VOLGENS MATTHEUS[1]
1 k-0
1.1.Boek van-het-geschieden*[2] van Jezus Christus *Hebr. SéPhèR TóWLeDóWT [zoon van-David zoon van Abraham. Zie Gen.5:1: boekstaving-van
de-baringen
2.Abraham deed-geschieden*[3] Izaäk, *Hebr. HóWLieJD, letterlijk: ‘deed baren’.
Izaäk deed-geschieden Jakob,
Jakob deed-geschieden Judas en zijn broers.
3.Judas dan deed-geschieden Phares
en Zara uit Thamar,
Phares dan deed-geschieden Hesrom
Hesrom dan deed-geschieden Aram.
4.Aram dan deed geschieden Aminadab,
Aminadab dan deed geschieden Naässon,
Naässon dan deed geschieden Salmon,
5.Salmon dan deed geschieden Boas uit Rachab,
Boas dan deed geschieden Jobed uit Ruth,
Jobed dan deed geschieden Issaï.
2
6.Issaï dan deed geschieden David, de koning,
David dan deed geschieden Salamo, uit die van Uria,
7.Salomo dan deed geschieden Rehabeam,
Rehabeam dan deed geschieden Abia,
8.Abia dan deed geschieden Asaph,
Asaph dan deed geschieden Josaphat,
Josaphat dan deed geschieden Joram,
9.Joram dan deed geschieden Uzzia,
Uzzia dan dded geschieden Jotham,
Jotham dan deed geschieden Achaz,
10.Achaz dan deed geschieden Hiskia,
Hiskia dan deed geschieden Manasse,
Manasse dan deed geschieden Amos,
11.Amos dan deed geschieden Josia,
Josia dan dded geschieden Jechonja
en zijn broers bij de Babylonische verhuizing.
3
12.Na de Babylonische verhuizing dan
deed Jechonja geschieden Salathèl,
MAT 1
Salathèl dan deed geschieden Zerubabel,
13.Zerubabel dan deed geschieden Abiud,
Abiud dan deed geschieden Eljakim,
Eljakim dan deed geschieden Azor,
14.Azor dan deed geschieden Zadok,
Zadok dan deed geschieden Achim,
Achim dan deed geschieden Elihud,
Elihun dan deed geschieden Eleazar,
15.Eleazar dan deed geschieden Maththan,
Maththan dan deed geschieden Jakob,
16.Jakob dan deed geschieden Jozef, de man van Maria,
uit wie geschied is Jezus, van wie gezegd wordt
gezalfde.
4
17.Alle nu de geschiedronden vanaf Abraham tot David:
veertien geschiedronden,
en vanaf David tot de Babyloniusche verhuizing
veertien geschiedronden,
en vanaf de Babylonische verhuizing tot de gezalfde
veertien geschiedronden.
5
18.Van Jezus Christus dan was het geschieden aldus.
Toen uitgehuwelijkt werd zijn moeder Maria aan Joseph,
voor hun samenkomen,
werd zij bevonden in buik te hebben
uit heilige beluchting*. *Gr.pneuma=Hebr.: RuWaCh= beluchting of beluchter
19.Joseph echter de man van-haar, rechtvaardig zijnde
en niet willend haar tot-toonbeeld-te-maken besloot
heimelijk zich los te maken van haar.
20.Terwijl hij dit in gemoed had, zie een werkbode* van *Gr. Aggelos = Hebr.MàL’AáK
de machtiger verscheen naar een droom aan hem zeggend:
Joseph, stichtzoon van David, ontzie* je niet aan te nemen Gr.phobeo = Hebr.JáRéA
Maria de vrouw van jou; daar wat in haar aan’t geschieden is
uit een beluchting is een heilige.
21.Baren[4] zal zij voorts een stichtzoon, en roepen zul jij
de naam van hem Jezus*. *Gr. Ièsous,
Hebr : JèShoeàNg
Hij immers zal bevrijden* het volk van hem van de * Hebr. JáShàNg
de verwaardingen[5] van hen.
22.Dit geheel echter is geschied, opdat gevuld werd
het verwoorde vanwege de machtiger door de profeet,
zeggende:
MAT 1,2
23.Zie de maagd zal in buik hebben
en baren een stichtzoon
en zij zullen roepen de naam van hem
Emmanuel[6],
dat wordt vertolkt met met-ons-God.
6
24.Gewekt echter vandaan van de droom
Joseph maakte zoals ertoe gezet heeft hem
de werkbode van de machtiger
en hij nam aan zijn vrouw.
25. En niet bekende*[7] hij haar *Gr.ginooskoo = Hebr. JáDàNg = volkènnen
totdat zij gebaard heeft een stichtzoon;
en zij riep zijn naam Jezus[8].
7
2.1.Toen echter Jezus de geschiedenis in gekomen was k-1
in Bethlehem van Judea in de dagen van Herodes de koning,
zie bezweerders[9] vandaan van opstijg-oosten-vroege streken
kwamen te geschieden naar Jeruzalem,
2.zeggend: waar geschiedt de gebaarde koning
van de Judeeërs?
Gezien hebben wij immers van hem de ster
in de opstijg-oosten-vroege-streek en wij zijn gekomen
om toe te bukken voor hem.
3.Maar koning Herodes, (dit) gehoord hebbend,
werd geroerd en al-af* Jeruzalem samen met hem. *Gr.pas=(hier)Hebr.KåL
4.en samen gevoerd hebbend alle vooraangaande-priesters
en schriftkenners van het volk* Gr.laos = Hebr. NgàM
deed hij navraag bij hen: waar komt de gezalfde
de geschiedenis in?
5.Maar zij spraken tot hem: in Bethlehem van Judea,
zo immers is geschreven door de profeet:
6.en jij, Bethlehem, land Juda,
geenszins de minste geschied jij
bij de aanvoerders van Juda,
uit jou immers zal voortkomen een aanvoerende[10],
MAT.2
die weidt mijn volk Israël[11].
8
7.Toen Herodes, heimelijk geroepen hebbend
de bezweerders, strikt gekregen had
van hen de tijd van het schijnen van de ster,
8.sprak hij, hen ook gestuurd hebbend
naar Bethlehem:
heengaande doet navraag strikt
omtrent het kind;
wanneer echter jullie gevonden hebben,
legt het voor aan mij, opdat ook ik kom
om toe te bukken voor hem.
9.Maar zij, gehoord hebbende naar de koning,
gingen heen.
En zie de ster, die zij zagen
in het opstijg-oostenvroege, voerde hen voort
tot zij, aangekomen, staande was
boven waar geschiedde het kind.
10.Maar ziende de ster verheugden zij zich
een vreugde zeer groot.
11.En aangekomen bij het huis
MAT 2
zagen zij het kind samen met Maria
zijn moeder, en vallende bukten zij zich toe
voor hem en geopend hebbend hun voorraden
droegen zij aan voor hem giften,
goud en geurwit[12] en mirre[13].
12.En in gebruik genomen door een droom
om niet weerom te buigen tot Herodes,
zijn zij door een andere neemweg* * Gr hodos = Hebr. DèRèK
weer uitgeweken naar hun streek.
9
13.Toen zij weer weggekomen waren,
zie een bodewerker* van de machtiger * Gr aggelos = Hebr. MàLæAàK
komt te voorschijn door een droom
aan Joseph zeggend:
jezelf doende opstaan* neem aan * Gr eigeiro = Hebr. QuWM
het kind en zijn moeder,
en vlucht naar Egypte,
en geschied daar totdat ik spreek tot jou.
Want aanstaande is Herodes
om het kind zoeken
om het teloor te doen gaan.
14.Maar hij, zichzelf doende opstaan,
nam aan het kind en zijn moeder
des nachts en kwam weer weg
naar Egypte.
15. En hij geschiedde daar
tot het gestorven zijn* van Herodes, * Gr. teleutès = Hebr. MéT
opdat volledig gemaakt werd
het verwoorde vanwege de machtiger
door de profeet die zegt:
Uit Egypte riep ik mijn stichtzoon[14].
10
16.Toen werd Herodes, k-2
ziende dat hij bespeeld werd
door de bezweerders, toornmoedig zeer
en afgezonden hebbend pakte hij op[15]
de-al-afheid-van de kinderen
in Bethlehem en in de al-afheid van
haar grensgebieden
vandaan van twee jaar en daar beneden,
MAT 2
volgens de tijd die hij strikt gekregen had
van de kant van de bezeweerders.
17.Toen werd volledig gemaakt
het verwoorde door Jeremia de profeet
die zegt:
18.Een stem in Rama werd gehoord,
geween en verbittering veel[16].
RachèL bewenend haar borelingen,
en niet wil zij toegeroepen worden,
omdat zij niet geschieden.[17]
11
19.Toen Herodes overleden* was, *Gr.teleutaoo
zie een bodewerker van de machtiger
komt te voorschijn door een droom
aan Josef in Egypte, zeggend:
20.Doende jezelf opstaan neem je aan
het kind en zijn moeder en ga heen
naar het land Israël.
Gestorvenen immers zijn zij
die zoeken de lichaamziel van dit kind.
21.En hij, zichzelf doende opstaan,
nam aan het kind en zijn moeder
en ging in naar het land Israël.
22.Gehoord hebbend echter, dat
Archelaos koningt over Judea
op de drukplek van zijn omvamende Herodes,
werd hij met ontzag bevangen
daarheen af te komen.
In gebruik genomen door een droom
kwam hij weer weg naar de delen
van Galilea.
23. En aangekomen huisde hij
in een stad gezegd Nazareth,
opdat volledig werd het verwoorde
door de profeten[18], dat hij (als)Nazoreeër
MAT 3
wordt aangeroepen.
12
31.Maar in die dagen komt te geschieden k-3
Johannes de doper aankondigend
in de inbrengleegte* van Judea, zeggend: *Gr.erèmos=Hb.MiD’BaR
2.verander van besef, dichtbij-is immers
het koningschap van de hemelen.
3.Hij immers geschiedt tot wat verwoord is
door Jesaja de profeet:
de stem van een uitroepende in de inbrengleegte
maakt gereed de neemweg van de machtiger,
maakt rechtuit zijn banen[19].
13
4.Deze Johannes had zijn kleed vandaan van
haren van een kameel en een riem van vel
om zijn heup[20]; en (als) zijn voedsel geschiedde
sprinkhanen en wilde honing.
14
5.Toen ging uit naar hem Jeruzalem
en al-af Judea en al-af de omstreek
van de Jordaan.
6.En zij werden gedompeld* in de rivier de Jordaan *Gr.baptizoo=
door hem gelijkgevend uitsprekend Hb.TháBhàL
hun verwaardingen*. *Gr.hamartia=
7.Ziende echter vele farizeeën en Sadduceeën Hb.ChæTháAáH
komend tot de dompeling, sprak hij tot hen:
geschiedvoortbrengsel van adders,
wie toonde ’t jullie te vluchten
vandaan van de aanstaande walgtoorn*? *Gr.orgè=Hebr.AàPh
8.Maakt dan vrucht waardig het omdenken.
9.En geeft geen dunkzwaarte* aan het zeggen: *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD
als omvamende* hebben wij Abraham. *Gr.pater=Hebr. AàB
Want ik zeg jullie, dat God de kracht heeft
uit deze stenen te doen opstaan borelingen
Voor Abraham.
10.Maar reeds ligt de bijl bij de wortel
van de bomen: alle boom, die niet maakt
MAT 3
ideale vrucht wordt uitgestoten
en naar het vuur geworpen.
11.Ik dompel jullie wel in water
tot besefverandering, maar hij die achter mij aan
komt geschiedt sterker dan ik,
niet geschied ik geschikt de sandalen
op te tillen; hij zal jullie dompelen
in beluchting geheiligd en in vuur.
12.Zijn wan in zijn hand en almaar
zal hij reinigen zijn dorsvloer,
en hij zal samen voeren zijn graan
naar de aflegplaats*, maar het kaf *Gr.apothèkè
zal hij afbranden met onuitdoofbaar vuur.
15
13.Dan kom te geschieden Jezus
vandaan vtan Galilea bij de Jordaan
naar Johannes toe om gedompeld te worden
door hem.
14.Maar hij verhinderde hem zeggend:
ik behoef door jou gedompled te worden,
en jij komt naar mij toe?
15.Maar zich toebuigend* sprak Jezus *Gr.apokrinoo=
tot hem: verduw[21] het nu; zo immers Hb.NgáNáH
geschiedt het passende voor ons
volledig te maken de al-afheid
gerechtigheid. Toen verduwde hij hem.
16.Maar gedompeld geworden trad Jezus
echter regelrecht omhoog vandaan van
het water; en zie: geopend werden
de hemelen en hij zag de beluchter van God
neertredend als een duif*, komend op hem. * zie Jes.11:2
17.En zie een stem uit de hemelen zeggend: * zie Jes.42:1
deze geschiedt (als) de stichtzoon* van mij, * zie Ps.2:7
de beminde, in wie ik genadig.
16
4.1.Dan wordt Jezus opgevoerd
naar de inbrengleegte door de beluchter
om beproefd te worden door de lasteraar*. *Gr.diabolos = Hebr.SháTáN
2.En vastend veertig dagen en veertig nachten
hongerde hij daar laat achteraan.
3.En naar hem toe gekomen sprak
de beproever tot hem:
indien jij geschiedt (als) stichtzoon van God,
spreek opdat deze stenen tot broden
geschieden.
4.Maar hij zich toebuigend sprak: er is geschreven:
niet bij brood afzonderlijk zal leven
MAT 4
de menselijke, maar bij al-af woord
dat uitgaat door de mond van God[22].
17
5.Dan neemt hem mee de lasteraar
naar de geheiligde stad
en deed hem staan op de vleugelpunt
van de tempel
6.en hij zegt hem:
indien jij geschiedt (als)stichtzoon van God,
werp jezelf omlaag,
er is immers geschreven:
aan de bodewerkers van hem
gebiedt hij omtrent jou
en
op handen zullen zij hoog heen dragen jou,
opdat jij niet voorstoot op een steen
jouw voet*[23] . *cit Psalm 91:11,12
7.Aan hem beweerde Jezus: wederom is geschreven:
niet zul je beproeven de Machtiger jouw God*. *cit. Deut.6:16
18
8.Wederom neemt mee hem de lasteraar
naar een berg zeer hoog, en hij toont hem
al-af de koninkrijken van de ordentelijkheid* * Gr.kosmos
en hun duinkzwaarte*. *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD
9.En hij sprak tot hem:
deze al-alheid zal ik jou geven, indien
vallend je neerbukt voor mij.
10.Dan zegt hem Jezus:
vaar weg, lasteraar, geschreven is immers:
naar de machtiger de god van jou
zul jij je toebukken en hem afgezonderd
dienen*[24]. *Gr.latreuoo
11.Dan verduwt hem de lasteraar en zie
werkboden kwamen naar voren
en zij bedienen* hem. *Gr.diakonein
19
12.Maar gehoord hebbend dat Johannes
overgeleverd werd, week hij weer uit
naar Galilea.
MATTH 4
13.En verlaten hebbend Nazareth
werd hij behuisd in Kapharnaum aan zee
in het gebergte van Zebulon en Naphtali,
14.opdat vol gemaakt werd het verwoorde
door Jesaja de profeet zeggende:
15.land Zebulon en land Naphtali,
de neemweg van de zee, het oversteekse
van de Jordaan, Galilea van de naties,
16.het genotenvolk* dat zit in duisternis *Gr.laos = Hebr. NgàM
ziet een licht groot en voor wie zitten
in een veldstreek en in de schemer
van gestorvenheid, op stijgt een licht
voor hen[25].
17.Vanaf toen ging Jezus vooraan k-4
aan te kondigen en te zeggen:
verander van besef: lijfna gekomen is immers
het koninkrijk van de hemelen.
20
18.Rond schrijdend nu langs de zee Mt.4:18-22, zie:
van Galilea, zag hij twee broederverwanten Mc.1:16-20,Lc.5:1-11
Simon tot wie gezegd wordt Petrus Jh.1:40 e.v.
En Andreas de broederverwant van hem,
werpende een rondwerper* in de zee. * een soort visnet
Zij geschiedden immers als vissers.
19.En hij zegt hen: komt achter mij aan
en ik zal maken jullie tot vissers van mensen.
20. En zij, regelrecht wegduwend
de vangnetten, volgden zij hem.
21.En voorttredend daar zag hij
twee andere broederverwanten
Jaobus, die van Zebedaeus
en Johannes de broederverwant van hem,
in het schip met Zebedaeus hun omvamende,
weer geschikt makend hun vangnetten;
en hij riep hen.
MAT 4
22.En zij regelrecht afduwend
het schip en hun omvamende,
volgden hem.
21
23.En hij voer rond in geheel Galilea,
lerende in hun synagoges
en aankondigend de goednieuwsboodschap
van het koninkrijk* en verplegend** * of: koningschap
alle kwaal en alle uitputting bij het volk. **Gr.therapeuoo
22
24.En afkwam het hoorbericht van hem
in geheel Syrië; en zij brachten aan
voor hem allen die het (te)kwaad hebben,
bonte kwalen en folteringen mede-hebbend,
gedemoniseerden en maanziekgeworden* * = epileptisch
en verlamden en hij verpleegde hen.
25.En hem volgden krioelmenigten vele
vandaan van Galilea en van Dekapolis* *= 10 steden-streek
en van Jeruzalem en van Judea
en van het oversteekse van de Jordaan.
23
5.1.Maar ziende de krioelmenigten Lc.6:20-49 k-5
ging hij op* naar het gebergte; *Gr.anabainoo=Hebr.
en toen hij neerzat, kwamen aan bij hem [NgáláH
zijn leerlingen.
2.En geopend hebbend zijn mond
leerde hij hen zeggende:
3.Gelukwensen-aan[26] de armen[27]
aan beluchting*, want hunner *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
geschiedt het koninkrijk van de hemelen.
4.Gelukwensen-aan de treurenden*[28] *Gr.pentheoo=Hebr.AáBàL
MAT 5
omdat zij toegeroepen zullen worden.
5.Gelukwensen aan de-gebogenen* *Gr.praus=Hebr.NgåNieJ
omdat zij wegvangen het land[29].
6.Gelukwensen-aan die hongeren en dorsten
naar de gerechtigheid*, *Gr.dikaiosunè=Hebr.TseDáQáH
omdat zij verzadigd zullen worden*. *Gr.chortazoo=Hebr.SsáBàNg
7.Gelukwensen-aan de gratieverleners*, *Gr.eleèmoon=Hebr.CháNuWN
omdat hen gratie verleend zal worden.
8.Gelukwensen-aan de reinen van hart[30],
omdat zij God zullen zien.
9.Gelukwensen-aan de-vredemakers,
omdat zij (als)stichtkinderen van God
zullen worden geroepen.
10.Gelukwensen-aan de vervolgden
vanwege de gerechtigheid,
omdat hunner geschiedt het koninkrijk
van de hemelen.
11.(Als)gelukgewensten geschieden jullie,
wanneer zij honen* jullie en vervolgen *Gr.oneidizoo=Hebr.CháRàPh
en spreken alle slechts tegen jullie,
liegende omtrent mij,
12.verheugt jullie en juicht,
omdat het loon van jullie veel(is)
in de hemelen; zo immers vervolgden
zij de profeten die(zijn) voor jullie aan[31].
13.Jullie geschieden (als)het
zout van het land; maar indien het zout
verdwaasd wordt, waarmee
MAT 5
zal er gezouten worden? Tot niets
heeft het vermogen tenzij om,
naar buiten geworpen, beschreden
te worden door de mensen.
25
14.Jullie geschieden als het licht
van de ordentelijkheid*. Niet heeft *Gr.kosmos
een stad de kracht zich te verschuilen
bovenop een berg gelegen;
15.en niet branden zij een lamp
en stellen hem onder een korenmaat,
maar op een zevenlamp* en *Gr.luchnia=Hebr.MeNoRáH
als een toorts straalt hij voor allen
in het huis.
16. Zo moet als een toorts stralen
het licht van jullie voor de mensen,
opdat zij zien de ideale werken van jullie
en dunkzwaarte* geven aan *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD
de omvamende onzer die (is)
in de hemelen.
26
17.Legt niet uit, dat ik gekomen ben
om de wetsuitlegging* te ontlossen *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
of de profeten; niet ben ik gekomen
om te ontlossen maar om volledig
te maken.
18.Op trouwe* immers zeg ik jullie, *Gr.amèn=Hebr.AáMéN
totdat is komen oversteken* de hemel *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR
en het land, niet één-enkele jota
of één-enkel accentstreepje is komen
oversteken, totdat de al-afheid
is geschied.
19.Hij die nu zou los maken een-enkele
van deze minste geboden en zo leert
aan de mensen, zal als minste uitgeroepen
worden in het koninkrijk van de hemelen.
Maar hij die ze zou doen* en leren *Gr.poieoo = maken=Hebr.NgáSsáH
die zal als groot uitgeroepen worden
in het koninkrijk van de hemelen.
20.Want ik zeg jullie, dat indien niet
te over is van jullie de gerechtigheid
meer (van die) van de schriftkenners
en van de Pharizeeërs, komt zeker niet
binnen in het koninkrijk van de hemelen.
26
21.Jullie hoorden wat verwoord is aan de
vooraangaanden: niet zul jij moorden[32];
MAT 5 wie zou moorden, zal als een
eronder gehoudene geschieden
door het oordeel.
22.En ik zeg jullie dat
alwie walgtoornt tegen zijn
broeder/zusterverwant,
zal als een eronder gehoudene
geschieden voor het oordeel;
en wie zou zeggen tot zijn
zuster/broederverwant
lozerik* zal als een eronder *Gr.raka=Hebr.RéJK=loos
gehoudene geschieden
voor het sanhedrin;
en wie zou zeggen dwaas,
zal als een er onder gehoudene
geschieden tot het helse* *Gr.geënna=Hebr.GeHeNNáH
van het vuur.
23.Indien je zou aandragen
een geschenk van jou
op de slachtplaats* en daar *Gr.thusastèrion=Hebr.MiZ’BàCh
indachtig is*, dat jouw zuster/broeder *Gr.mnèsteuoo=Hebr.ZáKhàR:
iets heeft tegen jou, [aanhaken bij (NWL)
24.duw weg daar het geschenk van jou
voor aan de slachtplaats,
vaar heen en maak’t vervangbaar
voor jouw zuster/broeder
en dan komende draag aan
jouw geschenk.
25.geschiedt welbeseffend
voor wie tegenover jou recht heeft[33]
vlijtig, zo lang jij geschiedt
samen met hem op de neemweg*: *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
misschien levert over jou
wie tegenover jou recht heeft
aan de oordeelveller en de
oordeelveller aan de handlanger
en geschied jij in waarhouding[34]:
op trouwe* ik zeg je, *Gr.amèn=Hebr.AáMèN
MAT 5
zeker niet zul jij uitkomen
daarvandaan tot jij terugggeven
hebt het laatste kwartje[35].
28
27.Jullie hoorden dat verwoord werd:
niet zal jij echtbreken*[36], *Gr.moicheuww=Hebr.NáAàPh
28.maar ik zeg jullie, dat alwie bekijkt
een vrouw om het begeren pleegde
reeds echtbreuk met haar in zijn hart.
29.Indien dan jouw oog het rechter
doet struikelen jou, pak het weg
en werp het vandaan-van jou;
want het draagt bij voor jou,
dat teloorgaat een van jouw
ledematen en niet al-af* *Gr.holos=(hier)Hebr.KåL
het zielelichaam van jou wordt
geworpen in het helse*. *Gr.geenna=Hebr.GéJ HiNoM
30.En indien jouw rechterhand
jou doet struikelen, stoot hem weg
en werp hem vandaan-van jou;
want het draagt bij aan jou,
dat teloor gaan een van de
ledematen van jou en niet al-af
het zielelichaam van jou
tot het helse wegkomt.
29
31.Er werd verwoord: wanneer
iemand los laat zijn vrouw,
moet hij geven aan haar
een afstandsbrief[37]*. *Gr.apostasion=Hebr.SéPhèR KeRieT
32.Maar ik zeg jullie, dat
MAT 5
alwie los laat zijn vrouw
buiten de inbreng van hoererij
maakt dat de echt met haar
gebroken wordt, en indien iemand
de los gelatene huwt, breekt hij de echt.
30
33.Wederom hoorden-jullie, dat
verwoord werd aan de vooraangaanden:
niet zul je een meineed afleggen,
en weergeven aan de machtiger
jouw eden.[38]
34.Maar ik zeg jullie helemaal
geen eed te zweren, noch bij de hemel,
35.omdat die (als) de troon* geschiedt *Gr/thronos=Hebr.KiSSéA
van God noch bij het land, omdat
dat (als) een voetstuk* geschiedt *Gr.hupopodion=Hebr.HæDóWM
van de voetebenen* van hem[39] noch *Gr.podos=Hb.RèGèL
bij Jeruzalem, omdat het geschiedt (als)
de stad van de grote koning;
36.noch jouw eerstdeel zul jij zweren* *Gr.omnumi=Hebr.SháBàNG[40]
omdat jij niet de kracht hebt
om één-enkele haar wil te maken
of zwart,
37.maar jullie inbreng moet geschieden
(als) ja of nee; wat te over is daarvan
geschiedt uit het slechte*. *Gr.ponèros=Hebr.RàNG[41]
31
38.Jullie hebben gehoord dat verwoord werd:
wel-oog* op de drukplek** van een weloog, *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJiN
en tand op de drukplek van een tand.[42] [**Gr.anti=Hebr.TàChàT
39.Maar ik zeg jullie niet te weerstaan
de slechterik, maar alwie jou ranselt
op de rechter kaak*, keer toe aan hem
ook de andere.[43]
40.En aan wie wil oordelen jou en jouw
lijfrok* nemen, verduw[44] aan hem ook
het gewaad.
41.En alwie jou prest tot één-enkele mijl,
MAT 5
vaar heen samen met hem twee.
Aan die (iets)wenst van jou,
geef’t, en van hem die vandaan van jou
wil lenen keer je niet af.
32
43.Jullie hebben gehoord dat verwoord werd:
Jullie zullen bemin de metgezel* van jou *Gr.plèsios=Hebr.RéàNg
en beweigeren* de vijand van jou. *Gr.miseoo=Hb.SsáNéA(NWL)
44.Maar ik zeg jullie: bemint de vijanden
van jullie zullen toebidden om wie
achtervolgen jullie,
45.opdat jullie tot geschieden gebracht worden
(als) stichtkinderen van jullie omvamende
die in de hemel (is), omdat zijn zon opstijgt
bij slechten en goeden en het regent bij
rechtvaardigen en onrechtmatigen.
46. Indien immers jullie zouden beminnen
die goeddoen jullie, welke beloning
hebben jullie? Maken niet de tolheffers
het zelfde?
47.En indien jullie begroeten jullie
zuster/broederverwanten afgezonderd,
wat maken jullie te over? Maken niet
ook de naties het zelfde?
48.Jullie zullen geschieden volgaaf[45]* *Gr.teleios=Hebr.TáMieJM
zoals jullie omvamende in de hemel
volgaaf is.
33
6.1. Houdt eraan vast om jullie
gerechtigheid*[46] niet te maken *Gr.dikaiosunè=Hebr.TseDáQáH
ten overstaan van de mensen
om aanschouwd te worden door hen;
maar zo niet, beloning hebben jullie
niet van de kant van de omvamende
van jullie die in de hemelen (is).
2.Wanneer nu jij maakt een aalmoes* *verbastering van het Gr.eleèmosunè
laat niet trompetten voor je aan,
MAT 6
zoals de geveinsden maken in de
synagogen en in de stegen, opdat
zij dunkzwaar worden* onder *Gr.doxazoo=Hebr.KáBhéD
de mensen.
Amèn*, ik zeg jullie, al-af zij hebben *Gr.amèn = Hebr.AáMèM=op trouwe
de beloning hunner.
3. Maar van jou, die maakt een aalmoes
moet niet volkènnen jou linker wat
maakt jou rechter,
4.opdat geschiedde van jou het aalmoes
in het verscholene; en de omvamende
van jou, die kijkt, zal in het verscholene
weergeven aan jou.
5.En wanneer jullie toebidden, geschiedt
niet zoals de geveinsden, omdat
zij liefhebben om in de synagogen
en in de wende-hoeken* van de *Gr.goonia = Hebr.PiNNáH
straatwijdten* staande toe te bidden, *Gr.plateia = Hebr.RáChuWB
opdat zij tevoorschijn zullen komen
voor de mensen; amèn ik zeg jullie:
al-af hebben zij hun beloning.
6.Maar als jullie toebidden, komt in
naar het kamerbinnen* van jou *Gr.tameion =(vaak) Hebr.CháDáR
en sluit jouw deur om te bidden[47]
tot de omvamende van jou die
in het verscholene (is); en de
omvamende van jou, die kijkt
in het verscholene zal’t weergeven
aan jou.
7.En toebiddend zeg geen babbelpraat zoals
die uit de naties, want het dunkt hen,
dat zij in hun veelzeggerij gehoor zullen
vinden; weest dan niet gelijk aan hen.
8.Immers de omvamende van jullie
volkènt waaraan jullie behoefte hebben
voordat jullie ’t wensen van hem.
9.Bidden juliie nu toe aldus:
Omvamende van ons
die in de hemelen (bent),
MAT 6
geheiligd word (moet worden) de naam* van jou, *Gr.onoma=Hb.ShéM= JHWH
10.kom (komen moet) het koningschap* van jou, * of: koninkrijk
geschied (geschieden moet) de wil van jou
zoals in hemel ook op land.
11.Ons brood voor de aankomende (tijd) geef ’t ons dagelijks
12.en verduw[48] voor ons onze verplichtingen*, *Gr.opheilèma: niet in LXX
zoals ook wij verduwd hebben
de aan ons verplichten*; *Gr.opheiletès: niet in LXX
13.en draag ons niet heen naar beproeving,
maar red ons vandaan van het slechte.
14.Indien jullie immers verduwen
aan mensen hun afvalligheden*, zal *Gr.paraptooma = Hebr.PèShàNG
verduwen aan jullie (die) de omvamende
van jullie die in de hemel is.
15.Indien jullie immers niet verduwen
aan de mensen, niet zal jullie omvamende
verduwen de afvalligheden van jullie.
35
16.En wanneer jullie vasten, geschiedt
dan niet zoals de veinzers (die)somber(zijn).
Want zij maken onverschijnbaar hun
vertegenwendigingen* opdat zij *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
te voorschijn traden voor de mensen
vastende: op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn = Hebr. AáMèN
al-af hebben zij hun beloning.
17. Maar jij die vast bestrijk* je *Gr.aleiphoo=Hebr.ThuWCh
eerstdeel* spoel af** je vertegenwendiging Gr.kephalè=Hebr.RoASh;**Gr.niptoo
[=Hebr.SháThàPh
18. opdat je niet te voorschijn
komt voor de mensen vastende, maar
voor de omvamende die (is) in de
hemel; en de jouw omvamende, kijkend
in het verscholene, zal je weergeven.
36
19.Neemt niet op voorraad* voor jullie *Gr.thèsauros=Hebr.AáTsàR
voorraden op het land, waar mot en
vereting* onverschijnbaar maken, *Gr.broosis=Hebr.AáKàL
en stelers doorgraven en stelen.
20.Neemt op voorraad voor jullie
voorraden in de hemel, waar noch
mot noch vereting onverschijnbaar
maken en waar stelers niet doorgraven noch stelen.
21.Waar immers geschiedt jouw voorraad,
daar zal ook geschieden jouw hart.
37
22.Als lamp van het zielelichaam* *Gr.sooma
geschiedt het oog; indien nu jouw
MAT 6
oog eerlijk geschiedt , zal het
zielelichaam verlicht geschieden.
23.Maar indien het oog slecht
zou geschieden, zal geheel het
zielelichaam in het duister zijn.
Indien nu het licht dat in jou is
als duisternis geschiedt, hoeveel
duisternis (is er).
38
24.Niemand heeft de kracht
om twee machtigers te heerdienen;
of immers zul jij de ene beweigeren
en de andere beminnen, of de een
wordt aangehouden en de ander
zal hij veronachtzamen. Niet hebben
jullie de-kracht God te heerdienen
en mammon[49].
25.Daarom zeg ik jullie: weest niet
bezorgd voor jullie lichaamziel
wat jullie zouden eten [of wat
drinken], noch voor jullie ziele-
lichaam hoe jullie je zouden
aankleden. Geschiedt niet de
lichaamziel in meer dan in
voedsel en het zielelichaam dan
in aankleding?
26.Kijkt op naar het gevleugelde
van de hemel, omdat zij niet
te kiem* leggen en niet maaien** *Gr.speiroöo=Hebr.ZáRàNg;**Gr.
en niet bijeen voeren naar afleg- [therizoo=Hebr.QáTsàR
plekken*, en jullie omvamende *Gr.apothèkè
de hemelse voedt hen. Niet dragen
jullie door in meer dan zij?
27.Wie vandaan-van jullie heeft
bezorgd zijnde de kracht bij te
stellen bij zijn hoedanigheid
één-enkele el?
28.En omtrent aankleding waarom
zijn jullie bezorgd? Weest leerling
van de bloemen* van het veld *Gr.krinon=Hebr/ShóWShàN
hoe zij toenemen; niet arbeiden zij
en niet spinnen zij.
29.Ik zeg jullie, dat ook niet Salomo
in al-af zijn dunkzwaarte* omworpen *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD
was als één-enkele van dezen.
30.En indien God polgraskruid
MAT 6
van het veld, dat vandaag geschiedt
en morgen in een oven geworpen
wordt, zo omkléédt, niet in veel meer
jullie, weinigvertrouwenden?
31.Weest nu niet bezorgd zeggend:
wat moeten wij eten? Of wat moeten
wij drinken? Of wat moeten wij
omwerpen?
32.Want al deze (dingen) zoeken
de naties op; want de omvamende
van jullie de hemelse volkènt, dat
jullie behoeven dit alles.
33.Maar zoekt eerst het koningschap
en de gerechtigheid van hem en
dit alles zal erbij gesteld worden
voor jullie.
34.Weest nu niet bezorgd bij de morgen,
want de morgen is bezorgd voor zichzelf.
Genoeg (is) voor de morgen haar kwaad.
39
7.1.Oordeelt niet,
2.opdat jullie niet geoordeeld worden;
want met welke oordeelgeving* *Gr.krima = Hebr. MiSh’PáTh
jullie oordelen zullen jullie geoordeeld [=stelregel
worden, en met welke maat jullie meten
wordt jullie de maat genomen.
3.En wat bekijk jij de splinter die in het
oog van jouw broederverwant (is), maar
de in jouw oog (zijnde) balk onderken jij
niet?
4.Of hoe vraag jij jouw broederverwant:
duw af ik werp uit de splinter uit jouw
oog, en zie de balk in jouw oog?
5.geveinsden, werp uit eerst uit jouw
oog de balk, en dan kijk jij door
om uit te werpen de splinter uit
het oog van de jouw broederverwant.
40
6.Geeft niet het geheiligde aan de honden
en werpt niet jullie parels voor aan de
zwijnen, opdat niet zij neerschrijden daarop
met hun voeten en zich kerende zullen
verscheuiren jullie.
41
7.Wenst en gegeven zal worden aan jullie.
Zoekt en jullie zullen vinden. Bonst, en
open gedaan zal worden voor jullie.
8.Want al wie wenst neemt aan en wie zoekt
vindt, en voor wie bonst zal worden open
MAT 7
gedaan.
9.Of geschiedt er vandaan van jullie
enig mens van wie zijn stichtzoon
wenst brood, niet zal hij geven aan hem
een steen.
10.Of wenst hij een vis, niet zal hij aangeven
een slang aan hem.
11.Indien nu jullie (als)slechten geschiedend,
volkènnen goede gaven te geven aan jullie
borelingen, hoeveel te meer zal
de omvamende van jullie die(is) in de hemelen
geven goede (dingen) aan wie (ze) wensen
van hem.
12.Alle (dingen) zoveel als jullie zouden
willen dat maken voor jullie de mensen,
zo maken jullie ook voor hen. Want dit
geschiedt (als) de wetsuitlegging en
de profeten.
42
13.Komt in door de nauwe poort; omdat
straatwijd en breedwijd (is) de neemweg
die afvoert naar de teloorgang, en velen
geschieden die inkomen door haar.
14.Omdat nauw (is) de poort en beëngd
de neemweg die afvoert naar het leven
en weinigen geschieden die haar vinden.
15.Houdt je vast vandaan van de leugenprofeten,
welke komen naar jullie in in kledingen
van voorttrekdieren*, van binnen echter *Gr.probaton = Hebr.TsóWAN
geschieden zij (als)wolven* die wegroppen. *Gr.lukos=Hebr.ZoAáBh
16.Vandaan-van de vruchten van hen
zullen jullie volkènnen hen.
Toch niet lezen zij op vandaan-van
een doornachtige rozijnen of vandaan
van distels vijgen?
17.Zo maakt alle goede boom prachtige
vruchten, maar een rotte boom maakt
slechte vructen.
18.Niet heeft een goede boom de kracht
slechte vruchten te dragen en een rotte
boom om prachtige vruchten te dragen.
19.Alle boom die geen prachtige vrucht
maakt wordt uitgestoten en in vuur
geworpen.
20.Dus ja vandaan van zijn vruchten
moeten jullie volkènnen hen.
44
21.Niet al wie zegt tot mij machtiger,
machtiger, zal inkomen in het koninkrijk
MAT 7,8
der hemelen, maar hij die maakt
de wil van mijn omvamende die (is)
in de hemelen.
22.Velen zullen zeggen tot mij
op die dag: machtiger, machtiger,
hebben wij niet uit jouw naam
geprofeteerd[50], en in jouw naam
demonen uitgeworpen, en in jouw
naam krachten vele gemaakt?
23. En dan zal ik gelijkgevend zeggen
aan hen dat nooit ik volkènd heb
jullie. Wijkt af vandaan van mij
bewerkers van streverij*[51]. *Gr.anomia= (hier)Hebr.AáWèN
45
24.Al wie hoort van mij deze Mt.7:24-27 zie Luc.6:47-49
woordinbrengen* en hen (waar-)maakt, *Gr.logos = Hebr. DáBháR
zal gelijk zijn aan een achtbaar man,
die huisstichtte* zijn huis op de rots. *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH
25.En neerdaalde regen en aankwamen
rivieren* en de winden beluchtten *Gr.potamos = Hebr. JáAàR
en zij vielen toe op dat huis en niet
viel het; het was immers gegrondvest* *Gr.themeloöo = Hebr.JáSàD
op de rots.
46
26En alle horende van mij deze woord-
inbrengen en niet (waar-)makende die
zal gelijk zijn aan een dwaas man, die
huisstichtte zijn huis op het zand*. *Gr.ammos = Hebr. ChuWL
27.En neerdaalde de regen en aankwamen
de rivieren en de winden beluchtten
en vielen toe op dat huis en het viel
en haar val geschiedde groot.
