Mattheus

VOLGENS MATTHEUS[1]         

1        k-0

1.1.Boek  van-het-geschieden*[2] van Jezus Christus  *Hebr. SéPhèR TóWLeDóWT                            [zoon van-David zoon van Abraham.                     Zie Gen.5:1: boekstaving-van

        de-baringen

 

2.Abraham deed-geschieden*[3] Izaäk, *Hebr. HóWLieJD, letterlijk: ‘deed baren’.                                          

Izaäk deed-geschieden Jakob,

Jakob deed-geschieden Judas en zijn broers.

3.Judas dan deed-geschieden Phares

en Zara uit  Thamar,

Phares dan deed-geschieden Hesrom

Hesrom dan deed-geschieden Aram.

4.Aram dan deed geschieden Aminadab,

Aminadab dan deed geschieden Naässon,

Naässon dan deed geschieden Salmon,

5.Salmon dan deed geschieden Boas uit Rachab,

Boas dan deed geschieden Jobed uit Ruth,

Jobed dan deed geschieden Issaï.

2

6.Issaï dan deed geschieden David, de koning,

David dan deed geschieden Salamo, uit die van Uria,

7.Salomo dan deed geschieden Rehabeam,

Rehabeam dan deed geschieden Abia,

8.Abia dan deed geschieden Asaph,

Asaph dan deed geschieden Josaphat,

Josaphat dan deed geschieden Joram,

9.Joram dan deed geschieden Uzzia,

Uzzia dan dded geschieden Jotham,

Jotham dan deed geschieden Achaz,

10.Achaz dan deed geschieden Hiskia,   

Hiskia dan deed geschieden Manasse,

Manasse dan deed geschieden Amos,

11.Amos dan deed geschieden Josia,

Josia dan dded geschieden Jechonja

en zijn broers bij de Babylonische verhuizing.

    3

12.Na de Babylonische verhuizing dan

deed Jechonja geschieden Salathèl,

           MAT 1

Salathèl dan deed geschieden Zerubabel,

13.Zerubabel dan deed geschieden Abiud,

Abiud dan deed geschieden Eljakim,

Eljakim dan deed geschieden Azor,       

14.Azor dan deed geschieden Zadok,

Zadok dan deed geschieden Achim,

Achim dan deed geschieden Elihud,

Elihun dan deed geschieden Eleazar,

15.Eleazar dan deed geschieden Maththan,

Maththan dan deed geschieden Jakob,

16.Jakob dan deed geschieden Jozef, de man van Maria,

uit wie geschied is Jezus, van wie gezegd wordt

gezalfde.

    4

17.Alle nu de geschiedronden vanaf Abraham tot David:

veertien geschiedronden,

en vanaf David tot de Babyloniusche verhuizing 

veertien geschiedronden,

en vanaf de Babylonische verhuizing tot de gezalfde

veertien geschiedronden.

    5

18.Van Jezus Christus dan was het geschieden aldus.

Toen uitgehuwelijkt werd zijn moeder Maria aan Joseph,

voor hun samenkomen,

werd zij bevonden in  buik te hebben 

uit  heilige beluchting*.      *Gr.pneuma=Hebr.: RuWaCh=                                                                                                                               beluchting of beluchter

19.Joseph echter de man van-haar, rechtvaardig zijnde

en niet willend haar tot-toonbeeld-te-maken besloot

heimelijk zich los te maken van haar.

20.Terwijl hij dit in gemoed had, zie een werkbode* van  *Gr. Aggelos = Hebr.MàL’AáK

de machtiger verscheen naar een droom aan hem zeggend:

Joseph, stichtzoon van David, ontzie* je niet aan te nemen Gr.phobeo = Hebr.JáRéA

Maria de vrouw van jou; daar wat in haar aan’t geschieden is

uit een beluchting is een heilige.

21.Baren[4] zal zij voorts een stichtzoon, en roepen zul jij 

de naam van hem Jezus*.       *Gr. Ièsous,

 Hebr : JèShoeàNg

Hij immers zal bevrijden* het volk van hem van de   * Hebr. JáShàNg

de verwaardingen[5] van hen.

22.Dit geheel echter is geschied, opdat gevuld werd

het verwoorde vanwege de machtiger door de profeet,

zeggende:

           MAT 1,2

23.Zie de maagd zal in buik hebben 

en baren een stichtzoon

en zij zullen roepen de naam van hem 

Emmanuel[6],    

dat wordt vertolkt met met-ons-God.

    6

24.Gewekt echter vandaan van de droom

Joseph maakte zoals ertoe gezet heeft hem

de werkbode van de machtiger

en hij nam aan zijn vrouw.

25. En niet bekende*[7] hij haar *Gr.ginooskoo = Hebr. JáDàNg = volkènnen

totdat zij gebaard heeft een stichtzoon;

en zij riep zijn naam Jezus[8].

    7

2.1.Toen echter  Jezus de geschiedenis in gekomen was      k-1

in Bethlehem van Judea in de dagen van Herodes de koning,

zie bezweerders[9] vandaan van opstijg-oosten-vroege streken

kwamen te geschieden naar Jeruzalem,

2.zeggend: waar geschiedt de gebaarde koning

van de Judeeërs?

Gezien hebben wij immers van hem de ster

in de opstijg-oosten-vroege-streek en wij zijn gekomen

om toe te bukken voor hem.

3.Maar koning Herodes, (dit) gehoord hebbend,

werd geroerd en al-af* Jeruzalem samen met hem.                 *Gr.pas=(hier)Hebr.KåL

4.en samen gevoerd hebbend alle vooraangaande-priesters

en schriftkenners van het volk* Gr.laos = Hebr. NgàM

deed hij navraag bij hen: waar komt de gezalfde

de geschiedenis in?

5.Maar zij spraken tot hem: in Bethlehem van Judea,

zo immers is geschreven door de profeet:

6.en jij, Bethlehem, land Juda,

geenszins de minste geschied jij

bij de aanvoerders van Juda,

uit jou immers zal voortkomen een aanvoerende[10],

   MAT.2

die weidt mijn volk Israël[11].

    8

7.Toen Herodes, heimelijk geroepen hebbend

de bezweerders, strikt gekregen had

van hen de tijd van het schijnen van de ster,

8.sprak hij, hen ook gestuurd hebbend 

naar Bethlehem: 

heengaande doet navraag strikt

omtrent het kind;

wanneer echter jullie gevonden hebben,

legt het voor aan mij, opdat ook ik kom

om toe te bukken voor hem.

9.Maar zij, gehoord hebbende naar de koning,

gingen heen.

En zie de ster, die zij zagen 

in het opstijg-oostenvroege, voerde hen voort

tot zij, aangekomen, staande was

boven waar geschiedde het kind.

10.Maar ziende de ster verheugden zij zich

een vreugde zeer groot.

11.En aangekomen bij het huis

  MAT 2

zagen zij het kind samen met Maria

zijn moeder, en vallende bukten zij zich toe

voor hem en geopend hebbend hun voorraden

droegen zij aan voor hem giften,

goud en geurwit[12] en mirre[13].

12.En in gebruik genomen door een droom

om niet weerom te buigen tot Herodes,

 zijn zij door een andere neemweg*                                  * Gr hodos = Hebr. DèRèK

weer uitgeweken naar hun streek.

    9

13.Toen zij weer weggekomen waren,

 zie een bodewerker* van de machtiger                             * Gr aggelos = Hebr. MàLæAàK

komt te voorschijn door een droom

aan Joseph zeggend:

jezelf doende opstaan* neem aan                                     * Gr eigeiro = Hebr. QuWM

het kind en zijn moeder,

en vlucht naar Egypte,

en geschied daar totdat ik spreek tot jou.

Want aanstaande is Herodes

om het kind zoeken 

om het teloor te doen gaan.

14.Maar hij, zichzelf doende opstaan,

nam aan het kind en zijn moeder

des nachts en kwam weer weg

naar Egypte.

15. En hij geschiedde daar

tot het gestorven zijn* van Herodes,                                  * Gr. teleutès = Hebr. MéT

opdat volledig gemaakt werd

het  verwoorde vanwege de machtiger

door de profeet die zegt:

Uit Egypte riep ik mijn stichtzoon[14].

    10

16.Toen werd Herodes,    k-2

ziende dat hij bespeeld werd

door de bezweerders, toornmoedig zeer

en afgezonden hebbend pakte hij op[15] 

de-al-afheid-van de kinderen

in Bethlehem en in de al-afheid van

haar grensgebieden

vandaan van twee jaar en daar beneden,

  MAT 2

volgens de tijd die hij strikt gekregen had

van de kant van de bezeweerders.

17.Toen werd volledig gemaakt

het verwoorde door Jeremia de profeet

die zegt:

18.Een stem in Rama werd gehoord,

geween en verbittering veel[16].

RachèL bewenend haar borelingen,

en niet wil zij toegeroepen worden,

omdat zij niet  geschieden.[17]

    11

19.Toen Herodes overleden* was, *Gr.teleutaoo

zie een bodewerker van de machtiger 

komt te voorschijn door een droom

aan Josef in Egypte, zeggend:

20.Doende jezelf opstaan neem je aan

het kind en zijn moeder en ga heen

naar het land Israël.

Gestorvenen immers zijn zij

die zoeken de lichaamziel van dit kind.

21.En hij, zichzelf doende opstaan,

nam aan het kind en zijn moeder

en ging in naar het land Israël.

22.Gehoord hebbend echter, dat

Archelaos koningt over Judea

op de drukplek van zijn omvamende Herodes,

werd hij met ontzag bevangen

daarheen af te komen.

In gebruik genomen door een droom

kwam hij weer weg naar de delen

van Galilea.

23. En aangekomen huisde hij

in een stad gezegd Nazareth,

opdat volledig werd het verwoorde

door de profeten[18], dat hij (als)Nazoreeër

  MAT 3

wordt aangeroepen.

    12

31.Maar in die dagen komt te geschieden                                                   k-3

Johannes de doper aankondigend 

in de inbrengleegte* van Judea, zeggend:                          *Gr.erèmos=Hb.MiD’BaR

2.verander van besef, dichtbij-is immers

het koningschap van de hemelen.

3.Hij immers geschiedt tot wat verwoord is

 door Jesaja de profeet:

      de stem van een uitroepende in de inbrengleegte

      maakt gereed de neemweg van de machtiger,

      maakt rechtuit zijn banen[19].

    13

4.Deze Johannes had zijn kleed vandaan van

haren van een kameel en een riem van vel

om zijn heup[20]; en (als) zijn voedsel geschiedde

sprinkhanen en wilde honing.

    14

5.Toen ging uit naar hem Jeruzalem

en al-af Judea en al-af de omstreek

van de Jordaan.

6.En zij werden gedompeld* in de rivier de Jordaan *Gr.baptizoo=

door hem gelijkgevend uitsprekend         Hb.TháBhàL 

hun verwaardingen*. *Gr.hamartia=

7.Ziende echter vele farizeeën en Sadduceeën           Hb.ChæTháAáH

komend tot de dompeling, sprak hij tot hen:

geschiedvoortbrengsel van adders,

wie toonde ’t jullie te vluchten

vandaan van de aanstaande walgtoorn*? *Gr.orgè=Hebr.AàPh

8.Maakt dan vrucht waardig het omdenken.

9.En geeft geen dunkzwaarte* aan het zeggen: *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD

als omvamende* hebben wij Abraham. *Gr.pater=Hebr. AàB

Want ik zeg jullie, dat God de kracht heeft

uit deze stenen te doen opstaan borelingen

Voor Abraham.

10.Maar reeds ligt de bijl bij de wortel

van de bomen: alle boom, die niet maakt

   MAT 3

ideale vrucht wordt uitgestoten 

en naar het vuur geworpen.

11.Ik dompel jullie wel in water

tot besefverandering, maar hij die achter mij aan

komt geschiedt sterker dan ik,

niet geschied ik geschikt de sandalen

op te tillen; hij zal jullie dompelen

in beluchting geheiligd en in vuur.

12.Zijn wan in zijn hand en almaar

zal hij reinigen zijn dorsvloer,

en hij zal samen voeren zijn graan

naar de aflegplaats*, maar het kaf *Gr.apothèkè

zal hij afbranden met onuitdoofbaar vuur.

    15

13.Dan kom te geschieden Jezus

vandaan vtan Galilea bij de Jordaan

naar Johannes toe om gedompeld te worden

door hem.

14.Maar hij verhinderde hem zeggend:

ik behoef door jou gedompled te worden,

en jij komt naar mij toe?

15.Maar zich toebuigend*  sprak Jezus *Gr.apokrinoo=

tot hem: verduw[21] het nu; zo immers          Hb.NgáNáH

geschiedt het passende voor ons

volledig te maken de al-afheid

gerechtigheid. Toen verduwde hij hem.

16.Maar gedompeld geworden trad Jezus 

echter regelrecht omhoog vandaan van

het water; en zie: geopend werden 

de hemelen en hij zag de beluchter van God

neertredend als een duif*, komend op hem. * zie Jes.11:2

17.En zie een stem uit de hemelen zeggend: * zie Jes.42:1

deze geschiedt (als) de stichtzoon* van mij,  * zie Ps.2:7

de beminde, in wie ik genadig.

    16

4.1.Dan wordt Jezus opgevoerd

naar de inbrengleegte door de beluchter

om beproefd te worden door de lasteraar*.                        *Gr.diabolos = Hebr.SháTáN

2.En  vastend veertig dagen en veertig nachten

hongerde hij daar laat achteraan.

3.En naar hem toe gekomen sprak

de beproever tot hem:

indien jij geschiedt (als) stichtzoon van God,

spreek opdat deze stenen tot broden

geschieden.

4.Maar hij zich toebuigend sprak: er is geschreven:

niet bij brood afzonderlijk zal leven

   MAT 4

de menselijke, maar bij al-af woord

dat uitgaat door de mond van God[22].

    17

5.Dan neemt hem mee de lasteraar

naar de geheiligde stad

en deed hem staan op de vleugelpunt

van de tempel 

6.en hij zegt hem:

indien jij geschiedt (als)stichtzoon van God,

werp jezelf omlaag,

er is immers geschreven:

  aan de bodewerkers van hem

  gebiedt hij omtrent jou

en

  op handen zullen zij hoog heen dragen jou,

  opdat jij niet voorstoot op een steen

  jouw voet*[23] .      *cit Psalm 91:11,12

7.Aan hem beweerde Jezus: wederom is geschreven:

  niet zul je beproeven de Machtiger jouw God*. *cit. Deut.6:16

     18

8.Wederom neemt mee hem de lasteraar

naar een berg zeer hoog, en hij toont hem

al-af  de koninkrijken van de ordentelijkheid*   * Gr.kosmos
en hun duinkzwaarte*.      *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD

9.En hij sprak tot hem:

deze al-alheid zal ik jou geven, indien

vallend je neerbukt voor mij.

10.Dan zegt hem Jezus:

vaar weg, lasteraar, geschreven is immers:

 naar de machtiger de god van jou

zul jij je toebukken en hem afgezonderd

dienen*[24].         *Gr.latreuoo

11.Dan verduwt hem de lasteraar en zie

werkboden kwamen naar voren

en zij bedienen* hem.       *Gr.diakonein

     19

12.Maar gehoord hebbend dat Johannes

overgeleverd werd, week hij weer uit

naar Galilea.

            MATTH 4

13.En verlaten hebbend Nazareth

werd hij behuisd in Kapharnaum aan zee

in het gebergte van Zebulon en Naphtali,

14.opdat vol gemaakt werd het verwoorde

door Jesaja de profeet zeggende:

15.land Zebulon en land Naphtali,

de neemweg van de zee, het oversteekse

van de Jordaan, Galilea van de naties,

16.het genotenvolk* dat zit in duisternis   *Gr.laos = Hebr. NgàM

ziet een licht groot en voor wie zitten

in een  veldstreek en in de schemer

van gestorvenheid, op stijgt een licht 

voor hen[25].

17.Vanaf toen ging Jezus vooraan       k-4

aan te kondigen en te zeggen:

verander van besef: lijfna gekomen is immers

het koninkrijk van de hemelen.

                                      20

18.Rond schrijdend nu langs de zee Mt.4:18-22, zie:

van Galilea, zag hij twee broederverwanten Mc.1:16-20,Lc.5:1-11

Simon tot wie gezegd wordt Petrus  Jh.1:40 e.v.

En Andreas de broederverwant van hem,

werpende een rondwerper* in de zee. * een soort visnet

Zij geschiedden immers als vissers.

19.En hij zegt hen: komt achter mij aan

en ik zal maken jullie tot vissers van mensen.

20. En zij, regelrecht wegduwend 

de vangnetten, volgden zij hem.

21.En voorttredend daar zag hij

twee andere broederverwanten

Jaobus, die van Zebedaeus

en Johannes de broederverwant van hem,

in het schip met Zebedaeus hun omvamende,

weer geschikt makend hun vangnetten;

en hij riep hen.

   MAT 4

22.En zij regelrecht afduwend

het schip en hun omvamende,

volgden hem.

                                        21

23.En hij voer rond in geheel Galilea,

lerende in hun synagoges

en aankondigend de goednieuwsboodschap

van het koninkrijk* en verplegend**    * of: koningschap 

alle kwaal en alle uitputting bij het volk. **Gr.therapeuoo

                                                22           

24.En afkwam het hoorbericht van hem

in geheel Syrië; en zij brachten aan

voor hem allen die het (te)kwaad hebben,

bonte kwalen en folteringen mede-hebbend,

gedemoniseerden en maanziekgeworden* * = epileptisch 

en verlamden en hij verpleegde hen.

25.En hem volgden krioelmenigten vele

vandaan van Galilea en van Dekapolis* *= 10 steden-streek

en van Jeruzalem en van Judea

en van het oversteekse van de Jordaan.

                                                23

5.1.Maar ziende de krioelmenigten  Lc.6:20-49 k-5

ging hij op* naar het gebergte; *Gr.anabainoo=Hebr.

en toen hij neerzat, kwamen aan bij hem                   [NgáláH

zijn leerlingen.

2.En geopend hebbend zijn mond

leerde hij hen zeggende:

3.Gelukwensen-aan[26] de armen[27]  

aan beluchting*, want hunner *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

geschiedt het koninkrijk van de hemelen.     

4.Gelukwensen-aan de treurenden*[28] *Gr.pentheoo=Hebr.AáBàL

 

 

                               MAT 5

omdat zij toegeroepen zullen worden.

5.Gelukwensen aan de-gebogenen* *Gr.praus=Hebr.NgåNieJ

omdat zij wegvangen het land[29].

6.Gelukwensen-aan die hongeren en dorsten

naar de gerechtigheid*, *Gr.dikaiosunè=Hebr.TseDáQáH

omdat zij verzadigd zullen worden*. *Gr.chortazoo=Hebr.SsáBàNg

7.Gelukwensen-aan de gratieverleners*, *Gr.eleèmoon=Hebr.CháNuWN

omdat hen gratie verleend zal worden.                                     

8.Gelukwensen-aan de reinen van hart[30],

omdat zij God zullen zien.

9.Gelukwensen-aan de-vredemakers,

omdat zij (als)stichtkinderen van God

zullen worden geroepen.

10.Gelukwensen-aan de vervolgden

vanwege de  gerechtigheid,

omdat hunner geschiedt het koninkrijk

van de hemelen.

11.(Als)gelukgewensten geschieden jullie,

wanneer zij honen* jullie en vervolgen *Gr.oneidizoo=Hebr.CháRàPh

en spreken alle slechts tegen jullie,

liegende omtrent mij,

12.verheugt jullie en juicht,

omdat het loon van jullie veel(is)

in de hemelen; zo immers vervolgden

zij de profeten die(zijn) voor jullie aan[31]

13.Jullie geschieden (als)het 

zout van het land; maar indien het zout 

verdwaasd wordt, waarmee

 

 

                                  MAT 5

zal er gezouten worden? Tot niets

heeft het vermogen tenzij om, 

naar buiten geworpen, beschreden

te worden door de mensen.

                                       25

14.Jullie geschieden als het licht

van de ordentelijkheid*. Niet heeft *Gr.kosmos  

een stad de kracht zich te verschuilen

bovenop een berg gelegen;

15.en niet branden zij een lamp

en stellen hem onder een korenmaat,

maar op een zevenlamp* en  *Gr.luchnia=Hebr.MeNoRáH

als een toorts straalt hij voor allen

in het huis.

16. Zo moet als een toorts stralen

het licht van jullie voor de mensen,

opdat zij zien de ideale werken van jullie

en dunkzwaarte* geven aan *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD 

de omvamende onzer die (is)

in de hemelen.

                                       26

17.Legt niet uit, dat ik gekomen ben

om de wetsuitlegging* te ontlossen *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

of de profeten; niet ben ik gekomen

om te ontlossen maar om volledig

te maken.

18.Op trouwe* immers zeg ik jullie, *Gr.amèn=Hebr.AáMéN

totdat is komen oversteken* de hemel *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR

en het land, niet één-enkele jota 

of één-enkel accentstreepje is komen

oversteken, totdat de al-afheid

is geschied.

19.Hij die nu zou los maken een-enkele

van deze minste geboden en zo leert

aan de mensen, zal als minste uitgeroepen

worden in het koninkrijk van de hemelen.

Maar hij die ze  zou doen* en leren *Gr.poieoo = maken=Hebr.NgáSsáH

die zal als groot uitgeroepen worden

in het koninkrijk van de hemelen.

20.Want ik zeg jullie, dat indien niet

te over is van jullie de gerechtigheid

meer (van die) van de schriftkenners

en van de Pharizeeërs, komt zeker niet

binnen in het koninkrijk van de hemelen.

                                        26

21.Jullie hoorden wat verwoord is aan de

vooraangaanden: niet zul jij moorden[32];

                                                                                                           MAT 5                               wie zou moorden, zal als een

eronder gehoudene geschieden

door het oordeel.

22.En ik zeg jullie dat 

alwie walgtoornt tegen zijn 

broeder/zusterverwant,

zal als een eronder gehoudene

geschieden voor het oordeel;

en wie zou zeggen tot zijn

zuster/broederverwant 

lozerik* zal als  een eronder *Gr.raka=Hebr.RéJK=loos

gehoudene geschieden 

voor het sanhedrin;

en wie zou zeggen dwaas,

zal als een er onder gehoudene

geschieden tot het helse* *Gr.geënna=Hebr.GeHeNNáH

van het vuur.

23.Indien je zou aandragen

een geschenk van jou 

op de slachtplaats* en daar *Gr.thusastèrion=Hebr.MiZ’BàCh

indachtig is*, dat jouw zuster/broeder *Gr.mnèsteuoo=Hebr.ZáKhàR:

iets heeft tegen jou,               [aanhaken bij (NWL)

24.duw weg daar  het geschenk  van jou

voor aan de slachtplaats,

vaar heen en maak’t vervangbaar

voor jouw zuster/broeder

en dan komende draag aan

jouw geschenk.

25.geschiedt welbeseffend 

voor  wie tegenover jou recht heeft[33] 

vlijtig, zo lang jij geschiedt

samen met hem op de neemweg*: *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

misschien levert over jou

wie tegenover jou recht heeft

aan de oordeelveller en de 

oordeelveller aan de handlanger

en geschied jij in waarhouding[34]:

op trouwe* ik zeg je, *Gr.amèn=Hebr.AáMèN

                                   MAT 5

zeker niet zul jij uitkomen

daarvandaan tot jij terugggeven

hebt het  laatste kwartje[35]

                                            28

27.Jullie hoorden dat verwoord werd:

niet zal jij echtbreken*[36], *Gr.moicheuww=Hebr.NáAàPh

28.maar ik zeg jullie, dat alwie bekijkt

een vrouw om het begeren pleegde

reeds echtbreuk met haar in zijn hart.

29.Indien dan jouw oog het rechter

doet struikelen jou, pak het weg

en werp het vandaan-van jou;

want het draagt bij voor jou,

dat teloorgaat een van jouw

ledematen en niet al-af* *Gr.holos=(hier)Hebr.KåL

het zielelichaam van jou wordt

geworpen in het helse*. *Gr.geenna=Hebr.GéJ HiNoM

30.En indien jouw rechterhand

jou doet struikelen, stoot hem weg

en werp hem vandaan-van jou;

want het draagt bij aan jou,

dat teloor gaan een van de

ledematen van jou en niet al-af

het zielelichaam van jou

tot het helse wegkomt.

                                    29

31.Er werd verwoord: wanneer 

iemand los laat zijn vrouw,

moet hij geven aan haar

een afstandsbrief[37]*. *Gr.apostasion=Hebr.SéPhèR KeRieT

32.Maar ik zeg jullie, dat

                                    MAT 5

alwie los laat zijn vrouw

buiten de inbreng van hoererij

maakt dat de echt met haar

gebroken wordt, en indien iemand

de los gelatene huwt, breekt hij de echt.

                                     30

33.Wederom hoorden-jullie, dat

verwoord werd aan de vooraangaanden:

niet zul je een meineed afleggen,

en weergeven aan de machtiger 

jouw eden.[38]

34.Maar ik zeg jullie helemaal

geen eed te zweren, noch bij de hemel,

35.omdat die (als) de troon* geschiedt  *Gr/thronos=Hebr.KiSSéA

van God noch bij het land, omdat

dat (als) een voetstuk* geschiedt *Gr.hupopodion=Hebr.HæDóWM

van de voetebenen* van hem[39] noch *Gr.podos=Hb.RèGèL

bij Jeruzalem, omdat het geschiedt (als)

de stad van de grote koning;

36.noch jouw eerstdeel zul jij zweren* *Gr.omnumi=Hebr.SháBàNG[40]

omdat jij niet de kracht hebt

om één-enkele haar wil te maken

of zwart,

37.maar jullie inbreng moet geschieden

(als) ja of nee; wat te over is daarvan

geschiedt uit het slechte*. *Gr.ponèros=Hebr.RàNG[41] 

                                      31

38.Jullie hebben gehoord dat verwoord werd:

wel-oog* op de drukplek** van een weloog, *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJiN 

en tand op de drukplek van een tand.[42]            [**Gr.anti=Hebr.TàChàT

39.Maar ik zeg jullie niet te weerstaan

de slechterik, maar alwie jou ranselt

op de rechter kaak*, keer toe aan hem

ook de andere.[43]

40.En aan wie wil oordelen jou en jouw

lijfrok* nemen, verduw[44] aan hem ook 

het gewaad.

41.En alwie jou prest tot één-enkele mijl,

                                 MAT 5

vaar heen samen met hem twee.

Aan die (iets)wenst van jou,

geef’t, en van hem die vandaan van jou

wil lenen keer je niet af.

                                   32

43.Jullie hebben gehoord dat verwoord werd:

Jullie zullen bemin de metgezel*  van jou *Gr.plèsios=Hebr.RéàNg

en beweigeren* de vijand van jou. *Gr.miseoo=Hb.SsáNéA(NWL)

44.Maar ik zeg jullie: bemint de vijanden

van jullie zullen toebidden om wie

achtervolgen jullie,

45.opdat jullie tot geschieden gebracht worden

(als) stichtkinderen van jullie omvamende

die in de hemel (is), omdat zijn zon opstijgt

bij slechten en goeden en het regent bij

rechtvaardigen en onrechtmatigen.

46. Indien immers jullie zouden beminnen

die goeddoen jullie, welke beloning

hebben jullie? Maken niet de tolheffers

het zelfde?

47.En indien jullie begroeten jullie

zuster/broederverwanten afgezonderd,

wat maken jullie te over? Maken niet

ook de naties het zelfde?

48.Jullie zullen geschieden volgaaf[45]* *Gr.teleios=Hebr.TáMieJM

zoals jullie omvamende in de hemel

volgaaf is. 

                                     33

6.1. Houdt eraan vast om  jullie

gerechtigheid*[46] niet te maken *Gr.dikaiosunè=Hebr.TseDáQáH

ten overstaan van de mensen

om aanschouwd te worden door hen;

maar zo niet, beloning hebben jullie

niet van de kant van de omvamende

van jullie die in de hemelen (is).

2.Wanneer nu jij maakt een aalmoes* *verbastering van het Gr.eleèmosunè

laat niet trompetten voor je aan,

                                MAT 6

zoals de geveinsden maken in de

synagogen en in de stegen, opdat

zij dunkzwaar worden* onder *Gr.doxazoo=Hebr.KáBhéD 

de mensen.

Amèn*, ik zeg jullie, al-af zij hebben  *Gr.amèn = Hebr.AáMèM=op trouwe

de beloning hunner. 

3. Maar van jou, die maakt een aalmoes

moet niet volkènnen jou linker wat

maakt jou rechter,

4.opdat geschiedde van jou het aalmoes

in het verscholene; en de omvamende

van jou, die kijkt, zal in het  verscholene 

weergeven aan jou.

5.En wanneer jullie toebidden, geschiedt

niet zoals de geveinsden, omdat

zij liefhebben om in de synagogen

en in de wende-hoeken* van de  *Gr.goonia = Hebr.PiNNáH

straatwijdten* staande toe te bidden, *Gr.plateia = Hebr.RáChuWB

opdat zij tevoorschijn zullen komen

voor de mensen; amèn ik zeg jullie:

al-af hebben zij hun beloning.

6.Maar als jullie toebidden, komt in

naar het kamerbinnen* van jou *Gr.tameion =(vaak) Hebr.CháDáR

en sluit jouw deur om te bidden[47]

tot de omvamende van jou die

in het verscholene (is); en  de 

omvamende van jou, die kijkt

in het verscholene zal’t weergeven

aan jou.

7.En toebiddend zeg geen babbelpraat zoals

die uit de naties, want het dunkt hen,

dat zij in hun veelzeggerij gehoor zullen

vinden; weest dan niet gelijk aan hen.

8.Immers de omvamende van jullie

volkènt waaraan jullie behoefte hebben

voordat jullie ’t wensen van hem.

9.Bidden juliie nu toe aldus:

Omvamende van ons 

die in de hemelen (bent),

                                 MAT 6

geheiligd word (moet worden) de naam* van jou, *Gr.onoma=Hb.ShéM= JHWH

10.kom (komen moet) het koningschap* van jou, * of: koninkrijk

geschied (geschieden moet) de wil van jou 

zoals in hemel ook op land.

11.Ons brood voor de aankomende (tijd) geef ’t ons dagelijks 

12.en verduw[48] voor ons onze verplichtingen*, *Gr.opheilèma: niet in LXX 

zoals ook wij verduwd hebben 

de aan ons verplichten*; *Gr.opheiletès: niet in LXX

13.en draag ons niet heen naar beproeving,

maar red ons vandaan van het slechte.  

14.Indien jullie immers verduwen

aan mensen hun afvalligheden*, zal  *Gr.paraptooma = Hebr.PèShàNG

verduwen aan jullie (die) de omvamende

van jullie die in de hemel is.

15.Indien jullie immers niet verduwen

aan de mensen, niet zal jullie omvamende

verduwen de afvalligheden van jullie.

                                     35

16.En wanneer jullie vasten, geschiedt

dan niet zoals de veinzers (die)somber(zijn).

Want zij maken onverschijnbaar hun

vertegenwendigingen* opdat zij *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

te voorschijn traden voor de mensen

vastende: op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn = Hebr. AáMèN

al-af hebben zij hun beloning. 

17. Maar jij die vast bestrijk* je *Gr.aleiphoo=Hebr.ThuWCh

eerstdeel*  spoel af** je vertegenwendiging Gr.kephalè=Hebr.RoASh;**Gr.niptoo

                        [=Hebr.SháThàPh

18. opdat je niet te voorschijn

komt voor de mensen vastende, maar

voor de omvamende die (is) in de

hemel; en de jouw omvamende, kijkend

in het verscholene, zal je weergeven. 

                                      36

19.Neemt niet op voorraad* voor jullie *Gr.thèsauros=Hebr.AáTsàR

voorraden op het land, waar mot en 

vereting* onverschijnbaar maken, *Gr.broosis=Hebr.AáKàL

en stelers  doorgraven en stelen.

20.Neemt op voorraad voor jullie

voorraden in de hemel, waar noch

mot noch vereting onverschijnbaar

maken en waar stelers niet doorgraven noch stelen.

21.Waar immers geschiedt jouw voorraad,

daar zal ook geschieden jouw hart.

                                   37

22.Als lamp van het zielelichaam* *Gr.sooma

geschiedt het oog; indien nu jouw

                                                                                                              MAT 6

oog  eerlijk geschiedt , zal het

zielelichaam verlicht geschieden.

23.Maar indien het oog slecht

zou geschieden, zal geheel het

zielelichaam in het duister zijn.

Indien nu het licht dat in jou is

als duisternis geschiedt, hoeveel

duisternis (is er).

                                   38

24.Niemand heeft de kracht

om twee machtigers te heerdienen;

of immers zul jij de ene beweigeren

en de andere beminnen, of de een

wordt aangehouden en de ander

zal hij veronachtzamen. Niet hebben

jullie de-kracht God te heerdienen 

en mammon[49].

25.Daarom zeg ik jullie: weest niet

bezorgd voor jullie lichaamziel

wat jullie zouden eten [of wat

drinken], noch voor jullie ziele-

lichaam hoe jullie je zouden

aankleden. Geschiedt niet de

lichaamziel in meer dan in

voedsel en het zielelichaam dan

in aankleding?

26.Kijkt op naar het gevleugelde

van de hemel, omdat zij niet 

te kiem* leggen en niet maaien** *Gr.speiroöo=Hebr.ZáRàNg;**Gr.

en niet bijeen voeren naar afleg-            [therizoo=Hebr.QáTsàR

plekken*, en jullie omvamende *Gr.apothèkè

de hemelse voedt hen. Niet dragen

jullie door in meer dan zij?

27.Wie vandaan-van jullie heeft

bezorgd zijnde de kracht bij te 

stellen bij zijn hoedanigheid 

één-enkele el? 

28.En omtrent aankleding waarom

zijn jullie bezorgd? Weest leerling

van de bloemen* van het veld *Gr.krinon=Hebr/ShóWShàN

hoe zij toenemen; niet arbeiden zij

en niet spinnen zij.

29.Ik zeg jullie, dat  ook niet Salomo

in al-af zijn dunkzwaarte* omworpen *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD

was als één-enkele van dezen.

30.En indien  God polgraskruid  

                                 MAT 6

van het veld, dat vandaag geschiedt

en morgen in een oven geworpen

wordt, zo omkléédt, niet in veel meer

jullie, weinigvertrouwenden? 

31.Weest nu niet bezorgd zeggend:

wat moeten wij eten? Of wat moeten

wij drinken? Of wat moeten wij

omwerpen?

32.Want al deze (dingen) zoeken

de naties op; want de omvamende

van jullie de hemelse volkènt, dat

jullie behoeven dit alles.

33.Maar zoekt eerst het koningschap

en de gerechtigheid van hem en

dit alles zal erbij gesteld worden

voor jullie.

34.Weest nu niet bezorgd bij de morgen,

want de morgen is bezorgd voor zichzelf.

Genoeg (is) voor de morgen haar kwaad.

                                       39

7.1.Oordeelt niet, 

2.opdat jullie niet geoordeeld worden; 

want met welke oordeelgeving*  *Gr.krima = Hebr. MiSh’PáTh

jullie oordelen zullen jullie geoordeeld                    [=stelregel 

worden,  en met welke maat jullie meten 

wordt jullie de maat  genomen.

3.En wat bekijk jij de splinter die in het

oog van jouw broederverwant (is), maar

de in jouw oog (zijnde) balk onderken jij

niet?

4.Of hoe vraag jij jouw broederverwant:

duw af ik werp uit de splinter uit jouw

oog, en zie de balk in jouw oog?

5.geveinsden, werp uit eerst uit jouw

oog de balk, en dan kijk jij door

om uit te werpen de splinter uit

het oog van de jouw broederverwant.

                                       40

6.Geeft niet het geheiligde aan de honden

en werpt niet jullie parels voor aan de

zwijnen, opdat niet zij neerschrijden daarop

met hun voeten en zich kerende zullen

verscheuiren jullie.

                                       41

7.Wenst en gegeven zal worden aan jullie.

Zoekt en jullie zullen vinden. Bonst, en

open gedaan zal worden voor jullie. 

8.Want al wie wenst neemt aan en wie zoekt

vindt, en voor wie bonst zal worden open 

                                MAT 7

gedaan.

9.Of geschiedt er vandaan van jullie 

enig mens van wie zijn stichtzoon

wenst brood, niet zal hij geven aan hem

een steen.

10.Of wenst hij een vis, niet zal hij aangeven

een slang aan hem.

11.Indien nu jullie (als)slechten geschiedend,

volkènnen goede gaven te geven aan jullie

borelingen, hoeveel te meer zal 

de omvamende van jullie die(is) in de hemelen

geven goede (dingen) aan wie (ze) wensen

van hem.

12.Alle (dingen) zoveel als jullie zouden

willen dat maken voor jullie de mensen,

zo maken jullie ook voor hen. Want dit

geschiedt (als) de wetsuitlegging en

de profeten.

                                       42

13.Komt in door de nauwe poort; omdat

straatwijd en breedwijd (is) de neemweg

die afvoert naar de teloorgang, en velen

geschieden die inkomen door haar.

14.Omdat nauw (is) de poort en beëngd

de neemweg die afvoert naar het leven

en weinigen geschieden die haar vinden.

15.Houdt je vast vandaan van de leugenprofeten,

welke komen naar jullie in in kledingen 

van voorttrekdieren*, van binnen echter *Gr.probaton = Hebr.TsóWAN

geschieden zij (als)wolven* die wegroppen. *Gr.lukos=Hebr.ZoAáBh

16.Vandaan-van de vruchten van hen

zullen jullie volkènnen hen.

Toch niet lezen zij op vandaan-van 

een doornachtige rozijnen of vandaan

van distels vijgen?

17.Zo maakt alle goede boom prachtige

vruchten, maar een rotte boom maakt

slechte vructen.

18.Niet heeft een goede boom de kracht

slechte vruchten te dragen en een rotte

boom om prachtige vruchten te dragen.

19.Alle boom die geen prachtige vrucht

maakt wordt uitgestoten en in vuur

geworpen.

20.Dus ja vandaan van zijn vruchten

moeten jullie volkènnen hen.

                                      44

21.Niet al wie zegt tot mij machtiger,

machtiger, zal inkomen in het koninkrijk

                                MAT 7,8

der hemelen, maar hij die maakt

de wil van mijn omvamende die (is)

in de hemelen.

22.Velen zullen zeggen tot mij

op die dag: machtiger, machtiger,

hebben wij niet uit jouw naam     

geprofeteerd[50], en in jouw naam

demonen uitgeworpen,  en in jouw

naam krachten vele gemaakt?

23. En dan zal ik gelijkgevend zeggen

aan hen dat nooit ik volkènd heb

jullie. Wijkt af vandaan van mij

bewerkers van streverij*[51]. *Gr.anomia= (hier)Hebr.AáWèN

                                  45

24.Al wie hoort van mij deze  Mt.7:24-27 zie Luc.6:47-49

woordinbrengen* en hen (waar-)maakt, *Gr.logos = Hebr. DáBháR

zal gelijk zijn aan een achtbaar man,

die huisstichtte* zijn huis op de rots. *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH

25.En neerdaalde regen en aankwamen

rivieren* en de winden beluchtten *Gr.potamos = Hebr. JáAàR

en zij vielen toe op dat huis en niet

viel het; het was immers gegrondvest* *Gr.themeloöo = Hebr.JáSàD

op de rots.

                               46

26En alle horende van mij deze woord-

inbrengen en niet (waar-)makende die

zal gelijk zijn aan een dwaas man, die

huisstichtte zijn huis op het zand*. *Gr.ammos = Hebr. ChuWL

27.En neerdaalde de regen en aankwamen

de rivieren en de winden beluchtten

en vielen toe op dat huis en het viel

en haar val geschiedde groot.

