ONTHULLING VAN JOHANNES
1.1.Onthulling[1] van Jezus Christus, k-1
die gegeven heeft aan hem God,
om te tonen aan de heerdienaren* van hem *Gr.doulos=Hebr.NgèBèD
wat noodzakelijk is te geschieden met ijl,
en (die) hij getekend heeft
afzendend door de werkbode* van hem *Gr.angngelos=Hebr.MáLæAàK
voor de heerdienaar van hem Johannes,
2.die betuigde de inbreng* van God * Gr. logos = Hebr. DáBáR
en het getuigenis van Jezus Christus
zoveel hij zag.
3.Gelukgewenst* de voorlezer[2] *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéJ
en de hoorders van de inbrengen
van de profeten en de behoeders
van het daarin geschrevene*; *Gr.graphein = Hebr.KáTàB
het tijdvak* is immers dichtbij. *Gr.kairos=Hebr.NgéT(tij(d))
4.Johannes aan de zeven geroepenschappen[3]
die in Azië (zijn): goede-gunst* aan-jullie *Gr.charis=(hier)Hebr.ChèSèD
en vrede vandaan van hem die geschiedt
en die geschiedde en die komt[4],
en vandaan van de zeven beluchters* Gr. pneuma = Hebr. RuWàCh
die (zijn) voor de vertegenwendiging[5]
van zijn troon,
5.en vandaan van Jezus Christus,
de getuige, de getrouwe,
OPENB 1
de vóórsteling[6] van de lijfdoden[7]
en de voorganger van de koningen
van het land.
Aan hem die ons bemint* *Gr.agapaoo=Gebr.AáHàB
en ons heeft los gemaakt
van onze verwaardingen* *cit.ps.130:8
met zijn bloedstorting[8], –
6. en hij maakte van ons
een koningschap[9],
priesters voor God
en voor de hem omvamende*; * Gr. patèr = Hebr. AàB
– aan hem de dunkzwaarte* * Gr. doxa = Hebr. KáBóWD
en de kracht tot in de wereldtijden* * Gr. aioon = Hebr. NgóWLáM
van de wereldtijden*. * Latijn: in saecula seaculorum
amen.
7. Zie hij komt met de wolken* * Dan.7:13
en zien zal hem alle oog
ook zij die hem doorboord hebben[10]* * Zach.12:10
en de borst stoten zich bij hem
alle stamstaven[11] van het land.
Ja, amen.
8.Ik geschied (als) de alpha en de omega,
OPENB 1
zegt de machtiger*, God, *Gr.kurios=Hebr.AæDóNàJ
die geschiedt en die geschiedde en die komt,
de in alles sterke*[12]. *Gr.pantokratoor = Hebr.ShàDàJ
9.Ik, Johannes, de broeder van jullie k-2
en medebondgenoot* in de beëngdheid** *Gr.koinonos=Hebr.ChàBBéR
en in het koningschap en [**Gr.thlipsis=Hebr.TsáRáH
in het erbij blijven van Jezus
geschiedde op het eiland Patmos
vanwege de inbreng* van God *Gr.logos=Hebr.DáBáR
en het getuigenis aangaande Jezus.
10.Ik geschiedde in beluchting
op des machtigers dag,
en ik hoorde achter mij een stem groot
als van een trompet[13] die zegt:
11.Waarop je let, schrijf’t
tot een staafboek* en stuur’t op *Gr.biblion=Hebr.SéPhèR
voor de zeven geroepenschappen,
naar Ephese en naar Smyrna
en naar Pergamon en naar Thyatira
en naar Sardis en naar Philadelphia
en naar Laodicea.
12.En ik keerde mij toe naar
het letten op de stem die praatte
met mij; en mij toegekeerd hebbend
zag ik zeven zevenlampen*[14] van goud, *Gr.luchnia = Hebr.MeNóWRáH
13. en in het midden van de zevenlampen
een gelijkende op een stichtzoon van een
menselijke[15], aangekleed tot op de voeten
en omriemd tot bij de borsten met een riem
van goud[16].
