

die opeet jouw bestaan* samen met   *Gr.bios

hoeren kwam,  heb jij voor hem

geslacht het gemeste kalf.

31.Maar hij sprak tot hem: boreling*,   *Gr.teknon = Hebr. JèLèD

jij geschiedt altijd samen met mij,

en al het mijne geschiedt (als) het

jouwe.

32.Het is noodzakelijk om vrolijk te

worden en je te verheugen*, omdat   *Gr.chairoo = Hebr. SháMàCh

die broederverwant van jou lijfdood*   *Gr.nekros

geschiedde en opleefde, en teloor

geraakt ook werd gevonden.

   106

16.1.En hij zei ook tegen zijn leerlingen:      k-58

een zeker mens geschiedde (als)een

rijke, die had een huiswetsteller*, en deze  *Gr.oikonomos

werd gelasterd*, omdat hij uiteengooide  *Gr.diaballo=Hebr.SháThàN

het voorhandene van hem.

2.En hem bestemd hebbend sprak hij 

tot hem: waarom hoor ik dit omtrent jou?

Geef terug het inbrengwoord* van jouw  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

huiswetstelling*, want niet heb jij nog   *Gr.oikonomia

kracht om huiswetsteller te zijn.

3.En de huiswetsteller sprak tot zichzelf:

wat moet ik maken, omdat de machtiger

mijns afpakt de huiswetstelling van mij?

spitten vermnag ik niet, met bedelwensen*  *Gr.epaiteoo=Hebr.SháAàL

word ik te schande*.     *Gr.aischanomai=Hebr.BuWSH

4.ik volkèn wat ik moet maken, opdat

wanneer ik naast mijn huiswetgeveing 

moet staan, zij mij zullen ontvangen

in hun huizen.

5.En bij zich geroepen hebbend één ieder

van de behoefteplichtigen van de machtiger

zijns, zei hij tot de eerste: hoeveel 

ben jij verplicht aan de machtiger mijns?

6.En hij sprak: honderd metreten*    *Gr.batos=Hebr.BàT

olijfolie* . Maar hij sprak tot hem:   *Gr.elaion=Hebr.ShèMèN

neem in ontvangst jouw schriifspullen*   *Gr.grammata

 en ijlings* neergezeten schrijf vijftig.   *Gr.tacheoos+Hebr.MáHóWR

7.vervolgens sprak hij tot een ander:

en jij, hoeveel ben jij verplicht?

En hij sprak: honderd ringpotten*   *Gr.koros=Hebr.KoR 

tarwe*; zegt hij hem: neem in ontvangst  *Gr.sitos=Hebr.BàR(=gezuiverds:

jouw schrijfspullen en schrijf tachtig.      [tarwe.

8.en de machtiger prees de huiswetsteller

van de onrechtmatigheid omdat hij

 

           LUC 16

achtbaar deed[156]; omdat de

stichtzonen van deze wereldtijd*   *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM

achtbaarder boven de stichtzonen

van het licht*  in hun geschiedronde**   *Gr.phoos+Hebr.AóWR; **Gr.genea=

geschieden.          [Hebr.DóWR

9.En ik zeg jullie: maakt voor jezelf

metgezellen* uit de mammon[157] van   *Gr.philos=Hebr.RéàNg 

de onrechtmatigheid, opdat wanneer

het opraakt zij jullie ontavngen

in de wereldtijdige tenten*.    *Gr.skènè=Hebr.AóHèL

10.Wie vertrouwd* is in het minste,   *Gr.pistos=Hebr.AæMNóWN

geschiedt ook vertrouwd in veel,

en wie in het minste onrechtmatig is,

geschiedt ook in veel onrechtmatig.

11.Indien jullie met de onrechtmatige

mammon niet vertrouwd geschieden,

wie zal het waarachtige jullie 

toevertrouwen?

12.En indien jullie met andersmans

(zaken) niet vertrouwd geschieden,

wie zal het onze geven aan jullie?

13.Geen huishulp heeft de kracht

twee machtigers te heerdienen*:   *Grdouleuoo=Hebr.NgóBhàD

of hij zal de ene beweigeren* en de   *Gr,miseoo=Hebr.SsáNéA

andere beminnen*, of hij zal de ene   *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàBh

aanhouden en de andere 

veronachtzamen; niet hebben jullie

de kracht God te heerdienen en de

mammon.