47
28.En het geschiedde toen al-afgemaakt
had Jezus deze woordinbrengen,
getroffen raakten de krioelmenigten
bij het leraarswerk* van hem; want *Gr.didachè.
hen belerend geschiedde hij als een
bevoegdheid hebbende en niet als
hun schriftkenners.
48
8.1.Toen hij afdaalde vanaf de berg, k-6
volgden met hem krioelmenigten vele.
MAT 8
2.En zie een melaatse* toegekomen *Gr.lepros = Hebr.TsáRàNg
bukte toe* voor hem zeggende, *Gr.proskuneoo=Hebr,SháCháH
machtiger, indien jij wilt, heb jij
de kracht mij te reinigen.
3.En gestrekt hebbend de hand
betastte* hij hem zeggende: ik wil, *Gr.haptoo = Hebr. NáGàNg
word gereinigd en regelrecht
werd van hem gereinigd de melaatsheid.
4.En Jezus zegt hem: zie toe niemand
spreek jij, maar vaar heen toon jezelf
aan de priester[52] en draag op het geschenk
dat Mozes heeft ingezet, tot getuigenis
van hen.
49
5.En toen hij inkwam in Kapharnaüm, k-7
kwam toe naar hem een vooraangaande
over honderd toeroepend hem,
6.en zeggend: machtiger, mijn knecht*[53] *Gr.pais = (hier?) Hebr.NgèBèD =
is geworpen in het huis verlamd, erg
gefolterd wordend.
7.Hij zegt hem: ik gekomen zijnde
zal verplegen* hem. *Gr.therapeuoo
8.Zich toebuigend beweerde de
vooraangaande over honderd:
machtiger niet geschied ik aan de maat* *Gr.ikanos=Hebr.DieJ
dat jij onder mijn dak inkomt; maar
spreek afgezonderd met een woordinbreng
en genezen zal mijn knacht.
9.Want ik geschied (als) een menselijke
onder bevoegdheid, hebbend onder mijzelf
legerschareleden, en ik zeg deze: ga heen
en hij gaat heen, en een ander: kom
en hij komt, en mijn heerdienaar*: maak *Gr.doulos = Hebr.NgèBèD
dit, en hij maakt’t.
10.En Jezus gehoord hebbend verwonderde
zich en sprak tot de volgers: op trouwe* *Gr.amèN = Hebr.AáMèN
ik zeg jullie: van de kant van niemand
heb ik een zodanig vertrouwen gevonden
in Israël.
11.Maar ik zeg jullie dat velen vandaan
van het opstijg-oosten-vroege en van het
neerkomen van de zon[54] zullen komen
MAT 8
en zich zullen neer vlijen samen
met Abraham en Izaäk en Jakob
in het koninkrijk van de hemelen.
12.Maar de stichtzonen van het
koninkrijk zullen uitgeworpen worden
naar de buitenste duisternis;
daar zal geschieden het geween
en het geknars van de tanden.
13.En Jezus sprak tot de vooraangaande
over honderd: vaar heen, zoals jij
vertrouwde, moet geschieden voor jou.
En genezen werd de knecht (kind?)
op dat uur.
50
14.En Jezus gekomen zijnde in het huis k-8
van Petrus zag zijn schoonmoeder
neergevallen en koortsvuur hebbend.
15.En hij betastte haar hand en van zich af
duwde haar het koortsvuur. En zij stond op
en bediende hem.
16.Toen het laat geworden was, droegen zij
voor bij aan hem vele gedemonizeerden.
En hij wierp uit de beluchters met een
woordinbreng, en allen die het te kwaad
hebben verpleegde hij.
17.Zo werd volledig gemaakt het verwoorde
door Jesaja de profeet zeggende:
Hij nam aan de onvastheden van ons
en de kwalen tilde hij[55].
51
18.Maar Jezus, ziende de krioelmenigte
om hem beval weg te komen naar het
oversteekse.
19.En één schriftgeleerde, naar voren
gekomen, sprak tot hem: leraar, ik moet
navolgen jou, waarheen jij ook wegkomt.
20.En Jezus zegt hem: de vossen hebben
holen en de gevleugelden van de hemel
nestenten, maar de stichtzoon van de
menselijke heeft niet waar hij het
eerstdeel vlijt.
MAT 8
21.En een ander van zijn leerlingen
sprak tot hem: machtiger, vaardig
mij af eerst om weg te komen
en te begraven mijn vader.
22.Maar Jezus zegt hem: volg mij
en verduw het, dat de lijfdoden* *Gr.nekros
begraven de lijfdoden van zichzelf.
52
23.En toen hij intrad in het vaartuig zie Mc.4:36-41 en Lc.8:23-25 k-11
volgden hem zijn leerlingen.
24.En zie een turbulentie* groot *Gr.seismos = Hebr. SeNgàR(Jon.1:4)
geschiedde op de zee, zodat het
vaartuig omhuld werd onder de
golven, maar hij sufte.
25.En toekomend deden zij opstaan
hem zeggende: Machtiger*, bevrijd, *Gr.kurië = Hebr.AæDoNáJ
wij gaan teloor.
26.En hij zegt hen: wat bang geschieden
jullie, weinig vertrouwen hebbenden?
Toen, opgestaan, omwaardeerde*[56] hij *Gr.epitimaoo=(hier)Hebr.GáNgàR
de winden en de zee en er geschiedde
een gladheid groot.
27.En de menselijken verwonderden zich
zeggende: hoedanig geschiedt deze, dat
ook de winden en de zee hen gehoor geven?
53
28.En toen hij kwam naar het oversteekse k-12
naar de streek van de Gadarenen kwamen
onderweg hem tegemoet twee bezetenen,
vandaan van de gedachtenisplaats weg-
gekomen, boosaardig zeer, zodat niet
vermocht wie dan ook langs te komen
door die neemweg.
29.En zie zij schreeuwden zeggende:
wat aan ons en aan jou, stichtkind van God?
Kwam jij hier voor een tij om te folteren
ons?
30.En er geschiedde verre vandaan van hen
een uitvoergroep*[57] van vele zwijnen, die
geherderd werden.
31.En de demonen roepen toe hem zeggende:
Indien jij uitwerpt ons, zend os af naar
de uitvoergroep van zwijnen.
32.En hij sprak tot hen: vaart heen.
MAT 8,9
En zij wegkomend kwamen weg naar
de zwijnen; en zie in gedrang ging
al-af de uitvoergroep omlaag van de
afhang naar de zee, en zij stierven
in de wateren.
33.En de herders vluchtten, en
weggekomen naar de stad en
legden voor* alles en de dingen *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD
van de gedemoniseerden.
34.En zie al-af de stad, kwamen weg
om onderweg tegemoet te gaan
Jezus, en ziende hem riepen zij toe
opdat hij omtrad vandaan van
de gebiedsgrenzen van hen.
54
9.1.En ingetreden in een vaartuig
en hij kwam naar zijn eigen stad.
2.En zie zij droegen aan voor hem k-13
een verlamde op een vlijbaar
geworpen. En Jezus, ziende hun
vertrouwen, sprak tot de verlamde:
wees gerust, boreling, verduwd
worden jou de verwaardingen.
3.En zie sommigen van de schriftkenners
spraken bij zichzelf: deze beweert
smadelijk.
4.En Jezus volkènnend wat zij in hun
gemoed hadden sprak: Om wat hebben
jullie in gemoed slechte (dingen)
in jullie harten?
5.Wat immers geschiedt beter arbeidbaar,
spreken: verduwd worden jou
de verwaardingen, of: spreken:
sta op en schrijd rond?
6.Maar opdat jullie volkènnen, dat
bevoegdheid heeft de stichtzoon
van de mens op het land te verdwuen
verwaardingen: – Dan zegt hij tot
de verlamde: sta op en draag hoog heen
van jou de vlijbaar en vaar heen
naar jouw huis.
7.En opgestaan kwam hij weg naar
zijn huis.
8.En (dit)ziende hadden de krioelmenigten
ontzag en gaven zij dunkzwaarte aan God
die geeft zodanige bevoegdheid aan mensen.
55
9.En Jezus, langs voerend daar, zag een k-14
mens neer gezeten bij het tolhuis,
MAT 9
Maththaios* gezegd, en hij zegt hem: *= Mattheüs
volg mij. En opgestaan volgde hij hem.
10.En het geschiedde toen hij aanlag
in het huis, en zie vele tolheffers
en verwaarders gekomen zijnde
lagen mede aan met Jezus en met
de leerlingen van hem.
11.En de pharizeeën, dit ziende,
zeiden tot zijn leerlingen: door wat
samen met de tolheffers en de
verwaarders eet de leraar van jullie?
12.Maar hij, gehoord hebbend, sprak:
niet hebben behoefte de sterken
aan de geneesheer maar die het te kwaad
hebben.
13.En leert als jullie heengaan wat
geschiedt: goede-gunst* wil ik * Gr.eleos = (hier) Hebr.ChèSèD
en niet een slachtgave[58];
niet immers kom ik rechtvaardigen
roepen maar verwaarders.
56
14.Dan komen toe naar hem
de leerlingen van Johannes zeggende:
door wat vasten wij en de pharizeeën,
15.maar de leerlingen van jou
vasten niet? En tot hen sprak Jezus:
Niet-toch hebben de kracht
de stichtkinderen van de bruiloftszaal
te treuren, zolang samen met hen
geschiedt de bruidegom?
Maar er zullen komen dagen, wanneer
wordt weggepakt vandaan van hen
de bruidegom en dan zullen zij vasten.
16.En niemand werpt-op een *zie Marc.2:21 en Luc.5:36
opwerplap van ongevold doek op
een oudtijds gewaad;
want aftrekt het opvulsel vandaan
van het gewaad en een ergere
splijting geschiedt.
17.En niet werpen ze jonge wijn
in oudtijdse lederzakken*, maar indien *Gr.askos = Hebr.NeAoD
toch, gescheurd worden de lederzakken,
en de wijn wordt uitgestort en de
lederzakken gaan te loor. Maar ze werpen
jonge wijn in nieuwe lederzakken
Mat 9
en beiden worden behoed.
57
18.Terwijl hij deze (dingen) bepraatte k-15
met hen, zie een vooraangaande[59]
die erbij kwam, bukte toe voor hem
zeggende: mijn stichtdochter* *Gr.thugatèr = Hebr. BàT
is (het)huidige(moment) overleden*, *Gr.teleutaoo
maar kom leg op jouw hand op haar
en zij zal leven.
19.En opgestaan volgde Jezus hem en
zijn leerlingen.
20.En zie een vrouwmenselijke* *Gr.gunè = Hebr.AieSháH k-16
bloedvloeiende twaalf jaren erbij
gekomen van achteren* *Gr.opisthen = Hebr.AæChàR
betastte* de kwast** van zijn gewaad. *Gr.haptomai = Hebr. NáGàSh. **Gr.
21.Want zij zei in zichzelf: indien [kraspedon=Hebr.TsieJTieT
afgezonderd ik betast zijn gewaad,
zal ik bevrijd worden.
22.Maar Jezus, zich omkerend en
haar ziende sprak: wees gerust,
stichtdochter; jouw vetrouwen
heeft bevrijd jou.
En bevrijd werd de vrouwmenselijke
vandaan van die ure.
23.En Jezus, gekomen in het huis van
de vooraangaande en ziende de
fluitspelers en de krioelmenigte
tierende ,
24.zei: wijk weg; niet immers is
een gestorvene het meisje, maar
zij is versufd.
25.En zij lachten hem uit. Maar toen
uitgeworpen werd de krioelmenigte,
vatte hij sterk haar hand, en tot
opstaan gebracht werd het meisje.
26.En weg kwam deze bewering
naar geheel dat land.
58
27.En Jezus,voorbij varend vandaar, k-17
volgden twee blinden, schreeuwende
en zeggende:
Heb moederschoot* voor ons, *Gr.eleëin = (meestal)Hebr.RáChàM
28.En toen hij kwam in het huis,
kwamen bij hem de blinden;
en Jezus zei hen: vertrouwen jullie
dat ik de kracht heb dit te maken?
Zij zeiden hem: ja, machtiger.
MAT 9,10
29.Toen betastte hij hun ogen
zeggende: naar het vertrouwen van
jullie geschiede jullie.
30.En geopend werden van hen
de ogen. En Jezus bezwaarde hen
zeggende: ziet toe niemand moet
het volkènnen.
31.Maar zij, weggekomen, beweerden
voort over hem in geheel dit land.
32.En toen zij weg kwamen, zie k-18
zij droegen aan bij bem een doofstomme
die gedemoniseerd was.
33.En toen uitgeworpen werd de demon,
praatte de doofstomme.
En de krioelmenigten verwonderden zich
zeggende: nooit is tevoorschijn gekomen
zoiets in Israël.
34.Maar de pharizeeën zeiden: met de
vooraangaande van de demonen
werpt hij uit de demonen.
59
35.En langs voer Jezus al de steden
en de dorpen, lerarende in hun
synagogen en verkodnigend de
goednieuwsboodschap van het koninkrijk* of: koningschap
en verplegend* alle kwaal en *Gr.therapeuoo
alle verweektheid.
60
36.En ziende de krioelmenigten werd
hij moederschoot bewogen omtrent hen,
omdat zij geschiedden (als)afgepijgerden
en weggeworpenen als voorttrekdieren* *Gr.probaton=Hebr.TsAoN
die niet hebben een weider*[60]. *Gr.poimèn = Hebr.RoNgèH
37.Dan zegt hij zijn leerlingen: Wel (is)
het maaigoed veel, maar de werkers weinig.
38.Legt de noodvraag voor nu aan de machtiger,
opdat hij uitwerpt werkers naar zijn maaigoed.
10.1.En bijeengeroepen hebbend zijn k-19
twaalf leerlingen, heeft hij gegeven aan hen
MAT 10
bevoegdheid over onreine
beluchtingen om deze uit te werpen
en om te verplegen alle verweektheid
en alle kwaal.
61
2.En van de twaalf afgezondenen
geschieden de namen deze:
de eerste Simon, gezegd Petrus,
en Andreas zijn broederverwant,
en Jakobus, die van Zebedaeus,
en Johannes zijn broederverwant,
3.Philippus en Bartholomaeus,
Thomas en Matthaeus, de tolheffer,
Jakobus,, die van Alpheüs en
Thaddeüs,
4.Simon, de Kananeeër en Judas
de Iskarioot, die hem ook overlevert.
62
5.Deze twaalf heeft afgezonden Jezus,
zeggend: naar een-neemweg van de naties
komt niet weg en in een stad van de
Samaritanen komt niet binnen.
6.Maar gaat heen des te meer tot de
voorttrekdieren* die te loor zijn *Gr.probaton = Hebr. TsAoN
van het huis Israël.
7.Heengaande verkondigt zeggende:
lijfna is het koninkrijk van de hemelen.
8.Verpleegt onvasten, doet opstaan lijfdoden*[61], *Gr.nekros
reinigt melaatsen, werpt demonen uit.
Ten geschenke namen jullie ‘t aan,
ten geschenke geeft weg.
63
9.Verwerft* geen goud noch zilver, noch *Gr.ktaomai = Hebr.QáNáH
metaal* in jullie riemen**, *Gr.chalkon=Hebr.NoChèShèT; **
10.noch een ransel op de neemweg, en geen [Gr.zoonè=Hebr.AàB’NéTh
twee lijfrokken* en geen schoenen** en *Gr.chitoon=Hebr.CoNèRèT; **Gr.
geen stamstaf*; waardig immers (is) [hupodèma+Hebr.NáNgàL]*Gr.rabdos
de werker zijn voedsel. [=Hebr.ShèBèTh
11.In wat stad ook maar of dorp jullie
zullen binnenkomen, doet navraag
wie daarin waardig geschiedt; en blijft
daar totdat jullie wegkomen.
12.Binnengekomen in het huis, groet het.
13.En iniden het huis waardig geschiedt,
moet komen de vrede van jullie daarop;
maar indien het onwaardig geschiedt,
MAT 10
moet de vrede van jullie tot jullie
toekeren.
14.En wie niet ontvangt jullie en
niet hoort de inbrengwoorden van
jullie, uitkomend naar buiten
het huis of de stad, schudt af het
schurkstof* van jullie voeten. *Gr.koniorton=Hebr.AáBàQ
15.Op trouwe* ik zeg jullie,
uithoudbaarder zal het geschieden
voor het land van Sodom en
Gomorra op de dag van het oordeel
dan die stad.
16.Zie ik zend af jullie als voorttrekdieren
in het midden van wolven; geschiedt nu
(als) achtzamen zoals de slangen[62] en
onvermengden[63] als de duiven.
64
17.Maar houdt je vast vandaan van de
mensen. Zij zullen jullie immers
overleveren aan het sanhedrin en in hun
synagogen zullen zij jullie net de zweep slaan.
18.En tot aanvoerders en koningen zullen
jullie gevoerd worden vanwege mij,
tot getuigenis aan hen en aan de naties.
19.En wanneer zij overleveren jullie,
weest niet bezogrgd hoe of wat jullie
zullen bepraten. Gegeven wordt aan jullie
in die ure wat jullie zullen bepraten.
20.Want niet jullie geschieden (als) pratenden,
maar de beluchting van de omvamende van
jullie (is) de pratende in jullie.
21.Maar overleveren zal een broederverwant
een broederverwant tot gestorvenheid en
een omvamende een boreling en opstaan
zullen borelingen bij de ouders[64] en zij zullen
hen doen sterven.
22.En jullie zullen geschieden (als)beweigerden* *Gr.miseoo = Hebr.SsáNéA
door allen om mijn naam; maar wie erbij blijft
tot het al-af-is, hij zal bevrijd* worden. *Gr.sooizoo = Hebr.JáShàNg
23.En wanneer zij jullie vervolgen in die stad,
MAT 10
vlucht naar de andere; op trouwe
ik zeg jullie geenszins zullen jullie
al-afgemaakt hebben de steden van
Israël totdat komt de stichtzoon van
de mens[65].
24.Niet geschiedt een leerling boven
een leraar en niet een heerdienaar
boven zijn machtiger.
25.Genoeg(is’t) voor de leerling,
dat hij geschiedde zoals zijn leraar
en de heerdienaar zoals de machtiger
van hem; indien zij de huisheer
“Beëzebul” toeriepen, hoeveel te
meer zijn huisgenoten.
26.Hebt nu geen ontzag voor hen;
want niets verhulds geschiedt, dat
niet onthuld zal worden en
verscholens dat niet volkènd zal
worden.
27.Wat ik zeg aan jullie in de
duisternis* spreekt dat in het licht; *Gr.skotia = Hebr.ChoShèQ
en wat jullie in het oor horen,
verkondigt (‘t) vandaan van de
daken[66]*. *Gr.dooma = Hebr. GàG
28.En hebt geen ontzag voor[67]
wie vermoorden* het ziele-lichaam** *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG; **Gr.
maar niet de kracht hebben om [sooma
de lichaamziel* te vermoorden, *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh
en hebt ontzag voor die de kracht
heeft en de lichaamziel en het
zielelichaam te loor te doen gaan
in het helse.
29.Worden niet twee tsjirpers*
voor een duit verkocht? En niet
een één-enkele* uit deze zal
vallen op het land verre van de
omvamende van jullie.
30.En van jullie zijn ook de haren [*Gr.kephalè=Hebr.RaoSh;
van het eerstdeel* allen besomd**. *Gr.arithmeoo=Hebr. MáNáH
MAT 10
31.Hebt dus geen ontzag, ten opzichte
van vele tsirpers blijven jullie door dragen.
32.Al wie nu gelijkgevend spreekt* over mij *Gr.homo-logeoo
ten overstaan van de mensen, gelijkgevend
zal ook ik spreken over hem ten overstaan
van de omvamende van mij in de hemelen.
33.Maar wie ook maar verloochent mij
ten overstaan van de mensen, zal ook ik
verloochenen ten overstaan van de omvamende
van mij die in de hemelen is.
34.Leg niet uit dat ik kwam om te werpen
vrede op het land; ik kwam niet om te werpen
vrede maar een twistzwaard*.
35.Want ik kwam tweedrachtig te maken
een mens tegen zijn omvamende en een
stichtdochter tegen haar moederende
en een bruid tegen haar schoonmoeder,
36.en vijanden van de mens (zijn) de
huisgenoten van hem[68].
68
37.Wie lief heeft de moederende boven
mij geschiedt niet (als) een mij waardige;
wie lief heeft de stichtdochter of de
stichtzoon boven mij geschiedt niet (als)
een mij waardige.
38.En wie niet neemt zijn kruispaal
en volgt laat achter mij, geschiedt niet
(als) een mij waardige.
39.Wie gevonden heeft zijn lichaamziel,
zal haar teloor doen gaan. en wie
teloor heeft doen gaan zijn lichaamziel
om mij zal haar vinden.
69
40.Wie jullie ontvangt, ontvangt me,
en wie mij ontvangt, ontvangt hem
die mij afgezonden heeft.
41.Wie ontvangt een profeet in de
naam van een profeet, zal de
beloning van een profeet aannemen,
en wie ontvangt een rechtvaardige
in de naam van een rechtvaardige
MAT 10,11
zal de beloning van een rechtvaardige
aannemen.
42.En wie ook maar te drinken geeft
één-enkele* van deze kleinen een *Gr.heis=Hebr, AèCháD
afgezonderde drinkbeker koud (water),
in de naam van een leerling, op trouwe* *Gr.amèn, Hebr.AáMèN
ik zeg jullie, zeker niet zal teloor
gaan zijn beloning.
70
11.1.En het geschiedde, toen Jezus
‘t-al–af-had om (‘t)door te zetten bij
zijn twaalf leerlingen, trad hij heen
daarvandaan om te leraren en te
verkondigen in hun steden.
2.En Johannes, gehoord hebbend k-20
in het knevelhuis de werken van de
Christus, gezonden hebbend door
Zijn leerlingen, sprak tot hem:
3.Geschied jij (als) de komende,
of moeten wij voor een ander
ontvangstbereid zijn?
4.Jezus sprak tot hen: heengaande
leg voor* aan Johannes wat jullie *Gr,apangngelloo=Hebr.NáGàD
horen en bekijken:
5.Blinden zullen weer kijken[69]
en hinkenden zullen rond schrijden,
melaatsen worden gereinigd en
stomdoven horen en lijfdoden
worden tot opstaan gebracht
en armen* ontvangen de *Gr.ptoochos = Hebr. DàL
goednieuwsboodschap[70]
6.en (als) een gelukgewenste
geschiedt iemand als hij niet
tot struikelen* wordt gebracht *Gr.skandalon = Hebr. KèSèL
bij mij.
71
7.Toen deze heengingen, ging
Jezus vooraan om te zeggen
Aan de krioelmenigten omtrent
Johannes: Waarom kwamen jullie uit
MAT 11
naar de inbrengleegte
om te beschouwen? Een stengel* *Gr.kalamos=Hebr.QéNèH
door wind wankelend?
8.Maar waarom kwamen jullie uit
om te zien? Een mens met
weekmakends omkleed? Zie
die weekmakends dragen
in de huizen van de koningen.
9.Maar waarom kwamen jullie uit?
Om een profeet te zien?
Ja ik zeg jullie wat uitgaat boven
een profeet.
10.Deze geschiedt (als)degene
omtrent wie geschreven is:
zie ik zend af mijn bodewerker
voor mijn vertegenwendiging*[71] *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
die toebereiden zal de neemweg* *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
van mij ten overstaan van mij[72].
11.Op trouwe, op trouwe* ik zeg *Gr.amèn=Hebr.AáMèN=op trouwe
jullie, niet is tot opstaan gebracht
bij tot geschieden gebrachten
door vrouwen een grotere als
Johannes de doper, maar de kleinere
in het koninkrijk van de hemelen
geschiedt groter als hij.
12.Vandaan van de dagen van
Johannes de doper tot nu is het
koninkrijk der hemelen krachtdadig
en krachtdadigen roppen het weg*. *Gr.harpazoo=Hebr.GáZàL
13.Want al-af de profeten en de
wetsuitleg* tot Johannes profeteerden. *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
14.En indien jullie het willen
aannemen, hijzelf geschiedt (als)
Elia[73], die aanstaande is om te komen.
MAT 11
15.Hij die oren heeft, moet horen.
72
16.Met wie zal ik vergelijken deze
geschiedronde*? Gelijk geschiedt zij *Gr.gennea=Hebr.DóWR
aan kinderen neergezeten op de
markten, die aanstemmend[74] de
anderen zeggen:
17.Fluitspeelden wij voor jullie
en niet huppelden* jullie *Gr.orcheoo=Hebr.RáQàD
en-wij-huilden* en niet stootten jullie[75]. *Gr.thrèneoo=Hebr.JáLàL
18.Want Johannes kwam, niet etende
en niet drinkende, en zij zeggen:
een demon heeft hij.
19.De stichtzoon van de menselijke
kwam etende en drinkende, en zij
zeggen: zie een menselijke
eetzuchtig en wijndrinkend, van
tolheffers een medegezel* en van *Gr.philos=Hebr.MeRéàNg
verwaarders*. En gerechtvaardigd *Gr.hamartoolos=Hebr.ChæThàAóWN
wordt de wijsheid vanwege haar
werken.
73
20.Toen ging Jezus vooraan om
te honen* de steden waarin *Gr.oneidizoo=Hebr. CháRàPh
geschiedden de meeste krachten,
omdat zij niet van besef veranderden.
21.Wee jij, Chorazin; wee jou
Bethsaïda; omdat indien in Tyrus
en Sidon geschiedden de krachten,
die geschied zijn in jullie, zij oudtijds
in zak en as van besef veranderd waren.
22.Intussen zeg ik jullie, voor Tyrus
en Sidon zal het uithoudbaarder
geschieden op de dag van het oordeel
dan voor jullie.
23.En jij, Kapharnaüm, ben jij niet
tot de hemel omhooggebracht? Tot
de oegroeve* treed jij neer.[76] *Gr.Haidès=Hetbr. SheAóWL
Omdat indien in Sodom geschied waren
de krachten die geschied zijn i jou,
het gebleven was tot vandaag.
MAT 11,12
24.Intussen zeg ik jullie, dat het voor
het land van Sodom uithoudbaarder
zal geschieden op de dag van het oordeel
dan voor jou.
74
25.In dat tij* zich toebuigend sprak *Gr.kairos = Hebr. NgéT
Jezus: gelijkgevend zeg ik jou,
omvamende, machtiger van de
hemel en van het land, dat jij
verscholen hebt deze (dingen)
vandaan van wijzen en verstandigen
en die hebt onthuld voor spijslingen*. *Gr.nèpios=Hebr. NgóWLéL
26.Ja, omvamende, omdat zo
welgevallen geschiedt ten overstaan
van jou.
27.Alle (dingen) werden aan mij
overgeleverd door de omvamende
van mij, en niemand volkènt
de stichtzoon tenzij de omvamende
en niet volkènt iemand de omvamende
tenzij de stichtzoon en aan wie
de stichtzoon maar besluit (het)
te onthullen.
75
28.Hierheen naar mij toe, allen die
arbeiden* en bevracht[77] zijn, en *Gr.kopiaoo=Hebr. JáGàNg
ik zal doen rusten* jullie. *Gr.anapauoo=Hebr.NuWCh
29.Draagt hoog heen* mijn juk *Gr.haireoo=Hebr.NáSsáA
en leert vandaan van mij, dat ik
gebogen* geschied en nederig *Gr.praüs=Hebr.NgàWNieJ
van hart, en jullie zullen vinden
rust voor de lichaamzielen van
jullie.
30.Want mijn juk geschiedt
goed bruikbaar en mijn vracht
licht.
76
12.1.In dat tij* ging heen Jezus Gr.kairos=Hb.NgéT
op sabbat door het ontkiemde;
en zijn leerlingen hadden honger
en gingen vooraan om te plukken* *Gr.tilloo=Hebr.MáRàTh
halmen* en te eten. *Gr.stachus=Hebr.ShieBoLèT
2.maar de pharizeeën (dit)ziende
spraken tot hem, zie jouw leerlingen
maken waartoe geen bevoegdheid
is op de sabbat om te maken.
3.En Jezus sprak tot hen: niet
MAT 12
zouden jullie volkènnen wat David
maakte, toen hij honger had en zij (die)
samen met hem (waren)?
4.Hoe zij binnenkwamen in het huis
van God en de broden van de voorstelling
aten, waartoe geen bevoegdheid was
voor hem en niet voor die samen
met hem(waren), tenzij voor de
priesters afgezonderd?
5.Of niet hebben jullie opgelezen
in de wetsuitlegging, dat op sabbat
de priesters de sabbat (al-)gemeen maken
en (als)onredengevenden geschieden?
6.En ik zeg jullie, dat van de tempel
het grotere hier geschiedt,
7.maar indien jullie volkènden (als) wat
(dit)geschiedt: goede-gunst* wil ik
en geen slachtgave[78], niet zouden jullie
neervonnissen de onredengevenden.
8.(als)machtiger immers over de sabbat
geschiedt de-stichtzoon van de
menselijke.
77
9.En heengetreden daarvandaan kwam hij k-21
naar hun synagogen,
10.en zie een mens hebbend een
verdroogde hand en zij vroegen hem na
zeggende: of er-bevoegdheid is om
op de sabbat te verplegen?
11.Opdat zij zouden aanklagen hem,
maar hij sprak tot hen: wie
zal geschieden vandaan van jullie (als)
een mens die zal hebben één-enkel
voorttrekdier*, en indien dit in zou
vallen op sabbat in een krocht*,
zal niet sterk vatten hem en doen
opstaan?
12.Hoezeer nu is doordragend[79] een
menselijke ten opzichte van een
voorttrekdier, zodat er bevoegdheid is
om op sabbat prachtigs te maken.
13.Dan zegt hij aan de mens:
strek jouw hand en-hij strekte en
hij was weer tot stand gebracht
in orde zoals de andere.
MAT 12
78
14.En weggekomen namen de pharizeeërs
beraad tegen hem, hoe zij hem teloor
zullen doen gaan.
15.Maar Jezus, volkènnend, week uit
daarvandaan; en hem volgenden velen
en hij verpleegde hen allen.
16.en hij omwaardeerde het, dat
zij niet hem tot een tevoorschijn
gekomene zouden maken;
17.opdat volledig gemaakt wordt het
gezegde door Jesaja de profeet
zeggende:
18.zie mijn heerdienaar[80]
die ik heb gepakt; mijn beminde
die goeddunkt mijn lichaamziel;
ik zal stellen mijn beluchting op hem
en een oordeel legt hij voor* aan *Gr.apangngelloo = Hebr. NáGàD
de naties.
19.Niet twist hij en niet schreeuwt hij
en nie hoort iemand op de wijde (pleinen)
de stem van hem.
20.Gestengelte* verbrijzeld zal hij *Gr.kalamos = Hebr. QáNáH
niet neerknakken en een vlasdraad
die walmt zal hij niet uitdoven*, *Gr.sbennumi = Hebr. KáCháH
totdat hij zou uitwerpen tot overwinning
het oordeel.
21.en op zijn naam zullen de naties
hopen[81].
79
22.Toen werd heen gedragen voor hem k-22
een gedemoniseerde blind en doofstom
MAT 12
en-hij verpleegde hem, zodat
de doofstomme praat en ziet.
23.En buiten zich zelf stonden
al de krioelmenigten en zij zeiden:
Toch niet geschiedt deze (als)
de stichtzoon van David?
24.Maar de Pharizeeërs spraken:
deze werpt niet uit de demonen,
tenzij met Beëlzebul de vooraangaande
van de demonen.
25.En volkènnend de in hun gemoed
zijnde (dingen), sprak hij tot hen:
alle koningschap verdeeld gemaakt
uit zichzelf raakt inbrengleeg,
en alle stad of huis verdeeld gemaakt
uit zichzelf zal niet staande blijven.
26.Indien de satan* de satan uitwerpt, *Gr.satanas = Hebr. SháTháN[82]
maakte hij zich verdeeld op zichzelf.
Hoe zal staande blijven het koningschap
van hem?
27.En indien ik met Beëzebul uitwerp
met wie werpen jullie stichtzonen uit?
Daardoor zullen zij (als)oordelaars
van jullie geschieden.
28.Maar indien ik met de beluchting
van God uitwerp de demonen,
is aangekomen op jullie het
koningschap van God.
29.Of hoe heeft iemand de kracht
binnen te komen in het huis
van een vermogende en de
gereistukken van hem weg te roppen,
indien hij niet eerder bindt
de vermogende? En dan zal hij
zijn huis leeg roppen.
30.Hij die niet geschiedt samen
met mij, geschiedt tegen mij,
en hij die niet samenvoert samen
met mij, gooit uiteen.
31.Door dit zeg ik jullie, alle
verwaarding* en smaadbewering *Gr.hamartia = Hebr.ChàThæAáH
zal worden weggeduwd* voor *Gr.hienai (zie NWL) [zie NWL
de mensen, maar de bewering
van smaad tegen de beluchting
zal niet worden weggeduwd.
32.En indien hij sprak een
inbrengwoord* tegen de stichtzoon
MAT 12
van de menselijke, het zal
worden weggeduwd voor hem,
indien hij sprak tegen de heilige
beluchting, niet zal het
weggeduwd worden voor hem
noch in deze wereldtijd* noch *Gr.aioon = Hebr. NgóWLáM
in de aanstaande.
33.Of de boom maakt prachtigs
en zijn vrucht (is) prachtig,
of de boom maakt rottigs en
zijn vrucht (is)rottig.
Want vandaan van de vrucht
wordt de boom volkènd.
34.Tot geschieden gebrachten
van adders, hoe hebben jullie
de kracht goede (dingen) te praten,
(als) slechten geschiedend?
Want vandaan van het te-over
van het hart praat de mond.
35.De goede mens werpt uit
vandaan van zijn goede voorraad* *Gr.thèsauros = Hebr. AèTsèR
goede (dingen), en de slechte mens
vandsaan van een slechts voorraad
werpt uit slechte (dingen).
36.En ik zeg jullie dat van alle
onwerkzame woordinbreng*, die de *Gr.rèma = Hebr. DáBáR
mensen zullen praten, zij zullen
daar omtrent teruggeven een inbrengwoord* *Gr.logos = Hebr. DáBáR
op de dag van het oordeel.
37.Want vandaan de inbrengwoorden
van jou zul je gerechtvaardigd worden,
en vandaan van de inbrengwoorden van jou,
zul je neergevonnist worden.
80
38.Toen bogen zich toe naar hem sommigen
van de schriftkenners en Pharizeeërs zeggende:
Wij willen vandaan van jou een kenteken*
zien.
39.Maar hij zich toegebogen hebbend sprak
tot hen: een geschiedronde* slecht en *Gr.genos = Hebr. DóWR
echtbrekerig verzoekt een kenteken, en
een kenteken zal niet gegeven worden,
tenzij het kenteken van Jona de profeet.
40.Zoals Jona geschiedde in de buik* van *Gr.koilia = hebr. BèThèN
het zeedier drie dagen en drie nachten[83],
zo zal geschieden de stichtzoon van de
menselijke in het hart van het land
MAT 12
drie dagen en drie nachten.
41.Ninevitische mannen zullen
opstaan in het oordeel samen
met deze geschiedronde en
haar veroordelen, omdat zij
van besef veranderden bij de
verkondiging van Jona,
en zie meer Jona is hier[84].
42.De koningin van het
woestijnzuiden* zal opstaan in het *Gr.notos = Hebr.NéGèB
oordeel samen met deze
geschiedronde* en veroordeelt haar, *Gr.genos = Hebr. DóWR
omdat zij gekomen is uit de
oversteekstreken van het land
om te horen de wijsheid* van
Salomo en zie meer Salomo is hier.
43.Wanneer de onreine beluchting(er) zie Lc.11:24-26
weggekomen is vandaan van de mens,
komt hij door door waterloze
opstaanplaatsen* zoekende rust, *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
en niet vindt hij(die).
44.Dan zegt hij: naar mijn huis
zal ik mij toekeren waarvandaan
ik weggekomen ben; en gekomen
vindt hij (het) vrij gemaakt,
aangeveegd en verzorgd.
45.Dan gaat hij heen en neemt mee
samen met zich zeven andere
beluchters slechtere (als) hijzelf.
81
46.Terwijl hij nog praatte met de zie Mc.3”31-35 3n Lc.8:19-21
krioelmenigten, zie de moeder en
de broederverwanten van hem stonden
buiten zoekende met hem te praten.
47.En iemand sprak tot hem: zie
jouw moeder en jouw broederverwanten
staan buiten zoekende met jou te praten.[85]
48.Maar hij zich toebuigend sprak
tot die (het)zegt aan hem: Wie geschiedt
(als) mijn moeder en wie geschieden
(als) mijn broederverwanten?
49.En gestrekt hebbend zijn hand op
zijn leerlingen sprak hij: zie mijn moeder
en mijn broederverwanten, want wie
maar maakt de wil van de omvamende
MAT 12,13
van mij die in de hemelen (is),
die geschiedt van mij (als) broeder-
verwant en zusterverwant en moeder.
82
13.1.Op die dag zat Jezus neer, zie Mc.4:1-20 en Lc.8:4-15
weggekomen van het huis, langs de zee.
2.En samengevoerd werden tot hem
krioelmenigten vele, zodat hij intrad
in een vaartuig om te neer te zitten,
en al-af* de krioelmenigte stond
op de oever.
3.En bepraat heeft hij met hen k-24
vele (dingen) in vore-stellingen* zeggende: *Gr.parabolè = Hebr.MáSháL
Zie wegkwam de te kiem legger* *Gr.speiroo = Hebr. ZáRàNg
om te kiem te leggen.
4.En bij het te kiem leggen van hem
is het ene gevallen langs de neemweg*, *Gr.hodos = Hebr.DèRèK
en het gevleugelde komende at dat op.
5.En het andere is gevallen op het
klipachtige waar het niet veel land
had, en regelrecht steeg het eruit op
door het niet hebben van diep land.
6.En toen de zon opsteeg, werd het
droog geschroeid*, en door het niet *Gr.kaumatizoo = Hebr.CháRàBh
hebben van een wortel werd het
verdroogd*. *Gr.xèrainoo = Hebr.BuWSh
7.En ander is gevallen bij de doornstruiken
en op gingen* de doornstruiken en zij *Gr.anabainoo = (hier) Hebr.NgáLáH
smoorden het weg .
8.Maar ander is gevallen op land (dat)
prachtig (is) en heeft vrucht gegeven,
honderd danwel zestig danwel dertig.
9.Wie oren heeft, moet horen.
83
10.En bij(hem)komende spraken
zijn leerlingen tot hem: Door wat
praat jij in vore-stellingen?
11.En hij zich toebuigend sprak:
Omdat aan jullie gegeven is
te volkènnen de geheimenissen van
het koninkrijk van de hemelen, en
het aan die niet is gegeven.
12.Wie immers heeft, er wordt
gegeven aan hem en hij zal te over
hebben, maar wie niet heeft,
ook wat hij heeft zal gepakt worden
van hem af.