                               47

28.En het geschiedde toen al-afgemaakt

had Jezus deze woordinbrengen,

getroffen raakten de krioelmenigten

bij het leraarswerk* van hem; want  *Gr.didachè.

hen belerend geschiedde hij als een

bevoegdheid hebbende en niet als

hun schriftkenners.

                              48

8.1.Toen hij afdaalde vanaf de berg,                                                  k-6

volgden met hem krioelmenigten vele.

                                 MAT 8

2.En zie een melaatse* toegekomen *Gr.lepros = Hebr.TsáRàNg

bukte toe* voor hem zeggende, *Gr.proskuneoo=Hebr,SháCháH

machtiger, indien jij wilt, heb jij 

de kracht mij te reinigen.

3.En gestrekt hebbend de hand

betastte* hij hem zeggende:  ik wil, *Gr.haptoo = Hebr. NáGàNg

word gereinigd en regelrecht

werd van hem gereinigd de melaatsheid.

4.En Jezus zegt hem: zie toe niemand

spreek jij, maar vaar heen toon jezelf

aan de priester[52] en draag op het geschenk

dat Mozes heeft ingezet, tot getuigenis

van hen.

                                       49

5.En toen hij inkwam in Kapharnaüm,                                        k-7

kwam toe naar hem een vooraangaande 

over honderd toeroepend hem,

6.en zeggend: machtiger, mijn knecht*[53] *Gr.pais = (hier?) Hebr.NgèBèD =

is geworpen in het huis verlamd, erg

gefolterd wordend.

7.Hij zegt hem: ik gekomen zijnde

zal verplegen* hem. *Gr.therapeuoo

8.Zich toebuigend beweerde de

vooraangaande over honderd:

machtiger niet geschied ik aan de maat* *Gr.ikanos=Hebr.DieJ

dat jij onder mijn dak inkomt; maar

spreek afgezonderd met een woordinbreng

en genezen zal mijn knacht.

9.Want ik geschied (als) een menselijke

onder bevoegdheid, hebbend onder mijzelf

legerschareleden, en ik zeg deze: ga heen

en hij gaat heen, en een ander: kom

en hij komt, en mijn heerdienaar*: maak *Gr.doulos = Hebr.NgèBèD

dit, en hij maakt’t.

10.En Jezus gehoord hebbend verwonderde

zich en sprak tot de volgers: op trouwe* *Gr.amèN = Hebr.AáMèN

ik zeg jullie: van de kant van niemand

heb ik een zodanig vertrouwen gevonden

in Israël.

11.Maar ik zeg jullie dat velen vandaan

van het opstijg-oosten-vroege en van het

neerkomen van de zon[54] zullen komen

                                 MAT 8

en zich zullen neer vlijen samen

met Abraham en Izaäk en Jakob

in het koninkrijk van de hemelen.

12.Maar de stichtzonen van het

koninkrijk zullen uitgeworpen worden

naar de buitenste duisternis;

daar zal geschieden het geween

en het geknars van de tanden.

13.En Jezus sprak tot de vooraangaande

over honderd: vaar heen, zoals jij

vertrouwde, moet geschieden voor jou.

En genezen werd de knecht (kind?)

op dat uur.

                                       50

14.En Jezus gekomen zijnde in het huis                                         k-8

van Petrus zag zijn schoonmoeder

neergevallen en koortsvuur hebbend.

15.En hij betastte haar hand en van zich af

duwde haar het koortsvuur. En zij stond op

en bediende hem.

16.Toen het laat geworden was, droegen zij

voor bij aan hem vele gedemonizeerden.

En hij wierp uit de beluchters met een 

woordinbreng, en allen die het te kwaad 

hebben verpleegde hij.

17.Zo werd volledig gemaakt het verwoorde

door Jesaja de profeet zeggende:

Hij nam aan de onvastheden van ons

en de kwalen tilde hij[55].  

                                              51

18.Maar Jezus, ziende de krioelmenigte

om hem beval weg te komen naar het

oversteekse.

19.En één schriftgeleerde, naar voren

gekomen, sprak tot hem: leraar, ik moet 

navolgen jou, waarheen jij ook wegkomt.

20.En Jezus zegt hem: de vossen hebben

holen en de gevleugelden van de hemel

nestenten, maar de stichtzoon van de

menselijke heeft niet waar hij het

eerstdeel vlijt.

                                                                                                                MAT 8

21.En een ander van zijn leerlingen

sprak tot hem: machtiger, vaardig

mij af eerst om weg te komen

en te begraven mijn vader.

22.Maar Jezus zegt hem: volg mij

en verduw het, dat de lijfdoden*                                  *Gr.nekros

begraven de lijfdoden van zichzelf.

                                          52

23.En toen hij intrad in het vaartuig    zie Mc.4:36-41 en Lc.8:23-25  k-11 

volgden hem zijn leerlingen.

24.En zie een turbulentie* groot *Gr.seismos = Hebr. SeNgàR(Jon.1:4)

geschiedde op de zee, zodat het

vaartuig omhuld werd onder de

golven, maar hij sufte.

25.En toekomend deden zij opstaan

hem zeggende: Machtiger*, bevrijd,  *Gr.kurië = Hebr.AæDoNáJ

wij gaan teloor.

26.En hij zegt hen: wat bang geschieden

jullie, weinig vertrouwen hebbenden?

Toen, opgestaan, omwaardeerde*[56] hij *Gr.epitimaoo=(hier)Hebr.GáNgàR

de winden en de zee en er geschiedde

een gladheid groot.

27.En de menselijken verwonderden zich

zeggende: hoedanig geschiedt deze, dat

ook de winden en de zee hen gehoor geven?

                                          53

28.En toen hij kwam naar het oversteekse                                         k-12

naar de streek van de Gadarenen kwamen

onderweg hem tegemoet twee bezetenen,

vandaan van de gedachtenisplaats weg-

gekomen, boosaardig zeer, zodat niet

vermocht wie dan ook langs te komen

door die neemweg. 

29.En zie zij schreeuwden zeggende:

wat aan ons en aan jou, stichtkind van God?

Kwam jij hier voor een tij om te folteren

ons?

30.En er geschiedde verre vandaan van hen

een uitvoergroep*[57] van vele zwijnen, die

geherderd werden.

31.En de demonen roepen toe hem zeggende:

Indien jij uitwerpt ons, zend os af naar 

de uitvoergroep van zwijnen.

32.En hij sprak tot hen: vaart heen.

                                 MAT 8,9

En zij wegkomend kwamen weg naar

de zwijnen; en zie in gedrang ging 

al-af de uitvoergroep omlaag van de

afhang naar de zee, en zij stierven

in de wateren.

33.En de herders vluchtten, en

weggekomen naar de stad en 

legden voor* alles en de dingen *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD

van de gedemoniseerden.

34.En zie al-af de stad, kwamen weg

om onderweg tegemoet te gaan

Jezus, en ziende hem riepen zij toe

opdat hij omtrad vandaan van 

de gebiedsgrenzen van hen.

                                       54

9.1.En ingetreden in een vaartuig

en hij kwam naar zijn eigen stad.

2.En zie zij droegen aan voor hem                                       k-13

een verlamde op een vlijbaar

geworpen. En Jezus, ziende hun

vertrouwen, sprak tot de verlamde:

wees gerust, boreling, verduwd

worden jou de verwaardingen.

3.En zie sommigen van de schriftkenners

spraken bij zichzelf: deze beweert

smadelijk.

4.En Jezus volkènnend wat zij in hun

gemoed hadden sprak: Om wat hebben

jullie in gemoed slechte (dingen)

in jullie harten? 

5.Wat immers geschiedt beter arbeidbaar, 

spreken: verduwd worden jou 

de verwaardingen, of: spreken: 

sta op en schrijd rond?

6.Maar opdat jullie volkènnen, dat

bevoegdheid heeft de stichtzoon

van de mens op het land te verdwuen

verwaardingen: – Dan zegt hij tot

de verlamde: sta op en draag hoog heen

van jou de vlijbaar en vaar heen

naar jouw huis.

7.En opgestaan kwam hij weg naar

zijn huis. 

8.En (dit)ziende hadden de krioelmenigten 

ontzag en gaven zij dunkzwaarte aan God 

die geeft zodanige bevoegdheid aan mensen.

                                       55

9.En Jezus, langs voerend daar, zag een                                         k-14

mens neer gezeten bij het tolhuis,

                                    MAT 9

Maththaios* gezegd, en hij zegt hem: *= Mattheüs

volg mij. En opgestaan volgde hij hem.

10.En het geschiedde toen hij aanlag

in het huis, en zie vele tolheffers

en verwaarders gekomen zijnde

lagen mede aan met Jezus en met 

de leerlingen van hem.

11.En de pharizeeën, dit ziende,

zeiden tot zijn leerlingen: door wat

samen met de tolheffers en de

verwaarders eet de leraar van jullie?

12.Maar hij, gehoord hebbend, sprak:

niet hebben behoefte de sterken

aan de geneesheer maar die het te kwaad

hebben.

13.En leert als jullie heengaan wat 

geschiedt: goede-gunst* wil ik * Gr.eleos = (hier) Hebr.ChèSèD

en niet een slachtgave[58];  

niet immers kom ik rechtvaardigen

roepen maar verwaarders.

                                       56

14.Dan komen toe naar hem

de leerlingen van Johannes zeggende:

door wat vasten wij en de pharizeeën,

15.maar de leerlingen van jou

vasten niet? En tot hen sprak Jezus:

Niet-toch hebben de kracht 

de stichtkinderen van de bruiloftszaal

te treuren, zolang samen met hen

geschiedt  de bruidegom?

Maar er zullen komen dagen, wanneer

wordt weggepakt vandaan van hen

de bruidegom en dan zullen zij vasten.

16.En niemand werpt-op een *zie Marc.2:21 en Luc.5:36

opwerplap  van ongevold doek  op

een oudtijds gewaad;

want aftrekt het opvulsel  vandaan

van het gewaad en een ergere

splijting geschiedt.

17.En niet werpen ze jonge wijn

in oudtijdse lederzakken*, maar indien *Gr.askos = Hebr.NeAoD

toch, gescheurd worden de lederzakken,

en de wijn wordt uitgestort en de

lederzakken gaan te loor. Maar ze werpen

jonge wijn in nieuwe lederzakken

Mat 9

en beiden worden behoed.

                                          57

18.Terwijl hij deze (dingen) bepraatte                                       k-15

met hen, zie een vooraangaande[59]

die erbij kwam, bukte toe voor hem

zeggende: mijn stichtdochter* *Gr.thugatèr = Hebr. BàT

is (het)huidige(moment) overleden*, *Gr.teleutaoo

maar kom leg op jouw hand op haar

en zij zal leven.

19.En opgestaan volgde Jezus hem en

zijn leerlingen.

20.En zie een vrouwmenselijke* *Gr.gunè = Hebr.AieSháH        k-16

bloedvloeiende twaalf jaren erbij

gekomen van achteren*  *Gr.opisthen = Hebr.AæChàR

betastte* de kwast** van zijn gewaad. *Gr.haptomai = Hebr. NáGàSh. **Gr.

21.Want zij zei in zichzelf: indien         [kraspedon=Hebr.TsieJTieT

afgezonderd ik betast zijn gewaad,

zal ik bevrijd worden.

22.Maar Jezus, zich omkerend en

haar ziende sprak: wees gerust,

stichtdochter; jouw vetrouwen

heeft bevrijd jou.

En bevrijd werd de vrouwmenselijke

vandaan van die ure.

23.En Jezus, gekomen in het huis van 

de vooraangaande en ziende de

fluitspelers en de krioelmenigte

tierende , 

24.zei: wijk weg; niet immers is

een gestorvene het meisje, maar

zij is versufd.

25.En zij lachten hem uit. Maar toen

uitgeworpen werd de krioelmenigte,

vatte hij sterk haar hand, en tot 

opstaan gebracht werd het meisje.

26.En weg kwam deze bewering

naar geheel dat land.

                                      58

27.En Jezus,voorbij varend vandaar,                                                                 k-17

volgden twee blinden, schreeuwende

 en zeggende:

Heb moederschoot* voor ons, *Gr.eleëin = (meestal)Hebr.RáChàM 

28.En toen hij kwam in het huis,

kwamen bij hem de blinden; 

en Jezus zei hen: vertrouwen jullie

dat ik de kracht heb dit te maken?

Zij zeiden hem: ja, machtiger.

                                MAT 9,10

29.Toen betastte hij hun ogen

zeggende: naar het vertrouwen van

jullie geschiede jullie.

30.En geopend werden van hen 

de ogen. En Jezus bezwaarde hen

zeggende: ziet toe niemand moet

het volkènnen.

31.Maar zij, weggekomen, beweerden

voort over hem in geheel dit land.

32.En toen zij weg kwamen, zie                                                                       k-18

zij droegen aan bij bem een doofstomme

die gedemoniseerd was.

33.En toen uitgeworpen werd de demon,

praatte de doofstomme.

En de krioelmenigten verwonderden zich

zeggende: nooit is tevoorschijn gekomen

zoiets in Israël.

34.Maar de pharizeeën zeiden: met de

vooraangaande van de demonen 

werpt hij uit de demonen.

                                      59

35.En langs voer Jezus al de steden 

en de dorpen, lerarende in hun

synagogen en verkodnigend de

goednieuwsboodschap van het koninkrijk* of: koningschap

en verplegend*  alle kwaal en *Gr.therapeuoo 

alle verweektheid.

                                       60

36.En ziende de krioelmenigten werd 

hij moederschoot bewogen omtrent hen,

omdat zij geschiedden (als)afgepijgerden

en weggeworpenen als voorttrekdieren* *Gr.probaton=Hebr.TsAoN 

die niet hebben een weider*[60]. *Gr.poimèn = Hebr.RoNgèH

37.Dan zegt hij zijn leerlingen: Wel (is)

het maaigoed veel, maar de werkers weinig. 

38.Legt de noodvraag voor nu aan de machtiger,

opdat hij uitwerpt werkers naar zijn maaigoed.

10.1.En bijeengeroepen hebbend zijn                                         k-19

twaalf leerlingen, heeft hij gegeven aan hen

                                                                                                                 MAT 10

bevoegdheid over onreine

beluchtingen om deze uit te werpen

en om te verplegen alle verweektheid

en alle kwaal.

                                       61

2.En van de twaalf afgezondenen

geschieden de namen deze:

de eerste Simon, gezegd Petrus,

en Andreas zijn broederverwant,

en Jakobus, die van Zebedaeus,

en Johannes zijn broederverwant,

3.Philippus en Bartholomaeus,

Thomas en Matthaeus, de tolheffer,

Jakobus,, die van Alpheüs en 

Thaddeüs,

4.Simon, de Kananeeër en Judas

de Iskarioot, die hem ook overlevert.

                                         62

5.Deze twaalf heeft afgezonden Jezus,

zeggend: naar een-neemweg van de naties

komt niet weg en in een stad van de

Samaritanen komt niet binnen.

6.Maar gaat heen des te meer tot de

voorttrekdieren* die te loor zijn *Gr.probaton = Hebr. TsAoN

van het huis Israël.

7.Heengaande verkondigt zeggende:

lijfna is het koninkrijk van de hemelen.

8.Verpleegt onvasten, doet opstaan lijfdoden*[61], *Gr.nekros

reinigt melaatsen, werpt demonen uit.

Ten geschenke namen jullie ‘t aan, 

ten geschenke geeft weg.

                                        63

9.Verwerft* geen goud noch zilver, noch *Gr.ktaomai = Hebr.QáNáH

metaal* in jullie riemen**, *Gr.chalkon=Hebr.NoChèShèT; **

10.noch een ransel op de neemweg, en geen          [Gr.zoonè=Hebr.AàB’NéTh

twee lijfrokken* en geen schoenen** en *Gr.chitoon=Hebr.CoNèRèT;  **Gr.

geen stamstaf*; waardig immers (is) [hupodèma+Hebr.NáNgàL]*Gr.rabdos

de werker zijn voedsel.                         [=Hebr.ShèBèTh

11.In wat stad ook maar of dorp jullie

zullen binnenkomen, doet navraag

wie daarin waardig geschiedt; en blijft

daar totdat jullie wegkomen.

12.Binnengekomen in het huis, groet het.

13.En iniden het huis waardig geschiedt,

moet komen de vrede van jullie daarop;

maar indien het onwaardig geschiedt,

                               MAT 10

moet de vrede van jullie tot jullie

toekeren.

14.En wie niet ontvangt jullie en

niet hoort de  inbrengwoorden van

jullie, uitkomend naar buiten

het huis of de stad, schudt af het

schurkstof* van jullie voeten. *Gr.koniorton=Hebr.AáBàQ

15.Op trouwe* ik zeg jullie, 

uithoudbaarder zal het geschieden

voor het land van Sodom en

Gomorra op de dag van het oordeel

dan die stad.

16.Zie ik zend af jullie als voorttrekdieren

in het midden van wolven; geschiedt nu

(als) achtzamen zoals de slangen[62] en

onvermengden[63] als de duiven.

                                        64

17.Maar houdt je vast vandaan van de

mensen. Zij zullen jullie immers

overleveren aan het sanhedrin en in hun

synagogen zullen zij jullie net de zweep slaan.

18.En tot aanvoerders en koningen zullen

jullie gevoerd worden vanwege mij,

tot getuigenis aan hen en aan de naties.

19.En wanneer zij overleveren jullie,

weest niet bezogrgd hoe of wat jullie

zullen bepraten. Gegeven wordt aan jullie

in die ure wat jullie zullen bepraten.

20.Want niet jullie geschieden (als) pratenden,

maar de beluchting van de omvamende van

jullie (is) de pratende in jullie.

21.Maar overleveren zal een broederverwant

een broederverwant tot gestorvenheid en

een omvamende een boreling en opstaan

zullen borelingen bij de ouders[64] en zij zullen

hen doen sterven.

22.En jullie zullen geschieden (als)beweigerden* *Gr.miseoo = Hebr.SsáNéA

door allen om mijn naam; maar wie erbij blijft

tot het al-af-is, hij zal bevrijd* worden. *Gr.sooizoo = Hebr.JáShàNg

23.En wanneer zij jullie vervolgen in die stad,

                              MAT  10

vlucht naar de andere; op trouwe

ik zeg jullie geenszins zullen jullie 

al-afgemaakt hebben de steden van

Israël totdat komt de stichtzoon van

de mens[65].

24.Niet geschiedt een leerling boven

een leraar en niet een heerdienaar

boven zijn machtiger.

25.Genoeg(is’t) voor de leerling, 

dat hij geschiedde zoals zijn leraar

en de heerdienaar zoals de machtiger

van hem; indien zij de huisheer

“Beëzebul” toeriepen, hoeveel te

meer zijn huisgenoten.

26.Hebt nu geen ontzag voor hen;

want niets verhulds geschiedt, dat

niet onthuld zal worden en 

verscholens dat niet volkènd zal

worden.

27.Wat ik zeg aan jullie in de

duisternis* spreekt dat in het licht; *Gr.skotia = Hebr.ChoShèQ

en wat jullie in het oor horen,

verkondigt (‘t) vandaan van de

daken[66]*. *Gr.dooma = Hebr. GàG

28.En hebt geen ontzag voor[67]

wie vermoorden* het ziele-lichaam** *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG; **Gr.

maar niet de kracht hebben om                                   [sooma

de lichaamziel* te vermoorden, *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh

en hebt ontzag voor die de kracht

heeft en de lichaamziel en het

zielelichaam te loor te doen gaan

in het helse.

29.Worden niet twee tsjirpers*

voor een duit verkocht? En niet

een één-enkele* uit deze zal

vallen op het land verre van de

omvamende van jullie.

30.En van jullie zijn ook  de haren [*Gr.kephalè=Hebr.RaoSh; 

van het eerstdeel* allen besomd**. *Gr.arithmeoo=Hebr. MáNáH

                                 MAT 10

31.Hebt dus geen ontzag, ten opzichte

van vele tsirpers blijven jullie door dragen.

32.Al wie nu gelijkgevend spreekt* over mij *Gr.homo-logeoo

ten overstaan van de mensen, gelijkgevend

zal ook ik spreken over hem ten overstaan

van de omvamende van mij in de hemelen.

33.Maar wie ook  maar verloochent mij 

ten overstaan van de mensen, zal ook ik 

verloochenen ten overstaan van de omvamende

van mij die in de hemelen is.

34.Leg niet uit dat ik kwam om te werpen

vrede op het land; ik kwam niet om te werpen

vrede maar een twistzwaard*.

35.Want ik kwam tweedrachtig te maken

een mens tegen zijn omvamende en een

stichtdochter tegen haar moederende

en een bruid tegen haar schoonmoeder,

36.en vijanden van de mens (zijn) de

huisgenoten van hem[68].

                                    68

37.Wie lief heeft de moederende boven

mij geschiedt niet (als) een mij waardige;

wie lief heeft de stichtdochter of de

stichtzoon boven mij geschiedt niet (als)

een mij waardige.

38.En wie niet neemt zijn kruispaal

en volgt laat achter mij, geschiedt niet

(als) een mij waardige.

39.Wie gevonden heeft zijn lichaamziel,

zal haar teloor doen gaan. en wie 

teloor heeft doen gaan zijn lichaamziel

om mij zal haar vinden.

                                      69

40.Wie jullie ontvangt, ontvangt me,

en wie mij ontvangt, ontvangt hem

die mij afgezonden heeft.

41.Wie ontvangt een profeet in de

naam van een profeet, zal de

beloning van een profeet aannemen,

en wie ontvangt een rechtvaardige

in de naam van een rechtvaardige

                              MAT 10,11

zal de beloning van een rechtvaardige

aannemen.

42.En wie ook maar te drinken geeft

één-enkele* van deze kleinen een *Gr.heis=Hebr, AèCháD

afgezonderde drinkbeker koud (water),

in de naam van een leerling, op trouwe* *Gr.amèn, Hebr.AáMèN

ik zeg jullie, zeker niet zal teloor

gaan zijn beloning.

                                        70

11.1.En het geschiedde, toen Jezus

‘t-alaf-had om (‘t)door te zetten bij

zijn twaalf leerlingen, trad hij heen

daarvandaan om te leraren en te

verkondigen in hun steden.

2.En Johannes, gehoord hebbend                                       k-20

in het knevelhuis de werken van de

Christus, gezonden hebbend door

Zijn leerlingen, sprak tot hem:

3.Geschied jij (als) de komende,

of moeten wij voor een ander

ontvangstbereid zijn? 

4.Jezus sprak tot hen: heengaande

leg voor* aan Johannes wat jullie *Gr,apangngelloo=Hebr.NáGàD

horen en bekijken:

5.Blinden zullen weer kijken[69]

en hinkenden zullen rond schrijden,

melaatsen worden gereinigd en

stomdoven horen en lijfdoden

worden tot opstaan gebracht

en armen* ontvangen de  *Gr.ptoochos = Hebr. DàL

goednieuwsboodschap[70] 

6.en (als) een gelukgewenste 

geschiedt iemand als hij niet 

tot struikelen* wordt gebracht *Gr.skandalon = Hebr. KèSèL

bij mij.

                                  71

7.Toen deze heengingen, ging

Jezus vooraan om te zeggen 

Aan de krioelmenigten omtrent

Johannes: Waarom kwamen jullie uit

                               MAT 11

naar de inbrengleegte

om te beschouwen? Een stengel* *Gr.kalamos=Hebr.QéNèH

door wind wankelend?

8.Maar waarom kwamen jullie uit

om te zien? Een mens met

weekmakends omkleed? Zie

die weekmakends dragen 

in de huizen van de koningen.

9.Maar waarom kwamen jullie uit?

Om een profeet te zien? 

Ja ik zeg jullie wat uitgaat boven

een profeet.

10.Deze geschiedt (als)degene

omtrent wie geschreven is:

zie ik zend af mijn bodewerker

voor mijn vertegenwendiging*[71]  *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

die toebereiden zal de neemweg* *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

van mij ten overstaan van mij[72].

11.Op trouwe, op trouwe* ik zeg *Gr.amèn=Hebr.AáMèN=op trouwe

jullie, niet is tot opstaan gebracht

bij tot geschieden gebrachten

door vrouwen een grotere als

Johannes de doper, maar de kleinere 

in het koninkrijk van de hemelen

geschiedt groter als hij.

12.Vandaan van de dagen van

Johannes de doper tot nu is het

koninkrijk der hemelen krachtdadig

en krachtdadigen roppen het weg*. *Gr.harpazoo=Hebr.GáZàL

13.Want al-af de profeten en de

wetsuitleg*  tot Johannes profeteerden. *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

14.En indien jullie het willen

aannemen, hijzelf geschiedt (als)

Elia[73], die aanstaande is om te komen. 

                                   MAT 11

15.Hij die oren heeft, moet horen.

                                      72

16.Met wie zal ik vergelijken deze

geschiedronde*? Gelijk geschiedt zij *Gr.gennea=Hebr.DóWR

aan kinderen neergezeten op de 

markten, die aanstemmend[74] de

anderen zeggen:

17.Fluitspeelden wij voor jullie 

en niet huppelden* jullie *Gr.orcheoo=Hebr.RáQàD

en-wij-huilden* en niet stootten jullie[75]. *Gr.thrèneoo=Hebr.JáLàL

18.Want Johannes kwam, niet etende

en niet drinkende, en zij zeggen:

een demon heeft hij.

19.De stichtzoon van de menselijke 

kwam etende en drinkende, en zij

zeggen: zie een menselijke

eetzuchtig en wijndrinkend, van 

tolheffers een medegezel* en van *Gr.philos=Hebr.MeRéàNg

verwaarders*. En gerechtvaardigd *Gr.hamartoolos=Hebr.ChæThàAóWN

wordt de wijsheid vanwege haar

werken.

                                      73

20.Toen  ging Jezus vooraan om

te honen* de steden waarin *Gr.oneidizoo=Hebr. CháRàPh

geschiedden de meeste krachten,

omdat zij niet van besef veranderden.

21.Wee jij, Chorazin; wee jou

Bethsaïda; omdat indien in Tyrus

en Sidon geschiedden de krachten,

die geschied zijn in jullie, zij oudtijds

in zak en as van besef veranderd waren.

22.Intussen zeg ik jullie, voor Tyrus

en Sidon zal het uithoudbaarder

geschieden op de dag van het oordeel

dan voor jullie.

23.En jij, Kapharnaüm, ben jij niet

tot de hemel omhooggebracht? Tot

de oegroeve* treed jij neer.[76] *Gr.Haidès=Hetbr. SheAóWL

Omdat indien in Sodom geschied waren

de krachten die geschied zijn i  jou,

het gebleven was tot vandaag.

                                MAT 11,12

24.Intussen zeg ik jullie, dat het voor

het land van Sodom uithoudbaarder

zal geschieden op de dag van het oordeel

dan voor jou.

                                       74

25.In dat tij* zich toebuigend sprak *Gr.kairos = Hebr. NgéT

Jezus: gelijkgevend zeg ik jou,

omvamende, machtiger van de

hemel en van het land, dat jij

verscholen hebt deze (dingen)

vandaan van wijzen en verstandigen

en die hebt onthuld voor spijslingen*. *Gr.nèpios=Hebr. NgóWLéL

26.Ja, omvamende, omdat zo

welgevallen geschiedt ten overstaan

van jou.

27.Alle (dingen) werden aan mij

overgeleverd door de omvamende

van mij, en niemand volkènt 

de stichtzoon tenzij de omvamende

en niet volkènt iemand de omvamende

tenzij de stichtzoon  en aan  wie

de stichtzoon maar besluit (het)

te onthullen.

                                       75

28.Hierheen naar mij toe, allen die

arbeiden* en bevracht[77] zijn, en  *Gr.kopiaoo=Hebr. JáGàNg

ik zal doen rusten* jullie. *Gr.anapauoo=Hebr.NuWCh

29.Draagt hoog heen* mijn juk *Gr.haireoo=Hebr.NáSsáA

en leert vandaan van mij, dat ik 

gebogen* geschied en nederig *Gr.praüs=Hebr.NgàWNieJ

van hart, en jullie zullen vinden

rust voor de lichaamzielen van

jullie.

30.Want mijn juk geschiedt

goed bruikbaar en mijn vracht 

licht.

                                   76

12.1.In dat tij* ging heen Jezus Gr.kairos=Hb.NgéT

op sabbat door het ontkiemde;

en zijn leerlingen hadden honger

en gingen vooraan om te plukken* *Gr.tilloo=Hebr.MáRàTh

halmen* en te eten. *Gr.stachus=Hebr.ShieBoLèT

2.maar de pharizeeën (dit)ziende

spraken tot hem, zie jouw leerlingen

maken waartoe geen bevoegdheid

is op de sabbat om te maken.

3.En Jezus sprak tot hen: niet 

                             MAT 12

zouden jullie volkènnen wat David 

maakte, toen hij honger had en  zij (die)

samen met hem (waren)?

4.Hoe zij binnenkwamen in het huis

van God en de broden van de voorstelling

aten, waartoe geen bevoegdheid was

voor hem en niet voor die samen

met hem(waren), tenzij voor de

priesters afgezonderd?

5.Of niet hebben jullie opgelezen

in de wetsuitlegging, dat op sabbat

de priesters de sabbat (al-)gemeen maken

en (als)onredengevenden geschieden?

6.En ik zeg jullie, dat van de tempel

het grotere hier geschiedt,

7.maar indien jullie volkènden (als) wat

(dit)geschiedt: goede-gunst* wil ik

en geen slachtgave[78], niet zouden jullie

neervonnissen de onredengevenden.

8.(als)machtiger immers over de sabbat

geschiedt de-stichtzoon van de

menselijke.

                                       77

9.En heengetreden daarvandaan kwam hij                                         k-21

naar hun synagogen,

10.en zie een mens hebbend een

verdroogde hand en zij vroegen hem na

zeggende: of er-bevoegdheid is om

op de sabbat te verplegen?

11.Opdat zij zouden aanklagen hem,

maar hij sprak tot hen: wie 

zal geschieden vandaan van jullie (als)

een mens die zal hebben één-enkel

voorttrekdier*, en indien dit in zou

vallen op sabbat in een krocht*,

zal niet sterk vatten hem en doen

opstaan?

12.Hoezeer nu is doordragend[79] een

menselijke ten opzichte van een

voorttrekdier, zodat er bevoegdheid is

om op sabbat prachtigs te maken.

13.Dan zegt hij aan de mens:

strek jouw hand en-hij strekte en

hij was weer tot stand gebracht

in orde zoals de andere.

                               MAT 12

                                           78

14.En weggekomen namen de pharizeeërs

beraad tegen hem, hoe zij hem teloor

zullen doen gaan.

15.Maar Jezus, volkènnend, week uit

daarvandaan; en hem volgenden velen

en hij verpleegde hen allen.

16.en hij omwaardeerde het,  dat

zij niet hem tot een tevoorschijn

gekomene zouden maken;

17.opdat volledig gemaakt wordt het

gezegde door Jesaja de profeet

zeggende:

18.zie mijn heerdienaar[80] 

die ik heb gepakt; mijn beminde

die goeddunkt mijn lichaamziel;

ik zal stellen mijn beluchting op hem

en een oordeel legt hij voor* aan *Gr.apangngelloo = Hebr. NáGàD

de naties.

19.Niet twist hij en niet schreeuwt hij

en nie hoort iemand op de wijde (pleinen)

de stem van hem.

20.Gestengelte* verbrijzeld zal hij *Gr.kalamos = Hebr. QáNáH

niet neerknakken en een vlasdraad

die walmt zal hij niet uitdoven*, *Gr.sbennumi = Hebr. KáCháH

totdat hij zou uitwerpen tot overwinning

het oordeel.

21.en op zijn naam zullen de naties

hopen[81].

                                         79

22.Toen werd heen gedragen voor hem                                                             k-22

een gedemoniseerde blind en doofstom

                             MAT 12 

en-hij verpleegde hem, zodat

de doofstomme praat en ziet.

23.En buiten zich zelf stonden

al de krioelmenigten en zij zeiden:

Toch niet geschiedt deze (als)

de stichtzoon van David?

24.Maar de Pharizeeërs spraken:

deze werpt niet uit de demonen,

tenzij met Beëlzebul de vooraangaande

van de demonen.

25.En volkènnend de in hun gemoed

zijnde (dingen), sprak hij tot hen:

alle koningschap verdeeld gemaakt

uit zichzelf raakt inbrengleeg,

en alle stad of huis verdeeld gemaakt

uit zichzelf zal niet staande blijven.

26.Indien de satan* de satan uitwerpt, *Gr.satanas = Hebr. SháTháN[82]

maakte hij zich verdeeld op zichzelf.

Hoe zal staande blijven het koningschap 

van hem?

27.En indien ik met Beëzebul uitwerp

met wie werpen jullie stichtzonen uit?

Daardoor zullen zij (als)oordelaars

van jullie geschieden.

28.Maar indien ik met de beluchting

van God uitwerp de demonen,

is aangekomen op jullie het

koningschap van God.

29.Of hoe heeft iemand de kracht

binnen te komen in het huis

van een vermogende en de

gereistukken van hem weg te roppen,

indien hij niet eerder bindt

de vermogende? En dan zal hij

zijn huis leeg roppen.

30.Hij die niet geschiedt samen

met mij, geschiedt tegen mij,

en hij die niet samenvoert samen

met mij, gooit uiteen.

31.Door dit zeg ik jullie, alle

verwaarding* en smaadbewering *Gr.hamartia = Hebr.ChàThæAáH

zal worden weggeduwd* voor *Gr.hienai (zie NWL)         [zie NWL

de mensen, maar de bewering

van smaad tegen de beluchting

zal niet worden weggeduwd.

32.En indien hij sprak een

inbrengwoord* tegen de stichtzoon

                                 MAT 12

van de menselijke, het zal

worden weggeduwd voor hem,

indien hij sprak tegen de heilige

beluchting, niet zal het

weggeduwd worden voor hem

noch in deze wereldtijd* noch *Gr.aioon = Hebr. NgóWLáM

in de aanstaande.

33.Of de boom  maakt prachtigs

en zijn vrucht (is) prachtig,

of de boom maakt rottigs en

zijn  vrucht (is)rottig.

Want vandaan van de vrucht

wordt de boom volkènd.

34.Tot geschieden gebrachten

van adders, hoe hebben jullie

de kracht goede (dingen) te praten,

(als) slechten geschiedend?

Want vandaan van het te-over

van het hart praat de mond.

35.De goede mens werpt uit

vandaan van zijn goede voorraad* *Gr.thèsauros = Hebr. AèTsèR

goede (dingen), en de slechte mens

vandsaan van een slechts voorraad

werpt uit slechte (dingen).

36.En ik zeg jullie dat van alle 

onwerkzame woordinbreng*, die de *Gr.rèma = Hebr. DáBáR

mensen zullen praten, zij zullen

daar omtrent teruggeven een inbrengwoord* *Gr.logos = Hebr. DáBáR

op de dag van het oordeel.

37.Want vandaan de inbrengwoorden

van jou zul je gerechtvaardigd worden, 

en vandaan van de inbrengwoorden van jou,

zul je neergevonnist worden.

                                       80

38.Toen bogen zich toe naar hem sommigen

van de schriftkenners en Pharizeeërs zeggende:

Wij willen vandaan van jou een kenteken*

zien.

39.Maar hij zich toegebogen hebbend sprak

tot hen: een geschiedronde* slecht en *Gr.genos = Hebr. DóWR

echtbrekerig verzoekt een kenteken, en

een kenteken zal niet gegeven worden,

tenzij het kenteken van Jona de profeet.

40.Zoals Jona geschiedde in de buik*  van *Gr.koilia = hebr. BèThèN

het zeedier drie dagen en drie nachten[83],

zo zal geschieden de stichtzoon van de

menselijke in het hart van het land

                                 MAT 12

drie dagen en drie nachten.

41.Ninevitische mannen zullen

opstaan in het oordeel samen

met deze geschiedronde en

haar veroordelen, omdat zij

van besef veranderden bij de

verkondiging van Jona,

en zie meer Jona is hier[84].

42.De koningin van het

woestijnzuiden* zal opstaan in het *Gr.notos = Hebr.NéGèB

oordeel samen met deze

geschiedronde* en veroordeelt haar, *Gr.genos = Hebr. DóWR

omdat zij gekomen is uit de

oversteekstreken van het land

om te horen de wijsheid* van

Salomo en zie meer Salomo is hier.

43.Wanneer  de onreine beluchting(er) zie Lc.11:24-26

weggekomen is vandaan van de mens,

komt hij door door waterloze 

opstaanplaatsen* zoekende rust,  *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

en niet vindt hij(die). 

44.Dan zegt hij: naar mijn huis

zal ik mij toekeren waarvandaan

ik weggekomen ben; en gekomen

vindt hij (het) vrij gemaakt, 

aangeveegd en verzorgd.

45.Dan gaat hij heen en neemt mee

samen met zich zeven andere 

beluchters slechtere (als) hijzelf.

                                     81

46.Terwijl hij nog praatte met de zie Mc.3”31-35 3n Lc.8:19-21

krioelmenigten, zie de moeder en

de broederverwanten van hem stonden

buiten zoekende met hem te praten.

47.En iemand sprak tot hem: zie

jouw moeder en jouw broederverwanten

staan buiten zoekende met jou te praten.[85]

48.Maar hij zich toebuigend sprak 

tot die (het)zegt aan hem: Wie geschiedt

(als) mijn moeder  en wie geschieden

(als) mijn broederverwanten?

49.En gestrekt hebbend zijn hand op 

zijn leerlingen sprak hij: zie mijn moeder

en mijn broederverwanten, want wie

maar maakt de wil van de omvamende

                              MAT 12,13

van mij die in de hemelen (is),

die geschiedt van mij (als)  broeder-

verwant en zusterverwant en moeder.

                                      82

13.1.Op die dag zat Jezus neer, zie Mc.4:1-20 en Lc.8:4-15

weggekomen van het huis, langs de zee.

2.En samengevoerd werden tot hem

krioelmenigten vele, zodat hij intrad

in een vaartuig om te neer te zitten,

en al-af* de krioelmenigte stond 

op de oever.

3.En bepraat heeft hij met hen                                       k-24

vele (dingen) in vore-stellingen* zeggende: *Gr.parabolè = Hebr.MáSháL

Zie wegkwam de te kiem legger* *Gr.speiroo = Hebr. ZáRàNg

om te kiem te leggen.

4.En bij het te kiem leggen van hem

is het ene gevallen langs de neemweg*, *Gr.hodos = Hebr.DèRèK

en het gevleugelde komende at dat op.

5.En het andere is gevallen op het

klipachtige waar het niet veel land

had, en regelrecht steeg het eruit op

door het niet hebben van diep land.

6.En toen de zon opsteeg, werd het

droog geschroeid*, en door het niet *Gr.kaumatizoo = Hebr.CháRàBh

hebben van een wortel werd het

verdroogd*. *Gr.xèrainoo = Hebr.BuWSh

7.En ander is gevallen bij de doornstruiken

en op gingen* de doornstruiken en zij *Gr.anabainoo = (hier) Hebr.NgáLáH

smoorden het weg .

8.Maar ander is gevallen op land (dat)

prachtig (is) en heeft vrucht gegeven,

honderd danwel zestig danwel dertig.

9.Wie oren heeft, moet horen.

                                         83

10.En bij(hem)komende spraken

zijn leerlingen tot hem: Door wat 

praat jij in vore-stellingen?

11.En hij zich toebuigend sprak:

Omdat aan jullie gegeven is

te volkènnen de geheimenissen van

het koninkrijk van de hemelen, en

het aan die niet is gegeven.