OPENB 1
14.Maar zijn eerstdeel* en de haren wit * Gr.kephalè = Hebr. RaóWSh
als wol* wit als sneeuw[17] *Gr.erion = Hebr. TsèMèR
en de ogen van hem als een vlam
van vuur[18],
15.en de voetebenen van hem
gelijk aan witkoper[19]
als in een haard vervuurd,
16.en hebbende in de rechter hand van hem
zeven sterren, en uit de mond van hem
een zwaard tweesnijdend scherp uitgaande,
en het aanzien* daarvan zoals *Gr.opsis=Hebr.MàR’AèH
de zon schijnt in haar kracht*. *cit.Richt.5:31
17.En toen ik zag hem, viel bij zijn
voeten als een lijfdode*. En hij legde *Gr.nekros
zijn rechter op mij, zeggend:
ontzie je niet*, ik geschied * cit.Jes.44:2
(als)de eerste en de laatste[20]
en de levende;
18.en ik geschiedde (als)lijfdood* *Gr.nekros
en zie levend geschied ik
in wereldtijden van wereldtijden;
en ik heb de sleutels[21] van het sterven* *Gr.thanatos=Hebr.MáWèT
en van de oergroeve*. *Gr.hadès=Hebr.SheAóWL
19.Schrijf nu wat jij ziet,
en de (dingen)die geschieden
die aanstaande zijn om te geschieden
na deze[22].
OPENB 1,2
20.Het geheimenis van de zeven sterren,
die jij ziet op mijn rechter (hand),
en de zeven zevenlampen van goud.
De zeven sterren geschieden (als)
de-bodewerkers* van de zeven *Gr.angngelos=Hebr.MàLæAàK
van de zeven geroepenschappen* *Gr.ekklèsia
en de zevenlampen geschieden(als)
de zeven geroepenschappen.
2.1.Aan de bodewerker k-3
van de geroepenschap in Ephese
schrijf:
Dit zegt die sterk vat de zeven
sterren in de rechter van hem,
die voortschrijdt in het midden van
de zevenlampen van goud.
2.Ik volkèn jouw werken en de arbeid
en het erbij blijven van jou,
en dat je geen kracht hebt
om te tillen kwaden, en dat
je beproefd hebt die zeggen
van zichzelf afgezondenen
(te zijn) en niet (zo) geschieden,
en dat je bevonden hebt hen
leugenaars.
3.En het erbij blijven heb je,
en je hebt’t getild door mijn naam
en geen kwaad gemaakt.
4.Maar ik heb op jou tegen
dat je je minne van eerst
weggeduwd hebt.
5.Maak je indachtig nu hoe
je gevallen bent, en verander van
besef en maak de werken van eerst.
Maar indien niet, ik kom naar je
en ik zal bewegen de zevenlamp van jou
vandaan van haar plaats,
indien jij niet van besef verandert.
6.Maar dit heb jij, dat jij beweigert
de werken van de Nicolaïten,
die ook ik beweiger.
7.Die oren heeft moet horen
wat de beluchter zegt aan de geroepenschappen.
Aan de overwinnaar zal ik geven hem
te eten vandaan van de houtboom
van het leven, die geschiedt
in de schutse van God*[23]. *Gr.paradeisos=Hebr.GàN
OPENB 2
8.En aan de bodewerker k-4
van de geroepenschap in Smyrna
schrijf:
dit zegt de eerste* en de late** *Gr.prootos=Hebr.RéAShieJT
die als lijfdood geschiedde [**Gr.echatos=Hebr.AáChàR
en leefde.
9.Ik volkèn van jou de beëngdheid* *Gr.thlipsis=Hebr,TsàR
en de armoede* – maar rijk
geschied je – , de smadelijke bewering* *Gr.blasphèmia
vandaan van wie zeggen zelf
(als)Judeeërs* te geschieden en niet * Joden
(zo)geschieden, maar (als) een
synagoge van de lasteraar*. *Gr.satanas = Hebr.SsáTháN
10.Heb geen ontzag voor wat je
aanstaande bent om te lijden.