13.Door dat praat ik in vore-stellingen
met jullie,omdat kijkende zij niet
MAT 13
zullen kijken en horende zij niet
zullen horen en niet zullen verstaan,
14. en volledig gemaakt wordt
aan hen de profetie van Jesaja,
die zei:
met gehoor zullen jullie horen
en zeker niet onderwezen zijn* *Gr.sunhièmi = Hebr.SháKàL
en kijkende zullen jullie kijken
en zeker niet zien.
15.Olie-vet* werd immers het hart *Gr.pachus = Hebr.ShèMèN
van dit genotenvolk,
en met de oren hoorden zij zwaarlastig* *Gr.bareoos = (hier) Hebr.KáBéD
en hun ogen plakken zij dicht*. *Gr.kammuoo = Hebr.SháNgàNg
Niet meer zullen zij zien met de ogen
en met de oren horen
en het hart onderwezen doen zijn
en zich toekeren,
en zal ik genezen hen.[86]
16.Maar van jullie (zijn) gelukgewensten
de ogen omdat zij kijken en de oren
omdat zij horen.
17.Want op trouwe zeg ik jullie dat vele
profeten en rechtvaardigen begeerden* *Gr.epithumeoo = Hebr.CháMàD
te zien waarnaar jullie kijken, en niet
zagen zij, en om te horen wat jullie
horen, en niet hoorden zij.
84
18.Jullie nu, hoort de vore-stelling
van de te kiemlegger.
19.Wanneer alieder hoort het inbrengwoord*
van het koningschap(-rijk) en geen
onderwezene wordt, komt de slechte en
ropt weg wat te kiem gelegd is in zijn hart;
(als)dit geschiedt wie langs de neemweg
te kiem is gelegd.
20.En wie op het klipachtige* te kiem is
gelegd, hij geschiedt (als) wie het
inbrengwoord hoort en het regelrecht
met vreugde aanneemt;
21.maar hij heeft geen wortel in zichzelf
maar geschiedt per-tij*, en wanneer *Gr.pros-kairos
geschiedt beënging en vervolging door
het inbrengwoord, struikelt* het regelrecht. *Gr.skandalizoo= Hebr.KáSàL
22.En wie in de doornstruiken te kiem
gelegd is, hij geschiedt (als) die het
MAT 13
inbreng woord hoort, en de zorg
van de wereldtijd* en de misleiding *Gr.aioon = Hebr.NgóLáM
van de rijke* versmoren het inbrengwoord *Gr.ploutos=Hebr.NgàShéR
en het geschiedt vruchteloos.
23.Maar hij die op prachtig land
te kiem gelegd is, hij geschiedt (als)
wie het inbrengwoord hoort en onderwezen
wordt, die dus vrucht draagt en maakt
het honderdvoudige en het zestigvoudige
en het dertigvoudige.
85
24.Een andere vore-stelling heeft hij
voorgelegd aan hen zeggende:
gelijk is het koninkrijk(-schap) van de
hemelen aan een mens die te kiem
legt prachtig kiemgoed in zijn veld*. *Gr.agros = Hebr.SháDèH
25.En bij het suffen van de mensen
kwam zijn vijand en hij legde te kiem
brandkorenkorrels over het midden
van de tarwe* en kwam weg. *Gr.sitos = Hebr. ChieTTieJ
26.Maar toen ontsproot* het kruid** *Gr.blastanoo=Hebr.TsáMàCh; **Gr.
en vrucht maakte, toen kwam ook [chortos = Hebr,NgéShèB
het brandkoren te voorschijn.
27.Toekomend spraken de heerdienaren
van de huisheer tot hem, machtiger,
niet prachtig kiemgoed heb jij tekiem
gelegd in jouw veld? Waarvandaan
heeft hij nu brandkoren.
28.En hij beweerde aan hen:
een vijand mens maakte dit. En de
heerdienaren zeggen hem: wil jij nu,
dat wij weggekomen dat oplezen*? *Gr.sullegoo = Hebr.LáQàTh
29.Maar hij beweert: nee, opdat jullie
niet oplezende het brandkoren
zouden ontwortelen tegelijk daarmee
de tarwe.
30.Verduw het dat samen toenemen
beide tot het maaien*, en in het tij *Gr.therizoo = Hebr.QáTsàR(knotten)
van het maaien zal ik zeggen aan de
maaiers: leest op eerst het brandkoren
en bindt het in banden om het te
verbranden en voer samen de tarwe
naar mijn aflegplaats*. *Gr.apothèkè
86
31.Een andere vore-stelling heeft hij zie Mc.4:30-32; Lc.13:18
voorgelegd aan hen zeggende:
gelijkend geschiedt het koninkrijk(-schap)
van de hemelen aan een pit van een
mosterdplant, welke, (die) genomen
MAT 13
hebbend, een mens te kiem legt
in zijn veld,
32.wat (als) het kleinere geschiedt
van al-af de kiemen, maar wanneer
het toeneemt, geschiedt het (als)
de grotere van de kweekgroenen
en geschiedt (tot) boom, zodat komen
de gevleugelden van de hemel
en neertenten in zijn takken.[87]
87
33.Een andere vore-stelling heeft hij zie Lc.13:20
bepraat voor hen: het koninkrijk/-schap
van de hemelen geschiedt gelijk
aan een zuurdesem*, die genomen hebbend *Gr.Zumè = Hebr.CháMéTs
verschool een vrouw hem in drie schepmaten* *Gr.saton = Hebr.SeAáH
meel*, totdat het geheel ervan doorzuurd *Gr.aleuron = Hebr.QeMàCh
werd.
34.Al-af deze (dingen) heeft bepraat
Jezus in vore-stellingen voor de
krioelmenigten; en zonder vore-stellingen
heeft hij niets bepraat voor hen,
35.opdat volledig gemaakt werd het
gezegde door de profeet die zegt:
ik zal opendoen met vore-stellingen
mijn mond, ik zal uitbrullen* *Gr.ereugomai = Hebr.SháAàG
verscholen (dingen) vandaan-van
het ontworpen zijn.[88]
88
36.Toen, afgeduwd hebbende
de krioelmenigten, kwam hij
naar huis. En toe kwamen naar hem
zijn leerlingen, zeggende:
zet uiteen* voor ons de vore-stelling *Gr.diasapheoo=Hebr.BáAàR
van de brandkorenkorrels van het veld.
37.En hij, zich toebuigend, sprak:
(als) hij die te kiem legt het prachtige
kiemgoed geschiedt de stichtzoon
van de menselijke.
38.En (als)het veld geschiedt de
prdentelijkheid*; en (als) het *Gr.kosmos
MAT 13
prachtige kiemgoed geschieden
deze, de stichtkinderen van het
koninkrijk, maar (als) de brand-
korenkorrels geschieden de
stichtkinderen van de slechte,
39.en (als) de vijand die hen
te kiem legt geschiedt de
lasteraar*; *Gr.diabolos = Hebr.SháTháN
en (als)maaiing* *Gr.therizoo = Hebr.QáTsàR[89]
geschiedt het al-af-worden* van
de wereldtijd*. En (als) maaiers *Gr.aioon = Hebr. NgoLáM
geschieden de bodewerkers*. *Gr.angngelos = Hebr.MàL’AàK
40.Zoals nu opgelezen wordt* *Gr.sullegoo = Hebr.LáQàTh
het brandkoren en met vuur
verbrand wordt, zo zal het geschieden
in het al-af-worden van de wereldtijd.
41.Af zendt de stichtzoon van de
menselijke zijn bodewerkers
en zij zullen oplezen weg uit zijn
koninkrijk al-af* de struikelblokken *Gr.panta = (hier) Hebr,KåL
en de makers van ontwrichting*.[90] *Gr.anomia = Hebr. NgáWóWN
42.En zij werpen hen in de oven* *Gr.kaminos = Hebr.TeNóWR
van vuur. Daar zal geschieden
geween* en geknars** van tanden. *Gr.klauthmos=Hebr.BáKáH; **Gr.
43.Dan zullen de rechtvaardigen [brugmos = Hebr.CháDàQ
als toortsen stralen[91] zoals de zon
in het koninkrijk van de omvamende
van mij. Wie oren heeft moet horen.
89
44.Gelijk geschiedt het koninkrijk van
de hemelen[92] aan een voorraad* *Gr.thesauros = Hebr. AáTséR
verscholen in het veld, die vindend
heeft een mens hem verscholen en
vanwege zijn vreugde vaart hij heen
en verkoopt zoveel hij heeft en
markt-koopt dat veld.
MAT 13
90
45.Wederom gelijk geschiedt
het koninkrijk van de hemelen aan
een handelaar* die zoekt prachtige
parels.
46.En gevonden hebbend één-enkele
van veel waarde heeft hij te gelde
gemaakt alles zoveel hij had
en heeft hem op de markt gekocht.
91
47.Wederom gelijk geschiedt
het koninkrijk van de hemelen
aan een fuik die geworpen werd
in de zee en die uit alle
geschiedsoorten samenvoert*; *Gr.sunagogein
48.uit hetwelk wanneer het vol
gemaakt is, opgehesen hebbend
op de oever en-neerzittend
zij oplazen de prachtige in
een bak, maar de rottige
wierpen zij eruit;
49.zo zal het geschieden bij het
al-af-worden van de wereldtijd:
uitgaan zullen de werkboden en
afgrenzen de slechten uit het
midden van de rechtvaardigen.
50.En zij zullen werpen hen in
de oven* van het vuur; daar *Gr.kaminos = Hebr. TeNóWR
zal geschieden het geween* en *Gr.klaioo = Hebr. BáKáH
het geknars* van tanden. *Gr.bruchoo = Hebr. CháRàQ
51.Verstaan-jullie dit alles?
Zij zeggen aan hem: ja.
52.Maar hij sprak tot hen:
Daarom alle schrifkenner, beleerd
door het koninkrijk van de
hemelen, geschiedt gelijk aan
een menselijke huisheer, die
uitwerpt uit zijn voorraad nieuwe
en oudtijdse (dingen).
92
53.En het geschiedde toen
al-af-gemaakt had Jezus de vore-stellingen,
paakte-hij-zich weg vandaar.
54.En gekomen in zijn vaderstad
leerde hij hen in hun synagoge,
zodat zij getroffen raakten en zeggen:
55.Niet geschiedt deze (als) de
stichtzoon van de houtbewerker*?
Wordt niet (als)zijn moeder Maria
MAT 13,14
gezegd en de broederverwanten
van hem Jakobus en Joseph en
Simon en Judas?
56.En geschieden zijn zusterverwanten
niet allen bij ons? Hoe nu aan hem
dit alles?
57.En zij struikelden aan hem.
Maar Jezus sprak tot hen: niet
geschiedt een profeet
ongewaarderd tenzij in zijn vaderstad
en in zijn huis.
58.En niet maakte hij daar krachten
vele door hun wantrouwen.
93 zie: Mc.6:1`4,17-20; Lc.9:7-9
14.1.In dat tij* hoorde Herodes *Gr.kairos k-25
de-viervorst het hoorgerucht van
Jezus,
2.en hij sprak tot zijn
heerdienaren*: deze geschiedt(als) *Gr.pais = Hebr. NgèBhèD
Johannes de doper; hij is tot
opstanding gebracht* vandaan van *Gr.egeiroo = Hebr. QuWM(hiph’il)
de lijfdoden* en daardoor werken *Gr.nekros
de krachten in hem.
3.Want Herodes die hard gevat heeft
Johannes heeft hem gekneveld* en *Gr.deoo = Hebr. AáSàR
In waarhouding* weggesteld door *Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR
Herodias de vrouwmenselijke van
Philippus zijn broederverwant.
4.Want Johannes zei aan hem:
niet is er bevoegdheid voor jou
om haar te hebben.
5.En willende hem vermoorden* *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
had hij ontzag voor de krioelmenigte,
omdat zij hem voor een profeet
houden.
6.Maar terwijl de geschiedenisdagen
geschieden van Herodes, danste de
stichtdochter* van Herodias in het *Gr.thugatèr = Hebr. BàT
midden en zij was geschikt voor
Herodes,
7.waarom met een eed gelijkgevend
sprak aan haar te geven wat zij
maar wenste.
8.En zij vooropgezet door haar moeder,
geef aan mij, beweert ze, hier op
een schotel het eerstdeel* van *Gr.kephalè = Hebr. RAoSh
Johannes de doper.
9.En de koning, pijn hebbend door
de eden en de mede aanliggenden,
MAT 14
beval, dat het gegeven zou worden.
10.En gezonden hebbend
ont-eerstdeel-de hij Johannes
in de waarhoudplaats*. *Gr,phulakè = Hebr.MieSh’MáR
11.En gedragen werd het eerstdeel
van hem op een schotel en
het werd gegeven aan het meisje* *Gr.korasion = Hebr.NàNgàRáH[93]
en zij droeg het naar haar moeder.
12.En erbij gekomen droegen hoog heen* *Gr.airoo = Hebr, NáSsáA
zijn leerlingen het neergevallene
en begroeven hem en gekomen
boodschapten zij aan Jezus.
94
13.En Jezus, (dit) gehoord hebbende, zie Mc.6:31-44; Lc.9:1017; Jh.6:1-13
week uit vandaar in een vaartuig
naar een inbrenglege opstaanplaats
naar eigen aard; en de krioelmenigten,
(dit)gehoord hebbend, volgen hem
te voet vandaan van de steden.
14.En weggekomen zag hij veel
krioelmenigte en hij had moederschoot* *Gr.eleein=Hebr.RáChàM
voor hen en hij verpleegde* hun amechtigen. *Gr.therapeuoo
95
15.En toen avond geschiedde, kwamen k-26
toe naar hem de leerlingen, zeggende:
inbrengleeg geschiedt de opstaanplaats* *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
en de ure is voorbij gekomen, laat los
nu de krioelmenigten, opdat zij,
weggekomen naar de dorpen, voor zich
spijzen marktkopen.
16.Maar Jezus sprak tot hen: geen behoefte
hebben zij om weg te komen, geeft jullie
hen te eten.
17.Maar zij zeggen aan hem: niet hebben wij
behalve vijf broden en twee vissen.
18.En hij sprak: draagt voor mij hierheen hen.
19.En bevolen hebbend de krioelmenigten
zich neer te vlijen op het gras, genomen
hebbend de vijf broden en de twee vissen,
oplijkend naar de hemel, zegende hij (ze) in
en gebroken hebbend heeft hij gegeven
aan zijn leerlingen de broden, en de leerlingen
aan de krioelmenigten.
20.En gegeten hebben allen en verzadigd werden
zij; en-zij-pakten weg wat te over was van de
brokken, twaalf opzetbladen* volledig. *Gr.kophinos = Hebr.SàL
21.En zij die aten aan mannen geschiedden
MAT 14
(als) ongeveer vijf duizend, zonder
vrouwen en kinderen.
96
22.En [regelrecht] dwong hij zijn k-27
leerlingen in te treden in het vaartuig
en hem vooruit te varen naar het
oversteekse, totdat hij had los gelaten
de krioelmenigten.
23.En toen hij had los gelaten de
krioelmenigten trad hij omhoog naar
de berg naar eigen aard om te bidden.
En toen de avond* geschiedde, geschiedde *Gr.opsia = Hebr. NgáRèBh
hij afgezonderd daar.
24.Maar het vaartuig hield reeds vele
stadiën af vandaan van het land,
gefolterd door de golven, want
(als)tegenstander geschiedde de wind.
25.En in de vierde waarhouding van
de nacht kwam hij tot hen, heenschrijdend
op de zee.
26.En de leerlingen, ziende hem op de zee
heenschrijdend, werden in beroering gebracht
zeggende, dat er een verschijning geschiedt.
en van ontzag schreeuwden zij.
27.Maar regelrecht praatte Jezus tot hen,
zeggende: weest gerust. Ik geschied, hebt
geen ontzag.
28.Zich toebuigend naar hem sprak Petrus:
machtiger, indien jij geschiedt, beveel mij
te komen naar jou op de wateren.
En hij sprak: kom.
29.En neergetreden vandaan van het vaartuig,
schreed Petrus heen op de wateren en
hij kwam naar Jezus.
30.Maar kijkend naar de wind kreeg hij
ontzag en vooraangaande om af te zinken,
schreeuwde hij zeggend: Machtiger,
bevrijd* mij. *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg
31.Maar Jezus regelrecht gestrekt hebbend
de hand nam op hem en zegt hem:
weinigvertrouwende, tot wat nam jij afstand?
32.En toen zij omhoog traden in het vaartuig,
zakte af de wind.
33.Maar die in het vaartuig bukten zich
voor hem zeggende: waarachtig (als)
stichtzoon van God geschied jij.
97
34.En overgestoken kwamen zij in het
land bij Genesaret.
MAT 14,15
35.En hem herkennende zonden af
de mannen van die opstaanplaats* *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
naar geheel die omstreek en zij droegen
naar hem allen die het te kwaad
hadden.
36.En zij riepen hem toe, opdat zij
afgezonderd betastten de kwast* *Gr.kraspedon = Hebr. TsieJTsieJT
zijn gewaad; en zovelen betasten
werden bevrijd.
98
15.1.Toendan komen toe naar Jezus k-28
vandaan van de Jeruzalemmers
pharizeeën en schriftkenners zeggende:
2.Om wat overtreden jouw leerlingen
de overlevering van de ouderen?
Niet immers spoelen* zij de handen *Gr.niptoo = Hebr. SháThàPh
Wanneer zij brood* eten. *Gr.artos = Hebr. LèChèM
3.Maar hij zich toebuigend sprak tot hen:
om wat overtreden ook jullie het gebod* *Gr.entolè = Hebr. MieTs’WáH
van God door jullie overlevering?
4.Want God sprak: geef waarde* aan *Gr.timaoo = Hebr. KáBhéD
de omvamende en de moederende[94], en:
wie kwaads zegt van omvamende
of moederende moet aan gestorvenheid* *Gr.thanatos = Hebr, MáWèT
overlijden[95].
5.Maar jullie zeggen: indien iemand
zou spreken tot de omvamende of de
moederende: een geschenk (is) wat
vandaan van mij jou van nut zou zijn,
6.zal hij zeker geen waarde geven aan
zijn omvamende of zijn moederende[96].
En jullie ontmachtigen het inbrengwoord* *Gr.logos = Hebr. DáBháR
van God door de overlevering van jullie.
7.Veinzers,prachtig profeteerde omtrent zie Mc.7:20
jullie Jesaja zeggende:
Dit genotenvolk geeft met de lippen
Mij waarde, maar hun hart houdt zich
MAT 15
verre vandaan van mij, gratisweg
vereren zij mij, lerarend leringen
geboden van mensen[97].
10.En erbij geroepen hebbend de
krioelmenigte sprak hij tot hen:
hoort en weest onderwezen*: niet *Gr.sunièmi = Hebr.SáKàL
wat inkomt in de mond maakt
gemeen de mens, maar wat uitgaat
vandaan van de mond, dat maakt
gemeen de mens.
12.Toendan, erbij komend, zeggen
de leerlingen aan hem: volkèn jij,
dat de pharizeeën, toen zij het
inbrengwoord hoorden, struikelden*? *Gr.skandalizoo = Hebr. JáQàSh
13.En hij, zich toebuigend sprak:
alle plant, die mijn omvamende
die van de hemel, niet heeft geplant* *Gr.phuteuoo = Hebr. NáTàNg
zal ontworteld worden. Duw weg
hen.
14.Zij geschieden (als)blinde
weggeleiders van blinden; en indien
een blinde een blinde op weg geleidt,
vallen beiden in een krocht*. *Gr.bothunos = Hebr. PáChàT
15.En Petrus, zich toebuigend, sprak
tot hem: verhelder voor ons
het vore-stel.
16.En hij sprak: nog steeds geschieden
ook jullie (als)ononderwezenen?
17.Beseffen jullie niet, dat al-af wat
ingaat in de mond naar de buik uitwijkt
en in de zitplee wordt uitgeworpen?
18.Maar wat uitgaat uit de mond
komt weg uit het hart, en die (dingen)
maken gemeen de mens.
19.Want uit het hart komen weg
slechte berekeningen*, moorden, *Gr.dialogismos=Hebr.MàCh’SheBáH
echtbreuken, hoererijen, stelerijen,
leugengetuigenissen, smaadbeweringen.
20.Deze (dingen) geschieden (als)
de mens gemeen makende (dingen).
Maar het met onafgespoelde handen eten
maken de mens niet gemeen.
MAT 15
99
21.En weggekomen vandaar week Jezus zie: Mc.7:24-30 k-29
uit naar de deelstreken van Tyrus en Sidon.
22.En zie een Kanaänitische vrouw,
vandaan van deze gebiedsgrenzen* *Gr.orion = Hebr. GeBuWL
weggekomen, schreeuwde zeggende:
wees mij barmhartig*, machtiger, *Gr.eleoo = Hebr.RáChàM[98]
stichtzoon* van David: *Gr.huios = Hebr.BèN
mijn stichtdochter* wordt ten kwade *Gr.thugatèr = Hebr.BàT
gedemoniseerd.
23.Maar hij boog zich niet toe naar haar
met een inbrengwoord*; en erbijgekomen *Gr.logos = hebr. DáBháR
vroegen zijn leerlingen hem: laat los
haar omdat zij schreeuwt achter ons aan.
24.Maar zich toebuigend sprak hij:
niet ben ik afgezonden tenzij naar de
teloor geraakte voorttrekdieren* van het *Gr.probata = Hebr. TsAóWN
huis Israël.
25.En zij gekomen bukte zich* voor hem *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH
zeggende: machtiger, help* mij. *Gr.boètheoo = Hebr. AáZàR
26.Maar zich toebuigend sprak hij:
er geschiedt niets prachtigs (nl.)te nemen
het brood* van de borelingen en te werpen
voor de hondjes.
27.En zij sprak: ja, machtiger, want ook
de hondjes eten vandaan van de kruimels
die vallen vandaan-van de tafel van hun
machtigers.
28.Toen, zich toebuigend, sprak Jezus
tot haar: o vrouw* groot uw vertrouwen;
geschieden moet aan jou zoals jij wilt.
En genezend werd haar stichtdochter
vanaf dat uur.
100
29.En weggetreden vandaar kwam Jezus k-30
langs de zee van Galilea. En omhoog getreden
naar de berg zat hij daar.
30.En toekwamen naar hem krioelmenigten
vele hebbende samen met hen hinkenden*, *Gr.Choolos = Hebr. PeSàCh
manken, blinden, doofstommen en vele
anderen. En zij wierpen zich langs zijn voeten.
En hij verpleegde hen.
31.Zodat de krioelmenigte zich verwonderde*
kijkend naar doofstommen die praten,
manken in orde en hinkenden die rondschrijden
MAT 15, 16
en blinden die kijken. En zij gaven
dunkzwaarte* aan de God van Israël. *Gr.doxazoo = Hebr. KáBhéD
32. En Jezus erbij geroepen hebbend zie Mc.8:1-10;Joh.6:1-13 k-31
zijn leerlingen, sprak:
moederschoot hebt ik* voor de *Gr.splangnizoo = Hebr.RáChàM
krioelmenigte, dat zij reeds drie dagen
blijvend bij mij, niet hebben wat
te eten; en hen los laten vastend* wil *Gr.nèstos = Hebr. TsóWM
ik niet, opdat zij niet ontlossen[99]
op de neemweg.
33.En tot hem zeggen de leerlingen:
waarvandaan voor ons in de
inbrengleegte* zoveel broden, zodat *Gr.logos = Hebr. DáBháR
zij verzadigen* een zodanige krioel- *Gr.chortazoo = Hebr. SháBhàNg
menigte?
34.En Jezus zegt hen: hoeveel broden
hebben jullie? En zij spreken: zeven
en weinig visjes.
35.En geboodschapt hebbend aan de
krioelmenigte om neer te vallen
op het land,
36.nam hij de zeven broden
en de vissen en dankzegenend* *Gr.eucharisteoo = Hebr. BáRàK
brak hij en gaf hij uit aan de leerlingen,
eb de leerlingen aan de krioelmenigten.
37.En zij aten allen en werden
verzadigd, en wat te over was aan brokken
pakten zij op: zeven manden vol.
38 En die aten, geschiedden vier
duizendtallen mannen zonder vrouwen
en kinderen.
101
39.En los gelaten hebbend de krioel-
menigten trad hij aan in het vaartuig
en hij kwam naar de gebiedsgrenzen
van Magadan[100].
16.1.En toegekomen vroegen de zie Mc.8:11-21; Lc.19:54-56
pharizeeërs en Sadduceeërs op de proef
stellend dat hij een kenteken* uit de hemel *Gr.sèmeion=Hb.AóWT
zou tonen aan hen.
2.En hij zich toebuigend sprak tot hen:
[wanneer het laat geworden is, zeggen
jullie, goedweer, vuurrood wordt immers
de hemel,
3.en vroegtijds: vandaag winterstorm,
vuurrood wordt immers droevig zijnde
MAT 16
de hemel. De vertegenwendiging* van *Gr.prosoopon = Hebr.PáNieM
de hemel volkènnen jullie te
beoordelen, maar voor de kentekenen
van de tij(d)en* hebben jullie *Gr.kairos=Hb.NgéT
niet de kracht?][101]
4.Een geschiedronde* slecht en *Gr.genea=Hb.DóWR
echtbrekerig* zoekt een kenteken op *Gr.moichalis=Hb.NáAàPh
en een kenteken zal niet gegeven
worden aan haar tenzij het kenteken
Jona.
En verlatend hen kwam hij weg. k-32
5.En de leerlingen, komend naar het
oversteekse* verheimelijkten zij *Gr.peran=Hb.NgèBèR
om broden* mee te nemen. *Gr.artos=Hebr.LèChèM
6.En Jezus sprak tot hen: ziet toe
en houdt je terug vandaan van het
zuurdesem* van de pharizeeën en de *Gr.zumè=Hb.CháMéTs
Sadduceeën.
7.Maar zij berekenden bij zichzelf
zeggende omdat wij geen broden
mee genomen hebben.
8.En Jezus (dit) volkènnende sprak:
wat berekenen jullie bij jezelf,
weinig vertrouwen hebbenden, dat
jullie geen broden hebben?
9.Beseffen jullie nog niet en zijn
jullie niet indachtig* de vijf broden *Gr.mnèmoneuoo = Hebr.ZáKàR[102]
van de vijf duizend en hoeveel
opzetbladen* jullie hebben aangenomen? *Gr.kophinos = Hebr. SàL
10.En niet de zeven broden van de
zeven duizend en hoeveel manden
jullie hebben aangenomen?
11.Hoe beseffen jullie niet,
dat ik niet omtrent de broden
tot jullie sprak: houdt jullie terug
echter vandaan van het zuurdesem
van de pharizeeën en de sadduceeën.
12.Toen waren zij onderwezen* dat *Gr.sunièmi = Hebr. SháKàL
hij niet sprak om zich terug te houden
vandaan-van het zuurdesem[103] maar
vandaan van het leraarswerk* van *Gr.didachè
MAT 16
van de pharizeeën en de sadduceeën.
102
13.En Jezus, gekomen naar de deelgebieden zie Mc.8:27-30; Lc.9:18-21 k-33
van Caesarea van Philippus, vroeg zijn
leerlingen zeggende: (als) wie zeggen
de mensen dat geschiedt de stichtzoon
van de menselijke?
14.En zij spraken: zij Johannes de doper,
maar anderen Elia en anderen Jeremia
of één van de profeten.
15.Hij zegt tot hen: En (als) wie zeggen
jullie dat ik geschied?
16.En zich toebuigend sprak Simon
Petrus: jij geschiedt (als) de gezalfde* *Gr.christos = Hebr. MàShiàCh
de stichtzoon* van God de levende. *Gr.huios=Hb.BèN
17.En zich toebuigend sprak Jezus
tot hem: (als) een gelukgewenste* *Gr.makarios = Hebr. AêSh’RéJJ
geschied jij, Simon Barjoona, omdat
vlees* en bloed** (het)niet hebben *Gr.sarx=Hebr. BáSháR; **Gr.haima
onthuld aan jou, maar de omvamende [=Hebr.DáM (= roods)
van mij die in de hemelen (is).
18.En ook zeg ik jou, dat jij geschiedt
(als) Petrus, en op deze klip* zal ik *Gr.petra = Hebr. SèLàNg
huis-bouwen mijn geroepenschap*, *Gr.ecclèsia=Hebr.QáHáL[104]
en de poorten* van de oergroeve** *Gr.pulè = Hebr. SheNgàR; **Gr.
zullen haar niet overmogen. [haidès = Hebr. SheAóWL
19.Ik zal jou geven de sleutels van
het koningschap(-rijk) van de hemelen,
wie jij maar zult knevelen op het land
zal (als een geknevelde geschieden
in de hemelen, en wie jij maar zult
losmaken op het land zal als een
losgemaakte geschieden in de hemelen.
20.Toen omwaardeerde hij (‘t) voor
de leerlingen, opdat zij tot niemand
zouden spreken dat hij geschiedt (als)
de gezalfde.
103
21.Vandaanvan toen ging Jezus vooraan
om te tonen aan zijn leerlingen dat het
noodzakelijk was dat hij naar Jeruzalem
zou wegkomen en vele (dingen) lijden vandaan
van de ouderen en de vooraangaandpriesters
MAT 16
en schriftkenners en vermoord
worden* en op de derde tot opstaan *Gr.apokteinoo = Hebr.HáRàG
gebracht worden.
22.En hem bij zich genomen hebbend
ging Petrus vooraan om (‘t) af te
waarderen voor hem zeggend:
jou vergevingsgezind[105], machtiger:
zeker niet zal geschieden aan jou dit.
23.Maar zich omgekeerd hebbend
sprak hij tot Petrus: vaar heen
achter mij lasteraar*; (als) struikel- *Gr.satanas = Hebr. SháTháN
blok* van mij geschied jij, omdat jij *Gr.skandalon = Hebr. MàK’ShóWL
niet beacht de (dingen) van God,
maar de (dingen) van de menselijken.
24.Toen sprak Jezus tot zijn leerlingen:
indien iemand achter mij wil komen,
moet hij verloochenen zichzelf en
hoog heen dragen* zijn kruispaal en *Gr.airoo = Hebr. NáSsáA.
mij volgen.
25.Want indien iemand zou willen
bevrijden zijn lichaamziel*, zal hij *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh
haar teloor doen gaan*; maar indien *Gr.apollumi = Hebr.AáBàD
iemand te loor zou doen gaan zijn
lichaamziel vanwege mij, zal hij haar
vinden.
26.Want wat zou een mens er nut
van hebben, indien hij de gehele
ordentelijkheid* zou winnen, maar *Gr.kosmos
zijn lichaamziel erbij inboeten*? *Gr.zèmioöo=Hb.NgáNàSh
Of wat zal geven een mens ter
vervanging van zijn lichaamziel?
27.Want de stichtzoon van de
menselijke is aanstaande om te
komen in de dunkzwaarte van
de hem omvamende samen met
zijn werkboden* en dan zal hij *Gr.angngelos=Hb.MàL’AàK
weergeven aan ieder volgens
zijn praktijkzaak*[106]. *Gr.praxis
104
28.Op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn=HbAáMèN
MAT 16,17
dat sommigen van die hier staan
geschieden (als)wie zeker niet
zullen smaken* gestorvenheid** *Gr.geuoo=Hebr.TháNgàM; **Gr.
totdat zij zien de stichtzoon van de [thanatos = Hebr. MáWèT
menselijke komend in zijn
koningschap*. *Gr.basileia = Hebr. MàL’KhuWT =
17.1.En na zes dagen neemt aan Jezus [ook koninkrijk. k-34
Petrus en Jakobus en Johannes, zie: Mc.9:2-9; Lc.9:26-36
zijn broederverwant en doet opgaan* *Gr.anapheroo = Hebr.NgáLáH(Hiph.)
hen naar een berg hoog naar (zijn)
aard.
2.En hij wordt van gedaante veranderd* *Gr.metamorphoöo
ten overstaan van hen en zijn
vertegenwendiging* toortsstraalde *Gr.prosoopon = sHebr. PáNieJM
zoals de zon, en zijn gewaden
geschiedden wit als het licht.
3.En zien lieten zich aan hen Mozes
en Elia samen pratend met hem.
4.En zich toebuigend sprak Petrus
tot Jezus: machtiger, prachtig geschiedt
het dat wij hier geschieden. Indien jij
wilt zal ik maken hier drie tenten*, *Gr.skènè = Hebr. AoHèL
voor jou een-één-enkele en voor Mozes
een-één-enkele en voor Elia een-één-enkele.
5.Nog terwijl hij praat, zie een wolk* *Gr.nephelè = Hebr, NgáNàN
lichtend beschemerde* hen, en zie *Gr.episkiazoo = hebr. TsieJL
een stem* uit de wolk die zei: deze *Gr.phoonè = Hebr.QóWL
geschiedt (als) mijn stichtzoon
de beminde, in wie ik begenadigen zal;
hoort hem.[107]
6.En (dit)gehoord hebbend vielen
de leerlingen op hun vertegenwendiging
en zij hadden ontzag machtig*. *Gr.sphodra = Hebr. MeAóWD
7.En toe kwam Jezus en hen betasttend* *Gr.haptomai = Hebr.NáGàNg
sprak hij: sta op* en ontzie** jezelf niet. *Gr.egeiro-(pas.)= Hebr.QuWM
8.En hoogheen dragend hun ogen zagen *[Gr.phobeoo=Hb.JáRéA
zij niemand tenzij Jezus in afzondering.
105
9.En toen zij omlaag traden vanaf de berg zie Mc.9:9-13
gebood* hen Jezus zeggend: *Gr.anatelloo = Hebr. JáTsáH
spreekt tot niemand over dit gezicht
tot dat de stichtzoon van de menselijke
vandaan-van de lijfdoden* is opgestaan. *Gr.nekros
10.En hem vroegen na de leerlingen
MAT 17
zeggend: wat nu zeggen
de schriftkenners dat het noodzakelijk
is dat Elia eerst komt?
11.En zich toebuigend sprak hij:
Elia komt wel en zal weer tot stand
brengen[108] alle(dingen).
12.Maar ik zeg jullie dat Elia reeds
kwam, en niet volkènden zij hem,
maar maakten met hem zoveel zij
wilden, zo ook is het aanstaande
dat de stichtzoon van de mesnelijke
lijdt door hen.
13.Toen waren onderwezen* de *Gr.sunhieèmi=Hb.SháKàL
leerlingen dat hij omtrent Johannes
de doper sprak tot hen.
106
14.En toen zij kwamen bij de krioel- zie Mc.9:14-29, Lc.9:37-49 k-35
menigte, kwam toe voor hem een
mens, knievallend voor hem en zeggend:
15.Machtiger, wees barmhartig voor
mijn stichtzoon, omdat hij maanziek is
en het te kwaad heeft. Dikwijls immers
valt hij in het vuur en dikwijls in het
water.
16.En ik droeg hem toe naar jouw
leerlingen. en niet hadden zij de kracht
hem te verplegen*. *Gr.therapeuoo
17.En zich toebuigend sprak Jezus:
oh geschiedronde* zonder vertrouwen *Gr.genos = Hebr. DóWR
en verkeerd, tot wanneer zal ik samen
met jullie geschieden, tot wanneer
zal ik uithouden jullie? Draagt voor mij
hem hier.
18.En Jezus omwaardeerde hem en
weg kwam vandaan-van-hem de demon,
en verpleegd werd het kind vandaan
van die ure.
19.Toen, nadat de leerlingen erbij
gekomen waren, spraken zij tot Jezus
naar wat hun eigen is: door wat hadden
wij niet de kracht uit te werpen hem?
20.Maar hij zegt hen: door het weinige
vertrouwen van jullie. Op trouwe immers
ik zeg jullie, indien jullie hadden een
vertrouwen als een pit van een mosterd-
MAT 17,18
plant, zullen jullie zeggen tot deze
berg: tred heen van hier daarheen,
en hij zal heen treden en bij niets
zal het aan kracht ontbreken voor jullie.
107
22[109].En toen zij verkeerden in Galilea zie Mc.9:30-32; Lc.9:43-45
sprak tot hen Jezus: het is aanstaande dat
de stichtzoon van de menselijke zal
overgeleverd worden in de handen van
de menselijken.
23.En zij zullen hem vermoorden*, en *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
op de derde dag zal hij tot opstanding
gebracht worden*. En zij leden pijn *Gr.egeiroo(pass. =Hebr.QuWM(pu’al)
machtig*. *Gr.sphodra=Hb.MeAóWD
108
24.En toen zij kwamen in Kapharnaüm, k-36
kwamen toe zij die de dubbeldrachmen innemen
naar Petrus en zij spraken: jullie leraar,
niet al-af-doet[110] hij de dubbeldrachmen?
Hij zei: ja.
25. En gekomen in het huis tastte Jezus hem
af zeggend: wat dunkt jou, Simon? De
koningen van het land zullen vandaan van
sommigen nemen tol[111] en cijns*? Vandaan
van hun stichtzonen of van andersdoenden*? *Gr.allotrios.
26.En toen hij sprak vandaan van de
andersdoenden, beweerde aan hem Jezus:
dus dan geschieden (als) ontslagenen* *Gr.eleutheros=Hebr.CháPhuWSh
de stichtzonen.
27.Maar opdat wij niet doen struikelen* *Gr.skandalizoo=Hb.RáQàSh
hen, ga heen naar de zee werp een angel* *Gr.angkistron = Hebr. ChàKKáH
en pak op de eerst omhoogtredende vis,
en heb je geopend zijn mond, zul je vinden
een stater; die genomen hebbend geef
aan hen namens* mij en jou. *Gr.anti
109
18.1.Op dat uur kwamen toe de leerlingen zie Mc.9:33-37; Lc.9:46-48 k37
bij Jezus zeggende: Wie toch geschiedt
(als) de grotere in het koninkrijk van de
hemelen?
2.En erbij geroepen hebbend een kind
deed hij het staan in het midden van hen
en hij sprak:
MAT 18
3.Op trouwe ik zeg jullie, indien jullie
je niet bekeren en geschieden als
de kinderen, niet zullen jullie binnen-
komen in het kon inkrijk van de hemelen.
4.Wie nu zichzelf vernedert[112] zoals dit
kind, alzo geschiedt hij (als) de grotere* *Gr.meizoon = Hebr. GáDóWL
in het koninkrijk van de hemelen.
5.En indien iemand één-enkel* zodanig *Gr.heis = Hebr.AèCháD
kind zou ontvangen op mijn naam,
hij ontvangt mij.
6.En indien iemand zou doen struikelen* *Gr.skandalizoo = Hebr RáQàSh
één-enkele van deze kleinen* die op mij *Gr.mikros = Hebr.QáTáN
vertrouwen, dat draagt er voor hem toe
bij, dat gehangen* werd een molensteen *Gr.kremmanumi=Hebr. TáLáH
van een ezelsmolen om zijn hals* en hij *Gr.trachulos = Hebr. TsAóWN
afgezonken werd in een diepdeel van de
zee*. *Gr.thalassa=Hb.JáM
110
7.Wee de ordentelijkheid* vanwege struikelblokken, *Gr.kosmos
want het is noodzakelijk dat er komen
struikelblokken, intussen wee de mens
door wie het struikelblok komt.