12.Wie immers heeft, er wordt 

gegeven aan hem en hij zal te over 

hebben, maar wie niet heeft,

ook wat hij heeft zal gepakt worden

van hem af.

13.Door dat praat ik in vore-stellingen

met jullie,omdat kijkende zij niet

                                  MAT 13

zullen kijken en horende zij niet

zullen horen en niet zullen verstaan,

14. en volledig gemaakt wordt

aan hen de profetie van Jesaja,

die zei:

met gehoor zullen jullie horen

en zeker niet onderwezen zijn* *Gr.sunhièmi = Hebr.SháKàL

en kijkende zullen jullie kijken

en zeker niet zien.

15.Olie-vet* werd immers het hart  *Gr.pachus = Hebr.ShèMèN

van dit genotenvolk,

en met de oren hoorden zij zwaarlastig* *Gr.bareoos = (hier) Hebr.KáBéD

en  hun ogen plakken zij dicht*. *Gr.kammuoo = Hebr.SháNgàNg 

Niet meer zullen zij zien met de ogen

en met de oren horen

en het hart onderwezen doen zijn

en zich toekeren,

en zal ik genezen hen.[86]

16.Maar van jullie (zijn) gelukgewensten

de ogen omdat zij kijken en de oren

omdat zij horen.

17.Want op trouwe zeg ik jullie dat vele

profeten en rechtvaardigen begeerden* *Gr.epithumeoo = Hebr.CháMàD

te zien waarnaar jullie kijken, en niet

zagen zij, en om te horen wat jullie

horen, en niet hoorden zij.

                                      84

18.Jullie nu, hoort de vore-stelling

van de te kiemlegger.

19.Wanneer alieder hoort het inbrengwoord*

van het koningschap(-rijk) en geen 

onderwezene wordt, komt de slechte en

ropt weg wat te  kiem gelegd is in zijn hart;

(als)dit geschiedt wie langs de neemweg

te kiem is gelegd.

20.En wie op het klipachtige* te  kiem is

gelegd, hij geschiedt (als) wie het 

inbrengwoord hoort en het regelrecht

met vreugde aanneemt;

21.maar hij heeft geen wortel in zichzelf

maar geschiedt per-tij*, en wanneer *Gr.pros-kairos

geschiedt beënging en vervolging door

het inbrengwoord, struikelt* het regelrecht. *Gr.skandalizoo= Hebr.KáSàL

22.En wie in de doornstruiken te kiem

gelegd is, hij geschiedt (als) die het  

                                  MAT 13

inbreng woord hoort, en de zorg

van de wereldtijd* en de misleiding *Gr.aioon = Hebr.NgóLáM

van de rijke* versmoren het inbrengwoord *Gr.ploutos=Hebr.NgàShéR

en het geschiedt vruchteloos.

23.Maar hij die op prachtig land

te kiem gelegd is, hij geschiedt (als)

wie het inbrengwoord hoort en onderwezen

wordt, die dus vrucht draagt en maakt

het honderdvoudige en het zestigvoudige

en het dertigvoudige.

                                        85

24.Een andere vore-stelling heeft hij

voorgelegd aan hen zeggende:

gelijk is het koninkrijk(-schap) van de 

hemelen aan een mens die te kiem

legt prachtig kiemgoed in zijn veld*. *Gr.agros = Hebr.SháDèH

25.En bij het suffen van de mensen

kwam zijn vijand en hij legde te kiem

brandkorenkorrels over het midden

van de tarwe* en kwam weg. *Gr.sitos = Hebr. ChieTTieJ

26.Maar toen ontsproot* het kruid** *Gr.blastanoo=Hebr.TsáMàCh; **Gr.

en vrucht maakte, toen kwam ook             [chortos = Hebr,NgéShèB

het brandkoren te voorschijn.

27.Toekomend spraken de heerdienaren

van de huisheer tot hem, machtiger,

niet prachtig kiemgoed heb jij tekiem

gelegd in jouw veld? Waarvandaan

heeft hij nu brandkoren.

28.En hij beweerde aan hen:

een vijand mens maakte dit. En de

heerdienaren zeggen hem: wil jij nu,

dat wij weggekomen dat oplezen*? *Gr.sullegoo = Hebr.LáQàTh

29.Maar hij beweert: nee, opdat jullie

niet oplezende het brandkoren

zouden ontwortelen tegelijk daarmee

de tarwe.

30.Verduw het dat samen toenemen

beide tot het maaien*, en in het tij *Gr.therizoo = Hebr.QáTsàR(knotten)

van het maaien zal ik zeggen aan de 

maaiers: leest op eerst het brandkoren

en bindt het in banden om het te 

verbranden en voer samen de tarwe

naar mijn aflegplaats*. *Gr.apothèkè

                                      86

31.Een andere vore-stelling heeft hij zie Mc.4:30-32; Lc.13:18

voorgelegd aan hen zeggende:

gelijkend geschiedt het koninkrijk(-schap)

van de hemelen aan een pit van een

mosterdplant, welke, (die) genomen

                                 MAT 13

hebbend, een mens te kiem legt

in zijn veld,

32.wat (als) het kleinere geschiedt

van al-af de kiemen, maar wanneer

het toeneemt, geschiedt het (als) 

de grotere van de kweekgroenen

en geschiedt (tot) boom, zodat komen

de gevleugelden van de hemel

en neertenten in zijn takken.[87]

                                      87

33.Een andere vore-stelling heeft hij zie Lc.13:20

bepraat voor hen: het koninkrijk/-schap

van de hemelen geschiedt gelijk

aan een zuurdesem*, die genomen hebbend *Gr.Zumè = Hebr.CháMéTs

verschool een vrouw hem in drie schepmaten* *Gr.saton = Hebr.SeAáH

meel*, totdat het geheel ervan doorzuurd *Gr.aleuron = Hebr.QeMàCh

werd.

34.Al-af deze (dingen) heeft bepraat

Jezus in vore-stellingen voor de

krioelmenigten; en zonder vore-stellingen

heeft hij niets bepraat voor hen,

35.opdat volledig gemaakt werd het

gezegde door de profeet die zegt:

ik zal opendoen met vore-stellingen

mijn mond, ik zal uitbrullen*  *Gr.ereugomai = Hebr.SháAàG

verscholen (dingen) vandaan-van 

het ontworpen zijn.[88]

                                    88

36.Toen, afgeduwd hebbende

de krioelmenigten, kwam hij

naar huis. En toe kwamen naar hem

zijn leerlingen, zeggende:

zet uiteen* voor ons de vore-stelling *Gr.diasapheoo=Hebr.BáAàR

van de brandkorenkorrels van het veld.

37.En hij, zich toebuigend, sprak:

(als) hij die te kiem legt het prachtige

kiemgoed geschiedt de stichtzoon

van de menselijke.

38.En (als)het veld geschiedt de

prdentelijkheid*; en (als) het *Gr.kosmos

                                 MAT 13

prachtige kiemgoed geschieden

deze, de stichtkinderen van het

koninkrijk, maar (als) de brand-

korenkorrels geschieden de

stichtkinderen van de slechte,

39.en (als) de vijand die hen

te  kiem legt geschiedt de

lasteraar*; *Gr.diabolos = Hebr.SháTháN 

en (als)maaiing* *Gr.therizoo = Hebr.QáTsàR[89]

geschiedt het al-af-worden* van

de wereldtijd*. En (als) maaiers *Gr.aioon = Hebr. NgoLáM

geschieden de bodewerkers*. *Gr.angngelos = Hebr.MàL’AàK

40.Zoals nu opgelezen wordt* *Gr.sullegoo = Hebr.LáQàTh

het brandkoren en met vuur

verbrand wordt, zo zal het geschieden

in het al-af-worden van de wereldtijd.

41.Af zendt de stichtzoon van de

menselijke zijn bodewerkers

en zij zullen oplezen weg uit zijn

koninkrijk al-af* de struikelblokken *Gr.panta = (hier) Hebr,KåL

en de makers van ontwrichting*.[90] *Gr.anomia = Hebr. NgáWóWN

42.En zij werpen hen in de oven* *Gr.kaminos = Hebr.TeNóWR

van vuur. Daar zal geschieden

geween* en geknars** van tanden. *Gr.klauthmos=Hebr.BáKáH; **Gr.

43.Dan zullen de rechtvaardigen         [brugmos = Hebr.CháDàQ

als toortsen stralen[91] zoals de zon

in het koninkrijk van de omvamende

van mij. Wie oren heeft  moet horen.

                                      89

44.Gelijk geschiedt het koninkrijk van

de hemelen[92] aan een voorraad* *Gr.thesauros = Hebr. AáTséR 

verscholen in het veld, die vindend

heeft een mens hem verscholen en

vanwege zijn vreugde vaart hij heen

en verkoopt zoveel hij heeft en 

markt-koopt dat veld.

                                MAT 13

                                      90

45.Wederom gelijk geschiedt

het koninkrijk van de hemelen aan 

een handelaar* die zoekt prachtige

parels.

46.En gevonden hebbend één-enkele

van veel waarde heeft hij te gelde

gemaakt alles zoveel hij had

en heeft hem op de markt gekocht.

                                   91

47.Wederom gelijk geschiedt

het koninkrijk van de hemelen

aan een fuik die geworpen werd

in de zee en die uit alle 

geschiedsoorten samenvoert*; *Gr.sunagogein

48.uit hetwelk wanneer het vol

gemaakt is, opgehesen hebbend

op de oever en-neerzittend

zij oplazen de prachtige in

een bak, maar de rottige

wierpen zij eruit;

49.zo zal het geschieden bij het 

al-af-worden van de wereldtijd:

uitgaan zullen de werkboden en

afgrenzen de slechten uit het

midden van de rechtvaardigen.

50.En zij zullen werpen hen in

de oven* van het vuur; daar *Gr.kaminos = Hebr. TeNóWR

zal geschieden het geween* en *Gr.klaioo = Hebr. BáKáH

het geknars* van tanden. *Gr.bruchoo = Hebr. CháRàQ

51.Verstaan-jullie dit alles?

Zij zeggen aan hem: ja.

52.Maar hij sprak tot hen:

Daarom alle schrifkenner, beleerd

door het koninkrijk van de

hemelen, geschiedt gelijk aan

een menselijke huisheer, die

uitwerpt uit zijn voorraad nieuwe

en oudtijdse (dingen).

                                  92

53.En het geschiedde toen 

al-af-gemaakt had Jezus de vore-stellingen,

paakte-hij-zich weg vandaar.

54.En gekomen in zijn vaderstad

leerde hij hen in hun synagoge,

zodat zij getroffen raakten en zeggen:

55.Niet geschiedt deze (als) de 

stichtzoon van de houtbewerker*?

Wordt niet (als)zijn moeder Maria

                              MAT 13,14

gezegd en de broederverwanten

van hem Jakobus en Joseph  en

Simon en Judas?

56.En geschieden zijn zusterverwanten

niet allen bij ons? Hoe nu aan hem

dit alles?

57.En zij struikelden aan hem.

Maar Jezus sprak tot hen: niet

geschiedt een profeet 

ongewaarderd tenzij in zijn vaderstad

en in zijn huis.

58.En niet maakte hij daar krachten

vele door hun wantrouwen.

                                    93 zie: Mc.6:1`4,17-20; Lc.9:7-9

14.1.In dat tij* hoorde Herodes *Gr.kairos                                k-25

de-viervorst het hoorgerucht van

Jezus, 

2.en hij sprak tot  zijn 

heerdienaren*: deze geschiedt(als) *Gr.pais = Hebr. NgèBhèD

Johannes de doper; hij is tot

opstanding gebracht* vandaan van *Gr.egeiroo = Hebr. QuWM(hiph’il)

de lijfdoden* en daardoor werken *Gr.nekros

de krachten in hem. 

3.Want Herodes die hard gevat heeft 

Johannes heeft hem gekneveld* en *Gr.deoo = Hebr. AáSàR

In waarhouding* weggesteld door *Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR

Herodias de vrouwmenselijke van

Philippus zijn broederverwant.

4.Want Johannes  zei aan hem:

niet is er bevoegdheid voor jou

om haar te hebben.

5.En willende hem vermoorden* *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

had hij ontzag voor de krioelmenigte,

omdat zij hem voor een profeet

houden.

6.Maar terwijl de geschiedenisdagen

geschieden van Herodes, danste de

stichtdochter* van Herodias in het *Gr.thugatèr = Hebr. BàT 

midden en zij was geschikt voor 

Herodes,

7.waarom met een eed gelijkgevend

sprak aan haar te geven  wat zij 

maar wenste.

8.En zij vooropgezet door haar moeder,

geef aan mij, beweert ze, hier op

een schotel het eerstdeel* van *Gr.kephalè = Hebr. RAoSh

Johannes de doper.

9.En de koning, pijn hebbend door 

de eden en de mede aanliggenden,

                                  MAT 14

beval, dat het gegeven zou worden.

10.En gezonden hebbend 

ont-eerstdeel-de hij Johannes

in de waarhoudplaats*. *Gr,phulakè = Hebr.MieSh’MáR 

11.En gedragen werd het eerstdeel 

van hem op een schotel en 

het werd gegeven aan het meisje*  *Gr.korasion = Hebr.NàNgàRáH[93]

en zij droeg het naar haar moeder.

12.En erbij gekomen droegen hoog heen* *Gr.airoo = Hebr, NáSsáA

zijn leerlingen het neergevallene

en begroeven hem en gekomen

boodschapten zij aan Jezus.

                                          94

13.En Jezus, (dit) gehoord hebbende, zie Mc.6:31-44; Lc.9:1017; Jh.6:1-13

week uit vandaar in een vaartuig

naar een inbrenglege opstaanplaats

naar eigen aard; en de krioelmenigten,

(dit)gehoord hebbend, volgen hem

te voet vandaan van de steden.

14.En weggekomen zag hij veel

krioelmenigte en hij had moederschoot* *Gr.eleein=Hebr.RáChàM

voor hen en hij verpleegde* hun amechtigen. *Gr.therapeuoo

                                           95

15.En toen avond geschiedde, kwamen                                      k-26

toe naar hem de leerlingen, zeggende:

inbrengleeg geschiedt de opstaanplaats* *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

en de ure is voorbij gekomen, laat los

nu de krioelmenigten, opdat zij, 

weggekomen naar de dorpen, voor zich

spijzen marktkopen.

16.Maar Jezus sprak tot hen: geen behoefte

hebben zij om weg te komen, geeft jullie

hen te eten.

17.Maar zij zeggen aan hem: niet hebben wij

behalve vijf broden en twee vissen.

18.En hij sprak: draagt voor mij hierheen hen.

19.En bevolen hebbend de krioelmenigten

zich neer te vlijen op het gras, genomen

hebbend de vijf broden en de twee vissen,

oplijkend naar de hemel, zegende hij (ze) in

en gebroken hebbend heeft hij gegeven 

aan zijn leerlingen de broden, en de leerlingen

aan de krioelmenigten.

20.En gegeten hebben allen en verzadigd werden

zij; en-zij-pakten weg wat te over was van de

brokken, twaalf opzetbladen* volledig. *Gr.kophinos = Hebr.SàL

21.En zij die  aten aan mannen geschiedden

                                 MAT 14

(als) ongeveer vijf duizend, zonder 

vrouwen en kinderen.

                                   96

22.En [regelrecht] dwong hij zijn                                       k-27

leerlingen in te treden in het vaartuig

en hem vooruit te varen naar het 

oversteekse, totdat hij had los gelaten

de krioelmenigten.

23.En toen hij had los gelaten de

krioelmenigten trad hij omhoog naar

de berg naar eigen aard om te bidden.

En toen de avond* geschiedde, geschiedde *Gr.opsia = Hebr. NgáRèBh

hij  afgezonderd daar.

24.Maar het vaartuig hield reeds vele

stadiën af vandaan van het land,

gefolterd door de golven, want 

(als)tegenstander geschiedde de wind.

25.En in de  vierde waarhouding van

de nacht kwam hij tot hen, heenschrijdend

op de zee.

26.En de leerlingen, ziende hem op de zee

heenschrijdend, werden in beroering gebracht

zeggende, dat er een verschijning geschiedt.

en van ontzag schreeuwden zij.

27.Maar regelrecht praatte Jezus tot hen,

zeggende: weest gerust. Ik geschied, hebt

geen ontzag.

28.Zich toebuigend naar hem sprak Petrus:

machtiger, indien jij geschiedt, beveel mij

te komen naar jou op de wateren.

En hij sprak: kom.

29.En neergetreden vandaan van het vaartuig,

schreed Petrus heen op de wateren en

hij kwam naar Jezus.

30.Maar kijkend naar de wind kreeg hij

ontzag en vooraangaande om af te zinken,

schreeuwde hij zeggend: Machtiger, 

bevrijd* mij. *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg

31.Maar Jezus regelrecht gestrekt hebbend

de hand nam op hem en zegt hem:

weinigvertrouwende, tot wat  nam jij afstand?

32.En toen zij omhoog traden in het vaartuig,

zakte af de wind.

33.Maar die in het vaartuig bukten zich

voor hem zeggende: waarachtig (als)

stichtzoon van God geschied jij.

                                      97

34.En overgestoken kwamen zij in het

land bij Genesaret.

                              MAT 14,15

35.En hem herkennende zonden af

de mannen van die opstaanplaats* *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

naar geheel die omstreek en zij droegen

naar hem allen die het te kwaad

hadden.

36.En zij riepen hem toe, opdat zij

afgezonderd betastten de kwast* *Gr.kraspedon = Hebr. TsieJTsieJT

zijn gewaad; en zovelen betasten

werden bevrijd.

                                    98

15.1.Toendan komen toe naar Jezus                                         k-28

vandaan van de Jeruzalemmers

pharizeeën en schriftkenners zeggende:

2.Om wat overtreden jouw leerlingen

de overlevering van de ouderen?

Niet immers spoelen* zij de handen *Gr.niptoo = Hebr. SháThàPh

Wanneer zij brood* eten. *Gr.artos = Hebr. LèChèM

3.Maar hij zich toebuigend sprak tot hen:

om wat overtreden ook jullie het gebod* *Gr.entolè = Hebr. MieTs’WáH

van God door jullie overlevering?

4.Want God sprak: geef waarde* aan *Gr.timaoo = Hebr. KáBhéD

de omvamende en de moederende[94]en:

wie kwaads zegt van omvamende

of moederende moet aan gestorvenheid* *Gr.thanatos = Hebr, MáWèT

overlijden[95].

5.Maar jullie zeggen: indien iemand

zou spreken tot de omvamende of de

moederende: een geschenk (is) wat

vandaan van mij jou van nut zou zijn,

6.zal hij zeker geen waarde geven aan

zijn omvamende of zijn moederende[96].

En jullie ontmachtigen het inbrengwoord* *Gr.logos = Hebr. DáBháR

van God door de overlevering van jullie.

7.Veinzers,prachtig profeteerde omtrent zie Mc.7:20

jullie Jesaja zeggende:

Dit genotenvolk geeft met de lippen

Mij waarde, maar hun hart houdt zich

                               MAT 15

verre vandaan van mij, gratisweg

vereren zij mij, lerarend leringen

geboden van mensen[97].

10.En erbij geroepen hebbend de

krioelmenigte sprak hij tot hen:

hoort en weest onderwezen*: niet *Gr.sunièmi = Hebr.SáKàL

wat inkomt in de mond maakt 

gemeen de mens, maar wat uitgaat

vandaan van de  mond, dat maakt

 gemeen de mens.

12.Toendan, erbij komend, zeggen

de leerlingen aan hem: volkèn jij,

dat de pharizeeën, toen zij het

inbrengwoord hoorden, struikelden*? *Gr.skandalizoo = Hebr. JáQàSh

13.En hij, zich toebuigend sprak:

alle plant, die mijn omvamende

die van de hemel, niet heeft geplant* *Gr.phuteuoo = Hebr. NáTàNg

zal ontworteld worden. Duw weg

hen.

14.Zij geschieden (als)blinde 

weggeleiders van blinden; en indien

een blinde een blinde op weg geleidt,

vallen beiden in een krocht*. *Gr.bothunos = Hebr. PáChàT

15.En Petrus, zich toebuigend, sprak

tot hem: verhelder voor ons

het vore-stel.

16.En hij sprak: nog steeds geschieden

ook jullie (als)ononderwezenen?

17.Beseffen jullie niet, dat al-af wat

ingaat in de mond naar de buik uitwijkt

en in de zitplee wordt uitgeworpen?

18.Maar wat uitgaat uit de mond

komt weg uit het hart, en die (dingen)

maken gemeen de mens.

19.Want uit het hart komen weg

 slechte berekeningen*, moorden, *Gr.dialogismos=Hebr.MàCh’SheBáH

echtbreuken, hoererijen, stelerijen,

leugengetuigenissen, smaadbeweringen.

20.Deze (dingen) geschieden (als)

de mens gemeen makende (dingen).

Maar het met onafgespoelde handen eten

maken de mens niet gemeen. 

                               MAT 15

                                  99

21.En weggekomen vandaar week Jezus zie: Mc.7:24-30                     k-29

uit naar de deelstreken van Tyrus en Sidon.

22.En zie een Kanaänitische vrouw,

vandaan van deze gebiedsgrenzen* *Gr.orion = Hebr. GeBuWL

weggekomen, schreeuwde zeggende: 

wees mij barmhartig*, machtiger, *Gr.eleoo = Hebr.RáChàM[98]

stichtzoon* van David:  *Gr.huios = Hebr.BèN

mijn stichtdochter* wordt ten kwade *Gr.thugatèr = Hebr.BàT

gedemoniseerd.

23.Maar hij boog zich niet toe naar haar

met een inbrengwoord*; en erbijgekomen *Gr.logos = hebr. DáBháR

vroegen zijn leerlingen hem: laat los

haar omdat zij schreeuwt achter ons aan.

24.Maar zich toebuigend sprak hij:

niet ben ik afgezonden tenzij naar de

teloor geraakte voorttrekdieren* van het *Gr.probata = Hebr. TsAóWN

huis Israël.

25.En zij gekomen bukte zich* voor hem *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH

zeggende: machtiger, help* mij.  *Gr.boètheoo = Hebr. AáZàR

26.Maar zich toebuigend sprak hij:

er geschiedt niets prachtigs (nl.)te nemen

het brood* van de borelingen en te werpen

voor de hondjes.

27.En zij sprak: ja, machtiger, want ook

de hondjes eten vandaan van de kruimels

die vallen vandaan-van de tafel van hun

machtigers.

28.Toen, zich toebuigend, sprak Jezus 

tot haar: o vrouw* groot uw vertrouwen;

geschieden moet aan jou zoals jij wilt.

En genezend werd haar stichtdochter

vanaf dat uur.

                                      100

29.En weggetreden vandaar kwam Jezus                                         k-30

langs de zee van Galilea. En omhoog getreden

naar de berg zat hij daar.

30.En toekwamen naar hem krioelmenigten

vele hebbende samen met hen hinkenden*, *Gr.Choolos = Hebr. PeSàCh

manken, blinden, doofstommen en vele 

anderen. En zij wierpen zich langs zijn voeten.

En hij verpleegde hen.

31.Zodat de krioelmenigte zich verwonderde*

kijkend naar doofstommen die praten,

manken in orde en hinkenden die rondschrijden

                            MAT 15, 16

en blinden die kijken. En zij gaven

dunkzwaarte* aan de God van Israël. *Gr.doxazoo = Hebr. KáBhéD

32. En Jezus erbij geroepen hebbend zie Mc.8:1-10;Joh.6:1-13         k-31

zijn leerlingen, sprak:

moederschoot hebt ik* voor de *Gr.splangnizoo = Hebr.RáChàM

krioelmenigte, dat zij reeds drie dagen

blijvend bij mij, niet hebben wat 

te eten; en hen los laten vastend* wil *Gr.nèstos = Hebr. TsóWM

ik niet, opdat zij niet ontlossen[99] 

op de neemweg.

33.En tot hem zeggen de leerlingen:

waarvandaan voor ons in de

inbrengleegte* zoveel broden, zodat *Gr.logos = Hebr. DáBháR

zij verzadigen* een zodanige krioel- *Gr.chortazoo = Hebr. SháBhàNg

menigte?

34.En Jezus zegt hen: hoeveel broden

hebben jullie? En zij spreken: zeven

en weinig visjes.

35.En geboodschapt hebbend aan de

krioelmenigte om neer te vallen

op het land, 

36.nam hij de zeven broden

en de vissen en dankzegenend*  *Gr.eucharisteoo = Hebr. BáRàK

brak hij en gaf hij uit aan de leerlingen,

eb de leerlingen aan de krioelmenigten.

37.En zij aten allen en werden

verzadigd, en wat te over was aan brokken

pakten zij op: zeven manden vol.

38 En die aten, geschiedden vier 

duizendtallen mannen zonder vrouwen

en kinderen.

                                   101

39.En los gelaten hebbend de krioel-                                         

menigten trad hij aan  in het vaartuig

en hij kwam naar de gebiedsgrenzen

van Magadan[100]

16.1.En toegekomen vroegen de  zie Mc.8:11-21; Lc.19:54-56

pharizeeërs en Sadduceeërs op de proef

stellend dat hij een kenteken* uit de hemel *Gr.sèmeion=Hb.AóWT

zou tonen aan hen.

2.En hij zich toebuigend sprak tot hen:

[wanneer het laat geworden is, zeggen 

jullie, goedweer, vuurrood wordt immers

de hemel,  

3.en vroegtijds: vandaag winterstorm,

vuurrood wordt immers droevig zijnde

                                MAT 16

de hemel. De vertegenwendiging* van *Gr.prosoopon = Hebr.PáNieM

de hemel volkènnen jullie te 

beoordelen, maar voor de kentekenen

van de tij(d)en* hebben jullie  *Gr.kairos=Hb.NgéT

niet de kracht?][101]

4.Een geschiedronde* slecht en *Gr.genea=Hb.DóWR

echtbrekerig* zoekt een kenteken op *Gr.moichalis=Hb.NáAàPh 

en een kenteken zal niet gegeven

worden aan haar tenzij het kenteken

Jona.

En verlatend hen kwam hij weg.                                                                      k-32

5.En de leerlingen, komend naar het

oversteekse* verheimelijkten zij *Gr.peran=Hb.NgèBèR

om broden* mee te nemen. *Gr.artos=Hebr.LèChèM

6.En Jezus sprak tot hen: ziet toe

en houdt je terug vandaan van het 

zuurdesem* van de pharizeeën en de *Gr.zumè=Hb.CháMéTs

Sadduceeën.

7.Maar zij berekenden bij zichzelf 

zeggende omdat wij geen broden

mee genomen hebben.

8.En Jezus (dit) volkènnende sprak:

wat berekenen jullie bij jezelf,

weinig vertrouwen hebbenden,  dat

jullie geen broden hebben?

9.Beseffen jullie nog niet en zijn

jullie niet indachtig* de vijf broden *Gr.mnèmoneuoo = Hebr.ZáKàR[102]

van de vijf duizend en hoeveel

opzetbladen* jullie hebben aangenomen? *Gr.kophinos = Hebr. SàL

10.En niet de zeven broden van de

zeven duizend en hoeveel manden

jullie hebben aangenomen?

11.Hoe beseffen jullie niet,

dat ik niet omtrent de broden

tot jullie sprak: houdt jullie terug

echter vandaan van het zuurdesem

van de pharizeeën en de sadduceeën.

12.Toen waren zij onderwezen* dat *Gr.sunièmi = Hebr. SháKàL

hij niet sprak om zich terug te houden

vandaan-van het zuurdesem[103] maar 

vandaan van het leraarswerk* van *Gr.didachè

                                      MAT 16

van de pharizeeën en de sadduceeën.

                                      102

13.En Jezus, gekomen naar de deelgebieden zie Mc.8:27-30; Lc.9:18-21      k-33

van Caesarea van Philippus, vroeg zijn

leerlingen zeggende: (als) wie zeggen 

de mensen dat geschiedt de stichtzoon

van de menselijke?

14.En zij spraken: zij Johannes de doper,

maar anderen Elia en anderen Jeremia

of één van de profeten.

15.Hij zegt tot hen:  En (als) wie zeggen

jullie dat ik geschied?

16.En zich toebuigend sprak Simon

Petrus: jij geschiedt (als) de gezalfde* *Gr.christos = Hebr. MàShiàCh

de stichtzoon* van God de levende. *Gr.huios=Hb.BèN

17.En zich toebuigend sprak Jezus

tot hem: (als) een gelukgewenste* *Gr.makarios = Hebr. AêSh’RéJJ

geschied jij, Simon Barjoona, omdat

vlees* en bloed** (het)niet hebben *Gr.sarx=Hebr. BáSháR; **Gr.haima

onthuld aan jou, maar de omvamende               [=Hebr.DáM (= roods)

van mij die in de hemelen (is).

18.En ook zeg ik jou, dat jij geschiedt

(als) Petrus, en op deze klip* zal ik *Gr.petra = Hebr. SèLàNg

huis-bouwen mijn geroepenschap*, *Gr.ecclèsia=Hebr.QáHáL[104]

en de poorten* van de oergroeve** *Gr.pulè = Hebr. SheNgàR; **Gr.

zullen haar niet overmogen.         [haidès = Hebr. SheAóWL

19.Ik zal jou geven de sleutels van

het koningschap(-rijk) van de hemelen,

wie jij maar zult knevelen op het land

zal (als een geknevelde geschieden

in de hemelen, en wie jij maar zult

losmaken op het land zal als een 

losgemaakte geschieden in de hemelen.

20.Toen omwaardeerde hij (‘t) voor

de leerlingen, opdat zij tot niemand

zouden spreken dat hij geschiedt (als)

de gezalfde.

                                         103

21.Vandaanvan toen ging Jezus vooraan

om te tonen aan zijn leerlingen dat het 

noodzakelijk was dat hij naar Jeruzalem

zou wegkomen en vele (dingen) lijden vandaan

van de ouderen en de vooraangaandpriesters

                                 MAT 16

en schriftkenners en vermoord

worden* en op de derde tot opstaan *Gr.apokteinoo = Hebr.HáRàG

gebracht worden.

22.En hem bij zich genomen hebbend

ging Petrus vooraan om (‘t) af te 

waarderen voor hem zeggend:

jou vergevingsgezind[105], machtiger: 

zeker niet zal geschieden aan jou dit.

23.Maar zich omgekeerd hebbend

sprak hij tot Petrus: vaar heen

achter mij lasteraar*; (als) struikel- *Gr.satanas = Hebr. SháTháN

blok* van mij geschied jij, omdat jij *Gr.skandalon = Hebr. MàK’ShóWL

niet beacht de (dingen) van God,

maar de (dingen) van de menselijken.

24.Toen sprak Jezus tot zijn leerlingen:

indien iemand achter mij wil komen,

moet hij verloochenen zichzelf en 

hoog heen dragen* zijn kruispaal en *Gr.airoo = Hebr. NáSsáA.

mij volgen.

25.Want indien iemand zou willen

bevrijden zijn lichaamziel*, zal hij *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh 

haar teloor doen gaan*; maar indien *Gr.apollumi = Hebr.AáBàD

iemand te loor zou doen gaan zijn

lichaamziel vanwege mij, zal hij haar

vinden.

26.Want wat zou een mens er nut

van hebben, indien hij de gehele

ordentelijkheid* zou winnen, maar *Gr.kosmos

zijn lichaamziel erbij inboeten*? *Gr.zèmioöo=Hb.NgáNàSh

Of wat zal geven een mens ter

vervanging van zijn lichaamziel?

27.Want de stichtzoon van de

menselijke is aanstaande om te 

komen in de dunkzwaarte van

de hem omvamende samen met

zijn werkboden* en dan zal hij *Gr.angngelos=Hb.MàL’AàK

weergeven aan ieder volgens

zijn praktijkzaak*[106]. *Gr.praxis

                                  104

28.Op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn=HbAáMèN

                           MAT 16,17

dat sommigen van die hier staan

geschieden (als)wie zeker niet

zullen smaken* gestorvenheid** *Gr.geuoo=Hebr.TháNgàM; **Gr.

totdat zij zien de stichtzoon van de        [thanatos = Hebr. MáWèT

menselijke komend in zijn

koningschap*. *Gr.basileia = Hebr. MàL’KhuWT =

17.1.En na zes dagen neemt aan Jezus  [ook koninkrijk.                     k-34

Petrus en Jakobus en Johannes, zie: Mc.9:2-9; Lc.9:26-36

zijn  broederverwant en doet opgaan* *Gr.anapheroo = Hebr.NgáLáH(Hiph.)

hen naar een berg hoog naar (zijn)

aard.

2.En hij wordt van gedaante veranderd* *Gr.metamorphoöo

ten overstaan van hen en zijn

vertegenwendiging* toortsstraalde *Gr.prosoopon = sHebr. PáNieJM

zoals de zon, en zijn gewaden

geschiedden wit als het licht.

3.En  zien lieten zich aan hen Mozes

en Elia samen pratend met hem.

4.En zich toebuigend sprak Petrus

tot Jezus: machtiger, prachtig geschiedt

het dat wij hier geschieden. Indien jij

wilt zal ik maken hier drie tenten*, *Gr.skènè = Hebr. AoHèL

voor jou een-één-enkele en voor Mozes

een-één-enkele en voor Elia een-één-enkele.

5.Nog terwijl hij praat, zie een wolk* *Gr.nephelè = Hebr, NgáNàN

lichtend beschemerde* hen, en zie  *Gr.episkiazoo = hebr. TsieJL

een stem* uit de wolk die zei: deze *Gr.phoonè = Hebr.QóWL

geschiedt (als) mijn stichtzoon

de beminde, in wie ik begenadigen zal;

hoort hem.[107]

6.En (dit)gehoord hebbend vielen

de leerlingen op hun vertegenwendiging

en zij hadden ontzag machtig*. *Gr.sphodra = Hebr. MeAóWD

7.En toe kwam Jezus en hen betasttend* *Gr.haptomai = Hebr.NáGàNg

sprak hij: sta op* en ontzie** jezelf niet. *Gr.egeiro-(pas.)= Hebr.QuWM

8.En hoogheen dragend hun ogen zagen         *[Gr.phobeoo=Hb.JáRéA

zij niemand tenzij Jezus in afzondering.

                                   105

9.En toen zij omlaag traden vanaf de berg zie Mc.9:9-13

gebood* hen Jezus zeggend: *Gr.anatelloo = Hebr. JáTsáH

spreekt tot niemand over dit gezicht

tot dat de stichtzoon van de menselijke

vandaan-van de lijfdoden* is opgestaan. *Gr.nekros

10.En hem vroegen na de leerlingen

                                 MAT 17

zeggend: wat nu zeggen 

de schriftkenners dat het noodzakelijk

is dat Elia eerst komt?

11.En zich toebuigend sprak hij:

Elia komt wel en zal weer tot stand

brengen[108] alle(dingen).

12.Maar ik zeg jullie dat Elia reeds

kwam, en niet volkènden zij hem,

maar maakten met hem zoveel zij

wilden, zo ook is het aanstaande 

dat de stichtzoon van de mesnelijke

lijdt door hen.

13.Toen waren onderwezen* de *Gr.sunhieèmi=Hb.SháKàL

leerlingen dat hij omtrent Johannes

de doper sprak tot hen.

                                    106

14.En toen zij kwamen bij de krioel- zie Mc.9:14-29, Lc.9:37-49         k-35

menigte, kwam toe voor hem een

mens, knievallend voor hem en zeggend:

15.Machtiger, wees barmhartig voor

mijn stichtzoon, omdat hij maanziek is

en het te kwaad heeft. Dikwijls immers

valt hij in het vuur en dikwijls in het

water.

16.En ik droeg hem toe naar jouw 

leerlingen. en  niet hadden zij de kracht

hem te verplegen*. *Gr.therapeuoo

17.En zich toebuigend sprak Jezus:

oh geschiedronde* zonder vertrouwen *Gr.genos = Hebr. DóWR

en verkeerd, tot wanneer zal ik samen

met jullie geschieden, tot wanneer 

zal ik uithouden jullie? Draagt voor mij

hem hier.

18.En Jezus omwaardeerde hem en 

weg kwam vandaan-van-hem de demon,

en verpleegd werd het kind vandaan 

van die ure.

19.Toen, nadat  de leerlingen erbij

gekomen waren, spraken zij tot Jezus

naar wat hun eigen is: door wat hadden

wij  niet de kracht uit te werpen hem?

20.Maar hij zegt hen: door het weinige

vertrouwen van jullie. Op trouwe immers

ik zeg jullie, indien jullie hadden een

vertrouwen als een pit van een mosterd-

                              MAT 17,18

plant, zullen jullie zeggen tot deze

berg: tred heen van hier daarheen,

en hij zal heen treden en bij niets

zal het aan kracht ontbreken voor jullie.

                                     107

22[109].En toen zij verkeerden in Galilea zie Mc.9:30-32; Lc.9:43-45

sprak tot hen Jezus: het is aanstaande dat

de stichtzoon van de menselijke zal

overgeleverd worden in de handen van

de menselijken.

23.En zij zullen hem vermoorden*, en  *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

op de derde dag zal hij tot opstanding 

gebracht worden*. En zij leden pijn *Gr.egeiroo(pass. =Hebr.QuWM(pu’al)

machtig*. *Gr.sphodra=Hb.MeAóWD

                                       108

24.En toen zij kwamen in Kapharnaüm,                                        k-36

kwamen toe zij die de dubbeldrachmen innemen

naar Petrus en zij spraken: jullie leraar,

niet al-af-doet[110] hij de dubbeldrachmen?            

Hij zei: ja.

25. En gekomen in het huis tastte Jezus hem

af zeggend: wat dunkt jou, Simon? De

koningen van het land zullen vandaan van

sommigen nemen tol[111] en cijns*? Vandaan

van hun stichtzonen of van andersdoenden*? *Gr.allotrios.

26.En toen hij sprak vandaan van de

andersdoenden, beweerde aan hem Jezus:

 dus dan geschieden (als) ontslagenen* *Gr.eleutheros=Hebr.CháPhuWSh 

de stichtzonen.

27.Maar opdat wij niet doen struikelen* *Gr.skandalizoo=Hb.RáQàSh

hen, ga heen naar de zee werp een angel* *Gr.angkistron = Hebr. ChàKKáH

en pak op de eerst omhoogtredende vis,

en heb je geopend zijn mond, zul je vinden

een stater; die genomen hebbend geef 

aan hen namens* mij en jou. *Gr.anti

                                         109

18.1.Op  dat uur kwamen toe de leerlingen zie Mc.9:33-37; Lc.9:46-48      k37

bij Jezus zeggende: Wie toch geschiedt

(als) de grotere in het koninkrijk van de

hemelen?

2.En erbij geroepen hebbend een kind

deed hij het staan in het midden van hen

en hij sprak:

                                                                                                                 MAT 18

3.Op trouwe ik zeg jullie, indien jullie

je niet bekeren en geschieden als 

de kinderen, niet zullen jullie binnen-

komen in het kon inkrijk van de hemelen.

4.Wie nu zichzelf vernedert[112]  zoals dit

kind, alzo geschiedt hij (als) de  grotere* *Gr.meizoon = Hebr. GáDóWL

in het koninkrijk van de hemelen.

5.En indien iemand één-enkel* zodanig  *Gr.heis = Hebr.AèCháD 

kind zou ontvangen op mijn naam, 

hij ontvangt mij.

6.En indien iemand zou doen struikelen* *Gr.skandalizoo = Hebr RáQàSh 

één-enkele van deze kleinen* die op mij *Gr.mikros = Hebr.QáTáN 

vertrouwen, dat draagt er voor hem toe

bij, dat gehangen* werd een molensteen *Gr.kremmanumi=Hebr. TáLáH

van een ezelsmolen om zijn hals* en hij *Gr.trachulos = Hebr. TsAóWN 

afgezonken werd in een diepdeel van de

zee*. *Gr.thalassa=Hb.JáM

                                     110

7.Wee de ordentelijkheid* vanwege struikelblokken, *Gr.kosmos

want het is noodzakelijk dat er komen

struikelblokken, intussen wee de mens

door wie het struikelblok komt.