Kijk aanstaande is de lasteraar* *Gr.diabolos = Hebr.SsáTháN
om te werpen vandaan van jullie
in bewaring opdat jullie beproefd* *Gr.peirazoo=Hebr.NáSáH
worden en jullie zullen hebben
een beëngdheid van tien dagen[24].
Geschied getrouw tot het sterven*, *Gr.thanatos=Hebr.MáWèT
en ik zal geven aan jou de krans* *Gr.stephanos=Hebr.NgáThàR
van het leven.
11.Wie oor heeft moet horen,
wat de beluchter* zegt aan de *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
geroepenschappen. Wie overwint
wordt zeker niet onrechtmatig
behandeld* vanuit het tweede *of: lijdt (niet) onrechtmatig
sterven.
12.En aan de bodewerker van k-5
de geroepenschap in Pergamum
schrijf:
Deze(dingen) zegt hij die heeft
Het zwaard tweesnijdend scherp:
13.Ik volkèn waar jij neerhuist:
waar (is) de troon* van de lasteraar. *Gr.thronos=Hebr.KiSSéA
en jij vat sterk mijn naam
en niet heb je genegeerd mijn
vertrouwen ook in de dagen van
Antipas mijn getropuwe getuige,
die vermoord werd bij jullie,
waar de lasteraar neerhuist.
OPENB 2
14.Maar ik heb tegen jou weinige
(dingen), dat je hebt daar die
sterk vatten het leraarswerk
van Bileam, die leerde aan Balak
om te werpen een struikelblok* *Gr.skandalon=Hebr.KèSèL
voor de stichtkinderen van
Israël om te eten idooloffers
en te hoereren[25].
15.Zo heb ook jij hen die
sterkvatten de lering van de
Nikolaïten gelijkelijk: verander nu
Van besef.
16.Maar indien niet, ik kom naar jou
met vlijt en zal in’t brood geraken*[26] *Gr.polemeoo=Hebr.LáChàM
met hen met het zwaard* van *Gr.romphaia=Hebr.CháRèBh
mijn mond*. *Gr.stoma=Hebr.PhèH
17.Hij die oren heeft moet horen
wat de beluchter zegt tot de
geroepenschappen.
Hem die overwint zal ik geven
van het manna[27] dat verscholen is,
en ik zal geven aan hem
een witte vóórstemsteen[28] en
op de vóórstemsteen een
nieuwe naam[29] geschreven,
die niemand volkènt tenzij
die hem aanneemt.
18.En aan de bodewerker
van de geroepenschap in
Thyatira schrijf:
Deze (dingen) zegt de stichtzoon
OPENB 2
van God die heeft de ogen
als een steekvlam van vuur
en zijn voeten gelijkend
op koperwit[30].
19.Ik volkèn van jou de werken
en de minne en het vertrouwen
en de bediening en het er-bij blijven
van jou en de werken van jou
de latere meer dan de eerdere.
20.Maar ik heb tegen jou,
dat jij aflaat van de vrouw
Izabel, die zegt zelf profetes
(te zijn), en zij leraart en
omtuimelt* mijn heerdienaren** *Gr.planaoo=Hebr.TáNgàH
om te hoereren* en te eten [**Gr.doulos=Hebr.NgèBèD
idoolslachtgaven[31]. *Gr.porneuoo=Hebr.ZáNáH
21.En ik heb gegeven aan haar
tijd opdat zij verandert van besef,
en niet wil zij van besef veranderen
vandaan van haar hoererij.
22.Zie ik werp haar in een vlij-bed
en de echtbrekers* samen met haar *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh
in grote beënging*, indien zij niet *Gr.thlipsis=Hebr.TsáRáH
van besef veranderen vandaan
van de werken van haar,
23.en ik haar borelingen vermoord
in gestorvenheid[32].
