NAAR MARCUS
1
1.1.Het vooraangaande*[1] van de goednieuwsboodschap *Gr. archè k-0
van Jezus Christus,
2.zoals geschreven is in Jesaja de profeet: Mc.1:2-6: zie: Mt.3:1-6,
zie ik zend de werkbode mijner Lc.3:3-6, Joh.1:19-23
voor de vertegenwendiging*[2] jouwer *Gr.prosoopon = Hebr.
PáNieJM = vertegen-
diging.
die inrichten zal de neemweg* jouwer[3] * Gr.hodos = Hebr.DèRèK
een stem van een roepende
in de inbrengleegte[4]* * Gr.erèmos (leegte) =Hebr. MiDBáR:inbrengveld
maakt gereed[5] de neemweg van de machtiger,
maakt rechtuit de banen van hem.
4.Het geschiedde Johannes de onderdompelende
in de inbrengleegte, aankondigend een onderdompeling
van ommekeer tot hoogheendraging[6] van verwaardingen[7].
5.En uit trok naar hem geheel de Judese streek
en de Jeruzalemmers allemaal,
en zij werden ondergedompeld door hem
in de rivier de Jordaan gelijkgevend uitsprekend
de verwaardingen hunner.
6.En Johannes had aangetrokken haren van de kameel*[8] *cit. II Kon.1:3
en een gordel van leer om zijn lende,
en etende sprinkhanen en honing van het veld.
7.En hij kondigde aan, zeggende: Mc.1:7-8 zie:Mt.3:11 e.v.,
komen zal de sterkere dan ik achter mij aan, Lc.3:15-17, Joh.1:24-28
nee, niet geschied ik geschikt om gebukt los te maken
de riemen van zijn sandalen.
8.Ik dompelde onder jullie met water,
maar hij zal onderdompelen jullie met heilige beluchting*. *Gr. pneuma = Hebr. RuWàCh
2
9.En het geschiedde in die dagen Mc.1:9-11 zie: Mt.3:13-17,
(hij)kwam, Jezus vandaan van Nazareth in Galilea Lc.3:21 e.v., Joh.1:32-34
MAR.1
en werd ondergedompeld in de Jordaan door Johannes.
10.En regelrecht opgaande uit het water zag hij scheurende
hemelen en de beluchter* als een duif neergaande in hem. *of: beluchting.
11.En een stem geschiedde uit de hemelen:
jij geschiedt (als)de zoon van mij de beminde,
in jou heb ik welbehagen[9].
3 Mc.1:12-13 zie: Mt.4:1-11,
12.En regelrecht wierp de beluchter hem Lc.4:1-12
in de inbrengleegte*. * Gr.erèmos = Hebr.MiD’BàR
13.En hij geschiedde in de inbrengleegte veertig dagen,
beproefd wordend door de lasteraar[10]* *Gr. satan = Hebr. SháTáN
en hij geschiedde samen met de dieren,
en de werkboden dienden hem.
4
14.En na het overgeleverd worden van Johannes Mc.1:14-15 zie: Mt.4:12-17, Lc.4:4
kwam Jezus naar Galilea aankondigend
de goednieuwsboodschap* van God [en zeggend][11] *Gr.euangngelion = Hebr.BáSháR
15.dat vol gemaakt is de tijdsordening* *Gr.kairos = hier Hebr.MóWNgéD
en lijfna gekomen* is het koningschap van God: *Gr.eggus = Hebr. QáRóWB
denkt óm en vertrouwt op de goednieuwsboodschap.
16.En voorbijgaande voorbij de zee van Galilea Mc.1:16-20 zie: Mt.4:18-22 en
zag hij Simon en Andreas de broederverwant van Lc.5:1-11
Simon, rondom uitwerpend in de zee;
zij geschiedden immers als vissers.
17.En Jezus zei hen: hier heen (jullie)
achter mij aan en ik zal maken
dat jullie geschieden als vissers van mensen.
18.En regelrecht, weggestuurd hebbend
de netten, volgden zij hem.
19.En voortgetreden een weinig
zag hij Jakobus die van Zebedeüs
en Johannes de broederverwant van hem
ook zij in het schip weer geschikt makend
de netten.
20. En regelrecht riep hij hen
en weggestuurd hebbend hun vader Zebedeüs
in het schip met de loonwerkers
MAR 1
kwamen zij heen achter hem aan.
5
21.En heen gingen zij naar Kapharnaum; Mc.1:21-28 zie: Lc.4:31-37
en regelrecht op sabbath binnengekomen
in de synagoge leerde hij.
22.En zij raakten getroffen
bij het leraarswerk* van hem. * Gr. didachè = Hebr.TàL’MuWD
hij geschiedde lerende hen
als bevoegdheid hebbende
en niet zoals de schriftkenners.
23.En regelrecht geschiedde
in de synagoge van hen een mens
in een beluchting* besmet[12] * Gr. pneuma = Hebr. RuWàCh
en hij schreeuwde ’t uit, zeggend:
24. wat aan ons en aan jou,
Jezus Nazarener? Ben jij gekomen
om ons te loor te doen gaan?
Ik volkèn wie jij geschiedt,
de geheiligde van God.
25.En Jezus omwaardeerde hem
[zeggende:] Verstom en ga uit
uit hem.
26.Doende stuiptrekken hem
en stemgevend met een grote stem,
de besmette beluchter ging uit
uit hem.
27.En allen werden verbaasd,
zodat zij bij elkaar nazochten, zeggend:
(Als) wie geschiedt deze?
nieuw leraarswerk volgens een bevoegdheid;
en aan besmette beluchters
geeft hij inzetting, en zij zijn onderhorig
aan hem.
28.En uitging een hoorbericht regelrecht
overal in de gehele omstreek van Galilea.
6 k-2
29.En regelrecht uit de synagoge* * = Hebr.NgéDáH:’ordegemeenschap’
uit komend kwamen zij Mc.1:29-34 zie: Mt.8:14-16 en
naar het huis van Simon en Andreas Lc.4:38-41
samen met Jacobus en Johannes.
30.Maar de schoonmoeder van Simon
lag neer koortsvuur hebbend,
en regelrecht zeiden zij (dat)
omtrent haar.
31.En erbij gekomen wekte hij haar op,
MAR.1
terwijl zijn hand sterk maakte,
en weggestuurd heeft van haar het koortsvuur
en zij bediende hen.
32.Maar toen het late uur geschiedde, k-3
daar de zon onderging,
droegen zij naar hem allen
die het kwaad hadden
en gedemoniseerd waren[13]
33.en de gehele stad werd tezamen gevoerd
bij de deur.
34.En hij verzorgde velen die het kwaad hadden
met bonte ziekten*; *Gr.nosos,geen Hebr.pendant
en vele demonen wierp hij uit,
en niet verduwde[14] hij het praten van
de demonen, omdat zij hem volkènden.
7
35.En des morgens erg vroeg in de nacht Mc.1:35-36 zie: Lc.4:42 e.v.
opgestaan kwam hij daarvandaan en hij kwam heen
naar een inbrenglege plaats
en daar bad hij.
36 En na volgden hem Simon en die samen met hem
37.en zij vonden hem ook zeggend:
allen zoeken jou.
8
38.En hij zegt hen: laten wij varen elders heen
naar de behoudende[15] stadsdorpen,
opdat ook daar ik zal aankondigen,
daartoe immers ging ik uit.
39. En hij ging aankondigend
naar de synagogen van hen
naar geheel Galilea
en demonen uitwerpend. Mc.1:40-45 zie: Mt.8:2-4 em
40.En er komt naar hem toe en Lc.5:12-16 k-4
een melaatse*[16] hem toeroepend * Gr.lepros = Hebr.TsáRàNg
en knievallend, zeggend tot hem:
indien jij wilt, heb jij de kracht*[17] *Gr.dunamai = Hebr.JáKàL
MARC 1,2
mij te reinigen.
41. En moederschoot-bewogen* *Gr.splangchnizoo = Hebr.RáChàM
uitgestrekt hebbend zijn hand
betastte* hij en zegt hem: *Gr.haptomai = Hebr. NáGàNg
ik wil, word rein.
42.En regelrecht* kwam vandaan van hem
de melaatsheid.
43.En zich bezwaard voelend[18] over hem
wierp hij regelrecht hem uit.
44.En zegt hem: zie, tot niemand iets
spreek jij, maar vaar weg,
toon jezelf aan de priester* * cit.Lev.14:2-32
en draag aan omtrent jouw reiniging
wat Mozes erop gezet heeft,
tot getuigenis voor hen.
45.Maar hij heenkomend
ging voorop om aan te kondigen
vele dingen en om voort te beweren
de inbreng*, *Gr.logos = (hier) Hebr. DáBáR
zodat hij niet meer de kracht had
te voorschijn komend
in een stad binnen te komen,
maar buiten op inbrenglege plaatsen
geschiedde hij en zij kwamen naar hem toe
overal vandaan.
9
2.1.En binnenkomend wederom Mc.2:1-12 zie: Mt.9:1-8, Lc.5:17-25
in Kapharnaum na dagen werd gehoord
dat hij in huis geschiedt.
2.En samengevoerd werden velen,
zodat wat bij de deur was het niet meer bestreek,
en hij bepraatte met hen de inbreng*.
3.En er komen dragenden tot hem k-5
een verlamde, hoog heen gedragen door vier.
4.En niet de kracht hebbend hem
aan te dragen voor hem door de krioelmenigte
ontdakten zij het dak waar hij geschiedde
en uitgegraven hebbend laten zij zakken
de draagbaar waarop de verlamde neerlag.
5.En Jezus, ziende het vertrouwen van hen,
zegt de verlamde: boreling, verduwd[19] worden jou
MAR 2
de verwaardingen*. *Gr.hamartia = Hebr. ChæThàAáH
6.Maar er geschiedden enige schriftgeleerden,
daar neerzittend en almaar berekenend
in hun harten: wat praat deze zo?
Hij doet een smadelijke bewering*. *Gr.blasfemia
7.Wie heeft de kracht verwaardingen
te verduwen, ten zij één, God?
8. En Jezus, regelrecht volkènnend
met zijn beluchting, dat zij zo
almaar berekenden in hen zelf,
zegt hun: waarom berekenen jullie almaar
deze dingen in jullie harten?
9.Wat geschiedt (als) betere arbeid[20],
uit te spreken voor de verlamde:
weggeduwd worden van jou
de verwaardingen,
of uit te spreken: sta op en draag hoog heen
jou draagbaar en vertreed je?
10.Maar opdat jullie volkènnen,
dat de zoon van de menselijke
de bevoegdheid heeft verwaardingen
te verduwen op het land:
– zegt hij de verlamde:
11.jou zeg ik: sta op, draag hoog heen
jou draagbaar en vaar heen
naar jou huis.
12.En hij stond op en regelrecht
hoog heen dragend de draagbaar,
kwam hij heen ten overstaan van allen,
zodat allen buiten zichzelf stonden
en dunkzwaarte gaven aan God,
zeggende: zo hebben wij ’t nergens gezien.
10 Mc.2:13-17 zie: Mt.9:9-13, Lc.5:27-31
13.En weg kwamen zij k-6
langs de zee en geheel de krioelmenige
kwam naar hem toe en hij leerde hen.
14.En langsvarend[21] zag hij Levi, die van Alpheüs,
zittend bij het tolhuis[22] en hij zegt hem:
volg mij. En opgestaan volgde hij hem.
11
MAR 2
15.En het geschiedt,
dat hij aanligt in het huis van hem
en vele tollenaren en verwaarders
liggen mede aan met Jezus
en de leerlingen van hem.
Zij geschiedden immers (met)velen
en zij volgden hem.
16.En de schriftgeleerden van de farizeeën,
ziende dat hij eet met verwaarders
en tollenaars, zeiden zijn leerlingen:
“Met tollenaars en verwaarders eet hij?”
17.En (dit)gehoord hebbend zegt Jezus hun:
“Geen behoefte hebben de (veel)vermogenden
aan een hersteller*[23], Gr.iatrein = Hebr. RáPháA
maar zij die het te-kwaad hebben.
Niet ben ik gekomen om rechtvaardigen
te roepen maar verwaarders.
12
18.En de leerlingen van Johannes Mc.2:18-22 zie: Mt.9:14-17
en ook de faizeeën geschiedden en Lc.5:33-38
vastende. En zij komen en zeggen hem:
waardoor vasten de leerlingen
van Johannes en de leerlingen
van de farizeeën, maar vasten
jouw leerlingen niet?
19.En Jezus sprak tot hen:
geen kracht hebben de stichtzonen
van de bruiloftszaal, waarin de bruidegom
met hen geschiedt om te vasten?
Zoveel tijd zij de bruidegom bij zich
hebben, hebben zij geen kracht
om te vasten.
20.Maar er zullen komen dagen,
wanneer weggepakt wordt
vandaan van hen de bruidegom,
en dan zullen zij vasten op die dag.
21.Niemand naait-op een opzetlap
van ongevold doek op een verouderd
gewaad; anders pakt dit het volledig gemaakte
daarvanaf, het nieuwe van het verouderde.
En erger geschiedt de spleet.
MAR 2,3
22.En niemand werpt jonge wijn
in een verouderde slapter[24]; anders
scheurt de wijn uiteen de slapters;
en de wijn gaat teloor en ook de slapters,
[maar jonge wijn (moet)in nieuwe slapters].
13
23.En het geschiedde dat hij op sabbat Mc.2:23-26, zie:Mt.12:1-8
voorbijging door de ontkiemde (velden) en Lc.6:1-5
en zijn leerlingen waren vooraan
een neemweg te maken, plukkend de halmen.
24.en de farizeeën zeiden hem:
zie waarom maken zij op sabbat,
waartoe geen bevoegdheid (is)?
25.En hij zegt hen:
nooit hebben jullie herkend[25] wat David
gemaakt heeft, toen hij behoefte had
en honger had, hij en die samen met hem?
26.Hoe hij inkwam in het huis van God
bij Abjatar* de vooraanstaande priester *zie I Sam.1:7
en zij de broden van de voorstel(tafel)
aten[26], die niet bevoegd waren te eten,
indien zij geen priesters (waren),
en hij heeft gegeven ook aan die met hem
geschiedden?
27.En hij zei hen:
de sabbat geschiedt om-en-door[27] de mens
en niet de mens om-en-door de sabbat,
28.zodat tot machtiger geschiedt
de stichtzoon van de mens ook van de sabbat.
14
3.1.En hij kwam in wederom in een synagoge. k-7
En er geschiedde daar een menselijke,
een uitgedroogde hand hebbend.
2.En zij waren op hun hoede wat hem betreft,
of hij op sabbat hem zal verzorgen,
opdat zij zouden aanklagen hem.
3.En hij zegt de menselijke, die een verdroogde
hand heeft: sta op* in het midden. *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM
4.En hij zegt hen: is er bevoegdheid
op sabbat goeds te doen of kwaad te doen,
een lichaamziel te bevrijden* of te vermoorden? *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
MAR 3
Zij echter zaten stil.
5.En lettend op hen met walgtoorn* *Gr.orgè = Hebr. AàPh
mede pijn hebbend over de verstening
van hun hart, zegt hij tot de menselijke:
strek uit de hand; en hij strekte (die) uit,
en weer tot stand gebracht werd
zijn hand.
6. En de farizeën wegkomend hielden
regelrecht samen met de Herodianen
medeberaad aangaande hem,
hoe zij hem zullen te loor doen gaan.
15
7.En Jezus samen met zijn leerlingen Mc.7-12 zie: Mt.12:15 e.v. en
week weer uit naar de zee Lc.6:17-19
en met veel volte vandaan van Galilea
volgenden zij, en vandaan van Judea
8.en vandaan Jeruzalem en vandaan
van Idumea en het oversteekse
van de Jordaan rond Tyrus en Sidon,
een volte veel, horende hoeveel hij maakt,
kwam naar hem toe.
9.En hij sprak tot zijn leerlingen,
opdat een vaartuigje bijversterking
zou geven voor hem om de krioelmenigte,
opdat zij hem niet zouden beëngen.
10.Velen immers verzorgde hij,
zodat zij op hem vielen, opdat zij van hem
betast werden, zovelen die kwaalgesels
hebben.
11.En de besmette beluchters*, *Gr.pneumata akatharta = Hebr.
wanneer zij hem aanschouwden, [RuWChóWT TháMAóWT
vielen voor hem neer en schreeuwden:
jij geschiedt als de stichtzoon van God.
12.En veelvuldig waardeerde hij hen om,
opdat zij hem niet tot een tevoorschijn
gekomene zouden maken.
13.En hij treedt omhoog naar het gebergte k-8
en riep tot zich wie hij wilde, en zij kwamen Mc.3:13-19, zie: Mt.16:2-4 en
daarvandaan naar hem toe. [Lc.6:12-16
16
14.En hij maakte er twaalf, opdat zij
met hem samen zouden geschieden,
15.en opdat hij hen zou afzenden
om aan te kondigen en om bevoegdheid
te hebben om demonen uit te werpen.
16.En hij maakte deze twaalf:
en hij legde op Simon de naam Petrus,
17.en Jakobus die van Zebedeüs
en Johannes de broederverwant van
MAR 3
Johannes en hij legde hen op
de naam Boanèrgès, wat betekent[28]
stichtzonen van de dreundonder[29],
18.en Andreas en Philippus
en Bartholomeüs en Maththeüs
en Thomas en Jakobus, die van Alpheüs
19.en Thaddeüs en Simon
de Kanaäneeër en Judas Iskarioth,
die hem ook overgeleverd heeft.
20.En hij komt in een huis;
en samen komt wederom
een krioelmenigte, zodat zij geen
kracht hebben, zelfs niet om brood te eten.
21.En (dit)gehoord hebbend kwamen uit
zij die aan zijn kant waren
om te versterken[30] hem; want zeiden zij:
hij staat buiten zichzelf[31].
22.En de schriftgeleerden, die vandaan van
Jeruzalem omlaag getreden waren,
zeiden: hij heeft Beezebul*[32]; * = Beelzebul
en:
MAR 3
met de vooraangaande van de demonen
werpt hij uit de demonen.
23.En hen bij zich geroepen hebbend
zei hen in vore-stellen*: *Gr parabolè=Hebr.MáShàL
hoe heeft de(een) lasteraar* de kracht *Gr.satan = Hebr. SháTàN
om de(een) lasteraar uit te werpen?
24.En indien een koningschap(rijk)* *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT
op zichzelf verdeeld* gemaakt wordt, *Gr.merizoo=Hebr.CháLàQ
niet heeft de kracht om staande te blijven
dit koningschap;
25.en indien een huis op zichzelf
verdeeld gemaakt wordt, niet heeft
de kracht dat huis om te blijven staan.
26.En indien de lasteraar opstaat
bij zichzelf en verdeeld gemaakt wordt,
niet heeft hij de kracht om te blijven staan,
maar heeft hij al-àfheid*. *Gr.telos=Hebr.KáLLàL
27.Maar niet heeft de kracht iemand
in het huis van een vermogende* ingaande *Gr.ischuros=Hebr.ChàJiL
zijn gerei* weg te roppen[33],
indien hij niet tevoren de vermogende
knevelt*, en dan zijn huis beropt. *Gr.deoo=AáSàR
28.Op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn = Hebr.AáMèN
dat alles verduwd zal worden
aan de stichtkinderen van de menselijken,
de verwaardingen* en de smaadbeweringen, *Gr.hamartia=Hebr.ChàThæAáH
voorzover zij maar smaad beweren*. *Gr.blasphèmeoo
29.Maar wie ook maar smaad beweert
naar de beluchting[34]* de heilige, *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
niet heeft hij verduwing in de wereldtijd,
maar hij geschiedt onder gehouden
aan wereldlang verwaarden.
30.Want zij zeiden:
een onreine beluchting heeft hij.
31.En (daar) komen zijn moeder
en zijn broederverwanten,
en buiten* staan gebleven *Gr exoo=Hebr.ChuWTs
zonden zij af* tot hem roepend hem. *Gr.apostelloo=Hebr.SháLàCh
32.En er zat neer om hem heen
een krioelmenigte, en zij zeggen hem:
zie jouw moeder en jouw broederverwanten
en jouwzusterverwanten buiten zoeken jou.
33.En zich toebuigend zegt hij hen:
wie geschiedt (als)mijn moeder
MAR 3
en mijn broederverwanten?
34.En om zich heen kijkend naar
die om hem heen in een singel* *Gr.kuklos=Hebr.SáBieJB
neerzitten, zegt hij:
zie mijn moeder en mijn broeder-
verwanten.
35.Wie maakt de wil van God,
deze geschiedt (als) mijn broeder
en mijn zuster en mijn moeder.
17
4.1.En wederom ging hij voorop
in het leraar zijn langs de zee
en samenvaart tot hem een krioelmenigte
zeer veel, zodat hij op het schip getreden,
neerzat op de zee en al de krioelmenigte
bij de zee op het land geschiedde,
2.en hij leerde hen in veel vore-stellen* *Gr.parabolè=Hebr.MáShàL[35]
en hij zei hen in zijn leraarswerk:
3.Hoort, zie uitkwam de kiemlegger* *Gr.speiroo = Hebr. ZèRàNG[36]
om te kiem te leggen.
4.En dit geschiedde bij het te kiem leggen
met wat viel langs de neemweg* *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
en het gevleugelde kwam en at het op;
5. en een ander (deel) viel op het
steenachtige waar het niet veel land had,
en regelrecht steeg het eruit op door
het niet hebben van diep land.
6.En toen de zon opsteeg, werd het
droog geschroeid, en door het niet hebben
van een wortel werd het verdroogd*; *Gr.xèrainoo=Hebr.JáBàSh
7.En een ander (deel) viel in de doorstruiken
en op gingen* de doornstruiken *Gr.anabainoo=Hebr.NgáLáH
en zij smoorden het toe, en vrucht gaf het niet.
8.En een ander (deel) viel op ideaal land
en het gaf vrucht opgaande en toenemend
en het droeg tot dertig toe en één zestig
en één honderd.
9.En hij zei:
wie heeft een oor om te horen, moet horen.
18
MARC 4
10.En toen hij in afzondering geschiedde,
vroegen hem die om hem heen samen met
de twaalf (waren) naar de vore-stellen.
11.En hij zei hen: aan jullie wordt gegeven
het koningschap van God; maar aan deze
die buiten (zijn) geschiedt dat alles
in vore-stellen,
12.opdat
zij kijkende kijken en niet zouden zien
en horende horen en niet verstaan,
nooit zich zouden toekeren en
’t verduwd zou worden voor hen[37].
13.En hij zegt hen: niet volkènnen jullie
dit vore-stel*, en hoe zullen jullie al de *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL
vore-stellen volkènnen.
14.De te-kiem-legger legt de inbreng te kiem;
15.en zij geschieden langs de neemweg,
waar de inbreng te kiem gelegd wordt,
en wanneer zij horen, komt regelrecht
de lasteraar* en pakt op de inbreng *Gr.satanaHebr.SsáTháN
die te kiem gelegd werd in hen.
16.En zij geschieden evenzo, die
op klip-achtig* (land) te kiem gelegd *Gr.petra =(meestal)Hebr.SèLàNg
werden: wanneer zij horen de inbren
nemen zij het regelrecht aan
met vreugde,
17. en niet hebben zij wortel
in zichzelf, maar geschieden
voor een tijdvak*, vervolgens als *Gr.kairos
geschiedt beënging* en vervolging *Gr.thlipsis = Hebr.TsáRáH
struikelen zij door de inbreng.
18.En anderen, die in de doornstruiken
te kiem gelegd werden geschieden (zo):
zij geschieden (als)wie de inbreng
horende: en de bezorgdheden
MARC 4
van de wereldtijd en de verleiding
van de rijkdom en de begeerten van
het overige binnengekomen smoren
toe de inbreng, en vruchteloos
geschiedt hij.
20.En deze geschieden (als) zij
die op prachtig land te kiem
worden gelegd, wie, horende,
de inbreng ook opnemen
en zij zullen vrucht dragen
in dertig en in zestig en in honderd.
21.Ook zei hij tot hen, dat toch niet
komt lamp opdat hij onder de maatbeker
gesteld wordt of onder het vlijbed?
Niet opdat hij op een lampenhouder
wordt gesteld?
22.Niet immers geschiedt iets
verscholen, tenzij opdat het
te voorschijn gebracht werd?