8.En indien jou hand of jou voet jou

doet struikelen, stoot weg hem en werp

hem vandaan van je; (als)prachtig* geschiedt *Gr.kalos

voor jou binnen te komen in het leven

gemankeerd of hinkend* anders dan twee *Gr.Choolos = Hebr. PieSàCh

handen of twee voeten hebbend geworpen

te worden in het vuur wereldlang.

9.En indien jou oog* doet struikelen jou, *Gr.ophtalmos = Hebr.NgàJieN

pak het eruit en werp het vandaan van je;

(als)prachtig geschiedt voor jou met een

afgezonderd oog tot het leven in te komen,

dan twee ogen hebbend geworpen te worden

in het helse* van het vuur. *Gr.geënna= Hebr. GéA ChieNNoM[113]

10.Ziet toe niet veronachtzamen één-enkele

van deze kleinen; want ik zeg jullie, dat

hun bodewerkers* in de hemelen door alles (heen) *Gr.angngelos = Hebr.MáL’AàK 

opkijken naar de vertegenwendiging* van de *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM

mij omvamende in de hemelen.[114]

12.Wat dunkt jullie? Indien er voor een zeker mens                                            k-38

                                                                                                                 MAT 18

honderd voorttrekdieren zouden geschieden

en één-enkele daarvan zou omtuimelen*, *Gr.planaoo = Hebr. TáNgàH

zal hij niet wegduwen de negen en negentig

op de bergen en heengaande zoeken het

omgetuimelde?

13.En indien het geschiedt dat hij het vindt,

op trouwe* ik zeg jullie, dat hij zich verheugt *Gr.amèn = Hebr. AæMèN

op hem meer dan op de negen en negentig

niet omgetuimelden.

14.Zo geschiedt het niet (als) een wil[115]

ten overstaan van de omvamende van jullie

die(is) in de hemelen, dat te loor zou gaan

één-enkele* van deze kleinen. *Gr.heis = Hebr. AèChàD

15.En indien verwaardt[116] jouw broederverwant,

vaar heen, wijs hem terecht* tussen jou *Gr.elengchoo=Hebr. JáKàCh 

en hem in afzondering. Indien hij naar jou

hoort, heb je gewonnen jouw broederverwant.

16.Indien hij niet hoort, neem aan samen met

jou nog een één-enkele of twee, opdat

op de mond van twee getuigen[117] of van drie

tot stand gebracht wordt alle woordinbreng*.[118]  *Gr.rèma = Hebr. DáBháR

17.En indien hij voorbij-hoort aan hen,

spreek tot de geroepenschap*; en indien hij *Gr.ecclesia = Hebr.QáHáL

ook aan de geroepenschap voorbijhoort,

moet hij geschieden voor jullie zoals

iemand uit de naties en de tolheffer.[119] 

18.Op trouwe ik zeg jullie: zoveel jullie

ook zouden knevelen* op het land, *Gr.deoo = Hebr. AáSàR

zal geschieden (als) gekneveld in de

hemel, en zoveel jullie ook maar 

zouden los maken op het land, zal

geschieden (als)losgemaakt in de hemel.

                                    111

19.Wederom zeg ik jullie, dat indien

zouden samen stemmen twee uit jullie

op het land omtrent alle zakendaad

die jullie maar wensten, het zal 

geschieden voor jullie van de kant van 

de omvamende van mij die(is) in de

                                MAT 18

hemel.

20.Waar immers geschieden twee 

of drie samengevoerden in mijn naam,

daar geschied ik in het midden van hen.

21.Toen erbij komend sprak Petrus

tot hem: hoevaak zal verwaarden aan mij

mijn broederverwant en zal ik (‘t)verduwen* *Gr.hieèmi: verduwen zie NWL

voor hem? Tot zeven keer?

22.Zegt tot hem Jezus: ik zeg jou, niet

tot zeven keer, maar tot zeventig en 

zeven keer.

23.Daarom wordt het koninkrijk van 

de hemelen vergeleken* met een *Gr.homoioöo = Hebr. DáMáH

menselijke koning, die wilde 

samen heen dragen de rekening[120] met

zijn heerdienaren*. *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

24.En toen hij vooraangegaan was

om samen heen te dragen, werd 

aangedragen naar hem een die 

verplicht was tien duizend talenten*. *Gr.talanton = Hebr. KieKKàR[121]

25.Omdat hij niet had om terug te

geven, beval de machtiger* om hem *Gr.kurios=Hb.AæDoNieJ

te gelde te maken en zijn vrouw

en zijn borelingen en alles zoveel

hij had en om terug te geven.

26.De heerdienaar nu, neervallend,

bukte zich* voor hem, zeggende: *Gr.proskuneoo = Hebr. SháChàT

wees grootmoedig bij mij, en 

alles zal ik teruggeven aan jou.

27.En de machtiger, moederschoot

hebbend* voor deze heerdienaar, *Gr.splangchnizoo=Hb.RáChàM

liet hem los, en het geleende

verduwde hij voor hem.

28.Weggekomen vond deze heerdienaar

een één-enkele* van zijn mede- *Gr.heis = Hebr. AèChàD

heerdienaren, die hem verplicht was

honderd denariën[122]. En hard  gevat

hebbend smoorde hij hem zeggend:

geef terug wat je ook maar verplicht

bent.

29.Zijn mede-heerdienaar nu,

neervallend, riep hem toe zeggend:

wees grootmodig bij mij en ik 

                               MAT 18,19

zal teruggeven aan jou.

30,Maar hij wilde niet, maar hij

daarvandaan gekomen wierp

hem in waarhouding* totdat hij *Gr.phulakis = Hebr. MieZ’MóWR

zou teruggeven het verplichte.

31.Zijn medeheerdienaren nu,

die zagen wat er geschied was,

hadden pijn machtig veel. En 

gekomen zetten zij uiteen* aan Gr.diaspheoo = Hebr. BáAàR

de machtiger hunner alles wat

geschied was.

32.Dan hem bij zich geroepen

hebbend zegt zijn machtiger

aan hem: slechte heerdienaar,

al dat verplichte verduwde ik

voor jou, aangezien jij mij 

toeriep. 

33.Was het niet noodzakelijk,

dat ook jij goedgunstig* was voor *Gr.eleëin=Hb.CháSàD

jou medeheerdienaar, zoals ik

ook goedgunstig was voor jou?

34.En van toorn walgend* heeft *Gr.orgizoo = Hebr. AáNàPh

zijn machtiger hem overgeleverd

aan de folteraars, totdat hij had

terggegeven al het verplichte 

aan hem.

35.Alzo zal ook de omvamende 

van mij de hemelse ’t maken met

jullie, indien jullie niet verduwen

ieder voor zijn broeder/zusterverwant

vanuit jullie harten. 

                                    112

19.1.En het geschiedde toen Jezus zie: Mc.10_1-12

al-af-gemaakt had deze inbrengen*

dat hij zich heendroeg vandaan van

Galilea en kwam naar de gebiedsgrenzen*

van Judea in het oversteekse van de

Jordaan.

2.En hem volgden vele krioelmenigten

en hij verpleegde hen daar.

                                    113

3.En tot hem kwamewn pharizeeërs                                          k-40

hem beproevende en zeggende:

Is er bevoegdheid om zich los te maken

Van zijn vrouw om elke reden?

4.Em zich toebuigend sprak hij:

Hebben jullie niet opgelezen dat

de stichter* vanaf het vooraangaande* *Gr.ktizoo=(hier)Hb.BáRáA; **Gr.

draagmannelijk en zoogvrouwelijk            [archè=Hb.RéAShieJT

                                                                                                                 MAT 19

hen heeft gemaakt?[123] 

5.En hij sprak:

vanwege dit zal achterlaten

een menselijke* omvamende en *Gr.anthropos = Hebr.AæNóWSh

moederende aankleven* *Gr.kollaoo = Hebr. DáBàQ

zijn vrouwmenselijke* en  *Gr.gunè = Hebr. AieSháH

geschieden zullen die twee

tot één-enkel* vlees**.[124] *Gr.eis=Hebr.AèChàD; **Gr.sarx=

6.Zodat niet meer zij geschieden                         [Hebr.BáSháR

(als) twee maar (als) één-enkel

vlees. Wat nu God samengejukt* *Gr.zeugos = Hebr. TsáMàD

heeft, moet een mens niet

afzonderen.

7.Zij zeggen hem: waarom dan

heeft Mozes geboden om te

geven een staafboek* van *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR

afstandname en zich los te maken?[125]

8.Hij zegt hen:

dat Mozes om de-stijfhartigheid

van jullie uitgevaardigd heeft

voor jullie jullie vrouwen los 

te laten. Maar vanaf het vooraan-

gaande is niet geschied alzo.

9.En ik zeg jullie, dat wie ook maar

zich losmaakt van zijn vrouw

tenzij bij hoererij en een andere  *Gr.porneia = Hebr.ZóWNáH

huwt, pleegt echtbreuk*[126]. *Gr.moicheuoo = Hebr. NáAàPh

10.Zeggen tot hem de leerlingen:

Indien alzo geschiedt de reden

                                  MAT 19

van de mens  met de vrouw,

draagt het niet bij om te huwen.

 11.Maar hij sprak tot hen:

niet allen zullen bestrijken[127]

een inbrengwoord* (als)dit, maar *Gr.logos=Hebr.DáBhàR

aan wie het gegeven wordt.

12.Want er geschieden castraten* *Gr.eunouchos = Hebr. SáRieJS

die uit de buik van de moeder

alzo tot geschieden werden gebracht,

en er geschieden castraten die

gecastreerd werden door de mensen,

en er geschieden castraten, die

zichzelf castreren om het koninkrijk

van de hemelen. Wie kracht heeft

om het te bestrijden, moet het

bestrijken.

                                  114

13.Toen werden toegedragen naar hem zie Mc.10:13-16; Lc.18:15-17

opdat hij de handen stelde op hen en

bad. Maar de leerlingen omwaardeerden

hen.

14.En Jezus spraK: duw heen de kinderen

en verhindert hen niet om tot mij te

komen. Want van zodanigen geschiedt

het koninkrijk der hemelen.

15.En op hen gesteld hebbende de handen

ging hij heen daarvandaan.

                                    115

16.En zie één* tot hem gekomen sprak:  *Gr.eis = Hebr/ AèChàD          k-41                                          

leraar, wat goeds moet ik maken, opdat

ik hebbe leven wereldlang*. *Gr.aioonios=Hebr. NgóWLáM

17.En hij sprak tot hem: wat vraag jij mij

omtrent het goede? Één-enkele* geschiedt *Gr.eis=Hebr. AèChàD

(als) de goede.Indien jij wilt inkomen

in het leven, hoed* de geboden. *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR

18.Zegt hij tot hem: welke? En Jezus

beweert: deze niet zul jij doden*, *Gr.phoneuoo = Hebr. RáTsàCh

niet zul jij echtbreken*, niet zul jij *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh

stelen*,  *Gr.kleptoo=Hebr.GáNàBh

19.niet zull jij leugen getuigen*, *Gr.pseudomartureoo=Hebr. NgáNáH 

waardeer de omvamende                                     [=zich toebuigen en NgéD=getuigenis[128] 

en de moederende[129], en bemin*  *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàB

                                    MAT 19

je metgezel* (zijnde) zoals jezelf[130]. *Gr.plèsion = Hebr. RéàNg

20.Zegt tot hem de jongeling: 

al deze (dingen) heb ik waar gehouden*. *Gr.phulasso = Hebr. SháMàR

Waarin nog ben ik laat-achter?

21.Tot hem beweerde Jezus. Indien jij

al-af* wilt geschiedenvaar heen verkoop *Gr.teleios = Hebr. KáLieJL 

wat jou voorhanden is en geef (‘t) aan

armen, en jij zult hebben een voorraad* *Gr.thesauros = Hebr.AáTsàR

in de hemelen, en kom hier volg mij. 

 22.Maar de jongeling  gehoord hebbend

dit inbrengwoord* kwam weg pijn hebbend, *Gr.logos = Hebr. DáBháR

want hij geschiede als een die heeft

vele verworvenheden*. *Gr.ktèma / ktamai = Hebr.QáNáH

23.Maar Jezus sprak tot zijn leerlingen:

op trouwe* ik zeg jullie, dat een rijke** *Gr.amèn=Hb.AáMèN; **Gr.plousios=

moeilijk zal ingaan in het koninkrijk                        [Hb.NgáShéR

van de hemelen.

24.En wederom zeg ik jullie, arbeidsmakkelijker

geschiedt het dat een kameel door het

boorgat van een naald inkomt dan een

rijke in het koninkrijk van God.

25.(dit)Gehoord hebbend raakten de

leerlingen getroffen machtig zeggend:

wie dan heeft de kracht om bevrijd te

worden?

26.En opkijkend sprak Jezus tot hen:

van de kant van de mensen geschiedt 

hiervoor geen kracht, maar van de kant

van God is voor alles kracht.[131]

                                    116

27.Toen zich toebuigend sprak Petrus

                             MAT 19,20

tot-hem: zie wij hebben weggeduwd

alle (dingen) en zijn jou gevolgd.

Wat zal er geschieden aan ons?

28.En Jezus sprak tot hen: op trouwe,

ik zeg jullie, dat jullie die mij

gevolgd zijn, bij het wederom geschieden[132],

wanneer neerzit de stichtzoon van de

menselijke op de troon van zijn dunkzwaarte*, *Gr.doxa = Hebr. KóBóED

zullen jullie neerzitten ook zelf op twaalf

tronen oordelend de twaalf stamstaven* *Gr.phulè = Hebr. ShèBèTh

van Israël.[133]

 29.En al wie weggeduwd heeft huizen of

broederverwanten of zusterverwanten of

omvamende of moederende of borelingen

of velden vanwege mijn naam, veelmeer

zal hij aannemen en leven wereldlang* *Gr.aioonois = Hebr. NgóLáM

zal zijn wettig aandeel zijn.

                                     117

30.Maar vele eerderen* zullen geschieden *Gr.prootoi=Hebr.RieJShoNIeJM k-42

(als)lateren*  en lateren (als)eerderen. *Gr.eschatoi = Hebr. AæCháRieJM

20.1.Want gelijk geschiedt het koninkrijk

van de hemelen aan een mens, een 

huisheer, die weg kwam tegelijk met 

de ochtend om in loondienst te nemen*  *Gr.misthos = Hebr. ShéKèR

werkers in zijn gaarde*. *Gr.ampeloon = Hebr. KèRèM

2.En samengestemd hebbend met de

werkers vanaf een denarius de dag

zond hij af hen in zijn gaarde.

3.En weggekomen omtrent het derde 

uur zag hij anderen staande op de 

markt werkeloos.

4.En ook tot deze sprak hij:  vaart heen

ook jullie in de gaarde, en wat ook maar

(als)rechtvaardig geschiedt, zal ik geven

aan jullie. En ook zij kwamen af.

5.Wederom weggekomen omtrent het

zesde en het negende uur maakte hij

evenzo.

6.En omtrent het elfde weg gekomen

                                   MAT 20

vond hij anderen staande, en hij

zei tot hen: wat staan jullie hier

geheel de dag werkeloos?

7.Zij zeggen hem: omdat niemand

ons in loondienst nam. Hij zegt

tot hen: vaart heen ook jullie naar

de gaarde.

8.Als het laat geworden is, zegt de

machtiger van de gaarde aan zijn

afgevaardigde: roep de werkers en

geef af het loon, vooraangaande

vandaan van de laten tot de eersten.

9.En gekomen namen aan zij van

omtrent het negende uur elk  een

dinarion.

10.En gekomen de eersten legden zij

uit dat zij meer zullen aannemen.

En zij namen aan elk een dinarion

ook zij.

11.Maar (die)aangenomen hebbend

murmureerden* tegen de huismeester *Gr.gogguzoo = Hebr. LuWN

zeggend:

12.Deze de laten hebben één-enkel uur

gemaakt en jij maakte hen gelijk aan 

die tilden de lastzwaarte van de dag en

van schroeidroogte*. *Gr.kauoo = Hebr. CháRàB

13.Maar hij zich toebuigend naar één-enkele

van hen sprak: makker, niet onrechtmatig

behandel ik jou; niet een dinarion stemde

jij samen met mij? 

14.Pak het jouwe en vaar heen. Ik wil aan

deze late geven zoals aan jou.

15.Ben ik niet bevoegd om wat ik wil te

maken met mijne (zaken)? Of geschiedt

jouw oog* slecht omdat ik goed geschiedt? *Gr.ophthalmos = Hebr. NgàJieN

16.Zo zullen laten geschieden(als)eersten

en eersten (als)laten.

                                      118

17.En Jezus aantaande zijnde om omhoog zie Mc.10:32-34, Lc.18:31-33

te treden naar Jeruzalem, nam aan de twaalf

naar eigen aard, en op de neemweg* sprak hij *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

tot hen:

18.Zie wij treden omhoog naar Jeruzalem

en de stichtzoon van de menselijke zal

overgeleverd worden aan vooraangaande

priesters en de schriftkenners en zij zullen

veroordelen hem tot sterven*, *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT

19.en zij zullen hem overleveren aan de

naties om te bespelen en te geselen en te

                                    MAT 20

kruispalen, en op de derde dag 

zal hij tot opstanding gebracht

worden*. *Gr.egeiroo(pas)=Hb.KuWM(Hophal)

                                119

20.Toen kwam voor hem de moeder zie Mc.10:35-45                          k-43

van de stichtzonen van Zebedeüs

samen met haar stichtzonen, zich

neerbukkend* en wensend** iets *Gr.proskuneoo= Hebr. SháCháH 

vandaan van hem.        [**Gr.aiteoo = Hebr. ShàAáL

21.En hij sprak tot haar: wat wil jij?

Zij zegt hem: spreek dat neerzitten

zullen deze twee stichtzonen van

mij één-enkele aan de rechter* en *Gr.dexia = Hebr.JáMieJN

één-enkele aan de linker(hand)* van *Gr.euoonumos=Hebr.SseMoAL

jou in jouw koninkrijk*. *Gr.basileia  = Hebr.MàL’KuWT

22.Zich toebuigend sprak Jezus: 

niet volkènnen jullie wat jullie

wensen. Hebben jullie de kracht

te drinken de drinkbeker die ik 

aanstaande ben te drinken?

Zij zeggen hem: wij hebben de kracht.

Hij zegt hen: mijn drinkbeker zullen

jullie wel drinken,

23.maar het neerzitten aan mijn rechter

en aan mijn linker geschiedt niet dat

ik dat geef, maar voor wie gereed

gemaakt werden door mijn omvamende*. *Gr.patèr = Hebr. AáBh

24.En toen zij (dit)hoorden gispten

de tien tegen de twee broederverwanten.

25.Maar Jezus, hen erbij geroepen hebbend,

sprak: volkènt dat de vooraangaanden van

de naties machtig zijn over hen en de

groten achten zich bevoegd over hen.

26.Niet alzo geschiedt het bij jullie. 

Maar indien wie ook maar bij jullie

(als) een grote zou willen geschieden,

hij zal geschieden (als)jullie bediende*, *Gr.diakonos=Hebr. MeSháRèTh

27.en wie ook maar bij jullie zou willen

geschieden (als)eerste, hij zal geschieden

(als)jullie heerdienaar*. *Gr.doulos = Hebr. NgèBèD 

28.Zoals de stichtzoon van de menselijke

niet gekomen is om bediend te worden

maar te bedienen en te geven zijn 

lichaamziel tot loskoping* tegen velen. *Gr.lutron=Hb.PheDuWT

                                   120

29.En toen zij weggingen vandaan van zie Mc.10:46-52; Lc.18:35-43   k-44

Jericho, volgde hem veel krioelmenigte. 

30.En zie twee blinden, neergezeten langs

de neemweg*, gehoord hebbend dat Jezus *Gr.hodos = Hebr.DèRèK

                                       MAT 20,21

langs vaart, schreeuwden zeggende:

machtiger, wees barmhartig[134] voor ons,

stichtzoon van David.

31.Maar de krioelmenigten omwaardeerden

hen, dat zij zwijgen zouden, maar groter

schreeuwden zij: machtiger wees

barmhartig voor ons, stichtzoon van David.

32.En staan gebleven stemde hij hen toe

en hij sprak: wat willen jullie dat ik maak 

voor jullie?

33.Zij zeggen hem: machtiger dat open

gaan onze ogen*. *Gr.ophthalmos=Hebr.NgàJieN

34.En moederschoot bewogen* *Gr,splangnizoo=Hebr.RáChàM 

betastte* Jezus hun oogballen, en regelrecht *Gr.haptoo=Hb.NáGáNg

keken zij weer en volgden hem.

                                       121 

21.1.En toen zij lijfnaderden* naar *Gr.èngngngizoo=Hebr.QáRàBh    

Jeruzalem en kwamen naar Bethanië zie Mc.11:1-10;Lc.19:29-38;Jh.12:

naar de berg van de olijven, toen zond                                        [12-16.

Jezus af twee leerlingen, zeggend hen:

2.Gaat heen naar het dorp tegenover

jullie, en regelrecht vinden jullie een ezel*  *Gr.oinos=Hebr.CháMóWR

gekneveld* en een ezelsveulen** met haar. *Gr.deoo=Hebr.AáSàR; **Gr.poolos=

(ze)Los gemaakt hebbend voer (ze) naar mij.                           [Hebr.NgàJieR.

3.en indien iemand jullie aanspreekt erop,

zullen jullie zeggen, dat de machtiger

aan hen behoefte heeft. En regelrecht

zendt hij af hen.                                     

4.En dit is geschiedt opdat volledig gemaakt

werd het gezegde door de profeet, die

zegt:

5.Spreekt tot dochter Sion,

zie jouw koning komt voor jou,

gebogen* en opgetreden op een  ezel *Gr.praus=Hebr.NgàNieJ

en op een ezelsveulen stichtjong

van een jukdragende (ezelin).[135]

                                  MAT 21

6.En de leerlingen heengaande en

gemaakt hebbend zoals ingezet had

voor hen Jezus, 

7.voerden zij de ezel en het 

ezelsveulen aan, en zij hebben

opgelegd op deze de gewaden

en hij is gaan zitten bovenop hen.

8.En het merendeel van de krioel-

menigte spreidde van zichzelf

de gewaden op de neemweg*, en *Gr.hodos = Hebr.DèRèK 

anderen stootten takken vandaan

van de bomen en spreidden (ze)

op de neemweg.

9.En de krioelmenigten die

voor hem voeren en die volgden

schreeuwden* zeggende: *Gr.krazoo = Hebr. ZáNgàK

Hosanna de stichtzoon van David,

ingezegend de komende 

in de naam van de machtiger,[136]

hosanna in het opperste*. *Gr.upsistos=Hebr.NgèL’JóWN

10.En toen hij binnenkwam in

Jeruzalem, turbuleerde al-af

de stad zeggende: Wie geschiedt 

(als)deze?

11.En de krioelmenigten zeiden: zie:Mc.11:11-24; Lc.19:45-48; Jh.2:

(als)deze geschiedt Jezus vandaan                                     [14-16

van Nazareth in Galilea.

12.En binnenkwam Jezus in de 

tempel en hij wierp uit alle

verkopers* en vermarkters in de *Gr.pooleo = Hebr. MáKàR

tempel en de tafels van de

geldwisselaars keerde hij om

en de zitmeubels van de verkopers

van duiven,

13.en hij zegt hun: geschreven is,

het huis van mij zal een huis van

gebed geroepen worden 

maar jullie maken ervan een grot

van rovers. [137],

                                   MAT 21

14.En toekwamen op hem k-46

blinden* en hinkenden** in de *Gr.tuphlos=Hebr.NgieWWéR;  

tempel en hij verpleegde hen.     [**Gr.choolos=Hebr.PieSàCh.

15.En de vooraangaande priesters

en de schriftkenners, ziende de 

wonderen* die hij maakte en de *Gr.thaumasion=Hb.PhèLèA

kinderen die schreeuwen in de

tempel en zeggen: hosanna* *Hoosanna=Hebr.HóWShieàNg NáA[138]

voor de stichtzoon van David,

gispten (hem) 

16. en spraken tot hem:

hoor jij wat deze zeggen?

Maar Jezus zegt hen: ja hebben jullie

nooit opgelezen dat uit de mond

van spijslingen* en gezoogden *Gr.nèpios = Hebr. NgóWLeLáH

maakte jij geschikt lofprijzing?[139]

17.En achterlatend hen kwam hij

weg buiten de stad naar Bethanië

en hij bracht de nacht door[140] daar.

                                   122

18.En vroeg weervarend naar de stad                                         k-47

hongerde hij, 

19.en ziende een vijgeboom* een *Gr.sukea=Hebr.TáAæNáH

-één-enkele* op de neemweg** kwam hij *Gr.heis=Hebr.AèCháD; **Gr.hodos

bij hem en niets vond hij aan hem                        [=Hebr.DèRèK

tenzij loofblad* afgezonderd**, en hij *Gr.phullon=Hebr.NgáLáH=loofopgang

zegt hem, zeker niet meer geschiedde              [**Gr.monos=Hebr.BàD

uit jou vrucht* in de wereldtijd** en *Gr.karpos=Hebr.PeRieJ; **Gr.aioon

uit droogde* dadelijk de vijgeboom.  [=Hebr.NgoLáM] *Gr.xèrainoo=Hebr.

20.En (dit)ziende verwonderden zich                                [JáBàSh

de leerlingen, zeggende: hoe droogde

dadelijk uit de vijgenboom?

21.En zich toebuigend, sprak Jezus

tot hen: op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn=Hebr.AæMèM=op trouwe

indien jullie hadden vertrouwen en

niet een oordeel hadden, niet

afgezonderd dat van de vijgenboom 

maakten jullie, maar ook indien

jullie tot deze berg spraken: wordt

opgepakt en geworpen in de zee,

het geschiedde.

                                   MAT 21

22.En al-af* zoveel als jullie

wensten in het gebed zullen

jullie vertrouwende aannemen.

                            123

23.En toen hij kwam naar de zie Mc.11:27-33; Lc.20:1-8     k-48

tempel kwamen toe op hem,

die leraarde, de vooraangaande

priesters en de ouden van het

volk* zeggende: in hoedanige *Gr.laos = Hebr. NgàM

bevoegdheid* maak jij (dit)? *Gr.exousia

En wie heeft aan jou gegeven

deze bevoegdheid?

24.En zich toebuigend sprak

Jezus tot hen: vragen zal ook ik

jullie een één-enkel inbrengwoord*, *Gr.logos=Hebr.DáBháR

indien jullie dat uitspreken tot mij,

zal ook ik aan jullie zeggen in 

hoedanige bevoegdheid ik (dit)maak:

25.De onderdompeling van Johannes,

vanwaar geschiedde die? Uit de 

hemel of uit de mensen?

En zij berekenden* bij zichzelf *Gr.dialogizoo=Hb.CháShàB

zeggende: indien wij uitspreken:

uit de hemel, zal hij ons zeggend:

door wat hebben jullie hem niet 

vertrouwd? 

26.Maar indien wij uitspreken

uit de mensen, wij hebben ontzag

voor de krioelmenigte; want allen

houden Johannes voor een profeet.

27.En zich toebuigend spraken zij

tot Jezus: niet volkènnen wij (‘t).

En tot hen beweerde ook hij:

niet zeg ik  jullie in welke bevoegdheid

ik deze (dingen) maak.

28.En wat dunkt jullie? Een mens                                                                     k-49

heeft twee borelingen. Aangekomen

bij de eerste, sprak hij, boreling,

vaar heen vandaag werk in de gaarde*. *Gr.ampeloon = Hebr. KèRèM

29.En zich toebuigend sprak hij:

ik (wel) machtiger en niet kwam hij

erheen.

30.Aangekomen bij de tweede sprak

hij evenzo. En hij zich toebuigend

sprak: niet wil ik, later van belang

veranderd kwam hij erheen.

31.Wie van deze twee maakte de wil

van de omvamende? Zij zeggen

de latere. Zegt tot hen Jezus:

                                  MAT 21

op trouwe ik zeg jullie, dat 

tolheffers en hoeren jullie vooruit 

heenvaren naar het koninkrijk van

God.

32.Kwam immers Johannes tot jullie 

op een neemweg van gerechtigheid

en niet vertrouwden jullie hem.

Maar tolheffers en hoeren vertrouwden

hem. En jullie (dit)ziende en niet

waren jullie van belang veranderd

later om te vertrouwen hem.

                                     124 zie Mc.12:1-2 en Lc.20:9-18.

33.Hoort een ander vore-stel*. Een *Gr.parabolè = Hebr. MáSháL

mens geschiedde (als)een huisheer*, *Gr.oikodespotès

die geplant heeft een gaarde* en *Gr.ampeloon = Hebr. KèRèM

een ommuring voor-hem eromheen

gesteld en hij groef* in hem een *Gr.orussoo=Hebr.KáRáH

kuip en-huisbouwde een toren*[141] *Gr.purgon = Hebr.MieG’DáL

en hij gaf hem uit aan akkerbouwers

en hij ging van(familie-)huis. 

34.Maar toen lijfna kwam het tij* *Gr.kairos=Hb.NgéT

van de vruchten, zond hij af zijn 

heerdienaren* tot de akkerbouwers *Gr.doulos=Hb.NgèBhèD

om aan te nemen zijn vruchten.

35.En de akkerbouwers nemende 

zijn heerdienaren takelden één 

toe en vermoorden één  en stenigden

één.

36.Wederom zond hij af andere 

heerdienaren meer dan de eersten en 

zij maakten met hen evenzo.

37.En later zond hij af tot hen zijn

stichtzoon zeggende: zij zullen zich

omdraaien naar mijn stichtzoon.

38.Maar de akkerbouwers, ziende 

zijn stichtzoon, spraken bij zichzelf:

deze geschiedt (als) de wettige aandeel-

houder; welaan* laten wij vermoorden** *Gr.deute; **apokteinoo=Hb.HáRàG

hem en hebben zijn wettig aandeel*. *Gr.klèronomia=Hb.JáRéSh

39. En hem nemende wierpen zij hem

uit buiten de gaarde en vermoordden hem.

40.Wanneer nu komt de machtiger van de

gaarde: wat zal hij maken met deze

akkerbouwers? 

41.Zij zeggen aan hem: kwaden zal hij 

op kwade wijze teloor doen gaan en 

                            MAT 21,22

de gaarde uitgeven aan andere 

akkerbouwers, die  afgeven aan hem

 de vruchten op hun tijen.

42.Zegt hun Jezus: nooit lazen jullie op

in de schriften:

een steen* waaraan geen gewicht gaven *Gr.lithon=Hb.AéBèN

de huisbouwers, deze werd de 

geschiedenis ingebracht als eerstdeel* *Gr.kephalè=Hb.RóWASh

van de hoekwende*; *Gr.goonia=Hb.PieNNáH

van de kant van de machtiger is deze

geschied en ze geschiedt wonderlijk

in onze ogen?[142] 

43.Daarom zeg ik jullie, dat afgepakt

zal worden vandaan van jullie het koningschap

van God en gegeven zal worden aan een

natie* die maakt haar vruchten. *Gr.ethnos=Hb.Gooi

[44[143]. En wie valt op deze steen,

zal verpletterd worden; op wie

hij zou vallen, die zal hij weg wannen*.] *Gr.likmaoo = Hebr. ZáRáH

                                   125

45.En de voorasangaande priesters en 

de pharizeeën, horende de vore-stellen van

hem, volkènden dat hij(die)omtrent hen

zegt.

46.En zoekende hem hard te vatten*, *Gr.krateoo=Hb/CháZàQ

hadden zij ontzag voor de krioelmenigten,

daar die hem hielden voor een profeet.

22.1.En zich toebuigend sprak Jezus zie Lc.14:16-24                     k-51

wederom in vorestellen* tot hen, zeggend: *Gr.parabolè=Hb.MáShàL

2.Gelijk is hetkoninkrijk(-schap) van de

hemelen aan een menselijke koning, die

maakte huwelijksfeest voor zijn stichtzoon.

3.En hij zond af zijn heerdienaren* om te *Gr.doulos=Hb.NgèBèD

roepen de geroepenen tot het huwelijksfeest

en niet wilden zij komen.

4.Wederom zond hij af andere heerdienaren

zeggende: spreekt  tot de geroepenen: 

mijn middagmaal heb ik gereed gemaakt* *Gr.etopimazoo = Hebr. KuWN

 

                                      MAT 22

mijn ossen en mijn gemeste (dieren)

zijn geslacht en alles is gereed,

komt tot het huwelijksfeest.

5.Maar het onbelangrijk vindend

kwamen zij heen, de één naar het

eigen veld en één naar zijn koophandel.

6.En de overigen hardvattend de 

heerdienaren van hem brutaliseerden

en vermoorden* (hen). *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG

7.Maar de koning werd walgtoornig* *Gr.orgizoo=Hebr.AáNàPh

en gestuurd hebbend zijn scharelegers

deed teloor gaan die doodslagers* en *Gr.phonoeoo=Hebr.RáTsàCh

hun stad heeft hij aangestoken.

8.Dan zegt hij tegen zijn heerdienaren*: *Gr.doulos+Hebr.NgèBhèD

het huwelijk(sfeest) is wel gereed,

maar de geroepenen geschieden (’t) niet

waardig;

9.gaat heen op de uitwegen van de

neemwegen* en roep zovelen jullie *Gr.hodos=Hb.DèRèK

maar vinden naar het huwelijksfeest.

10.En wegkomend naar de neemwegen

hebben zij samen gevoerd die zij

vonden, en slechten en goeden en

vol werd de bruiloftszaal met 

aanliggenden.

11.En de koning binnengekomen

om te aanschouwen de aanliggenden

zag daar een mens niet bekleed met

een huwelijkskleed.

12.En hij zegt hem, makker* , hoe *Gr. etairos

ben jij binnengekomen hier niet

hebbend een huwelijskleed? Maar 

hij werd gemuilkorfd.

13.Toen sprak de koning tot de 

bedienaren*, hem knevelend de *Gr.diakonos = hebr. MeSháRèT

voeten en de handen werpt hem uit

in de duisternis* daarbuiten. *Gr.skotos=Hebr. ChoShèQ

Daar zal geschieden geween* en *Gr.klauthmos=Hebr.BáKáH

knarsing* van de tanden. *Gr.brugmos=Hebr.CháRàQ

14. Want velen geschieden (als)

geroepenen, maar weinigen 

(als) uitgekozenen.

                                    126

15.Toen heengaande namen zij een zie Mc.12:13-17; Lc.20:20-26

gezamenlijk besluit hoe zij hem

een klapnet* zouden zetten  met een *Gr.pagis=Hebr.PhàCh

inbrengwoord*. *Gr.logos=Hebr.DáBháR

16.En af zenden zij naar hem hun 

leerlingen samen met Herodianen,

                                    MAT 22

zeggende: leraar, wij volkènnen dat

jij (als)een waarachtige geschiedt

en dat jij de neemweg* van God in *Gr.hodos=Hebr.DèRèK

waarachtigheid leraart en dat er 

geen belang is voor jou omtrent

iemand, want niet kijk jij naar de

vertegenwendiging* van mensen. *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

17.Spreek nu tot ons, wat dunkt jou:

is er bevoegdheid om te geven

cijnsgeld* aan Caesar** of niet? *Gr.kènsès=Lat.census; Gr.Kaisar=

18.Maar Jezus volkènnend hun slechtheid          [Lat.Caesar=Ned.keizer

sprak: waarom stellen jullie mij op de proef*? *Gr.peirazoo=Hebr.NáSáH

19.Toont mij de wettigheid van het cijnsgeld.

En zij droegen toe voor hem een denarium.

20.En hij zegt aan hen: van wie (is) deze

beeltenis* en het opschrift? *Gr.eikoon=Hebr.TsèLèM

21.Zij zeggen: van Caesar. Dan zegt hij hen:

geeft nu terug wat van Caesar(is) aan

Caesar en wat van God(is) aan God.

22.En (dit)gehoord hebbende verwonderden

zij zich en hem weggeduwd hebbend 

kwamen zij weg.

                                      127

23.Op die dag kwamen toe naar hem zie: Mt.12:18-27; Lc.20:27-38 

Sadduceeën, die zeggen, dat er geen  

opstanding geschiedt en zij bevroegen  

hem zeggende:

24.leraar, Mozes sprak:

indien iemand gestorven is niet 

hebbende borelingen*, zal de *Gr.teknon=Hebr.JèLèD  

broederverwant ten huwelijk nemen

de vrouwvan hem en doen opstaan

kiemsel* voor zijn broederverwant.[144] *Gr.sperma=Hebr.ZèRàNg

25.Maar er geschiedden onder ons

zeven broederverwanten en de eerste

gehuwd overleed en niet hebbend

kiemsel heeft hij weggeduwd zijn vrouw

naar zijn broederverwant.

26.Evenzo ook de tweede en de derde 

tot (al) de zeven.

27.(Als) latere van allen stierf de vrouw.

                                                                                                               MAT 22

28.In de opstanding nu van wie

van de zeven zal de vrouw geschieden?

Want alle hadden haar.

29.Maar zich toebuigend sprak Jezus

tot hen: jullie tuimelen* niet    *Gr.planaoo=Hebr.TáNgáH

volkènnend de schriften en niet de 

kracht van God.

30.Want in de opstanding huwen zij

niet en worden zij niet gehuwd.

Maar als de werkboden* in de hemel   *Gr.angngelos=Hebr.MáL’AàK

geschieden zij.

31.En omtrent de opstanding van de

lijfdoden*, hebben jullie niet voorgelezen[145]  *Gr.nekros

het verwoorde voor jullie door God

die zegt: 

32.Ik geschied (als) de God

van Abraham en de God van Izaäk

en de God van Jakob? [146]

Niet geschiedt hij (als)God van lijfdoden

maar van levenden.

33.En (hem)gehoord hebbend raakten

de krioelmenigten getroffen bij zijn

leer.

     128

34.Maar de pharizeeën gehoord hebbend  zie: Mc.12:28-31; Lc.10:25-28 k-54

dat hij gemuilkorfd had de Sadduceeën,

zijn samengevoerd op dezelfde (plaats)

en één-enkele wetsuitlegger* uit hen   *Gr.nomikos

bevroeg hem beproevende*:    *Gr.peirazoo=Hebr.NáSáH

35.leraar, hoe (is) het grote gebod* in de  *Gr.entolè=Hebr.MieTs’WaH 

wetsuitleg*?       

36.En hij beweerde aan hem:

jij zult beminnen* (de)machtiger[147]   *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàBh

jouw god met geheel jouw hart en

met geheel jouw lichaamziel* en met   *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh

geheel jouw besef.[148]

 

           MAT 22,23

38.Dit geschiedt (als) het grote 

en eerste gebod.

39.Het tweede gelijk daaraan:

jij zult beminnen jouw metgezel*   *Gr.plèsion=Hebr.RéàNg

(iemand) zoals jij.[149]

 40.Aan deze twee geboden hangt

geheel de wetsuitleg* en de    *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH

profeten.

    129

41.En toen samengevoerd waren de

pharizeeën, bevroeg Jezus hun zeggend:

42.Wat dunkt jullie omtrent de

gezalfde*? Van wie (als) stichtzoon   *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh

geschiedt hij? Zij zeggen hem: van David.