8.En indien jou hand of jou voet jou
doet struikelen, stoot weg hem en werp
hem vandaan van je; (als)prachtig* geschiedt *Gr.kalos
voor jou binnen te komen in het leven
gemankeerd of hinkend* anders dan twee *Gr.Choolos = Hebr. PieSàCh
handen of twee voeten hebbend geworpen
te worden in het vuur wereldlang.
9.En indien jou oog* doet struikelen jou, *Gr.ophtalmos = Hebr.NgàJieN
pak het eruit en werp het vandaan van je;
(als)prachtig geschiedt voor jou met een
afgezonderd oog tot het leven in te komen,
dan twee ogen hebbend geworpen te worden
in het helse* van het vuur. *Gr.geënna= Hebr. GéA ChieNNoM[113]
10.Ziet toe niet veronachtzamen één-enkele
van deze kleinen; want ik zeg jullie, dat
hun bodewerkers* in de hemelen door alles (heen) *Gr.angngelos = Hebr.MáL’AàK
opkijken naar de vertegenwendiging* van de *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM
mij omvamende in de hemelen.[114]
12.Wat dunkt jullie? Indien er voor een zeker mens k-38
MAT 18
honderd voorttrekdieren zouden geschieden
en één-enkele daarvan zou omtuimelen*, *Gr.planaoo = Hebr. TáNgàH
zal hij niet wegduwen de negen en negentig
op de bergen en heengaande zoeken het
omgetuimelde?
13.En indien het geschiedt dat hij het vindt,
op trouwe* ik zeg jullie, dat hij zich verheugt *Gr.amèn = Hebr. AæMèN
op hem meer dan op de negen en negentig
niet omgetuimelden.
14.Zo geschiedt het niet (als) een wil[115]
ten overstaan van de omvamende van jullie
die(is) in de hemelen, dat te loor zou gaan
één-enkele* van deze kleinen. *Gr.heis = Hebr. AèChàD
15.En indien verwaardt[116] jouw broederverwant,
vaar heen, wijs hem terecht* tussen jou *Gr.elengchoo=Hebr. JáKàCh
en hem in afzondering. Indien hij naar jou
hoort, heb je gewonnen jouw broederverwant.
16.Indien hij niet hoort, neem aan samen met
jou nog een één-enkele of twee, opdat
op de mond van twee getuigen[117] of van drie
tot stand gebracht wordt alle woordinbreng*.[118] *Gr.rèma = Hebr. DáBháR
17.En indien hij voorbij-hoort aan hen,
spreek tot de geroepenschap*; en indien hij *Gr.ecclesia = Hebr.QáHáL
ook aan de geroepenschap voorbijhoort,
moet hij geschieden voor jullie zoals
iemand uit de naties en de tolheffer.[119]
18.Op trouwe ik zeg jullie: zoveel jullie
ook zouden knevelen* op het land, *Gr.deoo = Hebr. AáSàR
zal geschieden (als) gekneveld in de
hemel, en zoveel jullie ook maar
zouden los maken op het land, zal
geschieden (als)losgemaakt in de hemel.
111
19.Wederom zeg ik jullie, dat indien
zouden samen stemmen twee uit jullie
op het land omtrent alle zakendaad
die jullie maar wensten, het zal
geschieden voor jullie van de kant van
de omvamende van mij die(is) in de
MAT 18
hemel.
20.Waar immers geschieden twee
of drie samengevoerden in mijn naam,
daar geschied ik in het midden van hen.
21.Toen erbij komend sprak Petrus
tot hem: hoevaak zal verwaarden aan mij
mijn broederverwant en zal ik (‘t)verduwen* *Gr.hieèmi: verduwen zie NWL
voor hem? Tot zeven keer?
22.Zegt tot hem Jezus: ik zeg jou, niet
tot zeven keer, maar tot zeventig en
zeven keer.
23.Daarom wordt het koninkrijk van
de hemelen vergeleken* met een *Gr.homoioöo = Hebr. DáMáH
menselijke koning, die wilde
samen heen dragen de rekening[120] met
zijn heerdienaren*. *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
24.En toen hij vooraangegaan was
om samen heen te dragen, werd
aangedragen naar hem een die
verplicht was tien duizend talenten*. *Gr.talanton = Hebr. KieKKàR[121]
25.Omdat hij niet had om terug te
geven, beval de machtiger* om hem *Gr.kurios=Hb.AæDoNieJ
te gelde te maken en zijn vrouw
en zijn borelingen en alles zoveel
hij had en om terug te geven.
26.De heerdienaar nu, neervallend,
bukte zich* voor hem, zeggende: *Gr.proskuneoo = Hebr. SháChàT
wees grootmoedig bij mij, en
alles zal ik teruggeven aan jou.
27.En de machtiger, moederschoot
hebbend* voor deze heerdienaar, *Gr.splangchnizoo=Hb.RáChàM
liet hem los, en het geleende
verduwde hij voor hem.
28.Weggekomen vond deze heerdienaar
een één-enkele* van zijn mede- *Gr.heis = Hebr. AèChàD
heerdienaren, die hem verplicht was
honderd denariën[122]. En hard gevat
hebbend smoorde hij hem zeggend:
geef terug wat je ook maar verplicht
bent.
29.Zijn mede-heerdienaar nu,
neervallend, riep hem toe zeggend:
wees grootmodig bij mij en ik
MAT 18,19
zal teruggeven aan jou.
30,Maar hij wilde niet, maar hij
daarvandaan gekomen wierp
hem in waarhouding* totdat hij *Gr.phulakis = Hebr. MieZ’MóWR
zou teruggeven het verplichte.
31.Zijn medeheerdienaren nu,
die zagen wat er geschied was,
hadden pijn machtig veel. En
gekomen zetten zij uiteen* aan Gr.diaspheoo = Hebr. BáAàR
de machtiger hunner alles wat
geschied was.
32.Dan hem bij zich geroepen
hebbend zegt zijn machtiger
aan hem: slechte heerdienaar,
al dat verplichte verduwde ik
voor jou, aangezien jij mij
toeriep.
33.Was het niet noodzakelijk,
dat ook jij goedgunstig* was voor *Gr.eleëin=Hb.CháSàD
jou medeheerdienaar, zoals ik
ook goedgunstig was voor jou?
34.En van toorn walgend* heeft *Gr.orgizoo = Hebr. AáNàPh
zijn machtiger hem overgeleverd
aan de folteraars, totdat hij had
terggegeven al het verplichte
aan hem.
35.Alzo zal ook de omvamende
van mij de hemelse ’t maken met
jullie, indien jullie niet verduwen
ieder voor zijn broeder/zusterverwant
vanuit jullie harten.
112
19.1.En het geschiedde toen Jezus zie: Mc.10_1-12
al-af-gemaakt had deze inbrengen*
dat hij zich heendroeg vandaan van
Galilea en kwam naar de gebiedsgrenzen*
van Judea in het oversteekse van de
Jordaan.
2.En hem volgden vele krioelmenigten
en hij verpleegde hen daar.
113
3.En tot hem kwamewn pharizeeërs k-40
hem beproevende en zeggende:
Is er bevoegdheid om zich los te maken
Van zijn vrouw om elke reden?
4.Em zich toebuigend sprak hij:
Hebben jullie niet opgelezen dat
de stichter* vanaf het vooraangaande* *Gr.ktizoo=(hier)Hb.BáRáA; **Gr.
draagmannelijk en zoogvrouwelijk [archè=Hb.RéAShieJT
MAT 19
hen heeft gemaakt?[123]
5.En hij sprak:
vanwege dit zal achterlaten
een menselijke* omvamende en *Gr.anthropos = Hebr.AæNóWSh
moederende aankleven* *Gr.kollaoo = Hebr. DáBàQ
zijn vrouwmenselijke* en *Gr.gunè = Hebr. AieSháH
geschieden zullen die twee
tot één-enkel* vlees**.[124] *Gr.eis=Hebr.AèChàD; **Gr.sarx=
6.Zodat niet meer zij geschieden [Hebr.BáSháR
(als) twee maar (als) één-enkel
vlees. Wat nu God samengejukt* *Gr.zeugos = Hebr. TsáMàD
heeft, moet een mens niet
afzonderen.
7.Zij zeggen hem: waarom dan
heeft Mozes geboden om te
geven een staafboek* van *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR
afstandname en zich los te maken?[125]
8.Hij zegt hen:
dat Mozes om de-stijfhartigheid
van jullie uitgevaardigd heeft
voor jullie jullie vrouwen los
te laten. Maar vanaf het vooraan-
gaande is niet geschied alzo.
9.En ik zeg jullie, dat wie ook maar
zich losmaakt van zijn vrouw
tenzij bij hoererij en een andere *Gr.porneia = Hebr.ZóWNáH
huwt, pleegt echtbreuk*[126]. *Gr.moicheuoo = Hebr. NáAàPh
10.Zeggen tot hem de leerlingen:
Indien alzo geschiedt de reden
MAT 19
van de mens met de vrouw,
draagt het niet bij om te huwen.
11.Maar hij sprak tot hen:
niet allen zullen bestrijken[127]
een inbrengwoord* (als)dit, maar *Gr.logos=Hebr.DáBhàR
aan wie het gegeven wordt.
12.Want er geschieden castraten* *Gr.eunouchos = Hebr. SáRieJS
die uit de buik van de moeder
alzo tot geschieden werden gebracht,
en er geschieden castraten die
gecastreerd werden door de mensen,
en er geschieden castraten, die
zichzelf castreren om het koninkrijk
van de hemelen. Wie kracht heeft
om het te bestrijden, moet het
bestrijken.
114
13.Toen werden toegedragen naar hem zie Mc.10:13-16; Lc.18:15-17
opdat hij de handen stelde op hen en
bad. Maar de leerlingen omwaardeerden
hen.
14.En Jezus spraK: duw heen de kinderen
en verhindert hen niet om tot mij te
komen. Want van zodanigen geschiedt
het koninkrijk der hemelen.
15.En op hen gesteld hebbende de handen
ging hij heen daarvandaan.
115
16.En zie één* tot hem gekomen sprak: *Gr.eis = Hebr/ AèChàD k-41
leraar, wat goeds moet ik maken, opdat
ik hebbe leven wereldlang*. *Gr.aioonios=Hebr. NgóWLáM
17.En hij sprak tot hem: wat vraag jij mij
omtrent het goede? Één-enkele* geschiedt *Gr.eis=Hebr. AèChàD
(als) de goede.Indien jij wilt inkomen
in het leven, hoed* de geboden. *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR
18.Zegt hij tot hem: welke? En Jezus
beweert: deze niet zul jij doden*, *Gr.phoneuoo = Hebr. RáTsàCh
niet zul jij echtbreken*, niet zul jij *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh
stelen*, *Gr.kleptoo=Hebr.GáNàBh
19.niet zull jij leugen getuigen*, *Gr.pseudomartureoo=Hebr. NgáNáH
waardeer de omvamende [=zich toebuigen en NgéD=getuigenis[128]
en de moederende[129], en bemin* *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàB
MAT 19
je metgezel* (zijnde) zoals jezelf[130]. *Gr.plèsion = Hebr. RéàNg
20.Zegt tot hem de jongeling:
al deze (dingen) heb ik waar gehouden*. *Gr.phulasso = Hebr. SháMàR
Waarin nog ben ik laat-achter?
21.Tot hem beweerde Jezus. Indien jij
al-af* wilt geschieden, vaar heen verkoop *Gr.teleios = Hebr. KáLieJL
wat jou voorhanden is en geef (‘t) aan
armen, en jij zult hebben een voorraad* *Gr.thesauros = Hebr.AáTsàR
in de hemelen, en kom hier volg mij.
22.Maar de jongeling gehoord hebbend
dit inbrengwoord* kwam weg pijn hebbend, *Gr.logos = Hebr. DáBháR
want hij geschiede als een die heeft
vele verworvenheden*. *Gr.ktèma / ktamai = Hebr.QáNáH
23.Maar Jezus sprak tot zijn leerlingen:
op trouwe* ik zeg jullie, dat een rijke** *Gr.amèn=Hb.AáMèN; **Gr.plousios=
moeilijk zal ingaan in het koninkrijk [Hb.NgáShéR
van de hemelen.
24.En wederom zeg ik jullie, arbeidsmakkelijker
geschiedt het dat een kameel door het
boorgat van een naald inkomt dan een
rijke in het koninkrijk van God.
25.(dit)Gehoord hebbend raakten de
leerlingen getroffen machtig zeggend:
wie dan heeft de kracht om bevrijd te
worden?
26.En opkijkend sprak Jezus tot hen:
van de kant van de mensen geschiedt
hiervoor geen kracht, maar van de kant
van God is voor alles kracht.[131]
116
27.Toen zich toebuigend sprak Petrus
MAT 19,20
tot-hem: zie wij hebben weggeduwd
alle (dingen) en zijn jou gevolgd.
Wat zal er geschieden aan ons?
28.En Jezus sprak tot hen: op trouwe,
ik zeg jullie, dat jullie die mij
gevolgd zijn, bij het wederom geschieden[132],
wanneer neerzit de stichtzoon van de
menselijke op de troon van zijn dunkzwaarte*, *Gr.doxa = Hebr. KóBóED
zullen jullie neerzitten ook zelf op twaalf
tronen oordelend de twaalf stamstaven* *Gr.phulè = Hebr. ShèBèTh
van Israël.[133]
29.En al wie weggeduwd heeft huizen of
broederverwanten of zusterverwanten of
omvamende of moederende of borelingen
of velden vanwege mijn naam, veelmeer
zal hij aannemen en leven wereldlang* *Gr.aioonois = Hebr. NgóLáM
zal zijn wettig aandeel zijn.
117
30.Maar vele eerderen* zullen geschieden *Gr.prootoi=Hebr.RieJShoNIeJM k-42
(als)lateren* en lateren (als)eerderen. *Gr.eschatoi = Hebr. AæCháRieJM
20.1.Want gelijk geschiedt het koninkrijk
van de hemelen aan een mens, een
huisheer, die weg kwam tegelijk met
de ochtend om in loondienst te nemen* *Gr.misthos = Hebr. ShéKèR
werkers in zijn gaarde*. *Gr.ampeloon = Hebr. KèRèM
2.En samengestemd hebbend met de
werkers vanaf een denarius de dag
zond hij af hen in zijn gaarde.
3.En weggekomen omtrent het derde
uur zag hij anderen staande op de
markt werkeloos.
4.En ook tot deze sprak hij: vaart heen
ook jullie in de gaarde, en wat ook maar
(als)rechtvaardig geschiedt, zal ik geven
aan jullie. En ook zij kwamen af.
5.Wederom weggekomen omtrent het
zesde en het negende uur maakte hij
evenzo.
6.En omtrent het elfde weg gekomen
MAT 20
vond hij anderen staande, en hij
zei tot hen: wat staan jullie hier
geheel de dag werkeloos?
7.Zij zeggen hem: omdat niemand
ons in loondienst nam. Hij zegt
tot hen: vaart heen ook jullie naar
de gaarde.
8.Als het laat geworden is, zegt de
machtiger van de gaarde aan zijn
afgevaardigde: roep de werkers en
geef af het loon, vooraangaande
vandaan van de laten tot de eersten.
9.En gekomen namen aan zij van
omtrent het negende uur elk een
dinarion.
10.En gekomen de eersten legden zij
uit dat zij meer zullen aannemen.
En zij namen aan elk een dinarion
ook zij.
11.Maar (die)aangenomen hebbend
murmureerden* tegen de huismeester *Gr.gogguzoo = Hebr. LuWN
zeggend:
12.Deze de laten hebben één-enkel uur
gemaakt en jij maakte hen gelijk aan
die tilden de lastzwaarte van de dag en
van schroeidroogte*. *Gr.kauoo = Hebr. CháRàB
13.Maar hij zich toebuigend naar één-enkele
van hen sprak: makker, niet onrechtmatig
behandel ik jou; niet een dinarion stemde
jij samen met mij?
14.Pak het jouwe en vaar heen. Ik wil aan
deze late geven zoals aan jou.
15.Ben ik niet bevoegd om wat ik wil te
maken met mijne (zaken)? Of geschiedt
jouw oog* slecht omdat ik goed geschiedt? *Gr.ophthalmos = Hebr. NgàJieN
16.Zo zullen laten geschieden(als)eersten
en eersten (als)laten.
118
17.En Jezus aantaande zijnde om omhoog zie Mc.10:32-34, Lc.18:31-33
te treden naar Jeruzalem, nam aan de twaalf
naar eigen aard, en op de neemweg* sprak hij *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
tot hen:
18.Zie wij treden omhoog naar Jeruzalem
en de stichtzoon van de menselijke zal
overgeleverd worden aan vooraangaande
priesters en de schriftkenners en zij zullen
veroordelen hem tot sterven*, *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT
19.en zij zullen hem overleveren aan de
naties om te bespelen en te geselen en te
MAT 20
kruispalen, en op de derde dag
zal hij tot opstanding gebracht
worden*. *Gr.egeiroo(pas)=Hb.KuWM(Hophal)
119
20.Toen kwam voor hem de moeder zie Mc.10:35-45 k-43
van de stichtzonen van Zebedeüs
samen met haar stichtzonen, zich
neerbukkend* en wensend** iets *Gr.proskuneoo= Hebr. SháCháH
vandaan van hem. [**Gr.aiteoo = Hebr. ShàAáL
21.En hij sprak tot haar: wat wil jij?
Zij zegt hem: spreek dat neerzitten
zullen deze twee stichtzonen van
mij één-enkele aan de rechter* en *Gr.dexia = Hebr.JáMieJN
één-enkele aan de linker(hand)* van *Gr.euoonumos=Hebr.SseMoAL
jou in jouw koninkrijk*. *Gr.basileia = Hebr.MàL’KuWT
22.Zich toebuigend sprak Jezus:
niet volkènnen jullie wat jullie
wensen. Hebben jullie de kracht
te drinken de drinkbeker die ik
aanstaande ben te drinken?
Zij zeggen hem: wij hebben de kracht.
Hij zegt hen: mijn drinkbeker zullen
jullie wel drinken,
23.maar het neerzitten aan mijn rechter
en aan mijn linker geschiedt niet dat
ik dat geef, maar voor wie gereed
gemaakt werden door mijn omvamende*. *Gr.patèr = Hebr. AáBh
24.En toen zij (dit)hoorden gispten
de tien tegen de twee broederverwanten.
25.Maar Jezus, hen erbij geroepen hebbend,
sprak: volkènt dat de vooraangaanden van
de naties machtig zijn over hen en de
groten achten zich bevoegd over hen.
26.Niet alzo geschiedt het bij jullie.
Maar indien wie ook maar bij jullie
(als) een grote zou willen geschieden,
hij zal geschieden (als)jullie bediende*, *Gr.diakonos=Hebr. MeSháRèTh
27.en wie ook maar bij jullie zou willen
geschieden (als)eerste, hij zal geschieden
(als)jullie heerdienaar*. *Gr.doulos = Hebr. NgèBèD
28.Zoals de stichtzoon van de menselijke
niet gekomen is om bediend te worden
maar te bedienen en te geven zijn
lichaamziel tot loskoping* tegen velen. *Gr.lutron=Hb.PheDuWT
120
29.En toen zij weggingen vandaan van zie Mc.10:46-52; Lc.18:35-43 k-44
Jericho, volgde hem veel krioelmenigte.
30.En zie twee blinden, neergezeten langs
de neemweg*, gehoord hebbend dat Jezus *Gr.hodos = Hebr.DèRèK
MAT 20,21
langs vaart, schreeuwden zeggende:
machtiger, wees barmhartig[134] voor ons,
stichtzoon van David.
31.Maar de krioelmenigten omwaardeerden
hen, dat zij zwijgen zouden, maar groter
schreeuwden zij: machtiger wees
barmhartig voor ons, stichtzoon van David.
32.En staan gebleven stemde hij hen toe
en hij sprak: wat willen jullie dat ik maak
voor jullie?
33.Zij zeggen hem: machtiger dat open
gaan onze ogen*. *Gr.ophthalmos=Hebr.NgàJieN
34.En moederschoot bewogen* *Gr,splangnizoo=Hebr.RáChàM
betastte* Jezus hun oogballen, en regelrecht *Gr.haptoo=Hb.NáGáNg
keken zij weer en volgden hem.
121
21.1.En toen zij lijfnaderden* naar *Gr.èngngngizoo=Hebr.QáRàBh
Jeruzalem en kwamen naar Bethanië zie Mc.11:1-10;Lc.19:29-38;Jh.12:
naar de berg van de olijven, toen zond [12-16.
Jezus af twee leerlingen, zeggend hen:
2.Gaat heen naar het dorp tegenover
jullie, en regelrecht vinden jullie een ezel* *Gr.oinos=Hebr.CháMóWR
gekneveld* en een ezelsveulen** met haar. *Gr.deoo=Hebr.AáSàR; **Gr.poolos=
(ze)Los gemaakt hebbend voer (ze) naar mij. [Hebr.NgàJieR.
3.en indien iemand jullie aanspreekt erop,
zullen jullie zeggen, dat de machtiger
aan hen behoefte heeft. En regelrecht
zendt hij af hen.
4.En dit is geschiedt opdat volledig gemaakt
werd het gezegde door de profeet, die
zegt:
5.Spreekt tot dochter Sion,
zie jouw koning komt voor jou,
gebogen* en opgetreden op een ezel *Gr.praus=Hebr.NgàNieJ
en op een ezelsveulen stichtjong
van een jukdragende (ezelin).[135]
MAT 21
6.En de leerlingen heengaande en
gemaakt hebbend zoals ingezet had
voor hen Jezus,
7.voerden zij de ezel en het
ezelsveulen aan, en zij hebben
opgelegd op deze de gewaden
en hij is gaan zitten bovenop hen.
8.En het merendeel van de krioel-
menigte spreidde van zichzelf
de gewaden op de neemweg*, en *Gr.hodos = Hebr.DèRèK
anderen stootten takken vandaan
van de bomen en spreidden (ze)
op de neemweg.
9.En de krioelmenigten die
voor hem voeren en die volgden
schreeuwden* zeggende: *Gr.krazoo = Hebr. ZáNgàK
Hosanna de stichtzoon van David,
ingezegend de komende
in de naam van de machtiger,[136]
hosanna in het opperste*. *Gr.upsistos=Hebr.NgèL’JóWN
10.En toen hij binnenkwam in
Jeruzalem, turbuleerde al-af
de stad zeggende: Wie geschiedt
(als)deze?
11.En de krioelmenigten zeiden: zie:Mc.11:11-24; Lc.19:45-48; Jh.2:
(als)deze geschiedt Jezus vandaan [14-16
van Nazareth in Galilea.
12.En binnenkwam Jezus in de
tempel en hij wierp uit alle
verkopers* en vermarkters in de *Gr.pooleo = Hebr. MáKàR
tempel en de tafels van de
geldwisselaars keerde hij om
en de zitmeubels van de verkopers
van duiven,
13.en hij zegt hun: geschreven is,
het huis van mij zal een huis van
gebed geroepen worden
maar jullie maken ervan een grot
van rovers. [137],
MAT 21
14.En toekwamen op hem k-46
blinden* en hinkenden** in de *Gr.tuphlos=Hebr.NgieWWéR;
tempel en hij verpleegde hen. [**Gr.choolos=Hebr.PieSàCh.
15.En de vooraangaande priesters
en de schriftkenners, ziende de
wonderen* die hij maakte en de *Gr.thaumasion=Hb.PhèLèA
kinderen die schreeuwen in de
tempel en zeggen: hosanna* *Hoosanna=Hebr.HóWShieàNg NáA[138]
voor de stichtzoon van David,
gispten (hem)
16. en spraken tot hem:
hoor jij wat deze zeggen?
Maar Jezus zegt hen: ja hebben jullie
nooit opgelezen dat uit de mond
van spijslingen* en gezoogden *Gr.nèpios = Hebr. NgóWLeLáH
maakte jij geschikt lofprijzing?[139]
17.En achterlatend hen kwam hij
weg buiten de stad naar Bethanië
en hij bracht de nacht door[140] daar.
122
18.En vroeg weervarend naar de stad k-47
hongerde hij,
19.en ziende een vijgeboom* een *Gr.sukea=Hebr.TáAæNáH
-één-enkele* op de neemweg** kwam hij *Gr.heis=Hebr.AèCháD; **Gr.hodos
bij hem en niets vond hij aan hem [=Hebr.DèRèK
tenzij loofblad* afgezonderd**, en hij *Gr.phullon=Hebr.NgáLáH=loofopgang
zegt hem, zeker niet meer geschiedde [**Gr.monos=Hebr.BàD
uit jou vrucht* in de wereldtijd** en *Gr.karpos=Hebr.PeRieJ; **Gr.aioon
uit droogde* dadelijk de vijgeboom. [=Hebr.NgoLáM] *Gr.xèrainoo=Hebr.
20.En (dit)ziende verwonderden zich [JáBàSh
de leerlingen, zeggende: hoe droogde
dadelijk uit de vijgenboom?
21.En zich toebuigend, sprak Jezus
tot hen: op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn=Hebr.AæMèM=op trouwe
indien jullie hadden vertrouwen en
niet een oordeel hadden, niet
afgezonderd dat van de vijgenboom
maakten jullie, maar ook indien
jullie tot deze berg spraken: wordt
opgepakt en geworpen in de zee,
het geschiedde.
MAT 21
22.En al-af* zoveel als jullie
wensten in het gebed zullen
jullie vertrouwende aannemen.
123
23.En toen hij kwam naar de zie Mc.11:27-33; Lc.20:1-8 k-48
tempel kwamen toe op hem,
die leraarde, de vooraangaande
priesters en de ouden van het
volk* zeggende: in hoedanige *Gr.laos = Hebr. NgàM
bevoegdheid* maak jij (dit)? *Gr.exousia
En wie heeft aan jou gegeven
deze bevoegdheid?
24.En zich toebuigend sprak
Jezus tot hen: vragen zal ook ik
jullie een één-enkel inbrengwoord*, *Gr.logos=Hebr.DáBháR
indien jullie dat uitspreken tot mij,
zal ook ik aan jullie zeggen in
hoedanige bevoegdheid ik (dit)maak:
25.De onderdompeling van Johannes,
vanwaar geschiedde die? Uit de
hemel of uit de mensen?
En zij berekenden* bij zichzelf *Gr.dialogizoo=Hb.CháShàB
zeggende: indien wij uitspreken:
uit de hemel, zal hij ons zeggend:
door wat hebben jullie hem niet
vertrouwd?
26.Maar indien wij uitspreken
uit de mensen, wij hebben ontzag
voor de krioelmenigte; want allen
houden Johannes voor een profeet.
27.En zich toebuigend spraken zij
tot Jezus: niet volkènnen wij (‘t).
En tot hen beweerde ook hij:
niet zeg ik jullie in welke bevoegdheid
ik deze (dingen) maak.
28.En wat dunkt jullie? Een mens k-49
heeft twee borelingen. Aangekomen
bij de eerste, sprak hij, boreling,
vaar heen vandaag werk in de gaarde*. *Gr.ampeloon = Hebr. KèRèM
29.En zich toebuigend sprak hij:
ik (wel) machtiger en niet kwam hij
erheen.
30.Aangekomen bij de tweede sprak
hij evenzo. En hij zich toebuigend
sprak: niet wil ik, later van belang
veranderd kwam hij erheen.
31.Wie van deze twee maakte de wil
van de omvamende? Zij zeggen
de latere. Zegt tot hen Jezus:
MAT 21
op trouwe ik zeg jullie, dat
tolheffers en hoeren jullie vooruit
heenvaren naar het koninkrijk van
God.
32.Kwam immers Johannes tot jullie
op een neemweg van gerechtigheid
en niet vertrouwden jullie hem.
Maar tolheffers en hoeren vertrouwden
hem. En jullie (dit)ziende en niet
waren jullie van belang veranderd
later om te vertrouwen hem.
124 zie Mc.12:1-2 en Lc.20:9-18.
33.Hoort een ander vore-stel*. Een *Gr.parabolè = Hebr. MáSháL
mens geschiedde (als)een huisheer*, *Gr.oikodespotès
die geplant heeft een gaarde* en *Gr.ampeloon = Hebr. KèRèM
een ommuring voor-hem eromheen
gesteld en hij groef* in hem een *Gr.orussoo=Hebr.KáRáH
kuip en-huisbouwde een toren*[141] *Gr.purgon = Hebr.MieG’DáL
en hij gaf hem uit aan akkerbouwers
en hij ging van(familie-)huis.
34.Maar toen lijfna kwam het tij* *Gr.kairos=Hb.NgéT
van de vruchten, zond hij af zijn
heerdienaren* tot de akkerbouwers *Gr.doulos=Hb.NgèBhèD
om aan te nemen zijn vruchten.
35.En de akkerbouwers nemende
zijn heerdienaren takelden één
toe en vermoorden één en stenigden
één.
36.Wederom zond hij af andere
heerdienaren meer dan de eersten en
zij maakten met hen evenzo.
37.En later zond hij af tot hen zijn
stichtzoon zeggende: zij zullen zich
omdraaien naar mijn stichtzoon.
38.Maar de akkerbouwers, ziende
zijn stichtzoon, spraken bij zichzelf:
deze geschiedt (als) de wettige aandeel-
houder; welaan* laten wij vermoorden** *Gr.deute; **apokteinoo=Hb.HáRàG
hem en hebben zijn wettig aandeel*. *Gr.klèronomia=Hb.JáRéSh
39. En hem nemende wierpen zij hem
uit buiten de gaarde en vermoordden hem.
40.Wanneer nu komt de machtiger van de
gaarde: wat zal hij maken met deze
akkerbouwers?
41.Zij zeggen aan hem: kwaden zal hij
op kwade wijze teloor doen gaan en
MAT 21,22
de gaarde uitgeven aan andere
akkerbouwers, die afgeven aan hem
de vruchten op hun tijen.
42.Zegt hun Jezus: nooit lazen jullie op
in de schriften:
een steen* waaraan geen gewicht gaven *Gr.lithon=Hb.AéBèN
de huisbouwers, deze werd de
geschiedenis ingebracht als eerstdeel* *Gr.kephalè=Hb.RóWASh
van de hoekwende*; *Gr.goonia=Hb.PieNNáH
van de kant van de machtiger is deze
geschied en ze geschiedt wonderlijk
in onze ogen?[142]
43.Daarom zeg ik jullie, dat afgepakt
zal worden vandaan van jullie het koningschap
van God en gegeven zal worden aan een
natie* die maakt haar vruchten. *Gr.ethnos=Hb.Gooi
[44[143]. En wie valt op deze steen,
zal verpletterd worden; op wie
hij zou vallen, die zal hij weg wannen*.] *Gr.likmaoo = Hebr. ZáRáH
125
45.En de voorasangaande priesters en
de pharizeeën, horende de vore-stellen van
hem, volkènden dat hij(die)omtrent hen
zegt.
46.En zoekende hem hard te vatten*, *Gr.krateoo=Hb/CháZàQ
hadden zij ontzag voor de krioelmenigten,
daar die hem hielden voor een profeet.
22.1.En zich toebuigend sprak Jezus zie Lc.14:16-24 k-51
wederom in vore–stellen* tot hen, zeggend: *Gr.parabolè=Hb.MáShàL
2.Gelijk is hetkoninkrijk(-schap) van de
hemelen aan een menselijke koning, die
maakte huwelijksfeest voor zijn stichtzoon.
3.En hij zond af zijn heerdienaren* om te *Gr.doulos=Hb.NgèBèD
roepen de geroepenen tot het huwelijksfeest
en niet wilden zij komen.
4.Wederom zond hij af andere heerdienaren
zeggende: spreekt tot de geroepenen:
mijn middagmaal heb ik gereed gemaakt* *Gr.etopimazoo = Hebr. KuWN
MAT 22
mijn ossen en mijn gemeste (dieren)
zijn geslacht en alles is gereed,
komt tot het huwelijksfeest.
5.Maar het onbelangrijk vindend
kwamen zij heen, de één naar het
eigen veld en één naar zijn koophandel.
6.En de overigen hardvattend de
heerdienaren van hem brutaliseerden
en vermoorden* (hen). *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG
7.Maar de koning werd walgtoornig* *Gr.orgizoo=Hebr.AáNàPh
en gestuurd hebbend zijn scharelegers
deed teloor gaan die doodslagers* en *Gr.phonoeoo=Hebr.RáTsàCh
hun stad heeft hij aangestoken.
8.Dan zegt hij tegen zijn heerdienaren*: *Gr.doulos+Hebr.NgèBhèD
het huwelijk(sfeest) is wel gereed,
maar de geroepenen geschieden (’t) niet
waardig;
9.gaat heen op de uitwegen van de
neemwegen* en roep zovelen jullie *Gr.hodos=Hb.DèRèK
maar vinden naar het huwelijksfeest.
10.En wegkomend naar de neemwegen
hebben zij samen gevoerd die zij
vonden, en slechten en goeden en
vol werd de bruiloftszaal met
aanliggenden.
11.En de koning binnengekomen
om te aanschouwen de aanliggenden
zag daar een mens niet bekleed met
een huwelijkskleed.
12.En hij zegt hem, makker* , hoe *Gr. etairos
ben jij binnengekomen hier niet
hebbend een huwelijskleed? Maar
hij werd gemuilkorfd.
13.Toen sprak de koning tot de
bedienaren*, hem knevelend de *Gr.diakonos = hebr. MeSháRèT
voeten en de handen werpt hem uit
in de duisternis* daarbuiten. *Gr.skotos=Hebr. ChoShèQ
Daar zal geschieden geween* en *Gr.klauthmos=Hebr.BáKáH
knarsing* van de tanden. *Gr.brugmos=Hebr.CháRàQ
14. Want velen geschieden (als)
geroepenen, maar weinigen
(als) uitgekozenen.
126
15.Toen heengaande namen zij een zie Mc.12:13-17; Lc.20:20-26
gezamenlijk besluit hoe zij hem
een klapnet* zouden zetten met een *Gr.pagis=Hebr.PhàCh
inbrengwoord*. *Gr.logos=Hebr.DáBháR
16.En af zenden zij naar hem hun
leerlingen samen met Herodianen,
MAT 22
zeggende: leraar, wij volkènnen dat
jij (als)een waarachtige geschiedt
en dat jij de neemweg* van God in *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
waarachtigheid leraart en dat er
geen belang is voor jou omtrent
iemand, want niet kijk jij naar de
vertegenwendiging* van mensen. *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
17.Spreek nu tot ons, wat dunkt jou:
is er bevoegdheid om te geven
cijnsgeld* aan Caesar** of niet? *Gr.kènsès=Lat.census; Gr.Kaisar=
18.Maar Jezus volkènnend hun slechtheid [Lat.Caesar=Ned.keizer
sprak: waarom stellen jullie mij op de proef*? *Gr.peirazoo=Hebr.NáSáH
19.Toont mij de wettigheid van het cijnsgeld.
En zij droegen toe voor hem een denarium.
20.En hij zegt aan hen: van wie (is) deze
beeltenis* en het opschrift? *Gr.eikoon=Hebr.TsèLèM
21.Zij zeggen: van Caesar. Dan zegt hij hen:
geeft nu terug wat van Caesar(is) aan
Caesar en wat van God(is) aan God.
22.En (dit)gehoord hebbende verwonderden
zij zich en hem weggeduwd hebbend
kwamen zij weg.
127
23.Op die dag kwamen toe naar hem zie: Mt.12:18-27; Lc.20:27-38
Sadduceeën, die zeggen, dat er geen
opstanding geschiedt en zij bevroegen
hem zeggende:
24.leraar, Mozes sprak:
indien iemand gestorven is niet
hebbende borelingen*, zal de *Gr.teknon=Hebr.JèLèD
broederverwant ten huwelijk nemen
de vrouwvan hem en doen opstaan
kiemsel* voor zijn broederverwant.[144] *Gr.sperma=Hebr.ZèRàNg
25.Maar er geschiedden onder ons
zeven broederverwanten en de eerste
gehuwd overleed en niet hebbend
kiemsel heeft hij weggeduwd zijn vrouw
naar zijn broederverwant.
26.Evenzo ook de tweede en de derde
tot (al) de zeven.
27.(Als) latere van allen stierf de vrouw.
MAT 22
28.In de opstanding nu van wie
van de zeven zal de vrouw geschieden?
Want alle hadden haar.
29.Maar zich toebuigend sprak Jezus
tot hen: jullie tuimelen* niet *Gr.planaoo=Hebr.TáNgáH
volkènnend de schriften en niet de
kracht van God.
30.Want in de opstanding huwen zij
niet en worden zij niet gehuwd.
Maar als de werkboden* in de hemel *Gr.angngelos=Hebr.MáL’AàK
geschieden zij.
31.En omtrent de opstanding van de
lijfdoden*, hebben jullie niet voorgelezen[145] *Gr.nekros
het verwoorde voor jullie door God
die zegt:
32.Ik geschied (als) de God
van Abraham en de God van Izaäk
en de God van Jakob? [146]
Niet geschiedt hij (als)God van lijfdoden
maar van levenden.
33.En (hem)gehoord hebbend raakten
de krioelmenigten getroffen bij zijn
leer.
128
34.Maar de pharizeeën gehoord hebbend zie: Mc.12:28-31; Lc.10:25-28 k-54
dat hij gemuilkorfd had de Sadduceeën,
zijn samengevoerd op dezelfde (plaats)
en één-enkele wetsuitlegger* uit hen *Gr.nomikos
bevroeg hem beproevende*: *Gr.peirazoo=Hebr.NáSáH
35.leraar, hoe (is) het grote gebod* in de *Gr.entolè=Hebr.MieTs’WaH
wetsuitleg*?
36.En hij beweerde aan hem:
jij zult beminnen* (de)machtiger[147] *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàBh
jouw god met geheel jouw hart en
met geheel jouw lichaamziel* en met *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh
geheel jouw besef.[148]
MAT 22,23
38.Dit geschiedt (als) het grote
en eerste gebod.
39.Het tweede gelijk daaraan:
jij zult beminnen jouw metgezel* *Gr.plèsion=Hebr.RéàNg
(iemand) zoals jij.[149]
40.Aan deze twee geboden hangt
geheel de wetsuitleg* en de *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
profeten.
129
41.En toen samengevoerd waren de
pharizeeën, bevroeg Jezus hun zeggend:
42.Wat dunkt jullie omtrent de
gezalfde*? Van wie (als) stichtzoon *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh
geschiedt hij? Zij zeggen hem: van David.
43.Zegt hij hun: hoe nu roept David
in beluchting (tot)hem machtiger,
zeggend:
44.Machtiger* sprak tot de machtiger *Gr.kurios=(hier)JHWH
van mij: ga zitten vandaan van de
rechter van mij, tot dat ik stel
jouw vijanden beneden onder
jouw voeten?[150]
45.Indien nu David roept (tot)hem
machtiger, hoe geschiedt hij (als)
stichtzoon van hem?