En niet geschiedt het weggescholen,
maar opdat het komt te voorschijn.
23.Indien iemand oren heeft
om te horen, hij moet horen.
24.Ook zei hij tot hen:
kijkt uit wat jullie horen.
Met welke maat jullie meten,
worden jullie gemeten en er zal
bijgesteld worden voor jullie.
25.Want wie heeft, hem zal
gegeven worden; en wie niet heeft,
ook wat hij heeft zal gepakt worden
vandaan van hem.
26.Ook zei hij: alzo geschiedt
het koningschap* van God, zoals *Gr.Basileia=Hebr.MàL’KuWT, ook
een menselijke werpt kiemgoed [koninkrijk.
op het land,
27.en dan slaapt en opstaat,
nacht en dag, en hetkiemgoed
spruit uit en strekt zich, hoe
volkènt hij zelf niet.
28.uit zichzelf* draagt het land *Gr.automatè
vrucht, eerst polkruid, vervolgens
een halm, vervolgens volledige
tarwe in de halm.
29.Wanneer de vrucht zich
overlevert, zendt hij af regelrecht
een sikkel omdat de maaitijd
MARC 4
tot stand is gekomen[38].
30.Ook zei hij:
Hoe zullen wij vergelijken
het koningschap* van God of *Gr.basileia=Hebr.Mal’KuWT
waarmee het tot vore-stel[39]* stellen? *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL
31.als met een pit van een mosterdplant,
die, wanneer het te kiem gelegd wordt
op het land, als de kleinere geschiedt
van alle kiemen op het land,
32.en wanneer het te kiem gelegd is,
treedt het omhoog en geschiedt
als de grotere van alle groenkweken* *Gr.lachanon=Hebr.JéRèQ
en maakt grote takken zodat er kracht is
dat onder zijn schaduw de gevleugelden
van de hemel neertenten[40].
33.En met vele zodanige vore-stellen
bepraatte hij met hen de inbreng,
naar dat zij kracht hadden om te horen.
34.Maar zonder vore-stel bepraatte hij
‘t-niet met-hen. Naar eigen aard echter
met de eigen leerlingen loste hij alles op.
19
35.En hij zegt aan hen op die dag,
toen het laat geworden was:
laten wij doorkomen naar het oversteekse*. *Gr.peran = Hebr.NgèBèR
36.En wegduwend de-krioelmenigte
nemen zij hem terzijde, zodat hij
geschiedde in het vaartuig*, en andere *Gr.ploion=Hebr.AæNieJ(áH)[41]
vaartuigen geschieden samen met hem.
37.En er geschiedt[42] een grote orkaan* *Gr.lailaps=Hebr.SeNgàR
van wind en de wentelgolven* wierpen zich *Gr.kuma = Hebr.GoL(wenteling)
op het vaartuig, zodat spoedig
overladen werd het vaartuig.
38.En hij geschiedde in het achteronder
op het hoofdkussen, versuft zijnde,
en zij doen opstaan hem en zij zeggen aan hem:
Mc.4,5
leermeester, niet bekommert het jou
dat wij teloor gaan?
39.En tot opstaan gebracht schold* hij *Gr.epitimaoo=Hebr.GáNgàR
de wind en hij sprak tot de zee:
zwijg, word gemuilkorfd* *Gr.phimoöo=Hebr.CháSàM
en afzakte de wind, en er geschiedde
een gladheid groot.
40.En hij sprak tot hen: waarom bang
geschieden jullie zo? Hoezo hebben jullie
geen vertrouwen?
41.En zij kregen ontzag*, een ontzag groot, *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA
en zij zeiden tegen elkaar:
Als wie geschiedt deze, dat ook de wind
en de zee onderhorig zijn aan hem?[43]
5.1.En hij kwam naar het oversteekse* *Gr.peran=Hebr.NgèBèR k-11
van de zee naar de streek[44] van de
Gerasenen.
20
2.En toen hij uitkwam uit het vaartuig,
ging hem tegemoet vandaan van
de gedachtenisplaatsen een mens
in een beluchting onrein,
3.die z’n behuizing had bij de
gedachtenisplaatsen, en ook niet
met een ketting had echt niemand
de kracht hem te knevelen*,
4.doordat hij dikwijls met voetboeien
en kettingen werd gekneveld
en uiteen werden gehaald door hem
de kettingen en de voetboeien
gebroken*, en niemand was sterk *Gr.diatribein=Hebr.SháBàR
om hem te temmen.
5.En door al de nacht en de dag
bij de gedachtenisplaatsen
en in de bergen geschiedde hij
schreeuwend en hij neer stootte hij
zichzelf met stenen.
6.En ziende jezus van verre
liep hij en bukte zich hem toe,
7.en schreeuwend met een stem groot
zegt hij: wat aan mij en aan jou[45],
Jezus stichtzoon van God de opperste?
MARC 5
Ik beëdig jou bij God,
opdat jij mij niet foltert.
8.Want hij zei: kom uit, beluchting
onrein, uit de menselijke.
9. En hij vroeg hem: welke (is)
jouw naam? En hij zei aan hem:
legioen (is) mijn naam, omdat
wij (als)velen geschieden.
10.En hij riep toe hem vele (malen)
opdat hij niet hen af zond buiten
de streek.
11. En daar geschiedde bij het
gebergte een uitvoergroep*[46] *Gr.agelè (van agoo=voeren) = Hebr.
van zwijnen die beherderd werd.
12.En zij riepen hem toe zeggende:
stuur ons naar de zwijnen,
opdat wij tot hen inkomen.
13.En hij vaardigde af hen.
en de uitgekomen onreine
beluchters* kwamen in tot de *Gr.pneumata = Hebr.RuàChóWT
zwijnen, en in gedrang ging
de uitvoergroep neer langs
de-(berg-)afhang naar de zee,
omtrent twee duizend
en zij versmoorden in de zee.
14.En die beherderen hen
vluchtten en legden het voor*[47] *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD
in de stad en in de velden*; *Gr.agros=Hebr.SsáDáH
en zij kwamen zien hoe geschiedt
wat geschied was.
15.En zij komen tot Jezus en
beschouwen de gedemoniseerde
neerzittend, in gewaad en zich
in acht nemende, hem die had
het legioen, en zij kregen ontzag.
16.en (toen) verhaalden aan hen
die het gezien hadden hoe
het geschiedde aan de gedemoniseerde
en aan de zwijnen.
17.En zij gingen vooraan om toe te
roepen hem weg te komen vandaan
van hun gebiedsgrenzen*. *Gr.orion = Hebr.GáBuWL
18.En als hij ingetreden is in het vaartuig,
roept toe hem hij die gedemoniseerd was,
MARC 5
opdat hij samen met hem geschiedde.
19.En niet verduwde[48] hij hem, maar
hij zegt hem: vaar op naar jou huis
tot de jouwen en leg voor aan hen
hoedanig de machtiger ’t voor jou
heeft gemaakt en barmhartigheid
heeft gedaan aan jou.
20.En hij kwam daarvandaan en
ging vooraan om te verkondigen
in het tienstedengebeid, hoeveel
gemaakt had voor hem Jezus en
allen verwonderden zich.
21
21.En toen Jezus overgestoken
was in het vaartuig, werd weer
in het oversteekse samengevoerd
een krioelmenigte veel bij hem.
22.Endan komt een van de k-12
vooraangaanden in de synagoge,
met de met de naam Jaïrus,
en hem ziende valt hij voor de
voeten van hem en roept hem
toe vele (dingen) zeggend:
mijn stichtdochter* heeft *Gr.thugatèr = Hebr.BàTh
haar laatste uur[49], dat jij komend
oplegt de handen op haar, opdat
zij bevrijd wordt en leeft.
24.En hij kwam daarvandaan
samen met hem en hem volgt
een krioelmenigte veel en
die mede-beëngde hem.
25.En een vrouwmenselijke* *Gr.gunè=Hebr.AieSháH
die geschiedt in vloeiing* van *Gr.rusis=Hebr.ZuWB
bloed twaalf jaren,
26.en veel geleden had door
vele geneesheren en gespendeerd
had alles van haar kant en geen
nutgeworden was, maar meer
tot erger gekomen was,
27 gehoord hebbend de (dingen)
omtrent Jezus, gekomen zijnde
MARC 5
in de krioelmenigte van achteren
betastte zij zijn gewaad.
28.Want zei zij: als ik maar betasten
zal wat ook maar van zijn gewaden,
zal ik bevrijd worden.
29.En regelrecht droogde op de wel
van haar bloed, en zij volkènde
aan het zielelichaam, dat zij
genezen was van die zweepslag.
30.En regelrecht, als Jezus volkènt
in zichzelf de uit hem uitgekomen
kracht, zich toekerend naar de
krioelmenigte, zei hij: wie betastte
mij de gewaden?
31.En hem zeiden zijn leerlingen:
bekijk de krioelmenigte die jou
beëngt, en jij zegt: wie betastte mij?
32.En hij keek rond om te zien
haar dit di gemaakt had..
33.Maar de vrouwmenselijke, ontzag
hebbend en rillend, volkènnend wat
geschied was voor haar, kwam en
viel neer voor hem en sprak tot hem
al-af het waarachtige.
34.En hij sprak tot haar: stichtdochter,
jouw vertrouwen heeft jou bevrijd;
vaar heen in vrede en geschied in orde
vandaan-van jouw zweepslag.
35.Terwijl hij nog praat, komen vandaan
van de vooraangaande van de synagoge
die zeggen: jouw stichtdochter is
gestorven; waarom nog pijger jij af
de leraar?
36.Maar Jezus, die aangehoord had
de woordinbreng die bepraat werd
zegt tot de vooraangaande van de
synagoge: heb geen ontzag, vertrouw
uitsluitend.
37.En hij verduwde ’t niet, dat iemand
samen met hem mede zou volgen,
ten zij Petrus en Jakobus en Johannes,
de broederverwant van Jakobus.
38.En zij komen naar het huis van de
vooraangaande van de synagoge,
en hij aanschouwt getier en wenenden* *Gr.klaioo = Hebr. BáKáH
en huilenden veel, en binnenkomend
zegt hij hen:
39.Waarom tieren jullie en wenen jullie?
dit kind is niet gestorven maar slaapt.
MARC 5,6
En zij lachten hem uit.
40. Maar hij uitwerpend allen
neemt terzijde de omvamende
van het kind en de moederende
en die samen met hem (zijn),
en hij gaat heen waar het kind
geschiedde.
41.En nadat hij sterk gevat had
de hand van het kind, zegt hij
aan haar: talitha koem, hetgeen
geschiedt vertolkt zijnde (als):
meisje, tot jou zeg ik, sta op.
En regelrecht stond op het meisje
en schreed rond.
42.Want zij geschiedde twaalf jaren.[50]
En zij stonden buiten zichzelf
regelrecht door een uitstaandheid
groot.
43.En hij gebood almaar tot hen
vele (dingen), opdat niemand
dit deed volkènnen, en hij sprak
geef aan haar te eten.
22
6.1.En hij kwam uit vandaar
en komt naar zijn vader(-land)
en hem volgen zijn leerlingen.
2.En toen sabbat geschiedde,
ging hij vooraan om te leraren
in de synagoge en de velen
die horen werden getroffen
zeggende: vanwaar voor deze
deze (dingen), en welke de wijsheid
die gegeven werd aan deze?
En zodanige krachten die door
zijn handen geschieden?
3.Niet geschiedt deze (als) de
(hout-)bewerker*, de stichtzoon van *Gr.tektoon = Hebr.CháRèSh
Maria en broederverwant van
Jakobus en van Josès en van Juda
En van Simon? En geschieden niey
Zijn zusterverwanten hier bij ons?
En zij struikelden op hem.
4.En tot hen zei Jezus:
niet geschiedt een profeet
van onwaarde tenzij in zijn vader(-land)
bij zijn mede tot geschieden gebrachten
MARC 6
en in zijn huis.
5.En niet had hij de kracht daar
te maken enige kracht, als hij niet
weinige inspanningszwakken
opleggend hen de handen had verzorgd.
6.En hij verwonderde zich
door hun wantrouwen.
En hij voer om in de dorpen ronmdom
Lerarend.
23
7.En hij roept-bij de –twaalf en hij ging vooraan k-14
hen af te zenden twee bij twee en
hij gaf hen de bevoegdheid over beluchtingen
de onreine
8.en gaf hen de boodschap, dat
zij niets oppakten op de neemweg tenzij
een stamstaf* uitgezonderd, geen brood, *Gr.rabdos = Hebr.ShèBèTh
geen ransel, geen metaal(geld)* in de gordel, *Gr.Chalkos = Hebr.NoChèShèT
9.maar onderkneveld met sandalen, en
bekleedt jullie niet met twee lijfrokken.
10.En hij zei tot hen: indien jullie
waar dan ook binnenkomen in een huis,
blijf daartot wanneer jullie weg komen
vandaar.
11.En welke plaats ook maar jullie niet
ontvangen en niet horen naar jullie,
weggaande vandaar schudt af het stof* *Gr.chous = Hebr. NgáPhàR
van onder jullie voeten tot getuigenis
aan hen.
12.En wegkomend verkondigden zij,
dat zij van besef zouden veranderen,
13. en zij wierpen uit veel demonen
en zij bestreken met olie vele uitgeputten*
en zij verpleegden(ze).
24
14.Enzo hoorde koning Herodes, want k-15
te voorschijn gekomen geschiedde zijn naam.
En hij zei, dat Johannes de doper tot opstaan
gebracht was vandaan van de lijfdoden
en dat daarom werkten de krachten in hem,
15.maar anderen zeiden, dat hij (als) Elia
geschiedt; en anderen zeiden dat (hij)
een profeet (is) zoals één van de profeten.
16.Maar Herodes, dit gehoord hebbend,
zei: die Johannes die ik onthoofd heb,
die is tot opstanding gebracht.
17.Want hij, Herodes, afgezonden hebbend,
maakte zich sterk tegen hem en knevelde\hem
in bewaring door Herodias de vrouw van
MARC 6
Philippus zijn broederverwant,
omdat hij haar gehuwd had.
18.Want Johannes zei tegen
Herodes: er is geen bevoegdheid
Voor jou om te hebben de vrouw
Van jouw broederverwant.
19.En Herodias hield aan op hem
en wilde hem vermoorden*, *Gr.apokteinoo = Hebr.HáRàG
en niet had zij de kracht.
20.Want Herodes had ontzag
voor Johannes, volkènnend
dat hij een rechtvaardig man
was en geheiligd, en hij behoedde
hem, en gehoord hebbende
van hem vele (dingen) was hij
uitwegloos, en graag hoorde hij
van hem.
21.En toen er geschiedde een dag
wel-van-tij*, wanneer Herodes *Gr.eukairos
voor zijn geschiedfeestdag* een *Gr.ta genesia
broodmaaltijd maakte voor zijn
grootheden en de vooraangaanden
over duizend en voor de eersten
van Galilea,
22.en toen binnenkwam zijn dochter
Herodias en huppelde, was zij geschikt
voor Herodes en voor de medeaanliggenden.
En de koning sprak tot het meisje:
Wens van mij wat jij ook maar wilt
en ik zal ’t geven aan jou.
23.en hij zwoer* haar: wat jij ook maar *Gr.omnumi=Hebr/SháBàNg = zich
wenst, ik zal’t geven jou tot de helft [bezevenen.
van mij koninkrijk.
24.En weggekomen sprak zij tot haar
moeder: wat zal ik wensen? En zij sprak:
het eerstdeel van Johannes de dopende.
25.En regelrecht binnengekomen met vlijt
naar de koning wenst zij zeggende:
Ik wil dat terstond jij gheeft aan mij
op een schotel het eerstdeel van Johannes
de doper.
26.en (als)veel pijn hebbend geschiedend
wilde de koning door de eden en de
aanliggenden niet haar terzijde stellen.
27.En regelrecht afgezonden hebbend
een ordonans zette hem ertoe aan
in te dragen het eerstdeel van hem.
En afgekomen onteerstdeelde hij hem
in het waarhoud(huis),
MARC 6
28.En hij heeft ingedragen zijn eerstdeel
op een schotel en heeft het gegeven
aan het meisje en het meisje heeft het
gegeven aan haar moeder.
29.En dit gehoord hebbend kwamen
zijn leerlingen en droegen hoog heen
het doodgevallene van hem en stelden
het in een gedenkgraf.
25
30.En samenvoeren de afgezondenen
bij Jezus en zij legden voor* aan hem *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD
al-af (de dingen) zoveel zij gemaakt
hadden en zoveel zij geleeraard hadden.
31.En hij zegt hen: kom hier jullie
zelf volgens het eigene naar een
inbrenglege* plaats** en neemt een Gr.erèmos = Hebr,MiD’BàR;**Gr.topos
ruststop een weinig. Want er geschiedden [=Hebr.MáQóWM
komenden en heenvarenden vele en
niet (was er) voor eten goedtij*. *Gr.eukairos
32.En wegkwamen zij in het vaartuig
naar een inbrenglege plaats volgens
het eigene.
33.En hen heenvaren zagen velen
en zijvolkènden, en te voet vandaan
van vele steden liepen zij snel samen
daar en aankwamen zij voor hen.
34.En uitkomend zag hij veel k-16
krioelmenigte en hij werd moederschoot
bewogen* over hen omdat zij geschiedden *Gr.splangnizoo=Hebr.RáChàM
als voorttrekdieren* niet hebbende *Gr.probata = Hebr.TsAoN.
een weider[51]. En hij ging vooraan om
te leeraren hen vele (dingen).
35.En toen dit reeds vele uren geschiedde,
zeiden de leerlingen naar hem toe gekomen
tot hem omdat inbrengleeg deze plaats
geschiedt en het reeds vele uren geschiedde:
36.laat los hen, opdat zij weggekomen naar
de omsingelende velden en de dorpen
marktkopen-zullen wat zij zullen eten.
37.Maar hij zich toebuigend sprak tot hen:
MARC 6
geeft jullie hen te eten. En zij zeggen hem:
weggekomen zullen wij marktkopen
voor twee honderd dinariën broden?
En zullen wij geven hen te eten?
38.Maar hij zegt hen: hoeveel broden
hebben jullie? vaart heen en ziet.
En (het)volkènnende zeggen zij:
vijf en twee vissen.
39.En hij zette er hen toe aan,
dat neergevlijd werden allen
samendrinkgroep bij samendrinkgroep* *Gr.sumposion
op het geel-groene* polgras. *Gr.Chlooros = Hebr.JáRéK
40.En zij vielen neer (in) perken,
perken van honderd en van vijftig.
41.En hij nam de vijf broden en
de twee vissen, opkijkend naar
de hemel zegende hij in* en deelde *Gr.eulogeoo = Hebr. BáRàK
in brokken uit de broden en gaf hij
aan de leerlingen, opdat zij (die)
in bewaring stellen voor hen en
de twee vissen verdeelde hij aan allen.
42. En zij aten allen en werden zat.
43.En zij pakten op brokken volgemaakt
hebbend twaalf opzetbladen en vandaan van *Gr.kophinos = Hebr. SàL
de vissen.
44.En die eten de broden geschiedden
vijfduizend mannen.
26
45.En regelrechtdwong hij zijn leerlingen
in te treden in het vaartuig en voor te varen
naar het oversteekse bij Bèthsaida, terwijl
los laat de krioelmenigte.
46.En hen van zich af gezet hebbend
kwam hij weg naar de berg om te bidden.
47.En toen het laat geworden was, k-17
geschiedde het vaartuig in het midden
van de zee, en hij afgezonderd op het
land.
48.En ziende hen zich affolterend in het
voortjagen, waant de wind geschiedde
(als)tegenstander voor hen, komt hij
omtrent de vierde waarhouding van de
nacht naar hen toe voortschrijdend
op de zee; en hij wilde hen voorlangs
komen.
49.En hun ziende hem op de zee
voortschrijdend dunkte het, dat er
een verschijning geschiedt en zij
schreeuwden het uit.
MARC 6,7
50. Allen immers zagen hem en
zij kwamen in beroering. Maar hij
praatte regelrecht met hen en zegt
hun: weest gerust, ik geschied;
hebt geen ontzag.
51.En hij trad aan bij hen in het vaartuig,
en af zakte de wind; en zeer uitterover
bij zichzelf staan zij buiten zichzelf.
52.Niet immers waren zij onderwezenen
geworden* bij de broden, maar geschiedde *Gr.sunièmi = Hebr. SháKàL
van hen het hart vereelt.
27
53.En overgestoken op het land kwamen zij
in Gennesareth en zij vonden rede.
54.En toen zij wegkwamen uit het vaartuig,
doorliepen snel zij die hem herkenden die
gehele streek en gingen vooraan om
op matrassen hen die het te kwaad hadden
om te dragen, waar zij hoorden dat hij
geschiedt.
55.En waar hij ook maar binnen ging
in dorpen of in steden of in velden,
stelden zij op de markten de onvast
geschiedenden, en zij riepen hem toe,
opdat zij de kwast*[52] van zijn gewaad *Gr.kraspedon = Hebr. TsieTséT
zouden betasten; en zovelen die
betasten, werden bevrijd.
28
7.1. En tot hem voeren samen k-18
de Pharizeeën en sommigen van
de schriftkenners gekomen vandaan van
Jeruzalem.
2.En ziende sommigen van zijn leerlingen,
dat zij met algemene[53] handen, dat
geschiedt met onafgespoelde*, de broden *Gr.niptoo = Hebr.SháRàPh
eten,
3. – Immers tenzij de Pharizeeën en al de
Judeeërs (Joden) met de vuist afspoelen
de handen, eten zij niet.
MARC 7
sterk vasthoudend de overlevering
van de ouderen,
4.en vandaan-van de markten, tenzij
zij zich bespat hebben, eten zij niet,
en vele andere (dingen) geschieden
die zij aangenomen hebben om sterk
vast te houden, onderdompelingen
van drinkbekers en van kannen en
van metaalgereistukken –
5. en hem vroegen de Pharizeeën
en de schriftkenners: Door wat
schrijden niet om de leerlingen van jou
volgens de overlvering van de ouderen,
maar eten zij met algemene handen
het brood?
6.Maar hij sprak tot hen: prachtig
profeteerde Jesaja omtrent jullie
veinzers, zoals geschreven is, dat
dit volk met de lippen* mij waardeert[54] *Gr.Cheilos = Hebr. SháPhàT
maar het hart hunner houdt zich af
verre vandaan van mij.
7.Gratisweg* echter vereren zij mij,
lerarend leringengeboden van mensen.[55]
8.Verduwend het gebod van God houden
jullie sterk vast de overlevering van mensen.
9.En hij zei hun: prachtig stellen jullie terzijde
het gebod van God, opdat jullie de overlevering
van jullie behoeden.
10.Want Mozes sprak:
Waardeer* jouw omvamende en jouw *Gr.timaoo = (hier) Hebr.KáBéD =
moederende;[56] [zwaarte geven.
En:
De kwaadzeggende van omvamende
of moederende moet in gestorvenheid* *Gr.thanatos = Hebr.MáWèT
sterven*.[57] *Gr.teleutaoo = (vaak) Hebr.MuWT
MARC 7
11.Maar jullie zeggen:
Als spreekt een menselijke
tot de omvamende of de
moederende: ‘korban’[58], dat geschiedt
(als)geschenk, waarvan ook maar vandaan
van mij jij nut hebt,
12.duwen jullie niet meer af hem
om iets te maken voor de omvamende
of de moederende,
13.ontmachtigend de inbreng* van God *Gr.logos = Hebr. DáBháR
met de overlevering van jullie, die
jullie overleverden; en vergelijbare
zodanigheden maken jullie vele.
14.En erbijgeroepen hebbend wederom
de krioelmenigte zeide hij hen:
hoort mij allen en weest onderwezen*. *Gr.sunièmi = (meestal) Hebr. SháKàL
15.Niets geschiedt, vandaan-van buiten
de mens ingegaan in hem, dat de
kracht heeft hem gemeengenoot* te *Gr.koinoöo: niet in LXX; ongunstig
maken,
(16)maar de (dingen) die vandaan
van de mens uitgaan geschieden (als)
de (dingen) die de mens gemeengenoot
maken.