43.Zegt hij hun: hoe nu roept David 

in beluchting (tot)hem machtiger,

zeggend:

44.Machtiger* sprak tot de machtiger   *Gr.kurios=(hier)JHWH

van mij: ga zitten vandaan van de

rechter van mij, tot dat ik stel

jouw vijanden beneden onder 

jouw voeten?[150]

45.Indien nu David roept (tot)hem

machtiger, hoe geschiedt hij (als)

stichtzoon van hem?

46.En niemand had de kracht zich toe

te buigen naar hem met een inbrengwoord*  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

en niet durfde iemand vandaan van die

dag hem meer te bevragen.

    130

23.1.Toen praatte Jezus tot de krioel-   zie:Mc.12:38-40; :c.11:39-52 k-56

menigten en tot zijn leerlingen zeggend: 

2.Op de zetel van Mozes zitten de

schriftkenners en de pharizeeën.

3.Alles zoveel zij maar tot jullie spreken, 

maakt het en hoedt het, maar volgens

hun werken maakt niet. Want zij zeggen

en maken niet.

4.Maar zij knevelen draaglasten zwaar   zie Lc.11:46

 

 

           MAT 23

en stellen(ze) op de schouders

van de mensen , maar zelf 

willen ze niet met hun vinger

bewegen deze (dingen).

5.Al-af* hun werken maken zij om   *Gr.pas=Hebr.KàL

beschouwd te worden door de

mensen; want zij maken wijd hun

waaarhoudriemen[151] en maken groot

de kwasten*;       *Gr.kraspedon=Hebr.TsieJTsieJT

6.En zij hebben lief het voorste    zie Mc.12:38,39;Lc.11:43 en 20:46

vlijbed bij de broodmaaltijden en de

voorste zitplaatsen in de synagogen

7.en de bgroetingen op de markten

en geroepen worden door de mensen

met rabbi.

8.Maar jullie moeten niet geroepen

worden met rabbi. Want één-enkele*   *Gr.eis=Hebr.AèCháD

geschiedt (als) leraar van jullie en

jullie allen geschieden (als) broeder/

zusterverwanten.

9.En wordt niet aangeroepen met 

omvamende van jullie op het land;

want één-enkele geschiedt (als) jullie

omvamende de hemelse.

10.En wordt niet aangeroepen met

aanvoerder, omdat (als) jullie aanvoerder

één-enkele geschiedt, de Gezalfde*.   *Gr.christos=Hebr.MæShiàCh

11.Maar een grotere van jullie geschiedt  zie Mt.20:26

(als)bedienaar*.      *Gr.diakonos=Hebr.MeSháRèTh

12.Maar wie omhoog brengt zichzelf

zal vernederd worden en wie vernedert

zichzelf zal omhoog gebracht worden.

13.En wee jullie, schriftlenners en   zie Lc.11:52

Pharizeeën veinzers, omdat jullie sluiten

het koninkrijk van de hemelen ten

overstaan van de mensen want jullie 

komen niet binnen en hen die binnen

komen verduwen jullie niet om binnen

te komen.

 

           MAT 23

    131

15[152].Wee jullie schriftkenners

en Pharizeeën,  veinzers omdat jullie

omvaren de zee en het droge om

te maken een erbijgekomene[153], en

wanneer hij tot geschieden kwam,

maken jullie van hem een stichtzoon

van het helse* een dubbele van jullie.   *Gr.geënna=Aram.GéJHèNNáA

16.Wee jullie, blinde neemweggeleiders

die zeggen: wanneer iemand zweert*   *Gr.homoöoo=Hebr.SháBàNg(=beze-

bij het tehuis*, niets geschiedt, maar   *Gr.naos=Hebr.HéJKáL        [venen

wanneer iemand zweert bij het goud

van het het tehuis heeft hij een

verplichting.

17.Dwazen en blinden, want wat geschiedt

(als)het groetere, het goud of het

tehuis dat heiligt het goud?

18.En wanneer iemand zweert bij de

slachtplaats*, niets geschiedt, maar

wanneer iemand zweert bij het geschenk

daar bovenop, heeft hij een verplichting.

19.Blinden, wat (is) groter, het geschenk

of de slachtplaats die heiligt het geschenk?

20.Welnu wie zweert bij de slachtplaats,

zweert daarbij en bij al-af wat(is) daarbovenop.

21.En wie zweert bij het tehuis, zweert

daarbij en bij wie hem behuiswoont;

22.en wie zweert bij de hemel, zweert bij de

troon* van God en bij wie neerzit daarbovenop. *Gr.thronos=Hb.KieSSéA

     132

23.Wee jullie schriftkenners en Pharizeeën,  zie Lc.11:42

veinzers, omdat jullie vertienen de muntplant[154] 

en de dille en de komijn*[155], en jullie verduwen *Gr.kumnios=Hebr.KáMiN

het  zwaarder belastende van de wetsuitleg*,           *Gr.nomos=Hb.ToRaH

het oordeel en de gratie en het vertrouwen,

maar het was noodzakelijk deze(dingen) te

maken en die(dingen) niet te verduwen.

24.Blinde neemweggeleiders, die uitziften

de mug[156] en de kameel verslinden*.   *Gr.katapinoo=Hebr.BáLàNg

           MAT 23

     133

25.Wee jullie schriftkenners en    zie Lc.11:39.40

Pharizeeën, omdat jullie reinigen het

buitenste van de drinkbeker en het schaaltje,

maar van binnen zijn ze beladen uit

roof en sterkteloosheid.

26.Blinde Pharizeeër,reinig eerst het

binnen van de drinkbeker, opdat het buiten

daarvan geschiede rein.

     134

27.Wee jullie schriftkenners en     zie Lc.11:44

Pharizeeën veinzers, omdat jullie

vergelijkbaar zijn met graven* wit   *Gr.taphos=Hebr.QèBèR 

gekalkt*, die van buiten mooi     *Gr.konia=Hebr.SsieJD

tevoorschijn komen, maar van binnen 

volgeladen zijn met botten van lijfdoden*   *Gr.nekros

en met alle onreinheid.

28.Evenzo komen jullie van buiten

voor de mensen rechtvaardig te voorschijn,

maar van binnen geschieden jullie

volgepropt veinzerij en ontwrichting*    *Gr.anomia=Hebr.NgáWoN

     135

29.Wee jullie, schriftkenners en    zie Lc.11:47,48

Pharizeeën, veinzers, omdat jullie

huisstichten de graven van de profeten en

ordentelijk maken* de gedenkplaatsen   *Gr.kosmaoo

van de rechtvaardigen*.     *Gr.dikaios=Hebr.TsàDDieJQ

30.En jullie zeggen: indien wij zouden

geschieden in de dagen van onze

omvamenden, niet zouden wij geschieden

(als)hun bondgenoten aan het bloed*

van de profeten.

31.Zodat jullie getuigen voor jullie zelf,

dat jullie geschieden (als)stichtzonen van wie

vermoornden de profeten.

32.En jullie maken volledig de maat van de 

omvamenden van jullie.

33.Slangen en geschiedvoortbrengsels van 

adders, hoe zouden jullie vluchten vandaan

van het oordeel van het helse*?    *Gr.geënna=Ar.GéAJ-HiNNoM

34.Daarom zie ik zend af tot jullie profeten

en wijzen en schriftkenners; uit hen doden

jullie en kruispalen jullie en uit hen 

geselen jullie in de synagogen van jullie

en vervolgen jullie vandaan van stad naar stad,

35.Opdat komt op jullie alle rechtvaardige

roodbloed*, dat uitgegoten is op het land  *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods)

           MAT 23,24

vandaan van het roodbloed van Abel* de   zie Gen.4:8,10

rechtvaardige tot het roodbloed van

Zacharja de stichtzoon van Berechja   zie II Kron24:20,24

die jullie vermoorden tussen het tehuis*  *Gr.naos=Hebr.HéJKáL

en de slachtplaats*.     *Gr.thusiastèrion=Hebr.MieZ’BàCh

36.op trouwe* ik zeg jullie: komen zullen  *Gr.amèN=Hebr.AæMèN

al deze (dingen) op deze geschiedronde*.  *Gr.genos+Hebr.DóWR

37.Jeruzalem, Jeruzalem, dat doodt de   zie Lc.13:34,35

profeten en stenen werpt naar wie

afgezonden zijn tot jullie: hoe dikwijls 

wilde ik tezamen voeren jou borelingen*  *Gr.teknon=Hebr.JèLèD

op de manier waarop een gans* tezamen  *Gr.ornis+Hebr.BàR’BuWR

voert haar jongen onder de vleugels

en niet wilden jullie.

38.Zie weggeduwd wordt het huis van

jullie.[157]

39.Want ik zeg jullie: zeker niet zien

jullie mij vanaf nu totdat jullie spreken:

ingezegend de komende in de naam

van de machtiger.[158]

     136

24.1.En weggekomen vandaan van de   1-36: zie Mc.13:1-37; Lc.21:5-36

tempel ging Jezus heen en bij hem 

kwamen zijn leerlingen om te tonen 

aan hem het-stichthuis van de tempel.

2.Maar hij zich toebuigend sprak

tot hen: bekijken jullie niet al deze 

(dingen)? Op trouwe ik zeg jullie:

zeker niet zal hier verduwd worden

steen* op steen, die niet zal worden    *Gr.lithos+Hebr.AèBèN

ontlost.

     137

3.En toen hij neerzat op de berg van de     k-57

olijven, lwamen bij hem zijn leerlingen

naar eigen aard zeggende: spreek tot ons,

wanneer zullen deze (dingen) geschieden

wat(is) het kenteken van jouw tot 

           MAT 24

geschieden komen* en van het     *Gr.parousia

al-af-worden* van de wereldtijd**?   *Gr.sunteleia+Hebr.KeLieJLáH; **Gr.

4.En zich toebuigend sprak Jezus tot hen:   [aioon=Hebr.NgóWLáM

Kijkt uit opdat niet iemand jullie

zou doen tuimelen*.     *Gr.planaoo=Hebr.TáNgàH

5.Want velen zullen komen in mijn naam

zeggende: ik geschied (als) de gezalfde*,  *Gr.christos=Hebr,MæShiàCh

en zij zullen velen doen tuimelen*.   *Gr.planaoo=Hebr.TáNgáH

6.Jullie zijn aanstaande om te horen

van broderijen* en hoorgeruchten van   *Gr.polemos=Hebr.MieL’CháMáH

broderijen; ziet dat jullie niet in paniek

raken. Want het is noodzakelijk om te

gschieden[159], maar nogniet geschiedt het

al-af*.        *Gr.telos=Hebr.KáLieJL

7.Tot opstaan gebracht zal worden*   *Gr.egeiroo(pass.)=Hebr.QuWM(hiph)

natie tegen natie en koninkrijk(-schap)

tegen koninkrijk(-schap)[160], en er zullen

geschieden hongersnoden en turbulenties*  *Gr.seismos=hebr.ShéNgàR

naar opstaanplaatsen*.      *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

8.Alaf deze (dingen)(zijn) het-vooraangaande*  *Gr.archè

aan (wee-)kronkelingen*.     *Gr.oodin=Hebr.ChàJieL

9.Dan zullen zij overleveren jullie aan

beënging* en zij zullen vermoorden**   *Gr.thlipsis=Hebr.TsàR; **Gr.

jullie, en jullie zullen geschieden (als)    apokteinoo=Hebr.HáRàG

beweigerden door al de naties* om mijn  *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

naam*[161].       *Gr.onoma=Hebr.ShéM 

10.Dan zullen velen struikelen* en    *Gr.skandalizoo=Hebr.JáQàSh

elkaar overleveren en elkaar beweigeren*.  *Gr.miseoo=Hebr.SsáNéA

11.En vele leugenprofeten zullen tot

opstanding gebracht worden en doen

           MAT 24

tuimelen velen.

12.En doordat voller gemaakt wordt

de ontwrichting zal koud* worden   *Gr.psuchos=Hebr.QoR

de minne* van velen.     *Gr.agapè=Hebr.AáHáBáH

13.Maar wie erbij blijft tot het al-af*(is),   *Gr.telos=Hebr.KåL

hij zal bevrijd worden.

14.En verkondigd zal worden deze

goednieuwsboodschap* van het    *Gr.euangngelion=Hebr.BáSháR

koninkrijk(-schap) in geheel het

behuisde* tot getuigenis voor alle   *Gr.oikoumenè, aanvullen: gè=land

naties en dan zal komen het al-af.

15.Wanneer nu jullie zien de gruwel*   *Gr.bdelguma=Hebr.TóWNgéBáH

van het inbrengleeg maken*[162],    *Gr.erèmoöo

het gezegde door Daniël de profeet,

staande blijvend* op de heilige    *Gr.estos=Hebr.NgæMóWD

opstaanplaats*, moet het beseffen wie   *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

(dit)opleest*, dan moeten die in  Judea   *Gr.anagignoooskoo=Hebr.QáRáH

vluchten* naar de bergen,     *Gr.phugoo=Hebr.NuWS

17.wie op het dak*(is) moet niet    *Gr.dooma=Hebr.GàG

omlaag treden om te pakken de (dingen)

uit zijn huis,

18.en wie op het veld*(is) moet niet   *Gr.ager=Hebr.SháDéH

terugkeren om later te pakken zijn

gewaad.

19.Wee die in buik hebben en zogen

in die dagen.

20.Maar bidt, opdat niet geschiede de

vlucht van jullie ’s winters en niet op

sabbat.

21.Want geschieden zal er dan een 

beënging groot zoals niet geschied is

vanaf het vooraangaande* van de   *Gr.archè

ordentelijkheid* tot nu en zeker niet   *Gr.kosmos

geschieden zal[163].

22.En indien niet beëindigd* zouden   *Gr.koloboöo=Hebr.QáTsàTs

worden die dagen, niet zou bevrijd*   *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

worden alle vlees. Maar om de 

uitgekozenen* zullen beëindigd worden   *Gr.eklektoi=Hebr.BàChuWRieJM

die dagen.

           MAT 24

23.Indien dan iemand bij jullie zou spreken:

zie hier is de gezalfde* of: hier; vertrouwt niet. *Gr.christos=Hebr.MæShiàCh

24.Want tot opstaan gebracht

zullen worden leugengezalfden

en leugenprofeten, en zij zullen geven

kentekenen* grote en godsbewijzen**[164],  *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT; **Gr.tera=

zodat omtuimelden, indien kracht daartoe,    [Hebr.MóWPhéT

ook de uitgekozenen.

25.Zie ik heb tevoren gesproken tot jullie.

26.Indien nu zij zullen spreken tot jullie:

zie in de inbrengleegte* geschiedt hij,   *Gr.erèmos=Hebr.MieD’BáR

komt daarheen niet weg; zie in de 

kamerbinnens*, vertrouwt het niet.   *Gr.tameion=Hebr.CháDáR

27.Want zoals de bliksem wegkomt vandaan  *Gr.astrapè=Hebr.BáRáK

van het opstijg-oostenvroege* en schijnt  *Gr.anatolè=Hebr.MieZ’RàCh

tot de neerkomingsplek, zo zal geschieden

het tot geschieden komen* van de   *Gr.parousia

stichtzoon van de menselijke.

28.Waar ook maar geschiedde het

doodgevallene, daar zullen samengevoerd

worden de adelaars*.     *Gr.aetos=Hebr.NèShèR

29.En regelrecht na de beëngingen* van   *Gr.thlipsis=Hebr.TsáRáH

die dagen zal de zon duister worden en

zal de maan niet geven haar straling*   *Gr.phengngos=Hebr.NáGieJD

en zullen de sterren* vallen vandaan van  *Gr.astèr=Hebr.KóWKáB

de hemel[165] en de krachten van de

hemelen zullen wankelen.

30.En dan zal te voorschijn komen

het kenteken van de stichtzoon van de

menselijke aan de hemel,

en dan zullen zich stoten alle de

stamstaven* van het land[166] en zij zullen  *Gr.phulè=Hebr.ShèBèTh

zien de stichtzoon van de menselijke

komende bij de wolken* van de hemel[167]  *Gr.nephelè=Hebr.NgáNáN

met kracht en dunkzwaarte* veel .   *Gr.doxa=hebr.KáBhóWD

31.En hij zendt af zijn werkboden*   *Gr.angngelos=Hebr.MàL’AàK

met een klaroen* groot[168], en zij zullen  *Gr.salpinx=(hier)Hebr.ShoPháR

           MAT 24

erbij tezamen voeren zijn uitgekozenen

uit de vier winden vandaan van de

toppen van de hemelen tot zijn toppen[169].

32.Vandaan van de vijgeboom leert

het vore-stel*: wanneer reeds haar tak   *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL

zacht* geschiedt en de bladeren     *Gr.apalos=Hebr.RàK

uitverwerkelijken, volkènnen jullie dat

lijfna (is) de zomermaaiing*.    *Gr.theros=Hebr.QieJTs en QeTsieJR

33.Zo ook jullie, wanneer jullie zien

dat alles, jullie volkènnen dat het lijfna

geschiedt bij de deuren.

34.Op trouwe, op trouwe* ik zeg jullie,   *Gr.amèn=Hebr.AáMèN

dat zeker niet voorbij komt deze 

geschiedronde* totdat dit alles geschiedt.  *Gr.genos=Hebr.DóWR

35.De hemel en het land zullen voorbij

komen, maar de inbrengen* van mij   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

zullen zeker niet voorbij komen.

    138

36.Maar omtrent die dag en ure volkènt      k-58

niemand ook niet de bodewerkers en niet

de stichtzoon, tenzij de omvamende*   *Gr.patèr=Hebr.AàB 

afgezonderd.

37.Want zoals de dagen van Noach, zo

zal geschieden het tot geschieden komen*  *Gr.parousia

van de stichtzoon van de menselijke.

38.Want zoals zij geschiedden in de dagen 

van de overgolving kluivende en drinkende,

huwende en gehuwd wordende, tot de

dag dat binnenkwam Noach in de arke*,  *Gr.kibootès=Hebr.ThéBàNg

39.en niet volkènden zij totdat kwam

de overgolving en wegpakte allen,

zo zal geschieden het tot geschieden komen*  *Gr.parousia

van de stichtzoon van de menselijke.

40.Dan zullen er twee geschieden in het

veld*, één-enkele  zal meegenomen worden

en één-enkele zal weggeduwd worden.

41.twee maalsters in de molen. Één-enkele

zal meegenomen worden en één-enkele

zal weggeduwd worden.

42.Weest waakzaam nu, omdat jullie niet

volkènnen op hoedanige dag de machtiger

van jullie komt.

43.Dit volkènnen jullie, dat indien volkènde

de huisheer in hoedanige waarhouding* de  *Gr.phulakè=Hebr.MieSh’MáR

steler komt en niet hebben toegelaten,

           MAT 24,25

dat doorgegraven werd zijn huis.

44.Daarom ook jullie geschiedt 

gereed, omdat in een ure dat hetjullie

niet dunkt, de-stichtzoon-van de

menselijke komt.

    139

45.Wie geschiedt dan (als) de getrouwe

heerdienaar* en achtbaar die doet staan  *Gr.doulos=Hebr.NgèBhèD

de machtiger bij zijn huisdienaressen

om te geven aan hen voedsel op het tij*.

46.Gelukgewenst* die heerdienaar, die   *Gr.makarie=Hebr.AèSh’RéJ

zijn machtiger, als hij komt, zal vinden

makende alzo.

47.Op trouwe* ik zeg jullie, dat hij hem  *Gr.amèN=Hebr.AáMèN

bij al het hem voorhandene zal doen staan.

48.Maar indien sprak die kwade heerdienaar

in zijn hart: mijn machtiger neemt de tijd*  *Gr.chronizoo

49.en hij vooraan ging om te slaan zijn 

medeheerdienaren en hij at en dronk met 

zich een roes drinkenden*,    *Gr.methuoo=Hebr.SkáKhàR 

50.zal komen de machtiger van die heerdienaar

op een dag waarop hij niet ontvangstbereid is

en op een uur dat hij niet volkent.

51.En hij zal afsnijden hem en zijn deel stellen

samen met de veinzers*. Daar zal geschieden  *Gr.hupokritos

het geween* en het geknars van tanden.  *Gr.klathmos=Hb.BáJóWN

     140

25.1.Toen stelde hij het koninkrijk van de      k-59

hemelen gelijk aan tien maagden*, die,  *Gr.parthenos=Hebr.BeTuWLáH

genomen hebbend hun toortsen, wegkwamen

om tegemoet te gaan de bruidegom*.   *Gr.numphios=Hebr.CháTháN

2.En vijf uit hen geschiedden (als) dwazen

en vijf (als) achtbaren.

3.Want de dwazen die meenamen de toortsen

namen niet mee met zich olijfolie,

4.maar de achtbaren namen olijfolie mee

in gereivaten samen met hun toortsen.

5.Maar toen de bruidegom de tijd nam,

vernachtten zij allen en suften.

6.En te middernacht is er geschreeuw

geschied. Zie de bruidegom, komt eruit

om tegemoet te gaan.

7.Toen staonden op alle maagden en

zij ordenden hun toortsen.

8.En de dwazen spraken tot de achtbaren,

geeft aan ons van jullie olijfolie, omdat

onze tootsen uitdoven*.

9.Maar de  achtbaren bogen zich toe

te zeggen: zeker niet,  niet zou er genoeg

           MAT 25

zijn voor ons en voor jullie; gaat heen 

veeleer naar de verkopers en marktkoop

zelf.

10.Toen zij weggekomen waren om 

op de markt te kopen, kwam de

bruidegom, en die gereed waren kwamen

binnen samen met hem naar het huwelijk

en hij sloot de deur.

11.Maar later komen ook de overige

maagden, zeggend: machtiger, machtiger,

doe open voor ons.

12.Maar hij zich toebuigend sprak:

op trouwe niet volkèn ik jullie.

13.Weest dan waakzaam, want miet

volkènnen jullie de-dag en niet het uur.

14.Zoals een mens, die van familiehuis       k-60

ging, zijn eigen heerdienaren riep en hij

leverde over* aan hen het hem voorhandene.  *Gr.paradidoomi

15.En aan de ene heeft hij gevenen vijf

talenten, en aan  de andere twee en een aan een

één-enkele, aan ieder volgens zijn eigen kracht.

En hij ging van familiehuis.

16.Regelrecht heengaande heeft hij, die

aangenomen had de vijf talenten, gewerkt

daarmee en won andere vijf.

17.Evenzo won die van de twee andere twee.

18.Maar die één-enkele aangenomen had

heeft weggekomen land gegraven en verborgen

het zilver van zijn machtiger.

19.En na veel tijd* komt de machtiger van die *Gr.chronos

heerdienaren en pakt samen de rekening 

samen met hen.

20.En toen aankwam die de vijf talenten had

aangenomen, droeg hij aan andere vijf

talenten, zeggend: machtiger vijf talenten

heb jij overgeleverd aan mij, zie vijf andere

talenten heb ik gewonnen.

21.Tot hem beweerde zijn machtiger: wel,

jij heerdienaar goed en getrouw, bij weinig

geschiedde jij getrouw, bij veel zal ik jou

doen staan. Komt binnen tot de vreugde van

jouw machtiger.

22.En toen aankwam ook die van de twee

talenten, sprak hij: machtiger, twee

talenten heb jij overgeleverd aan mij,

zie twee andere heb ik gewonnen.

23.Tot hem beweerde zijn machtiger:

wel, heerdienaar goed en getrouw,

bij weinig geschiedde jij getrouw, bij veel

           MAT 25

zal ik je doen staan. Kom binnen

naar de vreugde van jouw machtiger.

24.En toen aankwam ook die één-enkel

talent aangenomen had sprak hij:

machtiger, ik volkèn jou, dat jij ( als)

een stijf(koppig)* mens geschiedt,   *Gr.sklèros=Hebr.QáSháH

knottend* waar jij niet te kiem hebt   *Gr.therizoo=Hebr.QáTsàR

gelegd* en samenvoerend wat jij niet   *Gr.speiroo=Hebr.ZáRàNg

uiteengegooid hebt.

25.En ontzag hebbend* heb ik, weg   *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA 

gekomen, schuil gehouden het talent

van jou op het land; zie hier heb jij

het jouwe.

26.Zich toebuigend sprak zijn machtiger

tot hem: slechte en trage* heerdienaar,  *Gr.oknèros=Hebr.NgáTsàL

volkèn jij dat ik knot waar ik niet te

kiem heb gelegd en samenvoer wat ik

niet uiteen heb gegooid?

27.Noodzakelijk is het dan dat jij werpt

het zilvergeld van mij aan de tafels*[170];  *Gr.trapeza=Hebr.ShuWLCháN

en gekomen zou ik verzorgen het mijne

met met een baringssom[171].

28.Pakt af nu vandaan van hem

het talent en geeft het aan hem

die de tien talenten heeft.

29.Want aan alwie heeft, zal

gegeven worden, en van wie niet heeft, 

ook wat hij heeft zal gepakt worden

vandaan van hem.

30.En werpt uit de onbruibare 

heerdienaar in de duisternis* buiten,   *Gr.skotos=Hebr.ChoShèQ

daar zal geschieden geween en geknars

van tanden.

     141

31.Maar wanneer komt de stichtzoon van      k-61

de menselijke in zijn dunkzwaarte* en   *Gr.doxa=Hebr.KáBhóWD

al-af de werkboden samen met hem,

dan zal hij zitten* op de troon van zijn   *Gr.kathizoo=Hebr.JáShàB

dunkzwaarte*      *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD

32.en samengevoerd zullen worden 

ten overstaan van hem al-af de naties*,   *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

en hij zal hen afgrenzen van elkaar, 

zoals de weider afgrenst de voorttrekdieren*   *Gr.probatos=Hebr.TsAóWN

vandaan van de bokken*.     *Gr.eriphos=Hebr.GeDieJ

33.En hij zal doen staan de voorttrekdieren

MAT 25

aan rechts van hem, maar de bokken links.      

34.Dan zal de koning zeggen tot die

rechts van hem: hierheen ingezegenden*  *Gr.eulogeoo=Hebr.BáRàK

van de omvamende mijner,hebt tot wettig

aandeel* het koninkrijk(-schap) dat   *Gr.klèronomeoo=Hebr.JáRàSh[172]

voor jullie is gereed is gemaakt vanaf

het ontwerp van de ordentelijkheid*.   *Gr.kosmos

35.Want ik hongerde* en jullie hebben   *Gr.peinaoo=Hebr.RáNgàB

gegeven aan mij te eten, ik had dorst* en  *Gr.dipsaoo=Hebr.TsáMàA

jullie deden mij drinken, (als)vreemdeling*  *Gr.xenos= (hier)Hebr.GéR[173]

geschiedde ik en jullie hebben mij 

meegevoerd, 

36.naakt* en jullie hebben mij    *Gr.gumnos=Hebr.NgáRuWM

omworpen, onvast was ik en jullie hebben

toezicht gehouden op mij,  in waarhouding*  *Gr.phulakè=Hebr.MieZ’MóWR

geschiedde ik en jullie zijn gekomen

bij mij. 

37.Dan zullen zich toebuigen naar hem

de rechtvaardigen zeggende: machtiger,

wanneer hebben wij jou gezien hongerende

en hebben gevoed, of dorstende en hebben

doen drinken?

38.En wanneer hebben wij jou gezien

(als)vreemdeling en hebben (jou) mee

gevoerd? Of naakt en hebben (jou)omworpen?

39.En wanneer hebben wij jou gezien onvast 

zijnde of in waarhouding en zijn bij jou

gekomen?

40.En zich toebuigend zal zeggen de koning

tot hen: op trouwe* ik zeg jullie: voor zoveel  *Gr.amèn=Hebr.AáMèN

jullie hebben gemaakt voor een één-enkele*  *Gr.heis=Hebr.AèCháD

van mijn minste broeder/zusterverwanten

maakten jullie(‘t) voor mij.

41.Dan zal hij zeggen tot die links van hem:

gaat heen vandaan van mij vervloekten*  *Gr.araoo=Hebr.AáRàR

tot het vuur wereldlang, dat gereed gemaakt

is voor de lasteraar* en zijn bodewerkers.  *Gr.diabolos=Hebr.SháTáN

42.Want ik heb gehongerd en niet hebben 

jullie mij gegeven te eten, ik had dorst

en niet deden jullie mij drinken, 

43.(als)vreemdeling geschiedde ik en niet 

hebben jullie(mij)meegevoerd, naakt

en niet hebben jullie(mij)omworpen,

 

           MAT 25,26

onvast en in waarhouding en niet

hebben jullie toezicht op mij gehouden.

44.Dan zullen zich toebuigen ook zij

zeggende: machtiger,waar-wanneer

hebben wij jou gezien hongerende of

dorstende of vreemdeling of naakt of

onvast of in waarhouding en hebben 

wij jou niet bediend*?

45.Dan zal hij zich toebuigen naar hen

zeggende: op trouwe ik zeg jullie:

voor zoveel jullie niet hebben gemaakt

voor één-enkele van deze minsten,

hebben julliem ’t niet voor mij gemaakt.

46.En zij zullen wegkomen naar bestraffing

wereldlang en de rechtvaardigen naar leven 

wereldlang.[174] 

     143

26.1.En het geschiedde* toen Jezus   *Gr.kai egeneto=Hebr.WàJeHieJ

alaf-gemaakt had* al deze    *Gr.teleoo=Hebr.KáLáH 

inbrengwoorden**: hij sprak tot zijn    *Gr.lopgos=Hebr.DáBháR

leerlingen: 

2.jullie volkènnen dat na twee dagen het 

Pascha(Pesach) geschiedt en de stichtzoon

van de menselijke zal worden overgeleverd

om gekruispaald te worden.

3.Toen voeren tezamen de vooraangaande

priesters en de ouden* van het volk** in de  *Gr.presbus=Hebr.ZáQéN; **Gr.laos=

grashof* van de vooraangaande priester,  *Gr.aulè=Hebr.ChàTsóWR.[Hebr.NgàM

die aangesproken wordt met Kaïaphas,

4.en zij beraadslaagden* tezamen, opdat  *Gr.sumbouleuoo=Hebr.JáNgàTs

zij Jezus met bedrog* hard zouden vatten  *Gr.dolos=Hebr.Mier’MáH

           MAT 26

en-vermoorden*.       *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG

5.En hij zei: niet op het feest*,    *Gr.eortè=Hebr.ChàG

opdat er geen getier geschiedt in het volk.

     144   zie: Mc.14:3-9; Jh.12:1-8; Lc.7:36ev

6.En toen Jezus geschiedde in Bethanië      k-62

in het huis van Simon de melaatse, 

7.kwam toe naar hem een vrouw 

hebbende een albast myrre waarde-zwaar 

en neer stortte zij(die) op het eerstdeel*   *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh(hoofd)

van hem die aanlag.

8.En de leerlingen, haar ziende, gispten (dit)

zeggende: tot wat deze teloorgang?

9.Want dit had de kracht om te gelde

gemaakt te worden voor veel en 

gegeven te worden aan armen*.    *Gr.ptoochos=Hebr.DàL

10.Maar Jezus, het volkènnende, sprak

tot hen: wat moeite houden jullie voor*  *Gr.kopos parechoo=Hebr.NgáMàL

aan de vrouw? Want een prachtig werk

berwerkte zij aan mij.

11.Want altijd hebben jullie de armen

samen met julliezelf, maar mij hebben

jullie niet altijd.

12.Want zij die werpt deze myrre op mijn

zielelichaam*, maakte het voor de    *Gr.sooma

graflegging* van mij.     *Gr.entaphizoo – taphos=Hebr.QèBèR

13.Op trouwe ik zeg jullie: waar ook maar

verkondigd zal worden deze goednieuwsboodschap* *Gr.euangngelion=Hebr.BáSháR

in geheel de ordentelijkheid*, zal ook   *Gr.kosmos

gepraat worden wat zij heeft gemaakt tot

gedachtenis* aan haar.    *Gr.mnèmosunè=Hebr.ZieQQáRóWN[175]

     145

14.Toen ging heen één-enkele van de   zie: Mc.14:10 ev; Lc.22:3-6

twaalf, die aangesproken wordt met

Judas Iskarioot, tot de vooraangaande

priesters en hij sprak:         

15.wat willen jullie aan mij geven en ik

zal hem aan jullie overleveren?

En zij stonden af aan hem dertig

zilverstukken.[176]

16.En vanaf toen zocht-hij goed-tij*,   *Gr.eukairia

opdat hij hem overlevert.

     146   zie: Mc.14:12-16; Lc.22:7-13; Ex.12.

17.En op de eerste(dag) van de ongezuurde*  *Gr.zumos+Hebr.CháMéTS

(broden) kwamen toe de leerlingen

           MAT 26

naar Jezus zeggende: waar

wil jij naken wij gereed voor jou

te eten het pascha?

18.En hij sprak: vaart heen naar de stad

tot iemand en spreekt tot hem:

de leraar zegt: mij  tij* is lijfnabij**; bij  *Gr.kairos;  **Gr.engngus=Hebr.

jou maak ik het pascha samen met mijn     [QáRóWB

leerlingen.

19.En(toen) maakten de leerlingen zoals

aanzette hen Jezus, en zij maakten gereed*  *Gr.etoimazoo=Hebr.KuWN

het pascha.

     147   zie: Mc.14:17-21; Lc.22:14,21-23;

20.En toen het laat geworden was, lag hij    [Jh.13:21-30

aan samen met de twaalf,

21.en toen zij aten, sprak hij: op trouwe ik

zeg jullie dat één-enkele* uit jullie mij zal

overleveren.

22.en zij, pijn hebbend machtig, gingen 

vooraan te zeggen tot hem één ieder:

niet toch ik geschied (zo), machtiger?

23.En  hij zich toebuigend sprak: die 

indompelt samen met mij de hand in 

de schaal*, deze zal mij overleveren.   *Gr.trublion=Hebr.QeRàNMgáH

24.De stichtzoon van de menselijke vaart

wel heen zoals geschreven is omtrent hem,

maar wee die mens  door wie de stichtzoon

van de menselijke wordt overgeleverd.

Prachtig was het voor hem indien  niet

tot geschieden was gebracht die mens.

25.En zich toebuigend sprak Judas, die

hem overlevert: niet toch ik geschied (zo),

rabbi*? Zegt hij hem: jij sprak ’t uit.   zie: Mc.14:22-25; Lc.22:15-20; I Cor.

26.En als zij aten, brak Jezus, genomen      [11:23-25

hebbend brood* en ingezegend**, maakte  *Gr.artos=Hebr.LèChèM;**Gr.eulogeo

brokken en het gegeven hebbend aan de      [=Hebr.BáRàK

leerlingen sprak hij: neemt eet; dit

geschiedt (als) het zielelichaam* van mij.  *Gr.sooma

27.En genomen hebbend de drinkbeker

gedankzegend* heeft hij gegeven aan hen  *Gr.eucharisteoo=Hebr.BáRàK

zeggende: drinkt uit deze allen.

28.Want deze geschiedt (als) het roodbloed*  *Gr.haima=Hebr.DáM (= roods)

van mij van de instelling* dat om velen   *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT[177]

is uitgestort* tot verduwing van verwaardingen*. *Gr.hamartia=Hebr.ChæTháAáH

29.En ik zeg jullie: zeker niet drink ik vanaf nu

 

 

           MAT 26

uit dit wat geschiedt van de rank*,   *Gr.ampelos=Hebr.GèPhèN

tot die dag wanneer ik dit drink 

samen met jullie nieuw in het het

koninkrijk*(-schap) van de omvamende   *Gr.basileia=Hebr.MàL’KuWT

van mij.

30.En de liederen aangeheven hebbend*  *Gr.humnoöo

kwamen zij weg naar de berg van de 

olijven.

31.Dan zegt tot hen Jezus: jullie allen

zullen struikelen* bij mij in deze nacht.  *Gr.sizoo=Hebr.KáShàLkandal

Want er is geschreven: slaan* zal ik de   *Gr.patassoo=Hebr.NáKáH

weider* en uiteengegooid zullen worden  *Gr.poimèn=Hebr.RoNgèH

de voorttrekdieren* van de weide-kudde.[178]   *Gr.ta probata=Hebr.TsAoWN

32.En nadat ik tot opstanding gebracht

zal zijn, zal ik jullie vooruit varen naar

Galilea.

33.Maar zich toebuigend sprak Petrus

tot hem: al zullen allen struikelen bij jou,

ik zal nooit struikelen.

34.Beweert  tot hem Jezus: op trouwe

ik zeg jou: in die nacht, eer de haan

aangestemd zal hebben, zul jij mij 

drie maal verloochenen.

35.Zegt hem Petrus: wanneer het

noodzakelijk is dat ik met jou sterf,

zeker niet zal ik jou verloochhenen.

Evenzo spraken ook aal de leerlingen.

36.En dan komt samen met hen Jezus   zie: Mc.14:32-42; Lc.22:40-46

naar de veldstreek, die gezegd wordt

Gethsèmani[179] en hij zegt zijn leerlingen:

zit hier tot ik hier weggekomen daar

zal bidden.

37En meenemend Petrus en de twee

stichtzonen van Zebedeüs ging hij vooraan

om pijn te hebben en ongerust te zijn.

38.Dan zegt hij hen: veel pijn hebbend

geschiedt mijn lichaamziel* tot stervens  *Gr,psuchè=Hebr.NèPhèSh

toe. Blijft hier en weest waakzaam samen

met mij.

39.En naar voren komend een weinig

viel hij op zijn vertegenwendiging*,   *Gr,prosoopon=Hebr.PáNieJM

biddend en zeggend:

 

           MAT 26

omvamende van mij*, indien het    *Gr.patèr mou=Hebr.AáBieJ

(als)krachtig* geschiedt, moge     *Gr.dunatos estin.

oversteken* vandaan van mij deze   *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR

drinkbeker.Intussen niet zoals ik wil, 

maar zoals jij.

40.En hij komt tot zijn leerlingen

en vindt hen suffende* en hij zegt aan   *Gr.katheudoo=Hebr.SháKàB[180]

Petrus: zo niet hebben jullie het vermogen*  *Gr.ischunoo=Hebr.ChieJL

één-enkel* uur waakzaam te zijn met mij?  *Gr.heis=Hebr.AèChàD

41.Weest waakzaam en bidt, opdat

jullie niet inkomen in beproeving*;   *Gr.peirasmos=Hebr.NáSáH

de beluchting/er* (is)moedig, en    *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

het vlees (is)onvast.

42.Wederom voor de tweede keer

weggekomen bad hij zeggend: omvamende

van mij, indien er geen kracht is, dat

deze (dingen) oversteken*, tenzij ik die  *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBáR

drink, moet geschieden jouw wil.

43.En gekomen wederom vond hij hen

suffende; want hun ogen geschiedden

zwaar van last.

44.En verduwend hen wederom weggekomen,

bad hij voor de derde keer dezelfde inbreng*  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

wederom sprekend.

45.Dan komt hij bij de leerlingen en zegt hen:

suft voor het overige en houdt rust*. Zie   *Gr.anapauoo=Hebr.NuWCh

lijfnabij* is het uur en de stichtzoon van  *Gr.engngus=Hebr.KeRóWB

de menselijke wordt overgeleverd in de 

handen van verwaarders*.     *Gr.hamartalos=Hebr.ChàThóWA

46.Staat op* wij moeten heenvaren: zie  *Gr.egeiromai=Hebr.QuWM

lijfna is die mij overlevert.

    151

47.En terwijl hij nog praatte, zie Judas   zie:Mc.14:43-50; Lc.22:47-53 k-65 

één-enkele* van de twalf, kwam en    *Gr.heis=Hebr.AèCháD [Jh.18:3-11

met hem een krioelmenigte veel met

zwaarden en houtstokken vandaan van 

de vooraande priesters en de ouden van

het genotenvolk*.      *Gr.laos=Hebr.NgàM

48.En hij die hem overlevert heeft

gegeven aan hen een kenteken* zeggend:  *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT

(als)wie ik ook maar zal liefkozen*   *Gr.phileoo=Hebr.NáSàK

geschiedt hij: vat hard aan hem*    *Gr.krateoo=Hebr.CháZàQ

           MAT 26

49.En regelrecht toegekomen naar Jezus       

sprak hij: verheug je* rabbi en hij   *Gr.chaire = Hebr.SháLóWM[181]

verliefkoosde* hem.     *Gr.kataphileoo

50.Maar Jezus sprak tot hem: makker,

waartoe kom jij te geschieden?