14.Maar al deze (dingen) hoorden

de pharizeeën die (als) liefhebbers

van zilvergeld* voorhanden zijn    *Gr.argurion=Hebr.KèSèPh

en zij bauwden* hem na.     *Gr.ekmuktèrizoo=Hebr.LáNgàG

15.En hij sprak tot hen: jullie geschieden

(als)wie zichzelf rechtvaardigen voor

de vertegenwendiging* van de mensen,   *Gr.prosopoion=Hebr.LePáNieM

maar God volkènt jullie harten, omdat

het in mensen hoge een gruwel* (is)   *Grbdelugma=Hebr.TóNgéBháH

voor de vertegenwendiging van God.

   108

16.De wetsuitleg* en de profeten   *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH; zie Mt.11:

(zijn) tot aan Johannes; vandaan van toen     [vs 11,12

wordt het koningschap(-rijk) van God

als goednieuws geboodschapt* en elk   *Gr.euangngelizomai=Hebr.BáShàR

is daar naar toe krachtdadig.

           LUC 16

17.Maar arbeidsmakkelijker  geschiedt   zie Mt.5:18

het komen oversteken* van de hemel en  *Gr.parerchomai=Hebr.NgóBàR

het land dan het vallen van een één-enkel

accentstreepje van de wetsuitleg.

18.Elk die losmaakt zijn vrouw en huwt   zie Mt.5:32 em 19:9

een andere, pleegt echtbreuk*; en wie   *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh

de losgemaakte vandaan van een man

huwt pleegt echtbreuk.

    100

19.En een zeker mens geschiedde rijk*   *Gr.plousios=Hebr.NgáShieJR k-59

en hij was gekleed in rood-blauw* en in  *Gr.porphuron=Hebr,AàR’GáMàN

batist* vreugde hebbend dagelijks stralend.  *Gr.bussos=Hebr.ShéSh

20.Maar een arme* iemand met de naam  *Gr.ptoochos=Hebr.DàL

Lazarus had zich geworpen bij zijn poort

onder de zweren*,      *Gr.elkos=Hebr.SháChieJN

21.en begerend verzadigd te worden* vandaan *Gr.chortazoo=Hebr.SháBhàNg

van het gevallene  vandaan van de tafel

van de rijke. Maar ook de honden, die komen,

likten* zijn zweren.      *Gr.epileichoo=Hebr.LáChàK

22.Maar het geschiedde, dat stierf de arme

en dat hij weggedragen werd door de

werkboden naar de dijenschoot* van Abraham. *Gr.kolpos=Hebr.ChéJQ

Maar ook stierf de rijke en werd begraven*.

23.En in de oergroeve* hoog heen dragend  *Gr.haidès=Hebr.SheAóWL

de ogen* van hem, voorhanden zijnde in  *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJieN

folteringen, ziet hij Abrahjam vandaan van ver

en Lazarus in zijn dijenschoot.

24.En hij aanstemmend  sprak: omvamende

Abraham, heb moederschoot* voor mij en  *Gr.eleoo=Hebr.RáChàM

stuur Lazarus opdat hij dompele* de top  *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL

van zijn vinger in water en koud make*   *Gr.psuch(r)os=Hebrt.QóWR

mijn tong, omdat ik smart heb in deze 

steekvlam*.       *Gr.phlox=Hebr.LáHàB

25.Maar Abraham sprak:  boreling*, wees  *Gr.teknon+Hebr.JèLèD

indachtig* dat jij afgenomen hebt de   *Gr.mimnèiskoo=Hebr.ZáKhàR[158]

goede (dingen) in jouw leven en Lazarus

evenzo de kwade (dingen); nu wordt hij

hier toegeroepen, maar jij hebt smart.

26.En bij al deze (dingen) tussen ons en

jullie steunt een kloof groot, opdat zij

die willen doortreden van hier tot jullie

niet de kracht hebben, en zij niet vandaar

tot ons doorsteken.

