Marcus

NAAR MARCUS          

    1

1.1.Het vooraangaande*[1] van de goednieuwsboodschap *Gr. archè  k-0

van Jezus Christus,

2.zoals geschreven is in Jesaja de profeet:   Mc.1:2-6: zie: Mt.3:1-6,

zie ik zend de werkbode mijner    Lc.3:3-6, Joh.1:19-23

voor de vertegenwendiging*[2] jouwer      *Gr.prosoopon = Hebr.

           PáNieJM = vertegen-

             diging.

die inrichten zal  de neemweg* jouwer[3]   * Gr.hodos = Hebr.DèRèK

een stem van een roepende 

in de inbrengleegte[4]* * Gr.erèmos (leegte) =HebrMiDBáR:inbrengveld

maakt gereed[5] de neemweg van de machtiger,

maakt rechtuit de banen van hem.

4.Het geschiedde Johannes de onderdompelende

in de inbrengleegte,  aankondigend een onderdompeling

van ommekeer tot hoogheendraging[6] van verwaardingen[7].

5.En uit trok naar hem geheel de Judese streek

en de Jeruzalemmers allemaal, 

en zij werden ondergedompeld door hem

in de rivier de Jordaan gelijkgevend uitsprekend 

de verwaardingen hunner.

6.En Johannes had aangetrokken haren van de kameel*[8] *cit. II Kon.1:3

en een gordel van leer om zijn lende,

en etende sprinkhanen en honing van het veld.

7.En hij kondigde aan, zeggende:    Mc.1:7-8 zie:Mt.3:11 e.v.,

komen zal de sterkere dan ik achter mij aan,   Lc.3:15-17, Joh.1:24-28

nee, niet geschied ik geschikt om gebukt los te maken

de riemen van zijn sandalen.

8.Ik dompelde onder jullie met water,

maar hij zal onderdompelen jullie met heilige beluchting*. *Gr. pneuma = Hebr. RuWàCh

    2

9.En het geschiedde in die dagen    Mc.1:9-11  zie: Mt.3:13-17,

(hij)kwam, Jezus vandaan van Nazareth in Galilea  Lc.3:21 e.v., Joh.1:32-34

 

           MAR.1

en werd ondergedompeld  in de Jordaan door Johannes.

10.En regelrecht opgaande uit het water zag hij scheurende 

hemelen en de beluchter* als een duif neergaande in hem.        *of: beluchting. 

11.En een stem geschiedde uit de hemelen:

jij geschiedt (als)de zoon van mij de beminde,

in jou heb ik welbehagen[9].

    3     Mc.1:12-13 zie: Mt.4:1-11,

12.En regelrecht wierp de beluchter hem    Lc.4:1-12                

in de inbrengleegte*.      * Gr.erèmos = Hebr.MiD’BàR

13.En hij geschiedde in de inbrengleegte veertig dagen,

beproefd wordend door de lasteraar[10]*    *Gr. satan = Hebr. SháTáN

en hij geschiedde  samen met de dieren,

en de werkboden dienden hem.

    4

14.En na het overgeleverd worden van Johannes Mc.1:14-15 zie: Mt.4:12-17, Lc.4:4

kwam Jezus naar Galilea aankondigend

de goednieuwsboodschap* van God [en zeggend][11] *Gr.euangngelion = Hebr.BáSháR

15.dat vol gemaakt is  de tijdsordening*  *Gr.kairos = hier Hebr.MóWNgéD 

en lijfna gekomen* is het koningschap van God: *Gr.eggus = Hebr. QáRóWB

denkt óm en vertrouwt op de goednieuwsboodschap.

16.En voorbijgaande voorbij de zee van Galilea Mc.1:16-20 zie: Mt.4:18-22 en 

zag hij Simon en Andreas  de broederverwant van    Lc.5:1-11

Simon, rondom uitwerpend in de zee;

zij geschiedden immers als vissers.

17.En Jezus zei hen: hier heen (jullie)

achter mij aan en ik zal maken

dat jullie geschieden als vissers van  mensen.

18.En regelrecht, weggestuurd hebbend

de netten, volgden zij hem.

19.En voortgetreden een weinig

zag hij Jakobus die van Zebedeüs

en Johannes de broederverwant van hem

ook zij in het schip weer geschikt makend

de netten.

20. En regelrecht riep hij hen

en weggestuurd hebbend hun vader Zebedeüs

in het schip met de loonwerkers

MAR 1

kwamen zij heen achter hem aan.

    5

21.En heen gingen zij naar Kapharnaum;  Mc.1:21-28 zie: Lc.4:31-37

en regelrecht op sabbath binnengekomen

in de synagoge leerde hij.

22.En zij raakten getroffen 

bij het leraarswerk* van hem.    * Gr. didachè = Hebr.TàL’MuWD

hij geschiedde lerende hen

als bevoegdheid hebbende

en niet zoals de schriftkenners.

23.En regelrecht geschiedde

in de synagoge van hen een mens 

in een beluchting* besmet[12]    * Gr. pneuma = Hebr. RuWàCh

en hij schreeuwde ’t uit, zeggend:

24. wat aan ons en aan jou,

Jezus Nazarener? Ben jij gekomen

om ons te loor te doen gaan?

Ik volkèn wie jij geschiedt,

de geheiligde van God.

25.En Jezus omwaardeerde hem

[zeggende:] Verstom en ga uit

uit hem.

26.Doende stuiptrekken hem

en stemgevend met een grote stem,

de besmette beluchter ging uit

uit hem.

27.En allen werden verbaasd,

zodat zij bij elkaar nazochten, zeggend:

(Als) wie geschiedt deze? 

nieuw leraarswerk volgens een bevoegdheid;

en aan besmette  beluchters  

geeft hij inzetting, en zij zijn onderhorig

aan hem.

28.En uitging een hoorbericht regelrecht

overal in de gehele omstreek van Galilea.

    6        k-2

29.En regelrecht uit de synagoge*   * = Hebr.NgéDáH:’ordegemeenschap’

uit komend kwamen zij     Mc.1:29-34 zie: Mt.8:14-16 en

naar het huis van Simon en Andreas      Lc.4:38-41

samen met Jacobus en Johannes.

30.Maar de schoonmoeder van Simon

lag neer koortsvuur hebbend,

en regelrecht zeiden zij (dat)

omtrent haar.

31.En erbij gekomen wekte hij haar op,

           MAR.1

terwijl zijn hand sterk maakte,

en weggestuurd heeft van haar het koortsvuur

en zij bediende hen.

32.Maar toen het late uur geschiedde,       k-3

daar de zon onderging,

droegen zij naar hem allen

die het kwaad hadden

en gedemoniseerd waren[13]

33.en de gehele stad werd tezamen gevoerd

bij de deur.

34.En hij verzorgde velen die het kwaad hadden

met bonte ziekten*;      *Gr.nosos,geen Hebr.pendant

en vele demonen wierp hij uit,

en niet verduwde[14] hij het praten van 

de demonen, omdat zij hem volkènden.

    7

35.En des morgens erg vroeg in de nacht   Mc.1:35-36 zie: Lc.4:42 e.v.

opgestaan kwam hij daarvandaan en hij kwam heen

naar een inbrenglege plaats

en daar bad hij.

36 En na volgden hem Simon en die samen met hem

37.en zij vonden hem ook zeggend:

allen zoeken jou.

    8

38.En hij zegt hen: laten wij varen elders heen

naar de behoudende[15] stadsdorpen,

opdat ook daar ik zal aankondigen,

daartoe immers ging ik uit.

39. En hij ging aankondigend

naar de synagogen van hen

naar geheel Galilea 

en demonen uitwerpend.     Mc.1:40-45 zie: Mt.8:2-4 em

40.En er komt naar hem toe     en Lc.5:12-16  k-4

een melaatse*[16] hem toeroepend   * Gr.lepros = Hebr.TsáRàNg

en knievallend, zeggend tot hem:

indien jij wilt, heb jij de kracht*[17]   *Gr.dunamai = Hebr.JáKàL

           MARC 1,2

mij te reinigen.

41. En moederschoot-bewogen*    *Gr.splangchnizoo = Hebr.RáChàM

uitgestrekt hebbend zijn hand

betastte* hij en zegt hem:    *Gr.haptomai = Hebr. NáGàNg

ik wil, word rein.

42.En regelrecht* kwam vandaan van hem

de melaatsheid.

43.En zich bezwaard voelend[18] over hem

wierp hij regelrecht hem uit.

44.En zegt hem: zie, tot niemand iets

spreek jij, maar vaar weg, 

toon jezelf aan de priester*    * cit.Lev.14:2-32

en draag aan omtrent jouw reiniging

wat Mozes erop gezet heeft,

tot getuigenis voor hen.

45.Maar hij heenkomend

ging voorop om aan te kondigen

vele dingen en om voort te beweren

de inbreng*,       *Gr.logos = (hier) Hebr. DáBáR

zodat hij niet meer de kracht had

te voorschijn komend 

in een stad binnen te komen,

maar buiten op inbrenglege plaatsen

geschiedde hij en zij kwamen naar hem toe

overal vandaan.

    9

2.1.En binnenkomend wederom    Mc.2:1-12 zie: Mt.9:1-8, Lc.5:17-25

in Kapharnaum na dagen werd gehoord

dat hij in huis geschiedt.

2.En samengevoerd werden velen,

zodat wat bij de deur was het niet meer bestreek,

en hij bepraatte met hen de inbreng*.

3.En er komen dragenden tot hem        k-5

een verlamde, hoog heen gedragen door vier.

4.En niet de kracht hebbend hem

aan te dragen voor hem door de krioelmenigte

ontdakten zij het dak waar hij geschiedde

en uitgegraven hebbend laten zij zakken

de draagbaar waarop de verlamde neerlag.

5.En Jezus, ziende het vertrouwen van hen,

zegt de verlamde: boreling, verduwd[19] worden jou 

           MAR 2

de verwaardingen*.      *Gr.hamartia = Hebr. ChæThàAáH

6.Maar er geschiedden enige schriftgeleerden,

daar neerzittend en almaar berekenend 

in hun harten: wat praat deze zo? 

Hij doet een smadelijke bewering*.   *Gr.blasfemia

7.Wie heeft de kracht verwaardingen

te verduwen, ten zij één, God?

8. En Jezus, regelrecht volkènnend

met zijn beluchting, dat zij zo 

almaar berekenden in hen zelf,

zegt hun: waarom berekenen jullie almaar 

deze  dingen in jullie harten?

9.Wat geschiedt (als) betere arbeid[20],

uit te spreken voor de verlamde:

weggeduwd worden van jou

de verwaardingen,

of uit te spreken: sta op en draag hoog heen

jou draagbaar en vertreed je?

10.Maar opdat jullie volkènnen,

dat de zoon van de menselijke

de bevoegdheid heeft  verwaardingen

te verduwen op het land:

          zegt hij de verlamde:

11.jou zeg ik: sta op, draag hoog heen

 jou draagbaar en vaar heen

naar jou huis.

12.En hij stond op en regelrecht 

hoog heen dragend de draagbaar,

kwam hij heen ten overstaan van allen,

zodat allen buiten zichzelf stonden

en dunkzwaarte gaven aan God,

zeggende: zo hebben wij ’t nergens gezien.

    10         Mc.2:13-17 zie: Mt.9:9-13, Lc.5:27-31

13.En weg kwamen zij         k-6

langs de zee en geheel de krioelmenige

kwam naar hem toe en hij leerde hen.

14.En langsvarend[21] zag hij Levi, die van Alpheüs,

zittend bij het tolhuis[22] en hij zegt hem:

volg mij. En opgestaan volgde hij hem.

    11

           MAR 2

15.En het geschiedt,

dat hij aanligt in het huis van hem

en vele tollenaren en verwaarders

liggen mede aan met Jezus

en de leerlingen van hem.

Zij geschiedden immers (met)velen

en zij volgden hem.

16.En de schriftgeleerden van de farizeeën,

ziende dat hij eet met verwaarders

en tollenaars, zeiden zijn leerlingen:

“Met tollenaars en verwaarders eet hij?”

17.En (dit)gehoord hebbend zegt Jezus hun:

“Geen behoefte hebben de (veel)vermogenden

aan een hersteller*[23],      Gr.iatrein = Hebr. RáPháA

maar zij die het te-kwaad hebben. 

Niet ben ik gekomen om rechtvaardigen

te roepen maar verwaarders.

    12

18.En de leerlingen van Johannes    Mc.2:18-22 zie: Mt.9:14-17

en ook de faizeeën geschiedden      en Lc.5:33-38

vastende. En zij komen en zeggen hem:

waardoor vasten de leerlingen

van Johannes en de leerlingen

van de farizeeën, maar vasten

jouw leerlingen niet?

19.En Jezus sprak tot hen:

geen kracht hebben de stichtzonen

van de bruiloftszaal, waarin de bruidegom

met hen geschiedt om te vasten?

Zoveel tijd zij de bruidegom bij zich 

hebben, hebben zij geen kracht

om te vasten.

20.Maar er zullen komen dagen,

wanneer weggepakt wordt

vandaan van hen de bruidegom,

en dan zullen zij vasten op die dag.

21.Niemand naait-op   een opzetlap

van ongevold doek op een verouderd

gewaad; anders pakt dit het volledig gemaakte

daarvanaf, het nieuwe van het verouderde.

En erger geschiedt de spleet.

           MAR 2,3 

22.En niemand werpt jonge wijn

in een verouderde slapter[24]; anders 

scheurt de wijn uiteen de slapters;

en de wijn gaat teloor en ook de slapters,

[maar jonge wijn (moet)in nieuwe slapters].

    13

23.En het geschiedde dat hij op sabbat    Mc.2:23-26, zie:Mt.12:1-8

voorbijging door de ontkiemde (velden)   en Lc.6:1-5

en zijn leerlingen waren vooraan

een neemweg te maken, plukkend de halmen.

24.en de farizeeën zeiden hem:

zie waarom maken zij op sabbat,

waartoe geen bevoegdheid (is)?

25.En hij zegt hen:

nooit hebben jullie herkend[25] wat David

gemaakt heeft, toen hij behoefte had

en honger had, hij en die samen met hem?

26.Hoe hij inkwam in het huis van God

bij Abjatar* de vooraanstaande priester   *zie I Sam.1:7

en zij de broden van de voorstel(tafel)

aten[26], die niet bevoegd waren te eten,

indien zij geen priesters (waren),

en hij heeft gegeven ook aan die met hem

geschiedden?

27.En hij zei hen:

de sabbat geschiedt om-en-door[27] de mens

en niet de mens om-en-door de sabbat,

28.zodat tot machtiger geschiedt

de stichtzoon van de mens ook van de sabbat.

    14

3.1.En hij kwam in wederom in een synagoge.     k-7

En er geschiedde daar een menselijke,

een uitgedroogde hand hebbend.

2.En zij waren op hun hoede wat hem betreft,

of hij op sabbat hem zal verzorgen,

opdat zij zouden aanklagen hem.

3.En hij zegt de menselijke, die een verdroogde

hand heeft: sta op* in het midden.    *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM

4.En hij zegt hen: is er bevoegdheid

op sabbat goeds te doen of kwaad te doen,

een lichaamziel te bevrijden* of te vermoorden?  *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

           MAR 3

Zij echter zaten stil.

5.En lettend op hen met walgtoorn*   *Gr.orgè = Hebr. AàPh

mede pijn hebbend over de verstening

van hun hart, zegt hij tot de menselijke:

strek uit de hand; en hij strekte (die) uit,

en  weer tot stand gebracht werd

zijn hand.

6. En de farizeën wegkomend hielden

regelrecht samen met de Herodianen

medeberaad aangaande hem,

hoe zij hem zullen te loor doen gaan.

    15

7.En Jezus samen met zijn leerlingen   Mc.7-12 zie: Mt.12:15 e.v. en 

week weer uit naar de zee       Lc.6:17-19

en met veel volte vandaan van Galilea

volgenden zij, en vandaan van Judea

8.en vandaan Jeruzalem en vandaan 

van Idumea en het oversteekse 

van de Jordaan rond Tyrus en Sidon,

een volte veel, horende hoeveel hij maakt, 

kwam naar hem toe.

9.En hij sprak tot zijn leerlingen,

opdat een vaartuigje bijversterking

zou geven voor hem om de krioelmenigte,

opdat zij hem niet zouden beëngen.

10.Velen immers verzorgde hij,

zodat zij op hem vielen, opdat zij van hem

betast werden, zovelen die kwaalgesels

hebben.

11.En de besmette beluchters*,    *Gr.pneumata akatharta = Hebr.

wanneer zij hem  aanschouwden,    [RuWChóWT TháMAóWT

vielen voor hem neer en schreeuwden:

jij geschiedt als de stichtzoon van God.

12.En veelvuldig waardeerde hij hen om,

opdat zij hem niet tot een tevoorschijn 

gekomene zouden maken.

13.En hij treedt omhoog naar het gebergte      k-8

en riep tot zich wie hij wilde, en zij kwamen  Mc.3:13-19, zie: Mt.16:2-4 en

daarvandaan naar hem toe.       [Lc.6:12-16

    16

14.En hij maakte er twaalf, opdat zij

met hem samen zouden geschieden,

15.en opdat hij hen zou afzenden 

om aan te kondigen en om bevoegdheid

te hebben om demonen uit te werpen.

16.En hij maakte deze twaalf: 

en hij legde op Simon de naam Petrus,

17.en Jakobus die van Zebedeüs

en Johannes de broederverwant van

           MAR 3

Johannes en hij legde hen op

de naam Boanèrgès, wat betekent[28] 

stichtzonen van de dreundonder[29],

18.en Andreas en Philippus

en Bartholomeüs en Maththeüs

en Thomas en Jakobus, die van Alpheüs

19.en Thaddeüs en Simon 

de Kanaäneeër en Judas Iskarioth,

die hem ook overgeleverd heeft.

20.En hij komt in een huis; 

en samen komt wederom 

een krioelmenigte, zodat zij geen

kracht hebben,  zelfs niet om brood te eten.

21.En (dit)gehoord hebbend kwamen uit

zij die aan zijn kant waren 

om te versterken[30] hem; want zeiden zij:

hij staat buiten zichzelf[31].

22.En de schriftgeleerden, die vandaan van

Jeruzalem omlaag getreden waren,

zeiden: hij heeft Beezebul*[32]     * = Beelzebul

en:

           MAR 3

met de vooraangaande van de demonen

werpt hij uit de  demonen.       

23.En hen bij zich geroepen hebbend

zei hen in vore-stellen*:      *Gr parabolè=Hebr.MáShàL

hoe heeft de(een) lasteraar* de kracht    *Gr.satan = Hebr. SháTàN

om de(een) lasteraar uit te werpen?

24.En indien een koningschap(rijk)*    *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

op zichzelf verdeeld* gemaakt wordt,    *Gr.merizoo=Hebr.CháLàQ

niet heeft de kracht om staande te blijven

dit koningschap;

25.en indien een huis op zichzelf

verdeeld gemaakt wordt, niet heeft 

de  kracht dat huis om te blijven staan.

26.En indien de lasteraar opstaat

bij zichzelf en verdeeld gemaakt wordt,

niet heeft hij de kracht om te blijven staan,

maar heeft hij al-àfheid*.      *Gr.telos=Hebr.KáLLàL

27.Maar niet heeft de kracht iemand

in het huis van een vermogende* ingaande   *Gr.ischuros=Hebr.ChàJiL

zijn gerei* weg te roppen[33],

indien hij niet tevoren de vermogende

knevelt*, en dan zijn huis beropt.    *Gr.deoo=AáSàR

28.Op trouwe* ik zeg jullie,     *Gr.amèn = Hebr.AáMèN

dat alles verduwd zal worden

aan de stichtkinderen van de menselijken,

de verwaardingen* en de smaadbeweringen,  *Gr.hamartia=Hebr.ChàThæAáH

voorzover zij maar smaad beweren*.    *Gr.blasphèmeoo 

29.Maar wie ook maar smaad beweert

naar de beluchting[34]* de heilige,     *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

niet heeft hij verduwing in de wereldtijd,

maar hij geschiedt onder gehouden 

aan  wereldlang verwaarden.

30.Want zij zeiden: 

een onreine beluchting heeft hij.

31.En (daar) komen zijn moeder

en zijn broederverwanten,

en buiten* staan gebleven      *Gr exoo=Hebr.ChuWTs 

zonden zij af* tot hem roepend hem.    *Gr.apostelloo=Hebr.SháLàCh

32.En er zat neer om hem heen

een krioelmenigte, en zij zeggen hem:

zie jouw moeder en jouw broederverwanten

en jouwzusterverwanten buiten zoeken jou.

33.En zich toebuigend zegt hij hen:

wie geschiedt (als)mijn moeder

           MAR 3

en mijn broederverwanten?

34.En om zich heen kijkend naar

die om hem heen in een singel*     *Gr.kuklos=Hebr.SáBieJB

neerzitten, zegt hij:

zie mijn moeder en mijn broeder-

verwanten.

35.Wie maakt de wil van God,

deze geschiedt (als) mijn broeder 

en mijn zuster en mijn moeder.

    17

4.1.En wederom ging hij voorop

in het leraar zijn langs de zee

en samenvaart tot hem een krioelmenigte

zeer veel, zodat hij op het schip getreden,

neerzat op de zee en al de krioelmenigte

bij de zee op het land geschiedde,

2.en hij leerde hen in veel vore-stellen*   *Gr.parabolè=Hebr.MáShàL[35]

en hij zei hen in zijn leraarswerk:

3.Hoort, zie uitkwam de kiemlegger*    *Gr.speiroo  = Hebr. ZèRàNG[36]

om te kiem te leggen.

4.En dit geschiedde bij het  te kiem leggen

met wat viel langs de neemweg*     *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

en het gevleugelde kwam en at het op;

5. en een ander (deel) viel op het

steenachtige waar het niet veel land had,

en regelrecht steeg het eruit op door

het niet hebben van diep land.

6.En toen de zon  opsteeg, werd het 

droog geschroeid, en door het niet hebben

van een wortel werd het verdroogd*;    *Gr.xèrainoo=Hebr.JáBàSh

7.En een ander (deel) viel in de doorstruiken

en op gingen* de doornstruiken     *Gr.anabainoo=Hebr.NgáLáH

en zij smoorden het toe, en vrucht gaf het niet.

8.En een ander (deel) viel op ideaal land

en het gaf vrucht opgaande en toenemend

en het droeg tot dertig toe en één zestig

en één honderd.

9.En hij zei:

wie heeft een oor om te horen, moet horen.

    18

           MARC 4

10.En toen hij in afzondering geschiedde,

vroegen hem die om hem heen samen met 

de twaalf (waren) naar de vore-stellen.

11.En hij zei hen: aan jullie wordt gegeven

het koningschap van God; maar aan deze

die buiten (zijn) geschiedt dat alles

in vore-stellen,

12.opdat 

 zij kijkende kijken en niet zouden zien

 en horende horen en niet verstaan,

 nooit zich zouden toekeren en 

 ’t verduwd zou worden voor hen[37].

13.En hij zegt hen: niet volkènnen jullie

dit vore-stel*, en hoe zullen jullie al de  *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL

vore-stellen volkènnen.

14.De te-kiem-legger legt de inbreng te kiem;

15.en zij geschieden langs de neemweg,

waar de inbreng te kiem gelegd wordt,

en wanneer zij horen, komt regelrecht

de lasteraar* en pakt op de inbreng   *Gr.satanaHebr.SsáTháN

die te kiem gelegd werd in hen.

16.En zij geschieden evenzo, die 

op klip-achtig* (land) te kiem gelegd   *Gr.petra =(meestal)Hebr.SèLàNg

werden: wanneer zij horen de inbren

nemen zij het regelrecht aan 

met vreugde,

17. en niet hebben zij wortel

in zichzelf, maar geschieden 

voor een tijdvak*, vervolgens als    *Gr.kairos

geschiedt beënging* en vervolging   *Gr.thlipsis = Hebr.TsáRáH

struikelen zij door de inbreng.

18.En anderen, die in de doornstruiken

te kiem gelegd werden geschieden (zo):

zij geschieden (als)wie de inbreng

horende:  en de bezorgdheden

           MARC 4

van de wereldtijd en de verleiding

van de rijkdom en de begeerten van 

het overige binnengekomen smoren

toe de inbreng, en vruchteloos

geschiedt hij.

20.En deze geschieden (als) zij

die op prachtig land te kiem 

worden gelegd, wie, horende,

de inbreng ook opnemen

en zij zullen vrucht dragen

in dertig en in zestig en in honderd.

21.Ook zei hij tot hen, dat toch niet

komt lamp opdat hij onder  de maatbeker

gesteld wordt of onder het vlijbed?