En volkènnen zullen alle
geroepenschappen* dat ik geschied *Gr.ecclesia=Hebr.QáHàL (Kehille)
(als) die naspeur de nieren* *Gr.nephros=Hebr.KeLieJáH
en de harten[33];
en ik zal geven aan jullie
OPENB 2,3
ieder volgens jullie werken[34].
24.Maar jullie zeg ik en de overigen
die in Thyatira (zijn), zovelen
niet hebben dit leraarswerk,
die niet volkènnen de diepe (dingen)
van de lasteraar*, zoals zij zeggen: *Gr.satana=Hebr.SháTáN
niet werp ik op jullie een andere
lastzwaarte.
25.Intussen wat jullie hebben,
vat’t sterk totdat ik kom.
26.En wie overwint en wie behoedt
tot de-al-afheid de werken van mij,
ik zal geven aan hem bevoegdheid
over de naties[35],
27.en hij weidt hen met een stamstaf
van ijzer[36], als de gereistukken
van de vormer worden zij gebroken*, *Gr.suntriboo=Hebr.SháBàR
28.zoals ook ik aangenomen heb
van de kant van de mij omvamende,
en ik zal geven aan hem de ster
van de ochtend*. *Gr.prooi=Hebr.BoQèR
29.Die heeft oren, moet horen
wat de beluchter/ing zegt
tot de geroepenschappen.
3.1. En aan de werkbode van k-7
de geroepenschappen in Sardes
schrijf:
Deze (dingen) zegt die heeft de zeven
beluchtingen(ers) van God en de
zeven sterren:
Ik volkèn van de werken, dat de naam
hebt dat je leeft, en lijfdood ben je.
2.Geschied waakzaam en ondersteun
het overige dat aanstaande is te sterven,
Niet immers heb ik bevonden van jou
de werken volledig gemaakt voor de
vertegenwendiging van mijn God.
3.Wees indachtig* hoe jij ’t hebt *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR[37]
aangenomen en hebt gehoord,
hoed’t en verander van besef.
Indien jij nu niet waakzaam bent,
OPENB 3
Ik zal komen als een dief, en zeker niet
volkèn jij welke ure ik komen zal bij jou.
4.Maar jij hebt weinige namen
in Sardes, die niet bevuild hebben
hun klederen, en zij zullen omschrijden
samen met mij in witte, omdat zij waardig
geschieden.
5.Die overwint zal omworpen worden
met witte klederen, en zeker niet
zal ik wissen de naam van hem
uit het staafboek van het leven[38] ,
en ik zal gelijkgevend spreken over
zijn naam voor de vertegenwendiging
van de mij omvamende en voor de
vertegenwendiging van zijn werkboden.
6.Die oren heeft, moet horen,
wat de beluchting/er zegt tot de
geroepenschappen.
7.En aan de werkbode van de k-8
geroepenschappen in Philadelphia
schrijf:
Deze (dingenb) zegt de heilige,
de waarachtige, die heeft
de sluiter[39] van David, die opent
en niemand zal sluiten,
die sluit en niemand opent[40].
8.Ik volkèn van jou de werken:
zie ik heb gegeven voor de vertegen-
wendiging van jou een deur geopend,
die niemand de kracht heeft om te
sluiten;
omdat jij kleine kracht hebt
en behoed hebt van de inbreng
en niet geloochend hebt mijn naam.
9.Zie ik geef vandaan uit de synagoge
van de lasteraar, van hen die zelf
OPENB 3
zeggen (als)Judeeërs(Joden)
te geschieden en (zo) niet
geschieden maar liegen;
zie ik maak hen (zo)dat
zij zullen komen en toebukken
voor de vertegenwendiging van
de voeten[41] van jou, en zij
zullen volkènnen, dat
ik heb bemind jou[42].