27.Maar hjij sprak: ik vraag jou nu,

omvamende,  dat jij stuurt hem naar het

           LUC 16

huis van mijn omvamende: ik heb immers

vijf broederverwanten,

28.opdat betuigd wordt aan hen, opdat 

ook zij niet komen naar deze opstaanplaats*  *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

van smart. 

29.Maar Aabraham zegt: zij hebben Mozes

en de profeten: zij moeten hen horen.

30.Maar hij sprak: nee, omvamende

Abraham, maar indien iemand vandaan van

de lijfdoden* heen gaat tot hen, zullen   *Gr.nekros

zij van besef veranderen.

31.Maar hij sprak tot hem: indien zij naar

Mozes en de profeten niet horen, zullen ook

niet indien iemand uit de lijfdoden opstaat,

niet overtuigd worden.

    110

17.1.En hij sprak tot zijn leerlingen: er  zie Mt.18:6,7; Mc.9:42

geschiedt onaanmelijks dat er geen 

struikelblokken* komen, maar wee door wie  *Gr.skandalon=Hebr.MàK’ShóWL

zij komen.

2.Kostendekkend voor hem indien een 

molensteen omligt om zijn hals* en hij   *Gr.trachèlus=Hebr.TsoWàAR

weggeworpen* wordt in de zee,meer dan  *Gr.erriptoo=Hebr.SháLàK

dat hij doet struikelen één-enkele* van   *Gr.heis=Hebr.AèChàD

deze kleinen; houdt jezelf in.

3.Indien jouw broederverwant verwaardt*,  zie Mt.18:15,21,22

waardeer hem om en indien hij van besef

verandert, verduw hem.

4.En indien hij zeven keer s’daags 

verwaardt tegen jou en zeven keer terugkeert

naar jou zeggend: ik verander van besef,

zul jij hem verduwen.

    111

5.En de afgezondenen spraken tot de 

machtiger:

6.Stel meer bij ons vertrouwen. En de 

machtiger sprak: Indien jullie hebben   zie Mt.17:20; 21:21

vertrouwen als een pit van de mosterdplant,

zouden jullie zeggen tot deze vijgeboom*  *Gr.sukamenos=Hebr.TæAáNáH

word ontworteld en word geplant in de zee,

en hij gaf gehoor aan jullie.

7.En wie uit jullie die een heerdienaar

ploegend of weidend* die binnenkomt uit  *Gr.poimainoo=Hebr.RáNgáH

de akker, zal zeggen aan hem: regelrecht

langs komend val neer, 

8.maar zal hij niet zeggen aan hem: maak 

gereed wat ik brood zal eten en je omgord

hebbend bedien* mij totdat ik eet en   *Gr.diakoneoo=Hebr.SháRàTh

drink, en na deze (dingen) zul jij eten en

           LUC 16

en drinken?

9.Niet heeft hij goede gunst* voor de   *Gr.charis=Hebr.ChèSèD

heerdienaar (toch), omdat hij maakte wat 

doorgezet moet worden?

10.Zo ook jullie, waneer jullie maken

ales wat  doorgezet moet worden door

jullie, zegt  dit: (als)behoefteloze

heerdienaren geschieden wij, wat

wij verplicht zij te maken hebben wij

gemaakt.

    112

11.En het geschiedde bij het heengaan       k-60

naar Jeruzalem, en hij ging vooraan

door het midden van Samaria en van

Galilea.

12.En toen hij binnenkwam in een zeker

dorp, gingen (hem) tegemoet tien 

melaatse* mannen, die waren gaan staan  *Gr.lepros=Hebr.TsáRàNg

van verre en zij droegen hoog heen*   *Gr.aireoo=Hebr.NáSsáA 

de stem* zeggende:      *Gr.phoonè=Hebr.QoL

13.Jezus, verstandvolle, heb moederschoot*  *Gr.eleoo=(eestal)Hebr.RáChàM

voor ons.

14.En ziende sprak hij tot hen: heengaande

toont julliezelf aan de priesters*; en het  *Gr.hiereus=Hebr.KoHèN

geschiedde bij het heenvaren werden zij

gereinigd*.       *Gr.katherizoo=Hebr.TháHàR

15.Maar één-enkele* uit hen, ziende dat  *Gr.heis=Hebr.AèCháD

hij genezen was, keerde weerom met een

stem groot dunkzwaarte gevend* aan God  *Gr.doxazoo=Hebr.KáBéD

16.en hij viel op zijn vertegenwendiging* aan  *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

zijn voeten, dankzegenend* hem. En hij  *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK

geschiedde (als)Samaritaan.