Toen erbijkomend wierpen zij de handen

op Jezus en vatten hem hard aan.

51.En zie één-enkele van die met Jezus

(zijn), aangestrekt hebbend de hand,

heeft uitgehaald zijn zwaard*, slaande   *Gr.machaira=Hebr.CháRéB

de heerdienaar* van de vooraangaande   *Gr.doulos=Hebr.NgèBhèD

priester, heeft afgepakt van hem het oor*.  *Gr.ootion=Hebr.AóWZèN

52.Dan zegt aan hem Jezus: keer af

jouw zwaard naar  zijn opstaanplaats*;   *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

want allen die een zwaard nemen, zullen

in een zwaard teloorgaan*.    *Gr.apollumi=Hebr.AáBàD

53.Of dunkt jou, dat ik niet de kracht heb

om toe te roepen de omvamende van mij

en hij zal om mij heen doen staan nu

meer van twaalf legioenen werkboden*?   *Gr.angngelos=Hebr.MáL’AàK

54.Hoe zouden dan volledig worden de

schriften, omdat het alzo noodzakelijk

is te geschieden?

    152

55.Op dat uur sprak Jezus tot de

krioelmenigten: als op een rover zijn jullie

afgekomen met zwaarden en houtstokken

om mij mee te nemen? Per dag zat ik neer

in de tempel lerarend, en niet hebben jullie

mij hard aangevat.

56.Maar geheel dit is geschied opdat volledig

gemaakt werden de schriften van de profeten.

Toen, hem verduwend, zijn alle leerlingen

gevlucht.

57. En zij die hard aanvatten Jezus, voerden

(hem)af naar Kaiaphas de vooraangaand

priester, waar de schriftkenners en de ouden*  *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN

samengevoerd waren.

58.Maar Petrus volgde hem van verre tot

de grashof van de vooraangaand priesters

en ingekomen daarbinnen zal hij neer met de

handlangers om te zien de al-afheid(loop)*.  *Gr.to telos=Hebr.HáKåL

    153

59.En de vooraangaand priester en het       k-65

 

           MAT 26

gehele sanhedrin* zochten een leugengetuigenis *Gr.sunedrion = letterlijk samenzit

tegen Jezus, hoe zij hem zouden doen sterven*. *Gr.thanatoöo=Hebr.MuWT (hiphil)

60.En niet vonden zij het, terwijl

vele leugengetuigen toekwamen.

Maar later spraken twee toegekomenen:

61.Deze beweert: ik heb kracht*te   *Gr.dunamis=Hebr.KoCh

ontlossen het tehuis* van God en in   *Gr.vanos=Hebr.HéJQáL

drie dagen te huisstichten*.    *Gr.oikodomeo=Hebr.BáNáH

62.En opgestaan sprak de vooraangaand

priester tot hem: met niets buig jij je toe,

over wat deze tegen jou getuigen?

63.Maar Jezus zweeg. En de vooraangaand

priester sprak tot hem: ik beëdig jou bij

God de levende, opdat jij uitspreekt of

jij geschiedt (als) de gezalfde* de stichtzoon  *Gr.Christos=HeBr. MæShiàCh

van God.

64.Zegt hem Jezus: jij spreekt ’t uit. 

Intussen zeg ik jullie: vanaf thans zullen

jullie zien de stichtzoon van de menselijke

neergezeten aan de rechter van de kracht[182]

en komende op de wolken* van de hemel.[183]  *Gr.nephelos=Hebr.NgáNàN

65.Toen scheurde door*de vooraangaand  *Gr.diarègnumi=Hebr.QáRàTs

priester zijn mantels zeggend: hij beweerde

smaad*. Waarom hebben wij nog behoefte aan *Gr.blasphèmi

getuigen*? Zie nu horen jullie de smaadbewering. *Gr.marturos=Hebr.NgéD (=

66.Wat dunkt jullie? En zich toebuigend spraken  [nogmalig-steller

zij: gehouden te sterven* geschiedt hij.  *Gr.thanatos=Hebr.MáWèT

67.Toen spuugden zij hem op zijn vertegenwen-

diging* en zij gaven hem klappen, en zij ranselden *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM

hem zeggende: 

68.Profeteer aan ons, gezalfde, wie geschiedt 

(als) die speelt met jou?

    154

69.En Petrus zat neer buiten in de grashof*;  *Gr.aulè=Hebr.ChàTsóWR k-66

en naar hem toe kwam één-enkele 

heerdienares*, die zegt: ook jij geschiedde  *Gr.paidiskè=Hebr.ShiePh’CháH

samen met Jezus de Galileeër. 

70.Maar hij loochende tegenover allen

zeggende: niet volkèn ik wat jij zegt.

71.Maar als hij weggekomen is naar

de poort* zag hem een andere en zegt

aan die daar (zijn): hij geschiedde

           MAT 26,27

samen met Jezus de Nazoreeër[184]

72.En wederom locchende hij met een

eed nl. niet volkèn ik de mens.

73.Na weinig (tijd) toen die er stonden

erbij gekomen waren, spraken zij  tot

Petrus: waarachtig, ook jij geschiedt

(als één) uit hen, want jouw praat

maakt jou duidelijk.

74.Toen ging hij vooraan om te

vervloeken* en te bezweren** dit:   *Gr.katatithèmi=Hebr.AáRàR; **

niet volkèn ik de mens. En regelrecht    [Gr.omnumi=Hebr.SháBàNg[185]

stemde een haan aan.

75.En Petrus werd indachtig* de    *Gr.mimnèiskoo=Hebr.ZáKhàR[186]

woordinbreng* van Jezus die hij

gezegd had nl. eer de haan aanstemt,

zal jij mij drie keer verloochenen.

En weggekomen naar buiten weende*    *Gr.klaioo=Hebr.BáKáH

hij bitter*.       *Gr.pikros=Hebr.MáRàR

   155

27.1.En toen de morgenvroegte        

geschiedde, namen al de vooraangaand

priesters en de ouden van het volk

een besluit tegen Jezus om te doen

sterven hem.

2.En hem gekneveld* hebbend voerden   *Gr.deoo=Hebr.AáSàR

zij hem weg en leverden hem over aan

Pilatus de aanvoerder.

   158

3.Toen heeft Judas die hem had overgeleverd,     k-67

ziende dat hij veroordeeld was, van belang 

veranderd zijnde, doen terugkeren de dertig

zilverstukken aan de vooraangaand priesters

en de ouden 

4. zeggend: verwaard heb ik*,overgeleverd   *Gr.hamartanoo=Hebr.CháTháA

hebbend straffeloos* bloed.    *Gr.athooios=Hebr.NáQieJ

Maar zij spraken: waarom tot ons? Jij moet

maar zien.

5.En weggeworpen* hebbend de zilverstukken  *Gr.riptoo=Hb.SháLàK

in het tehuis*, week hij weg en weggekomen  *Gr.naon=Hb.HéJQáL

verwurgde hij zich.

6.En de vooraangaand priesters, genomen hebbend

           MAT 27

de zilverstukken, spraken: niet is er bevoegdheid

te werpen deze in de lijfnaderingsgavenkist*, daar *Gr.korbanas=Hb.QoR’BháNóWN

het (als) de waarde van roodbloed* geschiedt. *Gr.haima=Hb.DáM (= roods)

7.En een besluit genomen hebbend marktkochten

zij daarmee het veld* van een (pot)vormer**  *Gr.agron=Hb.SháDèH;**Gr.kerameo

          [Hb.JáTsàR

tot grafplaats* voor vreemdelingen.   *Gr.taphè=Hebr.QèBàR

8.Daarom wordt deze grafplaats

uitgeroepen tot veld van bloedstorting*   *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods)

tot vandaag.

9.Toen werd volledig gemaakt het

verwoorde* door Jeremia de profeet,   *Gr.to rèthen=Hebr.DáBháR

die zegt: 

en zij namen dertig zilverstukken*,   *Gr.argurion=Hebr.KèSèPh

de waarde*  van de gewaardeerde   *Gr.timè

die zij zij waardeerden vandaan van

de stichtkinderen van Israël 

10.en gegeven hebben zij die voor 

het veld van de vormer, zoals had 

voorgezet aan mij de machtiger.[187]

    157    zie:Mc.15:2-5;Lc.23:2ev;Jh.18:29-38

11.En Jezus stond ten overstaan van*   *Gr.emprosthen=Hebr.LiePh’NéJ

de aanvoerder* en hem bevroeg de   *Gr.hègemoon

aanvoerder zeggend: jij geschiedt

(als) de koning* van de Judeeërs?   *Gr.basileus=Hebr.MèLèK

En Jezus beweert: jij zegt ’t.

12.En op het aanklagen van hem 

door de-vooraangaande priesters

en de ouden* boog hij niets toe.    *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN

13.Dan zegt aan hem Pilatus:

           MAT 27

niet hoor jij hoeveel zij van jou

getuigen?

14.En niet boog hij zich toe naar

hem tot niet één enkele* woordinbreng**,  *Gr.heis=Hebr.AèCháD; **Gr.rèma=

zodat de aanvoerder zich zeer      [Hebr.DáBháR

verwondert*.       *Gr.thaumazoo=Hebr.PáLéA

   158     zie: Mc.15:6-15; Lc.23:17-25; Jh.18:

15.En volgens het feest* is de aanvoerder  *Gr.herordtè=Hebr.ChàG [39-19:1

gewoon om los te laten één-enkele

geknevelde* voor de kroielmenigte,   *Gr.desmos=Hebr.AæSuWR

die zij wilden.

16.En zij hadden toen een betekende

geknevelde gezegd Barabbas.

17.Toen zij nu samengevoerd waren,

sprak tot hen Pilatus: wie willen jullie

zal ik loslaten voor jullie:

Barabbas of Jezus die gezegd gezalfde*?  *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh

18.Want hij volkènde dat zij hem door

nijd hadden overgeleverd.

19.Maar toen hij neerzat op het 

treeplankier*, zond af tot hem zijn   *Gr.bèma=bima

vrouw die zegt: niets (is er)tussen jou

en deze rechtvaardige*, want veel   *Gr.dikaios=Hebr.TsàDDieJQ

heb ik geleden vandaag volgens een 

droom* door hem.      *Gr.onar(niet in LXX)

 20.Maar de vooraangaande priesters

en de ouden overtuigden de krioel-

menigten, opdat zij Barabbas wensten

en Jezus teloor lieten gaan*.    *Gr.apollumi=Hebr.AáBhàD

21.Zich toebuigend sprak de aanvoerder

tot hen: wie willen jullie van de twee

zal ik loslaten voor jullie? En zij spraken:

Barabbas.

22.Zegt tot hen Pilatus: wat nu zal ik

maken met Jezus, gezegd gezalfde?

Zeggen allen: hij moet gekruispaald worden.

23.Maar hij beweert: wat kwaad maakte hij?

Maar te over schreeuwden* zij zeggende:  *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ

hij moet gekruispaald worden.

24.En Pilatus, ziende dat niets nut heeft

maar er  te meer getier geschiedt,

genomen hebbend water waste af de handen

tegenover de krioelmenigte zeggend:

straffeloos* geschied ik voor deze    *Gr.athooios=Hebr.NáQieJ

bloed-storting*. Jullie zullen toezien.   *Gr.haima=Hebr.DáM=roods(-storting)

25.En zich toebuigend sprak al het

genotenvolk*: zijn bloed op ons en op   *Gr.laos=Hebr.NgáM

onze borelingen*.      *Gr.teknon=Hebr.JèLèD

26.Toen liet hij los voor hen Barabbas,

           MAT 27

maar Jezus heeft hij overgeleverd

aan de geselaars opdat hij

gekruispaald werd.

    160

27.Toen de legerschareleden van de   zie Mc.15:16-20; Jh.19:2,3

aanvoerder Jezus aangenomen hadden,

voerden zij in het rechthuis* samen   *Gr.praitoorion: Lat.leenwoord

bij hem geheel de groep.

28.en hem uitgekleed hebbend stelden

zij een jas van scharlaken om hem heen

29.en gevlochten hebbend* een krans**   *Gr.plektoo=Hebr.SáKàK; **Gr.

uit doornstruiken stelden zij(die)     stephanos

 op het eerstdeel*  van hem en een   *Gr.kephalè=Hebr.RAóWS

rietstengel* in de rechter(hand) van hem;  *Gr.kalamos=Hebr.QoNèH

en knievallen makend tenoverstaan

van hem speelden[188] zij voor hem zeggend:

verheug je[189] koning van de Judeeërs.

30.En bespuugd* hebbend hem namen    *Gr.ptuoo=Hebr.RáQàQ

zij de rietstengel en gaven hem slaag

op het eerstdeel van hem.

31.En toen zij gespeeld hadden met hem,

ontkleedden zij hem van de jas en bekleedden

hem met zijn gewaad en voerden hem af

om gekruispaald te worden.

32.En wegkomend vonden zij een mens   zie Mc.15:21-41; Lc.23:33-49; Jh.19:

uit  Cyrene met de naam Simon; hem      [16-30.

presten zij dat hij hoogheen droeg*   *Gr.hairoo=Hebr.NáSsáA

zijn kruispaal.

33.En gekomen zijnde aan de opstaanplaats*  *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

gezegd Golgotha, die is gezegd schedel*   *Gr.krainon=Hebr.Giel’Gol[190]

opstaanplaats.

34.hebben zij gegeven aan hem wijn*[191]  *Gr.oinon=Hb.JáJieN

met gal vermengd, en gesmaakt hebbend

wilde hij niet drinken.

35.En hem gekruispaald hebben verdeelden

zij de gewaden van hem werpend

een lotssteen*[192].      *Gr.klèros=Hebr.GóWRáL

           MAT 27

36.En neerzittend behoedden* zij hem   *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR

daar.

37.En zij stelden op boven zijn eerstdeel*  *Gr.kephalè=Hebr.RAóWSh

de reden geschreven:

DEZE GESCHIEDT (ALS) JEZUS DE KONING

VAN DE JUDEEËRS.

    161

38.Dan kruispalen zij samen met hem

twee rovers, één-enkele* aan de rechter  *Gr.heis=Hebr.AèCháD

en één-enkele aan de linker(zijde).

39.En die er langs heengingen beweerden

smaad* tegen hem bewegende hun   *Gr.blasphèmeoo 

eerstdelen[193],

40.en zeggend: die ontlost het tehuis*   *Gr.vaos=Hebr.HéJKáL

en in drie dagen huissticht*,    *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH

bevrijd* jezelf, indien jij geschiedt   *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

(als) stichtzoon van God en treed af

vandaan van de kruispaal.

41.Evenzo zeiden spelend de vooraangaand

priesters met de  schriftkenners en de

ouden*:        *Gr.presbuteros=Hebr.ZáQéN

42.anderen heeft hij bevrijd, hij heeft

niet de kracht zichzelf te bevrijden:

(als)koning van Israël geschiedt hij,

neertreden moet hij nu vandaan van de

kruispaal en wij zullen vertrouwen

op hem.

43.Hij heeft vertrouwd op God,

redden moet hem nu indien hij wil.[194]

Hij sprak dit: (als)stichtzoon van God

‘geschied ik.

44.Met hetzelfde hoonden* hem ook   *Gr.oneidizoo=Hebr.CháRàPh

de rovers die mede gekruispaald

werden met hem.

    162

45.En vanaf het zesde uur[195] geschiedde

er duisternis* tot het negende uur.   *Gr.skotos=Hebr.ChóWShèQ

46.En omtrent het negende uur kreette

Jezus uit met een stem groot zeggend:

èli èli lema sabachtani[196], dat is:

           MAT 27

God van mij God van mij omwat

heb jij achtergelaten mij[197].

47.En sommigen van die daar stonden

dit horende zeiden dit: Elia be-stemt

deze.

48.En regelrecht een-één-enkele uit hen

lopend en nemend een spons* en gevuld  *Gr.spongngos

hebbend met zuur en opgesteld op een

stengel*, deed drinken hem.    *Gr.kalamos=Hebr.QóNèH

49.Maar de overigen spraken: duw af,

laten wij zien of Elia komt bevrijdend*   *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg

hem.

50.Maar Jezus wederom schreeuwend*   *Gr.krazoo=Hebr.TsáNgàQ

met een stem* groot, duwwde af de   *Gr.phoonè=Hebr.QóWL

beluchting(ter).

    163

51.En zie het gordijn* van het tehuis**   *Gr.petasma=Hebr.PieRoQèT; **Gr.

spleet van bovenaf tot beneden toe    [naos=Hebr.HéJQáL

in tweeën. En het land turbuleerde* en   *Gr.seizoo=Hebr.SháNgàR

de klippen* werden gespleten.    *Gr.petra=Hebr.SèLàNg

52.En de gedenkplaatsen* werden geopend  *Gr.mnèmeion=Hebr.QèBèR[198]

en vele zielelichamen* van daar neergelegde  *Gr.sooma

heiligen werden tot opstanding gebracht*.  *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM (hiph’il)

53.En weggekomen uit de gedenkplaatsen  

na de opstanding kwamen zij naar de 

heilige stad  en kwamen tevoorschijn voor 

velen.

54.En de voraangaande over honderd en

die samen met hem behoeden* Jezus, ziende  *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR

de turbulentie en wat er geschiedde,

kregen ontzag* machtig**, zeggende:   *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA; **Gr.

waarachtig (als) een stichtzoon van God   [sphodra=Hebr.MeAóWD

geschiedde deze,

    164

55.En er geschiedden daar vele vrouwen,

vandaan van veraf aanschouwende*, die  *Gr.theooreoo=Hebr.CháZáH

gevolgd hadden Jezus vandaan van Galilea,

bedienend* hem.      *Gr.diakoneoo=Hebr.SháRàTh 

56.bij hen geschiedde Maria Magdalena

en Maria van Jakobus en Josef de moeder,

en de moeder van de stichtzonen  van

Zebedeüs.

    165

57.En toen het laat geworden was, kwam

           MAT 27,28

een rijk mens vandaan van Arimatheia,

zijn naam Joseph, die ook zelf leerling

geworden was van Jezus.

58,Deze, toegekomen naar Pilatus,

wenste het zielelichaam* van Jezus.   *Gr.sooma

Toen beval Pilatus het over te leveren.

59.En genomen hebbend het zielelichaam,

en rolde hij het in een rein hemd,

60.en legde hem in de nieuwe gedenk-

plaats van hem, die gehouwen was*   *Gr.latomeoo=Hebr.CháTsàB

in de klip*, en voorgewenteld*     *Gr.petra=Hebr.SèLàNg; **Gr.

hebbend een steen groot voor de             [prokuleoo=Hebr.GáLàL

opening* van de gedenkplaats is hij    *Gr.thura=(meestal)Hebr.PáTàCh

daarvandaan gekomen.

61.En daar geschiedde Maria Magdalena

en de andere Maria, zittende tegenover

het grafplek*.      *Gr.taphos:  Hebr.QèBèR

    168

62.De volgende dag, welke geschiedt na

de toebereiding, werden samen gevoerd

de vooraangaande priesters en de pharizeeën

tot Pilatus, 

63.zeggend: machtiger, wij werden indachtig* *Gr.mimnèiskoo: Hebr.ZáKàR[199]

dat deze omgetuimelde* sprak, nog levend,  *Gr.planaoo: Hebr.TáNgáH 

na drie dagen word ik tot opstanding gebracht.

64.Beveel nu onwankelbaar te maken de grafplek

tot de derde dag, opdat niet de leerlingen 

komende hem stelen en spreken tot het 

genotenvolk*: hij werd tot opstanding   *Gr.laos: Hebr.NgàM

gebracht vandaan van de lijfdoden*. En  *Gr.nekros

de latere* tuimeling zal geschieden de   *Gr.eschatos: Hebr.AàChàR

ergere  van de eerste.

65.Beweerde tot hen Pilatus: jullie hebben

een wacht*, vaart heen, maakt onwankelbaar  *Gr.koestodia: Latijns leenwoord

zoals jullie volkènnen.

66.En zij heengaande maakten onwankelbaar

de grafplek, die verzegelend met een steen(,

met de wacht.

     167

28.1.En laat na de sabbat, bij het oplichten  zie Mc.16:1-8;Lc 24:1-12; Jh 20:1-10

van de eerste van de sabbatsweek, kwam

Maria Magdalena en de andere Maria 

aanschouwende de grafplek.

2.En zie een grote turbulentie* geschiedde,  *Gr.seismos: Hebr.SheNgàR

want een werkbode van de machtiger

neertredend uit de hemel en erbij komend

           MAT 28

wentelde* af de steen en ging zitten daar  *Gr.kuleoo: Hebr.GáLàL

boven op.

3.En het aanzien van hem geschiedde

als een ster*, en zijn kledij wit als sneeuw.  *Gr.astrapè=Hebr.KóWKáB

4.En van ontzag* voor hem werden de   *Gr.phobos=Hebr.JieRÁáH

behoeders geturbuleerd* en zij werden   *Gr.seizoo=Hebr.SháNgàR

tot geschieden gebracht als lijfdoden*.   *Gr.nekros

5.Maar de werkbode, zich toebuigend*,   *Gr.apokrinoo=Hebr.NgáNáH

sprak tot de vrouwen: ontzie jezelf* niet,  *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA

ik volkèn immers dat jullie Jezus  de

gekruispaalde zoeken.

6.Niet geschiedt hij hier; tot opstanding

is hij gebracht* zoals hij sprak; komt   *Gr.egeiroo=Hebr.QuWM (hiph’i l)

ziet de opstaanplaats* waar hij lag.   *Gr.topos=Hebr.MáQóWM

7.En ijlings heengaande spreekt tot

zijn leerlingen, dat hij tot opstanding is

gebracht vandaan van de lijfdoden* en   *Gr.nekros

zie hij vaart jullie vooruit naar Galilea,

daar zullen jullie hem zien; zie hij

sprak (’t) tot jullie.

    168

8.En wegggekomen ijlings vandaan van

de gedachtenisplek* met ontzag en    *Gr.mnèmeion=Hebr.QèBèR[200]

vreugde* groot, liepen zij om(’t)

vóór te leggen* aan  zijn leerlingen.   *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD

9.En zie Jezus ging hen tegemoet zeggende:

verheugt je[201]. En zij naar voren gekomen

vatten hard van hem de voeten en bukten*  *Gr.proskuneoo=Hebr.SháCháH

zich voor hem.

10.Dan zegt aan hen Jezus: ontziet jeezelf

 niet, vaart heen, legt vóór aan mijn 

broederverwanten opdat zij wegkomen

naar Galilea en daar zullen zij mij zien.

    169

11.En sommigen van de wacht*, gekomen  *Gr.koustodia=Lat.custodia(leenw.)

naar de stad, legden vóór aan de

vooraangaande priesters, alles wat

geschied was.

12.En zij, samengevoerd met de ouden*  *Gr.presbuteroi=Hebr.ZàQeNieJM

en een gezamenlijk besluit genomen

hebbend, hebben zilverstukken aan de

maat gegeven aan de legerschareleden*,  *Gr.stratia=Hebr.TseBáA

           MAT 28

13.zeggende: spreekt dat zijn leerlingen

’s nachts gekomen hem hebben gestolen*.  *Gr.kleptoo=Hebr.GáNàB

toen wij lagen.

14.En indien dit gehoord wordt bij de

aanvoerder*, wij zullen (hem) overtuigen  *Gr.hègemoon

en jullie onbezorgd maken.

15.En zij, genomen hebbend de zilverstukken,

maakten zoals hen geleeraard werd.

En steeds maar beweerd werd dit inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBhàR

van de kant van de Judeeërs tot

de dag van vandaag.

   170

16.En de elf leerlingen gingen heen naar

Galilea naar de berg* waar Jezus hen   *Gr.oros=Hebr.HàR

toe zette.

17.En hem ziende bukten zij zich en

bleven op afstand.

18.En op hen toe gekomen, heeft

Jezus met hen gepraat zeggende:

aan mij werd gegeven alle bevoegdheid*  *Gr.exousia

in de hemel en op het land.

19.Heengaande nu maakt tot leerlingen

al de naties*,       *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

onderdompelende* hen     *Gr.baptizoo=Hebr.TháBàL

in de naam van de omvamende* en   *Gr.patèr=Hebr.AáBh

 van de stichtzoon*      *Gr.huios=Hebr.BéN

en van de beluchter* heilig.    *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

20.Leerarend hen om te hoeden*, alles   *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR

zoveel ik geboden* heb aan jullie.   *Gr.enteleoo=Hebr.TsáWáH

En zie ik ik geschied samen met jullie

al de dagen  tot het al-af-zijn* van   *Gr.sunteleia=Hebr.KáLieJL

de wereldtijd*.      *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM 

 

 

 

 

 

 

 

                       

 

                                                                                                    

 

 

 

 

 

 

 

          

 

 

1

 


[1] De Griekse tekst bevat twee indelingen: een indeling in hoofdstukken en verzen, zoals we die ook uit de vertalingen kennen, Maar er bestaan ook een oudere indelingen  in pericopen. Die zijn hier tussen en naast de tekst geplaatst. Beide indelingen helpen de voorlezers en niet de tekstzoekers. Tussen de tekst staat de oude indeling van de codex Vaticana; naast de tekst een oudere Griekse indeling in kephaloi (hoofdstukken): k – 0,1

[2] Het Griekse woord correspondeert, naar algemeen wordt aangenomen, met het Hebreeuwse TóWleDóT. De vraag bij dit woord is of de daarop volgende naam, die in het Hebr, via de zogenaamde Status Constructus met het voorgaande woord verbonden, op een genitivus objectivus duidt, zoals algemeen wordt aangenomen, of op een genitivus subjectivus, hetgeen beter zou aansluiten bij de aard van dit Hebr. substantief. Het gaat dan om wat (Gen.2:4) de hemel en aarde voortbrengen, letterlijk ‘baren’, want dat is de betekenis van het Hebreeuwse werkwoord JáLàD, om (Gen.5:1) wat Adam baart, zoals dit woord in de vertalingen wel wordt geïnterpreteerd in b.v. Gen.11:10: “Dit zijn de nakomelingen van Serm”.(NWL)

[3] Het Grieks correspondeert  hier met de causatieve vervoeging van het Hebreeuwse werkwoord JáLàD = baren.

[4] De vertaling van het Griekse woord tiktoo, dat net als het Hebreeuwse JáLàD zowel voor moeders als voor vaders wordt gebruikt. Baren is (ook in het Nederlands) eigenlijk een ander woord voor ‘dragen’ ‘uitdragen’.

Zie de Nederlandse woordenlijst.

[5] Zie Nederlandse woordenlijst

[6] Jes.1:14: (om-vastzo is-aan’t-geven de-machtiger-onzes Hij aan jullie een kenteken; kijk-hier de-nog-niets-weetster (Het Hebr.woord NgàL’MáH is afgeleid van werkwoord dat met ‘nog-niet-weten’ beschreven kan worden: het duidt dus een meisje aan zonder ‘ervaring’; de Griekse vertaling parthenos = maagd is daarom begrijpelijk): zij-ontvangt en-zij-is-aan’t-baren een-stichtzoon en-zij-roept de-naam-zijner mèt-ons god (Hebr.: NgiMMáNuW AéL).

[7] Kennen, resp volkènnen houdt een zeer dichte en intieme omgang in. Dit ‘bekennen’ hier herinnert aan het ‘bekennen’ in Gen.1:4, waar de Statenvertalers al voor ‘bekennen’ kozen.(NWL)

[8] In het Hebreeuws: JéShuWàNg, waarvan de vertaling is ‘bevrijder’, in het Grieks ‘sootèr.

[9] Gr. magos (‘magiër). Het is in de LXX de vertaling van NgéShèPH en dat betekent bezweerder. Het komt alleen meerdere keren voor in Daniël en ze staan bekend als droomdeskundigen.

[10] Zie Micha 5:1. De Hebreeuwse tekst is als volgt te vertalen: “en jij BéJT~LèChèM AèPh’RáTáH:  onbeduidend om-te-geschieden bij-de-kudde-groepen van JeHuWDáH; vandaan-van-jou voor-mij is-hij-aan’t-uittrekken om-te-geschieden een-vore-steller in JieSs’RáAéL”. In de LXX wordt deze tekst aldus vertaald: “En jij, Bethlehem, huis van Ephrata, (als)kleinste geschied jij om te geschieden bij de duizendtallen van Juda; uit jou voor mij zal hij voortkomen om te geschieden tot vooraanganger in Israël”. Het woord ‘kudde-groep’ in de Hebreeuwse tekst wordt geassocieerd met het aantal ‘duizend’; maar ‘duizend’ is in de oude culturen meer een getal, dat ‘heel veel’ betekent, dan een precies aantal. In het Hebreeuws hangt het direct samen met een woord, dat meestal met ‘rund’, ‘koe’ vertaald wordt,  maar dat eigenlijk ‘kudde-dier’ betekent. In de Griekse vertaling van Micha 5:1 is de associatie met het getal ‘duizend’ terug te vinden. In veel Nederlandse vertalingen is dit Hebreeuwse woord uitgelegd als ‘familie’ of ‘geslacht’. In de Griekse vertaling bij Mattheüs is het Hebreeuwse woord anders gevocaliseerd en dan betekent het ‘kudde-voerder’, in het Grieks  ‘hègemoon’, ‘aanvoerder’. Het woord, dat in de Hebreeuwse tekst met ‘vore-steller’ is te vertaler(zie de Nederlandse Woordenlijst) is in de LXX met ‘archoon’ vertaald en dat is iemand die vooraan gaat (wij kennen het in ‘aarts-vaders’); het is in de Griekse vertaling van Matth. met ‘hègoumonos’ vertaald (vgl het Nederlandse ‘hegemonie’), het part. van het werkwoord’ ‘aanvoeren’. Zo ontstaat er een samenklank met het eerdere ‘hègemoon’, ‘aanvoerder’. Dat vertalen altijd interpreteren inhoudt, wordt hieraan duidelijk. Dat vertalingen altijd terugverwijzen naar de oorspronkelijke, in dit geval Hebreeuwse, tekst is minstens zo duidelijk. Niet alleen vertalen betekent interpreteren, ook het met elkaar verbinden van teksten is dat, zoals blijkt uit de volgende regel, waar een andere tekst uit TeNaKh wordt geciteerd. Deze manier van schrift-interpretatie is typerend voor de werkwijze van de Joodse Rabbijnnen, ook al in de tijd van Jezus, ook voor Paulus en de andere apostelen. Zulke interpretaties hebben echter nooit de status van “zo is het en niet anders”: ze staan  ten principale ter discussie. Dat wil hier dus zeggen: Of deze teksten werkelijk mogen worden toegepast op de komst van de Messias staat ter discussie – men kàn ze zo lezen. Of deze teksten werkelijk op de boreling van Maria betrekking hebben, staat niet minder ter discussie. De bewijskracht is afhankelijk daarvan of dit met de komst van Hem waar wordt, d.w.z. door mensen waar gemaakt wordt, dat er heil, dat is bevrijding èn vrijheid, voor Israël geschiedt omdat de naties hun eigen toekomst verbinden aan de omgang met Torah en Profeten.  

[11] Zie II Samuël 5:2. Daar wordt verteld, dat alle stammen bij David komen, die tot dan slechts koning over de stam Juda was, om hem te vragen koning van Israël te worden. Zij zeggen dan tot David (volgens de Hebreeuwse tekst) “en-voorts-zegt die-JHWH-van-Israël aan-jou: jij jij-bent-aan’t-weiden enwel~het-volk-mijner enwel~JieSs’RáAéL”, de tekst vervolgt zo: “en-jij jij-bent-aan’t-geschieden tot-voorlegger (NáGieD, dat meestal met ‘voorman’ of ‘vorst vertaald wordt, in de LXX met ‘archoon’!) over~JieSs’RáAéL”. Ook deze woorden klinken in Mattheus mee, al worden ze niet direct geciteerd. Uit dit citaat blijkt weer de kennis van de LXX., want aldus  wordt deze tekst daar vertaald: “…. en de kurios (hier de vertaling van JHWH, dat hardop werd uitgesproken als AæDóWNáJ = machtiger-mijns) sprak tot jou: jij weidt mijn volk Israël”. Aangaande de Messias leeft in de Joodse gemeenschap , zoals ook hier duidelijk wordt, de opvatting, dat Hij, geheel in de  lijn van David , allereerst Israël weiden zal, rust zal geven in bevrijding en vrijheid. Daar hadden kerken en Christenen allereerst borg voor moeten staan, willen zij geloofwaardige volgelingen van Jezus Messias zijn. het is  – nog altijd ? – zeker niet de eerste zorg van waar kerken en Christenen!

[12] Het Griekse woord libanos wordt meestal met wierook vertaald; het is eigenlijk een leenwoord uit het Semitisch. In de LXX is het dan ook de vertaling van het Hebr. LeBáNóWNáH, waarvan de kern is het woord LáBàN =  wit. Dat woord is ook te horen in het land Libanon, het witte land. Ook wierook is wit: geurwit.

[13] In het Grieks ‘Smurna’. De stad Smyrna is dus de mirrestad. Ons woord ‘mirre’is aan de Semitische talen ontleend. In het Hebreeuws klinkt het als MóWR.

[14] Cit. Hos.11:1.  Volgens de LXX staat daar: “. . . en uit Egypte riep ik de borelingen van hem (Israël)”. De Hebreeuwse kan als volgt vertaald worden: “. . . en-vandaan-van-MieTs’RàJieM roep-ik om-het-stichtkind-mijner”.  Mattheus blijft hier dus dichter bij de Hebreeuwse tekst dan de LXX. Ook Num.23:22 en 25:8 klinken hier mee.

[15] = hier het Nederlandse ‘ombrengen’.

[16] Cit.Jer.31:15. Vrijwel letterlijk wordt hier de LXX geciteerd (daar is het Jer.38:15): “. . . een stem in Rama werd gehoord van een klaaggezang (Thrènos: dit woord ontbreekt in Mt.. Het is ook de Griekse aanduiding van het boek  Klaagliederen van Jeremia), van geween en van verbittering”. De Hebr. Tekst is als volgt te vertalen:

“. . . een stem in RáMáH wordt-gehoord klaaggezang (NeHieJ) geween verbitteringen.”

[17] Hier wordt  de tweede helft van  Jer.31(38):15 tamelijk vrij weergegeven: “. . . Rachèl  zich bewenend wilde niet gestopt worden bij haar stichtzonen, omdat zij niet geschieden.” De Hebr. Tekst is alsvolgt te vertalen: “. . . RáChéL wenend over-de-stichkinderen-harer; belettend om-getroost-te-worden over-de-stichtkinderen-harer ja geenszins(zijn)-zij”. Omdat Rachel volgens Gen.35:19 bij Bethlehem stierf, wordt dit vers uit Jeremia met Bethlehem in verband gebracht. Belangrijk is hier te vermelden, dat in Jer.31:16 de belofte gegeven wordt van de terugkeer van haar  kinderen. Deze gehele passage staat bovendien in de indrukwekkende hoofdstukken 30 en 31 van Jeremia, die gaan over het herstel van met name het Noordelijke  Israël, ofwel Efraïm. Al behoort Bethlehem tot Juda het ligt in de velden van Efratha. In de uitlegtraditie van de rabbijnen worden deze hoofdstukken verbonden met de komst van de Messias.

[18] Nazareth is de vergrieksing van het Hebreeuwse NáTsáRèT. De middelste medeklinker is dus een Tsadé (Ts) en geen Zain (Z). Het Griekse Nazooraios is de weergave van het Hebreeuwse NaZieJR en is niet de aanduiding van een inwoner van van Nazareth (NaTsaRèT), zoals b.v. blijkt uit Mc.1:24, waar zo iemand een Nazarenerwordt genoemd. Het Hebreeuwse werkwoord NáTsàR betekent ‘behoeden’, het Hebreeuwse werkwoord NáZàR betekent echter ‘toewijden’. En een NaZieJR, ofwel een nazireeër ( in het Nederlands  in het midden een ‘i ‘ en geen ‘o’ !) . Over het nazireeërschap wordt in Num.6 uitvoerig geschreven en het enige uitvoerige verhaal over een nazireeër staat in Richt. 13 – 16, de geschiedenis van Simson. Doelt Mattheus hier op dit nazireeërschap? Mogelijk zinspeelt hij hier op Jes.11:1; zie de voetnoot bij deze tekst in BAND II

Of maakt hij hier een toespeling op Num.21:12, waar van de hogespriester staat, dat de  “toewijding (NèZèR : weer de Zain (Z) als middelste medeklinker dus) van de olie van de-gezalfde-van de gods-zijner op-hem (is)”?

Andere teksten van de profeten die vergelijkbare woorden hebben gezegd, zijn onbekend.

[19] Matth. Citeert hier Jes.40:3, net als Mc.in  1:2 en Lc. in 3:4. Alle drie citeren de tekst van de LXX letterlijk.

De Hebreeuwse tekst luidt in de vertaling, zoals die in BAND II,2 is opgenomen: stem-van een-roepende,

in-het –inbrengveld, wendt-aan de neemweg van die-JHWH-van-Israël; maakt-rechtuit in-de-steppe een-opzet-baan voor de gods-onzer. Wat opvalt is de vertaling van het Hebreeuwse PháNáH, dat ‘wenden’ betekent en hier de betekenis heeft van ‘aanwenden’, door het Griekse ‘etoimazoo’, dat ‘gereed maken’betekent.

[20] De bewoordingen herinneren hier aan II Kon.1:8 volgens de LXX, waar Elia beschreven wordt.

[21] Zie NWL

[22] Mt. Citeert hier Deut.8:3, letterlijk volgens de LXX.. De Hebreeuwse tekst is in BAND I als volgt vertaald: “……. Ter-toebuiging-daaraan-dat hij-doet-volkènnen-jou: ja niet op-brood in-afzonderling is-aan’t-leven de-roodling, ja op~de-al-afheid-van-wat-doet-uittrekken de-mond-van die-JHWH-van-Israël is-aan’t-leven de roodling.” In de Hebreeuwse tekst ontbreekt het begrip ‘woord’.

[23] Mt. citeert hier letterlijk de LXX, waar het psalm 90 is. Maar de lasteraar laat een belangrijke zinsnede weg, nl. de tweede helft van vs 11:  “. . . . om-waar-te-houden-jou op~de-al-afheid-van-de-neemwegen-jouwer”.Zich van de punt van de tempel omlaag laten vallen, is geen weg om te nemen.

[24] Letterlijk komt deze regel in TeNaKh niet voor, maar de bewoordingen komen sterk overeen met die in Ex.20:5 en Deut.5:9. Volgens de Griekse tekst van de LXX zijn die teksten als volgt te vertalen: “niet zul jij je neerbukken voor hen en hen niet heerdienen”; volgens de Hebreeuwse tekst als volgt: “niet ben-jij-je-aan’t-neerbukken voor-hen en-niet aan’t-heerdienen-hen”.

[25] Hier citeert Mattheus Jes.8:23 en 9:1, maar niet letterlijk en niet volledig, noch volgens de LXX, noch volgens de Hebreeuwse tekst. Hieronder eerste de volledige tekst van de LXX in een letterlijke vertaling uit het Grieks (  de cursief gedrukte woorden ontbreken bij Mattheüs):

“ . . . Dit eerst maakt hij, maakt hij spoedig: streek  van Zebulon, het land Naphtali neemweg  van de zee en de overige  langszee behuisden en het oversteekse van de Jordaan, Galilea van de naties, de delen van Judea, het genotenvolk heengaande in duisternis, jullie zien een licht groot. De behuisden in de veldstreek en in schemer van gestorvenheid : licht bestraalt als een toorts jullie “.