29
17.En toen hij inkwam in huis vandaan van
de krioelmenigte, vroegen na hem zijn
leerlingen het vore-stel*. *gr.parabolè = Hebr. MáSháL
18.En hij zegt hen: zo ook jullie geschieden
(als)ononderwezenen? Niet beseffen jullie,
dat al-af wat vandaan-van-buiten ingaat
in de mens niet de kracht heeft hem
gemeengenoot te maken,
19.omdat het niet ingaat van hem naar het hart
maar naar de buik, en naar de afzitplek
uitgaat, reinigend alaf de etenswaren?
20.En hij zei, dat wat vandaan-van de mens
uitgaat, dat maakt gemeengenoot de mens.
21.Want van binnen vandaan van het hart
van de mensen gaan uit de berekeningen
ten kwade, hoererijen, dieverijen, moorden,
22.echtbreuken, meerhebberigheden,
slechtheden, bedrog, losbandigheid,
het slechte oog, smaadbewering,hovaardigheden,
onachtzaamheid.
MC 7
23.Al-af deze slechte (dingen)
gaan van binnen uit en maken
gemeengenoot de mens.
30
24.En vandaar opgestaan kwam hij k-19
weg naar de gebiedsgrenzen van Tyrus,
wilde hij dat niemand ’t volkènde,
en niet had hij de kracht ’t te
verheimelijken.
25.Maar regelrecht een vrouwmenselijke,
die gehoord had omtrent hem,
van wie haar dochtertje had een
onreine beluchting, gekomen
viel zij voor zijn voeten.
26.En de vrouwmenselijke geschiedde
(als)Helleense*, een Syrophenicische *= Griekse
van geschiedronde*. En zij vroeg hem,
dat hij de demon zou uitwerpen
uit haar dochter.
27.En hij zei haar: verduw dat eerst
verzadigd worden de borelingen;
niet immers (is het)prachtig te nemen
het brood van de borelingen en het
naar de hondjes te werpen.
28.Maar zij boog zich toe en zegt hem:
Ja, machtiger, en die hondjes beneden
onder de tafel eten vandaan van de
kruimels van de kinderen.
29.En hij sprak tot haar:
door deze inbreng vaar heen,
uitgegaan is vandaan van jouw
dochter de demon.
30.En weggekomen naar haar huis
vond zij het kind, geworpen op
het neervlijbed en de demon
uitgegaan.
31
31.En wederom weggekomen k-20
vandaan de gebiedsgrenzen van Tyrus,
kwam hij door Sidon naar de zee van Galilea
over het midden van de gebiedsgrenzen
van Dekapolis.
32.En zij dragen voor hem een doofstomme
en moeizaam pratend, en zij roepen hem toe,
opdat hij opleggen hem de hand.
33.En weggenomen hebbend hem vandaan
van de krioelmenigte naar (een)eigen (plek)
wierp hij zijn vingers in zin zijn oren, en
gespuugd hebbend betastte hij zijn tong,
MARC 7,8
34.en-opkijkend naar de hemel kreunde hij,
en hij zei hem: Ephphatha[59], dat geschiedt
(als) word geopend.
35.En open gingen van hem de gehoorgangen,
en regelrecht werd los gemaakt de knevel
van zijn tong, en hij praatte juist.
36.En hij stelde hen dat zij(‘t) niemand
zouden zeggen; hoezeer hij het hun stelde,
hoe meer zij (‘t) te over verkondigden.
37.En boven-te-over waren zij getroffen
zeggende: prachtig heeft hij alles gemaakt,
ook de doven maakt hij aan ’t horen en
de niet-praters aan’t praten.
32
8.1.Toen in die dagen wederom veel k-21
krioelmenigte geschiedde en zij niet
hadden iest om te eten, bijeengeroepen
hebbend de leerlingen, zegt hij hen:
2.Ik ben moederschootbewogen over
de krioelmenigte, omdat zij reeds drie
dagen bij mij blijven en niet hebben
iets om te eten;
3.en indien ik hen los laat vastend*, *Gr.nèsteuoo = Hebr.TsuWM
ontlossen[60] zij op de neemweg; en
sommigen van hen geschieden
vandaan van verre.
4.En tot hem buigen zich zijn leerlingen,
met: vanwaar zal iemand de kracht
hebben hen te verzadigen* met broden *Gr.chortazoo = Hebr.SsáBàNg
bij inbrengleegten?
5.En hij vroeg hen: hoeveel broden
hebben jullie? En zij spraken: zeven.
6.En hij geeft de boodschap aan de
krioelmenigte neer te vallen op het
land; en genomen hebbend de zeven
broden dankzegenend brak hij
en gaf (ze) aan zijn leerlingen, opdat
zij (ze) (ter hand) stelden, en zij
stelden (ze) (ter hand) aan de krioel-
menigte; en zij hadden ook weinige
visjes.
7.En deze ingezegend hebbend* sprak hij *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàK
ook deze (ter hand) te stellen.
MARC 8
8.En zij aten en werden verzadigd en
zij pakten op de te over zijnde brokken,
zeven manden
9.En zij geschiedden ongeveer vier
duizendtallen en hij liet hen los.
10.En regelrecht ingetreden in het
vaartuig samen met zijn leerlingen
kwam hij naar de deelgebieden van
Dalmanoutha.
11.En uitkwamen de Pharizeeën zie:Mt.16:1-12 en Lc.11:16, Joh.6:30
en zij gingen vooraan om samen
te onderzoeken hem, zoekende
van de kant van hem een kenteken* *Gr.sèmeion = Hebr.AóWT
vandaan van de hemel, hem
beproevende.
12.En kreunend met zijn beluchting*, *Gr.pnuema = hebr. RuàCh
zegt hij: Wat zoekt deze geschiedronde* *Gr.genos = Hebr.DóWR
een kenteken? Op trouwe* als gegeven *Gr.amèn = Hebr.AáMèN
wordt aan deze geschiedronde een
kenteken.
34
13.En weggeduwd hebbend hen wederom
ingetreden kwam hij weg naar het
oversteekse.
14.En zij vergeten*[61] mee te nemen broden *Gr.epilanthanomai=Hebr.SháKàCHen tenzij één-enkel brood hadden zij niets
met zich in het vaartuig.
15.En hij stelde hen zeggende: ziet, k-22
kijkt uit voor het zuur* van de Pharizeeën *Gr.zumè = Hebr.CháMéTs
en voor het zuur van Herodès.
16.En zij berekenden bij elkaar dat zij
geen broden hadden.
17.En (dit)volkènnend zegt hij hun:
wat berekenden jullie dat jullie geen
broden hebben? Nog niet beseffen jullie,
nog niet onderwezen* zijn jullie? *Gr.sunièmi = Hebr. SháKàL
Jullie hebben het hart van jullie vereelt?
18.ogen hebbend kijken jullie niet,
en oren hebbend horen jullie niet?[62]
19.En niet gedenken jullie*, toen ik *Gr.mnèmoneuoo = Hebr.ZáKàR[63]
MARC 8
de vijf broden brak bij de vijf
duizendtallen: hoeveel korven
van brokken vol pakten jullie op?
Zij zeggen hem: twaalf.
20.Toen de zeven bij de vier
vier duizendtallen, van hoeveel manden
pakten jullie op de volgemaakten
met brokken: en zij zeggen: zeven.
21.En hij zei hun: nog niet zijn jullie
onderwezenen?
35
22.En zij komen naar BèThsaïda. k-23
En zij dragen voor hem een blinde,
en roepen hem toe opdat hij
zou betasten hem.
23.En aangegrepen hebbend bij de
hand van de blinde, droeg hij weg
hem buiten het dorp, en gespuugd* *Gr.ptuoo = Hebr. JáRàQ.
hebbend naar zijn oogballen,
opleggend de handen aan hem,
vroeg hij hem: kijk jij naar iets?
24.En opkijkend zei hij: ik kijk naar
mensen, omdat ik (ze) als bomen
zie rondschrijden.
25.Vervolgens wederom heeft hij opgelegd
de handen op zijn ogen en hij keek door
en werd weer tot stand gebracht en hij
bekeek verweg-en-helder alles.
26.En hij zond af hem naar zijn huis,
zeggend: niet in het dorp binnenkomen.
36
27.En hij kwam weg en zijn leerlingen naar k-24
de dorpen van Caesarea Philippi.
En op de neemweg vroeg hij zijn leerlingen
zeggende aan hen:
28.(als)Wie zeggen de mensen dat ik geschied?
En zij spraken tot hem: (als) Johannes de
Doper, en anderen (als)Elia, en anderen (als)
één-enkele* van de profeten. *Gr.eis = Hebr. AèCháD
29.En hij vroeg hun: en jullie, (als)wie
zeggen jullie dat ik geschied? En Petrus
toegebogen naar hem zegt aan hem:
jij geschied (als) de christus*. *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh=gezalfde
30.En hij omwaardeerde hen opdat zij
aan niemand (‘t) zouden zeggen omgrent
hem.
31.En hij ging vooraaan om te beleren hen,
dat het noodzakelijk is, dat de stichtzoon
van de menselijke vele (dingen) lijdt en
MARC 8dat hem geen gewicht zou worden gegegeven[64]
door de ouden en de vooraangaande
priesters en de-schriftkenners en hij
vermoord zou worden* en hij na drie dagen *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG
zou opstaan. En mert allesverwoording
bepraat hij dit inbrengwoord*. *Gr.logos = Hebr.DáBáR
32.En hem tot zich genomen hebbend
ging Petrus vooraan hem om te waarderen,
maar hij zich toegekeerd hebbend en
ziende zijn leerlingen omwaardeerde
Petrus en zei: vaar heen laat achter mij
lasteraar*, omdat jij niet acht de (dingen) *Gr.satan =Hebr.SháTáN
van God maar de (dingen) van de mensen.
34.En tot zich geroepen hebbend de
krioelmenigte samen met zijn leerlingen
sprak hij tot hen: indien iemand laat achter
mij wil komen, moet hij zichzelf
verloochenen en hoog-heen-dragen* zijn *Gr.airoo=Hebr.NáSsáA
kruispaal, en moet mij volgen.
35.Want hij die wil bevrijden zijn
lichaamziel*, doet haar teloor gaan; *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh
maar hij die te loor doet gaan zijn
lichaamziel omwille van mij en van
de goednieuwsboodschap, zal haar
bevrijden.
36.Want wat nut het een menselijke
te winnen de gehele ordentelijkheid* *Gr.kosmos
en dat beboet wordt* zijn lichaamziel? *Gr.zèmioöo=Hebr.NgáNàSh
37.Want zou geven een menselijke
ter vervanging van zijn lichaamziel?
38.Want hij die te schande maakt mij
en mijn inbrengwoorden* in deze *Gr.logos=Hebr.DóBáR
geschiedronde* die echtbreekt en *Gr.genos=Hebr.DóWR
verwaardt, ook de stichtzoon van de
menselijke zal te schande maken hem,
MARC 8,9
wanneer hij komt in de dunkzwaarte* *Gr.doxa = Hebr.KáBóWD
van de omvamende* zijner samen
met de heilige bodewerkers*. *Gr.angngelos=Hebr.MàL’AàK
9.1.En hij zei hun: op trouwe* ik zeg *Gr.amèn = Hebr.AáMèN
jullie dat sommigen hier geschieden
van wie staan hier, die niet zullen
smaken gestorvenheid totdat zij
zullen zien het koninkrijk* van God *Gr.basoleia=Hebr.MàL’KuWT= ook
gekomen in kracht[65]. [koningschap.
37
2.En na zes dagen neemt mee Jezus k-25
Petrus en Jakobus en Johannes en draagt* *Gr.anapheroo = Hebr.NgáLáH(hiphíl)
hen op[66] naar een berg hoog, naar eigen
aard afgezonderd.
3.En hij werd van gedaante veranderd
ten overstaan van hen en zijn gewaden
geschieden glinsterend[67] wit zeer,
hoedanig een voller op het land niet *Gr.gnapheus=Hebr.KóWBéS[68]
de kracht heeft wit te maken.
4.En te zien was voor hen Elia samen
met Mozes, en zij geschiedden samen
pratend met Jezus.
5.En zich toebuigend zegt Petrus tot
Jezus: Rabbi, het geschiedt prachtig,
dat wij hier geschieden, en wij zullen
MARC 9
maken drie tenten, voor jou één
en voor Mozes één en voor Elia
één, want niet volkènde hij
waarmee hij zich toeboog;
zeer ontzaghebbed immers
geschieden zij.
7.En er geschiede een wolk* die
beschemerde*[69] hen, en er geschiede
een stem uit de wolk: deze
geschiedt (als) stichtzoon van mij,
de beminde, hoort hem[70].
8.En plotseling rondom kijkend
zagen zij niemand meer tenzij Jezus
afgezonderd samen met hen.
9.En terwijl zij omlaag traden
vandaan van de bergen stelde hij
aan hen, dat zij aan niemand wat zij
zagen zouden verder voeren[71],
tenzij wanneer de stichtzoon van de
menselijke vandaan van de lijfdoden* *Grieks: nekros
opstond.
10.En de woordinbreng* vatten zij
hard aan bij zichzelf samen zoekend
(als)wat geschiedt het vandaan van
MARC 9
de lijfdoden opstaan.
11.En hem vragend zeggende:
(dat) de schriftkenners zeggen, dat
het noodzakelijk is dat Elia eerder
komt?
12.Maar hij beweerde aan hen:
Elia komende eerder stelt weer aan
alles[72]; en zoals geschreven is over
de stichtzoon van de menselijke,
dat hij veel lijdt en geminacht wordt?
Maar ik zeg jullie dat ook Elia
gekomen is,
13.en zij maakten met hem zoveel
zijwilden, zoals geschreven is over hem.
14.En gekomen bij de leerlingen
zagen zij een krioelmenigte veel
omtrent en schriftkenners samen
zoekend[73] bij hen.
15.En regelrecht al-af de krioel-
menigte hem ziende werden zeer
verbaasd, en toelopende begroeten
zij hem.
16.En hij bevroeg hen: wat zoeken
jullie samen bij hen?
17.En toe boog zich naar hem
één-enkele uit de krioelmenigte:
leraar, ik heb gedragen mijn
stichtzoon tot jou, die heeft
een praatloze beluchting.
18.En wanneer wat ook maar hem
afneemt, scheurt hij hem,
en hij schuimbekt en hij knarst
de tanden en hij droogt uit;
en ik sprak tot jouw leerlingen
opdat zij die uitwerpen, en
niet vermochten zij het.
19.En zich toebuigend zegt hij
hen: o wantrouwige geschiedronde*, *Gr.genos = Hebr. DóW
tot wanneer zal ik bij jullie
geschieden? Tot wanneer zal
ik uithouden jullie?
20.Draag hem tot mij, en zij
MARC 9
droegen hem tot hem.
En hem ziende deed de beluchting
stuip trekken hem, en vallend
op het land wentelde hij zich
schuimbekkend.
21.En hij bevroeg zijn oomvamende,
hoeveel tijd* geschiedt er dat
dit geschiedt aan hem?
En hij sprak: vanaf kindsheid.
22.En dikwijls ook naar het vuur
wierp hij hem en naar water,
opdat hij teloor zou doen gaan
hem. Maar als jij ertoe kracht
hebt, help* ons, hebbend *Gr.boètheoo = Hebr. NgáZàR
moederschoot* voor ons. *Gr,splangnai = Hebr.RæChàMieM
23.En Jezus sprak tot hem:
indien ertoe de kracht hebt,
alle (dingen)(zijn) bekrachtbaar
voor wie vertouwt.
24.Regelrecht schreeuwend
zei de omvamende van het kind:
ik vertrouw, help mij met het
wantrouwen.
25.En Jezus ziende dat samen
toeloopt de krieolmenigte,
omwaardeerde de beluchting
de onreine zegend aan hem:
praatloze en stomdove
beluchting, ik zet jou ertoe aan,
kom uit uit hem en kom
niet meer in naar hem.
26.En schreeuwend en stuip
trekkend kwam hij uit
en hij geschiedde als een
lijfdode*, zodat allen zeiden *Gr.nekros
dat hij gestorven was.
27.Maar Jezus hard vattend* *Gr.krateoo = Hebr.CháZàQ
zijn hand, deed opstaan hem
en hij stond op.
28.En binnengekomen in zijn
huis bevroegen zijn leerlingen
uit eigen beweging hem:
om wat hadden wij niet
de kracht hem uit te werpen?
38
29.En hij sprak tot hen:
Deze geschiedronde heeft
in niets kracht eruit te komen,
tenzij in gebed.
MARC 9
39
30.En vandaar weggekomen,
ging hij verder heen door
Galilea, en niet wilde hij, dat
Iemand het volkènde.
31.Want hij leraarde zijn leerlingen
en hij zei hen, dat de stichtzoon
van de menselijke wordt overgeleverd[74]
aan handen van menselijken, en
zij zullen hem vermoorden* , en *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG
vermoord geworden zal hij na drie
dagen opstaan*. *Gr.anistèmi=Hebr. QuWM
32.Maar zij volkènden niet het
inbrengwoord* en zij ontzagen zich *Gr.rèma = (ook) Hebr. DáBháR
hem na te vragen.
40
33.En hij kwam naar Kapharnaüm.
En in het huis geschiedend, vroeg hij
hen na: wat op de neemnweg* *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
berekenden* jullie?
34.Maar zij zwegen*, want onder
elkaar berekenden zij op de neemweg
wie de grotere (is).
35.En neerzittend stemde hij aan[75]
de twaalf en hij zei hen: indien
iemand (als) eerste* wil geschieden, *Gr.prootos=Hebr. RéAShieJT
zal hij geschieden (als)de laatste* *Gr.eschatos=Hebr. AáChàR
van allen en (als) bedienaar* van
allen.
36.En nemend een kind deed hij het
staan in het midden van hen
en de armholten heen geslagen
hebbend om hem sprak hij tot hen:
37.Wie maar één-enkele* van *Gr.eis = Hebr. AèChàD
zodanige kinderen zal ontvangen
in mijn naam, ontvangt mij;
en wie maar mkij ontvangt, niet
mij ontvangt hij, maar die afzendt
mij.
38.Voor hem beweerde Johannes:
leraar, wij hebben gezien iemand
MARC 9
die in jouw naam demonen
uitwerpt, die ons niet volgt,
en wij verhinderden hem,
omdat hij niet volgt ons.
39.Maar Jezus sprak: verhindert
hem niet; want niemand geschiedt
er die maakt een kracht op mijn
naam, en zal de kracht hebben
ijlings* kwaads te zeggen van mij. *Gr.tachus=Hebr.MáHàR
40.Want wie niet ten nadele[76]
geschiedt van ons, geschiedt
ten voordele[77] van ons.
41.Want wie maar doet drinken
jullie een drinkbeker water
in de naam, dat jullie van Christus
geschieden, op trouwe* ik zeg *Gr.amèn = Hebr. AæMèN
jullie, dat niet teloor gaat zijn
beloning.
42.En wie maar doet struikelen* *Gr.skandalizoo=Hebr.KáSàL
één-enkele van deze kleinen* *Gr.mikros= (hier)Hebr. QáThóWN
die vertrouwen, meer prachtig
geschiedt het voor hem, indien
omligt een molensteen van een
ezelsmolen om zijn hals* en *Gr.trachulos=Hebr.TsoWéAR
hij geworpen is in de zee.
43.En indien doet struikelen jou
jouw hand[78] stoot af haar;
prachtigs geschiedt dat jij gemankeerd
inkomt naar het leven, anders dan
twee handen hebbend afkomt
naar het helse*, naar het vuur *Gr.geenna=Hebr.GeHiNNoM
dat onuitdoofbaar*(is).[79]
MARC 9,10
45.En indien jouw voet doet
struikelen jou, stoot af hem;
prachtigs geschiedt, dat jij
inkomt naar het leven hinkend*, *Gr.Choolos=Hebr.PèSàCh
anders dan de twee voeten
hebbend geworpen wordt naar het
helse.[80]
47.En indien jouw oog doet
struikelen jou, werp weg het;
prachtigs geschiedt, dat jij
zonder oog inkomt in het koninkrijk
van God, anders dan twee ogen
hebbend geworpen wordt in het
helse,
48.waar de karmozijnworm* niet *Gr.skoolèx=Hebr.TóWLàNg
sterft en het vuur niet gedoofd
wordt.[81]
49.Alieder immers zal met vuur
gezouten worden.
50.Prachtig (is) het zout; maar indien
het zout zouteloos zal geschieden,
waarin zullen jullie dat klaar maken?
Houdt in julliezelf zout en houdt
vrede bij elkaar.
41
10.1.En daarvan opgestaan komt hij * zie Mt.19:1-9
naar de gebiedsgrenzen* van Judea *Gr.orion = Hebr. GeBuWL
en het oversteekse van de Jordaan
en samen gaan heen wederom
krioelmenigten bij hem, en als gewoonlijk
leraarde hij wederom hen.
2.En erbij gekomen vroegen na
de pharizeeërs hem of er bevoegdheid is
voor een man om van een vrouw zich
los te maken, hem beproevende.
3.En hij zich toebuigend sorak tot hen:
wat heeft aan jullie geboden Mozes?
MARC 10
4.En zij spraken: Mozes vaardigde uit
een staafboek van afstandname* te *Gr.apostasion=Hebr.KeRieTóWT
schrijven en zich los te maken[82].
5.Maar Jezus sprak tot hen: om de
stijfhartheid van jullie heeft hij
geschreven voor jullie dit gebod*.
6.En vandaan van het vooraangaande
van de schepping* heeft hij *Gr.ktisis: niet in de LXX!
draagman* *Gr.arsen = Hebr.ZáKhàR[83]
en zoogvrouw* gemaakt hen. *Gr.thèlus = Hebr.NeQáBáH[84]
7.vanwege dit zal achterlaten
een mens de omvamende en de
moederende,
8.en geschieden zullen zij tweeën
tot één-enkel vlees[85];
zodat zij niet meer geschieden
(als)twee maar één-enkel vlees.
9.Wat nu God samengejukt heeft,
moet een mens niet afzonderen.
10.En in huis vroegen de leerlingen
wederom hem na.
11.En hij zegt aan hen: wie zich
losmaakt van zijn vrouw en huwt
een andere, pleegt echtbreuk bij
haar.
12.En indien zij, zich losmaakt hebbend
van haar man, een ander huwt, pleegt
echtbreuk.
13.En zij droegen aan kinderen opdat * zie Mt.19:13-15; Lc.18:15-18
hij zou betasten hen.
14.Maar de leerlingen omwaardeerden
hen. Maar Jezus (dit)ziende gispte hen
en sprak tot hen: duwt heen de kinderen
om te komen bij mij, verhindert hen niet;
want van zodanigen geschiedt het
koningschap van God.
15.Op trouwe ik zeg jullie, wie niet
aanneemt* het koningschap van God *Gr.dechomai = (hier) Hebr. LáQàCh
zoals een kind, niet zal hij binnenkomen
daarin.
MARC 10
16.En in de armholte sluitend hen,
zegende hij in, stellend e handen
op hen.
42
17.En toen hij heen ging op de zie Mt.19:16-30, Lc.18:18-30 k-29
neemweg*, deed een-één-enkele, *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
snel toegelopen en een knieval gemaakt,
navraag bij hem:
leraar goed, wat moet ik maken,
opdat ik leven wereldlang als wettig
aandeel krijg?
18.En Jezus sprak tot hem:
waarom zeg jij ‘goede’? Niemand (is)
goed tenzij één-enkele God.
De geboden volkèn jij: niet zul jij
moorden*, niet zul jij echtbreken, *Gr.phoneuoo = (hier)Hebr.HáRàG
niet zul jij stelen, niet zul jij leugen
getuigen, niet zul jij ondegelijk maken,
waardeer je omvamende en je
moederende.[86]
20.Maar hij beweerde aan hem:
leraar, dat alles heb ik waar gehouden* *Gr.phulattoo = Hebr. SháMàR
vanaf mijn jonkheid.
21.En Jezus hem aangekeken hebbend
beminde hem en sprak tot hem:
één-enkel(ding) doet jou laat achter
blijven: vaar heen, verkoop zoveel
als je hebt, en geef aan armen*, en *Gr.ptoochos = Hebr. DàL
je zult hebben een voorraad* in de
hemel en ga je gang* volg mij. *Gr.deuro = hebr. LeKieJ
22.Maar hij, droevig geworden
op het inbrengwoord* kwam weg *Gr.logos = Hebr. DáBháR
pijn hebbend, hij geschiedde immers
(als) hebbend veel verworvenheden. *Gr.ktamai = Hebr. QáNáH
23.En Jezus rond kijkend zegt aan
zijn leerlingen: hoe moeilijk komen
zij die gebruiksgelden hebben
in het koninkrijk van God binnen.