17.En Jezus zich toebuigend sprak:

werden er niet tien gereinigd? Maar waar
(zijn) de negen?

18.Niet werden zij bevonden weerom kerende

om te geven dunkzwaarte aan God tenzij

deze van een andere geschiedronde*?

19.En hij sprak tot hem: sta op* ga heen**;

jouw vertrouwen heeft je bevrijd*.

    119

20.En ondervraagd door de pharizeeën,

wanneer komt het koninkrijk(-schap) van God,

boog hij zich toe naar hen en sprak:

niet komt het koninkrijk(-schap) van God

met voorhoedetekens;

21.en niet zullen zij zeggen: kijk hier of daar;

want zie het ko inkrijk(-schap) van God

geschiedt binnenin jullie.

           LUC 17

22.En hij sprak tot de leerlingen: 

er zullen komen dagen wanneer jullie

begeren één-enkele van de dagen van

de stichtzoon van de menselijke te zien

enniet zullen jullie (die) zien.

23.En zeggen zullen zij tot jullie: kijk

daar, kijk hier; niet moeten jullie

afkomen en navolgen.

24.Want zoals de bliksem* bliksemend   *Gr.atrapè+Hebr.BáRàQ

 vanuit het (ene) onder de hemel naar

het (andere) onder de hemel toorstraalt,

zo zal geschieden de stichtzoon van de

menselijke op zijn dag.

25.Maar eerst is het noodzakelijk dat   zie Lc.9:22

hij vele (dingen) lijdt en hem alle gewicht

wordt ontnomen vandaan-van deze

geschiedronde*.      *Gr.genos+Hebr.DóWR

26.En zoals het geschiedde in de dagen   zie Gen.7:17-23

van Noach, zo zal het ook geschieden in de

dagen van de stichtzoon van de menselijke:

zij aten en zij dronken, zij huwden en 

werden gehuwd, 

27.tot de dag waarop binnenkwam Noach 

in de kist*[159] en kwam     *Gr.kibootos=(hier) Hebr.ThéBáH

de overgolving*[160] en teloor deed gaan allen.  *Gr.kataklusmos=Hebr.MáBuWL=vloed

28.Evenzo zoals het geschiedde in de   zie Gen.19:15, 24-25.

dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij

vermarkten, zij kochten, zij plantten, zij

huisstichten*.      *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH

29.Maar op de dag waarop wegkwam Lot

vandaan van Sodom, regende het vuur

en zwavel vandaan van de hemel[161] en

deed teloor gaan allen.

30.Volgens deze zelfde (dingen) zal het

geschieden op de dag waarop de stichtzoon

van de menselijke wordt onthuld*.   *Gr.apokaluptoo=Hebr.GáLáH[162]

31.Op die dag zal iemand geschieden op het

dak* en zijn gereistukken** in zijn huis:   *Gr.dooma=Hebr.GàG; **Gr.skeuos=

niet moet hij omlaag treden om te pakken     [Hebr.KeLieJ

die, en iemand op de akker moet evenzo

niet terugkeren naar de laat-achtere (dingen).

32.Weest indachtig* de vrouw van Lot.   *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR[163]

           LUC 17,18

33.Indien iemand zou zoeken om 

zijn lichaamziel* aan te maken, hij   *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh

doet haar teloor gaan en wie zou

teloor doen gaan (haar), zal haar

ten leven doen geschieden*.    *Gr.zooögoneo=Hebr.CháJáH(Hiph.)

34.Ik zeg jullie: in die nacht zullen

er twee geschieden op één-enkel

vlijbed, de één-enkele  zal

aangenomen worden en de andere

zal worden afgelegd.

35.Er zullen twee(vrouwen) geschieden 

die malen op dezelfde (plek), de

één-enkele zal worden aangenomen,

de andere zal worden afgelegd.