De letterlijke vertaling van Jes.8:23 en 9:1 volgens de Hebreeuwse tekst (zie Band II) luidt als volgt (ook hier zijn de bij Mattheüs ontbrekende woorden cursief gedrukt):

“. . . . . als-de-tijd-van vooreerst maakt-hij-rap-klein land ZeBoeLóWN en-land NàPh’TáLieJ, zo-in het-westenlate geeft-hij-zwaarte; de-neemweg-van de-zee het oversteekse-van de-Jordaan, wentelstreek (in het Hebr.GeLieJL, dat later de naam werd voor deze streek: Galilea)-van de naties. Het genotenvolk, zij-die-gaan in-duisternis, zij-zien een licht groot; zij-die-zitten in-een-land-van schemer-van gestorvenheid, een  licht straalt op-hen”.

 

[26] Met dit Griekse woord: makarios, begint pslm 1:1 en dus het gehele boek van de psalmen. Het is de Griekse vertaling van het Hebr. AèSh’RéJ; beide woorden betekenen ‘gelukwensen aan’(‘gefeliciteerd’). De vertaling ‘zalig’ associeert te sterk met het begrip  ‘zaligheid’ dat (al even inadequaat) in oudere vertalingen de weergave is  van het Griekse sootèria (‘redding’) en van het Hebr. TeShuNgáH dat met ‘bevrijding’ het beste tot zijn recht komt.

De titel ‘zaligsprekingen’ uit de Nederlandse traditie is te religieus geladen. Zoals al in Ps.1:1 blijkt,  heeft zowel het Hebreeuwse AèSh’RéJ als het Griekse ‘makarioi’ een ethische strekking. 

[27] De bewoordingen herinneren aan die van Jes.57:15; daar zegt die-JHWH-van-Israël: “. . . ik-woon en samen met de verpulverde en de lage van beluchting”. De LXX vertaalt nogal vrij: “. . .oligopsuchos”, een woord dat in het NT alleen in Thes.5:14 voorkomt en met ‘klein-zielig’te vertalen is, maar dan niet in de afgesleten betekenis.

Het Griekse woord ‘ptoochos’, dat in de LXX even vaak de vertaling is van het Hebr.DàL(= arm) als van het Hebr.NgåNieJ (gebogene), komt niet in Jes.57:15 voor, maar wel in Jes.61:1, een tekst die een even grotye rol speelt in de betekenis die aan het Messiasschap wordt gegeven in de evangeliën.  

[28] Hier herinnert de tekst aan Jes.61:2, waar de Hebreeuwse tekst spreekt over het “troosten van alle treurenden”; de LXX vertaalt met de twee woorden die ook in Matth.5: 2 staan. Het Griekse parakaleo (waarmee ‘paracleet’verwant is) is in de LXX de vaste vertaling van  NáChàM. In de Griekse tekst van het NT is echter ook de samenklank via ‘kaleoo’= roepen belangrijk met woorden zoals ‘epikaleoo’ (oproepen, ‘epiclese’) en  ‘ecclesia’ (= geroepenschap). Die samenklank in het Grieks (concordantie) geven we bij de vertaling van dit woord de voorrang, al is bekendheid met het Hebreeuwse NáChàM = troosten onontbeerlijk.

[29] Deze bewoordingen zijn ontleend aan psalm 37:11, waar de Hebreeuwse tekst letterlijk (zie BAND III,1) als volgt kan worden vertaald: “. . . zich buigenden zijn-aan’t-wegvangen land”. Het belangrijke Hebreeuwse werkwoord, dat in alle teksten over het gaan wonen in het land Kanaän zo’n centrale rol speelt, nl.  JáRàSh, wordt in de  LXX overwegend met ‘klèronomeoo’ vertaald. Door de verbinding van het begrip ‘klèros’ , dat letterlijk een steen aanduidt, waarop iemands naam en wat hem toekomt vermeld staat: iemands aandeel dus, met het begrip ‘nomos’, dat ‘wet’ betekent, wordt aan het Hebreeuwse woord een juridisch accent gegeven, dat daaraan op zich zelf ontbreekt. Ook de notie  ‘erven’, die in de meeste vertalingen wordt gekozen, ontbreekt zowel aan het Hebreeuws als aan het Grieks; het gaat niet over het erven van een nalatenschap. Waar gaat het wel over? Het gaat om ‘vangen’ in de zin van ‘ontvangen’, maar met de implicatie dat het bij een ander vandaan  komt; ‘weg-vangen’ dus. In de taal die Jezus sprak, klonk de Hebreeuwse psalm en klonk dus wegvangen.

[30] Hier klinken twee psalmteksten (Ps.24:4 en Ps.51:12) in de vertaling van de LXX(Ps.23:4; 50:12), die letterlijk het Hebreeuws volgt.

[31] Uit deze woorden van Jezus blijkt duidelijk, dat Hij zelf en zijn leerlingen staan in de profetische traditie van Israël. In die traditie vertelt Israël aan zichzelf, houdt Israël  zichzelf voor, dat zij die profetische boodschap bestreden hebben. Geen heiden die zich in deze discussie zal kunnen en mogen mengen om daar een rol in te willen spelen. Wij hebben daar geen enkele rol! Wanneer we dat wel doen – en we deden het 2000 jaar en doen het nog steeds -,  dan vergrijpen we ons aan Israël en zo meteen ook aan Jezus zelf. Met deze  laatste woorden van de “tien gelukwensen”  wordt alle niet Joden , alle naties aangezegd, hiervan eerbiedig afstand te houden, om verdriet te hebben, bescherming te bieden hoogstens, maar zonder de tegenstrever aan te vallen. Er wordt ons gevraagd moeite te doen om dit geding te begrijpen en wie het begrijpt  wil en durft er zich niet in te mengen. Wie zich wel mengt en ook nog met geweld, heeft er niets van begrepen en kwetst Jezus, kwetst de Messias van Israël, kwetst God zelf  bitter.

[32] Citaat van Ex.20:13 volgens de tekst van de LXX

[33] Hier staat het Griekse woord ‘antidikos’, dat meestal met ‘tegenstander’ wordt vertaald. De kern van dit woord is het Griekse woord ‘dikè’, dat in het Grieks van de LXX vooral met twee Hebreeuwse woorden wordt verbonden: SháPhàTh, dat meestal met ‘richten’ wordt vertaald, maar beter met ‘de regel stellen’ kan worden  vertaald en met TsèDèQ, dat ‘recht’ en ‘gerechtigheid betekent. Voor de vertaling van het NT is het belangrijk om zowel deze beide Hebreeuwse woorden te laten horen als de concordantie in het Grieks. Dat laatste bereiken we door overal, waar dit Griekse woord herkenbaar is,  in het Nederlands het woord ‘recht’ te laten horen en de beide Hebreeuwse woorden kunnen we verdelen over de (meeste) Griekse (samengestelde) woorden. Hier doen we dat door de vertaling van ‘anti-dikos’ met ‘tegenover iemand recht hebbend’.

[34] Hier staat het Griekse woord ‘phulakè’, dat meestal met ‘gevangenis wordt vertaald. Het werkwoord betekent echter in het gewone Grieks ‘bewaken’, maar wordt in het NT sterk beïnvloed door het Grieks van de LXX, waar het consequent de vertaling is van het Hebreeuwse SháMàR en dat betekent zowel ‘bewaken’ als ‘bewaren’; we vertalen daarom beide woorden met ‘waar houden’. Vergelijk het Nederlandse ‘huis van bewaring’.

[35] Met dank aan P.Oussoren in de Naardense Bijbel. Het Griekse woord kodrantès is een Latijns leenwoord: quadrans, en dat  betekent een vierde deel, in dit geval van een munt. Ons woord ‘’kwart’ is eveneens een Latijns leenwoord. Het woord ‘kwartje’ duidt het vierde deel aan van de vroegere Nederlandse munt, de gulden.

Met de invoering van de Euro is deze deling in vieren van de basismunt vervangen door een deling in vijven. We zijn  zowel het ‘kwartje’ kwijt als ook de rijksdaalder (f.2.50).

[36] Deze woorden staan in Ex.20:14 en zijn hier geciteerd volgens de LXX. De Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND I): “niet~ben-jij-aan’t-echtbreken”. De Hebreeuwse taal kent geen toekomende, geen verleden en geen tegenwoordige tijden. De  Hebreeuwse werkwoordsvorm die hier staat, wordt in de LXX bijna standaard door het Griekse futurum weergegeven. Dat doen ook de meeste vertalingen, ook in het Nederlands vanaf de Statenvertaling. Mede daardoor heeft die vorm “jij zult” het karakter van een gebiedende wijs gekregen. Strikt genomen laat het Hebreeuws hier geen gebod horen maar een beschrijving, in de trant van: zoiets doe je niet.

[37] Hier wordt verwezen naar een bepaling in Deut.24:1. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt in haar geheel (zie BAND I): “ja~neemt een-manmenselijke een-vrouwmenselijke en-wordt-de-bezitter-harer; en het-geschiedt ware’t-dat-zij-niet aan’t-vinden-is gratie in-de-welogen-zijner: ja~hij-vindt bij-haar naakts-van inbreng, zo-schrijft-hij  aan-haar een-staafbrief-van afscheiding en-hij-geeft(die) inde-hand-harer, en-hij-zendt-haar vandaan-van-het-huis-zijner.” Uit het vervolg  blijkt dat het vooral om een bescherming van de vrouw gaat, omdat zij t.o.v. de man (de Baäl = bezitter!) een vrijwel machteloze positie inneemt. Jezus verscherpt die bescherming in het volgende vers, waarbij opgemerkt dient te worden, dat het begrip ‘hoererij’ altijd betrekking heeft op betaalde diensten. Met de vertaling ‘overspel’ dreigt de positie van de vrouw weer verzakt te worden.

[38] Jezus verwijst hier naar de vroeg-rabbijnse uitleg van Ex.20:7, Lev.19:12, Deut.23:3 en Ps.50:14. Daar gaat het meestal over het nakomen van ‘geloften’. Letterlijk komen deze woorden noch in TeNaKh noch in de Griekse LXX voor.

[39] Hier citeert Jezus Jesaja 66:1 en Mattheüs volgt hier de Griekse tekst van de LXX.

[40] Dit Hebreeuwse woord heeft als stamwoord het getalwoord ‘zeven’ in TeNakh vertalen we het dan ook met ‘be-zevenen’.

[41] Dat vertalen we met kwaad evenals het Griekse woord kakos. Om ponèros toch ter wille van de Griekse concordantie en idiolectie van kakos te onderscheiden vertalen we het met ‘slecht’.

[42] Hier citeert Jezus letterlijk Ex.21:24 volgens de LXX. Vergelijkbare woorden staan in Lev.24:19 en Dt.19:21.

[43] Deze uitspraak van Jezus correspondeert met andere teksten uit TeNaKh, zoals in de eerste plaats Lev.19:18, maar daarnaast ook met Spr.20:24,29 en Klaagl.3:20.

[44] Vergelijk: ver-geef.

[45] Deze woorden brengen twee Torah-teksten in gedachten: Lev.19:2: volgens de Griekse tekst van de LXX staat daar: “Geschiedt (als) heiligen omdat ik heilig (ben), de machtiger god van jullie”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (Zie BAND I) luidt: “(als)geheiligden zijn-jullie aan’t-geschieden ja geheiligd (ben) ik die-JHWH-van-Israël gods jelieder”. Hier wordt dus het woord ‘heilig’ gebruikt, maar wel wordt er een zinsnede over God aan toegevoegd, net zoals Jezus doet. De tekst brengt ook Deut.18:13 in gedachten:   volgens de Griekse tekst van de LXX staat daar: “volgaaf zal jij geschieden ten overstaan van de machtiger jullie god”  De letterlijke vertaling van de Hebnreeuwse tekst luidt (zie BAND I): “volgaaf ben-jij aan’t-geschieden genoot met die-JHWH-van-Israël de-gods-jouwer”. Het begrip ‘volgaaf’ (Gr.teleios, Hebr. TáMieJM) verwijst bij Mattheüs dus naar Deut.18:13. Beide teksten worden ook in de Rabbijnse commentaren dikwijls op elkaar betrokken.

[46] Het Griekse dikaiosunè betekent net als het Hebreuwse TsedáQáH gerechtigheid. In de Rabbijnse geschriften duidt dit woord vooral een daad van rechtvaardigheid aan, waaruit blijkt dat bij dat begrip in de bijbel niet aan een algemene norm of waarde moet worden gedacht, maar een concrete daad. Daarom werd het in de tijd dat Jezus leefde een term voor een gift aan een behoeftige, een aalmoes (zie de SV).

[47] Deze woorden herinneren in de eerste plaats aan II Kon.4:33. Diet tekst staat in het verhaal over de profeet Elia, die onderdak en eten zoekt bij een Sunamietische vrouw, moeder van een zoon, die dan sterft. In deze tekst staat dan volgens de Griekse tekst van de LXX: “En Elia kwam binnenin het huis en hij sloot toe de deur achter hun tweeën en bad toe tot de machtiger”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND II): “En-voorts-komt-hij en-voorts-sluit-hij de-deur tot-bij hen andertwee en-voorts-spreekt-hij-zich-uit naar-die-JHWH-van-Israël”. Maar Jezus verwijst ook naar Jesaja 26:20, die de LXX als volgt vertaalt: “treed aan, volk van mij, kom in naar jouw  kamerbinnen (hier staat het Griekse woord ‘tameion’, dat Jezus gebruikt), sluit af jouw deur en schuil weg een weinig zolang tot is komen oversteken de walgtoorn van de machtiger”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “Ga genotenvolk-mijner  kom in-het-kamerbinnen-jouwer en-sluit de-deuren-jouwer tot-bij-jou; schuil-weg als-een-weinig~dat-opflitst tot-dat~overgstoken-is de-gramschap.

[48] Zie Ned.Woordenlijst.

[49] Dit woord wordt hier geschreven als ‘mamon’. Het is geen Grieks woord en komt ook in de LXX niet voor; het is een  leenwoord uit het Aramees en betekent: rijkdom.

[50] Jezus refereert hier aan Jer.14:14, waar staat: “leugen profeteerders de-profeten in-de-naam-mijner”.

[51] Jezus citeert hier Ps.6:9 in een Griekse vertaling die enoigszins afwijkt van die in de LXX, waar de tekst, letterlijk vertaald, aldus luidt: neemt afstand vandaan van mij allen die bewerken de streverij”. Het Griekse woord ‘anomia’ is in de LXX meestal de vertaling vannhet Hebreeuwse NgáWoN = ontwrichting, hier van het Hebreeuwse AáWèN = streverij.  De Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND III,1): “wijkt vandaan-van-mij al-af-heid-van bewerkenden-van streverij”.

[52] Zie Lev.13:49 en 14:2-32.

[53] Hoewel het Griekse ‘pais’in de LXX overwegend de vertaling is van het Hebreeuwse NgèBèD = heerdienaar, is het daar soms ook de vertaling van het hebr. BéN = stichtkind/zoon. In het NT heeft het Griekse ‘pais’ ook vaak de betekenis van ‘kind’. De woorden ‘knecht’ en ‘kind’ zijn in Oost Nederlands vaak synoniem. In deze tekst zou dus met even veel recht ‘kind’ kunnen worden vertaald. 

[54] Jezus refereert hier aan Jes.59:19, waar volgens de Griekse tekst van de LXX staat: “En ontzag zullen hebben voor  de naam van de machtiger zij uit het neerkomen (dusmè) van de zon en van het  opstijg-oosten-vroege(anatolè) de dunkzware naam.” De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “en-voorts-zullen-zij-ontzag-aan’t-krijgen-zijn: vandaan-van-het-avond-late enwel~voor-de-naam-van die-JHWH-van-Israël en-vandaan-van-het –oprijzen-van de-zon  en-wel~voor-de-zwaarte-zijner”. In Jes.49:12 klinkt dezelfde thematiek, maar met andere Griekse woorden zowel in de LXX als in TeNaKh.  

[55] Hier wordt Jes.53:4 geciteerd, De Griekse bewoordingen verschillen van die in de LXX. Daar staat, letterlijk vertaald: “Hij draagt de verwaardingen van ons en om ons heeftt hij smart”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt:  “Daarom de-uitputtingen-onzer hij draagt(ze)-hoog-heen;en de lijdensoorzaken hij-zeult-ze.”

[56] Bij de vertaling van dit Griekse werkwoord kiezen we voor de Griekse concordantie van het NT. In de  LXX komt het maar zelden voor en dan als vertaling van het Hebr. GáNgàR = schelden.

[57] Zowel dit Griekse woord als het daarmee corresponderende Hebreeuwse woord worden meestal met ‘kudde’ vertaald, toch is het beter te laten horen (en lezen), dat beide woorden betrekking hebben op wat er met de kudde gebeurt, nl. ze worden uit (de stal) resp. gevoerd en gehaald.

[58] Deze woorden zijn een citaat van Hos.6:6, letterlijk volgens de LXX.  De letterlijke vertaling (zie BAND II) van de Hebreeuwse tekst luidt: “ja aan-goede-gunst heb-ik-welgevallen en-niet~aan-slachtgave. Het zijn de centrale woorden in een profetische aanklacht tegen zowel Efraïm als Juda vanwege een levenshouding, waarin liefde zo korstondig is als een  morgenwolk.

[59] Vergelijk het Nederlandse ‘vooraanstaande’.

[60] Deze woorden komen meerdere keren voor in TeNaKh, in: Num.27:17, waar de Griekse vertaling van de LXX het Hebreeuws op de voet volgt: “als-voorttrekvee voor-wie niet geschiedt een weider”.De Griekse constructie bij Mattheüs kan niettemin een weergave van deze Hebreeuwse tekst zijn. In Num. gaat het over degene die na Mozes van Godswege de verantwoordelijkheid voor Israël krijgt, nl. Jozua, een naam die vrijwel gelijk is aan de naam Jezus. Dezelfde woorden komen voor in Ez.34:5, maar niet in precies dezelfde constellatie. Hier kondigt Ezechiël aan dat die-JHWH-van-Israël zelf zijn volk gaat weiden, omdat de menselijke herders jammerlijk falen. In I Kon.22:17, in de woordkeuze van de LXX  (daar: III Koningen) ontbreekt het woord ‘voorttrekvee’, i.p.daarvan staat daar het Griekse ‘poimion’ (‘weide-groep’)als  vertaling van het in de Hebreeuwse tekst staande woord ‘voorttrekvee. In dit hoofdstuk uit I Koningen reageert de profeet Micha op het voornemen van koning Achab en Josafat om een oorlog te beginnen. De LXX  volgt ook hier de Hebreeuwse constructie. Het lijkt erop, dat de tekst in Mattheüs een citaat uit het hoofd is.

[61] Het woord ‘nekros’, dat we hier met ‘lijfdood’ vertalen, heeft in het NT zeker niet alleen betrekking op gestorven doden. Maar het wordt ook gebruikt voor mensen die in geestelijke zin, ethisch-praktische zin, niet echt leven. Zo horen we Jezus in Matth.8:22 zeggen: “dat de lijfdoden begraven de lijfdoden van zichzelf”.

[62] In de LXX wordt het Griekse woord ‘ophis’ als de vertaling van het Hebreeuwse NáChàSh gekozen. Dit woord is het beste te vertalen als ‘waargedrocht’; het is stamverwant met een werkwoord, dat met ‘waarzeggen’ wordt vertaald. De aanduiding ‘slang’ is voor dit beest een te specifieke aanduiding. In het NT heeft dit Griekse woord echter de kleur die in het gewone Grieks ook heeft, die van bedachtzaamheid en doortastendheid, waarom het het dier van de geneeskunde kon worden. Daarom vertalen we dit woord in hert NT met ‘slang’.

[63] In de zin van ‘eenvoudigen’.

[64] Deze woorden verwijzen naar Micha 7:6, noch uit de Hebreeuwse tekst noch uit de Griekse van de LXX  is deze zin een letterlijk citaat. Daar staan uitvoeriger teksten. Hier is kennelijk uit het hoofd geciteerd, waarbij de oorspronkelijke Griekse en Hebreeuwse teksten zijn verkort.

[65] Het is bekend, dat in de drie synoptische evangeliën (Mattheüs, Marcus en Lucas) Jezus meer dan eens spreekt over het voor deze mensen binnen afzienbare tijd ‘komen van de dag van de stichtzoon van de mens’. Wanneer we deze uitdrukking blijven vullen met de gebruikelijke zogenaamde eschatologische uitleg van een wederkomst die buiten de geschiedenis valt, dan ontkomen we niet aan de vraag of Jezus hier voorbarig heeft gesproken. Wanneer we deze uitdrukking vullen met de snelle verbreiding van het vertrouwen op Jezus in de eerste honderd jaar van onze jaartelling en beseffen dat zijn ‘parousia’ – en dat betekent letterlijk: –  zijn presentie dan reeds wereldwijd aan’t worden is, ontkomen we niet aan een andere vraag: waarom is er dan geen vrede voor Israël en onder de naties? Die vraag is geen vraag aan Jezus, maar aan ons zelf, aan de kerk. Het is de vraag of de kerk wel Messiaans is gebleven is in haar ethiek. 

[66] De daken van de huizen zijn plat  en worden ook gebruikt om op bezig te zijn of te praten.

[67] Letterlijk: ‘vandaan van’ > vanwege.

[68] Jezus citeert hier Micha 7:6, maar niet letterlijk volgens de Griekse tekst in de LXX. Daar staat: “Daarom minacht een stichtzoon de omvamende, een stichtdochter komt in opstand tegen haar moederende, een bruid tegen haar schoonmoeder, vijanden van een man  (zijn) de mannen die (zijn) in zijn huis.” De letterlijke ver-taling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “ja een stichtzoonbezwendelend een-omvamende, een-stichtdochter staat-op tegen de-moederende-harer, een-bruid tegen-de-schoonmoeder-harer; vijanden-van 

een-manmenselijke (zijn) de-menselijken-van het-huis-zijner”. De profeet beschrijft hier een volledig uiteen-vallende samenleving met onderlinge strijd in alle levensgebieden. En daarop volgt aan het slot van zijn profetie een bede om het herderschap van die-JHWH-van Israël, die alle ongerechtigheid vergeeft en het kwaad weg doet.

[69] Deze woorden staan in Jes.35:5. De Griekse vertaling daarvan in de LXX gebruikt andere woorden, die de Hebreeuwse tekst op de voet volgen. Hier is waarschijnlijk sprake van een citaat uit het geheugen. Ook in Jes.29:18 staan dezelfde woorden als in de LXX bij Jes. 35:5 

[70] Deze woorden staan in Jes. 61:1 en nu komen de bewoordingen wel overeen met die in de Griekse tekst van de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “de-beluchting-van de-machtiger-mijns die-JHWH-van-Israël op-mij; ter-toebuiging-daaraan zalft die-JHWH-van-Israël enwel-mij om-goed-nieuws-te-brengen aan-gebogenen . . .”.Het laatste woord (NgTNáWieJM = gebogenen) wordt in de LXX meestal met het Gruiekse ‘praüs’vertaald, maar in Jes. meestal met het Griekse ptoochos, dat elders als vertaling van het Hebr. DàL (= arm) dient.

[71] Hier wordt de eerste vershelft van Ex.23:20 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX, In deze hoofdstukken van Ex, die beginnen met Ex.20 en de tien woorden, wordt verteld, wat die-JHWH-van-Israël aan Mozes op de berg gebiedt en belooft. Beloofd wordt een werkbode die Israël begeleiden zal op zijn tocht naar Kanaän. Uit het vervolg blijkt, dat zijn rol met name gericht is op de houding die Israël dient aan te nemen tegenover de naties. Het wonen in het land is direct gekoppeld aan een ethiek. En die ethiek stond centraal in het optreden van Johannes de Doper.

[72] Hier wordt de eerste vershelft van Mal.3:1 geciteerd, maar niet letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. Die heeft i.p.v. ‘toebereiden’(Gr. kataskeuazoo), ‘omzien naar’(Gr. epiblepoo). De Hebreeuwse tekst heeft hier PháNáH, dat in qalvervoeging ‘wenden’ betekent, en in de piéel-vervoeging(hier dus) ‘aanwenden’ of ‘bewenden’. Hetzelfde woord staat in de bekende tekst van Jes.40:1. In de tweede vershelft van Mal.3:1 wordt de komst van de werkbode van de zuivergang (meestal luidt de vertaling: Engel van het verbond), in wie die-JHWH-van-Israël zelf tot zijn tempel komt; het is de profetische bevestiging van de belofte in Ex.23:20, die Jezus hier herkent in Johannes de Doper.  

[73] De terugkeer van Elia wordt aangekondigd in Mal.3:23(SV.Mal.4:5): “kijk-hier ik zendend voor-jullie enwel~AèLieJJáH de pofeet; voor-de-vertegenwendiging-van het-komen-van de-dag-van die-JHWH-van-Israël, de grote en ontzagwekkende”.De naam Elia valt bij Mt nog in Mt.16:14(=Mc.8:28 en Lc.9:19), Mt.17:3(=Mc.9:4 en Lc.9:30), in Mt.17:10,11(=Mc.9:11,12,13) en Mt.27:47(=Mc.15:35,36). Lucas verwijst in Lc.1:17 wel naar Mal.3:23(4:5), maar de directe verbinding van Elia en Johannes de doper ontbreekt bij hem. De evangelist Johannes, vertelt in Joh.1:21, dat Johannes de doper zelf ontkent dat hij Elia is. Verder wordt de naam Elia alleen nog genoemd in Rom.11:2 en Jac.5:17.

[74] = aansprekend

[75] aanvullen op de borst.Deze woorden verwijzen naar Pred.3:4, waar Prediker zegt, dat er voor alles een ‘tij’ staat.

[76] Deze woorden komen zo letterlijk voor in de Griekse tekst van de LXX bij Jes.14:13 en 15 en hebben daar betrekking op,de ondergang van Babel.

[77] Dit Griekse werkwoord komt niet voor in de LXX en in het NT alleen hier en in Lc.11:46.

[78] Hier wordt Hos.6:6 geciteerd, letterlijk volgens de Griekse tekst in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst ()zien BAND II) luidt: “ja aan-goede-gunst hebik-welgevallen en-niet aan-slachtgave”.

[79] Vergelijk het Nederlandse ‘doorslaggevend’.

[80] Grieks: pais, dat ook ‘kind’ betekent. Maar dat Nederlandse woord klinkt b.v. in het Oosten als ‘knechtje’.

[81] In deze verzen wordt Jes.42:1-4 volledig geciteerd, maar deze Griekse vertaling wijkt aanzienlijk af van die in de LXX. De Hebreeuwse tekst drukken we hier af in een letterlijke vertaling (zie BAND II): “kijk-eens de-heerdienaar-mijner aan’t-vasthouden-ben-ik-hem, de uitverkozene-mijner genadigt de-lichaamziel-mijner; ik-geef de-beluchting-mijner op-hem, stelregeling voor de naties is hij aan’t-doen-uittrekken. Niet is-hij-aan’-aanschreeuwen en-niet hoog-heen-aan’t-dragen; en-niet~is-hij-aan’t-doen-horen op-het-straatbuiten de-stem-zijner. Een stengel die-geplet-is is-hij-niet aan’t-breken. En een vlaspit die-kwijnt is-hij-niet aan’t-uitdoven; . . . . . . . . .  en-op-de-uitlegging-zijner zijn-de-kusten aan’t-wachten”. We vertalen die hier letterlijk en drukken afwijkingen en toevoegingen vet: Jakob, mijn kind( of heerdienaar)” De overeenkomsten en de verschillend komen duidelijk uit. Ook de Griekse vertaling van de LXX wijkt aanzienlijk af van de Hebreeuwse tekst:” ik zal het opnemen voor hem; Israël mijn verkozene, bereid ontvangen zal hem de lichaamziel mijner.Ik heb gegeven de beluchting van mij op hem. Een oordeel voor de naties zal hij openbaren.Niet heeft hij geschreeuwden niet wordt gehoord buiten de stem van hem Een stengel die ingedrukt is  zal hij niet verbrijzelen en een vlasdraad die rookt zal hij niet doven. . . .  en op zijn naam zullen de naties hopen.” In de LXX worden Jakob, resp. Israël aangesproken als de heerdienaar van die-JHWH-van-Israël. Dat gebeurt noch in TeNaKh noch in Mattheus. Daarnaast zijn meerdere Hebreeuwse woorden door verschillende Griekse weergegeven. Een en ander roept de vraag op of ook het NT niet kritsich dient te worden nagezocht op de gevolgen van daar vast te stellen vertaalbeslissingen en of dat niet bevestigt dat het NT vanuit het OT dient te worden  geïnterpreteerd. Tenslotte ontleent  het citaat bij Mattheus ook noties aan Jes.41: 9. 

[82] = letterlijk ‘lasteraar.

[83] Citaat van Jona 2:1 (LXX 2), letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX

[84] Meestal wordt hier, maar incorrect, vertaald: meer dan Jona, maar dit Griekse woordje (hè) staat hier niet, en evenmin in vs 42.

[85] Deze zin ontbreekt in de belangrijkste handschriften. In de SV staat dit vers daarom tussen haken.

[86] Hier wordt Jes.6:10 geciteerd letterlijk naar de Griekse vertaling in de LXX. Die volgt de Hebreeuwse tekst op de voet, behalve de slotwoorden, die luiden, letterlijk vertaald uit de Hebreeuwse tekst: “. . . . . en-het-hart-zijner aan’t-onderscheiden-is envoorts-aan’t-omkeren-is en-voorts-aan’t-herstellen-is voor-hem.”

[87] Deze woorden zijn ontleend aan de Griekse vertaling van Ps.104(103) vs 12. Ze komen ook voor in Ez.17:23 en 31:6 en Dan.4:9 en 18.

[88] De eerste regel is een letterlijk citaat van Ps.78:2 volgens de Griekse vertaling in de LXX. De tweede regel geeft de inhoud van de tweede vershelft van deze tekst, maar met volledig andere Griekse woorden dan die in de LXX., waarvan de vertaling luidt: “ik zal luid  maken het-voorbehoudene (Gr. problèmata, dat in de LXX  altijd de vertaling is van het Hebreeuwse ChieJDáH = raadselachtigheid; het komt in het NT verder niet voor) vandaan-van het vooraangaande(Gr.archè).” De letterlijke vertaling van het Hebreeuws(Zie BAND III.1) luidt: “ik-ben-aan’t-opbruisen raadselachtigheden vadaan-van-oostenvroeg”. De herkomst van de vertaling van Ps.78:2b is onbekend. Het Griekse woord ‘katabolè’ (het ‘voorbehoudene’ = wat niet openbaar gemaat is) komt in de LXX niet voor en in het NT alleen hier.

[89] Dat Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh letterlijker nl. met (af- / be-)knotten. In het NT kiezen we voor maaien om de Griekse concordantie te kunnen bewaren.

[90] Hier klinkt Zeph.1:3, maar in andere bewoordingen dan in de LXX. Daar staat, letterlijk vertaald: “en ik zal wegpakken de mensen vandaan-van de vertegenwendiging-van het land, zegt de machtiger”. Opvallend is het ontbreken van het woord ‘skandalon’. Ook hier geeft Mt dus een andere Griekse vertaling van de Hebreeuwse tekst, die (letterlijk vertaald, zie BAND II) luidt: “ik-ben-aan’t-inhalen . . . . en de struikelaarsters met de schenders en voorts ben-ik-aan’t-afscheiden enwel-de- roodling(AáDáM) vandaan-van op-het-roodlingse”.

[91] Hier klinkt Dan.12:3, en ook hier in andere bewoordingen dan in de LXX. Maar de bewoording van Mt blijft dichter bij de ook overgeleverde Griekse vertaling van Theodotion. Daar staat in (letterlijk vertaald): “De onderwezenen zullen als toortsen stralen als de toortsstraling van het pletwerk(Gr.stereooma = Hebr. RáQieJàNg) en van de vele rechtvaardigen als de sterren in de wereldtijden”De letterlijke vertaling van  de Hebreeuwse tekst luidt: “en-de-onderwezenen zijn-in-klaarheid (Hebr. ZáHàR) als de klaarheid van het pletwerk. De tekst van de LXX wijkt daar sterk van af.

[92] = het koningschap van God.

[93] = bonkster.

[94] Hier wordt vrijwel letterlijk de Griekse vertaling in de LXX van Ex.20:12 geciteerd. Het Griekse werkwoord ‘timaoo’ is in de LXX de gebruikelijke vertaling van het Hebreeuwse KáBhéD, dat letterlijk ‘zwaar zijn’betekent en waarvan het bekende woord KáBhóWD is afgeleid, dat in de  LXX steeds met het Griekse ‘doxa’ wordt vertaald. Deze twee woorden vertalen we met resectievelijk ‘zwaarte’en ‘dunkzwaarte’. Maar voor de vertaling van het Griekse werkwoord ‘timaoo’ kiezen we er voor de de Griekse concordantie recht te doen met de vertaling ‘waarde geven’.

[95] Hier wordt vrijwel letterlijk de Griekse vertaling van Ex.20:17 geciteerd volgens de LXX. Het Griekse werkwoord ‘teleutaoo’ is in de LXX meestal de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord MuWT = sterven. Maar dat woord wordt vaker door het Griekse tithnèiskoo vertaald. Dit laatste werkwoord vertalen we dan ook met sterven, en ‘teleutaoo’daarom met het Nederlandse ‘overlijden’.

[96] Met deze uitspraak verwijst Jezus naar Spr.28:24, waar staat (letterlijk vertaald, zie BAND III,2): wie-ontrooft de-omvamende-zijner of-de-moederende-zijner en-zegt geen~afvalligheid; een-verbondene (is) hij:  voor de menselijke die verderft”. 

[97] Jezus citeert hier volgens Mattheüs (en volgens Marc.7:20) Jes.29:13 letterlijk volgens de LXX. De letterlijke  vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “en-voorts-zegt de machtiger-mijns: toebuigelijkheid  ja bereikt het-genotenvolk (nl.)dit, met-de-mond-zijner en-met-de-lippen-zijner geven-zij-zwaarte-aan-mij, en het-hart-zijner verre vandaan-van-mij; en-voorts-geschiedt het-ontzag-hunner enwel-voor-mij, een-gebod van-menselijken lerend.” Ter verduidelijking hebben de Joodse vertalers van de LXX hier het Griekse woord ‘matèn’ toegevoegd, dat hier waarschijnlijk het equivalent is van het Hebreeuwse ChiNNóM  = gratisweg in de zin van tevergeefs.

[98] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘moederschoot hebben’; wanneer het in de LXX en het NT met het Griekse ‘eleoo’ wordt vertaald, kiezen we vanwege de Griekse concordantie voor het Nederlandse barmhartig zijn, mede omdat ook in het woord in het Nederlands het lichaamsdeel ‘hart’doorklinkt.

[99] = ‘ontbonden’ zijn, geen kracht meer hebben; zie voetnoot bij Mc.8:3.

[100] = Magdala

[101] Het gedeelte tussen haken komt in een aantal belangrijke handschriften niet voor. Het is waarschijnlijk een  invoeging uit de eerste handschriften. Daarom hebben alle latere vertalingen deze woorden gewoon in hun telling opgenomen.

[102] Dit woord vertalen we in TeNaKh met ‘aanhaken bij’. In het NT hebben we ervoor gekozen de Griekse concordantie te bewaren. In het Grieks is de woordstam MN  in heel veel andere woorden te horen. En die woordstam heeft met ‘denken’ te maken. De betekenis van het Hebreeuwse ZáKàR is echter voor het verstaan van het Bijbelse Grieks (zowel in de LXX als het NT) beslissend.

[103] In latere handschriften is hier voor de duidelijkheid ingevoegd ‘van de broden’.

[104] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘afstemming’ ( op elkaar afgestemden, zoals vergaderden een vergadering worden genoemd), omdat het stamwoord KóWL = stem daarin te herkennen is. Verglijk ook het bijbelboek QoHèLèT, dat met ‘Prediker’ vertaald wordt, al is ‘afstemmer’letterlijker. Voor de vertaling van het Griekse ‘ecclèsia’ kiezen we er weer voor de Griekse concordantie te laten horen. ‘Roepen’ is de basis van dit woord. Het gaat om ‘geroepenen’ die samen een ‘schap’ vormen, zoals in het Nederlands ‘maten’  een ‘maatschap’vormen.

[105] Dit Griekse woord komt in het NT behalve hier alleen nog voor in Hebr.8:12. In de LXX komt het vaker voor, als vertaling van meerdere Hebreeuwse woorden en zegswijzen, maar meestal in woorden die afgeleid zijn van het Hebreeuwse werkwoord SáLàCh, dat het beste met vergeven kan worden vertaald. Het Griekse woord ‘aphhièmi’, dat in de meeste vertalingen met ‘vergeven’ wordt weergegeven (maar even  vaak door andere Nederlandse woorden!) vertalen we hier met ‘wegduwen’, om de Griekse concordantie te kunnen laten horen.

[106] Hier citeert Jezus de laatste zinsnede van Spr.24:12. Deze vertaling van de Hebreeuwse tekst wijkt af van die in de LXX; daar staat ‘ta erga autou’ (= zijn werken) i.p.v. ‘tèn praxin autou’. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.2) luidt: en-hij-doet-weerkeren aan-roodling naar-het-werk-zijner. De LXX vertaalt met dezelfde woorden ps.62:13 (LXX: ps.61:13). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND III.1): ja~jij-bent-(‘t)aan’t-vervredigen voor-iedermenselijke naar-het-maaksel-zijner.

[107] Deze woorden verwijzen naar minstens drie teksten in TeNaKh, zonder die letterlijk, al dan niet uit de LXX, te citeren, nl. Gen.22:2: . . . de-stichtzoon-jouwer, de-één-enkele die jij bemint; Psam 22:7: stichtzoon-mijner (ben)jij; en Jes.42:1:  . .  de-heerdienaar-mijner . . .  de-uitgekozene-mijner genadigt de-lichaamziel-mijner . . Aan de bewoordingen van deze teksten in de Griekse  vertaling van de LXX, zijn de bewoordingen hier bij Mt, maar ook bij Mc en Luc.ontleend.

[108] Hier verwijst Jezus naar Mal.4:6 (Hebr. telling 3:23). In de Griekse vertaling van die tekst in de LXX wordt hetzelfde werkwoord gebruikt als vertaling van het Hebr. ShuWB, dat  ‘(terug-)keren’ betekent. Voor de vertaling van het Griekse werkwoord kiezen we ervoor de Griekse concordantie hoorbaar te houden.

[109] In de handschriften, waarover b.v. de Statenvertalers konden beschikken, volgt hier na een vers, dat onder nr 21 in de traditionele (Middeleeuwse) telling is op genomen: “deze geschiedronde zal niet uitgaan tenzij met gebed en vasten.”.

[110] Vgl. het Nederlandse ‘voldoen’.

[111] In het Grieks klinkt hier weer het woord, dat in het vorige vers met  ‘al-af-doen’ = ‘voldoen’ vertaald werd. Ons woord ‘tol’is daar een verbastering van.

[112] Het Griekse tapeinoöo is in de LXX meestal de vertaling van het Hebr. SháPhàL = verlagen, maar vaak ook van NgáNáH = buigen. Omdat beide Hebreeuwse woorden in de LXX ook door andere Griekse woorden worden vertaald, kiezen we er in het NT bij dit woord voor ‘vernederen’, zodat we de concordantie binnen het NT kunnen laten horen.