Niet opdat hij op een lampenhouder

wordt gesteld?

22.Niet immers geschiedt iets

verscholen, tenzij opdat het

te voorschijn gebracht werd? 

En niet geschiedt het weggescholen,

maar opdat het komt te voorschijn.

23.Indien iemand oren heeft

om te horen, hij moet horen.

24.Ook zei hij tot hen:

kijkt uit wat jullie horen.

Met welke maat jullie meten,

worden jullie gemeten en er zal

bijgesteld worden voor jullie.

25.Want wie heeft, hem zal

gegeven worden; en wie niet heeft,

ook wat hij heeft zal gepakt worden

vandaan van hem.

26.Ook zei hij: alzo geschiedt

het koningschap* van God, zoals    *Gr.Basileia=Hebr.MàL’KuWT, ook

een menselijke werpt kiemgoed       [koninkrijk.

op het land, 

27.en dan slaapt en opstaat, 

nacht en dag, en hetkiemgoed 

spruit uit en strekt zich, hoe 

volkènt hij zelf niet.

28.uit zichzelf* draagt het land    *Gr.automatè

vrucht, eerst polkruid, vervolgens

een halm, vervolgens volledige

tarwe in de halm.

29.Wanneer de vrucht zich

overlevert, zendt hij af regelrecht

een sikkel omdat de maaitijd 

 

 

           MARC 4

tot stand is gekomen[38].

30.Ook zei hij:

Hoe zullen wij vergelijken

het koningschap* van God of    *Gr.basileia=Hebr.Mal’KuWT

waarmee het tot vore-stel[39]* stellen?     *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL

31.als met een pit van een mosterdplant,

die, wanneer het te kiem gelegd wordt

op het land, als de kleinere geschiedt

van alle kiemen op het land,

32.en wanneer het te kiem gelegd is,

treedt het omhoog en geschiedt

als de grotere van alle groenkweken*   *Gr.lachanon=Hebr.JéRèQ 

en maakt grote takken zodat er kracht is

dat onder zijn schaduw de gevleugelden

van de hemel neertenten[40].

33.En met vele zodanige vore-stellen

bepraatte hij met hen de inbreng,

naar dat zij kracht hadden om te horen.

34.Maar zonder vore-stel bepraatte hij

‘t-niet met-hen. Naar eigen aard echter

met de eigen leerlingen  loste hij alles op.

    19

35.En hij zegt aan hen op die dag,

toen het laat geworden was:

laten wij doorkomen naar het oversteekse*.  *Gr.peran = Hebr.NgèBèR

36.En wegduwend de-krioelmenigte

nemen zij hem terzijde, zodat hij

geschiedde in het vaartuig*, en andere   *Gr.ploion=Hebr.AæNieJ(áH)[41]

vaartuigen geschieden samen met hem.

37.En er geschiedt[42] een grote orkaan*   *Gr.lailaps=Hebr.SeNgàR

van wind en de wentelgolven* wierpen zich  *Gr.kuma = Hebr.GoL(wenteling)

op het vaartuig, zodat spoedig

overladen werd het vaartuig.

38.En hij geschiedde in het achteronder

op het hoofdkussen, versuft zijnde,

en zij doen opstaan hem en zij zeggen aan hem:

           Mc.4,5

leermeester, niet bekommert het jou

dat wij teloor gaan?

39.En tot opstaan gebracht schold* hij   *Gr.epitimaoo=Hebr.GáNgàR

de wind en hij sprak tot de zee:

zwijg, word gemuilkorfd*     *Gr.phimoöo=Hebr.CháSàM

en afzakte de wind, en er geschiedde

een gladheid groot.

40.En hij sprak tot hen: waarom bang

geschieden jullie zo? Hoezo hebben jullie

geen vertrouwen?

41.En zij kregen ontzag*, een ontzag groot,  *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA

en zij zeiden tegen elkaar:

Als wie geschiedt deze, dat ook de wind

en de zee onderhorig zijn aan hem?[43]

5.1.En hij kwam naar het oversteekse*   *Gr.peran=Hebr.NgèBèR           k-11

van de zee naar de streek[44] van de 

Gerasenen.

    20

2.En toen hij uitkwam uit het vaartuig,

ging hem tegemoet vandaan van

de gedachtenisplaatsen een mens

in een beluchting onrein,

3.die z’n behuizing had bij de 

gedachtenisplaatsen, en ook niet

met een ketting had echt niemand

de kracht hem te knevelen*,

4.doordat hij dikwijls met voetboeien

en kettingen werd gekneveld

en uiteen werden gehaald door hem

de kettingen en de voetboeien

gebroken*, en niemand was sterk   *Gr.diatribein=Hebr.SháBàR

om hem te temmen.

5.En door al de nacht en de dag

bij de gedachtenisplaatsen 

en in de bergen geschiedde hij 

schreeuwend en hij neer stootte hij

zichzelf  met stenen.

6.En ziende jezus van verre

liep hij en bukte zich hem toe,

7.en schreeuwend met een stem groot

zegt hij: wat aan mij en aan jou[45],

Jezus stichtzoon van God de opperste?

           MARC 5

Ik beëdig jou bij God,

opdat jij mij niet foltert.

8.Want hij zei: kom uit, beluchting

onrein, uit de menselijke.

9. En hij vroeg hem: welke (is)

jouw naam? En hij zei aan hem:

legioen (is) mijn naam, omdat

wij (als)velen geschieden.

10.En hij riep toe hem vele (malen)

opdat hij niet hen af zond buiten

de streek.

11. En daar geschiedde bij het

gebergte een uitvoergroep*[46]    *Gr.agelè (van agoo=voeren) = Hebr.

van zwijnen die beherderd werd.

12.En zij riepen hem toe zeggende:

stuur ons naar de zwijnen,

opdat wij tot hen inkomen.

13.En hij vaardigde af hen.

en de uitgekomen onreine

beluchters* kwamen in tot de     *Gr.pneumata = Hebr.RuàChóWT

zwijnen, en in gedrang ging

de uitvoergroep neer langs

de-(berg-)afhang naar de zee,

omtrent twee duizend

en zij versmoorden in de zee.

14.En die beherderen hen

vluchtten en legden het voor*[47]    *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD

in de stad en in de velden*;    *Gr.agros=Hebr.SsáDáH

en zij kwamen zien hoe geschiedt

wat geschied was.

15.En zij komen tot Jezus en

beschouwen de gedemoniseerde

neerzittend, in gewaad en zich

in acht nemende, hem die had

het legioen, en zij kregen ontzag.

16.en (toen) verhaalden aan hen

die het gezien hadden hoe

het geschiedde aan de gedemoniseerde

en aan de zwijnen.

17.En zij gingen vooraan om toe te

roepen hem weg te komen vandaan

van hun gebiedsgrenzen*.     *Gr.orion = Hebr.GáBuWL

18.En als hij ingetreden is in het vaartuig,

roept toe hem hij die gedemoniseerd was,

           MARC 5

opdat hij samen met hem geschiedde.

19.En niet verduwde[48] hij hem, maar

hij zegt hem: vaar op naar jou huis 

tot de jouwen en leg voor aan hen

hoedanig de machtiger ’t voor jou

heeft gemaakt en barmhartigheid

heeft gedaan aan jou.

20.En hij kwam daarvandaan en

ging vooraan om te verkondigen

in het tienstedengebeid, hoeveel

gemaakt had voor hem Jezus en

allen verwonderden zich.

    21

21.En toen Jezus  overgestoken

was in het vaartuig, werd weer

in het oversteekse samengevoerd

een krioelmenigte veel bij hem.

22.Endan komt een van de         k-12

vooraangaanden in de synagoge,

met de met de naam Jaïrus,

en hem ziende valt hij voor de

voeten van hem en roept hem

toe vele (dingen) zeggend:

mijn stichtdochter* heeft     *Gr.thugatèr = Hebr.BàTh

haar laatste uur[49], dat jij komend

oplegt de handen op haar, opdat

zij bevrijd wordt en leeft.

24.En hij kwam daarvandaan

samen met hem en hem volgt

een krioelmenigte veel en

die mede-beëngde hem.

25.En een vrouwmenselijke*    *Gr.gunè=Hebr.AieSháH

die geschiedt in vloeiing* van    *Gr.rusis=Hebr.ZuWB

bloed twaalf jaren,

26.en veel geleden had door

vele geneesheren en  gespendeerd

had alles van haar kant en geen

nutgeworden was, maar meer

tot erger gekomen was,

27 gehoord hebbend de (dingen)

omtrent Jezus, gekomen zijnde

           MARC 5

in de krioelmenigte van achteren

betastte zij zijn gewaad.

28.Want zei zij: als ik maar betasten

zal wat ook maar van zijn gewaden,

zal ik bevrijd worden.

29.En regelrecht droogde op de wel

van haar bloed, en zij volkènde

aan het zielelichaam, dat zij

genezen was van die zweepslag.

30.En regelrecht, als Jezus volkènt

in zichzelf de uit hem uitgekomen

kracht, zich toekerend naar de

krioelmenigte, zei hij: wie betastte

mij de gewaden?

31.En hem zeiden zijn leerlingen:

bekijk de krioelmenigte die jou

beëngt, en jij zegt: wie betastte mij?

32.En hij keek rond om te zien

haar dit di gemaakt had..

33.Maar de vrouwmenselijke, ontzag

hebbend en rillend, volkènnend wat

geschied was voor haar, kwam en

viel neer voor hem en sprak tot hem

al-af het waarachtige.

34.En hij sprak tot haar: stichtdochter,

jouw vertrouwen heeft jou bevrijd;

vaar heen in vrede  en geschied in orde

vandaan-van jouw zweepslag.

35.Terwijl hij nog praat, komen vandaan

van de vooraangaande van de synagoge

die zeggen: jouw stichtdochter is

gestorven; waarom nog pijger jij af

de leraar?

36.Maar Jezus, die aangehoord had

de woordinbreng die bepraat werd

zegt tot de vooraangaande van de

synagogeheb geen ontzag, vertrouw

uitsluitend.

37.En hij verduwde ’t niet, dat iemand

samen met hem mede zou volgen,

ten zij Petrus en Jakobus en Johannes,

de broederverwant van Jakobus.

38.En zij komen naar het huis van de

vooraangaande van de synagoge,

en hij aanschouwt  getier en wenenden*  *Gr.klaioo = Hebr. BáKáH

en huilenden veel, en binnenkomend

zegt hij hen:

39.Waarom tieren jullie en wenen jullie?

dit kind is niet gestorven maar slaapt.

           MARC 5,6

En zij lachten hem uit.

40. Maar hij uitwerpend allen

neemt terzijde de omvamende

 van het kind en de moederende

en die samen met hem (zijn),

en hij gaat heen waar het kind

geschiedde.

41.En nadat hij sterk gevat had

de hand van het kind, zegt hij 

aan haar: talitha koem, hetgeen

geschiedt vertolkt zijnde (als):

meisje, tot jou zeg ik, sta op.

En regelrecht stond op het meisje 

en schreed rond.

42.Want zij geschiedde twaalf jaren.[50]

En zij stonden buiten zichzelf

regelrecht door een uitstaandheid

groot.

43.En hij gebood almaar tot hen 

vele (dingen), opdat niemand

dit deed volkènnen, en hij sprak

geef  aan haar te eten.

    22

6.1.En hij kwam uit vandaar

en komt naar zijn vader(-land)

en hem volgen zijn leerlingen.

2.En toen sabbat geschiedde,

ging hij vooraan om te leraren

in de synagoge en de velen

die horen werden getroffen

zeggende: vanwaar voor deze

deze (dingen), en welke de wijsheid 

die gegeven werd aan deze? 

En zodanige krachten die door 

zijn handen geschieden?

3.Niet geschiedt deze (als) de

(hout-)bewerker*, de stichtzoon van    *Gr.tektoon = Hebr.CháRèSh

Maria en broederverwant van

Jakobus en van Josès en van Juda 

En van  Simon? En  geschieden niey

Zijn zusterverwanten hier bij ons?

En zij struikelden op hem.

4.En tot hen zei Jezus:

niet geschiedt een profeet

van onwaarde tenzij in zijn vader(-land)

bij zijn mede tot geschieden gebrachten

           MARC 6

en in zijn huis.

5.En niet had hij de kracht daar

te maken enige kracht, als hij niet

 weinige inspanningszwakken

opleggend hen de handen had  verzorgd.

6.En hij verwonderde zich 

door hun wantrouwen.

En hij voer om in de dorpen ronmdom

Lerarend.

     23

7.En hij roept-bij de –twaalf en hij ging vooraan     k-14

hen af te zenden twee bij twee en

hij gaf hen de bevoegdheid over beluchtingen

de onreine 

8.en gaf hen de boodschap, dat

zij niets oppakten op de neemweg tenzij

een stamstaf* uitgezonderd, geen brood,  *Gr.rabdos = Hebr.ShèBèTh

geen ransel, geen metaal(geld)* in de gordel,  *Gr.Chalkos = Hebr.NoChèShèT

9.maar onderkneveld met sandalen, en

bekleedt jullie niet met twee lijfrokken.

10.En hij zei tot hen:  indien jullie

waar dan ook binnenkomen in een huis,

blijf daartot wanneer jullie weg komen

vandaar.

11.En welke plaats ook maar jullie niet

ontvangen en niet horen naar jullie,

weggaande  vandaar schudt af het stof*  *Gr.chous = Hebr. NgáPhàR

van onder jullie voeten tot getuigenis

aan hen.

12.En wegkomend verkondigden zij,

dat zij van besef zouden veranderen,

13. en zij wierpen uit veel demonen

en zij bestreken met olie vele uitgeputten*

en zij verpleegden(ze).

    24

14.Enzo hoorde koning Herodes, want       k-15

te voorschijn gekomen geschiedde zijn naam.

En hij zei, dat Johannes de doper  tot opstaan

gebracht was vandaan van de lijfdoden

en dat daarom werkten de krachten in hem,

15.maar anderen zeiden, dat hij (als) Elia

geschiedt; en anderen zeiden dat (hij) 

een profeet (is) zoals één van de profeten.

16.Maar Herodes, dit gehoord hebbend,

zei: die Johannes die ik onthoofd heb,

die is tot opstanding gebracht.

17.Want hij, Herodes, afgezonden hebbend,

maakte zich sterk tegen hem en knevelde\hem 

in bewaring door Herodias de vrouw van

           MARC 6

Philippus zijn broederverwant,

omdat hij haar gehuwd had.

18.Want Johannes zei tegen

Herodes: er is geen bevoegdheid

Voor jou om te hebben de vrouw

Van jouw broederverwant.

19.En Herodias hield aan op hem

en wilde hem vermoorden*,     *Gr.apokteinoo = Hebr.HáRàG

en niet had zij de kracht.

20.Want Herodes had ontzag

voor Johannes, volkènnend

dat hij een rechtvaardig man

was en geheiligd, en hij behoedde

hem, en gehoord hebbende

van hem vele (dingen) was hij

uitwegloos, en graag hoorde hij

van hem.

21.En toen er geschiedde een dag

wel-van-tij*, wanneer Herodes    *Gr.eukairos

voor zijn geschiedfeestdag* een    *Gr.ta genesia 

broodmaaltijd maakte voor zijn

grootheden en de vooraangaanden

over duizend en voor de eersten

van Galilea,

22.en toen binnenkwam zijn dochter

Herodias en huppelde, was zij geschikt

voor Herodes en voor de medeaanliggenden.

En de koning sprak tot het meisje:

Wens van mij wat jij ook maar wilt

en ik zal ’t geven aan jou.

23.en hij zwoer* haar: wat jij ook maar  *Gr.omnumi=Hebr/SháBàNg = zich

wenst, ik zal’t geven jou tot de helft     [bezevenen.

van  mij  koninkrijk.

24.En weggekomen sprak zij tot haar

moeder: wat zal ik wensen? En zij sprak:

het eerstdeel van Johannes de dopende.

25.En regelrecht binnengekomen met vlijt

naar de koning wenst zij zeggende: 

Ik wil dat terstond jij gheeft aan mij

op een schotel het eerstdeel van Johannes

de doper.

26.en (als)veel pijn hebbend geschiedend

wilde de koning door de eden en de

aanliggenden niet haar terzijde stellen.

27.En regelrecht afgezonden hebbend

een ordonans zette hem ertoe aan

in te dragen het eerstdeel van hem.

En afgekomen onteerstdeelde hij hem

in het waarhoud(huis),

           MARC 6

28.En hij heeft ingedragen zijn eerstdeel

op een schotel en heeft het gegeven

aan het meisje en het meisje heeft het

gegeven aan haar moeder.

29.En dit gehoord hebbend kwamen

zijn leerlingen en droegen hoog heen

het doodgevallene van hem en stelden

het in een gedenkgraf.

    25

30.En samenvoeren de afgezondenen

bij Jezus en zij legden voor* aan hem   *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD

al-af (de dingen) zoveel zij gemaakt

hadden en zoveel zij geleeraard hadden.

31.En hij zegt hen: kom hier jullie

zelf volgens het eigene naar een

inbrenglege* plaats** en neemt een    Gr.erèmos = Hebr,MiD’BàR;**Gr.topos

ruststop een weinig. Want er geschiedden    [=Hebr.MáQóWM 

komenden en heenvarenden vele en

niet (was er) voor eten  goedtij*.   *Gr.eukairos   

32.En wegkwamen zij in het vaartuig

naar een inbrenglege plaats volgens

het eigene.

33.En hen heenvaren zagen velen

en zijvolkènden, en te voet vandaan 

van vele steden liepen zij snel samen

daar en aankwamen zij voor hen.

34.En uitkomend zag hij veel         k-16

krioelmenigte en hij werd moederschoot

bewogen* over hen omdat zij geschiedden  *Gr.splangnizoo=Hebr.RáChàM 

als voorttrekdieren* niet hebbende   *Gr.probata = Hebr.TsAoN.

een weider[51]. En hij ging vooraan om 

te leeraren hen vele (dingen).

35.En toen dit reeds vele uren geschiedde,

zeiden de leerlingen naar hem toe gekomen

tot hem omdat inbrengleeg deze plaats

geschiedt en het reeds vele uren geschiedde:

36.laat los hen, opdat zij weggekomen naar

de omsingelende velden en de dorpen 

marktkopen-zullen wat zij zullen eten.

37.Maar hij zich toebuigend sprak tot hen:

           MARC 6

geeft jullie hen te eten. En zij zeggen hem:

weggekomen zullen wij marktkopen

voor twee honderd dinariën broden?

En zullen wij geven hen te eten?

38.Maar hij zegt hen: hoeveel broden

hebben jullie? vaart heen en ziet.

En (het)volkènnende zeggen zij:

vijf en twee vissen.

39.En hij zette er hen toe aan,

dat neergevlijd werden allen

samendrinkgroep bij samendrinkgroep*   *Gr.sumposion

op het geel-groene* polgras.    *Gr.Chlooros = Hebr.JáRéK 

40.En zij vielen neer (in) perken,

perken van honderd en van vijftig.

41.En hij nam de vijf broden en

de twee vissen, opkijkend naar

de hemel zegende hij in* en deelde   *Gr.eulogeoo = Hebr. BáRàK

in brokken uit de broden en gaf hij

aan de leerlingen, opdat zij (die)

in bewaring stellen voor hen en

de twee vissen verdeelde hij aan allen.

42. En zij aten allen en werden zat.

43.En zij pakten op  brokken volgemaakt

hebbend twaalf opzetbladen en vandaan van  *Gr.kophinos = Hebr. SàL

de vissen.

44.En die eten de broden geschiedden

vijfduizend mannen.

    26

45.En regelrechtdwong hij zijn leerlingen

in te treden in het vaartuig en voor te varen

naar het oversteekse bij Bèthsaida, terwijl

los laat de krioelmenigte.

46.En hen van zich af gezet hebbend 

kwam hij weg naar de berg om te bidden.

47.En toen het laat geworden was,       k-17  

geschiedde het vaartuig in het midden

van de zee, en hij afgezonderd op het 

land.

48.En ziende hen zich affolterend in het

voortjagen, waant de wind geschiedde

(als)tegenstander voor hen, komt hij

omtrent de vierde waarhouding van de

nacht naar hen toe voortschrijdend

op de zee; en hij wilde hen voorlangs

komen.

49.En hun ziende hem op de zee

voortschrijdend  dunkte het, dat er

een verschijning geschiedt en zij

schreeuwden het uit.

           MARC 6,7

50. Allen immers zagen hem en

zij kwamen in beroering. Maar hij

praatte regelrecht met hen en zegt

hun: weest gerust, ik geschied;

hebt geen ontzag.

51.En hij trad aan bij hen in het vaartuig,

en af zakte de wind; en zeer uitterover

bij zichzelf staan zij buiten zichzelf.

52.Niet immers waren zij onderwezenen

geworden* bij de broden, maar geschiedde  *Gr.sunièmi = Hebr. SháKàL

van hen het hart vereelt.

    27

53.En overgestoken op het land kwamen zij

in Gennesareth en zij vonden rede.

54.En toen zij wegkwamen uit het vaartuig,

doorliepen snel zij die hem herkenden die

gehele streek en gingen vooraan om 

op matrassen hen die het te kwaad hadden

om te dragen, waar zij hoorden dat hij

geschiedt.

55.En waar hij ook maar binnen ging

in dorpen of in steden of in velden,

stelden zij op de markten  de onvast

geschiedenden,  en zij riepen hem toe,

opdat zij de kwast*[52] van zijn gewaad  *Gr.kraspedon = Hebr. TsieTséT 

zouden betasten; en zovelen die 

betasten, werden bevrijd.

    28

7.1. En tot hem voeren samen        k-18

de Pharizeeën en sommigen van

de schriftkenners gekomen vandaan van

Jeruzalem.

2.En ziende sommigen van zijn leerlingen,

dat zij met algemene[53] handen, dat 

geschiedt met onafgespoelde*, de broden  *Gr.niptoo = Hebr.SháRàPh

eten,

3. – Immers tenzij de Pharizeeën en al de 

Judeeërs (Joden) met de vuist afspoelen

de handen, eten zij niet. 

           MARC 7

 

sterk vasthoudend de overlevering

van de ouderen,

4.en vandaan-van de markten, tenzij

zij zich bespat hebben, eten zij niet,

en vele andere (dingen) geschieden 

die zij aangenomen hebben om sterk

vast te houden, onderdompelingen

van drinkbekers en van kannen en 

van metaalgereistukken – 

5. en hem vroegen de Pharizeeën

en de schriftkenners: Door wat 

schrijden niet om de leerlingen van jou

volgens de overlvering van de ouderen,

maar eten zij met algemene handen

het brood?

6.Maar hij sprak tot hen: prachtig

profeteerde Jesaja omtrent jullie

veinzers, zoals geschreven is, dat

dit volk met de lippen* mij waardeert[54]  *Gr.Cheilos = Hebr. SháPhàT

maar het hart hunner  houdt zich af

verre vandaan van mij.

7.Gratisweg* echter vereren zij mij,

lerarend leringengeboden van mensen.[55]

8.Verduwend het gebod van God houden

jullie sterk vast de overlevering van mensen.

9.En hij zei hun: prachtig stellen jullie terzijde

het gebod van God, opdat jullie de overlevering

van jullie behoeden.

10.Want Mozes sprak:

Waardeer* jouw omvamende en jouw   *Gr.timaoo = (hier) Hebr.KáBéD  =

moederende;[56]        [zwaarte geven.

En:

De kwaadzeggende van omvamende

of moederende moet in gestorvenheid*  *Gr.thanatos = Hebr.MáWèT

sterven*.[57]       *Gr.teleutaoo = (vaak) Hebr.MuWT

           MARC 7

11.Maar jullie zeggen:

Als spreekt een menselijke

tot de omvamende of de 

moederende: ‘korban’[58], dat geschiedt

(als)geschenk, waarvan ook maar vandaan 

van mij  jij nut hebt,

12.duwen jullie niet meer af hem

om iets te maken voor de omvamende

of de moederende,

13.ontmachtigend de inbreng* van God   *Gr.logos = Hebr. DáBháR

met de overlevering van jullie, die

jullie overleverden; en vergelijbare

zodanigheden maken jullie vele.

14.En erbijgeroepen hebbend wederom

de krioelmenigte zeide hij hen:

hoort mij allen en weest onderwezen*.   *Gr.sunièmi = (meestal) Hebr. SháKàL

15.Niets geschiedt, vandaan-van buiten

de mens ingegaan in hem, dat de 

kracht heeft hem gemeengenoot*  te   *Gr.koinoöo: niet in LXX; ongunstig

maken, 

(16)maar de (dingen) die vandaan

van de mens uitgaan geschieden (als)

de (dingen) die de mens gemeengenoot

maken.