24.En de leerlingen verbaasden zich
op zijn inbrengwoorden. Maar Jezus,
zich wederom toebuigend, zegt aan hen:
borelingen*,hoe moeilijk geschiedt
het binnenkomen in het koninkrijk
van God; arbeidsmakkelijker geschiedt
het doorkomen van een kameel
door het gaatje van de naald dan
MARC 10
het binnenkomen vaneen rijke
in het koninkrijk van God.
26.En zij raakten te over getroffen
zeggende bij zichzelf: en wie
heeft de kracht om bevrijd* te *Gr.sooizoo = Hebr.JáShàNg
worden?
27.Hen aankijkend zegt Jezus:
van de kant van de mensen
krachteloosheid, maar niet van
de kant van God: alle (dingen)
(zijn) immers in kracht van de
kant van God.[87]
28.Vooraan ging Petrus om
te zeggen aan hem: zie wij hebben
weggeduwd alles en zijn jou gevolgd.
29>Jezus beweerde: op trouwe* *Gr.amèn = Hebr.AáMèN
ik zeg jullie, niemand geschiedt er
die weggdeuwd heeft huis of broeder-
verwanten of zusterverwanten of
moederende of om,vamende of
borelingen of velden vanwege mij
en vanwege de goednieuwsboodschap,
30. indien hij niet aanneemt het
honderdvoudige nu in dit tij* huizen *Gr.kairos
en broederverwanten en zusterverwanten
en moederenden en borelingen en
velden samen met de vervolgingen,
en in de wereldtijd die komt leven
wereldlang.
31.Maar vele eerderen zullen geschieden
(als)lateren* en de lateren (als)eerderen.
32.En zij geschiedden op de neemweg
omhoogtredend naar Jeruzalem, en
Jezus geschiedde vooraan voerend hen
en zij verbaasden zich, maar zij die
volgden hadden ontzag, en terzijde
nemend wederom de twaalf ging hij
vooraan tot hen te zeggen de (dingen)
die aanstaande waren om op te treden
voor hem, nl. zie wij treden omhoog
naar Jeruzalem, en de stichtzoon van
de menselijke zal worden overgeleverd
aan de vooraangaande priesters en
aan de schriftkenners, en zij zullen
MARC 10
veroordelen hem tot sterven
en zullen overleveren hem aan
de naties.
34.En zij zullen hem bespelen
hem bespugen en hem geselen
en vermoorden, en na drie dagen
zal hij opstaan.
35.En tot hem heen gaan Jakobus k-30
en Johannes, stichtzonen van
Zebedaeus, zeggende aan hem:
Leraar wij willen dat jij wat
wij ook maar wensen zult maken
voor ons.
36.En hij sprak tot hen: wat willen
jullie moet ik maken voor jullie?
37.En zij spraken tot hem: Geef
aan ons dat wij, één-enkele* bij jou *Gr.eis = Hebr. AèCháD
aan de rechter (zijde) en één-enkele
aan de linker neerzitten in jouw
dunkzwaarte.
38.Maar Jezus sprak tot hen: Niet
volkènnen jullie wat jullie wensen;
hebben jullie de kracht te drinken* *Gr.pinoo = Hebr. SháTáH
de drinkbeker die ik drink, of met de
dompeling waarmee ik gedompeld* *Gr.baptizoo = Hebr. TháBhàL
word gedompeld te worden?
39.Maar zij spraken tot hem: wij hebben
de kracht. Maar Jezus sprak tot hen:
de drinkbeker die drink zullen jullie
drinken en met de dompeling, waarmee
ik gedompeld wordt zullen jullie gedompeld
worden;
40. maar het neerzitten aan mijn
rechter (zijde) of aan mijn linker
geschiedt (als) geven van mij, maar (is)
voor gereed gemaakten.
41.En de tien (dit) gehoord hebbend
gingen vooraan te gispen over Jakobus
en Johannes.
42.En hen bijgeroepen hebbend zegt
Jezus hen: Jullie volkte gispen over Jakobus
en Johannes.
42.En hen bijgeroepen hebbend zegt
Jezus hen: Jullie volkènnen dat zij
die de dunk hebben vooraan te gaan
de naties, machtig zijn over hen en
de groten bevoegd zijn over hen.
43.Niet alzo geschiedt het bij jullie.
Maar wie groot wil geschieden bij jullie,
MARC 10,11
zal geschieden (als) jullie bedienaar* *Gr.diakonos = Hebr.SháRàT
en wie maar zou willen bij jullie
(als)eerste te geschieden, zal (als)
aller heerdienaar* geschieden, *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
45.En de stichtzoon van de menselijke
kwam immers niet om bediend te worden,
maar om te bedienen en om te geven
zijn lichaamziel (als)losprijs op de
drukplek* van velen. *Gr.anti = Hebr. TáChàT
43
46.En zij komen naar Jericho. En toen k-31
hij heenging vandaan van Jericho en
zijn leerlingen en een krioelmenigte
aan de maat, de stichtzoon van Timaeus,
Bartimeüs, blind (als)wensbedelaar,
zat neer langs de neemweg*. *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
47.En gehoord hebbend dat Jezus de
Nazarener er geschiedt, ging hij vooraan
te schreeuwen en te zeggen:
48.Stichtzoon van David Jezus,
wees barmhartig* voor mij. *Gr.eleoo = (hier) Hebr.RáChàM
En hem omwaarderend[88] (zijn) velen,
opdat hij zou zwijgen*. Maar hij *Gr.sioopaoo = Hebr. CháRàSh
schreeuwde veel meer: Stichtzoon
van David wees barmhartig voor mij.
49.En staande blijvend sprak Jezus:
be-stemt hem; en zij be-stemmen *Gr.phoneoo
de blinde zeggende aan hem:
houd moed, sta op, hij be-stemt jou.
50.En hij afwerpend zijn gewaad
weer op voeten, kwam tot Jezus.
51.En zich toebuigend naar hem
sprak Jezus: Wat , wil jij, moet ik
maken? En deblinde sprak tot hem:
rabbouni dat ik weer zal kijken.
52. En Jezus sprak tot hem: vaar heen
jouw vertrouwen heeft jou bevrijd.
En regelrecht keek hij weer en hij
volgde hem op de neemweg.
44
11.1.En als zij lijfna zijn bij zie:Mt.21:1-9;Lc.19:29-38 k-32
Jeruzalem bij Bethphagè en Bethanië [Joh.19:12-16
bij de berg der olijven, zendt hij af
twee van zijn leerlingen
MARC 11
2.en zegt hen: vaart heen naar het
dorp dat (is) tegenover jullie, en
regelrecht binnengaande daarin,
zullen jullie vinden een ezel gekneveld* *Gr.deoo= Hebr. AáSàR
waarop niemand van de mensen nog
heeft gezeten.
3.En indien iemand jullie aanspreekt:
waarom maken jullie dit? Spreekt:
de machtiger heeft aan hem behoefte,
4.en regelrecht zendt hij af hem
wederom hierheen; en zij kwamen weg
en zij vonden een ezel gekneveld
bij een deur buiten bij de rondweg,
en zij maken los hem.
5.En sommigen van die daar stonden
zeiden tot hen: wat maken jullie,
losmakend de ezel?
6.En zij spraken zoals sprak Jezus.
7.En zij duwden af hen en zij dragen aan
de ezel bij Jezus, en zij werpen erop
voor hem hun gewaden en hij zat neer
op hem.
8.En velen spreidden hun gewaden
op de neemweg*, en anderen meien[89], *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
afgestoten hebbend,
9.en zij die vooraan voeren en zij
die volgen, schreeuwden:
hosanna,
10.ingezegend *die komt in naam van *Gr.eulogeoo = Hebr.BáRàK
machtiger,[90]
ingezegend het komende koningschap(-rijk)
van onze omvamende David.
Hosanna in de oppersten.
11.En binnen komen zij in Jeruzalem
naar de tempel. En rondgekeken hebbend
alle (dingen), omdat laat reeds geschiedde
het uur, kwam hij heen naar Bethanië
samen met de twaalf.
45
12.En de volgende morgen, toen zij uitkwamen
vandaan van Bethaë, hadden zij honger*. *Gr.peinaoo=Hebr.RóNgàB
13.En ziende een vijgenboom van verre,
die heeft loofbladeren, kwam hij of hij dus
MARC 11
iets zou vinden daarin.
En gekomen daarbij vond hij niets
tenzij loofbladeren, want niet
geschiedde het tij* van de vijgen. *Gr.kairos = Hebr. NgéT.
14.En zich toebuigend sprak hij
tot hem: niet meer in de wereldtijd
eet iemand uit jou een vrucht.
En zijn leerlingen hoorden toe.
15.En zij kwamen in Jeruzalem.
En binnengekomen in de tempel
ging hij vooraan om uit te werpen
de verkopers* en de marktkopers *Gr.pooleoo = Hebr. MáKàR
in de tempel, en de tafels van de
geldwisselaars en de zitplaatsen
van de verkopers van duiven keerde hij om.
16.En niet verduwde hij, dat iemand
heendroeg gerei* door de tempel. *Gr.skeuos = Hebr/ KeLieJ
17.En hij leraarde en zei tot hen:
is niet geschreven dat
mijn huis een huis van gebed
geroepen zal worden voor al-af
de naties*?[91] *Gr.ethnos = Hebr.GóWJ
Maar jullie hebben van hem gemaakt
een grot van rovers.[92]
18.En de vooraangaande-priesters
en de schriftkenners hoorden toe
en zij zochten hoe hem te loor te
laten gaan; want zij hadden ontzag
voor hem, want al-af de krioelmenigte
getroffen raakte bij zijn leer.
19.En toen laat geworden was, gingen
zij heen buiten de stad.
20.En langsgaandevroeg zag hij
de vijgeboom, uitgedroogd vanaf de wortel.
21.En het indachtig geworden zegt
Petrus hem:
22.Rabbi*, zie de vijgenboom, die jij
vervloekte is uitgedroogd,
En zich toebuigend zegt Jezus hen:
MARC 11
hebt vertrouwen op God.
23.Op trouwe ik zeg jullie, dat
wie zou spreken tot deze berg:
word opgepakt en word geworpen
in de zee, en niet wordt hij
beoordeeld in zijn hart, maar
hij vertrouwt, dat wat hij bepraat
geschiedt, het zal geschieden
voor hem.
24.Daarom zeg ik jullie, alles
zoveel jullie zullen bidden en
wensen*, vertrouwt dat jullie *Gr.aiteoo=Hebr.SháAàL
(‘t)aannemen, en het zal
geschieden voor jullie.
25.En wanneer jullie staan k-34
biddende, verduwt indien jullie
iets hebben tegen iemand,
opdat ook de omvamende van jullie
die(is) in de hemelen, verduwt
voor jullie de afvalligheden* van *Gr.paraptooma = Hebr,PèShàNg
jullie.
(26[93])
27.En zij komen wederom naar k-35
Jeruzalem. En als hij in de tempel
rond schrijdt, komen naar hem
de vooraangaande priesters en
de schriftkenners en de ouderlingen,
en zij zeiden tot hem:
28.In hoedanige bevoegdheid maak
jij deze (dingen)? Of wie heeft jou
gegeven deze bevoegdheid, opdat
jij deze (dingen) maakt?
29.Maar Jezus sprak tot hen:
ik zal navraag doen bij jullie
over één-enkel inbrengwoord*, *Gr.logos = Hebr.DáBháR
en buigen jullie je toe naar mij,
en ik zal zeggen in hoedanige
bevoegdheid ik deze (dingen) maak.
30.Geschiedde de dompeling van
Johannes vandaan van de hemel
of vandaan van de mensen?
MARC 11,12
Buigt-je toe naar mij.
31.En zij berekenden* onder elkaar
zeggende: Wanneer wij zouden
spreken: vandaan van de hemel,
zal hij zeggen: door wat hebben
jullie hem niet vertrouwd.
32.Maar indien wij zouden spreken:
vandaan van de mensen . . . .
zij hadden ontzag voor de krioelmenigte;
want allen hielden Johannes dat hij
geschiedecht (als) profeet geschiedde.
33.Em zich toebuigend naar Jezus
zeggen zij: Niet volkènnen wij (‘t).
En Jezus zegt hen: niet zeg ik jullie
in hoedanige bevoegdheid ik maak
deze (dingen).
12.1.En hij-ging vooraan tot hen
in vore-stellingen te praten. Zie: Mt.21:33-46 en Lc.20:9-19
Een mens plantte* *Gr.phuteuoo = Hebr. Hebr.NáThàNg
een gaarde* *Gr.ampeloon = hebr. KèRèM
en stelde rondom een ommuring* *Gr.phragmon = Hebr. GèDèR
en groef* een perskuip en *Gr.orussoo = Hebr. KáRáH
huisstichtte een toren*[94] *Gr.purgon = Hebr. MieG’DáL=grotert
en gaf hem af aan akkerbouwers
en was van (familie-)huis.
2.En hij zond af tot de akkerbouwers
in het tijd* een heerdienaar**, *Gr.kairos; **Gr.doulos = Hebr.
opdat hij van de kant van de [NgèBhèD.
akkerbouwers aannam vandaan
van de vruchten van de gaarde.
3.En hem genomen hebbend
takelden zij hem toe en zonden
hem af loos*. *Gr.kenos = Hbr. RéJQ
4.En wederom zond hij af tot hen
een andere heerdienaar en ook die
sloegen zij het hoofd en deden
onwaardig.
5.En een ander zond hij af; en die
vermoordden* zij en vele anderen, *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
die zij toetakelden danwel vermoordden.
Nog een-één-enkele* had hij *Gr. eis = Hebr. AèCháD
een stichtzoon bemind.
6.Hij zond af hem de laatste tot hen
zeggend (dit): zij zullen zich omdraaien
voor mijn stichtzoon.
MARC 12
7.Maar die akkerbouwers spraken
tot elkaar (dit): hij geschiedt (als)
wettig aandeelhebbend. Daarom
moeten wij vermoorden hem, en
van ons zal geschieden het wettig
aandeel; en hem genomen hebbend
vermoordden zij hem.
8.En zij wierpen eruit hem buiten
de gaarde*. *Gr.ampeloon = Hebr.KèRèM
9.Wat zal maken de machtiger
met de gaarde? Hij zal komen en
teloor doen gaan de akkerbouwers
en hij zal geven de gaarde aan
anderen.
10.Dit geschrevene hebben jullie
niet opgelezen:
De steen* waaraan geen gewicht *Gr.lithos = Hebr. AèBhèN
gaven de-huisbouwers, deze
is geschied tot eerstdeel* van *Gr.kephalè = Hebr. RaoWSh
een hoekwende*; *Gr.goonia = Hebr. PieNNáH
11.van de kant van de machtiger
geschiedde dit en het geschiedt
verwonderlijk in onze ogen*?[95]
12.En zij zochten hem hard te
vatten en zij hadden ontzag voor
de krioelmenigte; want zij
volkènden dat hij tot hen de
vore-stelling sprak; en hem
weggeduwd hebbend kwamen zij
weg.
47
13.En af zenden zij tot hem zie:Mt.22:15-22; Lc.20:20-26 k-37
sommigen van de Pharizeeërs
en van de Herodianen opdat
zij hem zullen overmeesteren* *Gr.agreuoo = Hebr.LáKàD
met een inbrengwoord*. *Gr.logos = Hebr. DáBháR
14.En gekomen zeggen zij hem:
leraar, wij volkènnen dat jij
(als)een-waarachtige geschiedt
en niet heb jij belang, bij niemand;
niet immers kijk jij naar de
vertegenwendiging* van mensen,
maar in waarschtigheid leer jij
de neemweg van God; is men
bevoegd om te geven cijnsgeld* *Gr.kensos = Lat. census (= cijns)
MARC 12
aan de keizer of niet? Moeten wij
geven of niet geven?
15.Maar hij volkènnend van hen
de geveinsdheid, sprak tot hen:
Waarom stellen jullie mij op de
proef*? Draagt aan voor mij
een dinarion, opdat ik het zie.
16.En droegen die aan. En hij
zei hun: van wie deze beeltenis*
en het opschrift? En zij spraken
tot hem: van de keizer.
17.En Jezus sprak tot hen; de
(dingen) van de keizer geeft terug
aan de keizer, en de (dingen)
van God aan God. En zij
verwonderden zich over hem.
18.En de Sadduceeën komen zie: Mt.22:23-33; Lc.20:27-38 k-38
tot hem, die zeggen, dat er
geen opstanding geschiedt.
En zij vroegen hem zeggende:
19.Mozes heeft geschreven
aan ons dat
indien iemands broederverwant
sterft en achterlaat een vrouw
en niet afduwt een boreling,
dat zijn broederverwant moet
nemen de vrouw en moet doen
opstaan kiemsel voor zijn
broederverwant.[96]
20.Zeven broederverwanten
geschiedden. En de eerste nam
een vrouw en gestorven heeft
hij geen kiemsel afgeduwd.
21.En de tweede nam haar, ook
hij stierf niet achterlatend
kiemsel; en de derde evenzo.
22.En de zeven hebben niet
afgeduwd kiemsel. (als) Laatste
van allen stierf ook de vrouw.
23.In de opstanding, wanneer
zij opstaan, van wie van hen
geschiedt de vrouw? Want
de zeven hebben haar (tot)vrouw.
24.Aan beweert Jezus:
tuimelen jullie niet daardoor
omdat jullie niet volkènnen
MARC 12.
de schriften en de kracht van God?
25.Wanneer zij bij de lijfdoden* *Gr.nekros
vandaan opstaan, zullen zij niet
huwen en niet gehuwd worden, maar
zij geschieden zoals de bodewerkers* *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK
in de hemelen.
26.Maar omtrent de lijfdoden dat zij
tot opstaan gebracht worden, niet
hebben jullie op-gelezen in het staafboek* *Gr.biblion = Hebr. SèPhèR
van Mozes bij de sinaïdoorn*, hoe sprak *Gr.batos = Hebr.SieNáH
tot hem God, zeggende:
ik de God van Abraham en de God van Izaäk
en de God van Jakob?[97]
27.Niet geschiedt hij (als)God van lijfdoden
maar van levenden. Veelzins tuimelen*
jullie.
39
28.En één-enkele* van de schriftkenners *Gr.eis = Hebr. AèChàD zie: Mt.22:
erbijgekomen, horende omdat zij samen [35-40; Lc.10:25-28.
aan’t-zoeken zijn, volkènnend, dat hij
zich prachtig toegeboegen heeft naar hen,
ondervroeg hem: (als) hoedanig geschiedt
het eerste gebod van alle?
29.Toe boog zich Jezus dat (als) eerste
geschiedt:
hoor, Israël, de machtiger (is) onze God,
de machtiger geschiedt (als) een-één-enkele,
30.en jij zult beminnen de machtiger
jouw God uit geheel jouw hart en uit
geheel jouw lichaamziel en uit geheel jouw
besef* en uit geheel jouw vermogen[98];
31.het tweede (is) dit:
je zult beminnen jouw metgezel* *Gr.plèsios = Hebr. RéàNg
(iemand) als jouzelf[99].
(als) de grotere van deze geschiedt
MARC 12
niet een ander gebod.
32. En tot hem sprak de- schriftkenner:
prachtig, leraar, in waarachtigheid
spreek jij dat er één-enkele geschiedt
en er niet geschiedt een ander
behalve hij,
33.en het beminnen van hem uit geheel
het hart en uit geheel de onerwezenheid*
en geheel het vermogen[100] en het beminnen
van de metgezel (iemand)als jijzelf,
geschiedt (als) te over van al-af
de opgaanders* en slachtgaven**[101]. *Gr.holokautamon = Hebr. NgoLáH
34.En Jezus, ziende hem dat hij [**Gr.thusia = Hebr.ZèBàCh.
besefhebbend zich toegebogen had,
sprsk tot hem: niet ver geschied jij
vandaan van het koninkrijk(-schap)
van God; en niemand durfde hem
nog meer te ondervragen.
40
35.En zich toebuigend zei Jezus, zie Mt.22:21-45; Lc.20:21-44
lerarend in de tempel:
hoe zeggen de schriftkenners, dat
de christus (als) de stichtzoon van
David geschiedt?
36.Zelf sprak David met de geheiligde
beluchting(-ter):
de machtiger sprak tot mijn machtiger:
zit neer aan mijn rechter totdat
ik stel al jouw vijanden onder jouw
voeten[102].
37.David zelf zegt machtiger, en hoe
geschiedt hij van hem (als)stichtzoon?
En de veelheid aan krioelmenigte
hoorde naar hem lust hebbend.
38.En in zijn leraarswerk zei hij:
kijkt uit vanwege de schriftkenners,
die willen rondschrijden in gewaden
en gegroet op de markten,
39.en de voorste zitplaatsen in de
synagogen en voorste neervijplatsen
MARC 12,13
bij de broodmaaltijden.
40.die afeten de huizen van de
weduwen en voor de schijn
uitgebreid biddende, deze zullen
aannemen te over een oordeel.
48
41.En gezeten tegenover de k-41
schatkamer* aanschouwde hij *Gr.gazaphulakeion=Hebr.LieSh’KáH
hoe de krioelmenigte werpt metaal* *Gr.chalkos = Hebr. NeChuWSháH
naar de schatkamer; en vele rijken
wierpen veel.
42.En één-enkele* arme weduwe, die *Gr.mia (eis) = hebr. AèCháD
gekomen was, wierp twee dunne,
wat geschiedt (als) een kwartje.
43.En erbij geroepen hebbend zijn
leerlingen, sprak hij tot hen:
op trouwe* ik zeg jullie dat deze *Gr.amèn = Hebr.AáMèN= op trouwe
weduwe (die)arm (is) meer wierp
dan allen die werpen in de schatkamer.
44.Allen immers uit het hun over hebben
wierpen, maar zij wierp uit haar achterop
geraakt zijn alles voorzover zij had,
heel haar bestaan.*
49
13.1.En als hij heengaat uit de tempel
zegt één-enkele van zijn leerlingen:
leraar, zie wat voor stenen en wat voor
huisbouwwerken.
2.En Jezus sprak tot hem: bekijk je deze
grote huisbouwwerken? Zeker niet werd
afgeduwd een steen op een steen die
niet werd ontlost.[103]
3.En toen hij neerzat op de berg van k-42
de olijven tegenover de tempel
bevroegen hem naar eigen aard Petrus
en Jakobus en Johannes en Andreas:
spreek tot ons, zullen deze (dingen)
ooit geschieden en wat (is) het kenteken
wanneer deze (dingen) aanstaande zijn
alle samen al-af-te-worden*? *Gr.sunteleoo=Hebr.KáLáH
MARC 13
5.En Jezus ging vooraan om te zeggen
aan hen: Kijk uit dat niet iemand jullie zou
doen omtuimelen*. *Gr.planoöo=Hebr.TáNgáH
6.Velen zullen komen op mijn naam
zeggende dat ik geschied, en zij zullen
velen doen omtuimelen.
7.Maar wanneer jullie horen van
broderijen* en hoorgeruchten van *Gr.polemos=Hebr.MieL’CháMáH[104]
broderijen, raakt niet in paniek.
Het moet noodzakelijk geschieden,
maar (is) nog niet de al-afheid*.[105] *Gr.telos = Hebr.KáLieJL
8.Want tot opstaan wordt gebracht
natie op natie en koninkrijk op
koninkrijk.[106]
Er zullen geschieden turbulenties* *Gr.seismos = Hebr. SheNgàR
naar opstaanplaatsen, geschieden
zullen hongertijden. Het vooraangaande
van de uitkronkelingen* (zijn) deze *Gr.oodin = Hebr.ChàJieL
(dingen).
9.Bekijkt jullie zelf. Zij zullen
overleveren jullie naar sanhedrins
en naar synagogen, jullie zullen
toegetakeld worden en voor aanvoerders
en koningen staan vanwege mij,
tot getuigenis voor hen.
10,En tot al-af de naties moet eerst
verkondigd worden de goednieusboodschap.