46.En niemand had de kracht zich toe
te buigen naar hem met een inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBháR
en niet durfde iemand vandaan van die
dag hem meer te bevragen.
130
23.1.Toen praatte Jezus tot de krioel- zie:Mc.12:38-40; :c.11:39-52 k-56
menigten en tot zijn leerlingen zeggend:
2.Op de zetel van Mozes zitten de
schriftkenners en de pharizeeën.
3.Alles zoveel zij maar tot jullie spreken,
maakt het en hoedt het, maar volgens
hun werken maakt niet. Want zij zeggen
en maken niet.
4.Maar zij knevelen draaglasten zwaar zie Lc.11:46
MAT 23
en stellen(ze) op de schouders
van de mensen , maar zelf
willen ze niet met hun vinger
bewegen deze (dingen).
5.Al-af* hun werken maken zij om *Gr.pas=Hebr.KàL
beschouwd te worden door de
mensen; want zij maken wijd hun
waaarhoudriemen[151] en maken groot
de kwasten*; *Gr.kraspedon=Hebr.TsieJTsieJT
6.En zij hebben lief het voorste zie Mc.12:38,39;Lc.11:43 en 20:46
vlijbed bij de broodmaaltijden en de
voorste zitplaatsen in de synagogen
7.en de bgroetingen op de markten
en geroepen worden door de mensen
met rabbi.
8.Maar jullie moeten niet geroepen
worden met rabbi. Want één-enkele* *Gr.eis=Hebr.AèCháD
geschiedt (als) leraar van jullie en
jullie allen geschieden (als) broeder/
zusterverwanten.
9.En wordt niet aangeroepen met
omvamende van jullie op het land;
want één-enkele geschiedt (als) jullie
omvamende de hemelse.
10.En wordt niet aangeroepen met
aanvoerder, omdat (als) jullie aanvoerder
één-enkele geschiedt, de Gezalfde*. *Gr.christos=Hebr.MæShiàCh
11.Maar een grotere van jullie geschiedt zie Mt.20:26
(als)bedienaar*. *Gr.diakonos=Hebr.MeSháRèTh
12.Maar wie omhoog brengt zichzelf
zal vernederd worden en wie vernedert
zichzelf zal omhoog gebracht worden.
13.En wee jullie, schriftlenners en zie Lc.11:52
Pharizeeën veinzers, omdat jullie sluiten
het koninkrijk van de hemelen ten
overstaan van de mensen want jullie
komen niet binnen en hen die binnen
komen verduwen jullie niet om binnen
te komen.
MAT 23
131
15[152].Wee jullie schriftkenners
en Pharizeeën, veinzers omdat jullie
omvaren de zee en het droge om
te maken een erbijgekomene[153], en
wanneer hij tot geschieden kwam,
maken jullie van hem een stichtzoon
van het helse* een dubbele van jullie. *Gr.geënna=Aram.GéJHèNNáA
16.Wee jullie, blinde neemweggeleiders
die zeggen: wanneer iemand zweert* *Gr.homoöoo=Hebr.SháBàNg(=beze-
bij het tehuis*, niets geschiedt, maar *Gr.naos=Hebr.HéJKáL [venen
wanneer iemand zweert bij het goud
van het het tehuis heeft hij een
verplichting.
17.Dwazen en blinden, want wat geschiedt
(als)het groetere, het goud of het
tehuis dat heiligt het goud?
18.En wanneer iemand zweert bij de
slachtplaats*, niets geschiedt, maar
wanneer iemand zweert bij het geschenk
daar bovenop, heeft hij een verplichting.
19.Blinden, wat (is) groter, het geschenk
of de slachtplaats die heiligt het geschenk?
20.Welnu wie zweert bij de slachtplaats,
zweert daarbij en bij al-af wat(is) daarbovenop.
21.En wie zweert bij het tehuis, zweert
daarbij en bij wie hem behuiswoont;
22.en wie zweert bij de hemel, zweert bij de
troon* van God en bij wie neerzit daarbovenop. *Gr.thronos=Hb.KieSSéA
132
23.Wee jullie schriftkenners en Pharizeeën, zie Lc.11:42
veinzers, omdat jullie vertienen de muntplant[154]
en de dille en de komijn*[155], en jullie verduwen *Gr.kumnios=Hebr.KáMiN
het zwaarder belastende van de wetsuitleg*, *Gr.nomos=Hb.ToRaH
het oordeel en de gratie en het vertrouwen,
maar het was noodzakelijk deze(dingen) te
maken en die(dingen) niet te verduwen.
24.Blinde neemweggeleiders, die uitziften
de mug[156] en de kameel verslinden*. *Gr.katapinoo=Hebr.BáLàNg
MAT 23
133
25.Wee jullie schriftkenners en zie Lc.11:39.40
Pharizeeën, omdat jullie reinigen het
buitenste van de drinkbeker en het schaaltje,
maar van binnen zijn ze beladen uit
roof en sterkteloosheid.
26.Blinde Pharizeeër,reinig eerst het
binnen van de drinkbeker, opdat het buiten
daarvan geschiede rein.
134
27.Wee jullie schriftkenners en zie Lc.11:44
Pharizeeën veinzers, omdat jullie
vergelijkbaar zijn met graven* wit *Gr.taphos=Hebr.QèBèR
gekalkt*, die van buiten mooi *Gr.konia=Hebr.SsieJD
tevoorschijn komen, maar van binnen
volgeladen zijn met botten van lijfdoden* *Gr.nekros
en met alle onreinheid.
28.Evenzo komen jullie van buiten
voor de mensen rechtvaardig te voorschijn,
maar van binnen geschieden jullie
volgepropt veinzerij en ontwrichting* *Gr.anomia=Hebr.NgáWoN
135
29.Wee jullie, schriftkenners en zie Lc.11:47,48
Pharizeeën, veinzers, omdat jullie
huisstichten de graven van de profeten en
ordentelijk maken* de gedenkplaatsen *Gr.kosmaoo
van de rechtvaardigen*. *Gr.dikaios=Hebr.TsàDDieJQ
30.En jullie zeggen: indien wij zouden
geschieden in de dagen van onze
omvamenden, niet zouden wij geschieden
(als)hun bondgenoten aan het bloed*
van de profeten.
31.Zodat jullie getuigen voor jullie zelf,
dat jullie geschieden (als)stichtzonen van wie
vermoornden de profeten.
32.En jullie maken volledig de maat van de
omvamenden van jullie.
33.Slangen en geschiedvoortbrengsels van
adders, hoe zouden jullie vluchten vandaan
van het oordeel van het helse*? *Gr.geënna=Ar.GéAJ-HiNNoM
34.Daarom zie ik zend af tot jullie profeten
en wijzen en schriftkenners; uit hen doden
jullie en kruispalen jullie en uit hen
geselen jullie in de synagogen van jullie
en vervolgen jullie vandaan van stad naar stad,
35.Opdat komt op jullie alle rechtvaardige
roodbloed*, dat uitgegoten is op het land *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods)
MAT 23,24
vandaan van het roodbloed van Abel* de zie Gen.4:8,10
rechtvaardige tot het roodbloed van
Zacharja de stichtzoon van Berechja zie II Kron24:20,24
die jullie vermoorden tussen het tehuis* *Gr.naos=Hebr.HéJKáL
en de slachtplaats*. *Gr.thusiastèrion=Hebr.MieZ’BàCh
36.op trouwe* ik zeg jullie: komen zullen *Gr.amèN=Hebr.AæMèN
al deze (dingen) op deze geschiedronde*. *Gr.genos+Hebr.DóWR
37.Jeruzalem, Jeruzalem, dat doodt de zie Lc.13:34,35
profeten en stenen werpt naar wie
afgezonden zijn tot jullie: hoe dikwijls
wilde ik tezamen voeren jou borelingen* *Gr.teknon=Hebr.JèLèD
op de manier waarop een gans* tezamen *Gr.ornis+Hebr.BàR’BuWR
voert haar jongen onder de vleugels
en niet wilden jullie.
38.Zie weggeduwd wordt het huis van
jullie.[157]
39.Want ik zeg jullie: zeker niet zien
jullie mij vanaf nu totdat jullie spreken:
ingezegend de komende in de naam
van de machtiger.[158]
136
24.1.En weggekomen vandaan van de 1-36: zie Mc.13:1-37; Lc.21:5-36
tempel ging Jezus heen en bij hem
kwamen zijn leerlingen om te tonen
aan hem het-stichthuis van de tempel.
2.Maar hij zich toebuigend sprak
tot hen: bekijken jullie niet al deze
(dingen)? Op trouwe ik zeg jullie:
zeker niet zal hier verduwd worden
steen* op steen, die niet zal worden *Gr.lithos+Hebr.AèBèN
ontlost.
137
3.En toen hij neerzat op de berg van de k-57
olijven, lwamen bij hem zijn leerlingen
naar eigen aard zeggende: spreek tot ons,
wanneer zullen deze (dingen) geschieden
wat(is) het kenteken van jouw tot
MAT 24
geschieden komen* en van het *Gr.parousia
al-af-worden* van de wereldtijd**? *Gr.sunteleia+Hebr.KeLieJLáH; **Gr.
4.En zich toebuigend sprak Jezus tot hen: [aioon=Hebr.NgóWLáM
Kijkt uit opdat niet iemand jullie
zou doen tuimelen*. *Gr.planaoo=Hebr.TáNgàH
5.Want velen zullen komen in mijn naam
zeggende: ik geschied (als) de gezalfde*, *Gr.christos=Hebr,MæShiàCh
en zij zullen velen doen tuimelen*. *Gr.planaoo=Hebr.TáNgáH
6.Jullie zijn aanstaande om te horen
van broderijen* en hoorgeruchten van *Gr.polemos=Hebr.MieL’CháMáH
broderijen; ziet dat jullie niet in paniek
raken. Want het is noodzakelijk om te
gschieden[159], maar nogniet geschiedt het
al-af*. *Gr.telos=Hebr.KáLieJL
7.Tot opstaan gebracht zal worden* *Gr.egeiroo(pass.)=Hebr.QuWM(hiph)
natie tegen natie en koninkrijk(-schap)
tegen koninkrijk(-schap)[160], en er zullen
geschieden hongersnoden en turbulenties* *Gr.seismos=hebr.ShéNgàR
naar opstaanplaatsen*. *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
8.Alaf deze (dingen)(zijn) het-vooraangaande* *Gr.archè
aan (wee-)kronkelingen*. *Gr.oodin=Hebr.ChàJieL
9.Dan zullen zij overleveren jullie aan
beënging* en zij zullen vermoorden** *Gr.thlipsis=Hebr.TsàR; **Gr.
jullie, en jullie zullen geschieden (als) apokteinoo=Hebr.HáRàG
beweigerden door al de naties* om mijn *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
naam*[161]. *Gr.onoma=Hebr.ShéM
10.Dan zullen velen struikelen* en *Gr.skandalizoo=Hebr.JáQàSh
elkaar overleveren en elkaar beweigeren*. *Gr.miseoo=Hebr.SsáNéA
11.En vele leugenprofeten zullen tot
opstanding gebracht worden en doen
MAT 24
tuimelen velen.
12.En doordat voller gemaakt wordt
de ontwrichting zal koud* worden *Gr.psuchos=Hebr.QoR
de minne* van velen. *Gr.agapè=Hebr.AáHáBáH
13.Maar wie erbij blijft tot het al-af*(is), *Gr.telos=Hebr.KåL
hij zal bevrijd worden.
14.En verkondigd zal worden deze
goednieuwsboodschap* van het *Gr.euangngelion=Hebr.BáSháR
koninkrijk(-schap) in geheel het
behuisde* tot getuigenis voor alle *Gr.oikoumenè, aanvullen: gè=land
naties en dan zal komen het al-af.
15.Wanneer nu jullie zien de gruwel* *Gr.bdelguma=Hebr.TóWNgéBáH
van het inbrengleeg maken*[162], *Gr.erèmoöo
het gezegde door Daniël de profeet,
staande blijvend* op de heilige *Gr.estos=Hebr.NgæMóWD
opstaanplaats*, moet het beseffen wie *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
(dit)opleest*, dan moeten die in Judea *Gr.anagignoooskoo=Hebr.QáRáH
vluchten* naar de bergen, *Gr.phugoo=Hebr.NuWS
17.wie op het dak*(is) moet niet *Gr.dooma=Hebr.GàG
omlaag treden om te pakken de (dingen)
uit zijn huis,
18.en wie op het veld*(is) moet niet *Gr.ager=Hebr.SháDéH
terugkeren om later te pakken zijn
gewaad.
19.Wee die in buik hebben en zogen
in die dagen.
20.Maar bidt, opdat niet geschiede de
vlucht van jullie ’s winters en niet op
sabbat.
21.Want geschieden zal er dan een
beënging groot zoals niet geschied is
vanaf het vooraangaande* van de *Gr.archè
ordentelijkheid* tot nu en zeker niet *Gr.kosmos
geschieden zal[163].
22.En indien niet beëindigd* zouden *Gr.koloboöo=Hebr.QáTsàTs
worden die dagen, niet zou bevrijd* *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
worden alle vlees. Maar om de
uitgekozenen* zullen beëindigd worden *Gr.eklektoi=Hebr.BàChuWRieJM
die dagen.
MAT 24
23.Indien dan iemand bij jullie zou spreken:
zie hier is de gezalfde* of: hier; vertrouwt niet. *Gr.christos=Hebr.MæShiàCh
24.Want tot opstaan gebracht
zullen worden leugengezalfden
en leugenprofeten, en zij zullen geven
kentekenen* grote en godsbewijzen**[164], *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT; **Gr.tera=
zodat omtuimelden, indien kracht daartoe, [Hebr.MóWPhéT
ook de uitgekozenen.
25.Zie ik heb tevoren gesproken tot jullie.
26.Indien nu zij zullen spreken tot jullie:
zie in de inbrengleegte* geschiedt hij, *Gr.erèmos=Hebr.MieD’BáR
komt daarheen niet weg; zie in de
kamerbinnens*, vertrouwt het niet. *Gr.tameion=Hebr.CháDáR
27.Want zoals de bliksem wegkomt vandaan *Gr.astrapè=Hebr.BáRáK
van het opstijg-oostenvroege* en schijnt *Gr.anatolè=Hebr.MieZ’RàCh
tot de neerkomingsplek, zo zal geschieden
het tot geschieden komen* van de *Gr.parousia
stichtzoon van de menselijke.
28.Waar ook maar geschiedde het
doodgevallene, daar zullen samengevoerd
worden de adelaars*. *Gr.aetos=Hebr.NèShèR
29.En regelrecht na de beëngingen* van *Gr.thlipsis=Hebr.TsáRáH
die dagen zal de zon duister worden en
zal de maan niet geven haar straling* *Gr.phengngos=Hebr.NáGieJD
en zullen de sterren* vallen vandaan van *Gr.astèr=Hebr.KóWKáB
de hemel[165] en de krachten van de
hemelen zullen wankelen.
30.En dan zal te voorschijn komen
het kenteken van de stichtzoon van de
menselijke aan de hemel,
en dan zullen zich stoten alle de
stamstaven* van het land[166] en zij zullen *Gr.phulè=Hebr.ShèBèTh
zien de stichtzoon van de menselijke
komende bij de wolken* van de hemel[167] *Gr.nephelè=Hebr.NgáNáN
met kracht en dunkzwaarte* veel . *Gr.doxa=hebr.KáBhóWD
31.En hij zendt af zijn werkboden* *Gr.angngelos=Hebr.MàL’AàK
met een klaroen* groot[168], en zij zullen *Gr.salpinx=(hier)Hebr.ShoPháR
MAT 24
erbij tezamen voeren zijn uitgekozenen
uit de vier winden vandaan van de
toppen van de hemelen tot zijn toppen[169].
32.Vandaan van de vijgeboom leert
het vore-stel*: wanneer reeds haar tak *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL
zacht* geschiedt en de bladeren *Gr.apalos=Hebr.RàK
uitverwerkelijken, volkènnen jullie dat
lijfna (is) de zomermaaiing*. *Gr.theros=Hebr.QieJTs en QeTsieJR
33.Zo ook jullie, wanneer jullie zien
dat alles, jullie volkènnen dat het lijfna
geschiedt bij de deuren.
34.Op trouwe, op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn=Hebr.AáMèN
dat zeker niet voorbij komt deze
geschiedronde* totdat dit alles geschiedt. *Gr.genos=Hebr.DóWR
35.De hemel en het land zullen voorbij
komen, maar de inbrengen* van mij *Gr.logos=Hebr.DáBháR
zullen zeker niet voorbij komen.
138
36.Maar omtrent die dag en ure volkènt k-58
niemand ook niet de bodewerkers en niet
de stichtzoon, tenzij de omvamende* *Gr.patèr=Hebr.AàB
afgezonderd.
37.Want zoals de dagen van Noach, zo
zal geschieden het tot geschieden komen* *Gr.parousia
van de stichtzoon van de menselijke.
38.Want zoals zij geschiedden in de dagen
van de overgolving kluivende en drinkende,
huwende en gehuwd wordende, tot de
dag dat binnenkwam Noach in de arke*, *Gr.kibootès=Hebr.ThéBàNg
39.en niet volkènden zij totdat kwam
de overgolving en wegpakte allen,
zo zal geschieden het tot geschieden komen* *Gr.parousia
van de stichtzoon van de menselijke.
40.Dan zullen er twee geschieden in het
veld*, één-enkele zal meegenomen worden
en één-enkele zal weggeduwd worden.
41.twee maalsters in de molen. Één-enkele
zal meegenomen worden en één-enkele
zal weggeduwd worden.
42.Weest waakzaam nu, omdat jullie niet
volkènnen op hoedanige dag de machtiger
van jullie komt.
43.Dit volkènnen jullie, dat indien volkènde
de huisheer in hoedanige waarhouding* de *Gr.phulakè=Hebr.MieSh’MáR
steler komt en niet hebben toegelaten,
MAT 24,25
dat doorgegraven werd zijn huis.
44.Daarom ook jullie geschiedt
gereed, omdat in een ure dat hetjullie
niet dunkt, de-stichtzoon-van de
menselijke komt.
139
45.Wie geschiedt dan (als) de getrouwe
heerdienaar* en achtbaar die doet staan *Gr.doulos=Hebr.NgèBhèD
de machtiger bij zijn huisdienaressen
om te geven aan hen voedsel op het tij*.
46.Gelukgewenst* die heerdienaar, die *Gr.makarie=Hebr.AèSh’RéJ
zijn machtiger, als hij komt, zal vinden
makende alzo.
47.Op trouwe* ik zeg jullie, dat hij hem *Gr.amèN=Hebr.AáMèN
bij al het hem voorhandene zal doen staan.
48.Maar indien sprak die kwade heerdienaar
in zijn hart: mijn machtiger neemt de tijd* *Gr.chronizoo
49.en hij vooraan ging om te slaan zijn
medeheerdienaren en hij at en dronk met
zich een roes drinkenden*, *Gr.methuoo=Hebr.SkáKhàR
50.zal komen de machtiger van die heerdienaar
op een dag waarop hij niet ontvangstbereid is
en op een uur dat hij niet volkent.
51.En hij zal afsnijden hem en zijn deel stellen
samen met de veinzers*. Daar zal geschieden *Gr.hupokritos
het geween* en het geknars van tanden. *Gr.klathmos=Hb.BáJóWN
140
25.1.Toen stelde hij het koninkrijk van de k-59
hemelen gelijk aan tien maagden*, die, *Gr.parthenos=Hebr.BeTuWLáH
genomen hebbend hun toortsen, wegkwamen
om tegemoet te gaan de bruidegom*. *Gr.numphios=Hebr.CháTháN
2.En vijf uit hen geschiedden (als) dwazen
en vijf (als) achtbaren.
3.Want de dwazen die meenamen de toortsen
namen niet mee met zich olijfolie,
4.maar de achtbaren namen olijfolie mee
in gereivaten samen met hun toortsen.
5.Maar toen de bruidegom de tijd nam,
vernachtten zij allen en suften.
6.En te middernacht is er geschreeuw
geschied. Zie de bruidegom, komt eruit
om tegemoet te gaan.
7.Toen staonden op alle maagden en
zij ordenden hun toortsen.
8.En de dwazen spraken tot de achtbaren,
geeft aan ons van jullie olijfolie, omdat
onze tootsen uitdoven*.
9.Maar de achtbaren bogen zich toe
te zeggen: zeker niet, niet zou er genoeg
MAT 25
zijn voor ons en voor jullie; gaat heen
veeleer naar de verkopers en marktkoop
zelf.
10.Toen zij weggekomen waren om
op de markt te kopen, kwam de
bruidegom, en die gereed waren kwamen
binnen samen met hem naar het huwelijk
en hij sloot de deur.
11.Maar later komen ook de overige
maagden, zeggend: machtiger, machtiger,
doe open voor ons.
12.Maar hij zich toebuigend sprak:
op trouwe niet volkèn ik jullie.
13.Weest dan waakzaam, want miet
volkènnen jullie de-dag en niet het uur.
14.Zoals een mens, die van familiehuis k-60
ging, zijn eigen heerdienaren riep en hij
leverde over* aan hen het hem voorhandene. *Gr.paradidoomi
15.En aan de ene heeft hij gevenen vijf
talenten, en aan de andere twee en een aan een
één-enkele, aan ieder volgens zijn eigen kracht.
En hij ging van familiehuis.
16.Regelrecht heengaande heeft hij, die
aangenomen had de vijf talenten, gewerkt
daarmee en won andere vijf.
17.Evenzo won die van de twee andere twee.
18.Maar die één-enkele aangenomen had
heeft weggekomen land gegraven en verborgen
het zilver van zijn machtiger.
19.En na veel tijd* komt de machtiger van die *Gr.chronos
heerdienaren en pakt samen de rekening
samen met hen.
20.En toen aankwam die de vijf talenten had
aangenomen, droeg hij aan andere vijf
talenten, zeggend: machtiger vijf talenten
heb jij overgeleverd aan mij, zie vijf andere
talenten heb ik gewonnen.
21.Tot hem beweerde zijn machtiger: wel,
jij heerdienaar goed en getrouw, bij weinig
geschiedde jij getrouw, bij veel zal ik jou
doen staan. Komt binnen tot de vreugde van
jouw machtiger.
22.En toen aankwam ook die van de twee
talenten, sprak hij: machtiger, twee
talenten heb jij overgeleverd aan mij,
zie twee andere heb ik gewonnen.
23.Tot hem beweerde zijn machtiger:
wel, heerdienaar goed en getrouw,
bij weinig geschiedde jij getrouw, bij veel
MAT 25
zal ik je doen staan. Kom binnen
naar de vreugde van jouw machtiger.
24.En toen aankwam ook die één-enkel
talent aangenomen had sprak hij:
machtiger, ik volkèn jou, dat jij ( als)
een stijf(koppig)* mens geschiedt, *Gr.sklèros=Hebr.QáSháH
knottend* waar jij niet te kiem hebt *Gr.therizoo=Hebr.QáTsàR
gelegd* en samenvoerend wat jij niet *Gr.speiroo=Hebr.ZáRàNg
uiteengegooid hebt.
25.En ontzag hebbend* heb ik, weg *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA
gekomen, schuil gehouden het talent
van jou op het land; zie hier heb jij
het jouwe.
26.Zich toebuigend sprak zijn machtiger
tot hem: slechte en trage* heerdienaar, *Gr.oknèros=Hebr.NgáTsàL
volkèn jij dat ik knot waar ik niet te
kiem heb gelegd en samenvoer wat ik
niet uiteen heb gegooid?
27.Noodzakelijk is het dan dat jij werpt
het zilvergeld van mij aan de tafels*[170]; *Gr.trapeza=Hebr.ShuWLCháN
en gekomen zou ik verzorgen het mijne
met met een baringssom[171].
28.Pakt af nu vandaan van hem
het talent en geeft het aan hem
die de tien talenten heeft.
29.Want aan alwie heeft, zal
gegeven worden, en van wie niet heeft,
ook wat hij heeft zal gepakt worden
vandaan van hem.
30.En werpt uit de onbruibare
heerdienaar in de duisternis* buiten, *Gr.skotos=Hebr.ChoShèQ
daar zal geschieden geween en geknars
van tanden.
141
31.Maar wanneer komt de stichtzoon van k-61
de menselijke in zijn dunkzwaarte* en *Gr.doxa=Hebr.KáBhóWD
al-af de werkboden samen met hem,
dan zal hij zitten* op de troon van zijn *Gr.kathizoo=Hebr.JáShàB
dunkzwaarte* *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD
32.en samengevoerd zullen worden
ten overstaan van hem al-af de naties*, *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
en hij zal hen afgrenzen van elkaar,
zoals de weider afgrenst de voorttrekdieren* *Gr.probatos=Hebr.TsAóWN
vandaan van de bokken*. *Gr.eriphos=Hebr.GeDieJ
33.En hij zal doen staan de voorttrekdieren
MAT 25
aan rechts van hem, maar de bokken links.
34.Dan zal de koning zeggen tot die
rechts van hem: hierheen ingezegenden* *Gr.eulogeoo=Hebr.BáRàK
van de omvamende mijner,hebt tot wettig
aandeel* het koninkrijk(-schap) dat *Gr.klèronomeoo=Hebr.JáRàSh[172]
voor jullie is gereed is gemaakt vanaf
het ontwerp van de ordentelijkheid*. *Gr.kosmos
35.Want ik hongerde* en jullie hebben *Gr.peinaoo=Hebr.RáNgàB
gegeven aan mij te eten, ik had dorst* en *Gr.dipsaoo=Hebr.TsáMàA
jullie deden mij drinken, (als)vreemdeling* *Gr.xenos= (hier)Hebr.GéR[173]
geschiedde ik en jullie hebben mij
meegevoerd,
36.naakt* en jullie hebben mij *Gr.gumnos=Hebr.NgáRuWM
omworpen, onvast was ik en jullie hebben
toezicht gehouden op mij, in waarhouding* *Gr.phulakè=Hebr.MieZ’MóWR
geschiedde ik en jullie zijn gekomen
bij mij.
37.Dan zullen zich toebuigen naar hem
de rechtvaardigen zeggende: machtiger,
wanneer hebben wij jou gezien hongerende
en hebben gevoed, of dorstende en hebben
doen drinken?
38.En wanneer hebben wij jou gezien
(als)vreemdeling en hebben (jou) mee
gevoerd? Of naakt en hebben (jou)omworpen?
39.En wanneer hebben wij jou gezien onvast
zijnde of in waarhouding en zijn bij jou
gekomen?
40.En zich toebuigend zal zeggen de koning
tot hen: op trouwe* ik zeg jullie: voor zoveel *Gr.amèn=Hebr.AáMèN
jullie hebben gemaakt voor een één-enkele* *Gr.heis=Hebr.AèCháD
van mijn minste broeder/zusterverwanten
maakten jullie(‘t) voor mij.
41.Dan zal hij zeggen tot die links van hem:
gaat heen vandaan van mij vervloekten* *Gr.araoo=Hebr.AáRàR
tot het vuur wereldlang, dat gereed gemaakt
is voor de lasteraar* en zijn bodewerkers. *Gr.diabolos=Hebr.SháTáN
42.Want ik heb gehongerd en niet hebben
jullie mij gegeven te eten, ik had dorst
en niet deden jullie mij drinken,
43.(als)vreemdeling geschiedde ik en niet
hebben jullie(mij)meegevoerd, naakt
en niet hebben jullie(mij)omworpen,
MAT 25,26
onvast en in waarhouding en niet
hebben jullie toezicht op mij gehouden.
44.Dan zullen zich toebuigen ook zij
zeggende: machtiger,waar-wanneer
hebben wij jou gezien hongerende of
dorstende of vreemdeling of naakt of
onvast of in waarhouding en hebben
wij jou niet bediend*?
45.Dan zal hij zich toebuigen naar hen
zeggende: op trouwe ik zeg jullie:
voor zoveel jullie niet hebben gemaakt
voor één-enkele van deze minsten,
hebben julliem ’t niet voor mij gemaakt.
46.En zij zullen wegkomen naar bestraffing
wereldlang en de rechtvaardigen naar leven
wereldlang.[174]
143
26.1.En het geschiedde* toen Jezus *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ
al–af-gemaakt had* al deze *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH
inbrengwoorden**: hij sprak tot zijn *Gr.lopgos=Hebr.DáBháR
leerlingen:
2.jullie volkènnen dat na twee dagen het
Pascha(Pesach) geschiedt en de stichtzoon
van de menselijke zal worden overgeleverd
om gekruispaald te worden.
3.Toen voeren tezamen de vooraangaande
priesters en de ouden* van het volk** in de *Gr.presbus=Hebr.ZáQéN; **Gr.laos=
grashof* van de vooraangaande priester, *Gr.aulè=Hebr.ChàTsóWR.[Hebr.NgàM
die aangesproken wordt met Kaïaphas,
4.en zij beraadslaagden* tezamen, opdat *Gr.sumbouleuoo=Hebr.JáNgàTs
zij Jezus met bedrog* hard zouden vatten *Gr.dolos=Hebr.Mier’MáH
MAT 26
en-vermoorden*. *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG
5.En hij zei: niet op het feest*, *Gr.eortè=Hebr.ChàG
opdat er geen getier geschiedt in het volk.
144 zie: Mc.14:3-9; Jh.12:1-8; Lc.7:36ev
6.En toen Jezus geschiedde in Bethanië k-62
in het huis van Simon de melaatse,
7.kwam toe naar hem een vrouw
hebbende een albast myrre waarde-zwaar
en neer stortte zij(die) op het eerstdeel* *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh(hoofd)
van hem die aanlag.
8.En de leerlingen, haar ziende, gispten (dit)
zeggende: tot wat deze teloorgang?
9.Want dit had de kracht om te gelde
gemaakt te worden voor veel en
gegeven te worden aan armen*. *Gr.ptoochos=Hebr.DàL
10.Maar Jezus, het volkènnende, sprak
tot hen: wat moeite houden jullie voor* *Gr.kopos parechoo=Hebr.NgáMàL
aan de vrouw? Want een prachtig werk
berwerkte zij aan mij.
11.Want altijd hebben jullie de armen
samen met julliezelf, maar mij hebben
jullie niet altijd.
12.Want zij die werpt deze myrre op mijn
zielelichaam*, maakte het voor de *Gr.sooma
graflegging* van mij. *Gr.entaphizoo – taphos=Hebr.QèBèR
13.Op trouwe ik zeg jullie: waar ook maar
verkondigd zal worden deze goednieuwsboodschap* *Gr.euangngelion=Hebr.BáSháR
in geheel de ordentelijkheid*, zal ook *Gr.kosmos
gepraat worden wat zij heeft gemaakt tot
gedachtenis* aan haar. *Gr.mnèmosunè=Hebr.ZieQQáRóWN[175]
145
14.Toen ging heen één-enkele van de zie: Mc.14:10 ev; Lc.22:3-6
twaalf, die aangesproken wordt met
Judas Iskarioot, tot de vooraangaande
priesters en hij sprak:
15.wat willen jullie aan mij geven en ik
zal hem aan jullie overleveren?
En zij stonden af aan hem dertig
zilverstukken.[176]
16.En vanaf toen zocht-hij goed-tij*, *Gr.eukairia
opdat hij hem overlevert.
146 zie: Mc.14:12-16; Lc.22:7-13; Ex.12.
17.En op de eerste(dag) van de ongezuurde* *Gr.zumos+Hebr.CháMéTS
(broden) kwamen toe de leerlingen
MAT 26
naar Jezus zeggende: waar
wil jij naken wij gereed voor jou
te eten het pascha?
18.En hij sprak: vaart heen naar de stad
tot iemand en spreekt tot hem:
de leraar zegt: mij tij* is lijfnabij**; bij *Gr.kairos; **Gr.engngus=Hebr.
jou maak ik het pascha samen met mijn [QáRóWB
leerlingen.
19.En(toen) maakten de leerlingen zoals
aanzette hen Jezus, en zij maakten gereed* *Gr.etoimazoo=Hebr.KuWN
het pascha.
147 zie: Mc.14:17-21; Lc.22:14,21-23;
20.En toen het laat geworden was, lag hij [Jh.13:21-30
aan samen met de twaalf,
21.en toen zij aten, sprak hij: op trouwe ik
zeg jullie dat één-enkele* uit jullie mij zal
overleveren.
22.en zij, pijn hebbend machtig, gingen
vooraan te zeggen tot hem één ieder:
niet toch ik geschied (zo), machtiger?
23.En hij zich toebuigend sprak: die
indompelt samen met mij de hand in
de schaal*, deze zal mij overleveren. *Gr.trublion=Hebr.QeRàNMgáH
24.De stichtzoon van de menselijke vaart
wel heen zoals geschreven is omtrent hem,
maar wee die mens door wie de stichtzoon
van de menselijke wordt overgeleverd.
Prachtig was het voor hem indien niet
tot geschieden was gebracht die mens.
25.En zich toebuigend sprak Judas, die
hem overlevert: niet toch ik geschied (zo),
rabbi*? Zegt hij hem: jij sprak ’t uit. zie: Mc.14:22-25; Lc.22:15-20; I Cor.
26.En als zij aten, brak Jezus, genomen [11:23-25
hebbend brood* en ingezegend**, maakte *Gr.artos=Hebr.LèChèM;**Gr.eulogeo
brokken en het gegeven hebbend aan de [=Hebr.BáRàK
leerlingen sprak hij: neemt eet; dit
geschiedt (als) het zielelichaam* van mij. *Gr.sooma
27.En genomen hebbend de drinkbeker
gedankzegend* heeft hij gegeven aan hen *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK
zeggende: drinkt uit deze allen.
28.Want deze geschiedt (als) het roodbloed* *Gr.haima=Hebr.DáM (= roods)
van mij van de instelling* dat om velen *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT[177]
is uitgestort* tot verduwing van verwaardingen*. *Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH
29.En ik zeg jullie: zeker niet drink ik vanaf nu
MAT 26
uit dit wat geschiedt van de rank*, *Gr.ampelos=Hebr.GèPhèN
tot die dag wanneer ik dit drink
samen met jullie nieuw in het het
koninkrijk*(-schap) van de omvamende *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT
van mij.
30.En de liederen aangeheven hebbend* *Gr.humnoöo
kwamen zij weg naar de berg van de
olijven.
31.Dan zegt tot hen Jezus: jullie allen
zullen struikelen* bij mij in deze nacht. *Gr.sizoo=Hebr.KáShàLkandal
Want er is geschreven: slaan* zal ik de *Gr.patassoo=Hebr.NáKáH
weider* en uiteengegooid zullen worden *Gr.poimèn=Hebr.RoNgèH
de voorttrekdieren* van de weide-kudde.[178] *Gr.ta probata=Hebr.TsAoWN
32.En nadat ik tot opstanding gebracht
zal zijn, zal ik jullie vooruit varen naar
Galilea.
33.Maar zich toebuigend sprak Petrus
tot hem: al zullen allen struikelen bij jou,
ik zal nooit struikelen.
34.Beweert tot hem Jezus: op trouwe
ik zeg jou: in die nacht, eer de haan
aangestemd zal hebben, zul jij mij
drie maal verloochenen.
35.Zegt hem Petrus: wanneer het
noodzakelijk is dat ik met jou sterf,
zeker niet zal ik jou verloochhenen.
Evenzo spraken ook aal de leerlingen.
36.En dan komt samen met hen Jezus zie: Mc.14:32-42; Lc.22:40-46
naar de veldstreek, die gezegd wordt
Gethsèmani[179] en hij zegt zijn leerlingen:
zit hier tot ik hier weggekomen daar
zal bidden.
37En meenemend Petrus en de twee
stichtzonen van Zebedeüs ging hij vooraan
om pijn te hebben en ongerust te zijn.
38.Dan zegt hij hen: veel pijn hebbend
geschiedt mijn lichaamziel* tot stervens *Gr,psuchè=Hebr.NèPhèSh
toe. Blijft hier en weest waakzaam samen
met mij.
39.En naar voren komend een weinig
viel hij op zijn vertegenwendiging*, *Gr,prosoopon=Hebr.PáNieJM
biddend en zeggend:
MAT 26
omvamende van mij*, indien het *Gr.patèr mou=Hebr.AáBieJ
(als)krachtig* geschiedt, moge *Gr.dunatos estin.
oversteken* vandaan van mij deze *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR
drinkbeker.Intussen niet zoals ik wil,
maar zoals jij.
40.En hij komt tot zijn leerlingen
en vindt hen suffende* en hij zegt aan *Gr.katheudoo=Hebr.SháKàB[180]
Petrus: zo niet hebben jullie het vermogen* *Gr.ischunoo=Hebr.ChieJL
één-enkel* uur waakzaam te zijn met mij? *Gr.heis=Hebr.AèChàD
41.Weest waakzaam en bidt, opdat
jullie niet inkomen in beproeving*; *Gr.peirasmos=Hebr.NáSáH
de beluchting/er* (is)moedig, en *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
het vlees (is)onvast.
42.Wederom voor de tweede keer
weggekomen bad hij zeggend: omvamende
van mij, indien er geen kracht is, dat
deze (dingen) oversteken*, tenzij ik die *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBáR
drink, moet geschieden jouw wil.
43.En gekomen wederom vond hij hen
suffende; want hun ogen geschiedden
zwaar van last.
44.En verduwend hen wederom weggekomen,
bad hij voor de derde keer dezelfde inbreng* *Gr.logos=Hebr.DáBháR
wederom sprekend.
45.Dan komt hij bij de leerlingen en zegt hen:
suft voor het overige en houdt rust*. Zie *Gr.anapauoo=Hebr.NuWCh
lijfnabij* is het uur en de stichtzoon van *Gr.engngus=Hebr.KeRóWB
de menselijke wordt overgeleverd in de
handen van verwaarders*. *Gr.hamartalos=Hebr.ChàThóWA
46.Staat op* wij moeten heenvaren: zie *Gr.egeiromai=Hebr.QuWM
lijfna is die mij overlevert.
151
47.En terwijl hij nog praatte, zie Judas zie:Mc.14:43-50; Lc.22:47-53 k-65
één-enkele* van de twalf, kwam en *Gr.heis=Hebr.AèCháD [Jh.18:3-11
met hem een krioelmenigte veel met
zwaarden en houtstokken vandaan van
de vooraande priesters en de ouden van
het genotenvolk*. *Gr.laos=Hebr.NgàM
48.En hij die hem overlevert heeft
gegeven aan hen een kenteken* zeggend: *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT
(als)wie ik ook maar zal liefkozen* *Gr.phileoo=Hebr.NáSàK
geschiedt hij: vat hard aan hem* *Gr.krateoo=Hebr.CháZàQ
MAT 26
49.En regelrecht toegekomen naar Jezus
sprak hij: verheug je* rabbi en hij *Gr.chaire = Hebr.SháLóWM[181]
verliefkoosde* hem. *Gr.kataphileoo
50.Maar Jezus sprak tot hem: makker,
waartoe kom jij te geschieden?