    29

17.En toen hij inkwam in huis vandaan van

de krioelmenigte, vroegen na hem zijn

leerlingen het vore-stel*.     *gr.parabolè = Hebr. MáSháL

18.En hij zegt hen: zo ook jullie geschieden

(als)ononderwezenen? Niet beseffen jullie,

dat al-af wat vandaan-van-buiten ingaat 

in de mens niet de kracht heeft hem

gemeengenoot te maken,

19.omdat het niet ingaat van hem naar het hart

maar naar de buik, en naar de afzitplek

uitgaat, reinigend alaf de  etenswaren? 

20.En hij zei, dat wat vandaan-van de mens

uitgaat, dat maakt gemeengenoot de mens.

21.Want van binnen vandaan van het hart

van de mensen gaan uit de berekeningen

ten kwade, hoererijen, dieverijen, moorden,

22.echtbreuken, meerhebberigheden,

slechtheden, bedrog, losbandigheid,

het slechte oog, smaadbewering,hovaardigheden,

onachtzaamheid.

           MC 7

23.Al-af deze slechte (dingen) 

gaan van binnen uit en maken

gemeengenoot de mens.

    30

24.En vandaar opgestaan kwam hij       k-19

weg naar de gebiedsgrenzen van Tyrus,

wilde hij dat niemand ’t volkènde,

en niet had hij de kracht ’t te

verheimelijken.

25.Maar regelrecht een vrouwmenselijke,

die gehoord had omtrent hem,

van wie haar dochtertje had een 

onreine beluchting, gekomen

viel zij voor zijn voeten.

26.En de vrouwmenselijke geschiedde

(als)Helleense*, een Syrophenicische   *= Griekse     

van geschiedronde*. En zij vroeg hem,

dat hij de demon zou uitwerpen

uit haar dochter.

27.En hij zei haar: verduw dat eerst

verzadigd worden de borelingen;

niet immers (is het)prachtig te nemen

het brood van de borelingen en het

naar de hondjes te werpen.

28.Maar zij boog zich toe en zegt hem:

Ja, machtiger, en die hondjes beneden

onder de tafel eten vandaan van de 

kruimels van de kinderen.

29.En hij sprak tot haar:

door deze inbreng vaar heen,

uitgegaan is  vandaan van jouw

dochter de demon.

30.En weggekomen naar haar huis

vond zij het kind, geworpen op

het neervlijbed en de demon

uitgegaan.

    31

31.En wederom weggekomen        k-20

vandaan de gebiedsgrenzen van Tyrus, 

kwam hij door Sidon naar de zee van Galilea

over het midden van de gebiedsgrenzen

van Dekapolis.

32.En zij dragen voor hem een doofstomme

en moeizaam pratend, en zij roepen hem toe,

opdat hij  opleggen hem de hand.

33.En weggenomen hebbend hem vandaan

van de krioelmenigte naar  (een)eigen (plek)

wierp hij zijn vingers in zin zijn oren, en 

gespuugd hebbend betastte hij zijn tong,

           MARC 7,8

34.en-opkijkend naar de hemel kreunde hij,

en hij zei hem: Ephphatha[59], dat geschiedt

(als) word geopend.

35.En open gingen van hem de gehoorgangen,

en regelrecht werd los gemaakt de knevel

van zijn tong, en hij praatte juist.

36.En hij stelde hen dat zij(‘t) niemand

zouden zeggen; hoezeer hij het hun stelde,

hoe meer zij (‘t) te over verkondigden.

37.En boven-te-over waren zij getroffen

zeggende: prachtig heeft hij alles gemaakt,

ook de doven maakt hij aan ’t horen en

de niet-praters aan’t praten.

    32

8.1.Toen in die dagen wederom veel       k-21

krioelmenigte geschiedde en zij niet

hadden iest om te eten, bijeengeroepen

hebbend de leerlingen, zegt hij hen:

2.Ik ben moederschootbewogen over

de krioelmenigte, omdat zij reeds drie

dagen bij mij blijven en niet hebben 

iets om te eten;

3.en indien ik hen los laat vastend*,   *Gr.nèsteuoo = Hebr.TsuWM

ontlossen[60] zij op de neemweg; en

sommigen van hen geschieden

vandaan van verre.

4.En tot hem buigen zich zijn leerlingen,

met: vanwaar zal iemand de kracht

hebben hen te verzadigen* met broden   *Gr.chortazoo = Hebr.SsáBàNg

bij inbrengleegten?

5.En hij vroeg hen: hoeveel broden 

hebben jullie? En zij spraken: zeven.

6.En hij geeft de boodschap aan de

krioelmenigte  neer te vallen op het

land; en genomen hebbend de zeven

broden dankzegenend  brak hij 

en gaf (ze) aan zijn leerlingen, opdat

zij (ze) (ter hand) stelden, en zij

stelden (ze) (ter hand) aan de krioel-

menigte; en zij hadden ook weinige

visjes.

7.En deze ingezegend hebbend* sprak hij  *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàK

ook deze (ter hand) te stellen.

           MARC 8

8.En zij aten en werden verzadigd en 

zij pakten op de te over zijnde brokken,

zeven manden

9.En zij geschiedden ongeveer vier

duizendtallen en hij liet hen los.

10.En regelrecht ingetreden in het

vaartuig samen met zijn leerlingen 

kwam hij naar de deelgebieden van

Dalmanoutha.

11.En uitkwamen de Pharizeeën    zie:Mt.16:1-12 en Lc.11:16, Joh.6:30

en zij gingen vooraan om samen

te onderzoeken hem, zoekende

van de kant van hem een kenteken*   *Gr.sèmeion = Hebr.AóWT

vandaan van de hemel, hem

beproevende.

12.En kreunend met zijn beluchting*,   *Gr.pnuema = hebr. RuàCh

zegt hij: Wat zoekt deze geschiedronde*  *Gr.genos = Hebr.DóWR  

een kenteken? Op trouwe* als gegeven   *Gr.amèn = Hebr.AáMèN

wordt aan deze geschiedronde een

kenteken.

    34

13.En weggeduwd hebbend hen wederom

ingetreden kwam hij weg naar het

oversteekse.

14.En zij vergeten*[61] mee te nemen broden  *Gr.epilanthanomai=Hebr.SháKàCHen tenzij één-enkel brood hadden zij niets

met zich in het vaartuig.

15.En hij stelde hen zeggende: ziet,               k-22

kijkt uit voor het zuur* van de Pharizeeën  *Gr.zumè = Hebr.CháMéTs

en voor het zuur van Herodès.

16.En zij berekenden bij elkaar dat zij

geen broden hadden.

17.En (dit)volkènnend zegt hij hun:

wat berekenden jullie dat jullie geen

broden hebben? Nog niet beseffen jullie,

nog niet onderwezen* zijn jullie?    *Gr.sunièmi = Hebr. SháKàL

Jullie hebben het hart van jullie vereelt?

18.ogen hebbend kijken jullie niet,

en oren hebbend horen jullie niet?[62]

19.En  niet gedenken jullie*, toen ik   *Gr.mnèmoneuoo = Hebr.ZáKàR[63]

           MARC 8

de vijf broden brak bij de vijf

duizendtallen: hoeveel korven

van brokken vol pakten jullie op?

Zij zeggen hem: twaalf.

20.Toen de zeven bij de vier

vier duizendtallen, van hoeveel manden

pakten jullie op de volgemaakten

met brokken: en zij zeggen: zeven.

21.En hij zei hun: nog niet zijn jullie

onderwezenen?

    35

22.En zij komen naar BèThsaïda.        k-23

En zij dragen voor hem een blinde,

en roepen hem toe opdat hij

zou betasten hem.

23.En aangegrepen hebbend bij de

hand van de blinde, droeg hij weg

hem buiten het dorp, en gespuugd*   *Gr.ptuoo = Hebr. JáRàQ.

hebbend naar zijn oogballen, 

opleggend de handen aan hem, 

vroeg hij hem: kijk jij naar iets?

24.En opkijkend zei hij: ik kijk naar  

mensen, omdat ik (ze) als bomen

zie rondschrijden.

25.Vervolgens wederom heeft hij opgelegd

de handen op zijn ogen en hij keek door

en werd weer tot stand gebracht en hij

bekeek verweg-en-helder alles.

26.En hij zond af hem naar zijn huis,

zeggend: niet in het dorp binnenkomen.

    36

27.En hij kwam weg en zijn leerlingen naar                 k-24

de dorpen van Caesarea Philippi.

En op de neemweg vroeg hij zijn leerlingen

zeggende aan hen:

28.(als)Wie zeggen de mensen dat ik geschied?

En zij spraken tot hem: (als) Johannes de

Doper, en anderen (als)Elia, en anderen (als)

één-enkele* van de profeten.    *Gr.eis = Hebr. AèCháD

29.En hij vroeg hun: en jullie, (als)wie

zeggen jullie dat ik geschied? En Petrus

toegebogen naar hem zegt aan hem:

jij geschied (als) de christus*.    *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh=gezalfde

30.En hij omwaardeerde hen opdat zij 

aan niemand (‘t) zouden zeggen omgrent

hem.

31.En hij ging vooraaan om te beleren hen,

dat het noodzakelijk is, dat de stichtzoon

van de menselijke vele (dingen) lijdt en

           MARC 8dat hem geen gewicht zou worden gegegeven[64]

door de ouden en de vooraangaande

priesters en de-schriftkenners en hij

vermoord zou worden* en hij na drie dagen  *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG

zou opstaan.  En mert allesverwoording

bepraat hij dit inbrengwoord*.    *Gr.logos = Hebr.DáBáR

32.En hem tot zich genomen hebbend

ging Petrus vooraan hem om te waarderen,

maar hij zich toegekeerd hebbend en

ziende zijn leerlingen omwaardeerde

Petrus en zei: vaar heen laat achter mij

lasteraar*, omdat jij niet acht de (dingen)  *Gr.satan =Hebr.SháTáN

van God maar de (dingen) van de mensen.

34.En tot zich geroepen hebbend de

krioelmenigte samen  met zijn leerlingen

sprak hij tot hen: indien iemand laat achter

mij wil komen, moet hij zichzelf  

verloochenen en hoog-heen-dragen* zijn  *Gr.airoo=Hebr.NáSsáA

kruispaal, en moet mij volgen.

35.Want hij die wil bevrijden zijn

lichaamziel*, doet haar teloor gaan;   *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh

maar hij die te loor doet gaan zijn

lichaamziel omwille van  mij en van

de goednieuwsboodschap, zal haar

bevrijden.

36.Want wat nut het een menselijke

te winnen  de gehele ordentelijkheid*   *Gr.kosmos

en dat beboet wordt* zijn lichaamziel?   *Gr.zèmioöo=Hebr.NgáNàSh

37.Want zou geven een menselijke 

ter vervanging van zijn lichaamziel?

38.Want hij die te schande maakt mij

en mijn inbrengwoorden* in deze   *Gr.logos=Hebr.DóBáR

geschiedronde* die echtbreekt en   *Gr.genos=Hebr.DóWR

verwaardt, ook de stichtzoon van de

menselijke zal te schande maken hem,

           MARC 8,9

wanneer hij komt in de dunkzwaarte*   *Gr.doxa = Hebr.KáBóWD

van de omvamende* zijner  samen

met de heilige bodewerkers*.    *Gr.angngelos=Hebr.MàL’AàK

9.1.En hij zei hun: op trouwe* ik zeg   *Gr.amèn = Hebr.AáMèN

jullie dat sommigen hier geschieden

van wie staan hier, die niet zullen 

smaken  gestorvenheid totdat zij 

zullen zien het koninkrijk* van God   *Gr.basoleia=Hebr.MàL’KuWT= ook

gekomen in kracht[65].        [koningschap.

    37

2.En na zes dagen neemt mee Jezus       k-25

Petrus en Jakobus en Johannes en draagt*  *Gr.anapheroo = Hebr.NgáLáH(hiphíl)

hen op[66] naar een berg hoog, naar eigen

aard afgezonderd.

3.En hij werd van gedaante veranderd

ten overstaan van hen en zijn gewaden

geschieden glinsterend[67] wit zeer,

hoedanig een voller op het land niet   *Gr.gnapheus=Hebr.KóWBéS[68]

de kracht heeft wit te maken.

4.En te zien was voor hen Elia samen

met Mozes, en zij geschiedden samen

pratend met Jezus.

5.En zich toebuigend zegt Petrus tot

Jezus: Rabbi, het geschiedt prachtig,

dat wij hier geschieden, en wij zullen

           MARC 9

maken drie tenten, voor jou één

en voor Mozes één en voor Elia

één, want niet volkènde hij

waarmee hij zich toeboog; 

zeer ontzaghebbed immers

geschieden zij.

7.En er geschiede een wolk* die

beschemerde*[69] hen, en er geschiede

een stem uit de wolk: deze 

geschiedt (als) stichtzoon van mij,

de beminde, hoort hem[70].

8.En plotseling rondom kijkend

zagen zij niemand meer tenzij Jezus

afgezonderd  samen met hen.

9.En terwijl zij omlaag traden

vandaan van de bergen stelde hij

aan hen, dat zij aan niemand wat zij

zagen zouden verder voeren[71],

tenzij wanneer de stichtzoon van de

menselijke vandaan van de lijfdoden*   *Grieks: nekros

opstond.

10.En de woordinbreng* vatten zij

hard aan bij zichzelf samen zoekend

(als)wat geschiedt het vandaan van

           MARC 9

de lijfdoden opstaan.

11.En hem vragend zeggende: 

(dat) de schriftkenners zeggen, dat

het noodzakelijk is dat Elia eerder

komt?

12.Maar hij beweerde aan hen:

Elia komende eerder stelt weer aan

alles[72]en zoals geschreven is over

de stichtzoon van de menselijke,

dat hij veel lijdt en geminacht wordt?

Maar ik zeg jullie  dat ook Elia

gekomen is,

13.en zij maakten met hem zoveel

zijwilden, zoals geschreven is over hem.

14.En gekomen bij de leerlingen

zagen zij een krioelmenigte veel

omtrent en schriftkenners samen

zoekend[73] bij hen.

15.En regelrecht al-af de krioel-

menigte hem ziende werden zeer

verbaasd, en toelopende begroeten

zij hem.

16.En hij bevroeg hen: wat zoeken 

jullie samen bij hen?

17.En toe boog zich naar hem 

één-enkele uit de krioelmenigte:

leraar, ik heb gedragen mijn

stichtzoon tot jou, die heeft 

een praatloze beluchting.

18.En wanneer wat ook maar hem

afneemt, scheurt hij hem,

en hij schuimbekt en hij knarst

de tanden en hij droogt uit;

en ik sprak tot jouw leerlingen

opdat zij die uitwerpen, en 

niet vermochten zij het.

19.En zich toebuigend zegt hij

hen: o wantrouwige geschiedronde*,   *Gr.genos = Hebr. DóW  

tot wanneer zal ik bij jullie

geschieden? Tot wanneer  zal

ik uithouden jullie?

20.Draag hem tot mij, en zij

           MARC 9

droegen hem tot hem.

En hem ziende deed de beluchting

stuip trekken hem, en vallend

op het land wentelde hij zich

schuimbekkend.

21.En hij bevroeg zijn oomvamende,

hoeveel tijd* geschiedt er dat

dit geschiedt aan hem?

En hij sprak: vanaf kindsheid.

22.En dikwijls ook naar het vuur

wierp hij hem en naar water,

opdat hij teloor zou doen gaan

hem. Maar als jij ertoe kracht

hebt, help* ons, hebbend     *Gr.boètheoo = Hebr. NgáZàR

moederschoot* voor ons.     *Gr,splangnai = Hebr.RæChàMieM

23.En Jezus sprak tot hem:

indien ertoe de  kracht hebt,

alle (dingen)(zijn) bekrachtbaar

voor wie vertouwt.

24.Regelrecht schreeuwend

zei de omvamende van het kind:

ik vertrouw, help mij met het 

wantrouwen.

25.En Jezus ziende dat samen

toeloopt de krieolmenigte,

omwaardeerde de beluchting

de onreine zegend aan hem:

praatloze en stomdove 

beluchting, ik zet jou ertoe aan,

kom uit uit hem en kom

niet meer in naar hem.

26.En schreeuwend en stuip

trekkend kwam hij uit

en hij geschiedde als een 

lijfdode*, zodat allen zeiden    *Gr.nekros 

dat hij gestorven was.

27.Maar Jezus hard vattend*    *Gr.krateoo = Hebr.CháZàQ

zijn hand, deed opstaan hem

en hij stond op.

28.En binnengekomen in zijn

huis bevroegen zijn leerlingen

uit eigen beweging hem:

om wat hadden wij niet

de kracht hem uit te werpen?

   38

29.En hij sprak tot hen: 

Deze geschiedronde heeft

in niets kracht eruit te komen,

tenzij in gebed.

           MARC 9

   39

30.En vandaar weggekomen,

ging hij verder heen door

Galilea, en niet wilde hij, dat

Iemand het volkènde.

31.Want hij leraarde zijn leerlingen

en hij zei hen, dat de stichtzoon

van de menselijke wordt overgeleverd[74]

aan handen van menselijken, en

zij zullen hem vermoorden* , en    *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG

vermoord geworden  zal hij na drie

dagen opstaan*.      *Gr.anistèmi=Hebr. QuWM

32.Maar zij volkènden niet het

inbrengwoord* en zij ontzagen zich   *Gr.rèma = (ook) Hebr. DáBháR

hem na te vragen.

   40 

33.En hij kwam naar Kapharnaüm.

En in het huis geschiedend, vroeg hij

hen na: wat op de neemnweg*     *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

berekenden* jullie? 

34.Maar zij zwegen*, want onder 

elkaar berekenden zij op de neemweg

wie de grotere (is).

35.En neerzittend stemde hij aan[75] 

de twaalf en hij zei hen: indien

iemand (als) eerste* wil geschieden,   *Gr.prootos=Hebr. RéAShieJT

zal hij geschieden (als)de laatste*   *Gr.eschatos=Hebr. AáChàR

van allen en (als) bedienaar* van 

allen.

36.En nemend een kind deed hij het

staan in het midden van hen

en de armholten heen geslagen

hebbend om hem sprak hij tot hen:

37.Wie maar één-enkele* van    *Gr.eis = Hebr. AèChàD 

zodanige kinderen zal ontvangen

in mijn naam, ontvangt mij;

en wie maar mkij ontvangt, niet 

mij ontvangt hij, maar  die afzendt

mij.

38.Voor hem beweerde Johannes:

leraar, wij hebben gezien iemand

           MARC 9

die in jouw naam demonen

uitwerpt, die ons niet volgt,

en wij verhinderden hem,

omdat hij niet volgt ons.

39.Maar Jezus sprak: verhindert

hem niet; want niemand geschiedt

er die maakt een kracht op mijn

naam, en zal de kracht hebben

ijlings* kwaads te zeggen van mij.   *Gr.tachus=Hebr.MáHàR

40.Want wie niet ten nadele[76] 

geschiedt van ons, geschiedt 

ten voordele[77] van ons.

41.Want wie maar doet drinken

jullie een drinkbeker water

in de naam, dat jullie van Christus

geschieden, op trouwe* ik zeg    *Gr.amèn = Hebr. AæMèN

jullie, dat niet teloor gaat zijn

beloning.

42.En wie maar doet struikelen*    *Gr.skandalizoo=Hebr.KáSàL

één-enkele van deze kleinen*    *Gr.mikros= (hier)Hebr. QáThóWN

die vertrouwen, meer prachtig 

geschiedt het voor hem, indien

omligt een molensteen van een

ezelsmolen om zijn hals* en    *Gr.trachulos=Hebr.TsoWéAR

hij geworpen is in de zee.

43.En indien doet struikelen jou

jouw hand[78] stoot af haar;

prachtigs geschiedt dat jij gemankeerd

inkomt naar het leven, anders dan

twee handen hebbend afkomt

naar het helse*, naar het vuur    *Gr.geenna=Hebr.GeHiNNoM

dat onuitdoofbaar*(is).[79]

           MARC 9,10

45.En indien jouw voet doet

struikelen jou, stoot af hem;

prachtigs geschiedt, dat jij

inkomt naar het leven hinkend*,    *Gr.Choolos=Hebr.PèSàCh

anders dan  de twee voeten

hebbend geworpen wordt naar het

helse.[80]

47.En indien jouw oog doet

struikelen jou, werp weg het;

prachtigs geschiedt, dat jij

zonder oog inkomt in het koninkrijk

van God, anders dan twee ogen

hebbend geworpen wordt in het

helse,

48.waar de karmozijnworm* niet   *Gr.skoolèx=Hebr.TóWLàNg

sterft en het vuur niet gedoofd

wordt.[81]

49.Alieder immers zal met vuur

gezouten worden.

50.Prachtig (is) het zout; maar indien

het zout zouteloos zal geschieden,

waarin zullen jullie dat klaar maken?

Houdt in julliezelf zout en houdt

vrede bij elkaar.

    41 

10.1.En daarvan opgestaan komt hij   * zie Mt.19:1-9

naar de gebiedsgrenzen* van Judea   *Gr.orion = Hebr. GeBuWL

en het oversteekse van de Jordaan

en samen gaan heen wederom 

krioelmenigten bij hem, en als gewoonlijk

leraarde hij wederom hen.

2.En  erbij gekomen vroegen na 

de pharizeeërs hem of er bevoegdheid is

voor een man om van een vrouw zich

los te maken, hem beproevende.

3.En hij zich toebuigend sorak tot hen:

wat heeft aan jullie geboden Mozes?

           MARC 10

4.En zij spraken: Mozes vaardigde uit

een staafboek van  afstandname* te   *Gr.apostasion=Hebr.KeRieTóWT

schrijven en zich los te maken[82].

5.Maar Jezus sprak tot hen: om de

stijfhartheid van jullie heeft hij

geschreven voor jullie dit gebod*.

6.En vandaan van het vooraangaande

van de schepping* heeft hij     *Gr.ktisis: niet in de LXX!

draagman*        *Gr.arsen = Hebr.ZáKhàR[83]

en zoogvrouw* gemaakt hen.    *Gr.thèlus = Hebr.NeQáBáH[84]

7.vanwege dit zal achterlaten

een mens de omvamende en de

moederende,

8.en geschieden zullen zij tweeën

tot één-enkel vlees[85]

zodat zij niet meer geschieden

(als)twee maar één-enkel vlees.

9.Wat nu God samengejukt heeft,

moet een mens niet afzonderen.

10.En in huis vroegen  de leerlingen

wederom hem na.

11.En hij zegt aan hen: wie zich

losmaakt van zijn vrouw en huwt

een andere, pleegt echtbreuk bij

haar.

12.En indien zij, zich losmaakt hebbend

van haar man, een ander huwt, pleegt

echtbreuk.

13.En zij droegen aan kinderen opdat   * zie Mt.19:13-15; Lc.18:15-18

hij zou betasten hen.

14.Maar de leerlingen omwaardeerden

hen. Maar Jezus (dit)ziende gispte hen

en sprak tot hen: duwt heen de kinderen

om te komen bij mij, verhindert hen niet;

want van zodanigen geschiedt het

koningschap van God.

15.Op trouwe ik zeg jullie, wie niet 

aanneemt*  het koningschap van God   *Gr.dechomai = (hier) Hebr. LáQàCh

zoals een kind, niet zal hij binnenkomen

daarin.

           MARC 10

16.En in de armholte sluitend hen,

zegende hij in, stellend e handen

op hen.

    42

17.En toen hij heen ging op de    zie Mt.19:16-30, Lc.18:18-30    k-29

neemweg*, deed een-één-enkele,   *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

snel toegelopen en een knieval gemaakt,

navraag bij hem:

leraar goed, wat moet ik maken,

opdat ik leven wereldlang als wettig 

aandeel krijg?

18.En Jezus sprak tot hem:

waarom zeg jij ‘goede’? Niemand (is)

goed tenzij één-enkele God.

De geboden volkèn jij: niet zul jij

moorden*, niet zul jij echtbreken,   *Gr.phoneuoo = (hier)Hebr.HáRàG

niet zul jij stelen, niet zul jij leugen

getuigen, niet zul jij ondegelijk maken,

waardeer je omvamende en je

moederende.[86]  

20.Maar hij beweerde aan hem:

leraar, dat alles heb ik waar gehouden*  *Gr.phulattoo = Hebr. SháMàR

vanaf mijn jonkheid.