11.En wanneer zij heenvoeren jullie
overleverende, weest niet vooruit bezorgd
wat jullie zullen praten, maar wat ook maar
gegeven wordt aan jullie en die ure.
Praat die (dingen). Want niet jullie geschieden
(als)de pratenden, maar de beluchter heilig.
12.En overlveren zal een broederverwant
een broederverwant tot gestorvenheid
en een omvamende een boreling, en
opstaan zullen borelingen tegen ouders[107]
MARC 13
en zij zullen doen sterven hen.
13.En jullie geschieden (als)
beweigerden* door allen door
mijn naam; maar die erbij blijft
tot de al-afheid[108], die zal
bevrijd worden*. *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg.
14.Maar wanneer jullie zien
de gruwel van de inbrengleegmaking[109]
staande waar het niet noodzakelijk is,
moet wie op-leest beseffen: dan
moeten zij die in Judea (zijn) vluchten
naar de bergen;
15.wie op het dak(is) moet niet omlaag
treden en naar binnen komen om iets
weg te pakken uit zijn huis;
16.en wie op het veld (is) moet niet
terugkeren om het achtergelaten
gewaad weg te pakken.
17.Wee die in de buik* hebben en
die zogen in die dagen.
18.En bidt opdat het niet geschiedde
in de winter.
19.Geschieden immers zullen die dage
(als)een beënging zoals niet geschied
is zodanig vandaan van het vooraangaande
van de schepping*[110], die God schiep
MARC 13
tot nu toe, en zeker niet geschiede.
20.En indien de machtiger niet
een einde maakte* aan de dagen, *Gr.koloboöo = Hebr.QáTsàTs
werd alaf vlees niet bevrijd;
maar om de uitgekozenen die hij
uitkoos maakte hij een einde aan
de dagen.
21.En indien iemand dan tot jullie
spreekt: zie hier de gezalfde*, zie *Gr.christos = Hebr.MàShiàCh
daar, vertrouwt niet.
22.Tot opstanding zullen worden
gebracht leugengezalfden en
leugenprofeten en zij zullen maken
kentekenen* *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT
en godsblijken*[111] om te doen omtuimelen, *Gr.teras = Hebr. MóWPhéT
23.indien krachtig de uitgekozenen;
maar jullie kijken uit; te voren gezegd
heb ik jullie alles.
24.Maar in die dagen samen met die
beënging wordt de zon verduisterd
en de maan zal niet geven haar
straling[112],
25.en de sterren zullen geschieden
uit de hemel vallende[113], en de
krachten die (zijn) in de hemelen
zullen wankelen.
26.En dan zullen zij zien de stichtzoon
van de menselijke komende in
wolken*[114] met veel kracht en
dunkzwaarte*.
27.En dan zendt-hij-af de werkboden
bij elkaar voeren zijn uitgekozenen
uit de vier windstreken vandaan van
MARC 13, 14
de top van het land tot de top
van de hemel[115].
28.En vandaan van de vijgeboom* *Gr.sukea = Hebr. TàAæNáH
de vore-stelling*: wanneer haar tak *Gr.parabolè = Hebr.MáShàL
zacht zou geschieden en zich
uitverwerkelijken zouden de loofbladen*, *Gr.phullon = Hebr.NgáLáH
volkènnen jullie dat lijfna de
zomermaaiing* geschiedt. *Gr.theros= Hebr.QieJTS en QaTsieJR
29.Zo ook jullie, wanneer jullie
zouden zien geschieden deze (dingen),
volkènnen jullie dat het lijfna
geschiedt bij de deuren.
30.Op trouwe ik zeg jullie dat zeker
niet komt over te steken* deze *Gr.parerchein = Hebr. NgáBàR
geschiedronde* tot dat deze (dingen)
allen geschied zijn.
31.De hemel en het land zullen
komen over te steken, maar de
inbrengwoorden* van mij zullen niet *Gr.logos = Hebr.DáBháR
komen over te steken.
50
32.Omtrent die dag of het uur k-43
volkènt niemand, en niet de bodewerkers
in de hemel en niet de stichtzoon,
tenzij de omvamende.
33.kijkt toe, weest er op bedacht*, *Gr.agrupneoo = Hebr. SháQàD
want niet volkènnen jullie wanneer
het tij* geschiedt. *Gr.kairos
34.Zoals een mens van (familie)huis,
zich afgeduwd hebbend van zijn huis
en gegeven hebbend zijn heerdienaren*
de bevoegdheid, aan ieder zijn werk,
ook aan deurbewaarder gebood dat
hij waakzaam zou zijn.
35.Weest nu waakzaam, niet volkènnen
jullie immers wanneer de machtiger
van het huis komt, of laat of te
middernacht of bij de hanenstem
of vroeg,
36.dat hij, gekomen, niet zou vinden
jullie slapende.
37.En wat ik jullie zeg, zeg ik allen:
weest waakzaam.
14.1.En het pesach geschiedde en zie Mt.26:1-5
de ongezuurde (broden) na twee dagen.
MARC 14
En de vooraangaande priesters en
de schriftkenners zochten hoe hem
met bedrog hard gevat hebbend
zouden vermoorden*.
2.Want zeiden zij: niet op het feest*
opdat niet soms zal geschieden
getier van het volk*.
51
3.En toen hij geschiedde in Bethanië zie Mt.26:6-13;Jh.12:1-8 k-44
in het huis van Simon de melaatse* *Gr.lepros = Hebr. TsáRàNg
en hij aanlag, kwam een vrouw, die
had een albast mirre van betrouwbare
nardus helemaal af[116]; (die) gebroken
hebbend goot zij neer het albast
op zijn eerstdeel*. *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSh
4.Maar er geschiedden sommigen
(haar) gispend bij zichzelf: waartoe
is deze teloorgang van de mirre
geschied?
5.Want deze mirre had de kracht
te gelde gemaakt te worden boven
drie honderd dinariën en gegeven
te worden aan de armen. En zij maakten
bezaar tegen haar.
6.Maar Jezus sprak: verduw haar. Wat
houden jullie haar moeite voor?
7.Een prachtig werk bewerkte zij
bij mij.Want altijd hebben jullie
de armen samen met jullie, en wanneer
jullie willen hebben jullie de kracht
goeds te maken, maar mij hebben jullie
niet altijd.
8.Wat zij vermocht heeft zij gemaakt.
Zij heeft vooruit genomen om te bemirren
mijn zielelichaam* voor de graflegging**. *Gr.sooma; **Gr.taphos=Hebr.QèNèR
9.En op trouwe ik zeg jullie: waar ook maar
verkondigd wordt de goednieuwsboodschap
in geheel de ordentelijkheid*, wat zij *Gr.kosmos
maakte zal bepraat worden ter indachtig* *Gr.mnèmosunè = Hebr. ZieK’RóWN
worden aan haar.
52
10.En Judas Iskariooth, één enekele van zie Mt.26:14-16; Lc.22:3-6
de twaalf, kwam weg naar de vooraangaande
priesters, opdat hij hem zou overleveren
aan hen.
MARC 14
11.En zij (dit) horende verheugden zich
en beloofden aan hem zilver te geven.
En hij zocht hoe hij hem bij goed tij* *Gr.eukairoos
zou overleveren.
12.En op de eerste dag van de ongezuurde zie Mt.26:17-19; Lc.22:7-13 k-45
(broden), toen zij het pesach slachtten*, *Gr.Thuoo = Hebr. ZáBàCh
zeggen tot hem zijn leerlingen: waar
wil jij dat wij afgekomen gereed maken,
opdat jij eet het pesach?
13.En hij zendt af twee van zijn leerlingen
en zegt tot hen: vaar heen naar de stad
en tegen komt jullie een mens die een
vormkruik met water tilt.
14.Volgt hem, en waar hij ook maar
binnenkomt, spreekt tot de huisheer,
dat de leraar zegt: waar geschiedt mijn
ligzaal[117], waar ik het pesach samen met
mijn leerlingen?
15.En hij zal jullie tonen een grote
bovengelegenheid gespreid (en) gereed:
en maakt (het)daar gereed voor ons.
16.En weg kwamen de leerlingen
53
en zij kwamen naar de stad en vonden
zoals hij sprak tot hen
en zij maakten gereed het pesach. Zie: Mt.26:20-25; Lc.22:14,21-23
17.En als de avond* geschiedt, komt *Gr.opsia = Hebr. NgèRèBh
hij samen met de twaalf.
18.En toen zij aanlagen en aten sprak k-46
Jezus: Op trouwe ik zeg jullie dat
een één-enkele* mij zal overleveren,
die eet samen met mij[118].
19.Zij gingen vooraan om pijn
te hebben en te zeggen tot hem:
toch niet ik?
20.Maar jhij sprak tot hen:
één-enkele van de twaalf, die
indompelt samen met mij in de
schaal*, omdat de stichtzoon van *Gr.trublion = Hebr. QeRáNgáH[119]
de menselijke wel heenvaart
zoals geschreven is omtrent hem,
maar wee die menselijke door
wie de stichtzoon van de menselijke
wordt overgeleverd; prachtig
MARC 14
voor hem, indien niet tot geschieden
gebracht was die menselijke.
22.En toen zij aten, genomen hebbend zie Mt.26:28-29; Lc.22:15-20
brood ingezegend* brak hij en *Gr.eulogeoo = Hebr. BáRáKh
gaf hen en sprak: neemt dit geschiedt
(als) het zielelichaam* van mij. *Gr.sooma[120]
23.En genomen hebbend de drinkbeker
gedankzegend* gaf hij aan hen en *Gr.eucharisteoo =(ook) Hebr.BáRàKh
zij dronken uit hem allen.
24.En hij sprak tot hen: Dit geschiedt
(als) het bloed*van mij van de instelling** [121] *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods); **Gr.
dat uitgegoten wordt om velen. [diathèkè=Hebr.BeRieJT[122]
25.Op trouwe ik zeg jullie, dat ik niet
meer drinken zal van wat geschiedt
van de gaarde* tot die dag, wanneer *Gr.ampelos = Hebr. KèRèM
ik hem drink nieuw in het koninkrijk* *= koningschap
van God.
26.En het lied aangeheven hebbend zie Mt.26:30-35; Lc.22:31-34,39
kwamen zij weg naar de berg van de
olijfbomen.
54
27.En Jezus zegt tot hen dit allen
struikelen*, omdat geschreven is: *Gr.skandalizoo = Hebr. JáQàSh
slaan zal ik* de weider** en de *Gr.patassoo=Hebr.NáKáH; **Gr.
voorttrekdieren zullen uiteen [poimèn = hebr. RoNgèH
gegooid worden*.[123] *Gr.diaskorpizoo=(hier)Hebr.ZáRáH
MARC 14.
28.Maar nadat ik tot opstaan
gebracht wordt* zal ik jullie
vooruit varen naar Galilea.
29.Maar Petrus beweerde tot hem:
indien ook allen zullen struikelen,
maar niet ik.
30.En tot hem zegt Jezus: op trouwe
zeg ik jou dat jij vandaag in deze
nacht alvorens de haan tweemaal
aangestemd zal hebben jij driemaal
mij zult verloochenen.
31.Maar hij praatte te over: indien
het noodzakelijk is dat ik mede sterf
met jou, zeker niet zal ik jou
verloochenen. Evenzo zeiden ook allen.
32.En zij komen naar een veldstreek
waarvan de naam (is) GeThsèmani,
en hij zegt tot zijn leerlingen: zit neer
hier totdat ik gebeden zal hebben.
33.En hij neemt aan Petrus en Jakobus
en Johannes samen met hem.
34.En hij ging vooraan zich zeer te verbazen
en ongerust te worden[124] en hij zegt tot hen:
pijn hebbend geschiedt mijn lichaamziel[125]
tot gestorvenheid. Blijft hier en weest
waakzaam.
35.En naar voren gekomen een weinig
viel hij op het land, en hij bad, opdat,
indien het van kracht is, zou komen over
te steken* vandaan van hem de ure. *Gr.parerchomai=Hebr. NgáBáR
36.En hij zei: abba omvamende alles
is in jouw kracht: draag voorbij deze
drinkbeker vandaan van mij, maar
niet wat ik wil, maar wat jij (wilt).
37.En hij komt en vindt hen slapende
en hij zegt aan Petrus: Simon slaap jij?
38.Niet vermag* jij één-enkel uur waakzaam
te zijn? Weest waakzaam en bidt, opdat
jullie niet komen in beproeving; de
beluchter(-ing) (is)moedig en het vlees
onvast.
39.En wederom wegkomend bad hij
MARC 14
hetzelfde inbrengwoord* sprekend. *Gr.logos = hebr. DáBháR
40.En wederom komend vond hij hen
slapende, want van hen geschiedden
de ogen zwaar belast, en niet volkènden
zij waarmee zij zich toe zouden buigen
naar hem.
41.En hij komt de derde (keer) en zegt
aan hen: slaapt voor het overige en
houdt ruststop*; het is afgelopen. *Gr.anapauoo = Hebr. NuWCh
Gekomen is de ure, zie overgeleverd
wordt de stichtzoon van de menselijke
in de handen van de verwaarders*. *Gr.hamartalos=Hebr.ChæTAoH
42.Komt opstaan, wij moeten heen varen;
zie die mij overlevert is lijfna*.
55 [Jh.18:2-11
43.En regelrecht, nog terwijl hij praat, zie Mt.26:47-56; Lc.22:47-53;
stelt zich present Judas één-enkele* van *Gr.heis = Hebr. AèChàD
de twaalf, en samen met hem een
krioelmenigte met zwaarden en houtstokken
van de kant van de vooraangaande priesters
en van de schriftkenners en van de ouden*. *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN
44.En gegeven heeft die hem overlevert
een kenteken aan hen zeggend: (als) die
ik kussend bemin* geschiedt hij; vat hard *Gr.phileoo=Hebr.AáHàBh+NáSáK
hem en voert af onwankelbaar.
45.En komend regelrecht toekomend op
hem zegt hij: rabbi en beminnend kuste
hij hem.
46.En zij wierpen op hem de handen en
vatten hem hard.
47.Maar een één-enkel iemand van die
erbij stonden, uitgehaald hebbend het
zwaard raakte de heerdienaar* van de *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
vooraangaand priester en pakte af van
hem het oor.
48.En zich toebuigend sprak Jezus tot hen:
als op een rover af zijn jullie weggekomen
met zwaarden en houtstokken om mij
mede te nemen?
49.Dagelijks geschiedde ik bij jullie in de
tempel lerarend en niet hebben jullie nij
hard gevat, maar opdat volledig gemaakt
zouden worden de schriften.
50.En hem weggeduwd hebbend vluchtten
allen.
51.En een zeker e jongeling mede volgde
hem omgeworpen hebbend een hemd* *Gr.sindoon = Hebr. SáDieJN
op het naakt, en zij vatten hem hard.
52.Maar hij achterlatend het hemd
MARC 14
vluchtte naakt[126].
56
53.En zij voerden weg Jezus naar de
vooraangaand priesterij en samen komen
allen de vooraangaand priesters en de
ouden en de schriftkenners.
54. En Petrus vandaan-van verre
volgde hem tot binnen in de grashof*
van de vooraangaand priester en
hij geschiedde mede zittend samen
met de handlangers en zich warmend
bij het (brandende) licht.
55.En de vooraand priesters en
geheel het sanhedrin[127] zochten tegen
Jezus een getuigenis om te doen
sterven hem en vonden niet.
56.Want velen getuigden leugenachtig
tegen hem, en niet gelijk geschiedden
de getuigenissen.
57.En sommigen, opstaande, getuigden
leugenachtig tegen hem zeggende dit:
58.wij hoorden hem zeggende dit ik ontlos
dit tehuis* dat handgemaakt (is) en door *Gr.vaos = hebr. KéJHáL
drie dagen heen huissticht* ik een andere *Gr.oikodomeoo = Hebr. BáNáH
niet handgemaakt.
59.En ook zo geschiedde hun getuigenis
niet gelijk.
60.En opgestaan in het midden bevroeg
de vooraangaand priester Jezus zeggend:
niet buig jij je toe naar wat zij tegen
jou getuigen.
61.Maar hij zweeg* en boog zich niet toe. *Gr.sioopaoo = Hebr. CháRàSh
Wederom bevroeg de vooraangaand priester
hem en zei tot hem: geschied jij (als) de
gezalfde* de stichtzoon van de *Gr.Christos = Hebr. MàShiàCh
gezegende**? *Gr.eulogeoo = Hebr. BáRàK
62.Maar Jezus sprak: ik geschied (zo) en
jullie zullen zien de stichtzoon* van de *Gr.huios = (hier)Aram. BàR
menselijke ter rechterzijde gezeten
van de kracht en komende samen met
de wolken* van de hemel.[128] *Gr.nephelos = Hebr. NgáNàN
MARC 14
63.En de vooraangaand priester
uiteen gescheurd hebbend zijn lijfrok* *Gr.chitoon = Hebr. KheTóWNáH
zegt: wat nog behoefte hebben wij
aan getuigen, jullie hoorden de
smaadbewering?
64.Wat komt voor jullie te voorschijn?
En zij allen veroordeelden hem te
geschieden (als) een onder gestorvenheid
gehoudene.
65.En sommigen gingen vooraan op hem
in te spugen* en te omhullen zijn *Gr.ptuoo = Hebr.RáQàQ
vertegenwendiging* en hem klappen te *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM
geven en te zeggen aan hem: profeteer,
en de handlangers namen hem aan met
afranselingen.
66.En als Petrus geschiedt beneden in k-47
de grashof komt één-enkele* van de *Gr.heis = Hebr. AèChàD
heerdienaressen* van de vooraand priester. *Gr.paidiskè = Hebr.ShàPh’TáH
67.En gezien hebbend Petrus die zich
warmde, gekeken hebbend, zegt zij hem:
ook jij samen met de Nazarener
geschiedde jij met Jezus.
68.Maar hij loochende zeggende: niet
volkèn ik en niet versta ik wat jij zegt.
En hij kwam weg naar de voor-grashof.
69.En de heerdienares hem ziende
ging vooraan om wederom te zeggen
tot die erbij stonden dat hij (als een)
uit hen geschiedt.
70.Maar hij loochende wederom.
En na weinig (tijd) zeiden wederom
de erbij staanden: waarachtig,
(als een) uit hen geschied jij, want
ook (als)Galileeër geschied jij.
71.Maar hij ging vooraan om te
vervloeken* *Gr.anatithèmi = Hebr.AáRàR[129]
en te zweren** dit: *Gr.omnumi = Hebr.SháBàNG[130]
niet volkèn ik deze mens die jullie
zeggen.
72.En regelrecht voor de tweede (keer)
MARC 14,15
een haan stemde aan.
En indachtig werd Petrus de
woordinbreng* zoals gesproken *Gr.rèma = Hebr. DáBhàR
heeft tot hem Jezus dit:
voordat een haan twee keer
aangestemd heeft, heb jij mij
drie keer geloochend
57
en (iets)op zich geworpen hebbend[131]
weende* hij.
15.1.En regelrecht vroeg een beraad
gereed gemaakt hebbend, Jezus
gekneveld hebbend hebben de vooraangaand
priesters samen met de ouden en de
schriftkenners en geheel het sanhedrin
hem weggedragen en overgeleverd aan
Pilatus.
2.En hem ondervroeg Pilatus: geschied zie:Mt.27:11-14; Lc.23:2; Jh.18:29-38
jij (als) de koning-van de Judeeërs?
Maar zich toebuigend zegt hij aan hem:
Jij zegt (‘t).
3.En aanklaagden hem de vooraangaand
priesters over veel (dingen).
4.En Pilatus ondervroeg hem wederom:
[zeggend]: niets buig jij toe? Zie over
hoeveel (dingen0 zij jou aanklagen.
5.Maar Jezus boog niets meer toe,
zodat Pilatus zich verwonderde.
6.En overeenkomstig het feest
liet hij los voor hen een én-enkele
geknevelde* die zij wensten. *Gr.deoo = Hebr. AáSàR
7.En er geschiedde een gezegd
Barabbas samen met de opstandelingen
gekneveld, die in de opstand een
doodslag hadden gemaakt.
8.En omhoog getreden ging vooraan
de krioelmeniget om te wensen
zoals hij voor hen maakte.
9. Maar Pilatus boog zich toe naar
hen zeggend: willen jullie ik zal
loslaten voor jullie de koning van
de Judeeërs?
10.Want hij volkènde dat hem
door nijd hadden overgeleverd
MARC 15
de vooraangaand priesters.
11.Maar de vooraangaand priesters
deden turbuleren de krioelmenigte
opdat Pilatus temeer Barabbas
losliet voor hen.
12.En Pilatus zich wederom toe-
buigend zei tot hen: wat nu
zal ik maken met wie jullie zeggen
(dat hij) de koning van de Judeeërs (is)?
13.Maar wederom schreeuwden zij:
kruispaal hem.
14.En Pilatus zei hen: wat heeft hij
gemnaakt aan kwaad? Maar te over
schreeuwden zij: kruispaal hem.
15.En Pilatus besluitend het voor
de krioelmenige naar de maat
te maken, liet los voor hen Barabbas,
en hij leverde Jezus over opdat hij
gekruispaald zou worden.
58 zie: Mt.27:32-56; Lc.24:33-49; Jh.19:
16.En de legerschareleden voerden [16-30.
hem weg binnen de grashof*, die *Gr.aulè = Hebr. ChàTsóWR
geschiedt (als) rechthuis* en zij roepen *Gr.praitoorion = Lat.pretorium
samen geheel de groep.
17.En zij hebben hem aangekleed* *Gr.enduoo = Hebr. LáBaSh
in roodblauw* en zij stelden rond *Gr.porphuros = Hebr.AàR’GáMáN
hem strikkend een doornachtige
krans.
18.En zij gingen vooraan om te
groeten hem: verheug je[132] koning
van de Judeeërs.
19.En zij gaven hem slagen op
het eerstdeel met een stengel* *Gr.kalamos = Hebr. QáNéH
en zij bespuugden* hem, en stellend *Gr.emptuoo = Hebr. RáQàQ
de knieën bukten* zij voor hem.
20.En toen zij met gespeeld hadden, *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH
ontkleedden zij hem van het roodblauw
en kleedden hem in zijn gewaad.
En zij voerden hem uit opdat zij hem
zouden kruispalen.
21.En zij pressen een voorbijvarende[133]
een zekere Simon van Cyrene, komende
van het veld, de omvamende van
Alexander en Rufus, opdat hij hoog
heen zou dragen zijn kruispaal.
22.En zij dragen aan hem op de
MARC 15
opstaanplaats Golgotha, wat vertolkt
wordt met schedelopstaanplaats.
23.En zij gaven aan hem gemirrede
wijn, maar die hij niet aannam.
59
24.En zij kruispaalden hem en
zij deelden uit zijn gewaden, werpend
een lotssteen* daarop[134] wie iets zou *Gr.sklèros=Hebr. GóWRáL
wegpakken.
25.En het derde uur geschiedde en zij
kruispaalden hem.
26.En het opschrift van de reden van
hem geschiedde erop geschreven:
DE KONING VAN DE JODEN.
27.En samen met hem kruispaalden
zij twee rovers, één-enkele* ter
rechter(-zijde)* en één-enkele ter *Gr.dexios = Hebr. JáMieJN
linker(zijde)* van hem. *Gr.euoonumos = Hebr.SseMoAL
29[135].En zij die er naartoe gegaan
waren beweerden smaad van hem,
bewegende hun eerstdelen*[136] en *Gr.kephalè= Hebr. RAóWSh
zeggende: ha ontlosser van het
tehuis* en huisstichter in drie *Gr.naos = Hebr. HéJKáL
dagen,
30.Bevrijd* jezelf neertredend *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg
vandaan van de kruispaal.
31.Tegelijk ook bespelende
zeiden de vooraangaand priesters
tot elkaar samen met de
schriftkenners: anderen heeft hij
bevrijd*, niet heeft hij kracht *Gr.sooizoo = Hebr.JáShàNg
om zichzelf te bevrijden.
32.De gezalfde* de koning van *Gr.christos = Hebr. MæShiàCh
Israël moet nu neertreden vandaan
van de kruispaal, opdat wij zien
en vertrouwen.
En de medegekruispaalden samen met
hem hoonden* hem. *Gr.oneidizoo = hebr. CháRàPh
33.En toen het zesde uur geschiedde,
geschiedde er duisternis* op geheel *Gr.skotos = Hebr. ChóWShèQ
MARC 15
het land tot het negende uur.