Toen erbijkomend wierpen zij de handen
op Jezus en vatten hem hard aan.
51.En zie één-enkele van die met Jezus
(zijn), aangestrekt hebbend de hand,
heeft uitgehaald zijn zwaard*, slaande *Gr.machaira=Hebr.CháRéB
de heerdienaar* van de vooraangaande *Gr.doulos=Hebr.NgèBhèD
priester, heeft afgepakt van hem het oor*. *Gr.ootion=Hebr.AóWZèN
52.Dan zegt aan hem Jezus: keer af
jouw zwaard naar zijn opstaanplaats*; *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
want allen die een zwaard nemen, zullen
in een zwaard teloorgaan*. *Gr.apollumi=Hebr.AáBàD
53.Of dunkt jou, dat ik niet de kracht heb
om toe te roepen de omvamende van mij
en hij zal om mij heen doen staan nu
meer van twaalf legioenen werkboden*? *Gr.angngelos=Hebr.MáL’AàK
54.Hoe zouden dan volledig worden de
schriften, omdat het alzo noodzakelijk
is te geschieden?
152
55.Op dat uur sprak Jezus tot de
krioelmenigten: als op een rover zijn jullie
afgekomen met zwaarden en houtstokken
om mij mee te nemen? Per dag zat ik neer
in de tempel lerarend, en niet hebben jullie
mij hard aangevat.
56.Maar geheel dit is geschied opdat volledig
gemaakt werden de schriften van de profeten.
Toen, hem verduwend, zijn alle leerlingen
gevlucht.
57. En zij die hard aanvatten Jezus, voerden
(hem)af naar Kaiaphas de vooraangaand
priester, waar de schriftkenners en de ouden* *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN
samengevoerd waren.
58.Maar Petrus volgde hem van verre tot
de grashof van de vooraangaand priesters
en ingekomen daarbinnen zal hij neer met de
handlangers om te zien de al-afheid(loop)*. *Gr.to telos=Hebr.HáKåL
153
59.En de vooraangaand priester en het k-65
MAT 26
gehele sanhedrin* zochten een leugengetuigenis *Gr.sunedrion = letterlijk samenzit
tegen Jezus, hoe zij hem zouden doen sterven*. *Gr.thanatoöo=Hebr.MuWT (hiphil)
60.En niet vonden zij het, terwijl
vele leugengetuigen toekwamen.
Maar later spraken twee toegekomenen:
61.Deze beweert: ik heb kracht*te *Gr.dunamis=Hebr.KoCh
ontlossen het tehuis* van God en in *Gr.vanos=Hebr.HéJQáL
drie dagen te huisstichten*. *Gr.oikodomeo=Hebr.BáNáH
62.En opgestaan sprak de vooraangaand
priester tot hem: met niets buig jij je toe,
over wat deze tegen jou getuigen?
63.Maar Jezus zweeg. En de vooraangaand
priester sprak tot hem: ik beëdig jou bij
God de levende, opdat jij uitspreekt of
jij geschiedt (als) de gezalfde* de stichtzoon *Gr.Christos=HeBr. MæShiàCh
van God.
64.Zegt hem Jezus: jij spreekt ’t uit.
Intussen zeg ik jullie: vanaf thans zullen
jullie zien de stichtzoon van de menselijke
neergezeten aan de rechter van de kracht[182]
en komende op de wolken* van de hemel.[183] *Gr.nephelos=Hebr.NgáNàN
65.Toen scheurde door*de vooraangaand *Gr.diarègnumi=Hebr.QáRàTs
priester zijn mantels zeggend: hij beweerde
smaad*. Waarom hebben wij nog behoefte aan *Gr.blasphèmi
getuigen*? Zie nu horen jullie de smaadbewering. *Gr.marturos=Hebr.NgéD (=
66.Wat dunkt jullie? En zich toebuigend spraken [nogmalig-steller
zij: gehouden te sterven* geschiedt hij. *Gr.thanatos=Hebr.MáWèT
67.Toen spuugden zij hem op zijn vertegenwen-
diging* en zij gaven hem klappen, en zij ranselden *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
hem zeggende:
68.Profeteer aan ons, gezalfde, wie geschiedt
(als) die speelt met jou?
154
69.En Petrus zat neer buiten in de grashof*; *Gr.aulè=Hebr.ChàTsóWR k-66
en naar hem toe kwam één-enkele
heerdienares*, die zegt: ook jij geschiedde *Gr.paidiskè=Hebr.ShiePh’CháH
samen met Jezus de Galileeër.
70.Maar hij loochende tegenover allen
zeggende: niet volkèn ik wat jij zegt.
71.Maar als hij weggekomen is naar
de poort* zag hem een andere en zegt
aan die daar (zijn): hij geschiedde
MAT 26,27
samen met Jezus de Nazoreeër[184].
72.En wederom locchende hij met een
eed nl. niet volkèn ik de mens.
73.Na weinig (tijd) toen die er stonden
erbij gekomen waren, spraken zij tot
Petrus: waarachtig, ook jij geschiedt
(als één) uit hen, want jouw praat
maakt jou duidelijk.
74.Toen ging hij vooraan om te
vervloeken* en te bezweren** dit: *Gr.katatithèmi=Hebr.AáRàR; **
niet volkèn ik de mens. En regelrecht [Gr.omnumi=Hebr.SháBàNg[185]
stemde een haan aan.
75.En Petrus werd indachtig* de *Gr.mimnèiskoo=Hebr.ZáKhàR[186]
woordinbreng* van Jezus die hij
gezegd had nl. eer de haan aanstemt,
zal jij mij drie keer verloochenen.
En weggekomen naar buiten weende* *Gr.klaioo=Hebr.BáKáH
hij bitter*. *Gr.pikros=Hebr.MáRàR
155
27.1.En toen de morgenvroegte
geschiedde, namen al de vooraangaand
priesters en de ouden van het volk
een besluit tegen Jezus om te doen
sterven hem.
2.En hem gekneveld* hebbend voerden *Gr.deoo=Hebr.AáSàR
zij hem weg en leverden hem over aan
Pilatus de aanvoerder.
158
3.Toen heeft Judas die hem had overgeleverd, k-67
ziende dat hij veroordeeld was, van belang
veranderd zijnde, doen terugkeren de dertig
zilverstukken aan de vooraangaand priesters
en de ouden
4. zeggend: verwaard heb ik*,overgeleverd *Gr.hamartanoo=Hebr.CháTháA
hebbend straffeloos* bloed. *Gr.athooios=Hebr.NáQieJ
Maar zij spraken: waarom tot ons? Jij moet
maar zien.
5.En weggeworpen* hebbend de zilverstukken *Gr.riptoo=Hb.SháLàK
in het tehuis*, week hij weg en weggekomen *Gr.naon=Hb.HéJQáL
verwurgde hij zich.
6.En de vooraangaand priesters, genomen hebbend
MAT 27
de zilverstukken, spraken: niet is er bevoegdheid
te werpen deze in de lijfnaderingsgavenkist*, daar *Gr.korbanas=Hb.QoR’BháNóWN
het (als) de waarde van roodbloed* geschiedt. *Gr.haima=Hb.DáM (= roods)
7.En een besluit genomen hebbend marktkochten
zij daarmee het veld* van een (pot)vormer** *Gr.agron=Hb.SháDèH;**Gr.kerameo
[Hb.JáTsàR
tot grafplaats* voor vreemdelingen. *Gr.taphè=Hebr.QèBàR
8.Daarom wordt deze grafplaats
uitgeroepen tot veld van bloedstorting* *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods)
tot vandaag.
9.Toen werd volledig gemaakt het
verwoorde* door Jeremia de profeet, *Gr.to rèthen=Hebr.DáBháR
die zegt:
en zij namen dertig zilverstukken*, *Gr.argurion=Hebr.KèSèPh
de waarde* van de gewaardeerde *Gr.timè
die zij zij waardeerden vandaan van
de stichtkinderen van Israël
10.en gegeven hebben zij die voor
het veld van de vormer, zoals had
voorgezet aan mij de machtiger.[187]
157 zie:Mc.15:2-5;Lc.23:2ev;Jh.18:29-38
11.En Jezus stond ten overstaan van* *Gr.emprosthen=Hebr.LiePh’NéJ
de aanvoerder* en hem bevroeg de *Gr.hègemoon
aanvoerder zeggend: jij geschiedt
(als) de koning* van de Judeeërs? *Gr.basileus=Hebr.MèLèK
En Jezus beweert: jij zegt ’t.
12.En op het aanklagen van hem
door de-vooraangaande priesters
en de ouden* boog hij niets toe. *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN
13.Dan zegt aan hem Pilatus:
MAT 27
niet hoor jij hoeveel zij van jou
getuigen?
14.En niet boog hij zich toe naar
hem tot niet één enkele* woordinbreng**, *Gr.heis=Hebr.AèCháD; **Gr.rèma=
zodat de aanvoerder zich zeer [Hebr.DáBháR
verwondert*. *Gr.thaumazoo=Hebr.PáLéA
158 zie: Mc.15:6-15; Lc.23:17-25; Jh.18:
15.En volgens het feest* is de aanvoerder *Gr.herordtè=Hebr.ChàG [39-19:1
gewoon om los te laten één-enkele
geknevelde* voor de kroielmenigte, *Gr.desmos=Hebr.AæSuWR
die zij wilden.
16.En zij hadden toen een betekende
geknevelde gezegd Barabbas.
17.Toen zij nu samengevoerd waren,
sprak tot hen Pilatus: wie willen jullie
zal ik loslaten voor jullie:
Barabbas of Jezus die gezegd gezalfde*? *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh
18.Want hij volkènde dat zij hem door
nijd hadden overgeleverd.
19.Maar toen hij neerzat op het
treeplankier*, zond af tot hem zijn *Gr.bèma=bima
vrouw die zegt: niets (is er)tussen jou
en deze rechtvaardige*, want veel *Gr.dikaios=Hebr.TsàDDieJQ
heb ik geleden vandaag volgens een
droom* door hem. *Gr.onar(niet in LXX)
20.Maar de vooraangaande priesters
en de ouden overtuigden de krioel-
menigten, opdat zij Barabbas wensten
en Jezus teloor lieten gaan*. *Gr.apollumi=Hebr.AáBhàD
21.Zich toebuigend sprak de aanvoerder
tot hen: wie willen jullie van de twee
zal ik loslaten voor jullie? En zij spraken:
Barabbas.
22.Zegt tot hen Pilatus: wat nu zal ik
maken met Jezus, gezegd gezalfde?
Zeggen allen: hij moet gekruispaald worden.
23.Maar hij beweert: wat kwaad maakte hij?
Maar te over schreeuwden* zij zeggende: *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ
hij moet gekruispaald worden.
24.En Pilatus, ziende dat niets nut heeft
maar er te meer getier geschiedt,
genomen hebbend water waste af de handen
tegenover de krioelmenigte zeggend:
straffeloos* geschied ik voor deze *Gr.athooios=Hebr.NáQieJ
bloed-storting*. Jullie zullen toezien. *Gr.haima=Hebr.DáM=roods(-storting)
25.En zich toebuigend sprak al het
genotenvolk*: zijn bloed op ons en op *Gr.laos=Hebr.NgáM
onze borelingen*. *Gr.teknon=Hebr.JèLèD
26.Toen liet hij los voor hen Barabbas,
MAT 27
maar Jezus heeft hij overgeleverd
aan de geselaars opdat hij
gekruispaald werd.
160
27.Toen de legerschareleden van de zie Mc.15:16-20; Jh.19:2,3
aanvoerder Jezus aangenomen hadden,
voerden zij in het rechthuis* samen *Gr.praitoorion: Lat.leenwoord
bij hem geheel de groep.
28.en hem uitgekleed hebbend stelden
zij een jas van scharlaken om hem heen
29.en gevlochten hebbend* een krans** *Gr.plektoo=Hebr.SáKàK; **Gr.
uit doornstruiken stelden zij(die) stephanos
op het eerstdeel* van hem en een *Gr.kephalè=Hebr.RAóWS
rietstengel* in de rechter(hand) van hem; *Gr.kalamos=Hebr.QoNèH
en knievallen makend tenoverstaan
van hem speelden[188] zij voor hem zeggend:
verheug je[189] koning van de Judeeërs.
30.En bespuugd* hebbend hem namen *Gr.ptuoo=Hebr.RáQàQ
zij de rietstengel en gaven hem slaag
op het eerstdeel van hem.
31.En toen zij gespeeld hadden met hem,
ontkleedden zij hem van de jas en bekleedden
hem met zijn gewaad en voerden hem af
om gekruispaald te worden.
32.En wegkomend vonden zij een mens zie Mc.15:21-41; Lc.23:33-49; Jh.19:
uit Cyrene met de naam Simon; hem [16-30.
presten zij dat hij hoogheen droeg* *Gr.hairoo=Hebr.NáSsáA
zijn kruispaal.
33.En gekomen zijnde aan de opstaanplaats* *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
gezegd Golgotha, die is gezegd schedel* *Gr.krainon=Hebr.Giel’Gol[190]
opstaanplaats.
34.hebben zij gegeven aan hem wijn*[191] *Gr.oinon=Hb.JáJieN
met gal vermengd, en gesmaakt hebbend
wilde hij niet drinken.
35.En hem gekruispaald hebben verdeelden
zij de gewaden van hem werpend
een lotssteen*[192]. *Gr.klèros=Hebr.GóWRáL
MAT 27
36.En neerzittend behoedden* zij hem *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR
daar.
37.En zij stelden op boven zijn eerstdeel* *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh
de reden geschreven:
DEZE GESCHIEDT (ALS) JEZUS DE KONING
VAN DE JUDEEËRS.
161
38.Dan kruispalen zij samen met hem
twee rovers, één-enkele* aan de rechter *Gr.heis=Hebr.AèCháD
en één-enkele aan de linker(zijde).
39.En die er langs heengingen beweerden
smaad* tegen hem bewegende hun *Gr.blasphèmeoo
eerstdelen[193],
40.en zeggend: die ontlost het tehuis* *Gr.vaos=Hebr.HéJKáL
en in drie dagen huissticht*, *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH
bevrijd* jezelf, indien jij geschiedt *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
(als) stichtzoon van God en treed af
vandaan van de kruispaal.
41.Evenzo zeiden spelend de vooraangaand
priesters met de schriftkenners en de
ouden*: *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN
42.anderen heeft hij bevrijd, hij heeft
niet de kracht zichzelf te bevrijden:
(als)koning van Israël geschiedt hij,
neertreden moet hij nu vandaan van de
kruispaal en wij zullen vertrouwen
op hem.
43.Hij heeft vertrouwd op God,
redden moet hem nu indien hij wil.[194]
Hij sprak dit: (als)stichtzoon van God
‘geschied ik.
44.Met hetzelfde hoonden* hem ook *Gr.oneidizoo=Hebr.CháRàPh
de rovers die mede gekruispaald
werden met hem.
162
45.En vanaf het zesde uur[195] geschiedde
er duisternis* tot het negende uur. *Gr.skotos=Hebr.ChóWShèQ
46.En omtrent het negende uur kreette
Jezus uit met een stem groot zeggend:
èli èli lema sabachtani[196], dat is:
MAT 27
God van mij God van mij omwat
heb jij achtergelaten mij[197].
47.En sommigen van die daar stonden
dit horende zeiden dit: Elia be-stemt
deze.
48.En regelrecht een-één-enkele uit hen
lopend en nemend een spons* en gevuld *Gr.spongngos
hebbend met zuur en opgesteld op een
stengel*, deed drinken hem. *Gr.kalamos=Hebr.QóNèH
49.Maar de overigen spraken: duw af,
laten wij zien of Elia komt bevrijdend* *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
hem.
50.Maar Jezus wederom schreeuwend* *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ
met een stem* groot, duwwde af de *Gr.phoonè=Hebr.QóWL
beluchting(ter).
163
51.En zie het gordijn* van het tehuis** *Gr.petasma=Hebr.PieRoQèT; **Gr.
spleet van bovenaf tot beneden toe [naos=Hebr.HéJQáL
in tweeën. En het land turbuleerde* en *Gr.seizoo=Hebr.SháNgàR
de klippen* werden gespleten. *Gr.petra=Hebr.SèLàNg
52.En de gedenkplaatsen* werden geopend *Gr.mnèmeion=Hebr.QèBèR[198]
en vele zielelichamen* van daar neergelegde *Gr.sooma
heiligen werden tot opstanding gebracht*. *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM (hiph’il)
53.En weggekomen uit de gedenkplaatsen
na de opstanding kwamen zij naar de
heilige stad en kwamen tevoorschijn voor
velen.
54.En de voraangaande over honderd en
die samen met hem behoeden* Jezus, ziende *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR
de turbulentie en wat er geschiedde,
kregen ontzag* machtig**, zeggende: *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA; **Gr.
waarachtig (als) een stichtzoon van God [sphodra=Hebr.MeAóWD
geschiedde deze,
164
55.En er geschiedden daar vele vrouwen,
vandaan van veraf aanschouwende*, die *Gr.theooreoo=Hebr.CháZáH
gevolgd hadden Jezus vandaan van Galilea,
bedienend* hem. *Gr.diakoneoo=Hebr.SháRàTh
56.bij hen geschiedde Maria Magdalena
en Maria van Jakobus en Josef de moeder,
en de moeder van de stichtzonen van
Zebedeüs.
165
57.En toen het laat geworden was, kwam
MAT 27,28
een rijk mens vandaan van Arimatheia,
zijn naam Joseph, die ook zelf leerling
geworden was van Jezus.
58,Deze, toegekomen naar Pilatus,
wenste het zielelichaam* van Jezus. *Gr.sooma
Toen beval Pilatus het over te leveren.
59.En genomen hebbend het zielelichaam,
en rolde hij het in een rein hemd,
60.en legde hem in de nieuwe gedenk-
plaats van hem, die gehouwen was* *Gr.latomeoo=Hebr.CháTsàB
in de klip*, en voorgewenteld* *Gr.petra=Hebr.SèLàNg; **Gr.
hebbend een steen groot voor de [prokuleoo=Hebr.GáLàL
opening* van de gedenkplaats is hij *Gr.thura=(meestal)Hebr.PáTàCh
daarvandaan gekomen.
61.En daar geschiedde Maria Magdalena
en de andere Maria, zittende tegenover
het grafplek*. *Gr.taphos: Hebr.QèBèR
168
62.De volgende dag, welke geschiedt na
de toebereiding, werden samen gevoerd
de vooraangaande priesters en de pharizeeën
tot Pilatus,
63.zeggend: machtiger, wij werden indachtig* *Gr.mimnèiskoo: Hebr.ZáKàR[199]
dat deze omgetuimelde* sprak, nog levend, *Gr.planaoo: Hebr.TáNgáH
na drie dagen word ik tot opstanding gebracht.
64.Beveel nu onwankelbaar te maken de grafplek
tot de derde dag, opdat niet de leerlingen
komende hem stelen en spreken tot het
genotenvolk*: hij werd tot opstanding *Gr.laos: Hebr.NgàM
gebracht vandaan van de lijfdoden*. En *Gr.nekros
de latere* tuimeling zal geschieden de *Gr.eschatos: Hebr.AàChàR
ergere van de eerste.
65.Beweerde tot hen Pilatus: jullie hebben
een wacht*, vaart heen, maakt onwankelbaar *Gr.koestodia: Latijns leenwoord
zoals jullie volkènnen.
66.En zij heengaande maakten onwankelbaar
de grafplek, die verzegelend met een steen(,
met de wacht.
167
28.1.En laat na de sabbat, bij het oplichten zie Mc.16:1-8;Lc 24:1-12; Jh 20:1-10
van de eerste van de sabbatsweek, kwam
Maria Magdalena en de andere Maria
aanschouwende de grafplek.
2.En zie een grote turbulentie* geschiedde, *Gr.seismos: Hebr.SheNgàR
want een werkbode van de machtiger
neertredend uit de hemel en erbij komend
MAT 28
wentelde* af de steen en ging zitten daar *Gr.kuleoo: Hebr.GáLàL
boven op.
3.En het aanzien van hem geschiedde
als een ster*, en zijn kledij wit als sneeuw. *Gr.astrapè=Hebr.KóWKáB
4.En van ontzag* voor hem werden de *Gr.phobos=Hebr.JieRÁáH
behoeders geturbuleerd* en zij werden *Gr.seizoo=Hebr.SháNgàR
tot geschieden gebracht als lijfdoden*. *Gr.nekros
5.Maar de werkbode, zich toebuigend*, *Gr.apokrinoo=Hebr.NgáNáH
sprak tot de vrouwen: ontzie jezelf* niet, *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA
ik volkèn immers dat jullie Jezus de
gekruispaalde zoeken.
6.Niet geschiedt hij hier; tot opstanding
is hij gebracht* zoals hij sprak; komt *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM (hiph’i l)
ziet de opstaanplaats* waar hij lag. *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
7.En ijlings heengaande spreekt tot
zijn leerlingen, dat hij tot opstanding is
gebracht vandaan van de lijfdoden* en *Gr.nekros
zie hij vaart jullie vooruit naar Galilea,
daar zullen jullie hem zien; zie hij
sprak (’t) tot jullie.
168
8.En wegggekomen ijlings vandaan van
de gedachtenisplek* met ontzag en *Gr.mnèmeion=Hebr.QèBèR[200]
vreugde* groot, liepen zij om(’t)
vóór te leggen* aan zijn leerlingen. *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD
9.En zie Jezus ging hen tegemoet zeggende:
verheugt je[201]. En zij naar voren gekomen
vatten hard van hem de voeten en bukten* *Gr.proskuneoo=Hebr.SháCháH
zich voor hem.
10.Dan zegt aan hen Jezus: ontziet jeezelf
niet, vaart heen, legt vóór aan mijn
broederverwanten opdat zij wegkomen
naar Galilea en daar zullen zij mij zien.
169
11.En sommigen van de wacht*, gekomen *Gr.koustodia=Lat.custodia(leenw.)
naar de stad, legden vóór aan de
vooraangaande priesters, alles wat
geschied was.
12.En zij, samengevoerd met de ouden* *Gr.presbuteroi=Hebr.ZàQeNieJM
en een gezamenlijk besluit genomen
hebbend, hebben zilverstukken aan de
maat gegeven aan de legerschareleden*, *Gr.stratia=Hebr.TseBáA
MAT 28
13.zeggende: spreekt dat zijn leerlingen
’s nachts gekomen hem hebben gestolen*. *Gr.kleptoo=Hebr.GáNàB
toen wij lagen.
14.En indien dit gehoord wordt bij de
aanvoerder*, wij zullen (hem) overtuigen *Gr.hègemoon
en jullie onbezorgd maken.
15.En zij, genomen hebbend de zilverstukken,
maakten zoals hen geleeraard werd.
En steeds maar beweerd werd dit inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBhàR
van de kant van de Judeeërs tot
de dag van vandaag.
170
16.En de elf leerlingen gingen heen naar
Galilea naar de berg* waar Jezus hen *Gr.oros=Hebr.HàR
toe zette.
17.En hem ziende bukten zij zich en
bleven op afstand.
18.En op hen toe gekomen, heeft
Jezus met hen gepraat zeggende:
aan mij werd gegeven alle bevoegdheid* *Gr.exousia
in de hemel en op het land.
19.Heengaande nu maakt tot leerlingen
al de naties*, *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
onderdompelende* hen *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL
in de naam van de omvamende* en *Gr.patèr=Hebr.AáBh
van de stichtzoon* *Gr.huios=Hebr.BéN
en van de beluchter* heilig. *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
20.Leerarend hen om te hoeden*, alles *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR
zoveel ik geboden* heb aan jullie. *Gr.enteleoo=Hebr.TsáWáH
En zie ik ik geschied samen met jullie
al de dagen tot het al-af-zijn* van *Gr.sunteleia=Hebr.KáLieJL
de wereldtijd*. *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM
1
[1] De Griekse tekst bevat twee indelingen: een indeling in hoofdstukken en verzen, zoals we die ook uit de vertalingen kennen, Maar er bestaan ook een oudere indelingen in pericopen. Die zijn hier tussen en naast de tekst geplaatst. Beide indelingen helpen de voorlezers en niet de tekstzoekers. Tussen de tekst staat de oude indeling van de codex Vaticana; naast de tekst een oudere Griekse indeling in kephaloi (hoofdstukken): k – 0,1
[2] Het Griekse woord correspondeert, naar algemeen wordt aangenomen, met het Hebreeuwse TóWleDóT. De vraag bij dit woord is of de daarop volgende naam, die in het Hebr, via de zogenaamde Status Constructus met het voorgaande woord verbonden, op een genitivus objectivus duidt, zoals algemeen wordt aangenomen, of op een genitivus subjectivus, hetgeen beter zou aansluiten bij de aard van dit Hebr. substantief. Het gaat dan om wat (Gen.2:4) de hemel en aarde voortbrengen, letterlijk ‘baren’, want dat is de betekenis van het Hebreeuwse werkwoord JáLàD, om (Gen.5:1) wat Adam baart, zoals dit woord in de vertalingen wel wordt geïnterpreteerd in b.v. Gen.11:10: “Dit zijn de nakomelingen van Serm”.(NWL)
[3] Het Grieks correspondeert hier met de causatieve vervoeging van het Hebreeuwse werkwoord JáLàD = baren.
[4] De vertaling van het Griekse woord tiktoo, dat net als het Hebreeuwse JáLàD zowel voor moeders als voor vaders wordt gebruikt. Baren is (ook in het Nederlands) eigenlijk een ander woord voor ‘dragen’ ‘uitdragen’.
Zie de Nederlandse woordenlijst.
[5] Zie Nederlandse woordenlijst
[6] Jes.1:14: (om-vastzo is-aan’t-geven de-machtiger-onzes Hij aan jullie een kenteken; kijk-hier de-nog-niets-weetster (Het Hebr.woord NgàL’MáH is afgeleid van werkwoord dat met ‘nog-niet-weten’ beschreven kan worden: het duidt dus een meisje aan zonder ‘ervaring’; de Griekse vertaling parthenos = maagd is daarom begrijpelijk): zij-ontvangt en-zij-is-aan’t-baren een-stichtzoon en-zij-roept de-naam-zijner mèt-ons god (Hebr.: NgiMMáNuW AéL).
[7] Kennen, resp volkènnen houdt een zeer dichte en intieme omgang in. Dit ‘bekennen’ hier herinnert aan het ‘bekennen’ in Gen.1:4, waar de Statenvertalers al voor ‘bekennen’ kozen.(NWL)
[8] In het Hebreeuws: JéShuWàNg, waarvan de vertaling is ‘bevrijder’, in het Grieks ‘sootèr.
[9] Gr. magos (‘magiër). Het is in de LXX de vertaling van NgéShèPH en dat betekent bezweerder. Het komt alleen meerdere keren voor in Daniël en ze staan bekend als droomdeskundigen.
[10] Zie Micha 5:1. De Hebreeuwse tekst is als volgt te vertalen: “en jij BéJT~LèChèM AèPh’RáTáH: onbeduidend om-te-geschieden bij-de-kudde-groepen van JeHuWDáH; vandaan-van-jou voor-mij is-hij-aan’t-uittrekken om-te-geschieden een-vore-steller in JieSs’RáAéL”. In de LXX wordt deze tekst aldus vertaald: “En jij, Bethlehem, huis van Ephrata, (als)kleinste geschied jij om te geschieden bij de duizendtallen van Juda; uit jou voor mij zal hij voortkomen om te geschieden tot vooraanganger in Israël”. Het woord ‘kudde-groep’ in de Hebreeuwse tekst wordt geassocieerd met het aantal ‘duizend’; maar ‘duizend’ is in de oude culturen meer een getal, dat ‘heel veel’ betekent, dan een precies aantal. In het Hebreeuws hangt het direct samen met een woord, dat meestal met ‘rund’, ‘koe’ vertaald wordt, maar dat eigenlijk ‘kudde-dier’ betekent. In de Griekse vertaling van Micha 5:1 is de associatie met het getal ‘duizend’ terug te vinden. In veel Nederlandse vertalingen is dit Hebreeuwse woord uitgelegd als ‘familie’ of ‘geslacht’. In de Griekse vertaling bij Mattheüs is het Hebreeuwse woord anders gevocaliseerd en dan betekent het ‘kudde-voerder’, in het Grieks ‘hègemoon’, ‘aanvoerder’. Het woord, dat in de Hebreeuwse tekst met ‘vore-steller’ is te vertaler(zie de Nederlandse Woordenlijst) is in de LXX met ‘archoon’ vertaald en dat is iemand die vooraan gaat (wij kennen het in ‘aarts-vaders’); het is in de Griekse vertaling van Matth. met ‘hègoumonos’ vertaald (vgl het Nederlandse ‘hegemonie’), het part. van het werkwoord’ ‘aanvoeren’. Zo ontstaat er een samenklank met het eerdere ‘hègemoon’, ‘aanvoerder’. Dat vertalen altijd interpreteren inhoudt, wordt hieraan duidelijk. Dat vertalingen altijd terugverwijzen naar de oorspronkelijke, in dit geval Hebreeuwse, tekst is minstens zo duidelijk. Niet alleen vertalen betekent interpreteren, ook het met elkaar verbinden van teksten is dat, zoals blijkt uit de volgende regel, waar een andere tekst uit TeNaKh wordt geciteerd. Deze manier van schrift-interpretatie is typerend voor de werkwijze van de Joodse Rabbijnnen, ook al in de tijd van Jezus, ook voor Paulus en de andere apostelen. Zulke interpretaties hebben echter nooit de status van “zo is het en niet anders”: ze staan ten principale ter discussie. Dat wil hier dus zeggen: Of deze teksten werkelijk mogen worden toegepast op de komst van de Messias staat ter discussie – men kàn ze zo lezen. Of deze teksten werkelijk op de boreling van Maria betrekking hebben, staat niet minder ter discussie. De bewijskracht is afhankelijk daarvan of dit met de komst van Hem waar wordt, d.w.z. door mensen waar gemaakt wordt, dat er heil, dat is bevrijding èn vrijheid, voor Israël geschiedt omdat de naties hun eigen toekomst verbinden aan de omgang met Torah en Profeten.
[11] Zie II Samuël 5:2. Daar wordt verteld, dat alle stammen bij David komen, die tot dan slechts koning over de stam Juda was, om hem te vragen koning van Israël te worden. Zij zeggen dan tot David (volgens de Hebreeuwse tekst) “en-voorts-zegt die-JHWH-van-Israël aan-jou: jij jij-bent-aan’t-weiden enwel~het-volk-mijner enwel~JieSs’RáAéL”, de tekst vervolgt zo: “en-jij jij-bent-aan’t-geschieden tot-voorlegger (NáGieD, dat meestal met ‘voorman’ of ‘vorst vertaald wordt, in de LXX met ‘archoon’!) over~JieSs’RáAéL”. Ook deze woorden klinken in Mattheus mee, al worden ze niet direct geciteerd. Uit dit citaat blijkt weer de kennis van de LXX., want aldus wordt deze tekst daar vertaald: “…. en de kurios (hier de vertaling van JHWH, dat hardop werd uitgesproken als AæDóWNáJ = machtiger-mijns) sprak tot jou: jij weidt mijn volk Israël”. Aangaande de Messias leeft in de Joodse gemeenschap , zoals ook hier duidelijk wordt, de opvatting, dat Hij, geheel in de lijn van David , allereerst Israël weiden zal, rust zal geven in bevrijding en vrijheid. Daar hadden kerken en Christenen allereerst borg voor moeten staan, willen zij geloofwaardige volgelingen van Jezus Messias zijn. het is – nog altijd ? – zeker niet de eerste zorg van waar kerken en Christenen!
[12] Het Griekse woord libanos wordt meestal met wierook vertaald; het is eigenlijk een leenwoord uit het Semitisch. In de LXX is het dan ook de vertaling van het Hebr. LeBáNóWNáH, waarvan de kern is het woord LáBàN = wit. Dat woord is ook te horen in het land Libanon, het witte land. Ook wierook is wit: geurwit.
[13] In het Grieks ‘Smurna’. De stad Smyrna is dus de mirrestad. Ons woord ‘mirre’is aan de Semitische talen ontleend. In het Hebreeuws klinkt het als MóWR.
[14] Cit. Hos.11:1. Volgens de LXX staat daar: “. . . en uit Egypte riep ik de borelingen van hem (Israël)”. De Hebreeuwse kan als volgt vertaald worden: “. . . en-vandaan-van-MieTs’RàJieM roep-ik om-het-stichtkind-mijner”. Mattheus blijft hier dus dichter bij de Hebreeuwse tekst dan de LXX. Ook Num.23:22 en 25:8 klinken hier mee.
[15] = hier het Nederlandse ‘ombrengen’.
[16] Cit.Jer.31:15. Vrijwel letterlijk wordt hier de LXX geciteerd (daar is het Jer.38:15): “. . . een stem in Rama werd gehoord van een klaaggezang (Thrènos: dit woord ontbreekt in Mt.. Het is ook de Griekse aanduiding van het boek Klaagliederen van Jeremia), van geween en van verbittering”. De Hebr. Tekst is als volgt te vertalen:
“. . . een stem in RáMáH wordt-gehoord klaaggezang (NeHieJ) geween verbitteringen.”
[17] Hier wordt de tweede helft van Jer.31(38):15 tamelijk vrij weergegeven: “. . . Rachèl zich bewenend wilde niet gestopt worden bij haar stichtzonen, omdat zij niet geschieden.” De Hebr. Tekst is alsvolgt te vertalen: “. . . RáChéL wenend over-de-stichkinderen-harer; belettend om-getroost-te-worden over-de-stichtkinderen-harer ja geenszins(zijn)-zij”. Omdat Rachel volgens Gen.35:19 bij Bethlehem stierf, wordt dit vers uit Jeremia met Bethlehem in verband gebracht. Belangrijk is hier te vermelden, dat in Jer.31:16 de belofte gegeven wordt van de terugkeer van haar kinderen. Deze gehele passage staat bovendien in de indrukwekkende hoofdstukken 30 en 31 van Jeremia, die gaan over het herstel van met name het Noordelijke Israël, ofwel Efraïm. Al behoort Bethlehem tot Juda het ligt in de velden van Efratha. In de uitlegtraditie van de rabbijnen worden deze hoofdstukken verbonden met de komst van de Messias.
[18] Nazareth is de vergrieksing van het Hebreeuwse NáTsáRèT. De middelste medeklinker is dus een Tsadé (Ts) en geen Zain (Z). Het Griekse Nazooraios is de weergave van het Hebreeuwse NaZieJR en is niet de aanduiding van een inwoner van van Nazareth (NaTsaRèT), zoals b.v. blijkt uit Mc.1:24, waar zo iemand een Nazarenerwordt genoemd. Het Hebreeuwse werkwoord NáTsàR betekent ‘behoeden’, het Hebreeuwse werkwoord NáZàR betekent echter ‘toewijden’. En een NaZieJR, ofwel een nazireeër ( in het Nederlands in het midden een ‘i ‘ en geen ‘o’ !) . Over het nazireeërschap wordt in Num.6 uitvoerig geschreven en het enige uitvoerige verhaal over een nazireeër staat in Richt. 13 – 16, de geschiedenis van Simson. Doelt Mattheus hier op dit nazireeërschap? Mogelijk zinspeelt hij hier op Jes.11:1; zie de voetnoot bij deze tekst in BAND II
Of maakt hij hier een toespeling op Num.21:12, waar van de hogespriester staat, dat de “toewijding (NèZèR : weer de Zain (Z) als middelste medeklinker dus) van de olie van de-gezalfde-van de gods-zijner op-hem (is)”?
Andere teksten van de profeten die vergelijkbare woorden hebben gezegd, zijn onbekend.
[19] Matth. Citeert hier Jes.40:3, net als Mc.in 1:2 en Lc. in 3:4. Alle drie citeren de tekst van de LXX letterlijk.
De Hebreeuwse tekst luidt in de vertaling, zoals die in BAND II,2 is opgenomen: stem-van een-roepende,
in-het –inbrengveld, wendt-aan de neemweg van die-JHWH-van-Israël; maakt-rechtuit in-de-steppe een-opzet-baan voor de gods-onzer. Wat opvalt is de vertaling van het Hebreeuwse PháNáH, dat ‘wenden’ betekent en hier de betekenis heeft van ‘aanwenden’, door het Griekse ‘etoimazoo’, dat ‘gereed maken’betekent.
[20] De bewoordingen herinneren hier aan II Kon.1:8 volgens de LXX, waar Elia beschreven wordt.
[21] Zie NWL
[22] Mt. Citeert hier Deut.8:3, letterlijk volgens de LXX.. De Hebreeuwse tekst is in BAND I als volgt vertaald: “……. Ter-toebuiging-daaraan-dat hij-doet-volkènnen-jou: ja niet op-brood in-afzonderling is-aan’t-leven de-roodling, ja op~de-al-afheid-van-wat-doet-uittrekken de-mond-van die-JHWH-van-Israël is-aan’t-leven de roodling.” In de Hebreeuwse tekst ontbreekt het begrip ‘woord’.
[23] Mt. citeert hier letterlijk de LXX, waar het psalm 90 is. Maar de lasteraar laat een belangrijke zinsnede weg, nl. de tweede helft van vs 11: “. . . . om-waar-te-houden-jou op~de-al-afheid-van-de-neemwegen-jouwer”.Zich van de punt van de tempel omlaag laten vallen, is geen weg om te nemen.
[24] Letterlijk komt deze regel in TeNaKh niet voor, maar de bewoordingen komen sterk overeen met die in Ex.20:5 en Deut.5:9. Volgens de Griekse tekst van de LXX zijn die teksten als volgt te vertalen: “niet zul jij je neerbukken voor hen en hen niet heerdienen”; volgens de Hebreeuwse tekst als volgt: “niet ben-jij-je-aan’t-neerbukken voor-hen en-niet aan’t-heerdienen-hen”.
[25] Hier citeert Mattheus Jes.8:23 en 9:1, maar niet letterlijk en niet volledig, noch volgens de LXX, noch volgens de Hebreeuwse tekst. Hieronder eerste de volledige tekst van de LXX in een letterlijke vertaling uit het Grieks ( de cursief gedrukte woorden ontbreken bij Mattheüs):
“ . . . Dit eerst maakt hij, maakt hij spoedig: streek van Zebulon, het land Naphtali neemweg van de zee en de overige langszee behuisden en het oversteekse van de Jordaan, Galilea van de naties, de delen van Judea, het genotenvolk heengaande in duisternis, jullie zien een licht groot. De behuisden in de veldstreek en in schemer van gestorvenheid : licht bestraalt als een toorts jullie “.
De letterlijke vertaling van Jes.8:23 en 9:1 volgens de Hebreeuwse tekst (zie Band II) luidt als volgt (ook hier zijn de bij Mattheüs ontbrekende woorden cursief gedrukt):
“. . . . . als-de-tijd-van vooreerst maakt-hij-rap-klein land ZeBoeLóWN en-land NàPh’TáLieJ, zo-in het-westenlate geeft-hij-zwaarte; de-neemweg-van de-zee het oversteekse-van de-Jordaan, wentelstreek (in het Hebr.GeLieJL, dat later de naam werd voor deze streek: Galilea)-van de naties. Het genotenvolk, zij-die-gaan in-duisternis, zij-zien een licht groot; zij-die-zitten in-een-land-van schemer-van gestorvenheid, een licht straalt op-hen”.