21.En Jezus hem aangekeken hebbend

beminde hem en sprak tot hem:

één-enkel(ding) doet jou laat achter

blijven: vaar heen, verkoop zoveel 

als je hebt, en geef aan armen*, en    *Gr.ptoochos = Hebr. DàL

je zult hebben een voorraad* in de 

hemel en ga je gang* volg mij.    *Gr.deuro = hebr. LeKieJ

22.Maar hij, droevig geworden

op het inbrengwoord* kwam weg    *Gr.logos = Hebr. DáBháR

pijn hebbend, hij geschiedde immers

(als) hebbend veel verworvenheden.   *Gr.ktamai = Hebr. QáNáH

23.En Jezus rond kijkend zegt aan

zijn leerlingen: hoe moeilijk komen

zij die gebruiksgelden hebben

in het koninkrijk van God binnen.

24.En de leerlingen verbaasden zich

op zijn inbrengwoorden. Maar Jezus,

zich wederom toebuigend, zegt aan hen:

borelingen*,hoe moeilijk geschiedt

het binnenkomen in het koninkrijk

van God; arbeidsmakkelijker geschiedt

het doorkomen van een kameel

door het gaatje van de naald dan 

           MARC 10

het binnenkomen vaneen rijke

in het koninkrijk van God.

26.En zij raakten te over getroffen

zeggende bij zichzelf: en wie

heeft de kracht om bevrijd* te    *Gr.sooizoo = Hebr.JáShàNg

worden?

27.Hen aankijkend zegt Jezus:

van de kant van de mensen

krachteloosheid, maar niet van

de kant van God: alle (dingen)

(zijn) immers in kracht van de

kant van God.[87] 

28.Vooraan ging Petrus om 

te zeggen aan hem: zie wij hebben

weggeduwd alles en zijn jou gevolgd.

29>Jezus beweerde: op trouwe*    *Gr.amèn = Hebr.AáMèN

ik zeg jullie, niemand geschiedt er

die weggdeuwd heeft huis of broeder-

verwanten of zusterverwanten of 

moederende of om,vamende of

borelingen of velden vanwege mij

en vanwege de goednieuwsboodschap,

30. indien hij niet aanneemt het

honderdvoudige nu in dit tij* huizen   *Gr.kairos

en broederverwanten en zusterverwanten

en moederenden en borelingen en

velden samen met de vervolgingen,

en in de wereldtijd die komt leven

wereldlang.

31.Maar vele eerderen zullen geschieden

(als)lateren* en de lateren (als)eerderen.

32.En zij geschiedden op de neemweg

omhoogtredend naar Jeruzalem, en 

Jezus geschiedde vooraan voerend hen

en zij verbaasden zich, maar zij die

volgden hadden ontzag, en terzijde 

nemend wederom de twaalf ging hij

vooraan tot hen te zeggen de (dingen)

die aanstaande waren om op te treden

voor hem, nl. zie wij treden omhoog

naar Jeruzalem, en de stichtzoon van

de menselijke zal worden overgeleverd

aan de vooraangaande priesters en

aan de schriftkenners, en zij zullen

           MARC 10

veroordelen hem tot sterven

 en zullen overleveren hem aan

de naties.

34.En zij zullen hem bespelen

hem bespugen en hem geselen

en  vermoorden, en na drie dagen

zal hij opstaan.

35.En tot hem heen gaan Jakobus       k-30

en Johannes, stichtzonen van

Zebedaeus, zeggende aan hem:

Leraar wij willen dat jij  wat

wij ook maar wensen zult maken

voor ons.

36.En hij sprak tot hen: wat willen

jullie moet ik maken voor jullie?

37.En zij spraken tot hem: Geef

aan ons dat wij, één-enkele* bij jou   *Gr.eis = Hebr. AèCháD

aan de rechter (zijde) en één-enkele

aan de linker neerzitten in jouw

dunkzwaarte.

38.Maar Jezus sprak tot hen: Niet

volkènnen jullie wat jullie wensen;

hebben jullie de kracht te drinken*   *Gr.pinoo = Hebr. SháTáH

de drinkbeker die ik drink, of met de

dompeling waarmee ik gedompeld*    *Gr.baptizoo = Hebr. TháBhàL

word gedompeld te worden?

39.Maar zij spraken tot hem: wij hebben

de kracht. Maar Jezus sprak tot hen:

de drinkbeker die drink zullen jullie

drinken en met de dompeling, waarmee

ik gedompeld wordt zullen jullie gedompeld

worden; 

40. maar het neerzitten aan mijn

rechter (zijde) of aan mijn linker

geschiedt (als) geven van mij, maar (is)

voor gereed gemaakten.

41.En de tien (dit) gehoord hebbend

gingen vooraan te gispen over Jakobus

en Johannes.

42.En hen bijgeroepen hebbend zegt

Jezus hen: Jullie volkte gispen over Jakobus

en Johannes.

42.En hen bijgeroepen hebbend zegt

Jezus hen: Jullie volkènnen dat zij

die de dunk hebben vooraan te gaan

de naties, machtig zijn over hen en 

de groten bevoegd zijn over hen.

43.Niet alzo geschiedt het bij jullie.

Maar wie groot wil geschieden bij jullie,

           MARC 10,11

zal geschieden (als) jullie bedienaar*   *Gr.diakonos = Hebr.SháRàT

en wie maar zou willen bij jullie

(als)eerste te geschieden, zal (als)

aller heerdienaar* geschieden,    *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

45.En de stichtzoon van de menselijke

kwam immers niet om bediend te worden,

maar om te bedienen en om te geven

zijn lichaamziel (als)losprijs op de 

drukplek* van velen.     *Gr.anti = Hebr. TáChàT

    43

46.En zij komen naar Jericho. En toen       k-31

hij heenging vandaan van Jericho en 

zijn leerlingen en een krioelmenigte

aan de maat, de stichtzoon van Timaeus,

Bartimeüs, blind (als)wensbedelaar,

zat neer langs de neemweg*.    *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

47.En gehoord hebbend dat Jezus  de

Nazarener er geschiedt, ging hij vooraan

te schreeuwen en te zeggen:

48.Stichtzoon van David Jezus, 

wees barmhartig* voor mij.    *Gr.eleoo = (hier) Hebr.RáChàM

En hem omwaarderend[88] (zijn) velen,

opdat hij zou zwijgen*. Maar hij    *Gr.sioopaoo = Hebr. CháRàSh

schreeuwde veel meer: Stichtzoon 

van David  wees barmhartig voor mij.

49.En staande blijvend sprak Jezus:

be-stemt hem; en zij be-stemmen   *Gr.phoneoo

de blinde zeggende aan hem:

houd moed, sta op, hij be-stemt jou.

50.En hij afwerpend zijn gewaad

weer op voeten, kwam tot Jezus.

51.En zich toebuigend naar hem

sprak Jezus: Wat , wil jij, moet ik

maken? En deblinde sprak tot hem:

rabbouni dat ik weer zal kijken.

52. En Jezus sprak tot hem: vaar heen

jouw vertrouwen heeft jou bevrijd.

En regelrecht keek hij weer en hij

volgde hem op de neemweg.

    44

11.1.En als zij lijfna zijn bij    zie:Mt.21:1-9;Lc.19:29-38 k-32

Jeruzalem bij Bethphagè en Bethanië     [Joh.19:12-16

bij de berg der olijven, zendt hij af

twee van zijn leerlingen 

           MARC 11

2.en zegt hen: vaart heen naar het

dorp dat (is) tegenover jullie, en

regelrecht binnengaande daarin,

zullen jullie vinden een ezel gekneveld*  *Gr.deoo= Hebr. AáSàR

waarop niemand van de mensen nog

heeft gezeten. 

3.En indien iemand jullie aanspreekt:

waarom maken jullie dit? Spreekt:

de machtiger heeft aan hem behoefte,

4.en regelrecht zendt hij af hem

wederom hierheen; en zij kwamen weg

en zij vonden een ezel gekneveld

bij een deur buiten bij de rondweg,

en zij maken los hem.

5.En sommigen van die daar stonden

zeiden tot hen: wat maken jullie,

losmakend de ezel? 

6.En zij spraken zoals sprak Jezus.

7.En zij duwden af hen en zij dragen aan

de ezel bij Jezus, en zij werpen erop

voor hem hun gewaden en hij zat neer

op hem.

8.En velen spreidden hun gewaden

op de neemweg*, en anderen meien[89],   *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

afgestoten hebbend,

9.en zij die vooraan voeren en zij

die volgen, schreeuwden:

hosanna,

10.ingezegend *die komt in naam van   *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàK 

 machtiger,[90]

ingezegend het komende koningschap(-rijk)

van onze omvamende David.

Hosanna in de oppersten.

11.En binnen komen zij in Jeruzalem

naar de tempel. En rondgekeken hebbend

alle (dingen), omdat laat reeds geschiedde

het uur, kwam hij heen naar Bethanië

samen met de twaalf.

    45

12.En de volgende morgen, toen zij uitkwamen

vandaan van Bethaë, hadden zij honger*.  *Gr.peinaoo=Hebr.RóNgàB

13.En ziende een vijgenboom van verre,

die heeft loofbladeren, kwam hij of hij dus

           MARC 11

iets zou vinden daarin.

En gekomen daarbij vond hij niets

tenzij loofbladeren, want niet

geschiedde het tij* van de vijgen.   *Gr.kairos = Hebr. NgéT.

14.En zich toebuigend sprak hij

tot hem: niet meer in de wereldtijd

eet iemand uit jou een vrucht.

En zijn leerlingen hoorden toe.

15.En zij kwamen in Jeruzalem.

En binnengekomen in de tempel

ging hij vooraan om uit te werpen

de verkopers* en de marktkopers   *Gr.pooleoo = Hebr. MáKàR

in de tempel, en de tafels van de 

geldwisselaars en de zitplaatsen

van de verkopers van duiven keerde hij om.

16.En niet verduwde hij, dat iemand

heendroeg gerei* door de tempel.   *Gr.skeuos = Hebr/ KeLieJ

17.En hij leraarde en zei tot hen:

is niet geschreven dat 

mijn huis een huis van gebed 

geroepen zal worden voor al-af

de naties*?[91]       *Gr.ethnos = Hebr.GóWJ

Maar jullie hebben van hem gemaakt 

een grot van rovers.[92]

18.En de vooraangaande-priesters 

en de schriftkenners hoorden toe

en zij zochten hoe hem te loor te 

laten gaan; want zij hadden ontzag

voor hem, want al-af de krioelmenigte

getroffen raakte bij zijn leer.

19.En toen laat geworden was, gingen

zij heen buiten de stad. 

20.En langsgaandevroeg zag hij 

de vijgeboom, uitgedroogd vanaf de wortel.

21.En het indachtig geworden zegt

Petrus hem:

22.Rabbi*, zie de vijgenboom, die jij

vervloekte is uitgedroogd,

En zich toebuigend zegt Jezus hen:

           MARC 11

hebt vertrouwen op God.

23.Op trouwe ik zeg jullie, dat

wie zou spreken tot deze berg:

word opgepakt en word geworpen

in de zee, en niet wordt hij

beoordeeld in zijn hart, maar

hij vertrouwt, dat wat hij bepraat

geschiedt, het zal geschieden

voor hem.

24.Daarom zeg ik jullie, alles

zoveel jullie zullen bidden en 

wensen*, vertrouwt dat jullie    *Gr.aiteoo=Hebr.SháAàL

(‘t)aannemen, en het zal

geschieden voor jullie.

25.En wanneer jullie staan        k-34

biddende, verduwt indien jullie

iets hebben tegen iemand,

opdat ook de omvamende van jullie

die(is) in de hemelen, verduwt

voor jullie de afvalligheden* van    *Gr.paraptooma = Hebr,PèShàNg

jullie.

(26[93])

27.En zij komen wederom naar        k-35

Jeruzalem. En als hij in de tempel

rond schrijdt, komen naar hem 

de vooraangaande priesters en 

de schriftkenners en de ouderlingen,

en zij zeiden tot hem:

28.In hoedanige bevoegdheid maak

jij deze (dingen)? Of wie heeft jou

gegeven deze bevoegdheid, opdat

jij deze (dingen) maakt?

29.Maar Jezus sprak tot hen:

ik zal navraag doen bij jullie

over één-enkel inbrengwoord*,    *Gr.logos = Hebr.DáBháR

en buigen jullie je toe naar mij,

en ik zal zeggen in hoedanige

bevoegdheid ik deze (dingen) maak.

30.Geschiedde de dompeling van

Johannes vandaan van de hemel

of vandaan van de mensen?

           MARC 11,12

Buigt-je toe naar mij.

31.En zij berekenden* onder elkaar

zeggende: Wanneer wij zouden 

spreken: vandaan van de hemel,

zal hij zeggen: door wat hebben

jullie hem niet vertrouwd.

32.Maar indien wij zouden spreken:

vandaan van de mensen . . .  .

zij hadden ontzag voor de krioelmenigte;

want allen hielden Johannes dat hij

geschiedecht (als) profeet  geschiedde.

33.Em zich toebuigend naar Jezus

zeggen zij: Niet volkènnen wij (‘t).

En Jezus zegt hen: niet zeg ik jullie

in hoedanige bevoegdheid ik maak

deze (dingen).

12.1.En hij-ging vooraan tot hen

in vore-stellingen te praten.    Zie: Mt.21:33-46 en Lc.20:9-19

Een mens plantte*       *Gr.phuteuoo = Hebr. Hebr.NáThàNg

een gaarde*       *Gr.ampeloon = hebr. KèRèM

en stelde rondom een ommuring*   *Gr.phragmon = Hebr. GèDèR

en groef* een perskuip en    *Gr.orussoo = Hebr. KáRáH

huisstichtte een toren*[94]     *Gr.purgon = Hebr. MieG’DáL=grotert

en gaf hem af aan akkerbouwers

en was van (familie-)huis.

2.En hij zond af tot de akkerbouwers

in het tijd* een heerdienaar**,    *Gr.kairos; **Gr.doulos = Hebr.

opdat hij van de kant van de       [NgèBhèD.

akkerbouwers aannam vandaan

van de vruchten van de gaarde.

3.En hem genomen hebbend

takelden zij hem toe en zonden

hem af loos*.      *Gr.kenos = Hbr. RéJQ

4.En wederom zond hij af tot hen

een andere heerdienaar en ook die

sloegen zij het hoofd en deden

onwaardig.

5.En een ander zond hij af; en die

vermoordden* zij en vele anderen,   *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

die zij toetakelden danwel vermoordden.

Nog een-één-enkele*  had hij    *Gr. eis = Hebr. AèCháD

een stichtzoon bemind.

6.Hij zond af hem de laatste tot hen

zeggend (dit): zij zullen zich omdraaien

voor mijn stichtzoon.

           MARC 12

7.Maar die akkerbouwers spraken

tot elkaar (dit): hij geschiedt (als)

wettig aandeelhebbend. Daarom

moeten wij vermoorden hem, en

van ons zal geschieden het wettig

aandeel; en hem genomen hebbend

vermoordden zij hem.

8.En zij wierpen eruit hem buiten

de gaarde*.       *Gr.ampeloon = Hebr.KèRèM

9.Wat zal maken de machtiger

met de gaarde? Hij zal komen en

teloor doen gaan de akkerbouwers

en hij zal geven de gaarde aan

anderen.

10.Dit geschrevene hebben jullie

niet opgelezen:

De steen* waaraan geen gewicht    *Gr.lithos = Hebr. AèBhèN

gaven de-huisbouwers, deze

is geschied tot eerstdeel* van    *Gr.kephalè = Hebr. RaoWSh

een hoekwende*;      *Gr.goonia = Hebr. PieNNáH

11.van de kant van de machtiger

geschiedde dit en het geschiedt

verwonderlijk in onze ogen*?[95]

12.En zij zochten hem hard te 

vatten en zij hadden ontzag voor

de krioelmenigte; want zij

volkènden dat hij tot hen de

vore-stelling sprak; en hem

weggeduwd hebbend kwamen zij

weg.

   47

13.En af zenden zij  tot hem    zie:Mt.22:15-22; Lc.20:20-26 k-37

sommigen van de Pharizeeërs

en van de Herodianen opdat

zij hem zullen overmeesteren*    *Gr.agreuoo = Hebr.LáKàD

met een inbrengwoord*.     *Gr.logos = Hebr. DáBháR

14.En gekomen zeggen zij hem:

leraar, wij volkènnen dat jij

(als)een-waarachtige geschiedt

en niet heb jij belang, bij niemand;

niet immers kijk jij naar de

vertegenwendiging* van mensen,

maar in waarschtigheid leer jij

de neemweg van God; is men

bevoegd om te geven cijnsgeld*    *Gr.kensos  = Lat. census (= cijns) 

           MARC 12

aan de keizer of niet? Moeten wij

geven of niet geven?

15.Maar hij volkènnend van hen

de geveinsdheid, sprak tot hen:

Waarom stellen jullie mij op de

proef*? Draagt aan  voor mij

een dinarion, opdat ik het zie.

16.En droegen die aan. En hij

zei hun: van wie  deze beeltenis*

en het opschrift? En zij spraken

tot hem: van de keizer.

17.En Jezus sprak tot hen; de

(dingen) van de keizer geeft terug

aan de keizer, en de (dingen) 

van God aan God. En zij 

verwonderden zich over hem.

18.En de Sadduceeën komen    zie: Mt.22:23-33; Lc.20:27-38 k-38

tot hem, die zeggen, dat er 

geen opstanding geschiedt.

En zij vroegen hem zeggende:

19.Mozes heeft geschreven

aan ons dat

indien iemands broederverwant

sterft en achterlaat een vrouw

en niet afduwt een boreling,

dat zijn broederverwant moet

nemen de vrouw en moet doen

opstaan kiemsel voor zijn 

broederverwant.[96]

20.Zeven broederverwanten

geschiedden. En de eerste nam

een vrouw en gestorven heeft

hij geen kiemsel afgeduwd.

21.En de tweede nam haar, ook

hij stierf niet achterlatend

kiemsel; en de derde evenzo.

22.En de zeven hebben niet

afgeduwd kiemsel. (als) Laatste

van allen   stierf ook de vrouw.

23.In de opstanding, wanneer

zij opstaan, van wie van hen

geschiedt de vrouw? Want 

de zeven hebben haar (tot)vrouw.

24.Aan beweert Jezus:

tuimelen jullie niet daardoor

omdat jullie niet volkènnen

           MARC 12.

de schriften en de kracht van God?

25.Wanneer zij bij de lijfdoden*    *Gr.nekros

vandaan opstaan, zullen zij niet

huwen en niet gehuwd worden, maar

zij geschieden zoals de bodewerkers*   *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK

in de hemelen.

26.Maar omtrent de lijfdoden dat zij

tot opstaan gebracht worden, niet 

hebben jullie op-gelezen in het staafboek*  *Gr.biblion = Hebr. SèPhèR

van Mozes bij de sinaïdoorn*, hoe sprak  *Gr.batos = Hebr.SieNáH

tot hem God, zeggende:

ik de God van Abraham en de God van Izaäk

en de God van Jakob?[97]

27.Niet geschiedt hij (als)God  van lijfdoden 

maar van levenden. Veelzins tuimelen*

jullie.

    39

28.En één-enkele* van de schriftkenners  *Gr.eis = Hebr. AèChàD zie: Mt.22:

erbijgekomen,  horende omdat zij samen     [35-40; Lc.10:25-28.

aan’t-zoeken zijn, volkènnend, dat hij  

zich prachtig toegeboegen heeft naar hen,

ondervroeg hem: (als) hoedanig geschiedt

het eerste gebod van alle?

29.Toe boog zich Jezus dat (als) eerste

geschiedt: 

hoor, Israël, de machtiger (is) onze God,

de machtiger geschiedt (als) een-één-enkele,

30.en jij zult beminnen de machtiger

jouw God uit geheel jouw hart en uit

geheel jouw lichaamziel en uit geheel jouw

besef* en uit geheel jouw vermogen[98]

31.het tweede (is) dit: 

je zult beminnen jouw metgezel*   *Gr.plèsios = Hebr. RéàNg

(iemand) als jouzelf[99].

(als) de grotere van deze geschiedt

           MARC 12

niet een ander gebod. 

32. En tot hem sprak de- schriftkenner:

prachtig, leraar, in waarachtigheid

spreek jij dat er één-enkele geschiedt

en er niet geschiedt een ander

behalve hij,

33.en het beminnen van hem uit geheel

het hart en uit geheel de onerwezenheid*

en geheel het vermogen[100] en het beminnen

van de metgezel (iemand)als jijzelf,

geschiedt (als) te over van al-af

de opgaanders* en slachtgaven**[101].   *Gr.holokautamon = Hebr. NgoLáH

34.En Jezus, ziende hem dat hij      [**Gr.thusia = Hebr.ZèBàCh.

besefhebbend zich toegebogen had,

sprsk tot hem: niet ver geschied jij

vandaan van het koninkrijk(-schap)

van God; en niemand durfde hem 

nog meer te ondervragen.

    40

35.En zich toebuigend zei Jezus,    zie Mt.22:21-45; Lc.20:21-44

lerarend in de tempel:

hoe zeggen de schriftkenners, dat

de christus (als) de stichtzoon van

David geschiedt? 

36.Zelf sprak David met de geheiligde 

beluchting(-ter):

de machtiger sprak tot mijn machtiger:

zit neer aan mijn rechter totdat

ik stel al jouw vijanden onder jouw

voeten[102].

37.David zelf zegt machtiger, en hoe

geschiedt hij van hem (als)stichtzoon?

En de veelheid aan krioelmenigte

hoorde naar hem lust hebbend.

38.En in zijn leraarswerk zei hij:

kijkt uit vanwege de schriftkenners,

die willen rondschrijden in gewaden

en gegroet op de markten,

39.en de voorste zitplaatsen in de

synagogen en voorste neervijplatsen

           MARC 12,13

bij de broodmaaltijden. 

40.die afeten de huizen van de

weduwen en voor de schijn

uitgebreid biddende, deze  zullen

aannemen te over een oordeel.

    48

41.En gezeten tegenover de        k-41

schatkamer* aanschouwde hij    *Gr.gazaphulakeion=Hebr.LieSh’KáH

hoe de krioelmenigte werpt metaal*   *Gr.chalkos = Hebr. NeChuWSháH

naar de schatkamer; en vele rijken

wierpen veel.

42.En één-enkele* arme weduwe, die   *Gr.mia (eis) = hebr. AèCháD

gekomen was, wierp twee dunne,

wat geschiedt (als) een kwartje.

43.En erbij geroepen hebbend zijn

leerlingen, sprak hij tot hen: 

op trouwe* ik zeg jullie dat deze    *Gr.amèn = Hebr.AáMèN= op trouwe

weduwe (die)arm (is) meer wierp

dan allen die werpen in de schatkamer.

44.Allen immers uit het hun over hebben

wierpen, maar zij wierp uit haar achterop

geraakt zijn alles voorzover zij had,

heel haar bestaan.* 

    49

13.1.En als hij heengaat uit de tempel

zegt één-enkele van zijn leerlingen:

leraar, zie wat voor stenen en wat voor

huisbouwwerken.

2.En Jezus sprak tot hem: bekijk je deze

grote huisbouwwerken? Zeker niet werd

afgeduwd een steen op een steen die 

niet werd ontlost.[103]

3.En toen hij neerzat op de berg van       k-42

de olijven tegenover de tempel

bevroegen hem naar eigen aard Petrus

en Jakobus en Johannes en Andreas:

spreek tot ons, zullen deze (dingen)

ooit geschieden en wat (is) het kenteken

wanneer deze (dingen) aanstaande zijn

alle samen al-af-te-worden*?    *Gr.sunteleoo=Hebr.KáLáH

           MARC 13

5.En Jezus ging vooraan om te zeggen

aan hen: Kijk uit dat niet iemand jullie zou

doen omtuimelen*.      *Gr.planoöo=Hebr.TáNgáH

6.Velen zullen komen op mijn naam

zeggende dat ik geschied, en zij zullen

velen doen omtuimelen.  

7.Maar wanneer jullie horen van

broderijen* en hoorgeruchten van   *Gr.polemos=Hebr.MieL’CháMáH[104]

broderijen, raakt niet in paniek.

Het moet noodzakelijk geschieden,

maar (is) nog niet de al-afheid*.[105]   *Gr.telos = Hebr.KáLieJL

8.Want tot opstaan wordt gebracht

natie op natie en koninkrijk op

koninkrijk.[106]

Er zullen geschieden turbulenties*   *Gr.seismos = Hebr. SheNgàR

naar opstaanplaatsen, geschieden 

zullen hongertijden. Het vooraangaande

van de uitkronkelingen* (zijn) deze   *Gr.oodin = Hebr.ChàJieL

(dingen).