[113] = Dal van vergankelijkheid.

[114] In veel latere handschriften, de handschriften waarop de telling is gebaseerd en waarop ook de Statenvertalers aangewezen waren, wordt hierna als  vs 11 deze uitspraak van Jezus vermeld: “Gekomen is immers de stichtzoon van de menselijke om te bevrijden wat te loor ging”. 

[115] In de zin van ‘iets dat gewild is’, of ‘iets dat men moet willen’.

[116] Zie Lijst van Nederlandse Woorden..

[117] Hier staat in het Grieks het woord ‘marturoi’, dat we in nhet NT met ‘getuigen’ vertalen om de Griekse concordantie binnen het NT te laten horen. Het is in de LXX de vaste vertaling van het Hebr. NgéD, dat daar met ‘nogmalig-steller’ wordt vertaald. Getuigen is immers iets, dat eerder gebeurd is  ‘nogmaals aan de orde stellen’.

[118] Hier wordt Deut.19:15 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling van deze tekst in de LXX; de woordkeuze is gelijk, maar de woordvormen verschillen enigszins. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “. . . . . .  op~de-mond-van andertwee nogamligstellers: of op~de-mond-van drie~nogmaligstellers is-aan’t-tot-opstaan-gebracht-worden een-inbreng”.

[119] En hoe Jezus met hen omgaat, laat hij in vele verhalen zien. Ook voor hen regeert de barmhartigheid in de geroepenschap.

[120] Hier staat het Griekse woord ‘logos’, dat soms, zoals hier, samenhangt met het werkwoord ‘logizoo’, ‘berekenen’.

[121] De letterlijke betekenis is ‘ring –  . . . . ‘ ‘ringveld’ of ‘ringstuk’ en zo werd het een munt  met een hoge waarde, waarschijnlijk duizend (oude) Griekse drachmen = ong. euro.

[122] Verbastering van Latijnse denarius, een gangbare Romeinse munt, in de waarde gelijk aan de (toenmalige!) Griekse drachmè, omgerekend naar nu ongeveer een euro.

[123] Hier wordt letterlijk naar de Griekse vertaling in de LXX Gen.1:27 geciteerd. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst ( zie BAND I) luidt: “. . . . . aanhaker en inboorbaar volzuivert hij hen.” De Joodse vertalers van de LXX hebben gezien dat het Hebreeuwse woord ZàKhàR geen recht wordt gedaan met de vertaling ‘mannelijk’ ; zij kozen voor het zoveel specifiekere Griekse woord ‘arren’ of ‘arsen’. Hetzelfde geldt voor voor de vertaling van het Hebreeuwse woord NeQóBáH, waarvoor zij eveneens het zo veel specifiekere Griekse woord thèlus kozen.

[124] Hier wordt Gen.2:24 geciteerd vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “om-vastzo is-aan’t-verlaten een-manmenselijke, enwel de hem-omvamende en-ook-de-hem-bemoerende; en-voorts-is-hij-aan’t-aankleven bij-de-vrouwmesnelijke-zijner, en-voorts-zijn-zij aan’t-geschieden tot-een-vlees één-enkel”. 

[125] Hier wordt verwezen naar Deut.24:1. In de Griekse vertaling van deze tekst in de LXX vinden we dezelfde Griekse woorden die ook hier staan: biblion apostasiou, als vertaling van de Hebrteeuwse woorden: SéPhèR KeRieJTuWT = staafboek-van afscheiding. I.p.v. het Griekse ‘apostelloo’ als vertaling van het Hebreeuswse SháLàCh = wegzenden, staat bij Mt. het Griekse apoluoo = loslaten. De tendens in deze passage in Deut.24:1-5  verschilt nog al van die in Mat.. In Deut gaat het duidelijk om een bescherming van de positie van de vrouw in een vrouwonvriendelijke patriarchale maatschappij. In Mat. lijkt Jezus veel verder te gaan dan bescherming en de gelijkwaardigheid volstrekt geldig te achten, zoals ook blijkt uit het vervolg.

[126] Latere handschriften, die de basis vormden voor de Statenvertaling, hebben hier nog een zinsnede aan toegevoegd: “en wie de losgelatene huwt pleegt ook echtbreuk” Het is een toevoeging, die de vrouw machtelozer maakt en past in een vrouwonvriendelijk patriarchaal klimaat, dat ook in de kerk al snel dominant werd. Ook de Nederlandse term ‘overspel’ als vertaling van zowel het Hebreeuwse  NáAàPh als van het Griekse moicheuoo vervaagt de concreetheid van deze woorden tot een breder patroon van omgangspraktijken tussen mannen en vrouwen – en ook hier in eerste instantie ten nadele van de vrouw.

[127] In de zin van ‘overzien’ > ‘be-grijpen’ .

[128] In TeNaKh: nogmaligstelling.

[129] Hier worden Ex.20:13-16 en  Deut.5:1-19 geciteerd, volgens de Griekse vertaling in de LXX, zij het in een iets andere volgorde. In TeNaKh verschillen beide versies enigszins, maar juist niet de hier door jezus aangehaalde zinsneden. De letterlijke vertaling van de Heb reeuwse teksten (zie BAND I) luidt: “niet aan’t-doden-jij; niet aan’t-echtbreken-jij; niet aan’t-stelen-jij; niet~aan’t-toebuigen-jij bij-de-metgezel-jouwer een nogmaligstelling van leugen.

[130] Hier wordt Lev.19:18 geciteerd volgens de Griekse vertaling in de LXX.

[131] Deze woorden verwijzen in de eerste plaats naar Gen.18:14. Daar staan in de Griekse vertaling van LXX dezelfde Griekse woorden, letterlijk vertaald: is er geen kracht van de kant van God voor een woordinbreng (rèma)?. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: is(te)wonderlijk-aan’t-zijn vandaan-van-die-JHWH-van-Israël een-inbreng?  In de tweede plaats verwijst de tekst in Mat. naar Job 42:2, waar dezelfde Griekse woorden worden gebruikt eerst voor een bevestigende uitspraak, letterlijk vertaald: (ik volkèn) dat voor alle (dingen)  kracht is, en dan in een dubble ontkenning, letterlijk vertaald: en geen kracht is er bij jou voor niets. De letterlijke vertaling van de beide uiitspraken in de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND III.2): ik-volkèn ja~al-af ben-jij-aan’t-aankunnen; en-niet is-ontoegankelijk-aan’t-worden vandaan-van-jou een-opzet. De derde tekst waar Mat.19:26 naar verwijst is Zach.9:4, waar volgens de Griekse vertaling van de LXX hetzelfde woord ‘adunatos’ (= zonder kracht) wordt gebruikt, letterlijk vertaald: zal er voor mijn vertegenwendiging geen kracht zijn? De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt:  . . . ook in-de-welogen-mijner is-het-wonderlijk-aan’t-zijn. De LXX heeft van een bevestigende uitspraak in de Hebreeuwse tekst een retorische vraagzin gemaakt. In de eerste en derde tekst heeft de LXX het Griekse ‘adunatos’ gekozen als vertaling van het Hebr. PáLéA dat letterlijk ‘wonderlijk-zijn’ betekent. In de tweede tekst heeft de LXX weer voor het Griekse ‘adunatos’gekozen, maar nu als vertaling van het Hebreeuwse JáKàL = iets aankunnen. De gebruikelijke vertaling van het Grikeks in Mat.19:26 met ‘onmogelijk’ doet noch Jezus’ uitspraak, noch de teksten in TeNaKh waarnaar verwezen wordt recht. Het gaat hier niet (elders wel, maar dan worden er andere woorden gebruikt)  om dingen niet  kunnen of mogelijk zijn. Het gaat om het ontbreken van kracht (= dunamis)  bij de mens en om de aanwezigheid daarvan bij God. Alleen concordant vertalen en bij het NT de Hebreeuwse taalwaarheid daarachter horen, kan behoeden voor vervlakking en misduiding.      

[132] Grieks palingngenesia. Dit woord verder in het NT alleen nog voor in Titus  3:5. De lexica omschrijven de betekenis als ‘terugkeer van de vroegere toestand’, ‘herstel’(ook na ziekte). De gebruikelijke vertaling ‘wedergeboorte’ moet verstaan worden als een ethisch begrip, waarmee een hernieuwd begin, maar dan ook anders en beter toegerust, van het aardse leven aangeduid wordt. Dat treedt na Pasen aan de dag, na sterven en opstaan. De doop is daarvan het symbool.  

[133] Een vergelijkbare uitspraak vinden we in Op.3:21. Heel het NT kondigt in dit tijdvak (deze kairos) het begin aan van een nieuwe NgóWLáM, aioon (aeoon), saeculum, waarin de naties, doordrongen van de goednieuwsboodschap, die van de ecclesia kuriakè uitgaat, tot hernieuwd (c.q. hersteld) ethisch handelen zullen komen, dat alle verhoudingen reinigt en  vrede brengt. En het is het oordeel dat deze ommekeer tot stand zal brengen.  

[134] Hier staat in het Grieks ‘kurië eleèson’, dat in de liturgie van de kerk is overgenomen als kyrië eleïson. In het koinè-grieks wordt de letter ‘èta’ ( ‘è’) als een ‘i’ uitgesproken. Het Griekse werkwoord ‘eleoo’ is in de LXX even vaak de vertaling van het Hebreeuwse CháNàN (= gratieëren) als van RáChàM ( = moederschoot hebben voor). Het werkwoord vertalen we in het NT concordant met ‘barmhartig zijn’. Voor de afgeleide Griekse woorden geberuiken we (meestal) ‘gratie’, omdat die in de LXX overwegend met het Hebreeuwse CháNàN verbonden zijn. Ter wille van de samenhang met het Hebreeuws laten we in het Grieks hier de concordantie los.

[135] Hier wordt Zacharja 9:9 geciteerd, in een Griekse vertaling die op enkele punten afwijkt van die in de LXX.

Letterlijk uit het Grieks vertaald luidt die: “Verheeug je machtig, dochter Sion, verkondig dochter Jeruzalem: zie jou koning komt voor jou, rechtvaardig en bevrijdend is hij, gebogen en opgetreden op een jukdragende en een jong ezelsveuelen.” De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “juich machtig stichtdochter TsieJJóWN: schettert stichtdochter JeRuSháLàieM, kijk-hier de-koning-jouwer hij-is-aan’t-komen voor jou, een rechtvaardige en-een-bevrijdende (is)hij; een-gebogene en-op-rijdend op-een-ezel,

en-op-een-veulen stichtjong-van ezelinnen.”De eerste twee zinsneden komen ook voor in Jes.62:11, niet geciteerd volgens de Griekse vertaling in de LXX , die de Hebreeuwse tekst op voet volgt.

[136] Hier wordr Psalm 118:25 en 26 geciteerd, vrijwel volgens de Griekse vertaling in de LXX (Psalm 117:25 en 26), Alleen het eerste woord verschilt. De LXX vertaalt de Hebreeuwse woorden met ‘och kurië sooson dè’, vertaald: oh bevrijd toch. In de Hebreeuwse tekst staat: “och jij-JHWH-van-Israël bevrijd toch”. De laatste twee woorden luiden in het Hebreeuws: HóWsieJNgáH NáA en in Griekse letters werd dat hosanna. Deze regels staan in de laatste strophe van de grote lofpsalm 118. Die klimax begint met de woorden: Deze~(is)de-da(-die) maakt die-JHWH-van-Israël”en eindigt met de woorden: “ja wereldlang de goede-gunst-zijner”.

[137] Deze woorden staan in Jer.7:11. Zowel in de Hebreeuwse tekst als in de Griekse vertaling ervan in de LXX staan de woorden in een retortische vraagzin, de letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “(als)een-grot-van openrijters geschiedt het-huis (nl.)dit, terwijl~wordt-uitgeroepen~de-naam-mijner daar-over in-de-wel-ogen-jelieder”. De LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet. De eerste zinsnede staat met dezelfde woorden bovendien in Jes.56:9.

[138] = bevrijd~dan-toch!

[139] Hier citeert Jezus Psalm 8:3, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. Maar de letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “vandaan-van-de-mond-van spijzelingen en-zuigelingen grondvest-jij sterkte” ; de LXX wijkt hier dus af van de Hebreeuwse tekst. 

[140] Het Griekse werkwoord ‘aulizomai’ is in de LXX verreweg de meeste teksten de vertaling van het Hebr. LuWN = de nacht doorbrengen. In het Grierks klinkt het woord ‘aulè’ door dat ‘hof’betekent en in de LXX vrijwel de vaste vertaling is van het Hebr. CháTsoR = grashof. Het werkwoord betekent dus in een hof overnachten. Dit Griekse werkwoord komt in het NT alleen nog voor in Luc.21:37.

[141] Deze woorden komen zo vrijwel letterlijk voor in de Griekse vertaling in de LXX Jes. 5:1 en 2. Die volgt de Hebreeuwse tekst op de voet.

[142] Dit is een gedeelte uit Ps.118 nl. vs  22 en 23, letterlijk volgens de Griekse vertaling in de LXX( Ps.117). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.2) luidt: de-steen(die) schofferen de-stichters zij geschiedt tot het eerstdeel-van het-wendepunt. Vandaan-van-bij-die-JHWH-van-Israël geschiedt deze; zij is wonderlijk in de welogen-mijner.”.

[143] Deze regel ontbreekt in de meest betrouwbare handschriften, maar is reeds heel vroeg ingevoegd. Toen de huidige telling van de hoofdstukken en de verzen werd ingevoerd (eind middeleeuwen) beschikte men nog niet over de meest betrouwbare handschriften. Om de telling niet te verstoren wordt deze tekst daarom in de meeste vertalingen tussen haken mee vertaald.  Het woordgebruik in deze ene regel wijkt nog al af van wat in Mattheus verder voorkomt; ook daarom komt dee uitspraak waarschijnlijk uit een andere bron. Die bron kennen we niet; hoe authentiek die is, weten we ook niet. Deze regel staat ook in Lc.20:18, ook als waarschijnlijke toevoeging, maar niet in Mc.12:1-12.

[144] Dit is geen letterlijk citaat van Deut.25:5,6, waar het desbetreffende voorschrift staat, maar een samenvatting. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: ja~zijn-aan’t-zitten broederverwanten verenigd: en sterft een-één-enkele vandaan-van-hen en-een-stichtzoon (is-er)geenszins~voor-hem, niet-is-aan’t-geschieden de-vrouwmenselijke-van~de-gestorvene buiten voor-een-manmenselijke vreemd; de-schoonbroer-harer is-aan’t-komen op-haar, en-voorts-is-hij-aan’t-nemen-haar  voor-zich tot-vrouwmenselijke en-hij-is-aan’t-voltrekken-het-schoonhuwelijk-met-haar. En-het-geschiedt: de-voorste die zij-baart, is-aan’t-opstaan op~de-naam-van de-broederverwant-zijner de-gestorvene; en-niet-is-aan’t-gewist-worden de-naam-zijner vandaan-van-JieSs’RáAéL” In Gen.38 overkomt Tamar wat hier beschreven staat.

[145] Het Griekse ‘anagignooskoo’ is de vertaling van het Hebreeuwse QáRáA, dat ‘roepen’, ‘uitroepen’ betekent en ook gebruikt wordt voor het hardop voorlezen van teksten. Het Griekse woord zou letterlijk met ‘herkennen’te vertalen zijn, wie leest, herkent letters en woorden. Hier vertalen we het met ‘voor-lezen’.

[146] Hier wordt Ex.3:6 geciteerd, volgens de Griekse vertaling van de LXX, met dien verstande, dat daar, net als in de Hebreeuwse tekst, de reeks begint  met ‘van jullie vaderen’. In de Hebreeuse tekst ontbreekt het aequivalent van het Griekse ‘eimi’ (meestal vertaald met ‘(ik) ben’, maar beter is ‘(ik) geschied’) nl. het Hebreeuwse AèHeJèH. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “ik de-gods-van de-jou-omvamenden, de-gods-van AàBh’RáHáM de-gods-van JieTs’CháQ en-de-gods-van JàNgæQoBh.”

[147] Gr. kurios, hier de weergave van (die-)JHWH(-van-Israël).

[148] Hier wordt Deut.6:5 geciteerd, in een Griekse vertaling die enigszins afwijkt van die in de LXX. De letterlijke vertaling van de LXX luitd: “jij zult beminnen machtiger jouw god uit  geheel jouw hart en uit geheel jouw lichaamziel en uit geheel jouw kracht”. De letterlijke vertalinbg van de Hebnreeuwse tekst (zie BAND !) luidt: “en-voorts-ben-jij-aan’t-beminnen, enwel die-JHWH-van-Israël de-gods-jouwer; met-al-af~het-hart-jouwer en-met-al-af de-lichaamziel-jouweren-met-al-af~de-macht-jouwer”

[149] Hier wordt Lev.19:18 geciteerd volgens de Griekse vertaling in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt: “. . .  en-voorts-ben-jij-aan’t-beminnen de-metgezel-jouwer (iemand-)zoals-jij”.

[150] Hier wordt psalm 110: 1 geciteerd volgens de Griekse vertaling in de LXX,(psalm 109:1) met één verschil: i.p.v.’hupopodion’ (= voetbank) in de LXX staat in Mt. ‘hupokatoo’ (= beneden-onder). De vertaling van deLXX maakt de vraag van Jezus klemmender dan de Hebreeuwse tekst De letterlijke vertaling van deze Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt: “konde-van die-JHWH-van-Israël voor-de-machtiger-mijner:

zit aan-de-zuidenrechter-mijner; tot~ik-aan’t-zetten-ben de-vijanden-jouwer: (tot) een voetstuk voor-de-voetebenen-jouwer”. 

[151] Dit Griekse woord: phulaktèrion, komt alleen hier maar voor  en komt ook niet voor in de LXX. Het Griekse werkwoord phulassoo is in LXX en NT de vertaling van het Hebreeuwse SháMàR, dat we hier vertalen met ‘waar houden’, omdat het zowel bewaren als bewaken betekent. Het hier gebruikte woord duidt op de riemen waarmee mantels worden samengebonden. Op die riemen stonden in die tijd waarschijnlijk teksten uit de ToRaH. Hoe wijder de riem, hoe meer teksten, hoe godsdienstiger. Dat betekent overigens helemaal niet dat Jezus het dragen van deze waarhoudriemen veroordeelt, in tegendeel. Het dragen ervan behoort  zoals zoveel andere uiterlijke tekenen tot de kern van het doen van de Torah. Maar deze ‘uiterlijkheden’ vergen een daarmee  volstrekt corresponderend innerlijk. En wie meent deze waarhoudriemen demonstratief te kunnen gebruiken, laat blijken innerlijk ergens anders op uit te zijn dan waar deze teksten om vragen.

[152] In de handschriften die de vertalers van de Statenvertalers tot hun beschikking hadden staat onder vers nummer 14 de volgende tekst: Wee jullie schriftkenners en Phariseeërs, veinzers, omdat jullie eten de huizen van de weduwen en voor de schijn lang biddend; daardoor zullen jullie aannemen te over het oordeel. In oudere handschriften, die als betrouwbaarder gelden, ontbreekt deze regel, maar de gebruikelijke telling is gehandhaafd. Zie Mc.12:40 en Lc.20:47

[153] Gries: proselutos ofwel proselyt, een woord voor niet Joodse mensen die zich aansloten bij een synagogegemeenschap zonder zelf Jood te worden.

[154] Een zoete plant die wij kennen als pepermunt.

[155] Volgens Lev.27:30 is een tiende deel van de akkeropbrengst voor de tempeldienst en de priesterstand. Maar Jezus laakt hier dat deze belansting verschgerpt werd door het tiende op te eisen van alle planten die rond de akkers groeien.

[156] Hier komt de Nederlandse uitdrukking ‘muggenzifter’vandaan.

[157] Deze woorden verwijzen naar Jer.22:5, al zijn ze geen letterlijk citaat. We kunnen ons er niet genoeg over verbazen, dat de Joden (Judeeërs) onderling de hen in TeNaKh aangreikte voorgeschiedenis zo serieus hebben gelezen, dat zij voor elkaar wat een geschiedenis van eeuwen terug voor hen was, als een actuele waarschuwing hebben opgevat. Wat Jezus hier tegen zijn mede Joden  heeft gezegd, was, hoe schokkend voor hen ook,  vooral tegelijk een “déja vu” – dat hadden ook zij al zien staan in de teksten. En wat toen daar van de eerste tempel gezegd werd, geldt netzo voor de tweede tempel. De eerste tempel was echter een verhaal een opgeschreven tempel, maar de tweede stond er en ademde in alles, qua afmetingen en opbouw en inrichting en praktijk  de geest van deze teksten in Exodus, Leviticus, II Koningen en II Kroniekem en Ezechiël. 

[158] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX in Psalm 118:26. Deze woorden werden ook geroepen bij Jezus intocht in Jeruzalem op een ezel, zie Mat.21:9. Ze worden weer geroepen, want hij is de komende, sindsien en nog altijd. Hier de term ‘wederkomen’ invoeren, verplaatst dat komen naar een onkenbare toekomst, terwijl het sinds zijn verschijning ononderbroken plaats grijpt. Het NT kent geen zogenaamde ‘uitgestelde parousie’, het kent een komende presentie. 

[159] Deze zinswending vinden we ook in de Griekse vertaling van het boek Daniël in de LXX enwel bij Dan.2:28. Daar legt Daniël uit, dat de droom die Nebukadnezar gehad heeft, betrekking heeft opde nabije toekomst.

[160] Deze woorden vinden we in de Griekse vertaling van het boek Jesaja, en wel bij Jes.19:2, waar Jesaja profeteert tegen Egypte. Jezus plaatst met dit citaat de Joodse geloofsgemeenschap van zijn dagen onder het zelfde oordeel als de profeet Jesja toen met Egypte deed. Hier volgt Jezus zijn profetische opdracht en spreekt geheel in de lijn van de profetische traditie van TeNaKh.

[161] Toen deze woorden  werden opgeschreven op grond van herinneringen aan Jezus’onderricht, was dat al realiteit! Samen met de Joodse geloofsgemeenschappen in de disapora en in het gebied rond de Jordaan waren ook de ecclesiae kuriakè vervolgenden en ‘beweigerden’(dit woord met ‘gehaten’ te vertalen is te westers 19de eeuws gedachtengoed in de tekt binnen brengen) . Maar na 150 zal het beeld langzamerhand veranderen; dan worden alleen de Joodse geloofsgemeenschappen “door alle naties beweigerd”, de Christelijke kerkgemeenschappen worden meer en meer geaccepteerd en worden na 300 zelf toonaangevend en zullen zelf actief en hard gaan meewerken aan het ‘beweigeren’ van de Joodse diaspora! En dat zou doorgaan tot diep in de 20e eeuw! Fundamentalistisch lezenden dienen dat eerst goed te beseffe, voordat zij deze uitspraken zomaar op de huidige tijd gaan toepassen. De periode vanaf 300 HAD ook – en met name voor de Joodse gemeenschappen – een tijd van vrede moeten inluiden, dan had de Constantijnse pacificering meer geweest dan politiek opportunisme en had die de keer in de mensengeschiedenis kunnen inluiden, waarover ook Jezus spreekt,. Omdat de  kerk zich tegen de Joodse gemeenschappen keerde, werd het een terugval in wantrouwen en gewelddadigheid en verviel de kerk in een afwijzing  van en in een verzet tegen de messiaanse ethiek, de ethiek van de Messias zelf, van Jezus de mensenzoon. Tot dat besef (= ‘verandering van besef’= Grieks’dianoia’, meestal met ‘bekering’vertaald) is de kerkenfamilie als geheel nog (lang) niet gekomen, al hebben de stemmen die daarop aandringen nooit gezwegen en klinkt in klassieke liturgie die oproep nog steeds. 

[162] Deze Griekse woorden staan in beide versies van de Griekse vertaling van   Dan.12:11 in de LXX. Ze zijn  de vertaling twee Hebreeuwse woordxen: ShieQQuWTS (= afschuwelijkheid) en ShoMéM (= onzetting brengend). De LXX associeert door de keuze van deze Griekse woorden met heel andere begrippen en betekenisvelden in het taaleigen van de LXX dan beide Hebreeuwse woorden hebben in het taaleigen van de Hebreeuwse teksten. We hebben er hier voor gekozen, de plek die de beide Griekse woorden in het taaleigen van het NT hebben te bewaren. Maar de Hebreeuwse tekst van Daniel legt de accenten toch anders.

[163] Deze woorden vinden we eveneens gedeeltelijk in de LXX bij Dan.12:1. Het laatste deel heeft in beide versies van de LXX een andere verwoording: de ene versie:  tot die dag, in de andere versie: vanaf dat geschied is een natie op het land tot dit tij. De weergave bij Mt kan een andere herkomst hebben dan die van de  LXX. De tweede versie volgt de Hebreeuwse tekst op de voet. Het is denkbaar  dat juist deze afwijkende slotwoorden in de herinnering zijn gebleven als een eigen vrije weergave van de Aramese uitspraak van  Jezus zelf.

[164] Deze bewoordinge vinden we ook in Deut.13:2-4, waar ook gewaarschuwd wordt tegen het optreden van profeten, die oproepen om andere goden te gaan dienen.

[165] Hier wordt letterlijk uit de LXX Jes.13:10 geciteerd, zij het ook in omgekeerde volgored: de sterren die vallen worden eerst genoemd. De woorden staan in de profetie over Babel; het einde van zijn tirannie wordt daar angekondigd.

[166] Deze woorden vinden we ook in Zach.12:10: de tekst die Johannes citeert bij Joh.19:37: “zij zullen zien op wie zij hebben doorstoken”; de tekst vervolgt met de beschrijving van de rouwklacht ( en daar klinkt in de Griekse vertaling van de LXX het Griekse werkwoord  ‘koptoo’ = stoten, aanvullen ‘op de borst’. ) als over een ‘eerstgeborene’ (in het Grieks:  monogenès, letterlijk vertaald: afgezonderd tot geschieden gekomen, het is vertaling van het Hebreeuwse woord BeKóWR, dat ‘voorste’betekent).

[167] Deze woorden herinneren aan de woorden in Dan.7:13, die meerdere keren worden geciteerd in de Goednieuwsboodschap.

[168] Hier verwijst Jezus naar Jes.27:13, waar aangekondigd wordt, dat de kinderen Israëls uit alle landen worden bijeengebracht en de wereldmachten zich op de berg Sion zich voor die JHWH-van-Israël zullen neerbuigen.

[169] Deze woorden herinneren aan Zach.2:10(SV.6), waar juist de verstrooiing van de kinderen Israëls naar de vier windstreken wordt aangekondigd.

[170] Vgl het Nederlandse ‘op tafel leggen’, waarbij de tafel hier staat voor wat wij een ‘bank’ noemen; en ook dat is een meubelstuk dat de geldkantoren kenmerkt..

[171] = woeker/rente

[172] In TeNakh vertalen we dit Hebreeuwse woord met ‘wegvangen’, in het NT laten we de Griekse etymologie en de Griekse concordantie horen. De kern van dit begrip is het woord ‘sklèros’ en dat betekent, net als het Hebreeuwse aequivalent GóWRáL ‘lotssteen’. Met de notie ‘erven’ hebben al deze woorden niets  van doen.

[173] In TeNaKh vertalen we dkit woord met ‘inklamper’, maar in NT kieazen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen.

[174] In deze woorden horen we Dan.12:2 terug. In deze passage van Daniëls laatste visioen en profetie kondigt hij grote benauwdheid aan over het Joodse volk. Dan (Hebr.:) “zijn velen vandaan-van-de-slapenden in-het-stof-van het-roodlingse waak-warm-aan’t-worden; deze tot leven wereldlang en gene tot-hoon en-tot-afstotelijkheid”. Dit laatste Hebreeuwse woord komt alleen hier in Daniël en  in Jes.66:24 voor. Van de vertaling van Daniël in  de LXX zijn twee versies overgeleverd. In de ene versie staat: “ . . .   en gene tot hoon en tot uitzaaiing (diaspora: dat is dus een toevoeging vergeleken met de Hebreeuwse tekst) en tot schande weredlalng”In de tweede versie ontbreekt de toevoeging. Maar het Griekse woord ‘kolasis’ dat Mathheus hier gebruikt, treffen we niet aan in beide Griekse versies van de LXX. Het komt  in de LXX wel enkele keren voor, maar als vertaling van andere Hebreeuwse woorden, nl. ‘struikelblok’ en ‘schande’. Waarschijnlijk  is ‘kolasis’  bij Mt. de weergave van het Hebr. woord voor ‘schande, maar zeker daarvan kunnen we niet zijn. Daarom is hier voor het Nederlandse ‘straf’gekozen, waarbij wel dient te worden beklemtoond, dat  dit begrip concreet dient te worden ingevuld: er zijn heel veel soorten en gradaties aan ‘straf’ en bovendien zijn die het gevolg van kwaaddoen en niet een door anderen opgelegde leedtoevoeging; en zo komt het dichtbij de betekenis van ‘schande’. Behalve hier komt ‘kolasis’in het NT alleen nog voor in I Joh.4:18. Het werkwoord ‘kolazoo’, dat in de LXX niet voorkomt, vinden we alleen in Hand.4:21 en II Petr.2:9. Tenslotte; hier blijkt ook, dat de vertaling van het Hebr. NgóWLáM = het Grierkse aioon (= het Latijnse saeculum) door het ‘moderne’begrip ‘eeuwig’ in de zin van tijdloos, in plaats van door ‘wereld(lang / tijd)’ aan deze tekst – en aan vergelijkbare teksten – een strekking geeft, die de betekenis ervan ver te buiten gaat. In de tekst gaat het over  onze geschiedenistijd: zo lang die duurt – en die kon in de bijbel wel eens ‘open ended’ zijn – staan ‘genen’ te boek als schenders van recht en  barmhartigheid , terwijl ‘deze’ leven omdat zij deden leven.

[175] In TerNaKh vertalen we dit woord met ‘aanhaking-bij’; in het NT kiezen we ervoor de Griekse concordantie te laten horen.

[176] Hier wordt Zach.11:12 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II,2) luidt: “en-voorts-belonen-zij enwel~het-loon-mijner dertig zilverstukken”. 

[177] In TeNakh vertalen we dit Hebreeuwse woord met ‘zuivergang’. De gebruikelijke vertaling ‘verbond’ is, zoals bekend, incorrect, omdat het gaat over een eenzijdig inittiatief (= het Griekse diathèkè), en daarbij volgens het Hebreeuws om een geschiedenis van zuivering van verhoudingen: zuivergang.

[178] Hier wordt Zach.13:7 geciteerd, maar vrij naar de Griekse vertaling daarvan in de LXX en naar de Hebreeuwse tekst. De letterlijke vertaling van deze Griekse vertaling luidt: “slaat de weiders en trekt uiteen de voorttrekdieren. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “sla enwel~de-weider en-aan’t-zich-verstrooien-is het-voorttrekvee”.

[179] In het Hebreeuws: GàT~ShèMeNieJ = tuin-van~(olijven-)olie.

[180] De vertaling ‘slapen’ moet verbonden worden met het Griekse ‘hupnoöo’, dat correspondeert met Hebr.JáShàN. In de de LXX wordt het Griekse ‘katheudoo’ meestal gebruikt voor het hebr. SháKàB, dat letterlijk ‘neerliggen’ betekent, maar in de zin van passief liggen. Ook in het Nederlands heeft ‘liggen’in veel zinnen en uitdrukkingen deze passieve strekking. Maar meestal is het Griekse ‘keimai’ de vertaling van het hebr/ SháKàBh.. Daarom, wanneer ‘katheudoo’ in het NT voorkomt om dit passieve  ‘erbij gaan liggen’ weer te geven, vertalen we het met ‘suffen’.

[181] In het Grieks is ‘chaire’ de gewone groet, zoals  ‘shalom’dat is in het Hebreeuws en ‘ave’in het Latijn. Toch hebben die gewone groetwoorden in elke taal een andere herkomst. In het Grieks is dat ‘chairoo’= zich verheuegen. En daarom laten we dat hier horen.

[182] Deze woorden verwijzen naar Ps.110:1 (in de LXX Ps.109:1). De ltterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt:  “zit aan de zuidenrechter-mijner”.

[183] Deze woorden staan zo letterlijk in de Griekse vertaling van de LXX (de B-versie) van Dan.7:13.De letterlijke vertaling van de Aramese tekst luidt: ” . . . .en-zie genoot-met~de -wolken-van de hemel. als-de zoon-van een menselijke in-aantocht geschiedt-hij; en-tot~een-grijze-van dagen aangetroffen, en-vóór-hem

doen-zij-lijfnaderen-hem.”

[184] = Nazarener.

[185] Dit Hebr. woord vertalen we in TeNaKh met ‘zich bezevenen’, omdat daar het getaal ‘zeven’de kern is. In het NT kiezen we voor ‘bezweren’, om de Griekse concordantie te kunnen bewaren.

[186] Dit Hebr.woord vertalen we in TeNaKh met ‘aanhaken bij’. In het NT vertalen het Griekse woord met ‘indachtig zijn’, om de Griekse concordantie te kunnen bewaren. Wel dient hier beklemtoond te worden, dat het om veel meer dan ‘denken’ gaat: het is een daad van ‘zich (weer) aansluiten bij . . .’ . 

[187] Deze tekst komt zo niet voor noch in de Hebreeuwse TeNaKh noch in de Griekse Septuaginta. In Zacharja lezen we in hoofdstuk 11:12 over dertig zilverstukken waarmee de profeet voor zijn werk als herder door ( de leiding van?) het volk wordt beloond. Die moet dat geld toewerpen naar de pottenbakker. De letterlijke vertaling van de Griekse tekst luidt: “En ik zal zeggen tot hen: indien het prachtig voor jullie geschiedt, geeft stellende mijn beloning of weiger ’t. En zij stelden mijn beloning op dertig zolverstukken. En de machtiger sprak tot mij: duw weg die naar de pottenbakker(Grieks: chooneutèrios = letterlijk metaalgieter, het is hier de vertaling van het Hebreeuwse JóWTséR = ‘vormer’, nl. meestal van leem tot potten, vandaar ‘pottenbakker’) en bekijk of het gewicht uitmakend geschiedt, waarop ik van gewicht werd geacht vanwege hen. En ik nam (maar de Griekse vorm ‘elabon’ kan ook  de derde persoon meervoud weergeven, dus ‘zij namen’ en zo lijkt Mt deze Griekse tekst hier op te vatten) de dertig zilverstukken en wierp (eveneens in het Grieks ook op te vatten als derde pers.meervoud) die toe in het huis van de machtiger aan de pottenbakker (letterlijk: metaalgieter). De letterlijke verttaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II.2) luidt: En voorts zeg ik tot hen: ware’t-goed in de wlogen-jelieder welaan het loon mijner en ware’t niet stopt-ermee; en-voorts-belonen-zij enwel met-het-loon-mijner dertig zilvers. En voorts zegt die-JHWH-van-Israël tot mij, werp-weg het naar-de-vormer, tooi-van kostbaarheid, die ik-kostbaar-ben vanmdaan-van-boven-hen; en-voorts-neem-ik de-dertig-van zilver, en voorts-werp-ik-weg enwel~dat in-het-huis-van die-JHWH-van-Israël naar-de-vormer. De voetnoot die daar te vinden is gaat over de verhouding van deze tekst met die van Mt. In Mt wordt gezegd, dat deze tekst bij de profeet Jeremia te vinden is. Dat is dus niet het geval. Toch zijn er bekende passages bij Jeremia over de pottebakker als beeld van God die zijn volk ‘vormt’ en ook over het veld van de pottenbakker omdat daar de leem te vinden is die hij gebruikt: Jer.18:2-12, 19:1-15 en 32:6-9. Deze teksten klinken reeds mee in de tekst van Zacharja, omdat juist deze profeet zo sterk teruggrijpt op de eerdere profeten, en moeten dus ook betrokken worden bij dze passage in Mt. En deze samenhang heeft ook Judas opeens beseft en daaruit trekt hij de consequentie. 

[188] Hier in het Grieks het werkwoord ‘empaizoo’, waarin we het woord ‘pais’ herkennen dat meestal met ‘kind’ vertaald wordt , maar ook met ‘knecht’, is in de LXX doorgaans de vertaling van het Hebr. TsáChàQ en /is SsáChaQ, van welk werkwoord de naam JieTs’CháQ is afgeleid, en die woorden worden meestal met ‘lachen’ vertaald. Dit lachen moeten we bij het bespelen dus mee horen. Maar die twee Hebreeuwse werkwoorden worden soms ook met ‘minnekozen’  vertaald. Spelen is ook lachen en minnekozen; minnekozen is ook spelen en lachen, en echt lachen is ook spelen en minnekozen. Maar met deze zo innige woorden vermaken de soldaten zich  hier schaameloos met een ‘uitgeklede’ en uitgestoten man. 

[189] Het gewone groetwoord iu het Grieks; in het Hebreeuws is dat ShaLóM en in het Latijn ave, in het Nederlands ‘dag’of ‘goeden dag’. Het behoort bij de hier gevolgde methode van vertalen, om in het Nederlands dit typisch Grieks idioom te laten horen.

[190] letterlijk: wentelkop. 

[191] Hier staan woorden die ook in de Griekse vertaling in de LXX (Ps.68:22)Ps.69:22 voorkomen.

[192] Hier staan woorden die ook in Ps.22:19 voorkomen.

[193] Deze woorden vinden we ook in de Griekse vertaling van de LXX van Psalm 22:8 en 109:25

[194] Ook deze woorden vinden we in Psalm 22:9

[195] De telling van de uren in de bijbel loopt vanaf zonsopgang tot zonsondergang, dus op de dag. Die dag wordt verdeeld in 12 uren; die zijn in de gang der seizoenen niet altijd even lang, maar de verschillen tussen zomeruren en winteruren zijn in het Middellandse zeegebied (zoveel dichter bij de evenaar) lang niet zo groot als in Noord Europa. Het zesde uur is wel altijd het midden van de dag, onze klokketijd: 12 uur.

[196] Zie de voetnoot bij Mc.15:34. In plaats van het Aramese AéLoJ, leest Mt het Hebreeuwse AèLieH, misschien omdat de omstanders hier de naam AéLieJáHuW (Elia) hoorden. ‘SaBàCh’TáNieJ’ is wel Aramees.Jezus citeert hier in de het Aramees Psalm 22:2; het Aramese werkwoord SháBàQ betekent ‘verlaten’. Deze Aramese vertaling van Psalm 22:2 is ook te vinden in de Targoem, de Aramese vertaling van de Hebreeuwse TeNaKh. In de Hebreeuwse tekst van Psalm 22:2 staat NgáZàPh’TáNMieJ. De Griekse omzetting daarvan ‘sabachtani’zou in het Hebreeuws als ‘ZáBàCh’TáNieJ’  kunnen worden opgevat en dat bekent:  ‘slacht jij mij’.  

[197] Hier wordt de Griekse vertaling van Ps.22:2 in de LXX (Ps.21:2) letterlijk geciteerd.

[198] Dat woord vertalen wein TeNaKh met graf. Hier willen we de Griekse concordantie laten horen.

[199] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ´aanhaken aan´, maar in het NT laten we de Griekse concordantie horen.

[200] Dit Hebreeuwse woord vertalen we in TeNaKh met ‘graf’, maar wanneer we dit woord in het NT tegenkomen, houden we vast aan de Griekse concordantie.

[201] Meestal wordt hier ‘gegroet’ vertaald, omdat het het gewone Griekse woord daarvoor is, maar letterlijk betekent het ‘weest verheugd’en dat is hier wel in het bijzonder van toepassing. In het Hebreeuws is ‘shalom’ dat gebruikelijke groetwoord en in het Latijn ‘ave’.

Converted to HTML with WordToHTML.net