[26] Met dit Griekse woord: makarios, begint pslm 1:1 en dus het gehele boek van de psalmen. Het is de Griekse vertaling van het Hebr. AèSh’RéJ; beide woorden betekenen ‘gelukwensen aan’(‘gefeliciteerd’). De vertaling ‘zalig’ associeert te sterk met het begrip ‘zaligheid’ dat (al even inadequaat) in oudere vertalingen de weergave is van het Griekse sootèria (‘redding’) en van het Hebr. TeShuNgáH dat met ‘bevrijding’ het beste tot zijn recht komt.
De titel ‘zaligsprekingen’ uit de Nederlandse traditie is te religieus geladen. Zoals al in Ps.1:1 blijkt, heeft zowel het Hebreeuwse AèSh’RéJ als het Griekse ‘makarioi’ een ethische strekking.
[27] De bewoordingen herinneren aan die van Jes.57:15; daar zegt die-JHWH-van-Israël: “. . . ik-woon en samen met de verpulverde en de lage van beluchting”. De LXX vertaalt nogal vrij: “. . .oligopsuchos”, een woord dat in het NT alleen in Thes.5:14 voorkomt en met ‘klein-zielig’te vertalen is, maar dan niet in de afgesleten betekenis.
Het Griekse woord ‘ptoochos’, dat in de LXX even vaak de vertaling is van het Hebr.DàL(= arm) als van het Hebr.NgåNieJ (gebogene), komt niet in Jes.57:15 voor, maar wel in Jes.61:1, een tekst die een even grotye rol speelt in de betekenis die aan het Messiasschap wordt gegeven in de evangeliën.
[28] Hier herinnert de tekst aan Jes.61:2, waar de Hebreeuwse tekst spreekt over het “troosten van alle treurenden”; de LXX vertaalt met de twee woorden die ook in Matth.5: 2 staan. Het Griekse parakaleo (waarmee ‘paracleet’verwant is) is in de LXX de vaste vertaling van NáChàM. In de Griekse tekst van het NT is echter ook de samenklank via ‘kaleoo’= roepen belangrijk met woorden zoals ‘epikaleoo’ (oproepen, ‘epiclese’) en ‘ecclesia’ (= geroepenschap). Die samenklank in het Grieks (concordantie) geven we bij de vertaling van dit woord de voorrang, al is bekendheid met het Hebreeuwse NáChàM = troosten onontbeerlijk.
[29] Deze bewoordingen zijn ontleend aan psalm 37:11, waar de Hebreeuwse tekst letterlijk (zie BAND III,1) als volgt kan worden vertaald: “. . . zich buigenden zijn-aan’t-wegvangen land”. Het belangrijke Hebreeuwse werkwoord, dat in alle teksten over het gaan wonen in het land Kanaän zo’n centrale rol speelt, nl. JáRàSh, wordt in de LXX overwegend met ‘klèronomeoo’ vertaald. Door de verbinding van het begrip ‘klèros’ , dat letterlijk een steen aanduidt, waarop iemands naam en wat hem toekomt vermeld staat: iemands aandeel dus, met het begrip ‘nomos’, dat ‘wet’ betekent, wordt aan het Hebreeuwse woord een juridisch accent gegeven, dat daaraan op zich zelf ontbreekt. Ook de notie ‘erven’, die in de meeste vertalingen wordt gekozen, ontbreekt zowel aan het Hebreeuws als aan het Grieks; het gaat niet over het erven van een nalatenschap. Waar gaat het wel over? Het gaat om ‘vangen’ in de zin van ‘ontvangen’, maar met de implicatie dat het bij een ander vandaan komt; ‘weg-vangen’ dus. In de taal die Jezus sprak, klonk de Hebreeuwse psalm en klonk dus wegvangen.
[30] Hier klinken twee psalmteksten (Ps.24:4 en Ps.51:12) in de vertaling van de LXX(Ps.23:4; 50:12), die letterlijk het Hebreeuws volgt.
[31] Uit deze woorden van Jezus blijkt duidelijk, dat Hij zelf en zijn leerlingen staan in de profetische traditie van Israël. In die traditie vertelt Israël aan zichzelf, houdt Israël zichzelf voor, dat zij die profetische boodschap bestreden hebben. Geen heiden die zich in deze discussie zal kunnen en mogen mengen om daar een rol in te willen spelen. Wij hebben daar geen enkele rol! Wanneer we dat wel doen – en we deden het 2000 jaar en doen het nog steeds -, dan vergrijpen we ons aan Israël en zo meteen ook aan Jezus zelf. Met deze laatste woorden van de “tien gelukwensen” wordt alle niet Joden , alle naties aangezegd, hiervan eerbiedig afstand te houden, om verdriet te hebben, bescherming te bieden hoogstens, maar zonder de tegenstrever aan te vallen. Er wordt ons gevraagd moeite te doen om dit geding te begrijpen en wie het begrijpt wil en durft er zich niet in te mengen. Wie zich wel mengt en ook nog met geweld, heeft er niets van begrepen en kwetst Jezus, kwetst de Messias van Israël, kwetst God zelf bitter.
[32] Citaat van Ex.20:13 volgens de tekst van de LXX
[33] Hier staat het Griekse woord ‘antidikos’, dat meestal met ‘tegenstander’ wordt vertaald. De kern van dit woord is het Griekse woord ‘dikè’, dat in het Grieks van de LXX vooral met twee Hebreeuwse woorden wordt verbonden: SháPhàTh, dat meestal met ‘richten’ wordt vertaald, maar beter met ‘de regel stellen’ kan worden vertaald en met TsèDèQ, dat ‘recht’ en ‘gerechtigheid betekent. Voor de vertaling van het NT is het belangrijk om zowel deze beide Hebreeuwse woorden te laten horen als de concordantie in het Grieks. Dat laatste bereiken we door overal, waar dit Griekse woord herkenbaar is, in het Nederlands het woord ‘recht’ te laten horen en de beide Hebreeuwse woorden kunnen we verdelen over de (meeste) Griekse (samengestelde) woorden. Hier doen we dat door de vertaling van ‘anti-dikos’ met ‘tegenover iemand recht hebbend’.
[34] Hier staat het Griekse woord ‘phulakè’, dat meestal met ‘gevangenis wordt vertaald. Het werkwoord betekent echter in het gewone Grieks ‘bewaken’, maar wordt in het NT sterk beïnvloed door het Grieks van de LXX, waar het consequent de vertaling is van het Hebreeuwse SháMàR en dat betekent zowel ‘bewaken’ als ‘bewaren’; we vertalen daarom beide woorden met ‘waar houden’. Vergelijk het Nederlandse ‘huis van bewaring’.
[35] Met dank aan P.Oussoren in de Naardense Bijbel. Het Griekse woord kodrantès is een Latijns leenwoord: quadrans, en dat betekent een vierde deel, in dit geval van een munt. Ons woord ‘’kwart’ is eveneens een Latijns leenwoord. Het woord ‘kwartje’ duidt het vierde deel aan van de vroegere Nederlandse munt, de gulden.
Met de invoering van de Euro is deze deling in vieren van de basismunt vervangen door een deling in vijven. We zijn zowel het ‘kwartje’ kwijt als ook de rijksdaalder (f.2.50).
[36] Deze woorden staan in Ex.20:14 en zijn hier geciteerd volgens de LXX. De Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND I): “niet~ben-jij-aan’t-echtbreken”. De Hebreeuwse taal kent geen toekomende, geen verleden en geen tegenwoordige tijden. De Hebreeuwse werkwoordsvorm die hier staat, wordt in de LXX bijna standaard door het Griekse futurum weergegeven. Dat doen ook de meeste vertalingen, ook in het Nederlands vanaf de Statenvertaling. Mede daardoor heeft die vorm “jij zult” het karakter van een gebiedende wijs gekregen. Strikt genomen laat het Hebreeuws hier geen gebod horen maar een beschrijving, in de trant van: zoiets doe je niet.
[37] Hier wordt verwezen naar een bepaling in Deut.24:1. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt in haar geheel (zie BAND I): “ja~neemt een-manmenselijke een-vrouwmenselijke en-wordt-de-bezitter-harer; en het-geschiedt ware’t-dat-zij-niet aan’t-vinden-is gratie in-de-welogen-zijner: ja~hij-vindt bij-haar naakts-van inbreng, zo-schrijft-hij aan-haar een-staafbrief-van afscheiding en-hij-geeft(die) inde-hand-harer, en-hij-zendt-haar vandaan-van-het-huis-zijner.” Uit het vervolg blijkt dat het vooral om een bescherming van de vrouw gaat, omdat zij t.o.v. de man (de Baäl = bezitter!) een vrijwel machteloze positie inneemt. Jezus verscherpt die bescherming in het volgende vers, waarbij opgemerkt dient te worden, dat het begrip ‘hoererij’ altijd betrekking heeft op betaalde diensten. Met de vertaling ‘overspel’ dreigt de positie van de vrouw weer verzakt te worden.
[38] Jezus verwijst hier naar de vroeg-rabbijnse uitleg van Ex.20:7, Lev.19:12, Deut.23:3 en Ps.50:14. Daar gaat het meestal over het nakomen van ‘geloften’. Letterlijk komen deze woorden noch in TeNaKh noch in de Griekse LXX voor.
[39] Hier citeert Jezus Jesaja 66:1 en Mattheüs volgt hier de Griekse tekst van de LXX.
[40] Dit Hebreeuwse woord heeft als stamwoord het getalwoord ‘zeven’ in TeNakh vertalen we het dan ook met ‘be-zevenen’.
[41] Dat vertalen we met kwaad evenals het Griekse woord kakos. Om ponèros toch ter wille van de Griekse concordantie en idiolectie van kakos te onderscheiden vertalen we het met ‘slecht’.
[42] Hier citeert Jezus letterlijk Ex.21:24 volgens de LXX. Vergelijkbare woorden staan in Lev.24:19 en Dt.19:21.
[43] Deze uitspraak van Jezus correspondeert met andere teksten uit TeNaKh, zoals in de eerste plaats Lev.19:18, maar daarnaast ook met Spr.20:24,29 en Klaagl.3:20.
[44] Vergelijk: ver-geef.
[45] Deze woorden brengen twee Torah-teksten in gedachten: Lev.19:2: volgens de Griekse tekst van de LXX staat daar: “Geschiedt (als) heiligen omdat ik heilig (ben), de machtiger god van jullie”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (Zie BAND I) luidt: “(als)geheiligden zijn-jullie aan’t-geschieden ja geheiligd (ben) ik die-JHWH-van-Israël gods jelieder”. Hier wordt dus het woord ‘heilig’ gebruikt, maar wel wordt er een zinsnede over God aan toegevoegd, net zoals Jezus doet. De tekst brengt ook Deut.18:13 in gedachten: volgens de Griekse tekst van de LXX staat daar: “volgaaf zal jij geschieden ten overstaan van de machtiger jullie god” De letterlijke vertaling van de Hebnreeuwse tekst luidt (zie BAND I): “volgaaf ben-jij aan’t-geschieden genoot met die-JHWH-van-Israël de-gods-jouwer”. Het begrip ‘volgaaf’ (Gr.teleios, Hebr. TáMieJM) verwijst bij Mattheüs dus naar Deut.18:13. Beide teksten worden ook in de Rabbijnse commentaren dikwijls op elkaar betrokken.
[46] Het Griekse dikaiosunè betekent net als het Hebreuwse TsedáQáH gerechtigheid. In de Rabbijnse geschriften duidt dit woord vooral een daad van rechtvaardigheid aan, waaruit blijkt dat bij dat begrip in de bijbel niet aan een algemene norm of waarde moet worden gedacht, maar een concrete daad. Daarom werd het in de tijd dat Jezus leefde een term voor een gift aan een behoeftige, een aalmoes (zie de SV).
[47] Deze woorden herinneren in de eerste plaats aan II Kon.4:33. Diet tekst staat in het verhaal over de profeet Elia, die onderdak en eten zoekt bij een Sunamietische vrouw, moeder van een zoon, die dan sterft. In deze tekst staat dan volgens de Griekse tekst van de LXX: “En Elia kwam binnenin het huis en hij sloot toe de deur achter hun tweeën en bad toe tot de machtiger”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND II): “En-voorts-komt-hij en-voorts-sluit-hij de-deur tot-bij hen andertwee en-voorts-spreekt-hij-zich-uit naar-die-JHWH-van-Israël”. Maar Jezus verwijst ook naar Jesaja 26:20, die de LXX als volgt vertaalt: “treed aan, volk van mij, kom in naar jouw kamerbinnen (hier staat het Griekse woord ‘tameion’, dat Jezus gebruikt), sluit af jouw deur en schuil weg een weinig zolang tot is komen oversteken de walgtoorn van de machtiger”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “Ga genotenvolk-mijner kom in-het-kamerbinnen-jouwer en-sluit de-deuren-jouwer tot-bij-jou; schuil-weg als-een-weinig~dat-opflitst tot-dat~overgstoken-is de-gramschap.
[48] Zie Ned.Woordenlijst.
[49] Dit woord wordt hier geschreven als ‘mamon’. Het is geen Grieks woord en komt ook in de LXX niet voor; het is een leenwoord uit het Aramees en betekent: rijkdom.
[50] Jezus refereert hier aan Jer.14:14, waar staat: “leugen profeteerders de-profeten in-de-naam-mijner”.
[51] Jezus citeert hier Ps.6:9 in een Griekse vertaling die enoigszins afwijkt van die in de LXX, waar de tekst, letterlijk vertaald, aldus luidt: “neemt afstand vandaan van mij allen die bewerken de streverij”. Het Griekse woord ‘anomia’ is in de LXX meestal de vertaling vannhet Hebreeuwse NgáWoN = ontwrichting, hier van het Hebreeuwse AáWèN = streverij. De Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND III,1): “wijkt vandaan-van-mij al-af-heid-van bewerkenden-van streverij”.
[52] Zie Lev.13:49 en 14:2-32.
[53] Hoewel het Griekse ‘pais’in de LXX overwegend de vertaling is van het Hebreeuwse NgèBèD = heerdienaar, is het daar soms ook de vertaling van het hebr. BéN = stichtkind/zoon. In het NT heeft het Griekse ‘pais’ ook vaak de betekenis van ‘kind’. De woorden ‘knecht’ en ‘kind’ zijn in Oost Nederlands vaak synoniem. In deze tekst zou dus met even veel recht ‘kind’ kunnen worden vertaald.
[54] Jezus refereert hier aan Jes.59:19, waar volgens de Griekse tekst van de LXX staat: “En ontzag zullen hebben voor de naam van de machtiger zij uit het neerkomen (dusmè) van de zon en van het opstijg-oosten-vroege(anatolè) de dunkzware naam.” De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “en-voorts-zullen-zij-ontzag-aan’t-krijgen-zijn: vandaan-van-het-avond-late enwel~voor-de-naam-van die-JHWH-van-Israël en-vandaan-van-het –oprijzen-van de-zon en-wel~voor-de-zwaarte-zijner”. In Jes.49:12 klinkt dezelfde thematiek, maar met andere Griekse woorden zowel in de LXX als in TeNaKh.
[55] Hier wordt Jes.53:4 geciteerd, De Griekse bewoordingen verschillen van die in de LXX. Daar staat, letterlijk vertaald: “Hij draagt de verwaardingen van ons en om ons heeftt hij smart”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “Daarom de-uitputtingen-onzer hij draagt(ze)-hoog-heen;en de lijdensoorzaken hij-zeult-ze.”
[56] Bij de vertaling van dit Griekse werkwoord kiezen we voor de Griekse concordantie van het NT. In de LXX komt het maar zelden voor en dan als vertaling van het Hebr. GáNgàR = schelden.
[57] Zowel dit Griekse woord als het daarmee corresponderende Hebreeuwse woord worden meestal met ‘kudde’ vertaald, toch is het beter te laten horen (en lezen), dat beide woorden betrekking hebben op wat er met de kudde gebeurt, nl. ze worden uit (de stal) resp. gevoerd en gehaald.
[58] Deze woorden zijn een citaat van Hos.6:6, letterlijk volgens de LXX. De letterlijke vertaling (zie BAND II) van de Hebreeuwse tekst luidt: “ja aan-goede-gunst heb-ik-welgevallen en-niet~aan-slachtgave. Het zijn de centrale woorden in een profetische aanklacht tegen zowel Efraïm als Juda vanwege een levenshouding, waarin liefde zo korstondig is als een morgenwolk.
[59] Vergelijk het Nederlandse ‘vooraanstaande’.
[60] Deze woorden komen meerdere keren voor in TeNaKh, in: Num.27:17, waar de Griekse vertaling van de LXX het Hebreeuws op de voet volgt: “als-voorttrekvee voor-wie niet geschiedt een weider”.De Griekse constructie bij Mattheüs kan niettemin een weergave van deze Hebreeuwse tekst zijn. In Num. gaat het over degene die na Mozes van Godswege de verantwoordelijkheid voor Israël krijgt, nl. Jozua, een naam die vrijwel gelijk is aan de naam Jezus. Dezelfde woorden komen voor in Ez.34:5, maar niet in precies dezelfde constellatie. Hier kondigt Ezechiël aan dat die-JHWH-van-Israël zelf zijn volk gaat weiden, omdat de menselijke herders jammerlijk falen. In I Kon.22:17, in de woordkeuze van de LXX (daar: III Koningen) ontbreekt het woord ‘voorttrekvee’, i.p.daarvan staat daar het Griekse ‘poimion’ (‘weide-groep’)als vertaling van het in de Hebreeuwse tekst staande woord ‘voorttrekvee. In dit hoofdstuk uit I Koningen reageert de profeet Micha op het voornemen van koning Achab en Josafat om een oorlog te beginnen. De LXX volgt ook hier de Hebreeuwse constructie. Het lijkt erop, dat de tekst in Mattheüs een citaat uit het hoofd is.
[61] Het woord ‘nekros’, dat we hier met ‘lijfdood’ vertalen, heeft in het NT zeker niet alleen betrekking op gestorven doden. Maar het wordt ook gebruikt voor mensen die in geestelijke zin, ethisch-praktische zin, niet echt leven. Zo horen we Jezus in Matth.8:22 zeggen: “dat de lijfdoden begraven de lijfdoden van zichzelf”.
[62] In de LXX wordt het Griekse woord ‘ophis’ als de vertaling van het Hebreeuwse NáChàSh gekozen. Dit woord is het beste te vertalen als ‘waargedrocht’; het is stamverwant met een werkwoord, dat met ‘waarzeggen’ wordt vertaald. De aanduiding ‘slang’ is voor dit beest een te specifieke aanduiding. In het NT heeft dit Griekse woord echter de kleur die in het gewone Grieks ook heeft, die van bedachtzaamheid en doortastendheid, waarom het het dier van de geneeskunde kon worden. Daarom vertalen we dit woord in hert NT met ‘slang’.
[63] In de zin van ‘eenvoudigen’.
[64] Deze woorden verwijzen naar Micha 7:6, noch uit de Hebreeuwse tekst noch uit de Griekse van de LXX is deze zin een letterlijk citaat. Daar staan uitvoeriger teksten. Hier is kennelijk uit het hoofd geciteerd, waarbij de oorspronkelijke Griekse en Hebreeuwse teksten zijn verkort.
[65] Het is bekend, dat in de drie synoptische evangeliën (Mattheüs, Marcus en Lucas) Jezus meer dan eens spreekt over het voor deze mensen binnen afzienbare tijd ‘komen van de dag van de stichtzoon van de mens’. Wanneer we deze uitdrukking blijven vullen met de gebruikelijke zogenaamde eschatologische uitleg van een wederkomst die buiten de geschiedenis valt, dan ontkomen we niet aan de vraag of Jezus hier voorbarig heeft gesproken. Wanneer we deze uitdrukking vullen met de snelle verbreiding van het vertrouwen op Jezus in de eerste honderd jaar van onze jaartelling en beseffen dat zijn ‘parousia’ – en dat betekent letterlijk: – zijn presentie dan reeds wereldwijd aan’t worden is, ontkomen we niet aan een andere vraag: waarom is er dan geen vrede voor Israël en onder de naties? Die vraag is geen vraag aan Jezus, maar aan ons zelf, aan de kerk. Het is de vraag of de kerk wel Messiaans is gebleven is in haar ethiek.
[66] De daken van de huizen zijn plat en worden ook gebruikt om op bezig te zijn of te praten.
[67] Letterlijk: ‘vandaan van’ > vanwege.
[68] Jezus citeert hier Micha 7:6, maar niet letterlijk volgens de Griekse tekst in de LXX. Daar staat: “Daarom minacht een stichtzoon de omvamende, een stichtdochter komt in opstand tegen haar moederende, een bruid tegen haar schoonmoeder, vijanden van een man (zijn) de mannen die (zijn) in zijn huis.” De letterlijke ver-taling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “ja een stichtzoonbezwendelend een-omvamende, een-stichtdochter staat-op tegen de-moederende-harer, een-bruid tegen-de-schoonmoeder-harer; vijanden-van
een-manmenselijke (zijn) de-menselijken-van het-huis-zijner”. De profeet beschrijft hier een volledig uiteen-vallende samenleving met onderlinge strijd in alle levensgebieden. En daarop volgt aan het slot van zijn profetie een bede om het herderschap van die-JHWH-van Israël, die alle ongerechtigheid vergeeft en het kwaad weg doet.
[69] Deze woorden staan in Jes.35:5. De Griekse vertaling daarvan in de LXX gebruikt andere woorden, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgen. Hier is waarschijnlijk sprake van een citaat uit het geheugen. Ook in Jes.29:18 staan dezelfde woorden als in de LXX bij Jes. 35:5
[70] Deze woorden staan in Jes. 61:1 en nu komen de bewoordingen wel overeen met die in de Griekse tekst van de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “de-beluchting-van de-machtiger-mijns die-JHWH-van-Israël op-mij; ter-toebuiging-daaraan zalft die-JHWH-van-Israël enwel-mij om-goed-nieuws-te-brengen aan-gebogenen . . .”.Het laatste woord (NgTNáWieJM = gebogenen) wordt in de LXX meestal met het Gruiekse ‘praüs’vertaald, maar in Jes. meestal met het Griekse ptoochos, dat elders als vertaling van het Hebr. DàL (= arm) dient.
[71] Hier wordt de eerste vershelft van Ex.23:20 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX, In deze hoofdstukken van Ex, die beginnen met Ex.20 en de tien woorden, wordt verteld, wat die-JHWH-van-Israël aan Mozes op de berg gebiedt en belooft. Beloofd wordt een werkbode die Israël begeleiden zal op zijn tocht naar Kanaän. Uit het vervolg blijkt, dat zijn rol met name gericht is op de houding die Israël dient aan te nemen tegenover de naties. Het wonen in het land is direct gekoppeld aan een ethiek. En die ethiek stond centraal in het optreden van Johannes de Doper.
[72] Hier wordt de eerste vershelft van Mal.3:1 geciteerd, maar niet letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. Die heeft i.p.v. ‘toebereiden’(Gr. kataskeuazoo), ‘omzien naar’(Gr. epiblepoo). De Hebreeuwse tekst heeft hier PháNáH, dat in qalvervoeging ‘wenden’ betekent, en in de piéel-vervoeging(hier dus) ‘aanwenden’ of ‘bewenden’. Hetzelfde woord staat in de bekende tekst van Jes.40:1. In de tweede vershelft van Mal.3:1 wordt de komst van de werkbode van de zuivergang (meestal luidt de vertaling: Engel van het verbond), in wie die-JHWH-van-Israël zelf tot zijn tempel komt; het is de profetische bevestiging van de belofte in Ex.23:20, die Jezus hier herkent in Johannes de Doper.
[73] De terugkeer van Elia wordt aangekondigd in Mal.3:23(SV.Mal.4:5): “kijk-hier ik zendend voor-jullie enwel~AèLieJJáH de pofeet; voor-de-vertegenwendiging-van het-komen-van de-dag-van die-JHWH-van-Israël, de grote en ontzagwekkende”.De naam Elia valt bij Mt nog in Mt.16:14(=Mc.8:28 en Lc.9:19), Mt.17:3(=Mc.9:4 en Lc.9:30), in Mt.17:10,11(=Mc.9:11,12,13) en Mt.27:47(=Mc.15:35,36). Lucas verwijst in Lc.1:17 wel naar Mal.3:23(4:5), maar de directe verbinding van Elia en Johannes de doper ontbreekt bij hem. De evangelist Johannes, vertelt in Joh.1:21, dat Johannes de doper zelf ontkent dat hij Elia is. Verder wordt de naam Elia alleen nog genoemd in Rom.11:2 en Jac.5:17.
[74] = aansprekend
[75] aanvullen op de borst.Deze woorden verwijzen naar Pred.3:4, waar Prediker zegt, dat er voor alles een ‘tij’ staat.
[76] Deze woorden komen zo letterlijk voor in de Griekse tekst van de LXX bij Jes.14:13 en 15 en hebben daar betrekking op,de ondergang van Babel.
[77] Dit Griekse werkwoord komt niet voor in de LXX en in het NT alleen hier en in Lc.11:46.
[78] Hier wordt Hos.6:6 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse tekst in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst ()zien BAND II) luidt: “ja aan-goede-gunst hebik-welgevallen en-niet aan-slachtgave”.
[79] Vergelijk het Nederlandse ‘doorslaggevend’.
[80] Grieks: pais, dat ook ‘kind’ betekent. Maar dat Nederlandse woord klinkt b.v. in het Oosten als ‘knechtje’.
[81] In deze verzen wordt Jes.42:1-4 volledig geciteerd, maar deze Griekse vertaling wijkt aanzienlijk af van die in de LXX. De Hebreeuwse tekst drukken we hier af in een letterlijke vertaling (zie BAND II): “kijk-eens de-heerdienaar-mijner aan’t-vasthouden-ben-ik-hem, de uitverkozene-mijner genadigt de-lichaamziel-mijner; ik-geef de-beluchting-mijner op-hem, stelregeling voor de naties is hij aan’t-doen-uittrekken. Niet is-hij-aan’-aanschreeuwen en-niet hoog-heen-aan’t-dragen; en-niet~is-hij-aan’t-doen-horen op-het-straatbuiten de-stem-zijner. Een stengel die-geplet-is is-hij-niet aan’t-breken. En een vlaspit die-kwijnt is-hij-niet aan’t-uitdoven; . . . . . . . . . en-op-de-uitlegging-zijner zijn-de-kusten aan’t-wachten”. We vertalen die hier letterlijk en drukken afwijkingen en toevoegingen vet: “Jakob, mijn kind( of heerdienaar)” De overeenkomsten en de verschillend komen duidelijk uit. Ook de Griekse vertaling van de LXX wijkt aanzienlijk af van de Hebreeuwse tekst:” ik zal het opnemen voor hem; Israël mijn verkozene, bereid ontvangen zal hem de lichaamziel mijner.Ik heb gegeven de beluchting van mij op hem. Een oordeel voor de naties zal hij openbaren.Niet heeft hij geschreeuwden niet wordt gehoord buiten de stem van hem Een stengel die ingedrukt is zal hij niet verbrijzelen en een vlasdraad die rookt zal hij niet doven. . . . en op zijn naam zullen de naties hopen.” In de LXX worden Jakob, resp. Israël aangesproken als de heerdienaar van die-JHWH-van-Israël. Dat gebeurt noch in TeNaKh noch in Mattheus. Daarnaast zijn meerdere Hebreeuwse woorden door verschillende Griekse weergegeven. Een en ander roept de vraag op of ook het NT niet kritsich dient te worden nagezocht op de gevolgen van daar vast te stellen vertaalbeslissingen en of dat niet bevestigt dat het NT vanuit het OT dient te worden geïnterpreteerd. Tenslotte ontleent het citaat bij Mattheus ook noties aan Jes.41: 9.
[82] = letterlijk ‘lasteraar.
[83] Citaat van Jona 2:1 (LXX 2), letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX
[84] Meestal wordt hier, maar incorrect, vertaald: meer dan Jona, maar dit Griekse woordje (hè) staat hier niet, en evenmin in vs 42.
[85] Deze zin ontbreekt in de belangrijkste handschriften. In de SV staat dit vers daarom tussen haken.
[86] Hier wordt Jes.6:10 geciteerd letterlijk naar de Griekse vertaling in de LXX. Die volgt de Hebreeuwse tekst op de voet, behalve de slotwoorden, die luiden, letterlijk vertaald uit de Hebreeuwse tekst: “. . . . . en-het-hart-zijner aan’t-onderscheiden-is envoorts-aan’t-omkeren-is en-voorts-aan’t-herstellen-is voor-hem.”
[87] Deze woorden zijn ontleend aan de Griekse vertaling van Ps.104(103) vs 12. Ze komen ook voor in Ez.17:23 en 31:6 en Dan.4:9 en 18.
[88] De eerste regel is een letterlijk citaat van Ps.78:2 volgens de Griekse vertaling in de LXX. De tweede regel geeft de inhoud van de tweede vershelft van deze tekst, maar met volledig andere Griekse woorden dan die in de LXX., waarvan de vertaling luidt: “ik zal luid maken het-voorbehoudene (Gr. problèmata, dat in de LXX altijd de vertaling is van het Hebreeuwse ChieJDáH = raadselachtigheid; het komt in het NT verder niet voor) vandaan-van het vooraangaande(Gr.archè).” De letterlijke vertaling van het Hebreeuws(Zie BAND III.1) luidt: “ik-ben-aan’t-opbruisen raadselachtigheden vadaan-van-oostenvroeg”. De herkomst van de vertaling van Ps.78:2b is onbekend. Het Griekse woord ‘katabolè’ (het ‘voorbehoudene’ = wat niet openbaar gemaat is) komt in de LXX niet voor en in het NT alleen hier.
[89] Dat Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh letterlijker nl. met (af- / be-)knotten. In het NT kiezen we voor maaien om de Griekse concordantie te kunnen bewaren.
[90] Hier klinkt Zeph.1:3, maar in andere bewoordingen dan in de LXX. Daar staat, letterlijk vertaald: “en ik zal wegpakken de mensen vandaan-van de vertegenwendiging-van het land, zegt de machtiger”. Opvallend is het ontbreken van het woord ‘skandalon’. Ook hier geeft Mt dus een andere Griekse vertaling van de Hebreeuwse tekst, die (letterlijk vertaald, zie BAND II) luidt: “ik-ben-aan’t-inhalen . . . . en de struikelaarsters met de schenders en voorts ben-ik-aan’t-afscheiden enwel-de- roodling(AáDáM) vandaan-van op-het-roodlingse”.
[91] Hier klinkt Dan.12:3, en ook hier in andere bewoordingen dan in de LXX. Maar de bewoording van Mt blijft dichter bij de ook overgeleverde Griekse vertaling van Theodotion. Daar staat in (letterlijk vertaald): “De onderwezenen zullen als toortsen stralen als de toortsstraling van het pletwerk(Gr.stereooma = Hebr. RáQieJàNg) en van de vele rechtvaardigen als de sterren in de wereldtijden”De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “en-de-onderwezenen zijn-in-klaarheid (Hebr. ZáHàR) als de klaarheid van het pletwerk. De tekst van de LXX wijkt daar sterk van af.
[92] = het koningschap van God.
[93] = bonkster.
[94] Hier wordt vrijwel letterlijk de Griekse vertaling in de LXX van Ex.20:12 geciteerd. Het Griekse werkwoord ‘timaoo’ is in de LXX de gebruikelijke vertaling van het Hebreeuwse KáBhéD, dat letterlijk ‘zwaar zijn’betekent en waarvan het bekende woord KáBhóWD is afgeleid, dat in de LXX steeds met het Griekse ‘doxa’ wordt vertaald. Deze twee woorden vertalen we met resectievelijk ‘zwaarte’en ‘dunkzwaarte’. Maar voor de vertaling van het Griekse werkwoord ‘timaoo’ kiezen we er voor de de Griekse concordantie recht te doen met de vertaling ‘waarde geven’.
[95] Hier wordt vrijwel letterlijk de Griekse vertaling van Ex.20:17 geciteerd volgens de LXX. Het Griekse werkwoord ‘teleutaoo’ is in de LXX meestal de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord MuWT = sterven. Maar dat woord wordt vaker door het Griekse tithnèiskoo vertaald. Dit laatste werkwoord vertalen we dan ook met sterven, en ‘teleutaoo’daarom met het Nederlandse ‘overlijden’.
[96] Met deze uitspraak verwijst Jezus naar Spr.28:24, waar staat (letterlijk vertaald, zie BAND III,2): wie-ontrooft de-omvamende-zijner of-de-moederende-zijner en-zegt geen~afvalligheid; een-verbondene (is) hij: voor de menselijke die verderft”.
[97] Jezus citeert hier volgens Mattheüs (en volgens Marc.7:20) Jes.29:13 letterlijk volgens de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “en-voorts-zegt de machtiger-mijns: toebuigelijkheid ja bereikt het-genotenvolk (nl.)dit, met-de-mond-zijner en-met-de-lippen-zijner geven-zij-zwaarte-aan-mij, en het-hart-zijner verre vandaan-van-mij; en-voorts-geschiedt het-ontzag-hunner enwel-voor-mij, een-gebod van-menselijken lerend.” Ter verduidelijking hebben de Joodse vertalers van de LXX hier het Griekse woord ‘matèn’ toegevoegd, dat hier waarschijnlijk het equivalent is van het Hebreeuwse ChiNNóM = gratisweg in de zin van tevergeefs.
[98] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘moederschoot hebben’; wanneer het in de LXX en het NT met het Griekse ‘eleoo’ wordt vertaald, kiezen we vanwege de Griekse concordantie voor het Nederlandse barmhartig zijn, mede omdat ook in het woord in het Nederlands het lichaamsdeel ‘hart’doorklinkt.
[99] = ‘ontbonden’ zijn, geen kracht meer hebben; zie voetnoot bij Mc.8:3.
[100] = Magdala
[101] Het gedeelte tussen haken komt in een aantal belangrijke handschriften niet voor. Het is waarschijnlijk een invoeging uit de eerste handschriften. Daarom hebben alle latere vertalingen deze woorden gewoon in hun telling opgenomen.
[102] Dit woord vertalen we in TeNaKh met ‘aanhaken bij’. In het NT hebben we ervoor gekozen de Griekse concordantie te bewaren. In het Grieks is de woordstam MN in heel veel andere woorden te horen. En die woordstam heeft met ‘denken’ te maken. De betekenis van het Hebreeuwse ZáKàR is echter voor het verstaan van het Bijbelse Grieks (zowel in de LXX als het NT) beslissend.
[103] In latere handschriften is hier voor de duidelijkheid ingevoegd ‘van de broden’.
[104] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘afstemming’ ( op elkaar afgestemden, zoals vergaderden een vergadering worden genoemd), omdat het stamwoord KóWL = stem daarin te herkennen is. Verglijk ook het bijbelboek QoHèLèT, dat met ‘Prediker’ vertaald wordt, al is ‘afstemmer’letterlijker. Voor de vertaling van het Griekse ‘ecclèsia’ kiezen we er weer voor de Griekse concordantie te laten horen. ‘Roepen’ is de basis van dit woord. Het gaat om ‘geroepenen’ die samen een ‘schap’ vormen, zoals in het Nederlands ‘maten’ een ‘maatschap’vormen.
[105] Dit Griekse woord komt in het NT behalve hier alleen nog voor in Hebr.8:12. In de LXX komt het vaker voor, als vertaling van meerdere Hebreeuwse woorden en zegswijzen, maar meestal in woorden die afgeleid zijn van het Hebreeuwse werkwoord SáLàCh, dat het beste met vergeven kan worden vertaald. Het Griekse woord ‘aphhièmi’, dat in de meeste vertalingen met ‘vergeven’ wordt weergegeven (maar even vaak door andere Nederlandse woorden!) vertalen we hier met ‘wegduwen’, om de Griekse concordantie te kunnen laten horen.
[106] Hier citeert Jezus de laatste zinsnede van Spr.24:12. Deze vertaling van de Hebreeuwse tekst wijkt af van die in de LXX; daar staat ‘ta erga autou’ (= zijn werken) i.p.v. ‘tèn praxin autou’. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.2) luidt: en-hij-doet-weerkeren aan-roodling naar-het-werk-zijner. De LXX vertaalt met dezelfde woorden ps.62:13 (LXX: ps.61:13). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND III.1): ja~jij-bent-(‘t)aan’t-vervredigen voor-iedermenselijke naar-het-maaksel-zijner.
[107] Deze woorden verwijzen naar minstens drie teksten in TeNaKh, zonder die letterlijk, al dan niet uit de LXX, te citeren, nl. Gen.22:2: . . . de-stichtzoon-jouwer, de-één-enkele die jij bemint; Psam 22:7: stichtzoon-mijner (ben)jij; en Jes.42:1: . . de-heerdienaar-mijner . . . de-uitgekozene-mijner genadigt de-lichaamziel-mijner . . Aan de bewoordingen van deze teksten in de Griekse vertaling van de LXX, zijn de bewoordingen hier bij Mt, maar ook bij Mc en Luc.ontleend.
[108] Hier verwijst Jezus naar Mal.4:6 (Hebr. telling 3:23). In de Griekse vertaling van die tekst in de LXX wordt hetzelfde werkwoord gebruikt als vertaling van het Hebr. ShuWB, dat ‘(terug-)keren’ betekent. Voor de vertaling van het Griekse werkwoord kiezen we ervoor de Griekse concordantie hoorbaar te houden.
[109] In de handschriften, waarover b.v. de Statenvertalers konden beschikken, volgt hier na een vers, dat onder nr 21 in de traditionele (Middeleeuwse) telling is op genomen: “deze geschiedronde zal niet uitgaan tenzij met gebed en vasten.”.
[110] Vgl. het Nederlandse ‘voldoen’.
[111] In het Grieks klinkt hier weer het woord, dat in het vorige vers met ‘al-af-doen’ = ‘voldoen’ vertaald werd. Ons woord ‘tol’is daar een verbastering van.
[112] Het Griekse tapeinoöo is in de LXX meestal de vertaling van het Hebr. SháPhàL = verlagen, maar vaak ook van NgáNáH = buigen. Omdat beide Hebreeuwse woorden in de LXX ook door andere Griekse woorden worden vertaald, kiezen we er in het NT bij dit woord voor ‘vernederen’, zodat we de concordantie binnen het NT kunnen laten horen.
[113] = Dal van vergankelijkheid.
[114] In veel latere handschriften, de handschriften waarop de telling is gebaseerd en waarop ook de Statenvertalers aangewezen waren, wordt hierna als vs 11 deze uitspraak van Jezus vermeld: “Gekomen is immers de stichtzoon van de menselijke om te bevrijden wat te loor ging”.