9.Bekijkt jullie zelf. Zij zullen 

overleveren jullie  naar sanhedrins

en naar synagogen, jullie zullen

toegetakeld worden en voor aanvoerders

en koningen staan vanwege mij,

tot getuigenis voor hen.

10,En tot al-af de naties moet eerst

verkondigd worden de goednieusboodschap.

11.En wanneer zij  heenvoeren jullie

overleverende, weest niet vooruit bezorgd

wat jullie zullen praten, maar wat ook maar

gegeven wordt aan jullie en die ure.

Praat die (dingen). Want niet jullie geschieden

(als)de pratenden, maar de beluchter heilig.

12.En overlveren zal een broederverwant

een broederverwant tot gestorvenheid

en een omvamende een boreling, en 

opstaan zullen borelingen tegen ouders[107]

           MARC 13

en zij zullen doen sterven hen.  

13.En jullie geschieden (als)

beweigerden* door allen door

mijn naam; maar die erbij blijft

tot de al-afheid[108], die zal 

bevrijd worden*.      *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg.

14.Maar wanneer jullie zien

de gruwel van de inbrengleegmaking[109]

staande waar het niet noodzakelijk is,

moet wie op-leest beseffen: dan

moeten zij die in Judea (zijn) vluchten

naar de bergen;

15.wie op het dak(is) moet niet omlaag

treden en naar binnen komen om iets

weg te pakken uit zijn huis;

16.en wie op het veld (is) moet niet

terugkeren om het achtergelaten 

gewaad weg te pakken.

17.Wee die in de buik* hebben en 

die zogen in die dagen.

18.En bidt opdat het niet geschiedde

in de winter.

19.Geschieden immers zullen die dage

(als)een beënging zoals niet geschied

is zodanig vandaan van het vooraangaande

van de schepping*[110], die God schiep 

           MARC 13

tot nu toe, en zeker niet geschiede.

20.En indien de machtiger niet 

een einde maakte* aan de dagen,   *Gr.koloboöo = Hebr.QáTsàTs

werd alaf vlees niet bevrijd;

maar om de uitgekozenen die hij

uitkoos maakte hij een einde aan

de dagen.

21.En indien iemand dan tot jullie

spreekt: zie hier de gezalfde*, zie    *Gr.christos = Hebr.MàShiàCh

daar, vertrouwt niet.

22.Tot opstanding zullen worden 

gebracht leugengezalfden en 

leugenprofeten en zij zullen maken

kentekenen*       *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT

en godsblijken*[111] om te doen omtuimelen,  *Gr.teras = Hebr. MóWPhéT

23.indien krachtig  de uitgekozenen;

maar jullie kijken uit; te voren gezegd

heb ik jullie alles.

24.Maar in die dagen samen met die

beënging wordt de zon verduisterd

en de maan zal niet geven haar

straling[112],

25.en de sterren zullen geschieden

uit de hemel vallende[113]en de 

krachten die (zijn) in de hemelen

zullen wankelen.

26.En dan zullen zij zien de stichtzoon

van de menselijke komende in

wolken*[114] met veel kracht en

dunkzwaarte*.

27.En dan zendt-hij-af de werkboden

bij elkaar voeren zijn uitgekozenen

uit de vier windstreken vandaan van

          MARC 13, 14

de top van het land tot de top

van de hemel[115].

28.En vandaan van de vijgeboom*   *Gr.sukea = Hebr. TàAæNáH

de vore-stelling*: wanneer haar tak   *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL

zacht zou geschieden en zich

uitverwerkelijken zouden de loofbladen*,  *Gr.phullon = Hebr.NgáLáH

volkènnen jullie dat lijfna de

zomermaaiing* geschiedt.     *Gr.theros= Hebr.QieJTS en QaTsieJR

29.Zo ook jullie, wanneer jullie

zouden zien geschieden deze (dingen),

volkènnen jullie dat het lijfna

geschiedt bij de deuren.

30.Op trouwe ik zeg jullie dat zeker

niet komt over te steken* deze    *Gr.parerchein = Hebr. NgáBàR

geschiedronde* tot dat deze (dingen)

allen geschied zijn.

31.De hemel en het land zullen

komen over te steken, maar de 

inbrengwoorden*  van mij zullen niet   *Gr.logos = Hebr.DáBháR

komen over te steken.

    50

32.Omtrent die dag of het uur        k-43

volkènt niemand, en niet de bodewerkers

in de hemel en niet de stichtzoon,

tenzij de omvamende.

33.kijkt toe, weest er op bedacht*,   *Gr.agrupneoo = Hebr. SháQàD

want niet volkènnen jullie wanneer

het tij* geschiedt.      *Gr.kairos

34.Zoals een mens van (familie)huis,

zich afgeduwd hebbend van zijn huis

en gegeven hebbend zijn heerdienaren*

de bevoegdheid, aan ieder zijn werk,

ook aan deurbewaarder gebood dat

hij waakzaam zou zijn.

35.Weest nu waakzaam, niet volkènnen

jullie immers wanneer de machtiger

van het huis komt, of laat of te

middernacht of bij de hanenstem

of vroeg,

36.dat hij, gekomen, niet zou vinden

jullie slapende.

37.En wat ik jullie zeg, zeg ik allen:

weest waakzaam.

14.1.En het pesach geschiedde en   zie Mt.26:1-5

de ongezuurde (broden) na twee dagen.

           MARC 14

En de vooraangaande priesters en

de schriftkenners zochten hoe hem

met bedrog hard gevat hebbend

zouden vermoorden*.

2.Want zeiden zij: niet op het feest*

opdat niet soms zal geschieden

getier van het volk*.

    51

3.En toen hij geschiedde in Bethanië   zie Mt.26:6-13;Jh.12:1-8 k-44

in het huis van Simon de melaatse*   *Gr.lepros = Hebr. TsáRàNg

en hij aanlag, kwam een vrouw, die

had een albast mirre van betrouwbare

nardus helemaal af[116]; (die) gebroken

hebbend goot zij neer het albast 

op zijn eerstdeel*.      *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSh

4.Maar er geschiedden sommigen

(haar) gispend bij zichzelf: waartoe

is deze teloorgang van de mirre

geschied?

5.Want deze mirre had de kracht

te gelde gemaakt te worden boven

drie honderd dinariën en gegeven

te worden aan de armen. En zij maakten

bezaar tegen haar.

6.Maar Jezus sprak: verduw haar. Wat

houden jullie haar moeite voor?

7.Een prachtig werk bewerkte zij

bij mij.Want altijd hebben jullie

de armen samen met jullie, en wanneer

jullie willen hebben jullie de kracht

goeds te maken, maar mij hebben jullie

niet altijd.

8.Wat zij vermocht heeft zij gemaakt.

Zij heeft vooruit genomen om te bemirren

mijn zielelichaam* voor de graflegging**.  *Gr.sooma; **Gr.taphos=Hebr.QèNèR

9.En op trouwe ik zeg jullie: waar ook maar

verkondigd wordt de goednieuwsboodschap

in geheel de ordentelijkheid*, wat zij   *Gr.kosmos

maakte zal bepraat worden ter indachtig*  *Gr.mnèmosunè = Hebr. ZieK’RóWN

worden aan haar. 

    52

10.En Judas Iskariooth, één enekele van  zie Mt.26:14-16; Lc.22:3-6

de twaalf, kwam weg naar de vooraangaande

priesters, opdat hij hem zou overleveren 

aan hen.

           MARC 14

11.En zij (dit) horende verheugden zich

en beloofden aan hem zilver te geven.

En hij zocht hoe hij hem bij goed tij*   *Gr.eukairoos

zou overleveren.

12.En op de eerste dag van de ongezuurde  zie Mt.26:17-19; Lc.22:7-13 k-45

(broden), toen zij het pesach slachtten*,  *Gr.Thuoo = Hebr. ZáBàCh

zeggen tot hem zijn leerlingen: waar

wil jij dat wij afgekomen gereed maken,

opdat jij eet het pesach?

13.En hij zendt af twee van zijn leerlingen

en zegt tot hen: vaar heen naar de stad

en tegen komt jullie een mens die een

vormkruik met water tilt.

14.Volgt hem, en waar hij ook maar

binnenkomt, spreekt tot de huisheer,

dat de leraar zegt: waar geschiedt mijn 

ligzaal[117], waar ik het pesach samen met

mijn leerlingen?

15.En hij zal jullie tonen een grote

bovengelegenheid gespreid (en) gereed:

en maakt (het)daar gereed voor ons.

16.En weg kwamen de leerlingen 

    53

en zij kwamen naar de stad en vonden 

zoals hij sprak tot hen 

en zij maakten gereed het pesach.   Zie: Mt.26:20-25; Lc.22:14,21-23

17.En als de avond* geschiedt, komt   *Gr.opsia = Hebr. NgèRèBh

hij samen met de twaalf.

18.En toen zij aanlagen en aten sprak       k-46

Jezus: Op trouwe ik zeg jullie dat 

een één-enkele* mij zal overleveren,

die eet samen met mij[118]. 

19.Zij gingen vooraan om pijn

te hebben en te zeggen tot hem:

toch niet ik?

20.Maar jhij sprak tot hen: 

één-enkele van de twaalf, die 

indompelt samen met mij in de

schaal*, omdat de stichtzoon van   *Gr.trublion = Hebr. QeRáNgáH[119] 

de menselijke wel heenvaart

zoals geschreven is omtrent hem,

maar wee die menselijke door

wie de stichtzoon van de menselijke

wordt overgeleverd; prachtig 

           MARC 14

voor hem, indien niet tot geschieden

gebracht was die menselijke.

22.En toen zij aten, genomen hebbend   zie Mt.26:28-29; Lc.22:15-20

brood ingezegend* brak hij en    *Gr.eulogeoo = Hebr. BáRáKh

gaf hen en sprak: neemt dit geschiedt

(als) het zielelichaam* van mij.    *Gr.sooma[120]

23.En genomen hebbend de drinkbeker

gedankzegend* gaf hij aan hen en   *Gr.eucharisteoo =(ook) Hebr.BáRàKh

zij dronken uit hem allen. 

24.En hij sprak tot hen: Dit geschiedt 

(als) het bloed*van mij van de instelling** [121]  *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods); **Gr.

dat uitgegoten wordt om velen.     [diathèkè=Hebr.BeRieJT[122]

25.Op trouwe ik zeg jullie, dat ik niet

meer drinken zal van wat geschiedt 

van de gaarde* tot die dag, wanneer    *Gr.ampelos = Hebr. KèRèM

ik hem drink nieuw in het koninkrijk*   *= koningschap

van God.

26.En het lied aangeheven hebbend   zie Mt.26:30-35; Lc.22:31-34,39

kwamen zij weg naar de berg van de

olijfbomen.

    54

27.En Jezus zegt tot hen dit allen

struikelen*, omdat geschreven is:   *Gr.skandalizoo = Hebr. JáQàSh

slaan zal ik* de weider** en de    *Gr.patassoo=Hebr.NáKáH; **Gr.

voorttrekdieren zullen uiteen     [poimèn = hebr. RoNgèH

gegooid worden*.[123]     *Gr.diaskorpizoo=(hier)Hebr.ZáRáH

           MARC 14.

28.Maar nadat ik tot opstaan

gebracht wordt* zal ik jullie

vooruit varen naar Galilea.

29.Maar Petrus beweerde tot hem:

indien ook allen zullen struikelen,

maar niet ik.

30.En tot hem zegt Jezus: op trouwe

zeg ik jou dat jij vandaag in deze

nacht alvorens de haan tweemaal

aangestemd zal hebben jij driemaal 

mij zult verloochenen. 

31.Maar hij praatte te over: indien 

het noodzakelijk is dat ik mede sterf 

met jou, zeker niet zal ik jou 

verloochenen. Evenzo zeiden ook allen.

32.En zij komen naar een veldstreek

waarvan de naam (is) GeThsèmani,

en hij zegt tot zijn leerlingen: zit neer

hier totdat ik gebeden zal hebben.

33.En hij neemt aan Petrus en Jakobus

en Johannes samen met hem.

34.En hij ging vooraan zich zeer te verbazen

en ongerust te worden[124] en hij zegt tot hen:

pijn hebbend geschiedt mijn lichaamziel[125]

tot gestorvenheid. Blijft hier en weest 

waakzaam.

35.En naar voren gekomen een weinig

viel hij op het land, en hij bad, opdat,

indien het van kracht is, zou komen over

te steken* vandaan van hem de ure.   *Gr.parerchomai=Hebr. NgáBáR

36.En hij zei: abba omvamende  alles

is  in jouw kracht: draag voorbij deze 

drinkbeker vandaan van mij, maar

niet wat ik wil, maar wat jij (wilt).

37.En hij komt en vindt hen slapende

en hij zegt aan Petrus: Simon slaap jij?

38.Niet vermag* jij één-enkel uur waakzaam

te zijn? Weest waakzaam en bidt, opdat

jullie niet komen in beproeving; de 

beluchter(-ing) (is)moedig en het vlees

onvast.

39.En wederom wegkomend bad hij

           MARC 14

hetzelfde inbrengwoord* sprekend.   *Gr.logos = hebr. DáBháR

40.En wederom komend vond hij hen

slapende, want van hen geschiedden 

de ogen zwaar belast, en niet volkènden

zij waarmee zij zich toe zouden buigen

naar hem.

41.En hij komt de derde (keer) en zegt

aan hen: slaapt voor het overige en

houdt ruststop*; het is afgelopen.   *Gr.anapauoo = Hebr. NuWCh

Gekomen is de ure, zie overgeleverd

wordt de stichtzoon van de menselijke

in de handen van de verwaarders*.   *Gr.hamartalos=Hebr.ChæTAoH

42.Komt opstaan, wij moeten heen varen;

zie die mij overlevert is lijfna*.

    55       [Jh.18:2-11

43.En regelrecht, nog terwijl hij praat,   zie Mt.26:47-56; Lc.22:47-53;

stelt zich present Judas één-enkele* van  *Gr.heis = Hebr. AèChàD

de twaalf, en samen met hem een

krioelmenigte met zwaarden en houtstokken

van de kant van de vooraangaande priesters

en van de schriftkenners  en van de ouden*.  *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN

44.En gegeven heeft die hem overlevert

een kenteken aan hen zeggend: (als) die 

ik kussend bemin* geschiedt hij; vat hard  *Gr.phileoo=Hebr.AáHàBh+NáSáK

hem en voert af  onwankelbaar.

45.En komend regelrecht toekomend op

hem zegt hij: rabbi en beminnend kuste

hij hem. 

46.En zij wierpen op hem de handen en

vatten hem hard.

47.Maar een één-enkel iemand  van die

erbij stonden, uitgehaald hebbend het

zwaard raakte de heerdienaar* van de   *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

vooraangaand priester en pakte af van

hem het oor.

48.En zich toebuigend sprak Jezus tot hen:

als op een rover af zijn jullie weggekomen

met zwaarden en houtstokken om mij 

mede te nemen?

49.Dagelijks geschiedde ik bij jullie in de

tempel lerarend en niet hebben jullie nij

hard gevat, maar opdat volledig gemaakt

zouden worden de schriften. 

50.En hem weggeduwd hebbend vluchtten 

allen.

51.En een zeker e jongeling mede volgde

hem omgeworpen hebbend een hemd*   *Gr.sindoon = Hebr. SáDieJN 

op het naakt, en zij vatten hem hard.

52.Maar hij achterlatend het hemd

           MARC 14

vluchtte naakt[126].

    56

53.En zij voerden weg Jezus naar de 

vooraangaand priesterij en samen komen

allen de vooraangaand priesters en de 

ouden en de schriftkenners.

54. En Petrus vandaan-van verre

volgde hem tot binnen in de grashof*

van de vooraangaand priester en

hij geschiedde mede zittend samen 

met de handlangers en zich warmend

bij het (brandende) licht.

55.En de vooraand priesters en 

geheel het sanhedrin[127] zochten tegen

Jezus een getuigenis om te doen

sterven hem en vonden niet.

56.Want velen getuigden leugenachtig

tegen hem, en  niet gelijk geschiedden

de getuigenissen.

57.En sommigen, opstaande, getuigden

leugenachtig tegen hem zeggende dit:

58.wij hoorden hem zeggende dit ik ontlos

dit tehuis* dat handgemaakt (is) en door   *Gr.vaos = hebr. KéJHáL

drie dagen heen huissticht* ik een andere  *Gr.oikodomeoo = Hebr. BáNáH

niet handgemaakt.

59.En ook zo geschiedde hun getuigenis

niet gelijk.

60.En opgestaan in het midden bevroeg

de vooraangaand priester Jezus zeggend:

niet buig jij je toe naar wat zij tegen

jou getuigen.

61.Maar hij zweeg* en boog zich niet toe.  *Gr.sioopaoo = Hebr. CháRàSh

Wederom bevroeg de vooraangaand priester

hem en zei tot hem: geschied jij (als) de

gezalfde* de stichtzoon van de     *Gr.Christos = Hebr. MàShiàCh

gezegende**?       *Gr.eulogeoo = Hebr. BáRàK

62.Maar Jezus sprak: ik geschied (zo) en

jullie zullen zien de stichtzoon* van de  *Gr.huios = (hier)Aram. BàR

menselijke ter rechterzijde gezeten 

van de kracht en komende samen met

de wolken* van de hemel.[128]    *Gr.nephelos = Hebr. NgáNàN

           MARC 14

63.En de vooraangaand priester

uiteen gescheurd hebbend zijn lijfrok*   *Gr.chitoon = Hebr. KheTóWNáH

zegt: wat nog behoefte hebben wij

aan getuigen, jullie hoorden de

smaadbewering?

64.Wat komt voor jullie te voorschijn?

En zij allen veroordeelden hem te

geschieden (als) een onder gestorvenheid 

gehoudene.

65.En sommigen gingen vooraan op hem

in te spugen* en te omhullen zijn   *Gr.ptuoo = Hebr.RáQàQ

vertegenwendiging* en hem klappen te   *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM 

geven en te zeggen aan hem: profeteer,

en de handlangers namen hem aan met

afranselingen.

66.En als Petrus geschiedt beneden in       k-47 

de grashof komt één-enkele* van de   *Gr.heis = Hebr. AèChàD

heerdienaressen* van de vooraand priester.  *Gr.paidiskè = Hebr.ShàPh’TáH

67.En gezien hebbend Petrus die zich

warmde, gekeken hebbend, zegt zij hem:

ook jij samen met de Nazarener 

geschiedde jij met Jezus.

68.Maar hij loochende zeggende: niet

volkèn ik en niet versta ik wat jij zegt.

En hij kwam weg naar de voor-grashof.

69.En de heerdienares hem ziende

ging vooraan om wederom te zeggen

tot die erbij stonden dat hij (als een) 

uit hen geschiedt.

70.Maar hij loochende wederom.

En na weinig (tijd) zeiden wederom

de erbij staanden: waarachtig,

(als een) uit hen geschied jij, want

ook (als)Galileeër geschied jij.

71.Maar hij ging vooraan om  te 

vervloeken*       *Gr.anatithèmi = Hebr.AáRàR[129] 

en te zweren** dit:       *Gr.omnumi = Hebr.SháBàNG[130]

niet volkèn ik deze mens die jullie

zeggen. 

72.En regelrecht voor de tweede (keer)

           MARC 14,15

een haan stemde aan.

En indachtig werd Petrus de 

woordinbreng* zoals gesproken    *Gr.rèma = Hebr. DáBhàR

heeft tot hem Jezus dit:

voordat een haan twee keer

aangestemd heeft, heb jij mij

drie keer geloochend

    57

 en (iets)op zich geworpen hebbend[131] 

weende* hij.

15.1.En regelrecht vroeg een beraad

gereed gemaakt hebbend, Jezus

gekneveld hebbend hebben de vooraangaand

priesters samen met de ouden en de

schriftkenners en geheel het sanhedrin

hem weggedragen en overgeleverd aan

Pilatus. 

2.En hem ondervroeg Pilatus: geschied   zie:Mt.27:11-14; Lc.23:2; Jh.18:29-38

jij (als) de koning-van de Judeeërs?

Maar zich toebuigend zegt hij aan hem:

Jij zegt (‘t).

3.En aanklaagden hem de vooraangaand

priesters over veel (dingen).

4.En Pilatus ondervroeg hem wederom:

[zeggend]: niets buig jij toe? Zie over

hoeveel (dingen0 zij jou aanklagen.

5.Maar Jezus boog niets meer toe,

zodat Pilatus zich verwonderde.

6.En overeenkomstig het feest

liet hij los voor hen een én-enkele

geknevelde* die zij wensten.    *Gr.deoo = Hebr. AáSàR

7.En er geschiedde een gezegd

Barabbas samen met de opstandelingen

gekneveld, die in de opstand een

doodslag hadden gemaakt.

8.En omhoog getreden ging vooraan

de krioelmeniget om te wensen

zoals hij voor hen maakte.

9. Maar Pilatus boog zich toe naar

hen zeggend: willen jullie ik zal 

loslaten voor jullie de koning van

de Judeeërs?

10.Want hij volkènde dat  hem

door nijd hadden overgeleverd

           MARC 15

de vooraangaand priesters.

11.Maar de vooraangaand priesters

deden turbuleren  de krioelmenigte

opdat Pilatus temeer Barabbas

losliet voor hen.

12.En Pilatus zich wederom toe-

buigend zei tot hen: wat nu 

zal ik maken met wie jullie zeggen

(dat hij) de koning van de Judeeërs (is)?

13.Maar wederom schreeuwden zij: 

kruispaal hem.

14.En Pilatus zei hen: wat heeft hij

gemnaakt aan kwaad? Maar te over

schreeuwden zij: kruispaal hem.

15.En Pilatus besluitend het voor

de krioelmenige naar de maat

te maken, liet los voor hen Barabbas,

en hij leverde Jezus over opdat hij

gekruispaald zou worden.

    58    zie: Mt.27:32-56; Lc.24:33-49; Jh.19:

16.En de legerschareleden voerden      [16-30.

hem weg binnen de grashof*, die    *Gr.aulè = Hebr. ChàTsóWR

geschiedt (als) rechthuis* en zij roepen   *Gr.praitoorion = Lat.pretorium

samen geheel de groep.

17.En zij hebben hem aangekleed*   *Gr.enduoo = Hebr. LáBaSh

in roodblauw* en zij stelden rond   *Gr.porphuros = Hebr.AàR’GáMáN

hem strikkend een doornachtige

krans.

18.En zij gingen vooraan om te 

groeten hem: verheug je[132] koning

van de Judeeërs.

19.En zij gaven hem slagen op 

het eerstdeel met een stengel*    *Gr.kalamos = Hebr. QáNéH

en zij bespuugden* hem, en stellend   *Gr.emptuoo = Hebr. RáQàQ

de knieën bukten* zij voor hem.

20.En toen zij met gespeeld hadden,   *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH

ontkleedden zij hem van het roodblauw

en kleedden hem in zijn gewaad.

En zij voerden hem uit opdat zij hem

zouden kruispalen.

21.En zij pressen een voorbijvarende[133]

een zekere Simon van Cyrene, komende

van het veld, de omvamende van

Alexander en Rufus, opdat hij hoog 

heen zou dragen zijn kruispaal.

22.En zij dragen aan hem op de

           MARC 15

opstaanplaats Golgotha, wat vertolkt

wordt met schedelopstaanplaats.

23.En zij gaven aan hem gemirrede

wijn, maar die hij niet aannam.

    59

24.En zij kruispaalden hem en

zij deelden uit zijn gewaden, werpend

een lotssteen* daarop[134] wie iets zou   *Gr.sklèros=Hebr. GóWRáL

wegpakken.

25.En  het derde uur geschiedde en zij

kruispaalden hem.

26.En het opschrift van de reden van

hem geschiedde erop geschreven:

DE KONING VAN DE JODEN.

27.En samen met hem kruispaalden

zij twee rovers, één-enkele* ter

rechter(-zijde)* en één-enkele ter   *Gr.dexios = Hebr. JáMieJN

linker(zijde)* van hem.     *Gr.euoonumos = Hebr.SseMoAL

29[135].En zij die er naartoe gegaan

waren beweerden smaad van hem,

bewegende hun eerstdelen*[136] en   *Gr.kephalè= Hebr. RAóWSh

zeggende: ha ontlosser van het

tehuis* en huisstichter in drie    *Gr.naos = Hebr. HéJKáL

dagen,

30.Bevrijd* jezelf neertredend    *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg

vandaan van de kruispaal.