10.Omdat jij behoedde de inbreng* *Gr.logos = Hebr.DáBáR
van mijn erbij blijven, zal ook ik
jou behoeden uit de ure van de beproeving
die aanstaande is om te komen op
het gehele behuisde (land)
om te beproeven die neerhuizen
op het land.
11.Ik kom ijlings, vat sterk wat je hebt,
opdat niemand neemt jouw krans.
12.Die overwint, ik zal maken van hem
een staander* in het tehuis** van mijn God, *Gr.stulos=Hebr.NgóWMéD; **Gr.naos
en daaruit zeker niet komt hij nog weg [=Hber,HéLKáL
en ik zal schrijven op hem de naam
van mijn God, en de naam van de stad[43]
van mij God, die van het nieuwe Jeruzalem,
dat neertreedt uit de hemel vandaan
van mijn God, en de naam van mij de nieuwe.
13.Die oren heeft moet horen wat
de beluchter zegt tot de geroepeschappen.
14.En aan de werkbode van de geroepenschap k-8
in Laodicea schrijf:
Deze (dingen) zegt de amen, de getuige
trouw en waarachtig, de vooraangaande* *Gr.archè=Hebr.RéAShieT=
van de schepping van God: [eerste(ling)
15.Ik volkèn de werken van jou, dat jij
noch koud geschiedt noch gistend*; *Gr.zestos(van zeoo = Hebr.RáTàCh
OPENB 3
nuttig dat je koud geschiedde of heet.
16.Omdat je lauw geschiedt en noch
heet noch koud, ben ik aanstaande
jou te braken uit mijn mond.
17.Omdat jij zegt dit: rijk* geschied ik *Gr.plousios=Hebr.NgáShàR
en ik heb mij verrijkt[44], en geen
behoefte heb ik, en niet volkèn jij
dat jij geschiedt (als) de overweldigde* *Gr.talaipooros=Hebr.SháDuWD
en gratie behoevende* en arm** *Gr.eleeinos=Hebr.CháNuWN, **Gr.
en blind* en naakt**, [ptoochos=Hebr.DàL]*Gr.tuphlos=
18.geef ik raad aan jou op de markt [Hebr.NgiWWéR, Gr.gumnos=Hebr.
te kopen van mij goud [NgáRóWM.
vervuurvlamd uit vuur, opdat jij
rijk wordt, en gewaden wit, opdat
jij (die) om je heen werpt en niet
te voorschijn komt de schande* *Gr.aischunè=Hebr.BuWSh.
van jouw naaktheid, en zalf
met kleefsel jouw ogen, opdat jij
kijkt.
19.Zovelen als ik liefheb* wijs ik *Gr.phileoo=(naast agapaoo) Hebr. terecht* en onderricht ik**[45], *Gr.elegchoo=Hebr.JáKàCh, **Gr.
beijver je dan en verander van besef. [paideuoo=Hebr.JáSàR
20.Zie ik sta bij de deur en ik bons*. *Gr.krouoo=Hebr.DáPhàQ
Indien iemand hoort naar mijn stem
en opent de deur, ik zal inkomen
tot hem en broodmaal hebben* *Gr.deipneoo=Hebr.LèChèM
samen met hem en hij samen met mij.
21.Wie overwint, ik zal geven aan hem
neer te zitten samen met mij
op mijn troon*, zoals ook ik overwonnen *Gr.thronos=Hebr.KiSSéA
heb en neerzit samen met de
omvamende van mij op zijn troon.
22.Hij die oren heeft, moet horen
wat de beluchter zegt tot de
geroepenschappen.
4.1.Na deze (dingen) zag ik
en zie een deur geopend in de hemel
en de stem* de eerste die ik hoorde
als van een klaroen* die praatte met mij, *Gr.salpingingos=(hier)Hebr.ShoPhàR
zeggend: treed omhoog naar hier
OPENB 4
en ik zal tonen aan jou wat noodzakelijk
geschieden zal[46] na deze (dingen).
2.Regelrecht geschiedde ik in beluchting,
en zie een troon was gelegen in de hemel,
en op de troon een neerzittende[47].