37.[164] En zich toebuigend zeggen  zij

tot hem: waar machtiger? Maar hij

sprak: waar het zielelichaam* is,    *Gr.sooma

zullen de adelaars* samengevoerd   *Gr.aetos=Hebr.NèShèR

worden.

   114

18.1.En hij zei een toespeling* tot hen   *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL k-61

over het noodzakelijk zijn van het altijd 

bidden en het niet te kwaad krijgen,

zeggende:

2.Een beoordelaar[165]  geschiedde in

een zekere stad, die voor God geen

ontzag heeft* en zich naar een mens   *Gr.phobeoo=Hebr. JáRéA

niet omdraaide.

3.En er geschiedde een weduwe in 

die stad en zij kwam tot hem zeggende:

zet’t recht voor mij bij de tegen mij

op zijn recht staande[166].

4.En niet wilde hij voor een tijd*, maar   *Gr.chronos

na deze (dingen) sprak hij bij zichzelf:

Ook al heb ik voor God geen ontzag en

draai ik mij niet om naar een mens,

doordat deze  weduwe mij moeite   *Gr.kops parechoo=Hebr.NgáMáL

           LUC 18

voorhoudt, zal ik ’t rechtzetten

voor haar, opdat niet tot slot*

zij gekomen mij aanvat.

6.En de machtiger sprak: hoort wat 

de beoordelaar van onrechtnatigheid

zegt:

7.En zou God zeker niet maken

de rechtzetting van zijn uitgekozenen, 

die krijten voor hem dagen en nachten

en grootmoedig zijn bij hen?

8.Ik zeg jullie dat hij de rechtzetting

zal maken van hen  in allerijl.

Intussen zal de stichtzoon van de       

menselijke komende dus vinden

het vertrouwen op het land?[167] 

   115

9.En hij sprak tot sommigen, die ervan      k-62

overtuigd waren dat zij (als)

rechtvaardigen* geschiedden en die   *Gr.dikaios=Hebr.TsàDDieQ 

de overigen minachten*, deze    *Gr.exoutheneoo=Hebr.BáZàN 

toespeling.

10.Twee mensen traden omhoog naar

de tempel om te bidden, de ene

een pharizeeër en de ander een 

tolheffer.

11.De pharizeeër staande bad deze

(dingen) bij zichzelf: God, ik dankzegen*  *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK

jou, dat ik niet geschiedt zoals de

overigen van de mensen, wegroppers,

onrechtmatig handelden, echtbrekers,

of ook als deze tolheffer: 

12.ik vast* tweemaalper sabbatsweek,    *Gr.nèsteuoo=Hebr.TsuWM

ik vertien alles voorzoveel als ik verwerf*.  *Gr.ktamai=Hebr.QáNáH

13.Maar de tolheffer van verre staande

wilde niet zelfs de ogen hoog heen dragen

naar de hemel, maar gaf slaag zijn borst

zeggend: God, betegen* voor mij, de    *Gr.hilaskoo=Hebr/KáPhàR

verwaarder*.       *Gr.hamartolos=Hebr.ChæTháAóWN

14.Ik zeg jullie: hij trad omlaag

gerechtvaardigd naar zijn huis langs gene

af.Omdat alwie zich zelf omhoog brengt  *zie Lc.14:11; Mat.23:12

zal  vernederd worden, maar wie zichzelf

vernedert zal omhoog gebracht worden.

   116

15.En aan dragen zij ook de de kindjes   zie:Mt.19:13-15; Mc.10:13-16

           LUC 18

opdat hij ze zou betasten*.    *Gr.haptoo=Hebr.NáGàNg

Maar de leerlingen dit ziende 

omwaardeerden hen.

16.Maar Jezus riep deze (kindjes) 

erbij zeggende: duwt weg de kinderen

om te komen tot mij en verhindert

ze niet; want van zodanigen geschiedt

het koningschap(-rijk) van God.

17.Op trouwe zeg ik jullie, wie niet

ontvangt het koninkrijk(-schap) van

God als een kind, komt zeker niet aan

daarin.