31.Tegelijk ook bespelende

zeiden de vooraangaand priesters

tot elkaar samen met de 

schriftkenners: anderen heeft hij

bevrijd*, niet heeft hij kracht    *Gr.sooizoo = Hebr.JáShàNg

om zichzelf te bevrijden.

32.De gezalfde* de koning van    *Gr.christos = Hebr. MæShiàCh

Israël moet nu neertreden vandaan

van de kruispaal, opdat wij zien

en vertrouwen.

En de medegekruispaalden samen met

hem hoonden* hem.     *Gr.oneidizoo = hebr. CháRàPh

33.En toen het zesde uur geschiedde,

geschiedde er duisternis* op geheel   *Gr.skotos = Hebr. ChóWShèQ

           MARC 15

het land tot het negende uur.

34.En op het negende uur kreet

Jezus met een stem groot:

Elooi elooi lama sabachthani?[137]

Dat geschiedt vertolkt (als)

Mijn God mijn God waartoe

Laat jij mij achter?[138]

35.En sommigen van wie erbij

stonden toehorende zeiden:

36.Zie tot Elia stemt hij. En iemand

die toeloopt beladen met een spons*   *Gr.spongngos = Ned.spons

zuur* gesteld op een stengel    *Gr.oxos = Hebr. CháMéTs

gaf hem te drinken, zeggend:

duwt je weg laten wij zien of Elia

komt om hem eraf te pakken.

37.Maar Jezus uitduwend een 

stem groot luchtte uit*.     *Gr.ekpneoo

   60 

38.En het gordijn* van het tehuis   *Gr.katapetasma = Hebr. PàRoQèT

spleet in tweeën van omhoog tot onder.

39.En de honderdman[139] erbij staande

tegenover hem, ziende dat hij zo

uitluchtte, sprak: waarachtig deze

mens geschiedde (als) stichtzoon  van

God.

40.En er geschiedden vrouwen die

vandaan van verre toeschouwden, bij

wie ook Maria de Magdaleense en

Maria de moederen van Jakobus de

kleine en Joses en Salome, 

41.die toen hij geschiedde in Galilea 

hem volgenden en hem bedienden,

en vele andere (vrouwen) die 

meetraden met hem naar Jeruzalem.

   61

42.Omdat reeds laat geworden was,

aangezien de toebereiding geschiedt

van voorsabbat.

43.kwam Jozef die vandaan van

Arimathea (is), een goed van houding

zijnde raadsman, die ook zelf geschiedde

(als)een die ontvangstbereid is van het

koningschap van God, durfde in te komen

          MARC 15,16

naar Pilatus en wenste het

zielelichaam* van Jezus.     *Gr.sooma

44.Maar Pilatus verwonderde zich

of hij reeds gestorven was, en

erbij geroepen hebbend de 

honderdman* vroeg hij na hem    *Gr.kenturion

of hij tijdig gestorven was.

45.En (dit) volkènnend vandaan van

de honderdman schonk hij het 

doodgevallene* aan Jozef.    *Gr.ptooma (van piptoo = vallen)

46.En naar de markt geweest om 

een hemd*, afgepakt hebbend    *Gr.sindoon = Hebr. SieJDóWN

hem, pakte hij hem in het hemd

en stelde hem neer in een 

gedachtenisplaats*, dat gehouwen   *Gr,mnèmeion = Hebr. QèBèR = graf[140]

was uit een klip*, en      *Gr.petra = Hebr. SèLàNg

toewentelde*een steen bij de deur   *Gr.kuleoo = Hebr. GáLàL 

van de gedachtenisplaats.

47.En Maria de Magdaleense en Maria

van Joses aanschouwden waar hij

was gesteld.

    62

16.1.En nadat doorgekomen was   zie Mt.28:1-10; Lc.24:1-12; Jh.20:

de sabbath gingen Maria de Magdaleense      [1-6.

en Maria van Jakobus en Salomé

naar de markt om crêmes* opdat   *Gr.arooma = Hebr. BèShèM

aangekomen hem bestreken*.    *Gr.aleiphoo = Hebr.ThuWCh

2.En zeer vroeg op de eerste van de

sabbatsweek komen zij bij de

gedachtenisplaats, als opgestegen* is   *Gr.anatelloo = Hebr. ZáRàCh

de zon*.       *Gr.hèlios = Hebr. ShèMèSh

3.En zij zeiden tot elkaar: wie zal

afwentelen de steen uit de deur van 

de gedachtenisplaats?

4.En opgekeken hebbend aanschouwden

zij dat afgewenteld is de steen; hij

geschiedde immers groot machtig*.

5.En i gekomen in de gedachtenisplaats

zagen zij een jongeling, neerzittend

aan de rechter(zijde), omworpen

met een gewaad wit, en zij verbaasden

zich.

6.Maar hij zegt tot hen: verbaast je niet.

           MARC 16

Jezus zoeken jullie de Nazarener,

de gekruispaalde; hij werd tot

opstaan gebracht*, niet geschiedt   *Gr.egeiroo = Hebr. QuWM (hiph.)

hij hier; zie de opstaanplaats* waar   *Gr.tops = Hebr. MáQóWM

zij hem gesteld hebben.

7.Maar vaart heen spreekt tot zijn

leerlingen en tot Petrus, dat hij

jullie vooruit vaart naar Galilea.

Daar zullen jullie hem zien, zoals

Hij sprak tot jullie.

8.En weggekomen vluchten zij*    *Gr.phugoo = Hebr. NuWS

vandaan van de gedachtenisplaats;

want hen hield vast  rilling* en    *Gr.tremoo = Hebr. RóNgàD

buiten zichzelf staan*, en aan

niemand spraken zij iets: want

zij hadden ontzag.[141]

 

[9.En opgestaan* vroeg op de     *Gr,anistèmi = Hebr. QuWM 

eerste van de sabbathsweek kwam

hij eerst tevoorschijn voor Maria    zie Joh.20:11-18 

Magdalena, vandaan van wie hij

Had uitgeworpen zeven demonen.

10.Zij, heengegaan,boodschapte

aan wie samen met hem geschiedden,

die treuren en wenen.

11.En zij, gehoord hebbend dat hij

leeft en aanschouwd was door haar,

vertrouwden niet. 

12.En na deze (dingen) werd hij aan   zie Luc.24:13-35

een tweetal, die omschreden, te

voorschijn gebracht in een andere

gedaante* terwijl zij heengaan    *Gr.morphè

naar een veld; 

13.en zij, weggekomen,

boodschapten aan de overigen;

en ook hen vertrouwden zij niet.

14.Later werd hij aan de elf die    zie Luc.24:36-49; Jh.20:19-23,

aanlagen tevoorschijn gebracht,    zie I Cor.15:5; Mat.28:16

en hij hoonde* hun wantrouwen    *Gr.oneidizoo = Hebr. CháRàPh

en hartstijfheid*, omdat zij hen,    *Gr.sklèros = Hebr.QáSháH

           MARC 16

die aanschouwd hadden hem 

tot opstandig gebracht, niet

vertrouwden.[142]

15.En hij sprak tot hen: heengaande

in de ordentelijkheid* verkondigt   *Gr.kosmos

al-af de goednieuwsboodschap*    *Gr.euangngelion = hebr. BáShàR

aan al-af de schepping.

16.Wie vertrouwd heeft en onder-

gedompeld* werd, zal bevrijd worden,   *Gr.baptizoo = Hebr. TháBàL

maar wie niet vertrouwt, zal veroordeeld 

worden.

17.Kentekenen*[143] (als)deze zullen wie   *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT

vertrouwen volgen; zij zullen in mijn 

naam demonen uitwerpen en praten

in nieuwe tongen,

18.slangen pakken zij op en indien zij

iets dat doet sterven zouden drinken, 

zeker niet  zou het hen schade doen,

op amechtigen zullen zij de handen

stellen en zij zullen ’t prachtig hebben.

19.De machtiger [Jezus] nu na gepraat   zie Luc.24:3, 50-53; Hnd.1:4-14

te hebben tot hen werd opgenomen

naar de hemel[144] en zat ter rechter van 

God[145].

20.En zij weggekomen, verkondigden 

overal, terwijl de machtiger meewerkt

en de inbreng zeker maakt door de

daarop volgende kentekenen.]

 

[[En alwat als boodschap meegegeven 

was boodschapten zij aan wie rond

Petrus waren.

Na deze (dingen) heeft ook Jezus zelf

vanaf de opstijging tot de omkleding

uitgezonden door hen de heilige

           MARC 16

en onverderfelijke verkondiging

van wereldlange bevrijding.]][146]

 

 

1


[1] Zie de Nederlandse Woordenlijst. Marcus vertelt hier over datgene wat vooraf gaat aan het evangelie van Jezus Christus. Dat gaat ook vooraan, voorop. Deze korte passage eindigt met vs 8. in vs 9 begint Marcus zijn evangelie met “en het geschiedde”, de Griekse vertaling van het in TeNakh zo frequente en belangrijke ‘WàJeHieJ’.

[2] Zie de Nederlandse Woordenlijst.

[3] Deze tekst staat in Ex.23:20. De hele passage van vs 20-22 is belangrijk voor het verstaan van Marcus.

[4]  zie de Nederlandse Woordenlijst.

[5] Marcus citeert hier Jes.40:3. In de Hebreeuwse tekst staat een werkwoord, dat als basisbetekenis ‘wenden’ heeft. Van dit werkwoord is ook het woord PáNieJM afgeleid, dat wij hier met ‘vertegenwendiging’ vertalen, maar meestal met ‘aangezicht’ vertaald wordt. Marcus heeft dit werkwoord, in navolging van de oude Griekse vertaling van het OT, de LXX, vertaald met ‘gereed maken’, maar het Hebreeuwse werkwoord zal hier meer de betekenis hebben van ‘aanwenden’.

[6] De Griekse werkwoorden ephairoo en airoo zijn vertalingen van het Hebreeuwse werkwoord NáSsáA en dat betekent hoog ergens heen dragen.

[7] Het Griekse woord hamartia is in het NT een vertaling van het Hebreeuwse woord ChæTháAáH en dat heeft te maken met het ontnemen van waarde aan personen en zaken (en ook met het herstellen van die waarde): ‘verwaarden’ dus.

[8] De bewoordingen herinneren ook aan Zach.13:4-5.

[9] Met deze woorden worden drie teksten uit TeNaKh aangehaald: Ps.2:7 naar de LXX  conform de Hebreeuwse tekst en naar Jes.42:1 wordt inhoudelijk verwezen; het Grieks van de LXX kan als volgt worden vertaald: Jakob, het kind van mij, zal ik ter harte nemen; Israël mijn uitgekozene die mijn lichaamziel ontvangt: “ik heb gegeven mijn beluchting op hem en tot het oordeel over de naties is hij bevoegd”. De  Hebreeuwse tekst kan letterlijk aldus vertaald worden: “Kijk-eens, de heerdienaar-mijner  ik-ben-aan’t-ondersteunen~hem, de-uitgekozene-mijner genadigt de-lichaamziel-mijner; ik-geef de-beluchting-mijner op-hem, de-stelregel voor-de-naties doet-hij uittrekken”. De derde tekst is Jer.31:22, waar over Efraim als beminde stichtzoon wordt gesproken.

[10] Marcus gebruikt hier het Hebreeuwse woord dat is afgeleid van een werkwoord, dat ‘(be-)lasteren’ betekent. Satan betekent dus lasteraar. Het Griekse woord is ‘diabolos’, dat in het Nederlands verbasterde tot ‘duivel’.

[11] Tussen vierkante haken geplaatste woorden of passages behoren waarschijnlijk niet tot de oorspronkelijke tekst van dit evangelie.

[12] Hier staat in het Grieks a-kathartos, dat betekent on-rein. Het Griekse katharos komt in de TeNaKh overeen met het Hebreeuwse TháHóWR, dat rein betekent. Het tegengestelde daarvan is het Hebreeuwse TháMéA, maar dat betekent ‘besmet’ en dat wordt in de LXX vertaald met het Griekse a-kathartos. Daarom vertalen we hier ‘besmet’.i.p.v. het Griekse on-rein.

[13] Het Griekse woord daimoon komt in de LXX nauwelijks voor. We laten het daarom onvertaald.

[14] Vergelijk het Nederlandse ‘verstouwen’, dat niet alleen ‘verdragen’ betekent, maar ook ‘wegwerken’.

[15] = belendende

[16] Het Nederlandse woord ‘melaats’ is een verbastering van het Franse ‘malade’, dat nu ‘ziek’ betekent; melaatsheid is dus  d e    z w a r e    z i e k t e . Het Franse ‘malade’ is ontstaan uit het Latijnse ‘male habitus’ = het (grote) kwaad hebbend. Het Griekse ‘lepros’ is afgeleid van ‘lepis’ of ‘lepos’, dat ‘schors’of ‘schub’ betekent. ‘Lepros’ betekent dus ‘geschubdheid’ van de huid (schors). Het Hebreeuwse TsáRàNG betekent eigenlijk ‘aantasten’. Het is de aantasting bij uitstek; een totale uiterlijke aantasting die wijst op een volledige aantasting. In de moderne tijd is lepra het woord voor een ernstige huidziekte en de speciale kenmerken daarvan zijn nauwkeurig beschreven. Niet elke huiduitslag is lepra. Dat valt nu betrekkelijk eenvoudig vast te stellen, maar dat was in oude (bijbelse) tijden veel moeilijker en bovendien nog gevaarlijk ook. Om deze redenen is hier gekozen voor de vertaling  ‘melaats’; dat woord heeft die oude, bijbelse context bij zich en dat heeft lepra en lepralijder niet.

[17] We bewaren hier vanwege de Griekse concordantie de samenhang met het Griekse woord ‘dunamis’= ‘kracht’. Voor de Joodse schrijver van dit evangelie en zijn eerste lezers, zal hier het Hebreeuwse ‘aankunnen’ bedoeld zijn. 

[18] Dit Griekse woord heeft als kernbetekenis ‘zwaar maken’. Het komt verder alleen nog voor in Matth.9:13, Marc.14:5 en Joh.11:39 en dient herkenbaar vertaald te worden.

[19] Het Griekse werkwoord ‘aphiènai’, wordt hier en in vergelijkbare teksten meestal met ‘vergeven’ vertaald. Dat komt overeen met het hebreeuwse SáLàCh. We proberen hier echter de concordantie van het Grieks van het NT te laten klinken en daar komt dit Griekse werkwoord in veel samen hangen voor. De basisbetekenis kan beschreven worden met het Nederlandse ‘duwen’, ‘afduwen’, ‘wegduwen’. Daarvandaan komt de keuze voor ‘verduwen’, een woord, dat we al eerder tegen kwamen. Het is te vergelijken met het Nederlandse ‘verstouwen’.

[20] Het Griekse woord ‘eukopos’ ‘eukopoteros’ komt in de LXX niet voor en evenmin in het gewone Koine Grieks en het klassieke Grieks (Liddl § Scott vermelden slechts een enkele tekst in de vroege filosofische literatuur en verder de plaatsen in het NT); het is een nieuw gemaakt woord in het NT. Het is samengesteld uit de woorden ‘eu’ = goed en ‘kopos’ = arbeid. Gewoner gezegd: wat is beter te doen? Het komt behalve hier in de parallelteksten bij Mt en Lc alleen nog voor in Mt.10:25 en parallelteksten en in Lc.16:17.

[21] ‘Varen’ in de betekenis van ‘gaan’. Vgl. Hemelvaart.

[22] Het Nederlandse woord ‘tol’ in de betekenis van (belasting-)heffing is via het Latijn uit het Grieks gekomen: het Griekse woord ‘telos’  = ‘belasting’, ‘schatting’.

[23] Het Griekse werkwoord ‘iatrein’ wordt meestal met ‘genezen’vertaald. We kennen het in het begrip ‘ger – iatrie’ = geneeskunde van oude mensen. Maar het woord ‘genezen’ heeft in het moderne Nederlands een heel specifieke betekenis gekregen. Oorspronkelijk heeft het de betekenis van  ‘beter worden’. Maar deze uitdrukking is zijn letterlijke betekenis kwijt geraakt: ‘beter’ betekent nu ‘goed’ en niet (meer): ‘een beetje beter’. En zo moet zowel het Griekse woord ‘iatrein’ net als het Hebreeuwse RáPháA verstaan worden. Het Nederlandse woord ‘genezen’ heeft in de indogermaanse taalfamilie eigenlijk ook deze ruimere betekenis. Het is etymologisch verwant met het Griekse neomai, waarvan hetzelfde geldt: het betekent ‘zich herstellen’. Het is erg belangrijk om bij het lezen van deze teksten te voorkomen, dat we onze moderne geneeskunde hier inbrengen. Ziekte duidt in deze teksten op zwakte en uitputting en genezing op herstel van kracht van vermogen. 

[24] Een slappe lederzak, gebruikt voor wijn.

[25] Het Griekse woord ‘anagignooskoo’ wordt meestal met ‘lezen’vertaald, letterlijk betekent het ‘herkennen’; hieraan wordt duidelijk dat hetgeen wij ‘lezen’ noemen (eigenlijk betekent dat ‘verzamelen’ n.l. van letters tot woorden en zinnen) bij de Grieken ‘herkennen’ heet, n.l. van geschreven tekens. In het Hebreeuws wordt diezelfde bezigheid ‘roepen’ genoemd, omdat die taal de nadruk legt op het luid uitspreken van de lettertekens, zodat je door het horen gaat verstaan wat je uitbrengt.

[26] De bewoordingen herinneren aan die in Lev.24:5-9 in de LXX.

[27] Grieks: ‘dia’.

[28] Letterlijk: ‘geschiedt’

[29] Dit Griekse woord komt behalve hier alleen nog voor in Joh.12:29 en in  Handelingen. In de LXX komt slechts een enkele keer voor is dan de vertaling van een Hebreeuws woord, dat allereerst ‘dreunen’ betekent, hetgeen trouwens ook de basisbetekenis  is van het verwante Griekse werkwoord.

[30] Het Griekse woord ‘kratos’ is in de LXX overwegend de vertaling van NgóWZ en dat vertalen we in TeNaKh met ‘sterkte’. Het Griekse werkwoord ‘kratein’, dat hier staat, wordt in de LXX overwegend vertaald met CháZàQ, dat in Te NaKh met ‘hard maken’ vertaald wordt. De betekenisvelden van de Hebreeuwse woorden liggen verschoven van die van de Griekse woorden, al overlappen ze elkaar ook. We houden voor het werkwoord ‘krateo’ de Griekse concordantie aan en kiezen dus voor ‘sterk maken’, ‘versterken’. In het klassieke en het koinè Grieks heeft ‘kratein’ een veel breder betekenisveld, maar in het NT functioneert maar een deel daarvan (zie het artikel van Michaelis in ThWNT). Bovendien heeft de aanwending van dit woord in de LXX de aanwending in het NT duidelijk beïnvloed. Naast de betekenissen  ‘sterk zijn’(intr.) en  ‘sterk maken’, ‘versterken’(trans)  vinden we in het NT de betekenis ‘overmeesteren’. Het is belangrijk om ook dan de samenklank met ‘sterk’ te bewaren, daar om vertalen we dit werkwoord in die teksten, met ‘te sterk zijn’. Voor deze passage uit Mc.3, betekent het, dat i.p.v. de gebruikelijke vertaling ‘vast houden’ of ‘vast pakken’ hier niet gekozen is voor ‘te sterk zijn voor’ maar voor ‘versterken’; dat verleent een andere betekenis aan deze tekst, die bij Mt en Lc zo niet voorkomt.

[31] Sommige vertalers (F.Baader b.v.) menen, dat de krioelmenigte van vs 20 het onderwerp is en niet Jezus. Beide interpretaties brengen de aanleiding onder woorden voor  de reactie van de schriftgeleerden in het volgende vers. De vraag is of Mc hier bedoelt te zeggen, dat Jezus bescherming behoeft tegen een menigte “in extase” (zoals Baader vertaalt met een treffende verwijzing naar het Griekse woord existanai), dan wel tegen zichzelf, of dat Jezus geholpen moet worden omdat hij de menigte niet meer aan kan, dan wel zichzelf niet. Op grond van de hierboven gegeven argumentatie voor de betekenis van ‘krateo’ (versterken) kiezen we voor de laatste interpretatie: Jezus wordt geholpen omdat de krioelmenigte zijn  krachten te boven gaat. 

[32] Alleen in Mc.3:22 wordt deze naam als Beezebul geschreven, verder als Beelzebul. Dat is een samenvoeging van twee Hebreeuwse woorden: BaäL (= bezitter, heer) en Zebul, dat in het Rab.Hebreeuws ‘drek’ betekent. In het Hebreeuws van de TeNakh betekent het ‘(verblijfs/woon-)ruimte’. Hieronymus schreef diezelfde naam als Beelzebub en leidde die af van de Hebreeuwse woorden Baäl en Zebub, een combinatie die we tegenkomen in II Kon.1:2 en die ‘heer/bezitter van vliegen’ betekent. In alle gevallen geldt het als een scheldnaam voor de overste der afgoden, ofwel de macht van het kwaad, in Mc de ‘archoon’, de vooraangaande van de demonen. Het is nog maar de vraag, of Jezus in het volgende vers er geen bedoeling mee heeft, om dan het woord ‘satan’in te brengen en de naam Beelzebul verder in zijn discussie te vermijden.

[33] Dit Griekse werkwoord komt behalve hier alleen nog voor in Mt.12:29. Het Griekse harpazoo komt vaker voor en is in de  LXX meestal de vertaling van het Hebreeuwse GáDàL = roppen (een synoniem voor af- wegrukken/pakken – Van Dale).

[34] = beluchter.

[35] Het hebreeuwse woord MáShàL wordt meestal met spreuk vertaald; het is de Hebreeuwse titel van het bijbelboek dat Spreuken heet. Maar het kan een lange spreuk zijn een sproke. Letterlijk heeft het hebreeuwse woord te maken met wat in het Nederlands een ‘voorstelling van zaken’ heet. Het Griekse woord parabolè heeft te maken met het werkwoord balloo dat ‘werpen’ betekent; Het Nederlandse ‘ontwerp’ komt er dichtbij. We kiezen er voor het Griekse woord dichtbij het Hebreeuws te houden. De Nederlandse woorden ‘voorstel’ en ‘voorstelling’ hebben een te specifieke betekenis gekregen,  daarom veranderen we die in ‘vore-stel’ – elke Nederlands sprekende vindt  met enige moeite de betekenis.   

[36] Beide woorden worden meestal met ‘zaaien’ vertaald. Maar in beide woorden gaat het om wat in het Nederlands  ‘kiem’ heet.

[37] Deze passage is ontleend aan Jes.6:9 en 10. De tekst van Marcus volgt de Griekse tekst van de LXX niet precies. De zinnen staan bij Mc. in een andere volgorde en bovendien wordt bij Jesaja het volk direct aangesproken in tegenstelling tot Marcus. Hieronder eerste de letterlijke vertaling (Zie BAND II) van de Hebreeuwse tekst: “Hoort horende en-niet ~zijn-jullie-aan’t-onderscheiden, en-ziet ziende en-niet~zijn-jullie-aan’t-volkènnen.(10)Doet vet-zijn het-hart-van~het-genotenvolk (nl.)dit, en-de-oren-zijner doe-zwaar-zijn en de-wel-ogen-zijner kleef-ze-toe, afwendend-dat~hij-aan’tzien-is met-de-wel-ogen-zijner en-met-oren-zijner aan’t-horen-is: en-het-hart-zijner aan’t-onderscheiden-is en-hij-omkeert en-genezing(er is) voor-hem”. De Griekse tekst volgt de Hebreeuwse vrijwel op de voet, maar wijkt toch op onderdelen daar van af. Door deze verwijzing trekt Jezus, volgens de Marcus, die scherpe, maar ook smartelijke rol van Jesaja naar zich toe. Niet-Joden moeten goed beseffen, dat zij hier deelgenoot worden van een interne, op het scherp van de snede, gevoerde Joodse discussie. En die profetische discussie is precies de realisering van de zuivergang (BeRieJT) van die-JHWH-van-Israël met zijn volk, dit volk. Als wij ons al geroepen voelen (door Jezus?) om hier positie te kiezen, dan nooit tegenover de Joden, maar solidair met dit volk. Onze solidariteit heeft dan nog niet de statuur en de diepte van de solidariteit van JHWH met zijn volk en van Jezus met zijn volk: in tegendeel! Onze solidariteit (als daar al sprake van is) geeft ons niet de opdracht, laat staan het recht om dit volk te kapittelen.