[115] In de zin van ‘iets dat gewild is’, of ‘iets dat men moet willen’.
[116] Zie Lijst van Nederlandse Woorden..
[117] Hier staat in het Grieks het woord ‘marturoi’, dat we in nhet NT met ‘getuigen’ vertalen om de Griekse concordantie binnen het NT te laten horen. Het is in de LXX de vaste vertaling van het Hebr. NgéD, dat daar met ‘nogmalig-steller’ wordt vertaald. Getuigen is immers iets, dat eerder gebeurd is ‘nogmaals aan de orde stellen’.
[118] Hier wordt Deut.19:15 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling van deze tekst in de LXX; de woordkeuze is gelijk, maar de woordvormen verschillen enigszins. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “. . . . . . op~de-mond-van andertwee nogamligstellers: of op~de-mond-van drie~nogmaligstellers is-aan’t-tot-opstaan-gebracht-worden een-inbreng”.
[119] En hoe Jezus met hen omgaat, laat hij in vele verhalen zien. Ook voor hen regeert de barmhartigheid in de geroepenschap.
[120] Hier staat het Griekse woord ‘logos’, dat soms, zoals hier, samenhangt met het werkwoord ‘logizoo’, ‘berekenen’.
[121] De letterlijke betekenis is ‘ring – . . . . ‘ ‘ringveld’ of ‘ringstuk’ en zo werd het een munt met een hoge waarde, waarschijnlijk duizend (oude) Griekse drachmen = ong. euro.
[122] Verbastering van Latijnse denarius, een gangbare Romeinse munt, in de waarde gelijk aan de (toenmalige!) Griekse drachmè, omgerekend naar nu ongeveer een euro.
[123] Hier wordt letterlijk naar de Griekse vertaling in de LXX Gen.1:27 geciteerd. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst ( zie BAND I) luidt: “. . . . . aanhaker en inboorbaar volzuivert hij hen.” De Joodse vertalers van de LXX hebben gezien dat het Hebreeuwse woord ZàKhàR geen recht wordt gedaan met de vertaling ‘mannelijk’ ; zij kozen voor het zoveel specifiekere Griekse woord ‘arren’ of ‘arsen’. Hetzelfde geldt voor voor de vertaling van het Hebreeuwse woord NeQóBáH, waarvoor zij eveneens het zo veel specifiekere Griekse woord thèlus kozen.
[124] Hier wordt Gen.2:24 geciteerd vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “om-vastzo is-aan’t-verlaten een-manmenselijke, enwel de hem-omvamende en-ook-de-hem-bemoerende; en-voorts-is-hij-aan’t-aankleven bij-de-vrouwmesnelijke-zijner, en-voorts-zijn-zij aan’t-geschieden tot-een-vlees één-enkel”.
[125] Hier wordt verwezen naar Deut.24:1. In de Griekse vertaling van deze tekst in de LXX vinden we dezelfde Griekse woorden die ook hier staan: biblion apostasiou, als vertaling van de Hebrteeuwse woorden: SéPhèR KeRieJTuWT = staafboek-van afscheiding. I.p.v. het Griekse ‘apostelloo’ als vertaling van het Hebreeuswse SháLàCh = wegzenden, staat bij Mt. het Griekse apoluoo = loslaten. De tendens in deze passage in Deut.24:1-5 verschilt nog al van die in Mat.. In Deut gaat het duidelijk om een bescherming van de positie van de vrouw in een vrouwonvriendelijke patriarchale maatschappij. In Mat. lijkt Jezus veel verder te gaan dan bescherming en de gelijkwaardigheid volstrekt geldig te achten, zoals ook blijkt uit het vervolg.
[126] Latere handschriften, die de basis vormden voor de Statenvertaling, hebben hier nog een zinsnede aan toegevoegd: “en wie de losgelatene huwt pleegt ook echtbreuk” Het is een toevoeging, die de vrouw machtelozer maakt en past in een vrouwonvriendelijk patriarchaal klimaat, dat ook in de kerk al snel dominant werd. Ook de Nederlandse term ‘overspel’ als vertaling van zowel het Hebreeuwse NáAàPh als van het Griekse moicheuoo vervaagt de concreetheid van deze woorden tot een breder patroon van omgangspraktijken tussen mannen en vrouwen – en ook hier in eerste instantie ten nadele van de vrouw.
[127] In de zin van ‘overzien’ > ‘be-grijpen’ .
[128] In TeNaKh: nogmaligstelling.
[129] Hier worden Ex.20:13-16 en Deut.5:1-19 geciteerd, volgens de Griekse vertaling in de LXX, zij het in een iets andere volgorde. In TeNaKh verschillen beide versies enigszins, maar juist niet de hier door jezus aangehaalde zinsneden. De letterlijke vertaling van de Heb reeuwse teksten (zie BAND I) luidt: “niet aan’t-doden-jij; niet aan’t-echtbreken-jij; niet aan’t-stelen-jij; niet~aan’t-toebuigen-jij bij-de-metgezel-jouwer een nogmaligstelling van leugen.
[130] Hier wordt Lev.19:18 geciteerd volgens de Griekse vertaling in de LXX.
[131] Deze woorden verwijzen in de eerste plaats naar Gen.18:14. Daar staan in de Griekse vertaling van LXX dezelfde Griekse woorden, letterlijk vertaald: is er geen kracht van de kant van God voor een woordinbreng (rèma)?. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: is(te)wonderlijk-aan’t-zijn vandaan-van-die-JHWH-van-Israël een-inbreng? In de tweede plaats verwijst de tekst in Mat. naar Job 42:2, waar dezelfde Griekse woorden worden gebruikt eerst voor een bevestigende uitspraak, letterlijk vertaald: (ik volkèn) dat voor alle (dingen) kracht is, en dan in een dubble ontkenning, letterlijk vertaald: en geen kracht is er bij jou voor niets. De letterlijke vertaling van de beide uiitspraken in de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND III.2): ik-volkèn ja~al-af ben-jij-aan’t-aankunnen; en-niet is-ontoegankelijk-aan’t-worden vandaan-van-jou een-opzet. De derde tekst waar Mat.19:26 naar verwijst is Zach.9:4, waar volgens de Griekse vertaling van de LXX hetzelfde woord ‘adunatos’ (= zonder kracht) wordt gebruikt, letterlijk vertaald: zal er voor mijn vertegenwendiging geen kracht zijn? De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: . . . ook in-de-welogen-mijner is-het-wonderlijk-aan’t-zijn. De LXX heeft van een bevestigende uitspraak in de Hebreeuwse tekst een retorische vraagzin gemaakt. In de eerste en derde tekst heeft de LXX het Griekse ‘adunatos’ gekozen als vertaling van het Hebr. PáLéA dat letterlijk ‘wonderlijk-zijn’ betekent. In de tweede tekst heeft de LXX weer voor het Griekse ‘adunatos’gekozen, maar nu als vertaling van het Hebreeuwse JáKàL = iets aankunnen. De gebruikelijke vertaling van het Grikeks in Mat.19:26 met ‘onmogelijk’ doet noch Jezus’ uitspraak, noch de teksten in TeNaKh waarnaar verwezen wordt recht. Het gaat hier niet (elders wel, maar dan worden er andere woorden gebruikt) om dingen niet kunnen of mogelijk zijn. Het gaat om het ontbreken van kracht (= dunamis) bij de mens en om de aanwezigheid daarvan bij God. Alleen concordant vertalen en bij het NT de Hebreeuwse taalwaarheid daarachter horen, kan behoeden voor vervlakking en misduiding.
[132] Grieks palingngenesia. Dit woord verder in het NT alleen nog voor in Titus 3:5. De lexica omschrijven de betekenis als ‘terugkeer van de vroegere toestand’, ‘herstel’(ook na ziekte). De gebruikelijke vertaling ‘wedergeboorte’ moet verstaan worden als een ethisch begrip, waarmee een hernieuwd begin, maar dan ook anders en beter toegerust, van het aardse leven aangeduid wordt. Dat treedt na Pasen aan de dag, na sterven en opstaan. De doop is daarvan het symbool.
[133] Een vergelijkbare uitspraak vinden we in Op.3:21. Heel het NT kondigt in dit tijdvak (deze kairos) het begin aan van een nieuwe NgóWLáM, aioon (aeoon), saeculum, waarin de naties, doordrongen van de goednieuwsboodschap, die van de ecclesia kuriakè uitgaat, tot hernieuwd (c.q. hersteld) ethisch handelen zullen komen, dat alle verhoudingen reinigt en vrede brengt. En het is het oordeel dat deze ommekeer tot stand zal brengen.
[134] Hier staat in het Grieks ‘kurië eleèson’, dat in de liturgie van de kerk is overgenomen als kyrië eleïson. In het koinè-grieks wordt de letter ‘èta’ ( ‘è’) als een ‘i’ uitgesproken. Het Griekse werkwoord ‘eleoo’ is in de LXX even vaak de vertaling van het Hebreeuwse CháNàN (= gratieëren) als van RáChàM ( = moederschoot hebben voor). Het werkwoord vertalen we in het NT concordant met ‘barmhartig zijn’. Voor de afgeleide Griekse woorden geberuiken we (meestal) ‘gratie’, omdat die in de LXX overwegend met het Hebreeuwse CháNàN verbonden zijn. Ter wille van de samenhang met het Hebreeuws laten we in het Grieks hier de concordantie los.
[135] Hier wordt Zacharja 9:9 geciteerd, in een Griekse vertaling die op enkele punten afwijkt van die in de LXX.
Letterlijk uit het Grieks vertaald luidt die: “Verheeug je machtig, dochter Sion, verkondig dochter Jeruzalem: zie jou koning komt voor jou, rechtvaardig en bevrijdend is hij, gebogen en opgetreden op een jukdragende en een jong ezelsveuelen.” De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “juich machtig stichtdochter TsieJJóWN: schettert stichtdochter JeRuSháLàieM, kijk-hier de-koning-jouwer hij-is-aan’t-komen voor jou, een rechtvaardige en-een-bevrijdende (is)hij; een-gebogene en-op-rijdend op-een-ezel,
en-op-een-veulen stichtjong-van ezelinnen.”De eerste twee zinsneden komen ook voor in Jes.62:11, niet geciteerd volgens de Griekse vertaling in de LXX , die de Hebreeuwse tekst op voet volgt.
[136] Hier wordr Psalm 118:25 en 26 geciteerd, vrijwel volgens de Griekse vertaling in de LXX (Psalm 117:25 en 26), Alleen het eerste woord verschilt. De LXX vertaalt de Hebreeuwse woorden met ‘och kurië sooson dè’, vertaald: oh bevrijd toch. In de Hebreeuwse tekst staat: “och jij-JHWH-van-Israël bevrijd toch”. De laatste twee woorden luiden in het Hebreeuws: HóWsieJNgáH NáA en in Griekse letters werd dat hosanna. Deze regels staan in de laatste strophe van de grote lofpsalm 118. Die klimax begint met de woorden: Deze~(is)de-da(-die) maakt die-JHWH-van-Israël”en eindigt met de woorden: “ja wereldlang de goede-gunst-zijner”.
[137] Deze woorden staan in Jer.7:11. Zowel in de Hebreeuwse tekst als in de Griekse vertaling ervan in de LXX staan de woorden in een retortische vraagzin, de letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “(als)een-grot-van openrijters geschiedt het-huis (nl.)dit, terwijl~wordt-uitgeroepen~de-naam-mijner daar-over in-de-wel-ogen-jelieder”. De LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet. De eerste zinsnede staat met dezelfde woorden bovendien in Jes.56:9.
[138] = bevrijd~dan-toch!
[139] Hier citeert Jezus Psalm 8:3, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. Maar de letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “vandaan-van-de-mond-van spijzelingen en-zuigelingen grondvest-jij sterkte” ; de LXX wijkt hier dus af van de Hebreeuwse tekst.
[140] Het Griekse werkwoord ‘aulizomai’ is in de LXX verreweg de meeste teksten de vertaling van het Hebr. LuWN = de nacht doorbrengen. In het Grierks klinkt het woord ‘aulè’ door dat ‘hof’betekent en in de LXX vrijwel de vaste vertaling is van het Hebr. CháTsoR = grashof. Het werkwoord betekent dus in een hof overnachten. Dit Griekse werkwoord komt in het NT alleen nog voor in Luc.21:37.
[141] Deze woorden komen zo vrijwel letterlijk voor in de Griekse vertaling in de LXX Jes. 5:1 en 2. Die volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.
[142] Dit is een gedeelte uit Ps.118 nl. vs 22 en 23, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX( Ps.117). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.2) luidt: de-steen(die) schofferen de-stichters zij geschiedt tot het eerstdeel-van het-wendepunt. Vandaan-van-bij-die-JHWH-van-Israël geschiedt deze; zij is wonderlijk in de welogen-mijner.”.
[143] Deze regel ontbreekt in de meest betrouwbare handschriften, maar is reeds heel vroeg ingevoegd. Toen de huidige telling van de hoofdstukken en de verzen werd ingevoerd (eind middeleeuwen) beschikte men nog niet over de meest betrouwbare handschriften. Om de telling niet te verstoren wordt deze tekst daarom in de meeste vertalingen tussen haken mee vertaald. Het woordgebruik in deze ene regel wijkt nog al af van wat in Mattheus verder voorkomt; ook daarom komt dee uitspraak waarschijnlijk uit een andere bron. Die bron kennen we niet; hoe authentiek die is, weten we ook niet. Deze regel staat ook in Lc.20:18, ook als waarschijnlijke toevoeging, maar niet in Mc.12:1-12.
[144] Dit is geen letterlijk citaat van Deut.25:5,6, waar het desbetreffende voorschrift staat, maar een samenvatting. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: ja~zijn-aan’t-zitten broederverwanten verenigd: en sterft een-één-enkele vandaan-van-hen en-een-stichtzoon (is-er)geenszins~voor-hem, niet-is-aan’t-geschieden de-vrouwmenselijke-van~de-gestorvene buiten voor-een-manmenselijke vreemd; de-schoonbroer-harer is-aan’t-komen op-haar, en-voorts-is-hij-aan’t-nemen-haar voor-zich tot-vrouwmenselijke en-hij-is-aan’t-voltrekken-het-schoonhuwelijk-met-haar. En-het-geschiedt: de-voorste die zij-baart, is-aan’t-opstaan op~de-naam-van de-broederverwant-zijner de-gestorvene; en-niet-is-aan’t-gewist-worden de-naam-zijner vandaan-van-JieSs’RáAéL” In Gen.38 overkomt Tamar wat hier beschreven staat.
[145] Het Griekse ‘anagignooskoo’ is de vertaling van het Hebreeuwse QáRáA, dat ‘roepen’, ‘uitroepen’ betekent en ook gebruikt wordt voor het hardop voorlezen van teksten. Het Griekse woord zou letterlijk met ‘herkennen’te vertalen zijn, wie leest, herkent letters en woorden. Hier vertalen we het met ‘voor-lezen’.
[146] Hier wordt Ex.3:6 geciteerd, volgens de Griekse vertaling van de LXX, met dien verstande, dat daar, net als in de Hebreeuwse tekst, de reeks begint met ‘van jullie vaderen’. In de Hebreeuse tekst ontbreekt het aequivalent van het Griekse ‘eimi’ (meestal vertaald met ‘(ik) ben’, maar beter is ‘(ik) geschied’) nl. het Hebreeuwse AèHeJèH. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “ik de-gods-van de-jou-omvamenden, de-gods-van AàBh’RáHáM de-gods-van JieTs’CháQ en-de-gods-van JàNgæQoBh.”
[147] Gr. kurios, hier de weergave van (die-)JHWH(-van-Israël).
[148] Hier wordt Deut.6:5 geciteerd, in een Griekse vertaling die enigszins afwijkt van die in de LXX. De letterlijke vertaling van de LXX luitd: “jij zult beminnen machtiger jouw god uit geheel jouw hart en uit geheel jouw lichaamziel en uit geheel jouw kracht”. De letterlijke vertalinbg van de Hebnreeuwse tekst (zie BAND !) luidt: “en-voorts-ben-jij-aan’t-beminnen, enwel die-JHWH-van-Israël de-gods-jouwer; met-al-af~het-hart-jouwer en-met-al-af de-lichaamziel-jouweren-met-al-af~de-macht-jouwer”
[149] Hier wordt Lev.19:18 geciteerd volgens de Griekse vertaling in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “. . . en-voorts-ben-jij-aan’t-beminnen de-metgezel-jouwer (iemand-)zoals-jij”.
[150] Hier wordt psalm 110: 1 geciteerd volgens de Griekse vertaling in de LXX,(psalm 109:1) met één verschil: i.p.v.’hupopodion’ (= voetbank) in de LXX staat in Mt. ‘hupokatoo’ (= beneden-onder). De vertaling van deLXX maakt de vraag van Jezus klemmender dan de Hebreeuwse tekst De letterlijke vertaling van deze Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “konde-van die-JHWH-van-Israël voor-de-machtiger-mijner:
zit aan-de-zuidenrechter-mijner; tot~ik-aan’t-zetten-ben de-vijanden-jouwer: (tot) een voetstuk voor-de-voetebenen-jouwer”.
[151] Dit Griekse woord: phulaktèrion, komt alleen hier maar voor en komt ook niet voor in de LXX. Het Griekse werkwoord phulassoo is in LXX en NT de vertaling van het Hebreeuwse SháMàR, dat we hier vertalen met ‘waar houden’, omdat het zowel bewaren als bewaken betekent. Het hier gebruikte woord duidt op de riemen waarmee mantels worden samengebonden. Op die riemen stonden in die tijd waarschijnlijk teksten uit de ToRaH. Hoe wijder de riem, hoe meer teksten, hoe godsdienstiger. Dat betekent overigens helemaal niet dat Jezus het dragen van deze waarhoudriemen veroordeelt, in tegendeel. Het dragen ervan behoort zoals zoveel andere uiterlijke tekenen tot de kern van het doen van de Torah. Maar deze ‘uiterlijkheden’ vergen een daarmee volstrekt corresponderend innerlijk. En wie meent deze waarhoudriemen demonstratief te kunnen gebruiken, laat blijken innerlijk ergens anders op uit te zijn dan waar deze teksten om vragen.
[152] In de handschriften die de vertalers van de Statenvertalers tot hun beschikking hadden staat onder vers nummer 14 de volgende tekst: Wee jullie schriftkenners en Phariseeërs, veinzers, omdat jullie eten de huizen van de weduwen en voor de schijn lang biddend; daardoor zullen jullie aannemen te over het oordeel. In oudere handschriften, die als betrouwbaarder gelden, ontbreekt deze regel, maar de gebruikelijke telling is gehandhaafd. Zie Mc.12:40 en Lc.20:47
[153] Gries: proselutos ofwel proselyt, een woord voor niet Joodse mensen die zich aansloten bij een synagogegemeenschap zonder zelf Jood te worden.
[154] Een zoete plant die wij kennen als pepermunt.
[155] Volgens Lev.27:30 is een tiende deel van de akkeropbrengst voor de tempeldienst en de priesterstand. Maar Jezus laakt hier dat deze belansting verschgerpt werd door het tiende op te eisen van alle planten die rond de akkers groeien.
[156] Hier komt de Nederlandse uitdrukking ‘muggenzifter’vandaan.
[157] Deze woorden verwijzen naar Jer.22:5, al zijn ze geen letterlijk citaat. We kunnen ons er niet genoeg over verbazen, dat de Joden (Judeeërs) onderling de hen in TeNaKh aangreikte voorgeschiedenis zo serieus hebben gelezen, dat zij voor elkaar wat een geschiedenis van eeuwen terug voor hen was, als een actuele waarschuwing hebben opgevat. Wat Jezus hier tegen zijn mede Joden heeft gezegd, was, hoe schokkend voor hen ook, vooral tegelijk een “déja vu” – dat hadden ook zij al zien staan in de teksten. En wat toen daar van de eerste tempel gezegd werd, geldt netzo voor de tweede tempel. De eerste tempel was echter een verhaal een opgeschreven tempel, maar de tweede stond er en ademde in alles, qua afmetingen en opbouw en inrichting en praktijk de geest van deze teksten in Exodus, Leviticus, II Koningen en II Kroniekem en Ezechiël.
[158] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX in Psalm 118:26. Deze woorden werden ook geroepen bij Jezus intocht in Jeruzalem op een ezel, zie Mat.21:9. Ze worden weer geroepen, want hij is de komende, sindsien en nog altijd. Hier de term ‘wederkomen’ invoeren, verplaatst dat komen naar een onkenbare toekomst, terwijl het sinds zijn verschijning ononderbroken plaats grijpt. Het NT kent geen zogenaamde ‘uitgestelde parousie’, het kent een komende presentie.
[159] Deze zinswending vinden we ook in de Griekse vertaling van het boek Daniël in de LXX enwel bij Dan.2:28. Daar legt Daniël uit, dat de droom die Nebukadnezar gehad heeft, betrekking heeft opde nabije toekomst.
[160] Deze woorden vinden we in de Griekse vertaling van het boek Jesaja, en wel bij Jes.19:2, waar Jesaja profeteert tegen Egypte. Jezus plaatst met dit citaat de Joodse geloofsgemeenschap van zijn dagen onder het zelfde oordeel als de profeet Jesja toen met Egypte deed. Hier volgt Jezus zijn profetische opdracht en spreekt geheel in de lijn van de profetische traditie van TeNaKh.
[161] Toen deze woorden werden opgeschreven op grond van herinneringen aan Jezus’onderricht, was dat al realiteit! Samen met de Joodse geloofsgemeenschappen in de disapora en in het gebied rond de Jordaan waren ook de ecclesiae kuriakè vervolgenden en ‘beweigerden’(dit woord met ‘gehaten’ te vertalen is te westers 19de eeuws gedachtengoed in de tekt binnen brengen) . Maar na 150 zal het beeld langzamerhand veranderen; dan worden alleen de Joodse geloofsgemeenschappen “door alle naties beweigerd”, de Christelijke kerkgemeenschappen worden meer en meer geaccepteerd en worden na 300 zelf toonaangevend en zullen zelf actief en hard gaan meewerken aan het ‘beweigeren’ van de Joodse diaspora! En dat zou doorgaan tot diep in de 20e eeuw! Fundamentalistisch lezenden dienen dat eerst goed te beseffe, voordat zij deze uitspraken zomaar op de huidige tijd gaan toepassen. De periode vanaf 300 HAD ook – en met name voor de Joodse gemeenschappen – een tijd van vrede moeten inluiden, dan had de Constantijnse pacificering meer geweest dan politiek opportunisme en had die de keer in de mensengeschiedenis kunnen inluiden, waarover ook Jezus spreekt,. Omdat de kerk zich tegen de Joodse gemeenschappen keerde, werd het een terugval in wantrouwen en gewelddadigheid en verviel de kerk in een afwijzing van en in een verzet tegen de messiaanse ethiek, de ethiek van de Messias zelf, van Jezus de mensenzoon. Tot dat besef (= ‘verandering van besef’= Grieks’dianoia’, meestal met ‘bekering’vertaald) is de kerkenfamilie als geheel nog (lang) niet gekomen, al hebben de stemmen die daarop aandringen nooit gezwegen en klinkt in klassieke liturgie die oproep nog steeds.
[162] Deze Griekse woorden staan in beide versies van de Griekse vertaling van Dan.12:11 in de LXX. Ze zijn de vertaling twee Hebreeuwse woordxen: ShieQQuWTS (= afschuwelijkheid) en ShoMéM (= onzetting brengend). De LXX associeert door de keuze van deze Griekse woorden met heel andere begrippen en betekenisvelden in het taaleigen van de LXX dan beide Hebreeuwse woorden hebben in het taaleigen van de Hebreeuwse teksten. We hebben er hier voor gekozen, de plek die de beide Griekse woorden in het taaleigen van het NT hebben te bewaren. Maar de Hebreeuwse tekst van Daniel legt de accenten toch anders.
[163] Deze woorden vinden we eveneens gedeeltelijk in de LXX bij Dan.12:1. Het laatste deel heeft in beide versies van de LXX een andere verwoording: de ene versie: tot die dag, in de andere versie: vanaf dat geschied is een natie op het land tot dit tij. De weergave bij Mt kan een andere herkomst hebben dan die van de LXX. De tweede versie volgt de Hebreeuwse tekst op de voet. Het is denkbaar dat juist deze afwijkende slotwoorden in de herinnering zijn gebleven als een eigen vrije weergave van de Aramese uitspraak van Jezus zelf.
[164] Deze bewoordinge vinden we ook in Deut.13:2-4, waar ook gewaarschuwd wordt tegen het optreden van profeten, die oproepen om andere goden te gaan dienen.
[165] Hier wordt letterlijk uit de LXX Jes.13:10 geciteerd, zij het ook in omgekeerde volgored: de sterren die vallen worden eerst genoemd. De woorden staan in de profetie over Babel; het einde van zijn tirannie wordt daar angekondigd.
[166] Deze woorden vinden we ook in Zach.12:10: de tekst die Johannes citeert bij Joh.19:37: “zij zullen zien op wie zij hebben doorstoken”; de tekst vervolgt met de beschrijving van de rouwklacht ( en daar klinkt in de Griekse vertaling van de LXX het Griekse werkwoord ‘koptoo’ = stoten, aanvullen ‘op de borst’. ) als over een ‘eerstgeborene’ (in het Grieks: monogenès, letterlijk vertaald: afgezonderd tot geschieden gekomen, het is vertaling van het Hebreeuwse woord BeKóWR, dat ‘voorste’betekent).
[167] Deze woorden herinneren aan de woorden in Dan.7:13, die meerdere keren worden geciteerd in de Goednieuwsboodschap.
[168] Hier verwijst Jezus naar Jes.27:13, waar aangekondigd wordt, dat de kinderen Israëls uit alle landen worden bijeengebracht en de wereldmachten zich op de berg Sion zich voor die JHWH-van-Israël zullen neerbuigen.
[169] Deze woorden herinneren aan Zach.2:10(SV.6), waar juist de verstrooiing van de kinderen Israëls naar de vier windstreken wordt aangekondigd.
[170] Vgl het Nederlandse ‘op tafel leggen’, waarbij de tafel hier staat voor wat wij een ‘bank’ noemen; en ook dat is een meubelstuk dat de geldkantoren kenmerkt..
[171] = woeker/rente
[172] In TeNakh vertalen we dit Hebreeuwse woord met ‘wegvangen’, in het NT laten we de Griekse etymologie en de Griekse concordantie horen. De kern van dit begrip is het woord ‘sklèros’ en dat betekent, net als het Hebreeuwse aequivalent GóWRáL ‘lotssteen’. Met de notie ‘erven’ hebben al deze woorden niets van doen.
[173] In TeNaKh vertalen we dkit woord met ‘inklamper’, maar in NT kieazen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen.
[174] In deze woorden horen we Dan.12:2 terug. In deze passage van Daniëls laatste visioen en profetie kondigt hij grote benauwdheid aan over het Joodse volk. Dan (Hebr.:) “zijn velen vandaan-van-de-slapenden in-het-stof-van het-roodlingse waak-warm-aan’t-worden; deze tot leven wereldlang en gene tot-hoon en-tot-afstotelijkheid”. Dit laatste Hebreeuwse woord komt alleen hier in Daniël en in Jes.66:24 voor. Van de vertaling van Daniël in de LXX zijn twee versies overgeleverd. In de ene versie staat: “ . . . en gene tot hoon en tot uitzaaiing (diaspora: dat is dus een toevoeging vergeleken met de Hebreeuwse tekst) en tot schande weredlalng”In de tweede versie ontbreekt de toevoeging. Maar het Griekse woord ‘kolasis’ dat Mathheus hier gebruikt, treffen we niet aan in beide Griekse versies van de LXX. Het komt in de LXX wel enkele keren voor, maar als vertaling van andere Hebreeuwse woorden, nl. ‘struikelblok’ en ‘schande’. Waarschijnlijk is ‘kolasis’ bij Mt. de weergave van het Hebr. woord voor ‘schande, maar zeker daarvan kunnen we niet zijn. Daarom is hier voor het Nederlandse ‘straf’gekozen, waarbij wel dient te worden beklemtoond, dat dit begrip concreet dient te worden ingevuld: er zijn heel veel soorten en gradaties aan ‘straf’ en bovendien zijn die het gevolg van kwaaddoen en niet een door anderen opgelegde leedtoevoeging; en zo komt het dichtbij de betekenis van ‘schande’. Behalve hier komt ‘kolasis’in het NT alleen nog voor in I Joh.4:18. Het werkwoord ‘kolazoo’, dat in de LXX niet voorkomt, vinden we alleen in Hand.4:21 en II Petr.2:9. Tenslotte; hier blijkt ook, dat de vertaling van het Hebr. NgóWLáM = het Grierkse aioon (= het Latijnse saeculum) door het ‘moderne’begrip ‘eeuwig’ in de zin van tijdloos, in plaats van door ‘wereld(lang / tijd)’ aan deze tekst – en aan vergelijkbare teksten – een strekking geeft, die de betekenis ervan ver te buiten gaat. In de tekst gaat het over onze geschiedenistijd: zo lang die duurt – en die kon in de bijbel wel eens ‘open ended’ zijn – staan ‘genen’ te boek als schenders van recht en barmhartigheid , terwijl ‘deze’ leven omdat zij deden leven.
[175] In TerNaKh vertalen we dit woord met ‘aanhaking-bij’; in het NT kiezen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen.
[176] Hier wordt Zach.11:12 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II,2) luidt: “en-voorts-belonen-zij enwel~het-loon-mijner dertig zilverstukken”.
[177] In TeNakh vertalen we dit Hebreeuwse woord met ‘zuivergang’. De gebruikelijke vertaling ‘verbond’ is, zoals bekend, incorrect, omdat het gaat over een eenzijdig inittiatief (= het Griekse diathèkè), en daarbij volgens het Hebreeuws om een geschiedenis van zuivering van verhoudingen: zuivergang.
[178] Hier wordt Zach.13:7 geciteerd, maar vrij naar de Griekse vertaling daarvan in de LXX en naar de Hebreeuwse tekst. De letterlijke vertaling van deze Griekse vertaling luidt: “slaat de weiders en trekt uiteen de voorttrekdieren. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “sla enwel~de-weider en-aan’t-zich-verstrooien-is het-voorttrekvee”.
[179] In het Hebreeuws: GàT~ShèMeNieJ = tuin-van~(olijven-)olie.
[180] De vertaling ‘slapen’ moet verbonden worden met het Griekse ‘hupnoöo’, dat correspondeert met Hebr.JáShàN. In de de LXX wordt het Griekse ‘katheudoo’ meestal gebruikt voor het hebr. SháKàB, dat letterlijk ‘neerliggen’ betekent, maar in de zin van passief liggen. Ook in het Nederlands heeft ‘liggen’in veel zinnen en uitdrukkingen deze passieve strekking. Maar meestal is het Griekse ‘keimai’ de vertaling van het hebr/ SháKàBh.. Daarom, wanneer ‘katheudoo’ in het NT voorkomt om dit passieve ‘erbij gaan liggen’ weer te geven, vertalen we het met ‘suffen’.
[181] In het Grieks is ‘chaire’ de gewone groet, zoals ‘shalom’dat is in het Hebreeuws en ‘ave’in het Latijn. Toch hebben die gewone groetwoorden in elke taal een andere herkomst. In het Grieks is dat ‘chairoo’= zich verheuegen. En daarom laten we dat hier horen.
[182] Deze woorden verwijzen naar Ps.110:1 (in de LXX Ps.109:1). De ltterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “zit aan de zuidenrechter-mijner”.
[183] Deze woorden staan zo letterlijk in de Griekse vertaling van de LXX (de B-versie) van Dan.7:13.De letterlijke vertaling van de Aramese tekst luidt: ” . . . .en-zie genoot-met~de -wolken-van de hemel. als-de zoon-van een menselijke in-aantocht geschiedt-hij; en-tot~een-grijze-van dagen aangetroffen, en-vóór-hem
doen-zij-lijfnaderen-hem.”
[184] = Nazarener.
[185] Dit Hebr. woord vertalen we in TeNaKh met ‘zich bezevenen’, omdat daar het getaal ‘zeven’de kern is. In het NT kiezen we voor ‘bezweren’, om de Griekse concordantie te kunnen bewaren.
[186] Dit Hebr.woord vertalen we in TeNaKh met ‘aanhaken bij’. In het NT vertalen het Griekse woord met ‘indachtig zijn’, om de Griekse concordantie te kunnen bewaren. Wel dient hier beklemtoond te worden, dat het om veel meer dan ‘denken’ gaat: het is een daad van ‘zich (weer) aansluiten bij . . .’ .
[187] Deze tekst komt zo niet voor noch in de Hebreeuwse TeNaKh noch in de Griekse Septuaginta. In Zacharja lezen we in hoofdstuk 11:12 over dertig zilverstukken waarmee de profeet voor zijn werk als herder door ( de leiding van?) het volk wordt beloond. Die moet dat geld toewerpen naar de pottenbakker. De letterlijke vertaling van de Griekse tekst luidt: “En ik zal zeggen tot hen: indien het prachtig voor jullie geschiedt, geeft stellende mijn beloning of weiger ’t. En zij stelden mijn beloning op dertig zolverstukken. En de machtiger sprak tot mij: duw weg die naar de pottenbakker(Grieks: chooneutèrios = letterlijk metaalgieter, het is hier de vertaling van het Hebreeuwse JóWTséR = ‘vormer’, nl. meestal van leem tot potten, vandaar ‘pottenbakker’) en bekijk of het gewicht uitmakend geschiedt, waarop ik van gewicht werd geacht vanwege hen. En ik nam (maar de Griekse vorm ‘elabon’ kan ook de derde persoon meervoud weergeven, dus ‘zij namen’ en zo lijkt Mt deze Griekse tekst hier op te vatten) de dertig zilverstukken en wierp (eveneens in het Grieks ook op te vatten als derde pers.meervoud) die toe in het huis van de machtiger aan de pottenbakker (letterlijk: metaalgieter). De letterlijke verttaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II.2) luidt: En voorts zeg ik tot hen: ware’t-goed in de wlogen-jelieder welaan het loon mijner en ware’t niet stopt-ermee; en-voorts-belonen-zij enwel met-het-loon-mijner dertig zilvers. En voorts zegt die-JHWH-van-Israël tot mij, werp-weg het naar-de-vormer, tooi-van kostbaarheid, die ik-kostbaar-ben vanmdaan-van-boven-hen; en-voorts-neem-ik de-dertig-van zilver, en voorts-werp-ik-weg enwel~dat in-het-huis-van die-JHWH-van-Israël naar-de-vormer. De voetnoot die daar te vinden is gaat over de verhouding van deze tekst met die van Mt. In Mt wordt gezegd, dat deze tekst bij de profeet Jeremia te vinden is. Dat is dus niet het geval. Toch zijn er bekende passages bij Jeremia over de pottebakker als beeld van God die zijn volk ‘vormt’ en ook over het veld van de pottenbakker omdat daar de leem te vinden is die hij gebruikt: Jer.18:2-12, 19:1-15 en 32:6-9. Deze teksten klinken reeds mee in de tekst van Zacharja, omdat juist deze profeet zo sterk teruggrijpt op de eerdere profeten, en moeten dus ook betrokken worden bij dze passage in Mt. En deze samenhang heeft ook Judas opeens beseft en daaruit trekt hij de consequentie.
[188] Hier in het Grieks het werkwoord ‘empaizoo’, waarin we het woord ‘pais’ herkennen dat meestal met ‘kind’ vertaald wordt , maar ook met ‘knecht’, is in de LXX doorgaans de vertaling van het Hebr. TsáChàQ en /is SsáChaQ, van welk werkwoord de naam JieTs’CháQ is afgeleid, en die woorden worden meestal met ‘lachen’ vertaald. Dit lachen moeten we bij het bespelen dus mee horen. Maar die twee Hebreeuwse werkwoorden worden soms ook met ‘minnekozen’ vertaald. Spelen is ook lachen en minnekozen; minnekozen is ook spelen en lachen, en echt lachen is ook spelen en minnekozen. Maar met deze zo innige woorden vermaken de soldaten zich hier schaameloos met een ‘uitgeklede’ en uitgestoten man.
[189] Het gewone groetwoord iu het Grieks; in het Hebreeuws is dat ShaLóM en in het Latijn ave, in het Nederlands ‘dag’of ‘goeden dag’. Het behoort bij de hier gevolgde methode van vertalen, om in het Nederlands dit typisch Grieks idioom te laten horen.
[190] letterlijk: wentelkop.
[191] Hier staan woorden die ook in de Griekse vertaling in de LXX (Ps.68:22)Ps.69:22 voorkomen.
[192] Hier staan woorden die ook in Ps.22:19 voorkomen.
[193] Deze woorden vinden we ook in de Griekse vertaling van de LXX van Psalm 22:8 en 109:25
[194] Ook deze woorden vinden we in Psalm 22:9
[195] De telling van de uren in de bijbel loopt vanaf zonsopgang tot zonsondergang, dus op de dag. Die dag wordt verdeeld in 12 uren; die zijn in de gang der seizoenen niet altijd even lang, maar de verschillen tussen zomeruren en winteruren zijn in het Middellandse zeegebied (zoveel dichter bij de evenaar) lang niet zo groot als in Noord Europa. Het zesde uur is wel altijd het midden van de dag, onze klokketijd: 12 uur.
[196] Zie de voetnoot bij Mc.15:34. In plaats van het Aramese AéLoJ, leest Mt het Hebreeuwse AèLieH, misschien omdat de omstanders hier de naam AéLieJáHuW (Elia) hoorden. ‘SaBàCh’TáNieJ’ is wel Aramees.Jezus citeert hier in de het Aramees Psalm 22:2; het Aramese werkwoord SháBàQ betekent ‘verlaten’. Deze Aramese vertaling van Psalm 22:2 is ook te vinden in de Targoem, de Aramese vertaling van de Hebreeuwse TeNaKh. In de Hebreeuwse tekst van Psalm 22:2 staat NgáZàPh’TáNMieJ. De Griekse omzetting daarvan ‘sabachtani’zou in het Hebreeuws als ‘ZáBàCh’TáNieJ’ kunnen worden opgevat en dat bekent: ‘slacht jij mij’.
[197] Hier wordt de Griekse vertaling van Ps.22:2 in de LXX (Ps.21:2) letterlijk geciteerd.
[198] Dat woord vertalen wein TeNaKh met graf. Hier willen we de Griekse concordantie laten horen.
[199] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ´aanhaken aan´, maar in het NT laten we de Griekse concordantie horen.
[200] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘graf’, maar wanneer we dit woord in het NT tegenkomen, houden we vast aan de Griekse concordantie.
[201] Meestal wordt hier ‘gegroet’ vertaald, omdat het het gewone Griekse woord daarvoor is, maar letterlijk betekent het ‘weest verheugd’en dat is hier wel in het bijzonder van toepassing. In het Hebreeuws is ‘shalom’ dat gebruikelijke groetwoord en in het Latijn ‘ave’.