    117

18.En hem bevroeg een zeker vooraangaande  *Gr.archoon   k-68

zeggende: goede leraar, wat makend zal

ik wettig aandeel[168] hebben aan leven

wereldlang*?       *Gr.aioonion=Hebr.NgóWLáM

19.En tot hem sprak Jezus: waarom zeg jij

goed? Niemand geschiedt (als) een goede*  *Gr.agathos=Hebr.ThóWBh

tenzij één-enkele* God.     *Gr.heis=Hebr.AèCháD

20.De geboden* volkèn jij:     *Gr.entolè=Hebr.MieTs’WáH

niet zul jij echtbreken*,      *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh

niet zul jij  doden*,      *Gr.phoneuoo=Hebr.RáTsàCh

niet zul jij stelen*,     *Gr.kleptoo=Hebr.GáNàPh

niet zul jij leugen getuigen*,    *Gr.pseudomarturein= Hebr.NgéD

waardeer jou omvamende        [ShèQèR

en moederende[169].

21.Maar hij sprak: al deze (dingen)

heb ik waar gehouden* vanaf    *Gr.phulassoo=Hebr.SháMàR 

jongeling.

22.En Jezus, dit horende, sprak

tot hem: nog één-enkel(ding) laat jij

achterwege: verkoop alles zoveel je hebt

en geeft het door aan armen*, en je   *Gr.ptoochos=(hier)Hebr.DàL

zult hebben een voorraad* in de     *Gr.thesauros=Hebr. AáTsáR

hemelen*, en hier gekomen volg mij.   *Gr.ouranoi=Hebr.SháMáJieM

23.Maar hij dit horende werd vol pijn,

want hij geschiedde (als) een machtig*   *Gr.sphodra=Hebr.MeAóWD

rijke.

24.En hem ziende sprak Jezus: hoe

moeilijk gaan die hebben bruikbaarheden

in het koninkrijk van God binnen.

25.Want arbeidsgemakkelijker geschiedt

           LUC 18

het dat een kameel door het boorgat

van een werpspiespunt[170] heen komt

dan dat een rijke in het koninkrijk

van God binnenkomt.

26.Maar die toehoorden spraken:

wie is krachtig om bevrijd te worden?

27.En hij sprak: het niet krachtige

van de kant van de mensen (is) het krachtige

van de kant van God.

28.En Petrus sprak: zie wij, die weggeduwd

hebben het eigene, zijn jou gevolgd.

29.En hij sprak tot hen: op trouwe ik zeg

jullie, dat er niemand geschiedt, die

weggeduwd heeft huis of vrouw of 

zuster/broederverwant of ouders of

borelingen  vanwege het koninkrijk(-schap)

van God, 

30.die niet zeker aanneemt veel meer 

in dit tij* en in de wereldtijd** die komt leven

wereldlang.

    118

31.En aangenomen hebbend de twaalf   Zie Mt.20:17-19; Mc.10:32-34

sprak hij tegen hen: Zie wij treden omhoog

naar Jeruzalem en al-af zal worden*   *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH

al wat geschreven is door de profeten

voor de stichtzoon van de menselijke.

32.Want hij zal overgeleverd worden aan 

de naties* en met hem zal gespeeld worden  *Gr.empaizoo

en hij zal gebrutaliseerd worden en 

bespuugd* worden       *Gr.ptuoo=Hebr.RáQàQ

33.en zij, hem gegeseld  

zullen hem vermoorden*,     *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG

en op de derde dag zal hij opstaan*.   *Gr.anhistèmi=Hebr.QuWM

34.En zij waren in deze (dingen)

niet onderwezen* en deze woordinbreng**  *Gr.sunièmi=Hebr.SháKàL; **Gr.rèma

geschiedde  verhuld voor hen en niet     [=Hebr.DáBháR

volkènden zij het gezegde.

    119    zie Mt.20:29-34; Mc.10:46-52

35.En het geschiedde toen hij lijfna kwam*  *Gr.engngizoo=Hebr.QáRàBh k-64

aan Jericho – een zekere blinde* zat neer  *Gr.tuphlos=Hebr.NgieWéR

langs de weg, (iets)wensend.

36.En toen hij hoorde dat een krioelmenigte

doorkwam, deed hij navraag waarom  dit

geschiedde.

           LUC 18,19

37.En zij legden vóór* aan hem, dat   *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD

Jezus de Nazoreeër doork