[38] Hier wordt Joël 4:13 geciteerd, maar in bewoordingen die afwijken van de Griekse vertaling van de LXX. Daar staat (letterlijk vertaald): “Zendt af sikkels, omdat de oogsttijd tot stand gekomen is”. Deze vertaling sluit nauwer aan bij de Hebreeuwse tekst; die luidt (letterlijk vertaald – zie BAND II): “Zendt een-sikkel, ja gaar-is de beknotting”. 

[39] Vergelijk het Nederlandse ‘voorstelling-van-zaken’.

[40] Dit beeld van een koninkrijk of koningschap is ook te vinden in de beschrijving die Nebukadnezar van zijn droom geeft in Dan.4:12. Daniël herhaalt dat in vs 21. Ook Ezechiël gebruikt het als beeld van nieuw begin van koningschap na het omhouwen van het oude Davidische koningschap met Zedekia: Ez.17:22-24. De Griekse tekst  in de LXX van deze twee vindplaatsen gebruikt dezelfde bewoordingen als die hier in Mc.4 staan. Het beeld is ontleend aan de realiteit zoals blijkt uit Psalm 104:12.

[41] Dit Hebreeuwse woord vertalen we b.v. in Jona 1:3 met ‘schip’. Het Griekse woord ‘ploion’ hangt samen met het werkwoord ‘pleoo’ dat ‘varen’ betekent. De Grieken hebben een veel grotere vertrouwdheid met schepen en varen dan de Israëlieten en dat blijkt in hun taal. We kiezen hier voor de Griekse taalkleur.

[42] Van vs 37 – 41 herinnert dit verhaal in velerlei opzicht aan het verhaal van Jona 1.

[43] Zie ook Matth.8:23-27 en Luc.8:22-25.

[44] In de LXX komt dit woord vaak voor, hetzij als vert. van AèRèTs , hetzij van MeDieJNáH = oordeelsgebied (vgl ons woord gebied, dat met gebieden te maken heeft). Ter wille van de Griekse concordantie kiezen we voor streek.

[45] Dezelfde uitdrukking in dezelfde Griekse bewoordingen, die de Hebreeuwse tekst vrijwel letterlijk volgen, vinden we in I Kon.17:18, waar de weduwe uit Sarfat de profeet Elia zo aanspreekt, omdat haar enige zoon stierf, toen hij bij haar in huis was.

[46] = kudde: net als in het Hebreeuws ligt de nadruk op de uit de stal mee genomen (meegevoerde, c.q. uit gevoerde) groep dieren.

[47] De kern van dit Griekse woord is het woord ‘angngelos’ = boodschapper. Maar in de Griekse vertaling van TeNaKh wordt dit werkwoord vrijwel consequent met het Hebreeuwse NáGàD vertaald. Dit keer laten we dat zwaarder wegen dan de concordantie binnen het Grieks.

[48] Hier staat het Griekse woord aphièmi, dat ook vaak met ‘vergeven’ wordt vertaald, maar het betekent zoiets als wat in het Nederlands met ‘verstouwen’ wordt uitgedrukt, een combinatie van ‘accepteren’, ‘verdragen’ en ‘wegdoen’. Ook ‘vergeven’ is trouwens een bijzondere vorm van ‘geven’, een combinatie van ‘weggeven’, ‘toegeven’ en ‘voorgeven’. De vertaling ‘verduwen’ probeert die noties te bewaren. Hier betekent dit Griekse woord, dat Jezus voor de man geen plek inruimde op het schip. De gebruikelijke vertaling ‘toelaten’ drukt niet de moeite uit die het zou vergen. Ook de vertaling ‘vergeven’ in andere teksten drukt die moeite niet uit. Het laten horen van de concordantie juist bij dit Griekse woord brengt de lezer bij de draagwijdte van dit begrip.   

[49] In het Grieks staat hier ‘echatoos’, het bijwoord van het ‘echatos’, dat ‘laatste’ betekent.

[50] Toen dit meisje geboren werd, kreeg de vrouw vloeiing van bloed; toen bij de vrouw vloeien van bloed ophield, was het meisje gestorven. Door Jezus leven beide.

[51] Deze woorden herinneren aan Num.27:17. De Griekse tekst van de LXX, die de Hebreeuwse tekst van TeNaKh hier op de voet volgt, luidt (letterlijk vertaald): “. . . . als voorttrekdieren voor wie niet geschiedt een weider”. Deze zinswending komt voor in een passage, waarin die-JHWH-van-Israël aaan Mozes een opvolger belooft, “en niet is-aan’t-geschieden de-ordegmeenschap-van die-JHWH-van-Israël als voorttrekvee voor wie . . .. “. Deze woorden verwijzen ook naar Ez.34:5. De Griekse tekst van de LXX van de LXX luidt: “En verstrooid (diesparè van diaspeiroo, waarvan ook het woord ‘diaspora’is afgeleid, dat meestal met ‘verstrooiing’ maar beter met ‘uitzaaiing’ kan worden vertaald; het is de Griekse vertaling van een Hebreeuws werkwoord, PhuWTs, dat wel ‘verstrooien’ betekent) worden de voorttrekdierenvan mij (deze woorden ontbreken in de Hebreeuwse tekst) doordat er geenweiders geschieden”. 

[52] Het Hebreeuwse woord TsieTséT komt alleen voor in Num.15:37-41. Daar wordt de Israëlieten gezegd, dat zij aan hoeken van hun kleren deze kwasten moeten aanbrengen als voortdurende aansporing om naar de Torah te leven en tegelijk als herinnering  aan die-JHWH-van-Israël die hen uit Egypte had geleid. In de LXX is dit hebreeuwse woord vertaald met het Griekse ‘kraspedon’, dat in die taal eigenlijk (rafel-)rand (vandaar ook ‘franje’), betekent.

[53] Hier staat het Griekse woord ‘koinos’, dat in het gewone )Hellenistische) Grieks zeer vaak voorkomt in de betekenis van ‘algemeen’, al krijgt het ook een negatieve notie, zoals in het Nederlands gebeurt met het woord ‘gemeen’. In de LXX komt het zelden voor en is daar verbonden met het Hebreeuwse CháBàR (= verbonden zijn, bondgenoot zijn). In die betekenis horen we dit Griekse woord in het woord ‘koinonia’, dat we daarom met ‘bondgenootschap’ vertalen. Maar hier en in enkele andere teksten in het NT moeten we kiezen voor de betekenis  ‘algemeen’, ofwel ‘gemeenschappelijk’ dan bijna klinkt als ons ‘ordinair’.

[54] Het Griekse woord ‘timaoo’ is in de LXX de vertaling zowel van KáBéD = (dunk-)zwaarte geven (dat meestal in de LXX  met het Griekse ‘doxazoo’ wordt eergegeven) als van JáDáH = behandklappen. In het NT kiezen we ervoor om de Griekse concordantie  te laten horen

[55] Jezus citeert hier volgens Marcus (en volgens Mattheüs: 15:8,9) Jes.29:13 letterlijk volgens de LXX. De letterlijke  vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “en-voorts-zegt de machtiger-mijns: toebuigelijkheid  ja bereikt het-genotenvolk (nl.)dit, met-de-mond-zijner en-met-de-lippen-zijner geven-zij-zwaarte-aan-mij, en het-hart-zijner verre vandaan-van-mij; en-voorts-geschiedt het-ontzag-hunner enwel-voor-mij, een-gebod van-menselijken lerend.” Ter verduidelijking hebben de Joodse vertalers van de LXX hier het Griekse woord ‘matèn’ toegevoegd, dat hier waarschijnlijk het equivalent is van het Hebreeuwse ChiNNóM.

[56] Hier wordt Ex.20:12 (= Deut.5:16) geciteerd, opnieuw volgens de LXX en ook hier vertaalt de LXX het Hebreeuwse KáBéD (= zwaarte geven) met het Griekse ‘timaoo’ , dat wij hier met ‘waarderen’ vertalen om de Griekse concordantie van het NT hoorbaar te maken.

[57] Hier wordt Ex.21:17 geciteerd, en opnieuw volgens de LXX (daar is het vs 16), zij het met een omzetting van de twee laatste woorden. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “wie-kleineert de-omvamende-zijner en de-moederende-zijner te sterven is hij een gestorvene aan’t-worden”.

[58] Een hebreeuws woord, dat ‘naderingsgave’ betekent – meestal met ‘óffergave’ vertaald.

[59] De imperatief van een Aramees werkwoord, dat we in het Hebreeuws van teNaKh kennen als PháTàCh.

[60] Dit Griekse woord (ekluoo = letterlijk ‘los maken’) komt in het NT maar 4x voor en heeft dan de overdrachtelijke betekenis die het in het (late)koinè-Grieks heeft gekregen, nl. zwak worden. In die betekenis gebruikt de LXX het voor maar liefst 17 verschillende Hebreeuwse woorden, niet in de Torah, maar wel in de profeten en de geschriften. We houden hier de Griekse concordantie binnen het NT aan en vertalen dus ‘ontlossen’, geen verband, geen kracht meer hebben,

[61] Het Griekse werkwoord ‘epilanthanomai’ is een samenstelling met het werkwoord ‘lanthanomai’ en dat betekent ‘verheimelijken’. Omdat het in de LXX frequent voorkomt en de vaste vertaling is van het Hebreeuwse

werkwoord SháKàCh, verlaten we hier de Griekse concordantie.

[62] Deze woorden citeren Jer.5:21, letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt.

[63] Ook dit Hebreeuwse woord wordt meestal ‘gedenken’ vertaald, maar het heeft (in tegenstelling tot het Grieks) niets met ‘denken’ te maken. Letterlijk betekent het zoiets als ‘aanhaken bij’ en zo wordt het hier in het TeNaKh dan ook vertaald. Maar in het NT laten we Griekse concordantie horen, die het ook laat horen in b.v. een woord als ‘mnèmeion’, dat meestal met ‘graf’ maar dus beter met ‘gedenkplaats’ kan worden vertaald.

[64] Hier staat het Griekse werkwoord ‘apodokimazoo’. Het is stamverwant met het Griekse ‘doxa’, dat zowel in de LXX als het NT de vertaling is van het Hebreeuwse KáBóWD, dat meestal met ‘heerlijkheid’ of ‘glorie’ wordt vertaald, maar dat letterlijk ‘zwaar’ betekent. In TeNaKh vertalen we het dan ook met ‘zwaarte’ (Denk aan het Nederlandse ‘zwaargewicht’ dat ook overdrachtelijk een belangrijk persoon kan aanduiden. Omdat het Griuekse woord ‘doxa’ met het Griekse werkwoord ‘dokeoo’ te maken heeft, dat het beste met Nederlandse ‘dunken’ is te vertalen, vertalen we dat woord in het NT met ‘dunkzwaarte’. Om de samenhang met deze Griekse woorden te bewaren en te laten horen, vertalen we het Griekse ‘dokimazoo’ met ‘gewicht geven’ en ‘apodokimazoo’ dus met geen gewicht geven’ of ‘gewicht afnemen’. Dit woord vervult een belangrijke rol in de Griekse vertaling van de bekende tekst uit psalm 118 (LXX 117) nl. vs 22. Het is daar de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord MáAàS, dat het beste met  ‘schofferen’ is te vertalen. Deze psalmtekst, die  voor het verstaan van het leven van Jezus zo’n belangrijke rol heeft gespeeld en nog altijd speelt, klinkt hier mee  en dus klinkt ook de betekenis ‘schofferen’ mee. De vertaling van Ps.118:22 luidt in de SV: “De steen (dien) de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden”, in de LXX: “de  steen die huisstichters (oikodomountens) geen gewicht gaven, is geschied geworden tot een hoofd de hoeks”, letterlijk (zie BAND III.2):  “de steen schofferen de stichters, zij-geschiedt: tot-het-eerstdeel-van het wendepunt”. 

[65] Vergelijkbare uitspraken van Jezus komen herhaaldelijk voor. Volgens de gangbare uitleg is ook Jezus uitgegaan van een spoedig einde der tijden. Deze eschatologische verwachting is ook bij Paulus te horen. Deze verwachting van de wederkomst van Jezus en een nieuwe orde is echter niet uitgekomen. Dat zou betekenen dat Jezus en de apostelen zich hierin hebben vergist. Maar het is de vraag of deze uitleg de intentie van deze uitspraken weergeeft. Hier opperen we dat Jezus en Paulus met deze teksten doelen op de tijd dat een zodanige wereldwijde verbreiding  heeft plaats gevonden, dat Jezus eigenlijk overal present is (en ‘presentie’ is de basale betekenis van het Griekse woord parousia, dat ten onrecht met ‘wederkomst’ vertaald wordt – zie de uitvoerige bespreking hiervan in “Christen zijn of Israël te midden van de volken”, uitgever Jonbloed en in “De actualiteit van de oorsprong van de Christelijke humaniteit” van A.F.Keur, eigen uitgave zie website De Vertaalbijbel.nl.)  Die wereldwijde presentie van Jezus kan zijn  daadwerkelijk koningschap over de volkerenwereld  inhouden. Zowel Jezus als Paulus hebben daarbij allereerst de toen al wereldwijd verbreide Joodse diapsora op het oog. Tussen 100 en 150 heeft de boodschap aangaan het Messiasschap van Jezus en de Messiaanse ethiek die diasporagemeecshappen bereikt en daarmee substantiële invloed op de autochtone leefmilieu’s. Maar de wereldkerk heeft van toen af de Messiaanse ethiek van de bergrede gaandeweg en voorgoed ingeruild voor de machtsethiek van een imperium. Het is deze  kerk die zich hierin ernstig vergist heeft en Jezus en de apostelen diep heeft teleurgesteld – en nog dagelijks diep teleurstelt.  Zal in de 21e eeuw de kuriakè ecclesia eindelijk de messiaanse bergrede-ethiek de plaats geven die die ethiek in het begin nog had? of  zal de kerk, ondanks hun geloofsbelijdenis aangaan jezus de Christus, ja met die geloofsbelijdenis, op dezelfde fatale manier falen als eerder Israël? Of schemert juist dit falen van de latere kerk al door in deze zogenaamde eschatologische uitspraken?    

[66] Hier klinkt meer mee, dan met de gebruikelijke vertalingen ‘meenemen’ of ‘opbrengen’ recht kan worden gedaan.

[67] Dit woord komt alleen hier maar voor.

[68] Het Hebreeuwse werkwoord KáBàS ( of KóBàSh) kan het beste met ‘(be-)walken’ vertaald worden, een ouder Nederlands woord voor een manier van schoonmaken door kneden en wringen, zowel met de handen als met de voeten, al dan niet met water. Dit Griekse woord komt alleen hier maar voor, daarom gebruiken we hier een bekender woord nl.  ‘vollen’ , een oud procédé voor het wit maken van stoffen.

[69] Dit woord gebruikt Lucas in hoofdstuk 1:35 waar Gabriël Maria boodschapt over de komst van Jezus.

[70] Deze paar woorden verwijzen naar een aantal belangrijke passages uit de TeNaKh. De woorden “stichtzoon van mij” verwijzen naar Ps.2:7. Die psalm is het lied over de gezalfde (vs 3) tegen wie de machten te hoop lopen, terwijl hij koningt over Sion (vs 6). Die-JHWH-van-Israël noemt hem stichtzoon-mijner (vs 7, waar in de LXX dezelfde Griekse woorden staan, gevolgd door ik vandaag heb ik tot geschieden gebracht jou, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse tekst die letterlijk vertaald luidt: ik deze dag baar ik jou). Het volgende woord beminde verwijst naar Gen.22:2, waar verteld wordt, dat die-JHWH-van-Israël Abraham opdraagt: neem-dan-toch enwel~de-stichtzoon-jouwer enwel~de-enige-jouwer die jij bemint , om naar de berg Moria te gaan. In de Griekse vertaling van de LXX staat daar: Neem de stichtzoon van jou de beminde (het woord dat ook in Marcus staat), die jij bemint, IzaäkWaar  de TeNaKh de enige jouwer heeft,  heeft de LXX de beminde. In Marcus wordt dus de LXX geciteerd. De laatste twee woorden hoort naar hem verwijzen naar Deut.18:15. Daar kondigt Mozes aan (letterlijk vertaald, zie BAND I): een profeet vandaan-van-het-naderlijf-jouwer vandaan-van-de-broederverwanten-jouwer zoals-ik is-aan’t-doen-opstaan voor jou die-JHWH-van-Israël de-gods-jouwer; naar-hem zijn-jullie aan’t-horen-!  De laatste twee woorden worden in de LXX aldus vertaald: naar hem zullen jullie horen. Bij Marcus is de woord volgorde omgekeerd en staat het werkwoord in de gebiedende wijs. Met deze uitspraak in het hart van de vertelling over de verheerlijking op de berg wordt Jezus’leven en optreden uitgelegd vanuit de context van een sociaal-politiek-rechtvaardig koningschap over Israël en de naties (Psalm 2), vanuit de context van het opgaan naar de berg Moria (Gen.22) en vanuit de context van de komst van een profeet zoals Mozes (Deut.18), aan wie Elia voorafgaat. Deze geschiedenis van de verheerlijking op de berg, die zowel Mattheüs als Lucas in maar weinig van elkaar verschjillende versies hebbenm opgenomen, dient een sleutelrol hebben bij de uitleg van het gehele Nieuwe Testament. Heeft deze geschiedenis die rol in de uitleggeschiedenis, in de theologie ook gekregen? Deze geschiedenis brengt ons bij de kernvraag: “Wat doet de gezalfde (messias) van Israël?”, een vraag die de Christenheid alleen samen met de Joodse gemeenschap moet willen beantwoorden en ook alleen met hen samen kan beantwoorden. Die vraag is immers ook de vraag van de Joodse gemeenschap.Zie hierover: DE ACTUALITEIT VAN DE OORSPRONG VAN DE CHRISTELIJKE HUMANITEIT , te verkrijgen via deze Website. 

[71] In de zin van ‘verder brengen’: In de LXX wordt dit werkwoord meestal met SáPhàR (= boekstaven) vertaald, maar ook met andere Griekse woorden, zoals DiBBéR ( = inbrengen). We kiezen er hier voor de Griekse concordantie te laten horen via het werkwoord ‘voeren’.

[72] Deze paar woorden staan net zo in de Griekse versie van de LXX in Mal.3:23. Het werkwoord ‘weer aanstellen’ is de vertaling van het Hebreeuwse ShuWB is ‘keren’.

[73] Het Griekse werkwoord dat hier staat betekent in eerste instantie ‘samen zoeken’; het wordt in veel vertalingen nodeloos negatief geïnterpreteerd: twisten SV, redetwisten(NBG), twistgesprek(NB). De NBV heeft discussiëren en dat is beter, hoewel ook dat woord gemakkelijk negatief kan worden uitgelegd. Het gaat om samen zoeken naar een antwoord of een oplossing. De vertalers (en uitleggers) laten zich hier leiden door de veronderstelling dat de kring om Jezus (en Jezus) per definitie tegenover de schriftkenners en de farizeen staat.

[74] Letterlijker: overgegeven. Het Griekse werkwoord ‘paradidoomi’ is in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebreeuwse NáThàN = geven, evenals trouwens het Griekse ‘didoomi’. Het Greiske zelfst.naamwoord ‘paradosis’ komt in de LXX niet voor, maar wel in het NT en duidt zowel de acte van het overleveren aan als wat overgeleverd wordt, Het Nederl. ‘overgeven’ c.q. ‘overgave’ heeft een andere strekking. Daarom  laten we bij de vertaling van  ‘para-didoomi’ de Griekse concordantie binnen  het NT (enigszins) los, ook om die bij de vertaling van ‘didoomi’ te kunnen bewaren. Het is van het grootste belang het Griuekse ‘paradidoomi’ overal met ‘overleveren’ te vertalen, ook daar waar over Judas handelen t.o.v. Jezus met dit woord gesproken wordt! 

[75] Vgl het Nederlandse ‘aan-spreken’.

[76] Het Griekse ‘kata’ met de tweede naamval betekent ‘omlaag’, ‘omlaag brengend’, overdr. ‘ten nadele van’.

[77] Het Griekse ‘huper’ met de tweede naamval netekent  ‘naar boven (brengend)’operdr.: ‘ten voordele van’.

[78] Voor het verstaan van deze uitspraak en de hierna volgende is het weer voorwaarde te beseffen dat de lichaamsbeleving in dit tij  van de wereldgeschiedenis volledig verschilt van die van het huidige tij. Voor de mensen in het bijbelse tijd, het tij van Jezus dus, heeft de mens geen lichaam, maar ieder mens is zijn lichaam, of beter zijn lichaamziel (Hebr.NèPhèSh; Grieks.psuchè). De organen in zij romp, het hart als eerste, maar ook de levr en de nieren, ook en juist het vet  sturen (zelf aangestuurd door de beluchting de pneuma, de RuWàCh) de andere leden (het Nederlandse ‘ledemaat’kan hier beter vermeden worden; het daarvan ooit afgeleide ‘lidmaat’  laat het al horen) aan tot handelen: handen, voeten, ogen oren. Maar die leden hebben ook een eigen wil en beslissingsmacht. Het zielelichaam, ofwel de lichaamziel is een coöperatie van zelfstandigen, met een eigen verantwoordelijkheid. Het brein als volstrekt sturend orgaan was onbekend – ofwel: bestond niet (voor hen?).

Alleen met deze kennis, die wij ons nu nauwelijks of niet meer eigen kunnen maken, krijgen deze en de volgende uitspraken van Jezus een correcte interpretatie. Voor wie eenmaal weet hebben van een sturend brein , worden deze adviezen een absurd anachronisme. Maar  ze brengen ons ontegenzeggelijk in een tij van de wereldgeschiedenis, dat tegeliujk voorgoed voorbij en de onmisbaar voor een adequate ethiek voor ons leven nu.

[79] Zowel in de SV als in de NBG(1951) is er een regel tussen vierkante haken toegevoegd, die in latere handcshriften wel voorkomt, maar in oudere niet, nl.: waar hun karmozijnwordm niet sterft en het vuur niet dooft. De ‘karmozijnworm’komt in de LXX meer dan eens voor en b.v. in Ex.16: 20 en 24, waar deze worm het manna bederft. In de uitgave van het Griekse NT van Nestle, die we hier volgen, is deze regel vs 44; vandaar de onregelmatige telling. In de NBV is desze regel niet meer opgenomen en is de telling aangepast.

[80] Ook is in de SV en de NBG 1951 een regel teoegevoegd, nl.: in het vuur dat  onuitdoofbaar (is). In de uitgave van Nestle is dat vs 46.

[81] Dit is een citaat van Jes.66:24, met dezelfde woordkeuze als die in de LXX, maar voor de vertaling van de Hebreeuwse werkwoordsvormen is in Mattheus gekozen voor het praesens (de tegenwoordige tijd) en in de LXX voor het futurum (de toekomende tijd). De Hebreeuwse werkwoordsvormen geven daarover geen uitsluitsel. Deze woorden staan het slote van  het boek Jesja. Daar gaat over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar Israël in vrede wonen zal. De stichting daarvan betekent meteen een een gericht over de afvalligen en de verwaarders; voor hen is er geen toekomst. Jesaja spreekt hier over de dingen die komen, het latere, Het is zeer de vraag of hier sprake is van een ‘einde van de geschiedenis’, zoals dat in de latere apocalyptische teksten zo sterk beklemtoond wordt. En ook die teksten dienen ter bemoediging van wie – als Jezus – de wegen van liefde en gerechtigheid proberen te vinden en te begaan.

[82] Hier wordt verwezen naar Deut.24 vs 1 e.v. .

[83] = aanhaker: in dit Hebr. woord klinkt de aanduiding van het geslacht door. Het Griekse woord kent ook een verwijzing naar een activiteit.

[84] = inboorbaar: in dit Hebr. woord klinkt de aanduiding van het vrouwelijk geslacht door. Dat geldt ook voor het Grieksre woord. De vertaling ‘man’ of ‘mannelijk’en ‘vrouw’of ‘vrouwelijk’laat noch het Hebreeuwse noch het Griekse idioom horen.

[85] Jezus citeert hier Gen.2:24  Mattheüs vertaalt letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX. Daar staat, net als in het Hebreeuwse origineel, nog een tussen zin: “ en hij zal aankleven de vrouw zijner”. In de oudtse handschriften van het NT ontbreekt deze zin, in latere is hij toegevoegd. De Statenvertalers hadden alleen die latere handschriften tot hun beschikking.

[86] Hier wordt Ex.20:12-16 geciteerd en Deut.5:16-20, volgens de Griekse vertaling van de LXX. Maar na “jij zult niet leugengetuigen, is een verbod toegevoegd, dat een nadere uitleg lijkt te zijn van het voorafgaande.