3.En de neerzittende gelijk in aangezicht
aan een steen de jaspis en de sardonix;
en een regenboog in een singel om
de troon gelijk aan het aangezicht van
smaragd.
4.En in een singel om de troon vier en
twintig tronen en op de tronen vier en
twintig ouderen[48] neerzittend omgeworpen
met witte gewaden en op hun eerstdelen
kransen van goud.
5.En vandaan van de troon gaan heen
bliksemen* en stemmen** en *Gr.astrapè=Hebr,BáRàQ;**Gr.phoonè
dreundonders*[49] en zeven toortsen van *Gr.brontè=Hebr.RáNgàM;[=Hb.QóWL
vuur brandend voor de vertegenwendiging
van de troon, welke geschieden (als)
de zeven beluchters van God.
6.En voor de vertegenwendiging van
de troon als een zee[50] van glas gelijk
aan kristal; en bij het midden van de
troon en in een singel om de troon
vier levende wezens[51] beladen met
OPENB 4
ogen van voren en van achteren.
7.En het levende wezen het eerste
(is)gelijk aan een leeuw*, en het *Gr.leon=Hebr.LáBieJ
tweede levende wezen (is)gelijk
aan een os* en het derde levende *Gr.moschos= (hier)Hebr.ShuWR
wezen hebbende de vertegenwendiging
van een menselijke en het vierde
levende wezen (is)gelijk aan een adelaar* *Gr.aetos=Hebr.NèShèR
die vliegt.
8.En de vier levende wezens,
één-enkele voor één-enkele van hen
hebbend elk zes vleugels in een singel[52]
en binnenin beladen met ogen[53] en rust
hebben zij niet dagen en nachten zeggend:
heilig, heilig, heilig machtiger God
in alles sterke[54], die geschiedde en die
geschiedt en die komt.
9.En wanneer geven de levende wezens
dunkzwaarte en waardering en dankzegening
aan die neerzit op de troon de levende
in de wereldtijden[55] der wereldtijden,
vallen de vier en twintig ouderen voor de
vertegenwendiging van die neerzit op de
troon en bukken toe* voor die leeft *Gr.proskuneoo=Hebr.SháCháH
in de wereldtijden der wereldtijden,
en zij werpen hun kransen voor de
vertegenwendiging van de troon, zeggende:
11. Waardig geschied jij, de machtiger
en de god van ons, aan te nemen de
dunkwaarte en de waardering en de kracht,
omdat jij geschapen hebt[56] del-al-afheid* *Gr.ta panta = Hebr. HáKåL.
OPENB 4,5
en zij door jouw wil geschiedden en
geschapen werden[57].
5.1.En ik zag op de rechter (hand) k-11
van die neerzit op de troon een
staafboek* beschreven van binnen *Gr.biblion = Hebr.SéPhèR
en van achteren afgezegeld met
zeven zegels.
2.En ik zag een werkbode sterk
aankondigend met een stem groot:
Wie (is)waardig te openen het
staafboek en los te maken zijn
zegels?
3.En niemand had de kracht
in de hemel noch op het land
noch daarbeneden te openen
het staafboek noch om het
te bekijken.
4.En ik weende* veel, omdat *Gr.klaioo=Hebr.BáKáH
niemand waardig werd bevonden
om te openen het staafboek
noch het te bekijken.
5.En een-één-enkele* vandaan van *Gr.eis=Hebr.AèCháD
ouderen* zegt mij: ween niet; *Gr.presbuteros=Hber.ZáQéN
zie overwonnen heeft de leeuw
die(is)vandaan van de stamstaf* *Gr.phulè=Hebr.ShèBhèTh
Juda[58], de wortel[59] David, zal
openen het staafboek en zijn zeven
zegels.
6.En ik zag in het midden van de troon k-12
en van de vier levende wezens en
in het midden van de ouderen
een lam* staande als *Gr.arnion= Hebr.