34.En op het negende uur kreet
Jezus met een stem groot:
Elooi elooi lama sabachthani?[137]
Dat geschiedt vertolkt (als)
Mijn God mijn God waartoe
Laat jij mij achter?[138]
35.En sommigen van wie erbij
stonden toehorende zeiden:
36.Zie tot Elia stemt hij. En iemand
die toeloopt beladen met een spons* *Gr.spongngos = Ned.spons
zuur* gesteld op een stengel *Gr.oxos = Hebr. CháMéTs
gaf hem te drinken, zeggend:
duwt je weg laten wij zien of Elia
komt om hem eraf te pakken.
37.Maar Jezus uitduwend een
stem groot luchtte uit*. *Gr.ekpneoo
60
38.En het gordijn* van het tehuis *Gr.katapetasma = Hebr. PàRoQèT
spleet in tweeën van omhoog tot onder.
39.En de honderdman[139] erbij staande
tegenover hem, ziende dat hij zo
uitluchtte, sprak: waarachtig deze
mens geschiedde (als) stichtzoon van
God.
40.En er geschiedden vrouwen die
vandaan van verre toeschouwden, bij
wie ook Maria de Magdaleense en
Maria de moederen van Jakobus de
kleine en Joses en Salome,
41.die toen hij geschiedde in Galilea
hem volgenden en hem bedienden,
en vele andere (vrouwen) die
meetraden met hem naar Jeruzalem.
61
42.Omdat reeds laat geworden was,
aangezien de toebereiding geschiedt
van voorsabbat.
43.kwam Jozef die vandaan van
Arimathea (is), een goed van houding
zijnde raadsman, die ook zelf geschiedde
(als)een die ontvangstbereid is van het
koningschap van God, durfde in te komen
MARC 15,16
naar Pilatus en wenste het
zielelichaam* van Jezus. *Gr.sooma
44.Maar Pilatus verwonderde zich
of hij reeds gestorven was, en
erbij geroepen hebbend de
honderdman* vroeg hij na hem *Gr.kenturion
of hij tijdig gestorven was.
45.En (dit) volkènnend vandaan van
de honderdman schonk hij het
doodgevallene* aan Jozef. *Gr.ptooma (van piptoo = vallen)
46.En naar de markt geweest om
een hemd*, afgepakt hebbend *Gr.sindoon = Hebr. SieJDóWN
hem, pakte hij hem in het hemd
en stelde hem neer in een
gedachtenisplaats*, dat gehouwen *Gr,mnèmeion = Hebr. QèBèR = graf[140]
was uit een klip*, en *Gr.petra = Hebr. SèLàNg
toewentelde*een steen bij de deur *Gr.kuleoo = Hebr. GáLàL
van de gedachtenisplaats.
47.En Maria de Magdaleense en Maria
van Joses aanschouwden waar hij
was gesteld.
62
16.1.En nadat doorgekomen was zie Mt.28:1-10; Lc.24:1-12; Jh.20:
de sabbath gingen Maria de Magdaleense [1-6.
en Maria van Jakobus en Salomé
naar de markt om crêmes* opdat *Gr.arooma = Hebr. BèShèM
aangekomen hem bestreken*. *Gr.aleiphoo = Hebr.ThuWCh
2.En zeer vroeg op de eerste van de
sabbatsweek komen zij bij de
gedachtenisplaats, als opgestegen* is *Gr.anatelloo = Hebr. ZáRàCh
de zon*. *Gr.hèlios = Hebr. ShèMèSh
3.En zij zeiden tot elkaar: wie zal
afwentelen de steen uit de deur van
de gedachtenisplaats?
4.En opgekeken hebbend aanschouwden
zij dat afgewenteld is de steen; hij
geschiedde immers groot machtig*.
5.En i gekomen in de gedachtenisplaats
zagen zij een jongeling, neerzittend
aan de rechter(zijde), omworpen
met een gewaad wit, en zij verbaasden
zich.
6.Maar hij zegt tot hen: verbaast je niet.
MARC 16
Jezus zoeken jullie de Nazarener,
de gekruispaalde; hij werd tot
opstaan gebracht*, niet geschiedt *Gr.egeiroo = Hebr. QuWM (hiph.)
hij hier; zie de opstaanplaats* waar *Gr.tops = Hebr. MáQóWM
zij hem gesteld hebben.
7.Maar vaart heen spreekt tot zijn
leerlingen en tot Petrus, dat hij
jullie vooruit vaart naar Galilea.
Daar zullen jullie hem zien, zoals
Hij sprak tot jullie.
8.En weggekomen vluchten zij* *Gr.phugoo = Hebr. NuWS
vandaan van de gedachtenisplaats;
want hen hield vast rilling* en *Gr.tremoo = Hebr. RóNgàD
buiten zichzelf staan*, en aan
niemand spraken zij iets: want
zij hadden ontzag.[141]
[9.En opgestaan* vroeg op de *Gr,anistèmi = Hebr. QuWM
eerste van de sabbathsweek kwam
hij eerst tevoorschijn voor Maria zie Joh.20:11-18
Magdalena, vandaan van wie hij
Had uitgeworpen zeven demonen.
10.Zij, heengegaan,boodschapte
aan wie samen met hem geschiedden,
die treuren en wenen.
11.En zij, gehoord hebbend dat hij
leeft en aanschouwd was door haar,
vertrouwden niet.
12.En na deze (dingen) werd hij aan zie Luc.24:13-35
een tweetal, die omschreden, te
voorschijn gebracht in een andere
gedaante* terwijl zij heengaan *Gr.morphè
naar een veld;
13.en zij, weggekomen,
boodschapten aan de overigen;
en ook hen vertrouwden zij niet.
14.Later werd hij aan de elf die zie Luc.24:36-49; Jh.20:19-23,
aanlagen tevoorschijn gebracht, zie I Cor.15:5; Mat.28:16
en hij hoonde* hun wantrouwen *Gr.oneidizoo = Hebr. CháRàPh
en hartstijfheid*, omdat zij hen, *Gr.sklèros = Hebr.QáSháH
MARC 16
die aanschouwd hadden hem
tot opstandig gebracht, niet
vertrouwden.[142]
15.En hij sprak tot hen: heengaande
in de ordentelijkheid* verkondigt *Gr.kosmos
al-af de goednieuwsboodschap* *Gr.euangngelion = hebr. BáShàR
aan al-af de schepping.
16.Wie vertrouwd heeft en onder-
gedompeld* werd, zal bevrijd worden, *Gr.baptizoo = Hebr. TháBàL
maar wie niet vertrouwt, zal veroordeeld
worden.
17.Kentekenen*[143] (als)deze zullen wie *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT
vertrouwen volgen; zij zullen in mijn
naam demonen uitwerpen en praten
in nieuwe tongen,
18.slangen pakken zij op en indien zij
iets dat doet sterven zouden drinken,
zeker niet zou het hen schade doen,
op amechtigen zullen zij de handen
stellen en zij zullen ’t prachtig hebben.
19.De machtiger [Jezus] nu na gepraat zie Luc.24:3, 50-53; Hnd.1:4-14
te hebben tot hen werd opgenomen
naar de hemel[144] en zat ter rechter van
God[145].
20.En zij weggekomen, verkondigden
overal, terwijl de machtiger meewerkt
en de inbreng zeker maakt door de
daarop volgende kentekenen.]
[[En alwat als boodschap meegegeven
was boodschapten zij aan wie rond
Petrus waren.
Na deze (dingen) heeft ook Jezus zelf
vanaf de opstijging tot de omkleding
uitgezonden door hen de heilige
MARC 16
en onverderfelijke verkondiging
van wereldlange bevrijding.]][146]
1
[1] Zie de Nederlandse Woordenlijst. Marcus vertelt hier over datgene wat vooraf gaat aan het evangelie van Jezus Christus. Dat gaat ook vooraan, voorop. Deze korte passage eindigt met vs 8. in vs 9 begint Marcus zijn evangelie met “en het geschiedde”, de Griekse vertaling van het in TeNakh zo frequente en belangrijke ‘WàJeHieJ’.
[2] Zie de Nederlandse Woordenlijst.
[3] Deze tekst staat in Ex.23:20. De hele passage van vs 20-22 is belangrijk voor het verstaan van Marcus.
[4] zie de Nederlandse Woordenlijst.
[5] Marcus citeert hier Jes.40:3. In de Hebreeuwse tekst staat een werkwoord, dat als basisbetekenis ‘wenden’ heeft. Van dit werkwoord is ook het woord PáNieJM afgeleid, dat wij hier met ‘vertegenwendiging’ vertalen, maar meestal met ‘aangezicht’ vertaald wordt. Marcus heeft dit werkwoord, in navolging van de oude Griekse vertaling van het OT, de LXX, vertaald met ‘gereed maken’, maar het Hebreeuwse werkwoord zal hier meer de betekenis hebben van ‘aanwenden’.
[6] De Griekse werkwoorden ephairoo en airoo zijn vertalingen van het Hebreeuwse werkwoord NáSsáA en dat betekent hoog ergens heen dragen.
[7] Het Griekse woord hamartia is in het NT een vertaling van het Hebreeuwse woord ChæTháAáH en dat heeft te maken met het ontnemen van waarde aan personen en zaken (en ook met het herstellen van die waarde): ‘verwaarden’ dus.
[8] De bewoordingen herinneren ook aan Zach.13:4-5.
[9] Met deze woorden worden drie teksten uit TeNaKh aangehaald: Ps.2:7 naar de LXX conform de Hebreeuwse tekst en naar Jes.42:1 wordt inhoudelijk verwezen; het Grieks van de LXX kan als volgt worden vertaald: Jakob, het kind van mij, zal ik ter harte nemen; Israël mijn uitgekozene die mijn lichaamziel ontvangt: “ik heb gegeven mijn beluchting op hem en tot het oordeel over de naties is hij bevoegd”. De Hebreeuwse tekst kan letterlijk aldus vertaald worden: “Kijk-eens, de heerdienaar-mijner ik-ben-aan’t-ondersteunen~hem, de-uitgekozene-mijner genadigt de-lichaamziel-mijner; ik-geef de-beluchting-mijner op-hem, de-stelregel voor-de-naties doet-hij uittrekken”. De derde tekst is Jer.31:22, waar over Efraim als beminde stichtzoon wordt gesproken.
[10] Marcus gebruikt hier het Hebreeuwse woord dat is afgeleid van een werkwoord, dat ‘(be-)lasteren’ betekent. Satan betekent dus lasteraar. Het Griekse woord is ‘diabolos’, dat in het Nederlands verbasterde tot ‘duivel’.
[11] Tussen vierkante haken geplaatste woorden of passages behoren waarschijnlijk niet tot de oorspronkelijke tekst van dit evangelie.
[12] Hier staat in het Grieks a-kathartos, dat betekent on-rein. Het Griekse katharos komt in de TeNaKh overeen met het Hebreeuwse TháHóWR, dat rein betekent. Het tegengestelde daarvan is het Hebreeuwse TháMéA, maar dat betekent ‘besmet’ en dat wordt in de LXX vertaald met het Griekse a-kathartos. Daarom vertalen we hier ‘besmet’.i.p.v. het Griekse on-rein.
[13] Het Griekse woord daimoon komt in de LXX nauwelijks voor. We laten het daarom onvertaald.
[14] Vergelijk het Nederlandse ‘verstouwen’, dat niet alleen ‘verdragen’ betekent, maar ook ‘wegwerken’.
[15] = belendende
[16] Het Nederlandse woord ‘melaats’ is een verbastering van het Franse ‘malade’, dat nu ‘ziek’ betekent; melaatsheid is dus d e z w a r e z i e k t e . Het Franse ‘malade’ is ontstaan uit het Latijnse ‘male habitus’ = het (grote) kwaad hebbend. Het Griekse ‘lepros’ is afgeleid van ‘lepis’ of ‘lepos’, dat ‘schors’of ‘schub’ betekent. ‘Lepros’ betekent dus ‘geschubdheid’ van de huid (schors). Het Hebreeuwse TsáRàNG betekent eigenlijk ‘aantasten’. Het is de aantasting bij uitstek; een totale uiterlijke aantasting die wijst op een volledige aantasting. In de moderne tijd is lepra het woord voor een ernstige huidziekte en de speciale kenmerken daarvan zijn nauwkeurig beschreven. Niet elke huiduitslag is lepra. Dat valt nu betrekkelijk eenvoudig vast te stellen, maar dat was in oude (bijbelse) tijden veel moeilijker en bovendien nog gevaarlijk ook. Om deze redenen is hier gekozen voor de vertaling ‘melaats’; dat woord heeft die oude, bijbelse context bij zich en dat heeft lepra en lepralijder niet.
[17] We bewaren hier vanwege de Griekse concordantie de samenhang met het Griekse woord ‘dunamis’= ‘kracht’. Voor de Joodse schrijver van dit evangelie en zijn eerste lezers, zal hier het Hebreeuwse ‘aankunnen’ bedoeld zijn.
[18] Dit Griekse woord heeft als kernbetekenis ‘zwaar maken’. Het komt verder alleen nog voor in Matth.9:13, Marc.14:5 en Joh.11:39 en dient herkenbaar vertaald te worden.
[19] Het Griekse werkwoord ‘aphiènai’, wordt hier en in vergelijkbare teksten meestal met ‘vergeven’ vertaald. Dat komt overeen met het hebreeuwse SáLàCh. We proberen hier echter de concordantie van het Grieks van het NT te laten klinken en daar komt dit Griekse werkwoord in veel samen hangen voor. De basisbetekenis kan beschreven worden met het Nederlandse ‘duwen’, ‘afduwen’, ‘wegduwen’. Daarvandaan komt de keuze voor ‘verduwen’, een woord, dat we al eerder tegen kwamen. Het is te vergelijken met het Nederlandse ‘verstouwen’.
[20] Het Griekse woord ‘eukopos’ ‘eukopoteros’ komt in de LXX niet voor en evenmin in het gewone Koine Grieks en het klassieke Grieks (Liddl § Scott vermelden slechts een enkele tekst in de vroege filosofische literatuur en verder de plaatsen in het NT); het is een nieuw gemaakt woord in het NT. Het is samengesteld uit de woorden ‘eu’ = goed en ‘kopos’ = arbeid. Gewoner gezegd: wat is beter te doen? Het komt behalve hier in de parallelteksten bij Mt en Lc alleen nog voor in Mt.10:25 en parallelteksten en in Lc.16:17.
[21] ‘Varen’ in de betekenis van ‘gaan’. Vgl. Hemelvaart.
[22] Het Nederlandse woord ‘tol’ in de betekenis van (belasting-)heffing is via het Latijn uit het Grieks gekomen: het Griekse woord ‘telos’ = ‘belasting’, ‘schatting’.
[23] Het Griekse werkwoord ‘iatrein’ wordt meestal met ‘genezen’vertaald. We kennen het in het begrip ‘ger – iatrie’ = geneeskunde van oude mensen. Maar het woord ‘genezen’ heeft in het moderne Nederlands een heel specifieke betekenis gekregen. Oorspronkelijk heeft het de betekenis van ‘beter worden’. Maar deze uitdrukking is zijn letterlijke betekenis kwijt geraakt: ‘beter’ betekent nu ‘goed’ en niet (meer): ‘een beetje beter’. En zo moet zowel het Griekse woord ‘iatrein’ net als het Hebreeuwse RáPháA verstaan worden. Het Nederlandse woord ‘genezen’ heeft in de indogermaanse taalfamilie eigenlijk ook deze ruimere betekenis. Het is etymologisch verwant met het Griekse neomai, waarvan hetzelfde geldt: het betekent ‘zich herstellen’. Het is erg belangrijk om bij het lezen van deze teksten te voorkomen, dat we onze moderne geneeskunde hier inbrengen. Ziekte duidt in deze teksten op zwakte en uitputting en genezing op herstel van kracht van vermogen.
[24] Een slappe lederzak, gebruikt voor wijn.
[25] Het Griekse woord ‘anagignooskoo’ wordt meestal met ‘lezen’vertaald, letterlijk betekent het ‘herkennen’; hieraan wordt duidelijk dat hetgeen wij ‘lezen’ noemen (eigenlijk betekent dat ‘verzamelen’ n.l. van letters tot woorden en zinnen) bij de Grieken ‘herkennen’ heet, n.l. van geschreven tekens. In het Hebreeuws wordt diezelfde bezigheid ‘roepen’ genoemd, omdat die taal de nadruk legt op het luid uitspreken van de lettertekens, zodat je door het horen gaat verstaan wat je uitbrengt.
[26] De bewoordingen herinneren aan die in Lev.24:5-9 in de LXX.
[27] Grieks: ‘dia’.
[28] Letterlijk: ‘geschiedt’
[29] Dit Griekse woord komt behalve hier alleen nog voor in Joh.12:29 en in Handelingen. In de LXX komt slechts een enkele keer voor is dan de vertaling van een Hebreeuws woord, dat allereerst ‘dreunen’ betekent, hetgeen trouwens ook de basisbetekenis is van het verwante Griekse werkwoord.
[30] Het Griekse woord ‘kratos’ is in de LXX overwegend de vertaling van NgóWZ en dat vertalen we in TeNaKh met ‘sterkte’. Het Griekse werkwoord ‘kratein’, dat hier staat, wordt in de LXX overwegend vertaald met CháZàQ, dat in Te NaKh met ‘hard maken’ vertaald wordt. De betekenisvelden van de Hebreeuwse woorden liggen verschoven van die van de Griekse woorden, al overlappen ze elkaar ook. We houden voor het werkwoord ‘krateo’ de Griekse concordantie aan en kiezen dus voor ‘sterk maken’, ‘versterken’. In het klassieke en het koinè Grieks heeft ‘kratein’ een veel breder betekenisveld, maar in het NT functioneert maar een deel daarvan (zie het artikel van Michaelis in ThWNT). Bovendien heeft de aanwending van dit woord in de LXX de aanwending in het NT duidelijk beïnvloed. Naast de betekenissen ‘sterk zijn’(intr.) en ‘sterk maken’, ‘versterken’(trans) vinden we in het NT de betekenis ‘overmeesteren’. Het is belangrijk om ook dan de samenklank met ‘sterk’ te bewaren, daar om vertalen we dit werkwoord in die teksten, met ‘te sterk zijn’. Voor deze passage uit Mc.3, betekent het, dat i.p.v. de gebruikelijke vertaling ‘vast houden’ of ‘vast pakken’ hier niet gekozen is voor ‘te sterk zijn voor’ maar voor ‘versterken’; dat verleent een andere betekenis aan deze tekst, die bij Mt en Lc zo niet voorkomt.
[31] Sommige vertalers (F.Baader b.v.) menen, dat de krioelmenigte van vs 20 het onderwerp is en niet Jezus. Beide interpretaties brengen de aanleiding onder woorden voor de reactie van de schriftgeleerden in het volgende vers. De vraag is of Mc hier bedoelt te zeggen, dat Jezus bescherming behoeft tegen een menigte “in extase” (zoals Baader vertaalt met een treffende verwijzing naar het Griekse woord existanai), dan wel tegen zichzelf, of dat Jezus geholpen moet worden omdat hij de menigte niet meer aan kan, dan wel zichzelf niet. Op grond van de hierboven gegeven argumentatie voor de betekenis van ‘krateo’ (versterken) kiezen we voor de laatste interpretatie: Jezus wordt geholpen omdat de krioelmenigte zijn krachten te boven gaat.
[32] Alleen in Mc.3:22 wordt deze naam als Beezebul geschreven, verder als Beelzebul. Dat is een samenvoeging van twee Hebreeuwse woorden: BaäL (= bezitter, heer) en Zebul, dat in het Rab.Hebreeuws ‘drek’ betekent. In het Hebreeuws van de TeNakh betekent het ‘(verblijfs/woon-)ruimte’. Hieronymus schreef diezelfde naam als Beelzebub en leidde die af van de Hebreeuwse woorden Baäl en Zebub, een combinatie die we tegenkomen in II Kon.1:2 en die ‘heer/bezitter van vliegen’ betekent. In alle gevallen geldt het als een scheldnaam voor de overste der afgoden, ofwel de macht van het kwaad, in Mc de ‘archoon’, de vooraangaande van de demonen. Het is nog maar de vraag, of Jezus in het volgende vers er geen bedoeling mee heeft, om dan het woord ‘satan’in te brengen en de naam Beelzebul verder in zijn discussie te vermijden.
[33] Dit Griekse werkwoord komt behalve hier alleen nog voor in Mt.12:29. Het Griekse harpazoo komt vaker voor en is in de LXX meestal de vertaling van het Hebreeuwse GáDàL = roppen (een synoniem voor af- wegrukken/pakken – Van Dale).
[34] = beluchter.
[35] Het hebreeuwse woord MáShàL wordt meestal met spreuk vertaald; het is de Hebreeuwse titel van het bijbelboek dat Spreuken heet. Maar het kan een lange spreuk zijn een sproke. Letterlijk heeft het hebreeuwse woord te maken met wat in het Nederlands een ‘voorstelling van zaken’ heet. Het Griekse woord parabolè heeft te maken met het werkwoord balloo dat ‘werpen’ betekent; Het Nederlandse ‘ontwerp’ komt er dichtbij. We kiezen er voor het Griekse woord dichtbij het Hebreeuws te houden. De Nederlandse woorden ‘voorstel’ en ‘voorstelling’ hebben een te specifieke betekenis gekregen, daarom veranderen we die in ‘vore-stel’ – elke Nederlands sprekende vindt met enige moeite de betekenis.
[36] Beide woorden worden meestal met ‘zaaien’ vertaald. Maar in beide woorden gaat het om wat in het Nederlands ‘kiem’ heet.
[37] Deze passage is ontleend aan Jes.6:9 en 10. De tekst van Marcus volgt de Griekse tekst van de LXX niet precies. De zinnen staan bij Mc. in een andere volgorde en bovendien wordt bij Jesaja het volk direct aangesproken in tegenstelling tot Marcus. Hieronder eerste de letterlijke vertaling (Zie BAND II) van de Hebreeuwse tekst: “Hoort horende en-niet ~zijn-jullie-aan’t-onderscheiden, en-ziet ziende en-niet~zijn-jullie-aan’t-volkènnen.(10)Doet vet-zijn het-hart-van~het-genotenvolk (nl.)dit, en-de-oren-zijner doe-zwaar-zijn en de-wel-ogen-zijner kleef-ze-toe, afwendend-dat~hij-aan’tzien-is met-de-wel-ogen-zijner en-met-oren-zijner aan’t-horen-is: en-het-hart-zijner aan’t-onderscheiden-is en-hij-omkeert en-genezing(er is) voor-hem”. De Griekse tekst volgt de Hebreeuwse vrijwel op de voet, maar wijkt toch op onderdelen daar van af. Door deze verwijzing trekt Jezus, volgens de Marcus, die scherpe, maar ook smartelijke rol van Jesaja naar zich toe. Niet-Joden moeten goed beseffen, dat zij hier deelgenoot worden van een interne, op het scherp van de snede, gevoerde Joodse discussie. En die profetische discussie is precies de realisering van de zuivergang (BeRieJT) van die-JHWH-van-Israël met zijn volk, dit volk. Als wij ons al geroepen voelen (door Jezus?) om hier positie te kiezen, dan nooit tegenover de Joden, maar solidair met dit volk. Onze solidariteit heeft dan nog niet de statuur en de diepte van de solidariteit van JHWH met zijn volk en van Jezus met zijn volk: in tegendeel! Onze solidariteit (als daar al sprake van is) geeft ons niet de opdracht, laat staan het recht om dit volk te kapittelen.
[38] Hier wordt Joël 4:13 geciteerd, maar in bewoordingen die afwijken van de Griekse vertaling van de LXX. Daar staat (letterlijk vertaald): “Zendt af sikkels, omdat de oogsttijd tot stand gekomen is”. Deze vertaling sluit nauwer aan bij de Hebreeuwse tekst; die luidt (letterlijk vertaald – zie BAND II): “Zendt een-sikkel, ja gaar-is de beknotting”.
[39] Vergelijk het Nederlandse ‘voorstelling-van-zaken’.