[87] Hier zinspeelt Jezus op Gen.18:14, waar Sara te horen krijgt: “Is -(te)wonderlijk-aan’t-zijnvandaan-van-die-JHWH-van-Israël een-inbreng”; op Job 42:2: “ik-volkèn ja~de-al-afheid ben-jij-aan’t-aankunnen”, en op Zach.8:6, waar in de Hebr. tekst dezelfde woorden staan als in Gen.18:14, maar in de Griekse vertaling van de LXX het Griekse ‘adunatos’gebruikt wordt, dat ook hier staat.

[88] Het Griekse werkwoord epitimaoo komt in de LXX weiniog voor en is dan meestal de vertaling van het hebr. GáNgàR en dat betekent ‘schelden’. Voor het NT hebben we ervoor gekozen de Griekse concordantie te laten horen. Het Griekse woord ‘timè’ kan met ‘waarde’ vertaald worden. Het gaat hier dus om ‘iets niet kunnen waarderen’, vandaar de keuze voor ‘omwaarderen’. 

[89] Met dank aan de Statenvertaling. Een ‘mei’ is een ouder en vooral zuidnederlands woord voor bloeiende bladertak. Het Griekse woord dat hier staat (stibas) komt alleen hier maar voor, daarom is dit woord gekoezen als vertaling.

[90] Deze woorden komen uit de Griekse vertaling in de LXX  van psalm 118(in de LXX 117) vs 26. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND III.2): “ingezegend die-komt in-naam-van die-JHWH-van-Israël”. Hier staat ‘kurios’ zonder lidwoord. Juist zo herinnert deze titel sterk aan de naam JHWH.

[91] Deze woorden komen letterlijk voor in de Griekse vertaling van de LXX van van Jes.56:7. Maar in de Hebreeuwse tekst staat NgàMMieJM en dat betekent, genotenvolken, en niet het woord GóWJieM, dat meestal met het Griekse ‘ethnè’ wordt vertaald en ‘natie’ betekent. Dat is een opvalled verschil tussen de Hebreeuwse tekst en de Griekse vertaling. Omdat het Griekse ‘ethnè’ook in het NT die pregnante betekenis, van ‘naties’ heeft (de gebruikelijke vertaling ‘heidenen’kan beter vermeden worden; en die wordt hier dus ook vermeden!), houden we dat woord hier aan. De tempel van israë in Jeruzalem als een gebdshuis voor . . . de naties – of toch de volken?

[92] Deze woorden staan  letterlijk in de Griekse vertaling van de LXX in Jer.7:11, en ze komen overeen met de Hebreeuwse woorden. Maar het Griekse woord ‘lèistès’, dat in het algemeen met ‘rover’ wordt vertaald (ook hier in de meeste vertalingen), is in de LXX de vertaling van een Hebreeuws woord, dat ‘openrijten’ betekent.

Daarui tvalt misschien te verklaren, dat in de oudere versies van de SV hier ‘moordenaars’staat.

[93] Vs 26 is waarschijnlijk een latere toevoeging. Hij luidt zo: “Maar indien jullie (ze) niet verduwen, ook niet de omvamende van jullie die (is) in de hemelen zal verduwen de afvalligheden van jullie”.  In de oudste handschriften komt deze regel niet voor. Maar juist deze latere handschriften hebben tot in de 19de eeuw als basis gediend zowel voor de Vulgata, de oude Latijnse vertaling van de bijbel, als latere vertalingen, zoals de Statenvertaling. Ook de NBG-vertaling van 1951 heeft deze regel, maar dan wel tussen haken. Omdat de indeling in verzen zoals die nu gebruikelijk is ook uit die tijd stamt,  is daardoor een vs 26 aanwezig. Om niet de hele telling verder te moeten veranderen, heeft men dat zo gelaten. De NBV heeft deze regel weggelaten, de NB heeft deze regel opgenomen en ook zonder haken.

[94] Hier citeert Jes. 5:2, niet letterlijk volgens e LXX, maar wel met dezelfde bewoordingen. Ook de profeet Jesaja vertelt hier een gelijkenis over Israël. Wat Jesaja hier zegt, vult wat Jezus hier en in de parallelteksten in Mt en Lc zegt.

[95] Hier wordt de bekende tekst uit Psalm 118:22 geciteerd, precies volgens de Griekse vertaling zoals die te vinden is in de LXX (Ps.117:22). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt als volgt (zie BAND III,2): “De steen schofferen de-stichters; zij-geschiedt: tot-het-eerstdeel-van het-wende-punt. Vandaan-van-bij die-JHWH-van-Israël geschiedt deze; zij is-wonderlijk in-de-wel-ogen-mijner.”

[96] Hier wordt verwezen naar Deut.25:5 e.v.; deze passage wordt hier niet letterlijk geciteerd naar de Griekse tekst in de vertaling van de LXX, maar de bewoordingen komen wel overeen.

[97] Jezus citeert hier Ex.3:6 volgens de Griekse tekst in de LXX.

[98] Hier citeert Jezus Deut.6:4, volgens de Griekse tekst van de LXX, behalve dat daar in de plaats van het Griekse ‘ischus’(= vermogen), het woord ‘dunamis’ (= kracht) staat en de  zin in de Griekse vertaling wordt afgesloten met ‘estin’ (= het-geschiedt), terwijl in de Hebreeuwse tekst ‘AèCháD’ (= een-één-enkele, Gr. eis) het laatste woord is. Het is belangrijk om op te merken, dat het Griekse ‘kurios’ in beide gevallen de weergave is van de naam JHWH. Niet God is dus één, maar de (drager-van de naam) JHWH, die de functie van ‘god’uitoefent voor Israël!  De woorden ‘uit geheel jouw besef’(Gr. dianoia)’ ontbreken zowel in de LXX als in de Hebreeuwse tekst. Het Griekse woord ‘dianoia’ wordt in de LXX meestal gebruikt als een minder vaak gebruikte  vertaling van het woord LéB = hart. We kennen deze toevoeging alleen vanuit het NT. Daar wordt het begrip ‘nous’ in allerlei samenstellingen gebruikt, o.a. ‘metanoia’, dat meestal met ‘bekering wordt vertaald, maar in deze vertaling met ; ‘besefverandering’  wordt weergegeven. Het woord krijgt zijn in het NT zijn specifieke betekenis door de messiaanse context. De aanwezigheid van de Gezalfde Gods vraagt om een verandering van besef, die dieper gaat dan de ommekeer (Hebr. ShuWB) waartoe de profeten Israël oproepen.  

[99] Deze woorden komen overeen met de Griekse vertaling in de LXX van Lev.19:18.  daarbij is het belangrijk dat de betekenis van het uitgebreide  Hebreeuwse voorzetsel ‘KáMóWH’ in. ‘KáMóWKá’ is ‘iemand-als’. Hier is dus geen sprake van een vorm zelfliefde. Hoe belangrijk dat psychologisch ook is, hier gaat niet daarover.

[100] De bewoordingen zijn  opnieuw ontleend aan Lev.19:18 en ook hier wijkt die bewoording iets af van die in de LXX.

[101] De schriftgeleerde verwijst hier naar I Sam.15:22, waar Samuël Koning Saul aanspreekt op zijn ongehoorzaamheid, terwijl hij wel offers laat brengen. Des te treffender is het dat Jezus van deze schriftgeleerde zegt, dat hij “niet ver af is van het koningschap van God”.

[102] Hier wordt Psalm 110: 1 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX (Psalm 109:1). De vertaling van de Hebreeuwse tekst luitd letterlijk (zie BAND III.1): “konde-van die-JHWH-van-israël voor de machtiger-mijner (‘AàDoNieJ’; ‘AæDoNáJ’ vertalen we met ‘machtiger-mijns’en wordt hardop gelesen waar de Naam JHWH staat); zit aan-de-zuidenrechter-mijner; tot-ikaan’t-zetten-ben de-vijanden-jouwer: een voetstuk voor-de-voete-benen-jouwer”.

[103] Meestal worden deze woorden van Jezus aldus vertaald: zeker zal geen steen op een steen gelaten worden die wordt afgebroken. Maar (1) het eerste werkwoord staat niet in het futurum en daarmee krijgt ook het tweede werkwoord geen futirum-betekenis; (2) het Griekse werkwoord ‘aphièmi’ wordt te zwak vertaald met ‘laten’: het betekent in de kern ‘duwen’; (3) het Griekse werkwoord ‘kataluoo’ is een vorm van ‘losmaken’. Jezus kan hier bedoeld hebben, dat deze stenen hier ooit zijn neergezet en ergens anders vandaan zijn gehaald; m.a.w. ze staan daar niet van eeuwigheid tot eeuwigheid. Of Jezus hier de verwoesting van de tempel voorspeld heeft, is zeer de vraag; hij heeft de tijdelijkheid van de tempelgebouwen beklemtoond. Een oudere indeling van de Griekse tekst beschouwt deze uitspraak niet als het begi van zijn grote rede over de laatste dingen, maar als de afsluiting van het voorafgaande.

[104] De vertaling ‘broderij’ laat horen, dat het Hebr.MieL’CháMáH afgeleid is van het woord LèChèM dat brood betekent. Ook het Nederlandse woord ‘briokd’heeft op zicvhzelf niets te maken met tarwe. Het hangt samen met het Nederlandse ‘broddelen’ en dat is door elkaar heen halen. ‘Broderij’ is dus een handgemeen; en dat zijn de gevechten van toen tot het einde van de 19de eeu toe. Daar zijn de moderne oorlogen niet mee te vergelijken. Daarom vertalen we ook het Griekse woord polemos in het NT met ‘broderij’. 

[105] Deze woorden verwijzen naar Dan.2:28 en 29, maar zijn geen letterlijk citaat. Daar wordt verteld, dat Daniël voor koning Nebukadnezar van babel staat om hem te  vertellen wat hij gedroomd heeft en wat de betekenis van die droom is.

[106] Deze woorden herinneren aan Jes.19:2, maar vormen eveneens geen letterlijk citaat. Het staat in de profetie tegen Egypte. In II Kron.15:6 komen deze woorden vrijwel letterlijk voor. Daar is profeet Azarja aan het woord, die koning Asa, koning van Juda, erop aanspreekt om zich af te keren van de afgodendienst. Deze koning gaf aan deze oproep gehoor!

[107] Deze woorden herinneren aan Micha 7:6

[108] Hier staat ‘eis tot telos’ Deze uitdrukking wordt in de LXX ook vaak gebruikt als vertaling het Hebr. LàNèTsàCh en dat vertalen we met ‘voor voering en voortduur’. Het zelfstandige griekse woord ‘telos’ wordt in de LXX echter ook vertaald voor vormen van de Hebr. stam KåL = al=af. Om die samenhang te laten horen vertalen we hier met ‘tot al-afheid’. 

[109] Deze woorden staan zo letterlijk in de beide overgeleverde versies van de Griekse vertaling van Daniël12:11. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse woorden luidt (zie BAND III.2): afschuwelijkheid-van ontzettendheid”. De twee Griekse woorden zijn: bdelugma en erèmoosis. Het eerste woord wordt in de LXX gebruikt voor het Hebreeuwse TóNgéBáH = gruwel, maar in Daniel kieze de Griekse teksten als vertaling voor erèmoosis, dat verwant is met erèmos, dat meestal met ‘woestijn’ vertaald, net zo als het hebreeuwse woord MieD’BàR; maar dit woord hangt samen met DáBháR = ‘inbreng’en wij vertalen het daarom met  ‘inbrengveld’; het Griekse erèmos vertalen daarom met ‘inbrengleegte. Erèmoosis is dan te vertalen met ‘inbrengleegmaking’ Wanneer we Griekse concordantie  laten klinken, lezen we dus: gruwel van inbrengleegmaking; Wanneer we de hebreeuwse tekst vertalen, lezen we afschuwelijkheid van ontzettendheid.  Beide vertaling wijken qua lading af van de traditionele ‘gruwel der verwoesting’. We kiezen voor de Griekse concordantie; daarrmee blijven dichter bij de kleur van de Hebreeuwse woorden.  Net als Daniël spreekt Jezus hier over gebeurtenissen die binnen voor hen beiden afzienbare tijd zullen plaats grijpen. Net als voor daniël staat daar voor Jezus de ondergang van de tempel in Jeruzalem centraal. Veelzeggend is ook dat Daniël deze woorden aan het slot te horen krijgt: De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: en-jij ga voor-het-einde; en-voorts-rust-jij en voorts-blijf-jij-staande voor-de-lotsteen-jouwervoor-het-einde-van de-dagen. De letterlijke verttaling van de Griekse tekst (in beide versies) luidt: nog immers geschieden er dagen en uren tot de vol-making vande-al-afheid, en jij zult rusten en opstaan bij de dunkzwaarte van joutot-de-al-afheid-van de dagen. Het verschil tussen de hebreeuwse tekst en de Griekse vertaling is uitzonderlijk groot. De Briekse versie heeft i.p.v. ‘dunkzwaarte’ ‘lotsteen’. Het verschil is niet verklaarbaar. De Griekse versie heeft de Joodse schrijvers in hun Grieks zeker sterk beïnvloed.

[110] Deze woorden verwijzen naar het midden van Daniël 12:1, maar in enigszins andere bewoordingen, dan in de beide versies in de LXX.. Daarin klinkt de boodschap door van het behoud  van de getrouwen van Israël, ook van wie al gestorven zijn, want zij zullen ontwaken (egeiroo). Dergelijke woorden klinken in Mat.27:51-53.

[111] Met deze woorden verwijst naar de waarschuwingen van Mozes aan Israël in Deut.13:1-3.

[112] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX van Jes.13:10, behalve dat daar het Griekse woord phoos (=licht) staat en hier phengngos (= schittering). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst(zie BAND II) luidt: “duister-is de-zon bij-het-uittrekken-van-hem, en-de-maan is-niet~aan’t-doen-stralen het-licht-harer.” Het gebruik van het Griekse woord pheggos in Mat. kan teruggaan op het Hebreeuws NáGáH (= stralen) dat  in de Hebreeuwse tekst als werkwoord staat i.p.v. ‘geven’ (Gr. didoomi). Jesaja spreekt deze woorden uit in zijn profetische rede tegen Babel. Jezus neemt deze woorden over in zijn profetische rede tegen Jeruzalem.

[113] Deze woorden verwijzen naar Jes.34:4, daar wordt  in de Griekse vertaling van de LXX gesproken over de sterren die vallen als loof, maar in de Hebreeuwse tekst staat: “. . . . en-al-af-de-scharen hunner (= hemelhelften) zijn-aan’t-verslappen verslappend als-het-loofopgang vandaan-van-de-rank”. Deze woorden staan in zijn profetische rede tegen de naties, en met name tegen Edom.

[114] Deze woorden vinden we in de beide overgeleverde versies van de Griekse vertaling van de LXX van Dan.7:13. In de ene versie staat: “. . .  en zie op de wolken van de hemel ging hij vooraan (iemand)als een stichtzoon van een menselijke”; in de andere versie staat: “. . . en zie samen met de wolken van de hemel geschiedde hij komende als een stichtzoon van een menselijke”. De letterlijke vertaling van de Aramese tekst (zie BAND III.2) luidt: “ . . . en-ziet genoot-met~de-wolken-van de-hemel, als-stichtzoon-van een menselijke komende geschiedt-hij”.   

[115] Deze woorden verwijzen naar Zach.2:6, waar de profeet de Joodse ballingen oproept uit de vier windstreken te vluchten naar Sion. In de Griekse vertaling van de LXX is dit Zach.2:10. Marcus geeft hier dus geen citaat, maar de bewoordingen komen overeen.

[116] Dit Griekse woord komt in de LXX weinig voor en is daar de vertaling van 4 nogal verschillende Hebreeuwse woorden. In het NT komt het 3x voor. Het wordt hier meestal met kostbaar en elders met  zachtmoedig en stil. Wij kiezen er voor overal de twee Griekse woorden te laten horen: helemaal af.

[117] Dit Griekse woord behalve hier alleen voor in Lc.2:7 en 22:11.

[118] Deze woorden komen uit de Griekse vertaling van de LXX van Psam 41:10 (in de LXX Psalm 40:10). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: ook~de-menselijke-van de-vrede-mijner terwijl ik-mij-veilig-weet bij-hem etende het-broord-mijner; maakt-groot op-tegen-mij de-kwetshiel.

[119] Zie Ex.25:29, 38:12.

[120] Dit Griekse woord is de vertaling van het Aramese woord, dat Jezus zelf gebruikt heeft en dat is het Arameser woord GuWPh, dat de gehele persoon aanduidt (zie ThWNT (Engl.edition) III, p.736). Het Griekse woord ‘sooma’komt in het NT maar enkele keren voor, maar wel op zulke centrale plaatsen als hier. Nergens in het NT wordt in de teksten over de instelling van deze paasmaaltijd het woord sarx (= vlees = Hebr. BáSháR) gebruikt en evenmin het woord psuchè (- lichaamziel = Hebr.NèPhèSh). Het woord psuchè, dat net zoals het Hebr. NèPhèSh de persoon als geheel aanduidt (naar lichaam en ziel), sluit het sterven in.  Het Aramese GuWPh duidt de persoon aan of deze nu leeft of reeds gestorven is, maar sluit altijd ook het lichamelijke in. Zo wordt de keuze van de evangelisten en van Paulus voor het Griekse woord ‘sooma’duidelijk, omdat met dat woord de persoon als geheel (naar ziel en lichaam) wordt aangeduid, die opstaat om te leven, of deze nu gestorven is of of nog niet. Als psuchè c.q. NèPhèSh, zit Jezus in Marc.14 aan tafel, zijn sooma c.q. GuWPH breekt en deelt hij als brood uit. En dat maken ook wij mee bij de viering van de eucharistie, de viering van het ‘avondmaal’,  de maaltijd ‘toen de avond geschiedde’.

[121] “Het bloed van de instelling” (Grieks: tot haima tès diathèkès): deze twee woorden staan ook in de Griekse vertaling van Ex.24:8 in de LXX. De letterlijke vertaling van de hele tekst van Ex.24:8 (zie BAND I,1) luidt: en-voorts-neemt MoShèH enwel~het-roods, en-voorts-sprenkelt-hij(‘t) op~het-genotenvolk; en voorts-zegt-hij: kijk-hier het-roods-van~de-zuivergang die afscheidt die-JHWH-van-Israël genoot-met-jullie, op al-af~de-inbrengen (nl.)deze.”  Dezelfde uitdrukking vinden we in Zach.9:9. Jer.31:31-33 sluit aan bij Ex.24, maar kondigt een nieuwe zuivergang aan. En ook deze tekst heeft Jezus opgenomen.

[122] = zuivergang: het gaat niet over een bondgenootschap, maar om een spoor door de geschiedenis van goede (zuiver gestelde) verhoudingen.

[123] Deze woorden verwijzen naar Zach.13:7. Deze tekst wordt hier niet letterlijk geciteerd, maar de bewoordingen is bijna dezelfde. De letterlijke vertaling van de Griekse tekst in de LXX luidt: slaat de weiders en haalt weg de voorttrekdieren. De letterlijke verttaling van de hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: sla enwel~de-weider en-aan’t-zich-verstrooien-is het-voorttrekvee.Deze woorden staan ook in Mt.26:34. Jezus laat hier geen voorspelling uitkomen, maar interpreteert wat er op de olijfberg gebeurt met deze profetie van Zacharja. Dat houdt in dat Jezus deze hele passage in herinnering roept, ook vs 9, waar Israël hersteld wordt als volk van die-JHWH-van-Israël.  

[124] Behalve hier komt dit Griekse woord in het NT alleen nog voor in  Mt.26:37 en Phil.2:26.

[125] Deze woorden herinneren aan Ps.42:6 en 43:5, volgens de bewoordingen in de Griekse vertaling daarvan in de LXX (Ps.41:6; 42:5): “wat pijnhebbend geschied jij lichaamziel”. De Letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “wat ben-je-je-aan’t-bukken lichaamziel-mijner”. Maar ook Jona 4:9 klinkt mee. De vertaling daarvan in de LXX luidt: “Machtig pijn heb ik tot stervens toe”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “en-voorts-wenst-hij enwel~de-lichaamziel-zijner om-een gestorvene-te zijn”.  

[126] Deze mededeling heeft alleen Marcus. Men vermoedt, dat hij zelf deze jongeman was.

[127] Het woord ‘sanhedrin’ is een Hebreeuwse verbastering van het Griekse ‘sunedrion’, dat letterlijk ‘samenzitting’ betekent, in het Nederlands kennen we het woord ‘zitting’, zowel voor iest waar je op kunt zitten als voor een bijeenkomst. In het NT is dit Griekse woord bijna overal de aanduiding van de vergadering van priesters en oudsten en zo is dit woord in het nabijbelse Hebreeuws terecht gekomen als ‘sanhedrin’. Daarom kiezen we dit als ‘vertaling’ van het Griekse ‘sunedrion’.

[128] Hier citeert Jezus Dan.7:13, vrijwel volgens de bewoordingen van  de Griekse vertaling daarvan in de LXX, alleen de woordvolgorde is anders. De letterlijke vertaling van de Aramese(!) tekst (zie BAND III.2) luidt: “. . . 

en-zie genoot-met~de-wolken-van de-hemel als-stichtzoon-van een-menselijke in-aantocht-zijnde geschiedt hij”.

Maar ook Psalm 110:1 klinkt mee. De Hebreeuwse tekst (letterlijk vertaald zie BAND III.2) luidt: “. . . .  konde-van die-JHWH-van-Israël voor-de-machtiger-mijner: zit aan-de-zuidenrechter-mijner”.

[129] Het Griekse woord betekent letterlijk ‘opleggen’, ‘beladen’ > ‘be-last(er)en’. In de LXX is het de vertaling van in betekenis vergelijkbare Hebreeuwse woorden. Maar in vele godsdienstige in het Grieks geschreven teksten, zoals in de apocryfen en vertalingen van Rabbijnse teksten wordt dit Griekse woord de vertaling van het Hebreeuwse AéRàR en dat betekent (ver-)vloeken, ook in de brieven van Paulus. Daarom laten we in dit geval de Griekse concordantie los, hoewel de vertaling “ hij ging vooraan om zich te belasten” wel zou kunnen.

[130] In TeNaKh vertalen we dit Hebreeuwse woord met ‘zich bezevenen’, omdat het stamwoord het hebreeuwse woord ‘zeven’ is. 

[131] Het Griekse woord ‘epibaloon’ dat hier staat, wordt heel verschillend vertaald: SV: ‘zich vandaar makend’, NBG: ‘en hij begon’; NB: ‘Toen hij dat bedacht’; NBV: ‘toen hem dit te binnen schoot’. . We houden ons aan de letterlijke betekenis van dit woord, dat ook elders in het NT veel voorkomt en waar deze letterlijke betekenis kan worden aangehouden.

[132] In de Griekse taal is dit de dagelijkse groet, zoals in het Hebreeuws ShaLóWM en in het Latijn ‘ave’.

[133] Vgl. voorbijgaande

[134] Hier wordt Psalm 22:19 geciteerd, vrij naar de Griekse vertaling (Ps.21:19) in de LXX, alleen bewoordingen stemmen overeen. De letterlijke vertaling van de hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “zij-zijn-aan’t-vereffenen het-kostuum-mijner voor-hen-zelf; en-op-het-kleed-mijner zijn-zij-aan’t-doen-vallen een-lotssteen.”

[135] De handschriften, waarop men einde van de middelleeuwen de huidige versindeling baseerde, hebben hier de volgende tekst als vs 28: “en volledig gemaakt werd de schrift die zegt: en samen met de ontwrichters werd hij gerekend”. Deze woorden vinden we in Jes.53:12 en staan ook in Luc.22:37). De SV gebruikten deze handschriften. Later onderzoek bracht echter aan het licht, dat er betrouwbaarder handschriften zijn, waarin deze woorden niet voorkomen. Nieuwere vertalingen baseren zich daarop, maar handhaafden de versindeling.

[136] Deze woorden zijn ontleend aan de Grieks e vertaling in de LXX (Psalm 21) van psalm 22:8; ze staan ook in Psalm 109:25.

[137] Dit is in Aramese woorden Psalm 22:2.

[138] Dit is de Griekse vertaling van deze Aramese woorden. De Griekse vertaling in de LXX van wat daar Psalm 21:2, wijkt hier nogal vanaf en wijkt ook af van de Hebreeuwse tekst. Die luidt, letterlijk vertaald(zie BAND III.1): “god-mijner god-mijner voor-wat? verlaat-jij-mij.”De ,letterlijke vertaling van de Griekse tekst luidt: “mijn god mijn god wees opmerkzaam op mij, om wat laat jij achter mij? Zie ook de voetnoot bij Mt.27:46.

[139] Grieks