OPENB 5
een afgeslachte*[60], hebbende *Gr.sphazoo= Hebr.SháChàTh
zeven horens en zeven ogen
die geschieden (als) de zeven
beluchters van God , afgezonden
naar al-af het land[61].
7.En het kwam en nam uit de
rechter die neerzit op de troon[62].
8.En toen hij nam het staafboek[63],
vielen de vier levende wezens
en de vier en twintig ouderen
voor de vertegenwendiging van het lam,
hebbende ieder een cister*[64] en een *Gr.kithara=Hebr.KiNNóWR
sprenkelschalen* van goud beladen met *Gr.phiala=Hebr.MiZ’RóWQ
verwalmingen*[65], die geschieden (als) *Gr,thumiama=Hebr. QáThàR
de gebeden[66] van de geheiligden
9.en zij zingen een zang nieuw[67]
zeggende:
Waardig geschied jij te nemen
het staafboek en te openen zijn
zegels, omdat jij afgeslacht bent* *Gr.sphazoo=Hebr.SháChàTh
marktgekocht hebt voor God met
jouw bloed* vandaan van al-af *Gr.haima=Hebr.DáM = roods
stamstaf en tong en volk en natie,
10.en jij hebt gemaakt hen (tot)
een koningschap (-rijk) en
priesters[68] en zij zullen koningen
op het land.
11.En zie, en ik hoorde de stem van
werkboden velen omsingelende
de troon en de levende wezens en
van de ouderen, en hun boekstaving* *Gr.arithmos=Hebr.MiS’PháR
geschiedde tienduizend van tienduizenden
en duizenden van duizenden[69],
12.zeggende met een stem groot:
OPENB 5,6
Waardig geschiedt het lam dat
afgeslacht is om te nemen de kracht
en de rijkdom en de wijsheid
en de sterkte en de waarde en de
dunkzwaarte en inzegening*. *Gr.eulogia=Hebr.BeRáKháH
13.En al-af het geschapene[70] dat
in de hemel en op het land en beneden
het land en op de zee [geschiedt]
en de al-afheid daarin, hoorde ik
zeggen:
aan die zit op de troon en aan het lam
de inzegening en –de waarde en de\dunkzwaarte
en de kracht tot de wereldtijden van de
wereldtijden.
14.En de vier levende (wezens) zeiden:
Amèn en de ouderlingen vielen en zij
bukten toe*. *Gr.proskuneoo=Hebr.SháCháH
6.1.En ik zag, toen geopend had het lam k-13
één van de zeven zegels, en ik hoorde
één-enkele van de vier levende wezens
zeggen als met de stem van gedreun:
2.kom, en ik zag, en zie een paard wit[71]
en die neerzit op hem hebbend een boog,
en gegeven werd aan hem een krans
en hij kwam weg overwinnend en opdat hij
overwon[72].
3.En toen geopend werd het tweede zegel, k-14
hoorde ik van het tweede levende wezen
dat zegt: kom.
OP 6
4.En wegkwam een ander paard vuurrood[73],
en aan die neerzit op hem gegeven werd
aan hem om te nemen de vrede weg
van het land, en opdat zij elkaar
zullen afslachten*, en gegeven werd *Gr.sphazoo = Hebr.SháChàTh
aan hem een zwaard groot[74].
5.En toen hij geopend had het derde k-15
zegel, hoorde ik van het derde levende
wezen die zegt: kom. En ik zag en zie
een paard zwart, en die neerzit op hem
hebbend een juk in zijn hand.
6.En ik hoorde als een stem in het midden
van de vier levende wezens die zegt:
een maatbeker tarwe van een denarius[75]
en drie maatbekers gerst van een denarius;
en met de olie en de wijn zul je niet
onrechtmatig doen[76].
7.En toen hij geopend had het vierde zegel, k-16
hoorde ik de stem van het vierde levende
ween, die zegt: kom.