[40] Dit beeld van een koninkrijk of koningschap is ook te vinden in de beschrijving die Nebukadnezar van zijn droom geeft in Dan.4:12. Daniël herhaalt dat in vs 21. Ook Ezechiël gebruikt het als beeld van nieuw begin van koningschap na het omhouwen van het oude Davidische koningschap met Zedekia: Ez.17:22-24. De Griekse tekst in de LXX van deze twee vindplaatsen gebruikt dezelfde bewoordingen als die hier in Mc.4 staan. Het beeld is ontleend aan de realiteit zoals blijkt uit Psalm 104:12.
[41] Dit Hebreeuwse woord vertalen we b.v. in Jona 1:3 met ‘schip’. Het Griekse woord ‘ploion’ hangt samen met het werkwoord ‘pleoo’ dat ‘varen’ betekent. De Grieken hebben een veel grotere vertrouwdheid met schepen en varen dan de Israëlieten en dat blijkt in hun taal. We kiezen hier voor de Griekse taalkleur.
[42] Van vs 37 – 41 herinnert dit verhaal in velerlei opzicht aan het verhaal van Jona 1.
[43] Zie ook Matth.8:23-27 en Luc.8:22-25.
[44] In de LXX komt dit woord vaak voor, hetzij als vert. van AèRèTs , hetzij van MeDieJNáH = oordeelsgebied (vgl ons woord gebied, dat met gebieden te maken heeft). Ter wille van de Griekse concordantie kiezen we voor streek.
[45] Dezelfde uitdrukking in dezelfde Griekse bewoordingen, die de Hebreeuwse tekst vrijwel letterlijk volgen, vinden we in I Kon.17:18, waar de weduwe uit Sarfat de profeet Elia zo aanspreekt, omdat haar enige zoon stierf, toen hij bij haar in huis was.
[46] = kudde: net als in het Hebreeuws ligt de nadruk op de uit de stal mee genomen (meegevoerde, c.q. uit gevoerde) groep dieren.
[47] De kern van dit Griekse woord is het woord ‘angngelos’ = boodschapper. Maar in de Griekse vertaling van TeNaKh wordt dit werkwoord vrijwel consequent met het Hebreeuwse NáGàD vertaald. Dit keer laten we dat zwaarder wegen dan de concordantie binnen het Grieks.
[48] Hier staat het Griekse woord aphièmi, dat ook vaak met ‘vergeven’ wordt vertaald, maar het betekent zoiets als wat in het Nederlands met ‘verstouwen’ wordt uitgedrukt, een combinatie van ‘accepteren’, ‘verdragen’ en ‘wegdoen’. Ook ‘vergeven’ is trouwens een bijzondere vorm van ‘geven’, een combinatie van ‘weggeven’, ‘toegeven’ en ‘voorgeven’. De vertaling ‘verduwen’ probeert die noties te bewaren. Hier betekent dit Griekse woord, dat Jezus voor de man geen plek inruimde op het schip. De gebruikelijke vertaling ‘toelaten’ drukt niet de moeite uit die het zou vergen. Ook de vertaling ‘vergeven’ in andere teksten drukt die moeite niet uit. Het laten horen van de concordantie juist bij dit Griekse woord brengt de lezer bij de draagwijdte van dit begrip.
[49] In het Grieks staat hier ‘echatoos’, het bijwoord van het ‘echatos’, dat ‘laatste’ betekent.
[50] Toen dit meisje geboren werd, kreeg de vrouw vloeiing van bloed; toen bij de vrouw vloeien van bloed ophield, was het meisje gestorven. Door Jezus leven beide.
[51] Deze woorden herinneren aan Num.27:17. De Griekse tekst van de LXX, die de Hebreeuwse tekst van TeNaKh hier op de voet volgt, luidt (letterlijk vertaald): “. . . . als voorttrekdieren voor wie niet geschiedt een weider”. Deze zinswending komt voor in een passage, waarin die-JHWH-van-Israël aaan Mozes een opvolger belooft, “en niet is-aan’t-geschieden de-ordegmeenschap-van die-JHWH-van-Israël als voorttrekvee voor wie . . .. “. Deze woorden verwijzen ook naar Ez.34:5. De Griekse tekst van de LXX van de LXX luidt: “En verstrooid (diesparè van diaspeiroo, waarvan ook het woord ‘diaspora’is afgeleid, dat meestal met ‘verstrooiing’ maar beter met ‘uitzaaiing’ kan worden vertaald; het is de Griekse vertaling van een Hebreeuws werkwoord, PhuWTs, dat wel ‘verstrooien’ betekent) worden de voorttrekdierenvan mij (deze woorden ontbreken in de Hebreeuwse tekst) doordat er geenweiders geschieden”.
[52] Het Hebreeuwse woord TsieTséT komt alleen voor in Num.15:37-41. Daar wordt de Israëlieten gezegd, dat zij aan hoeken van hun kleren deze kwasten moeten aanbrengen als voortdurende aansporing om naar de Torah te leven en tegelijk als herinnering aan die-JHWH-van-Israël die hen uit Egypte had geleid. In de LXX is dit hebreeuwse woord vertaald met het Griekse ‘kraspedon’, dat in die taal eigenlijk (rafel-)rand (vandaar ook ‘franje’), betekent.
[53] Hier staat het Griekse woord ‘koinos’, dat in het gewone )Hellenistische) Grieks zeer vaak voorkomt in de betekenis van ‘algemeen’, al krijgt het ook een negatieve notie, zoals in het Nederlands gebeurt met het woord ‘gemeen’. In de LXX komt het zelden voor en is daar verbonden met het Hebreeuwse CháBàR (= verbonden zijn, bondgenoot zijn). In die betekenis horen we dit Griekse woord in het woord ‘koinonia’, dat we daarom met ‘bondgenootschap’ vertalen. Maar hier en in enkele andere teksten in het NT moeten we kiezen voor de betekenis ‘algemeen’, ofwel ‘gemeenschappelijk’ dan bijna klinkt als ons ‘ordinair’.
[54] Het Griekse woord ‘timaoo’ is in de LXX de vertaling zowel van KáBéD = (dunk-)zwaarte geven (dat meestal in de LXX met het Griekse ‘doxazoo’ wordt eergegeven) als van JáDáH = behandklappen. In het NT kiezen we ervoor om de Griekse concordantie te laten horen
[55] Jezus citeert hier volgens Marcus (en volgens Mattheüs: 15:8,9) Jes.29:13 letterlijk volgens de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “en-voorts-zegt de machtiger-mijns: toebuigelijkheid ja bereikt het-genotenvolk (nl.)dit, met-de-mond-zijner en-met-de-lippen-zijner geven-zij-zwaarte-aan-mij, en het-hart-zijner verre vandaan-van-mij; en-voorts-geschiedt het-ontzag-hunner enwel-voor-mij, een-gebod van-menselijken lerend.” Ter verduidelijking hebben de Joodse vertalers van de LXX hier het Griekse woord ‘matèn’ toegevoegd, dat hier waarschijnlijk het equivalent is van het Hebreeuwse ChiNNóM.
[56] Hier wordt Ex.20:12 (= Deut.5:16) geciteerd, opnieuw volgens de LXX en ook hier vertaalt de LXX het Hebreeuwse KáBéD (= zwaarte geven) met het Griekse ‘timaoo’ , dat wij hier met ‘waarderen’ vertalen om de Griekse concordantie van het NT hoorbaar te maken.
[57] Hier wordt Ex.21:17 geciteerd, en opnieuw volgens de LXX (daar is het vs 16), zij het met een omzetting van de twee laatste woorden. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “wie-kleineert de-omvamende-zijner en de-moederende-zijner te sterven is hij een gestorvene aan’t-worden”.
[58] Een hebreeuws woord, dat ‘naderingsgave’ betekent – meestal met ‘óffergave’ vertaald.
[59] De imperatief van een Aramees werkwoord, dat we in het Hebreeuws van teNaKh kennen als PháTàCh.
[60] Dit Griekse woord (ekluoo = letterlijk ‘los maken’) komt in het NT maar 4x voor en heeft dan de overdrachtelijke betekenis die het in het (late)koinè-Grieks heeft gekregen, nl. zwak worden. In die betekenis gebruikt de LXX het voor maar liefst 17 verschillende Hebreeuwse woorden, niet in de Torah, maar wel in de profeten en de geschriften. We houden hier de Griekse concordantie binnen het NT aan en vertalen dus ‘ontlossen’, geen verband, geen kracht meer hebben,
[61] Het Griekse werkwoord ‘epilanthanomai’ is een samenstelling met het werkwoord ‘lanthanomai’ en dat betekent ‘verheimelijken’. Omdat het in de LXX frequent voorkomt en de vaste vertaling is van het Hebreeuwse
werkwoord SháKàCh, verlaten we hier de Griekse concordantie.
[62] Deze woorden citeren Jer.5:21, letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgt.
[63] Ook dit Hebreeuwse woord wordt meestal ‘gedenken’ vertaald, maar het heeft (in tegenstelling tot het Grieks) niets met ‘denken’ te maken. Letterlijk betekent het zoiets als ‘aanhaken bij’ en zo wordt het hier in het TeNaKh dan ook vertaald. Maar in het NT laten we Griekse concordantie horen, die het ook laat horen in b.v. een woord als ‘mnèmeion’, dat meestal met ‘graf’ maar dus beter met ‘gedenkplaats’ kan worden vertaald.
[64] Hier staat het Griekse werkwoord ‘apodokimazoo’. Het is stamverwant met het Griekse ‘doxa’, dat zowel in de LXX als het NT de vertaling is van het Hebreeuwse KáBóWD, dat meestal met ‘heerlijkheid’ of ‘glorie’ wordt vertaald, maar dat letterlijk ‘zwaar’ betekent. In TeNaKh vertalen we het dan ook met ‘zwaarte’ (Denk aan het Nederlandse ‘zwaargewicht’ dat ook overdrachtelijk een belangrijk persoon kan aanduiden. Omdat het Griuekse woord ‘doxa’ met het Griekse werkwoord ‘dokeoo’ te maken heeft, dat het beste met Nederlandse ‘dunken’ is te vertalen, vertalen we dat woord in het NT met ‘dunkzwaarte’. Om de samenhang met deze Griekse woorden te bewaren en te laten horen, vertalen we het Griekse ‘dokimazoo’ met ‘gewicht geven’ en ‘apodokimazoo’ dus met geen gewicht geven’ of ‘gewicht afnemen’. Dit woord vervult een belangrijke rol in de Griekse vertaling van de bekende tekst uit psalm 118 (LXX 117) nl. vs 22. Het is daar de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord MáAàS, dat het beste met ‘schofferen’ is te vertalen. Deze psalmtekst, die voor het verstaan van het leven van Jezus zo’n belangrijke rol heeft gespeeld en nog altijd speelt, klinkt hier mee en dus klinkt ook de betekenis ‘schofferen’ mee. De vertaling van Ps.118:22 luidt in de SV: “De steen (dien) de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden”, in de LXX: “de steen die huisstichters (oikodomountens) geen gewicht gaven, is geschied geworden tot een hoofd de hoeks”, letterlijk (zie BAND III.2): “de steen schofferen de stichters, zij-geschiedt: tot-het-eerstdeel-van het wendepunt”.
[65] Vergelijkbare uitspraken van Jezus komen herhaaldelijk voor. Volgens de gangbare uitleg is ook Jezus uitgegaan van een spoedig einde der tijden. Deze eschatologische verwachting is ook bij Paulus te horen. Deze verwachting van de wederkomst van Jezus en een nieuwe orde is echter niet uitgekomen. Dat zou betekenen dat Jezus en de apostelen zich hierin hebben vergist. Maar het is de vraag of deze uitleg de intentie van deze uitspraken weergeeft. Hier opperen we dat Jezus en Paulus met deze teksten doelen op de tijd dat een zodanige wereldwijde verbreiding heeft plaats gevonden, dat Jezus eigenlijk overal present is (en ‘presentie’ is de basale betekenis van het Griekse woord parousia, dat ten onrecht met ‘wederkomst’ vertaald wordt – zie de uitvoerige bespreking hiervan in “Christen zijn of Israël te midden van de volken”, uitgever Jonbloed en in “De actualiteit van de oorsprong van de Christelijke humaniteit” van A.F.Keur, eigen uitgave zie website De Vertaalbijbel.nl.) Die wereldwijde presentie van Jezus kan zijn daadwerkelijk koningschap over de volkerenwereld inhouden. Zowel Jezus als Paulus hebben daarbij allereerst de toen al wereldwijd verbreide Joodse diapsora op het oog. Tussen 100 en 150 heeft de boodschap aangaan het Messiasschap van Jezus en de Messiaanse ethiek die diasporagemeecshappen bereikt en daarmee substantiële invloed op de autochtone leefmilieu’s. Maar de wereldkerk heeft van toen af de Messiaanse ethiek van de bergrede gaandeweg en voorgoed ingeruild voor de machtsethiek van een imperium. Het is deze kerk die zich hierin ernstig vergist heeft en Jezus en de apostelen diep heeft teleurgesteld – en nog dagelijks diep teleurstelt. Zal in de 21e eeuw de kuriakè ecclesia eindelijk de messiaanse bergrede-ethiek de plaats geven die die ethiek in het begin nog had? of zal de kerk, ondanks hun geloofsbelijdenis aangaan jezus de Christus, ja met die geloofsbelijdenis, op dezelfde fatale manier falen als eerder Israël? Of schemert juist dit falen van de latere kerk al door in deze zogenaamde eschatologische uitspraken?
[66] Hier klinkt meer mee, dan met de gebruikelijke vertalingen ‘meenemen’ of ‘opbrengen’ recht kan worden gedaan.
[67] Dit woord komt alleen hier maar voor.
[68] Het Hebreeuwse werkwoord KáBàS ( of KóBàSh) kan het beste met ‘(be-)walken’ vertaald worden, een ouder Nederlands woord voor een manier van schoonmaken door kneden en wringen, zowel met de handen als met de voeten, al dan niet met water. Dit Griekse woord komt alleen hier maar voor, daarom gebruiken we hier een bekender woord nl. ‘vollen’ , een oud procédé voor het wit maken van stoffen.
[69] Dit woord gebruikt Lucas in hoofdstuk 1:35 waar Gabriël Maria boodschapt over de komst van Jezus.
[70] Deze paar woorden verwijzen naar een aantal belangrijke passages uit de TeNaKh. De woorden “stichtzoon van mij” verwijzen naar Ps.2:7. Die psalm is het lied over de gezalfde (vs 3) tegen wie de machten te hoop lopen, terwijl hij koningt over Sion (vs 6). Die-JHWH-van-Israël noemt hem stichtzoon-mijner (vs 7, waar in de LXX dezelfde Griekse woorden staan, gevolgd door ik vandaag heb ik tot geschieden gebracht jou, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse tekst die letterlijk vertaald luidt: ik deze dag baar ik jou). Het volgende woord beminde verwijst naar Gen.22:2, waar verteld wordt, dat die-JHWH-van-Israël Abraham opdraagt: neem-dan-toch enwel~de-stichtzoon-jouwer enwel~de-enige-jouwer die jij bemint , om naar de berg Moria te gaan. In de Griekse vertaling van de LXX staat daar: Neem de stichtzoon van jou de beminde (het woord dat ook in Marcus staat), die jij bemint, Izaäk: Waar de TeNaKh de enige jouwer heeft, heeft de LXX de beminde. In Marcus wordt dus de LXX geciteerd. De laatste twee woorden hoort naar hem verwijzen naar Deut.18:15. Daar kondigt Mozes aan (letterlijk vertaald, zie BAND I): een profeet vandaan-van-het-naderlijf-jouwer vandaan-van-de-broederverwanten-jouwer zoals-ik is-aan’t-doen-opstaan voor jou die-JHWH-van-Israël de-gods-jouwer; naar-hem zijn-jullie aan’t-horen-! De laatste twee woorden worden in de LXX aldus vertaald: naar hem zullen jullie horen. Bij Marcus is de woord volgorde omgekeerd en staat het werkwoord in de gebiedende wijs. Met deze uitspraak in het hart van de vertelling over de verheerlijking op de berg wordt Jezus’leven en optreden uitgelegd vanuit de context van een sociaal-politiek-rechtvaardig koningschap over Israël en de naties (Psalm 2), vanuit de context van het opgaan naar de berg Moria (Gen.22) en vanuit de context van de komst van een profeet zoals Mozes (Deut.18), aan wie Elia voorafgaat. Deze geschiedenis van de verheerlijking op de berg, die zowel Mattheüs als Lucas in maar weinig van elkaar verschjillende versies hebbenm opgenomen, dient een sleutelrol hebben bij de uitleg van het gehele Nieuwe Testament. Heeft deze geschiedenis die rol in de uitleggeschiedenis, in de theologie ook gekregen? Deze geschiedenis brengt ons bij de kernvraag: “Wat doet de gezalfde (messias) van Israël?”, een vraag die de Christenheid alleen samen met de Joodse gemeenschap moet willen beantwoorden en ook alleen met hen samen kan beantwoorden. Die vraag is immers ook de vraag van de Joodse gemeenschap.Zie hierover: DE ACTUALITEIT VAN DE OORSPRONG VAN DE CHRISTELIJKE HUMANITEIT , te verkrijgen via deze Website.
[71] In de zin van ‘verder brengen’: In de LXX wordt dit werkwoord meestal met SáPhàR (= boekstaven) vertaald, maar ook met andere Griekse woorden, zoals DiBBéR ( = inbrengen). We kiezen er hier voor de Griekse concordantie te laten horen via het werkwoord ‘voeren’.
[72] Deze paar woorden staan net zo in de Griekse versie van de LXX in Mal.3:23. Het werkwoord ‘weer aanstellen’ is de vertaling van het Hebreeuwse ShuWB is ‘keren’.
[73] Het Griekse werkwoord dat hier staat betekent in eerste instantie ‘samen zoeken’; het wordt in veel vertalingen nodeloos negatief geïnterpreteerd: twisten SV, redetwisten(NBG), twistgesprek(NB). De NBV heeft discussiëren en dat is beter, hoewel ook dat woord gemakkelijk negatief kan worden uitgelegd. Het gaat om samen zoeken naar een antwoord of een oplossing. De vertalers (en uitleggers) laten zich hier leiden door de veronderstelling dat de kring om Jezus (en Jezus) per definitie tegenover de schriftkenners en de farizeen staat.
[74] Letterlijker: overgegeven. Het Griekse werkwoord ‘paradidoomi’ is in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebreeuwse NáThàN = geven, evenals trouwens het Griekse ‘didoomi’. Het Greiske zelfst.naamwoord ‘paradosis’ komt in de LXX niet voor, maar wel in het NT en duidt zowel de acte van het overleveren aan als wat overgeleverd wordt, Het Nederl. ‘overgeven’ c.q. ‘overgave’ heeft een andere strekking. Daarom laten we bij de vertaling van ‘para-didoomi’ de Griekse concordantie binnen het NT (enigszins) los, ook om die bij de vertaling van ‘didoomi’ te kunnen bewaren. Het is van het grootste belang het Griuekse ‘paradidoomi’ overal met ‘overleveren’ te vertalen, ook daar waar over Judas handelen t.o.v. Jezus met dit woord gesproken wordt!
[75] Vgl het Nederlandse ‘aan-spreken’.
[76] Het Griekse ‘kata’ met de tweede naamval betekent ‘omlaag’, ‘omlaag brengend’, overdr. ‘ten nadele van’.
[77] Het Griekse ‘huper’ met de tweede naamval netekent ‘naar boven (brengend)’operdr.: ‘ten voordele van’.
[78] Voor het verstaan van deze uitspraak en de hierna volgende is het weer voorwaarde te beseffen dat de lichaamsbeleving in dit tij van de wereldgeschiedenis volledig verschilt van die van het huidige tij. Voor de mensen in het bijbelse tijd, het tij van Jezus dus, heeft de mens geen lichaam, maar ieder mens is zijn lichaam, of beter zijn lichaamziel (Hebr.NèPhèSh; Grieks.psuchè). De organen in zij romp, het hart als eerste, maar ook de levr en de nieren, ook en juist het vet sturen (zelf aangestuurd door de beluchting de pneuma, de RuWàCh) de andere leden (het Nederlandse ‘ledemaat’kan hier beter vermeden worden; het daarvan ooit afgeleide ‘lidmaat’ laat het al horen) aan tot handelen: handen, voeten, ogen oren. Maar die leden hebben ook een eigen wil en beslissingsmacht. Het zielelichaam, ofwel de lichaamziel is een coöperatie van zelfstandigen, met een eigen verantwoordelijkheid. Het brein als volstrekt sturend orgaan was onbekend – ofwel: bestond niet (voor hen?).
Alleen met deze kennis, die wij ons nu nauwelijks of niet meer eigen kunnen maken, krijgen deze en de volgende uitspraken van Jezus een correcte interpretatie. Voor wie eenmaal weet hebben van een sturend brein , worden deze adviezen een absurd anachronisme. Maar ze brengen ons ontegenzeggelijk in een tij van de wereldgeschiedenis, dat tegeliujk voorgoed voorbij en de onmisbaar voor een adequate ethiek voor ons leven nu.
[79] Zowel in de SV als in de NBG(1951) is er een regel tussen vierkante haken toegevoegd, die in latere handcshriften wel voorkomt, maar in oudere niet, nl.: waar hun karmozijnwordm niet sterft en het vuur niet dooft. De ‘karmozijnworm’komt in de LXX meer dan eens voor en b.v. in Ex.16: 20 en 24, waar deze worm het manna bederft. In de uitgave van het Griekse NT van Nestle, die we hier volgen, is deze regel vs 44; vandaar de onregelmatige telling. In de NBV is desze regel niet meer opgenomen en is de telling aangepast.
[80] Ook is in de SV en de NBG 1951 een regel teoegevoegd, nl.: in het vuur dat onuitdoofbaar (is). In de uitgave van Nestle is dat vs 46.
[81] Dit is een citaat van Jes.66:24, met dezelfde woordkeuze als die in de LXX, maar voor de vertaling van de Hebreeuwse werkwoordsvormen is in Mattheus gekozen voor het praesens (de tegenwoordige tijd) en in de LXX voor het futurum (de toekomende tijd). De Hebreeuwse werkwoordsvormen geven daarover geen uitsluitsel. Deze woorden staan het slote van het boek Jesja. Daar gaat over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar Israël in vrede wonen zal. De stichting daarvan betekent meteen een een gericht over de afvalligen en de verwaarders; voor hen is er geen toekomst. Jesaja spreekt hier over de dingen die komen, het latere, Het is zeer de vraag of hier sprake is van een ‘einde van de geschiedenis’, zoals dat in de latere apocalyptische teksten zo sterk beklemtoond wordt. En ook die teksten dienen ter bemoediging van wie – als Jezus – de wegen van liefde en gerechtigheid proberen te vinden en te begaan.
[82] Hier wordt verwezen naar Deut.24 vs 1 e.v. .
[83] = aanhaker: in dit Hebr. woord klinkt de aanduiding van het geslacht door. Het Griekse woord kent ook een verwijzing naar een activiteit.
[84] = inboorbaar: in dit Hebr. woord klinkt de aanduiding van het vrouwelijk geslacht door. Dat geldt ook voor het Grieksre woord. De vertaling ‘man’ of ‘mannelijk’en ‘vrouw’of ‘vrouwelijk’laat noch het Hebreeuwse noch het Griekse idioom horen.
[85] Jezus citeert hier Gen.2:24 Mattheüs vertaalt letterlijk volgens de Griekse tekst van de LXX. Daar staat, net als in het Hebreeuwse origineel, nog een tussen zin: “ en hij zal aankleven de vrouw zijner”. In de oudtse handschriften van het NT ontbreekt deze zin, in latere is hij toegevoegd. De Statenvertalers hadden alleen die latere handschriften tot hun beschikking.
[86] Hier wordt Ex.20:12-16 geciteerd en Deut.5:16-20, volgens de Griekse vertaling van de LXX. Maar na “jij zult niet leugengetuigen, is een verbod toegevoegd, dat een nadere uitleg lijkt te zijn van het voorafgaande.
[87] Hier zinspeelt Jezus op Gen.18:14, waar Sara te horen krijgt: “Is -(te)wonderlijk-aan’t-zijnvandaan-van-die-JHWH-van-Israël een-inbreng”; op Job 42:2: “ik-volkèn ja~de-al-afheid ben-jij-aan’t-aankunnen”, en op Zach.8:6, waar in de Hebr. tekst dezelfde woorden staan als in Gen.18:14, maar in de Griekse vertaling van de LXX het Griekse ‘adunatos’gebruikt wordt, dat ook hier staat.
[88] Het Griekse werkwoord epitimaoo komt in de LXX weiniog voor en is dan meestal de vertaling van het hebr. GáNgàR en dat betekent ‘schelden’. Voor het NT hebben we ervoor gekozen de Griekse concordantie te laten horen. Het Griekse woord ‘timè’ kan met ‘waarde’ vertaald worden. Het gaat hier dus om ‘iets niet kunnen waarderen’, vandaar de keuze voor ‘omwaarderen’.
[89] Met dank aan de Statenvertaling. Een ‘mei’ is een ouder en vooral zuidnederlands woord voor bloeiende bladertak. Het Griekse woord dat hier staat (stibas) komt alleen hier maar voor, daarom is dit woord gekoezen als vertaling.
[90] Deze woorden komen uit de Griekse vertaling in de LXX van psalm 118(in de LXX 117) vs 26. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND III.2): “ingezegend die-komt in-naam-van die-JHWH-van-Israël”. Hier staat ‘kurios’ zonder lidwoord. Juist zo herinnert deze titel sterk aan de naam JHWH.
[91] Deze woorden komen letterlijk voor in de Griekse vertaling van de LXX van van Jes.56:7. Maar in de Hebreeuwse tekst staat NgàMMieJM en dat betekent, genotenvolken, en niet het woord GóWJieM, dat meestal met het Griekse ‘ethnè’ wordt vertaald en ‘natie’ betekent. Dat is een opvalled verschil tussen de Hebreeuwse tekst en de Griekse vertaling. Omdat het Griekse ‘ethnè’ook in het NT die pregnante betekenis, van ‘naties’ heeft (de gebruikelijke vertaling ‘heidenen’kan beter vermeden worden; en die wordt hier dus ook vermeden!), houden we dat woord hier aan. De tempel van israë in Jeruzalem als een gebdshuis voor . . . de naties – of toch de volken?
[92] Deze woorden staan letterlijk in de Griekse vertaling van de LXX in Jer.7:11, en ze komen overeen met de Hebreeuwse woorden. Maar het Griekse woord ‘lèistès’, dat in het algemeen met ‘rover’ wordt vertaald (ook hier in de meeste vertalingen), is in de LXX de vertaling van een Hebreeuws woord, dat ‘openrijten’ betekent.
Daarui tvalt misschien te verklaren, dat in de oudere versies van de SV hier ‘moordenaars’staat.
[93] Vs 26 is waarschijnlijk een latere toevoeging. Hij luidt zo: “Maar indien jullie (ze) niet verduwen, ook niet de omvamende van jullie die (is) in de hemelen zal verduwen de afvalligheden van jullie”. In de oudste handschriften komt deze regel niet voor. Maar juist deze latere handschriften hebben tot in de 19de eeuw als basis gediend zowel voor de Vulgata, de oude Latijnse vertaling van de bijbel, als latere vertalingen, zoals de Statenvertaling. Ook de NBG-vertaling van 1951 heeft deze regel, maar dan wel tussen haken. Omdat de indeling in verzen zoals die nu gebruikelijk is ook uit die tijd stamt, is daardoor een vs 26 aanwezig. Om niet de hele telling verder te moeten veranderen, heeft men dat zo gelaten. De NBV heeft deze regel weggelaten, de NB heeft deze regel opgenomen en ook zonder haken.
[94] Hier citeert Jes. 5:2, niet letterlijk volgens e LXX, maar wel met dezelfde bewoordingen. Ook de profeet Jesaja vertelt hier een gelijkenis over Israël. Wat Jesaja hier zegt, vult wat Jezus hier en in de parallelteksten in Mt en Lc zegt.
[95] Hier wordt de bekende tekst uit Psalm 118:22 geciteerd, precies volgens de Griekse vertaling zoals die te vinden is in de LXX (Ps.117:22). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt als volgt (zie BAND III,2): “De steen schofferen de-stichters; zij-geschiedt: tot-het-eerstdeel-van het-wende-punt. Vandaan-van-bij die-JHWH-van-Israël geschiedt deze; zij is-wonderlijk in-de-wel-ogen-mijner.”
[96] Hier wordt verwezen naar Deut.25:5 e.v.; deze passage wordt hier niet letterlijk geciteerd naar de Griekse tekst in de vertaling van de LXX, maar de bewoordingen komen wel overeen.
[97] Jezus citeert hier Ex.3:6 volgens de Griekse tekst in de LXX.
[98] Hier citeert Jezus Deut.6:4, volgens de Griekse tekst van de LXX, behalve dat daar in de plaats van het Griekse ‘ischus’(= vermogen), het woord ‘dunamis’ (= kracht) staat en de zin in de Griekse vertaling wordt afgesloten met ‘estin’ (= het-geschiedt), terwijl in de Hebreeuwse tekst ‘AèCháD’ (= een-één-enkele, Gr. eis) het laatste woord is. Het is belangrijk om op te merken, dat het Griekse ‘kurios’ in beide gevallen de weergave is van de naam JHWH. Niet God is dus één, maar de (drager-van de naam) JHWH, die de functie van ‘god’uitoefent voor Israël! De woorden ‘uit geheel jouw besef’(Gr. dianoia)’ ontbreken zowel in de LXX als in de Hebreeuwse tekst. Het Griekse woord ‘dianoia’ wordt in de LXX meestal gebruikt als een minder vaak gebruikte vertaling van het woord LéB = hart. We kennen deze toevoeging alleen vanuit het NT. Daar wordt het begrip ‘nous’ in allerlei samenstellingen gebruikt, o.a. ‘metanoia’, dat meestal met ‘bekering wordt vertaald, maar in deze vertaling met ; ‘besefverandering’ wordt weergegeven. Het woord krijgt zijn in het NT zijn specifieke betekenis door de messiaanse context. De aanwezigheid van de Gezalfde Gods vraagt om een verandering van besef, die dieper gaat dan de ommekeer (Hebr. ShuWB) waartoe de profeten Israël oproepen.
[99] Deze woorden komen overeen met de Griekse vertaling in de LXX van Lev.19:18. daarbij is het belangrijk dat de betekenis van het uitgebreide Hebreeuwse voorzetsel ‘KáMóWH’ in. ‘KáMóWKá’ is ‘iemand-als’. Hier is dus geen sprake van een vorm zelfliefde. Hoe belangrijk dat psychologisch ook is, hier gaat niet daarover.
[100] De bewoordingen zijn opnieuw ontleend aan Lev.19:18 en ook hier wijkt die bewoording iets af van die in de LXX.
[101] De schriftgeleerde verwijst hier naar I Sam.15:22, waar Samuël Koning Saul aanspreekt op zijn ongehoorzaamheid, terwijl hij wel offers laat brengen. Des te treffender is het dat Jezus van deze schriftgeleerde zegt, dat hij “niet ver af is van het koningschap van God”.
[102] Hier wordt Psalm 110: 1 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX (Psalm 109:1). De vertaling van de Hebreeuwse tekst luitd letterlijk (zie BAND III.1): “konde-van die-JHWH-van-israël voor de machtiger-mijner (‘AàDoNieJ’; ‘AæDoNáJ’ vertalen we met ‘machtiger-mijns’en wordt hardop gelesen waar de Naam JHWH staat); zit aan-de-zuidenrechter-mijner; tot-ikaan’t-zetten-ben de-vijanden-jouwer: een voetstuk voor-de-voete-benen-jouwer”.
[103] Meestal worden deze woorden van Jezus aldus vertaald: zeker zal geen steen op een steen gelaten worden die wordt afgebroken. Maar (1) het eerste werkwoord staat niet in het futurum en daarmee krijgt ook het tweede werkwoord geen futirum-betekenis; (2) het Griekse werkwoord ‘aphièmi’ wordt te zwak vertaald met ‘laten’: het betekent in de kern ‘duwen’; (3) het Griekse werkwoord ‘kataluoo’ is een vorm van ‘losmaken’. Jezus kan hier bedoeld hebben, dat deze stenen hier ooit zijn neergezet en ergens anders vandaan zijn gehaald; m.a.w. ze staan daar niet van eeuwigheid tot eeuwigheid. Of Jezus hier de verwoesting van de tempel voorspeld heeft, is zeer de vraag; hij heeft de tijdelijkheid van de tempelgebouwen beklemtoond. Een oudere indeling van de Griekse tekst beschouwt deze uitspraak niet als het begi van zijn grote rede over de laatste dingen, maar als de afsluiting van het voorafgaande.
[104] De vertaling ‘broderij’ laat horen, dat het Hebr.MieL’CháMáH afgeleid is van het woord LèChèM dat brood betekent. Ook het Nederlandse woord ‘briokd’heeft op zicvhzelf niets te maken met tarwe. Het hangt samen met het Nederlandse ‘broddelen’ en dat is door elkaar heen halen. ‘Broderij’ is dus een handgemeen; en dat zijn de gevechten van toen tot het einde van de 19de eeu toe. Daar zijn de moderne oorlogen niet mee te vergelijken. Daarom vertalen we ook het Griekse woord polemos in het NT met ‘broderij’.
[105] Deze woorden verwijzen naar Dan.2:28 en 29, maar zijn geen letterlijk citaat. Daar wordt verteld, dat Daniël voor koning Nebukadnezar van babel staat om hem te vertellen wat hij gedroomd heeft en wat de betekenis van die droom is.
[106] Deze woorden herinneren aan Jes.19:2, maar vormen eveneens geen letterlijk citaat. Het staat in de profetie tegen Egypte. In II Kron.15:6 komen deze woorden vrijwel letterlijk voor. Daar is profeet Azarja aan het woord, die koning Asa, koning van Juda, erop aanspreekt om zich af te keren van de afgodendienst. Deze koning gaf aan deze oproep gehoor!
[107] Deze woorden herinneren aan Micha 7:6
[108] Hier staat ‘eis tot telos’ Deze uitdrukking wordt in de LXX ook vaak gebruikt als vertaling het Hebr. LàNèTsàCh en dat vertalen we met ‘voor voering en voortduur’. Het zelfstandige griekse woord ‘telos’ wordt in de LXX echter ook vertaald voor vormen van de Hebr. stam KåL = al=af. Om die samenhang te laten horen vertalen we hier met ‘tot al-afheid’.
[109] Deze woorden staan zo letterlijk in de beide overgeleverde versies van de Griekse vertaling van Daniël12:11. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse woorden luidt (zie BAND III.2): afschuwelijkheid-van ontzettendheid”. De twee Griekse woorden zijn: bdelugma en erèmoosis. Het eerste woord wordt in de LXX gebruikt voor het Hebreeuwse TóNgéBáH = gruwel, maar in Daniel kieze de Griekse teksten als vertaling voor erèmoosis, dat verwant is met erèmos, dat meestal met ‘woestijn’ vertaald, net zo als het hebreeuwse woord MieD’BàR; maar dit woord hangt samen met DáBháR = ‘inbreng’en wij vertalen het daarom met ‘inbrengveld’; het Griekse erèmos vertalen daarom met ‘inbrengleegte. Erèmoosis is dan te vertalen met ‘inbrengleegmaking’ Wanneer we Griekse concordantie laten klinken, lezen we dus: gruwel van inbrengleegmaking; Wanneer we de hebreeuwse tekst vertalen, lezen we afschuwelijkheid van ontzettendheid. Beide vertaling wijken qua lading af van de traditionele ‘gruwel der verwoesting’. We kiezen voor de Griekse concordantie; daarrmee blijven dichter bij de kleur van de Hebreeuwse woorden. Net als Daniël spreekt Jezus hier over gebeurtenissen die binnen voor hen beiden afzienbare tijd zullen plaats grijpen. Net als voor daniël staat daar voor Jezus de ondergang van de tempel in Jeruzalem centraal. Veelzeggend is ook dat Daniël deze woorden aan het slot te horen krijgt: De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: en-jij ga voor-het-einde; en-voorts-rust-jij en voorts-blijf-jij-staande voor-de-lotsteen-jouwervoor-het-einde-van de-dagen. De letterlijke verttaling van de Griekse tekst (in beide versies) luidt: nog immers geschieden er dagen en uren tot de vol-making vande-al-afheid, en jij zult rusten en opstaan bij de dunkzwaarte van joutot-de-al-afheid-van de dagen. Het verschil tussen de hebreeuwse tekst en de Griekse vertaling is uitzonderlijk groot. De Briekse versie heeft i.p.v. ‘dunkzwaarte’ ‘lotsteen’. Het verschil is niet verklaarbaar. De Griekse versie heeft de Joodse schrijvers in hun Grieks zeker sterk beïnvloed.
[110] Deze woorden verwijzen naar het midden van Daniël 12:1, maar in enigszins andere bewoordingen, dan in de beide versies in de LXX.. Daarin klinkt de boodschap door van het behoud van de getrouwen van Israël, ook van wie al gestorven zijn, want zij zullen ontwaken (egeiroo). Dergelijke woorden klinken in Mat.27:51-53.
[111] Met deze woorden verwijst naar de waarschuwingen van Mozes aan Israël in Deut.13:1-3.
[112] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX van Jes.13:10, behalve dat daar het Griekse woord phoos (=licht) staat en hier phengngos (= schittering). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst(zie BAND II) luidt: “duister-is de-zon bij-het-uittrekken-van-hem, en-de-maan is-niet~aan’t-doen-stralen het-licht-harer.” Het gebruik van het Griekse woord pheggos in Mat. kan teruggaan op het Hebreeuws NáGáH (= stralen) dat in de Hebreeuwse tekst als werkwoord staat i.p.v. ‘geven’ (Gr. didoomi). Jesaja spreekt deze woorden uit in zijn profetische rede tegen Babel. Jezus neemt deze woorden over in zijn profetische rede tegen Jeruzalem.
[113] Deze woorden verwijzen naar Jes.34:4, daar wordt in de Griekse vertaling van de LXX gesproken over de sterren die vallen als loof, maar in de Hebreeuwse tekst staat: “. . . . en-al-af-de-scharen hunner (= hemelhelften) zijn-aan’t-verslappen verslappend als-het-loofopgang vandaan-van-de-rank”. Deze woorden staan in zijn profetische rede tegen de naties, en met name tegen Edom.
[114] Deze woorden vinden we in de beide overgeleverde versies van de Griekse vertaling van de LXX van Dan.7:13. In de ene versie staat: “. . . en zie op de wolken van de hemel ging hij vooraan (iemand)als een stichtzoon van een menselijke”; in de andere versie staat: “. . . en zie samen met de wolken van de hemel geschiedde hij komende als een stichtzoon van een menselijke”. De letterlijke vertaling van de Aramese tekst (zie BAND III.2) luidt: “ . . . en-ziet genoot-met~de-wolken-van de-hemel, als-stichtzoon-van een menselijke komende geschiedt-hij”.
[115] Deze woorden verwijzen naar Zach.2:6, waar de profeet de Joodse ballingen oproept uit de vier windstreken te vluchten naar Sion. In de Griekse vertaling van de LXX is dit Zach.2:10. Marcus geeft hier dus geen citaat, maar de bewoordingen komen overeen.
[116] Dit Griekse woord komt in de LXX weinig voor en is daar de vertaling van 4 nogal verschillende Hebreeuwse woorden. In het NT komt het 3x voor. Het wordt hier meestal met kostbaar en elders met zachtmoedig en stil. Wij kiezen er voor overal de twee Griekse woorden te laten horen: helemaal af.
[117] Dit Griekse woord behalve hier alleen voor in Lc.2:7 en 22:11.
[118] Deze woorden komen uit de Griekse vertaling van de LXX van Psam 41:10 (in de LXX Psalm 40:10). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: ook~de-menselijke-van de-vrede-mijner terwijl ik-mij-veilig-weet bij-hem etende het-broord-mijner; maakt-groot op-tegen-mij de-kwetshiel.
[119] Zie Ex.25:29, 38:12.
[120] Dit Griekse woord is de vertaling van het Aramese woord, dat Jezus zelf gebruikt heeft en dat is het Arameser woord GuWPh, dat de gehele persoon aanduidt (zie ThWNT (Engl.edition) III, p.736). Het Griekse woord ‘sooma’komt in het NT maar enkele keren voor, maar wel op zulke centrale plaatsen als hier. Nergens in het NT wordt in de teksten over de instelling van deze paasmaaltijd het woord sarx (= vlees = Hebr. BáSháR) gebruikt en evenmin het woord psuchè (- lichaamziel = Hebr.NèPhèSh). Het woord psuchè, dat net zoals het Hebr. NèPhèSh de persoon als geheel aanduidt (naar lichaam en ziel), sluit het sterven in. Het Aramese GuWPh duidt de persoon aan of deze nu leeft of reeds gestorven is, maar sluit altijd ook het lichamelijke in. Zo wordt de keuze van de evangelisten en van Paulus voor het Griekse woord ‘sooma’duidelijk, omdat met dat woord de persoon als geheel (naar ziel en lichaam) wordt aangeduid, die opstaat om te leven, of deze nu gestorven is of of nog niet. Als psuchè c.q. NèPhèSh, zit Jezus in Marc.14 aan tafel, zijn sooma c.q. GuWPH breekt en deelt hij als brood uit. En dat maken ook wij mee bij de viering van de eucharistie, de viering van het ‘avondmaal’, de maaltijd ‘toen de avond geschiedde’.
[121] “Het bloed van de instelling” (Grieks: tot haima tès diathèkès): deze twee woorden staan ook in de Griekse vertaling van Ex.24:8 in de LXX. De letterlijke vertaling van de hele tekst van Ex.24:8 (zie BAND I,1) luidt: en-voorts-neemt MoShèH enwel~het-roods, en-voorts-sprenkelt-hij(‘t) op~het-genotenvolk; en voorts-zegt-hij: kijk-hier het-roods-van~de-zuivergang die afscheidt die-JHWH-van-Israël genoot-met-jullie, op al-af~de-inbrengen (nl.)deze.” Dezelfde uitdrukking vinden we in Zach.9:9. Jer.31:31-33 sluit aan bij Ex.24, maar kondigt een nieuwe zuivergang aan. En ook deze tekst heeft Jezus opgenomen.
[122] = zuivergang: het gaat niet over een bondgenootschap, maar om een spoor door de geschiedenis van goede (zuiver gestelde) verhoudingen.
[123] Deze woorden verwijzen naar Zach.13:7. Deze tekst wordt hier niet letterlijk geciteerd, maar de bewoordingen is bijna dezelfde. De letterlijke vertaling van de Griekse tekst in de LXX luidt: slaat de weiders en haalt weg de voorttrekdieren. De letterlijke verttaling van de hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: sla enwel~de-weider en-aan’t-zich-verstrooien-is het-voorttrekvee.Deze woorden staan ook in Mt.26:34. Jezus laat hier geen voorspelling uitkomen, maar interpreteert wat er op de olijfberg gebeurt met deze profetie van Zacharja. Dat houdt in dat Jezus deze hele passage in herinnering roept, ook vs 9, waar Israël hersteld wordt als volk van die-JHWH-van-Israël.
[124] Behalve hier komt dit Griekse woord in het NT alleen nog voor in Mt.26:37 en Phil.2:26.
[125] Deze woorden herinneren aan Ps.42:6 en 43:5, volgens de bewoordingen in de Griekse vertaling daarvan in de LXX (Ps.41:6; 42:5): “wat pijnhebbend geschied jij lichaamziel”. De Letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “wat ben-je-je-aan’t-bukken lichaamziel-mijner”. Maar ook Jona 4:9 klinkt mee. De vertaling daarvan in de LXX luidt: “Machtig pijn heb ik tot stervens toe”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “en-voorts-wenst-hij enwel~de-lichaamziel-zijner om-een gestorvene-te zijn”.
[126] Deze mededeling heeft alleen Marcus. Men vermoedt, dat hij zelf deze jongeman was.
[127] Het woord ‘sanhedrin’ is een Hebreeuwse verbastering van het Griekse ‘sunedrion’, dat letterlijk ‘samenzitting’ betekent, in het Nederlands kennen we het woord ‘zitting’, zowel voor iest waar je op kunt zitten als voor een bijeenkomst. In het NT is dit Griekse woord bijna overal de aanduiding van de vergadering van priesters en oudsten en zo is dit woord in het nabijbelse Hebreeuws terecht gekomen als ‘sanhedrin’. Daarom kiezen we dit als ‘vertaling’ van het Griekse ‘sunedrion’.
[128] Hier citeert Jezus Dan.7:13, vrijwel volgens de bewoordingen van de Griekse vertaling daarvan in de LXX, alleen de woordvolgorde is anders. De letterlijke vertaling van de Aramese(!) tekst (zie BAND III.2) luidt: “. . .
en-zie genoot-met~de-wolken-van de-hemel als-stichtzoon-van een-menselijke in-aantocht-zijnde geschiedt hij”.
Maar ook Psalm 110:1 klinkt mee. De Hebreeuwse tekst (letterlijk vertaald zie BAND III.2) luidt: “. . . . konde-van die-JHWH-van-Israël voor-de-machtiger-mijner: zit aan-de-zuidenrechter-mijner”.
[129] Het Griekse woord betekent letterlijk ‘opleggen’, ‘beladen’ > ‘be-last(er)en’. In de LXX is het de vertaling van in betekenis vergelijkbare Hebreeuwse woorden. Maar in vele godsdienstige in het Grieks geschreven teksten, zoals in de apocryfen en vertalingen van Rabbijnse teksten wordt dit Griekse woord de vertaling van het Hebreeuwse AéRàR en dat betekent (ver-)vloeken, ook in de brieven van Paulus. Daarom laten we in dit geval de Griekse concordantie los, hoewel de vertaling “ hij ging vooraan om zich te belasten” wel zou kunnen.
[130] In TeNaKh vertalen we dit Hebreeuwse woord met ‘zich bezevenen’, omdat het stamwoord het hebreeuwse woord ‘zeven’ is.
[131] Het Griekse woord ‘epibaloon’ dat hier staat, wordt heel verschillend vertaald: SV: ‘zich vandaar makend’, NBG: ‘en hij begon’; NB: ‘Toen hij dat bedacht’; NBV: ‘toen hem dit te binnen schoot’. . We houden ons aan de letterlijke betekenis van dit woord, dat ook elders in het NT veel voorkomt en waar deze letterlijke betekenis kan worden aangehouden.
[132] In de Griekse taal is dit de dagelijkse groet, zoals in het Hebreeuws ShaLóWM en in het Latijn ‘ave’.
[133] Vgl. voorbijgaande
[134] Hier wordt Psalm 22:19 geciteerd, vrij naar de Griekse vertaling (Ps.21:19) in de LXX, alleen bewoordingen stemmen overeen. De letterlijke vertaling van de hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “zij-zijn-aan’t-vereffenen het-kostuum-mijner voor-hen-zelf; en-op-het-kleed-mijner zijn-zij-aan’t-doen-vallen een-lotssteen.”
[135] De handschriften, waarop men einde van de middelleeuwen de huidige versindeling baseerde, hebben hier de volgende tekst als vs 28: “en volledig gemaakt werd de schrift die zegt: en samen met de ontwrichters werd hij gerekend”. Deze woorden vinden we in Jes.53:12 en staan ook in Luc.22:37). De SV gebruikten deze handschriften. Later onderzoek bracht echter aan het licht, dat er betrouwbaarder handschriften zijn, waarin deze woorden niet voorkomen. Nieuwere vertalingen baseren zich daarop, maar handhaafden de versindeling.
[136] Deze woorden zijn ontleend aan de Grieks e vertaling in de LXX (Psalm 21) van psalm 22:8; ze staan ook in Psalm 109:25.
[137] Dit is in Aramese woorden Psalm 22:2.
[138] Dit is de Griekse vertaling van deze Aramese woorden. De Griekse vertaling in de LXX van wat daar Psalm 21:2, wijkt hier nogal vanaf en wijkt ook af van de Hebreeuwse tekst. Die luidt, letterlijk vertaald(zie BAND III.1): “god-mijner god-mijner voor-wat? verlaat-jij-mij.”De ,letterlijke vertaling van de Griekse tekst luidt: “mijn god mijn god wees opmerkzaam op mij, om wat laat jij achter mij? Zie ook de voetnoot bij Mt.27:46.
[139] Grieks