8.En ik zag en zie een paard geel-groen[77] en
die neerzit bovenop hem, aan hem de naam
sterfte* en de oergroeve**[78] volgt samen met *Gr.thanatos =Hebr,MáWèT; *Gr.aidès hem, en gegeven werd aan hen bevoegdheid [=Hebr.SheAóWL
op het vierde van het land, om te vermoorden
met een zwaard en met honger en met sterfte
en door het jachtwild van het land.[79]
9.En toen hij geopend had het vijfde zegel, k-17
OPENB 6
zag ik beneden onder de slachtplaats
de lichaamzielen van die verzegeld zijn
door de inbreng van God en door het
getuigenis dat zij hadden.
10.En zij schreeuwden met grote stem,
zeggende: Tot wanneer, heer heilig
en waarachtig, oordeel jij niet en
zet jij (niet) recht* de bloedstorting[80] *Gr.ekdikeoo = hier Hebr.NáQàM[81]
van ons vanwege hen die neerhuizen
op het land?
11. En gegeven werd aan hen aan elk
een wit gewaad*, en gezegd werd aan hen *Gr.himation = Hebr.ShàL’MáH
dat zij zullen rusten nog een kleine tijd*, *Gr.chronos
totdat volledig waren ook hun mede-
heerdienaren en hun broederverwanten,
die aanstaande zijn om gedood te worden
zoals ook zij.
12.En zie toen het geopend had het zesde
zegel, en een turbulentie* groot geschiedde, *Gr.seismos = Hebr.SheAàR
en de zon geschiedde zwart als een zak van
haar*, en de maan geschiedde geheel *Gr.trichinos + Hebr.SheNgàR
als bloed,
13. en de sterren van de hemel vielen[82]
naar het land, zoals een vijgenboom* *zie Jes.34:4
afwerpt haar wintervijgen[83] door een
grote wind in turbulentie* gebracht, *Gr.seioo (seismos) = Hebr. SeNgàR
14.en de hemel wordt afgezonderd
als een staafboek (dat) opgerold*(wordt), *zie Jes.34:4 en noot bij Hebr.1:12
OP 6,7
en al-af gebergte en eiland worden
vandaan van hun plaatsen* bewogen. *Gr.topos = Hebr.MáQóWM
15.en de koningen van het land* *zie Ps.2:2,Jes.24:21,
en de groten en de vooraangaaanden
over duizend en de rijken en de
vermogenden en alle heerdienaar
en onslagene schuilen in de grotten* *zie Jes.2:10
en in de klippen* van de bergen, *Gr.petra = Hebr.SèLàNg
16.en zij zeggen tot de bergen en
de klippen: valt op ons en verschuil* *zie Hos.10:8
onsvandaan-van de vertegenwendiging* *Gr.prsoopon=Hebr.PáNieJM
van die neerzit op de troon* en vandaan *zie Ps.47:9, Jes.6:1
van de walgtoorn van het lam,
17.omdat gekomen is de grote dag van
de walgtoorn*van hen, en wie heeft de *zie Joël3:4;Zef.1:14,15
kracht staande te blijven?* *zie Joë2:11; Mal.3:2.
7.1.Na deze zag ik vier bodewerkers
staande op de vier wendehoeken* van *Gr.goonia = Hebr.PieNNáH
het land, hard vattend de vier winden* *zie Ez.7:2; Dan.7:2;Zach.6:5
van het land, opdat niet belucht een wind r.49:36
op het land noch op de zee noch op alle
boom.
2.En ik zag een andere werkbode, omhoog
tredend vandaan van het opstijg-oostenvroege* *Gr.anatolè = Hebr. MieZ’RàCh en
van de zon, hebbend een zegel van [QèDèM
de levende God, en hij schreeuwde
met een stem groot tot de vier winden,
aan wie gegeven werd te schenden* *Gr-adikein = Hebr.RáShàNg
het land en de zee, zeggend:
3.Schendt niet het land noch de zee
noch de bomen, totdat wij verzegelen* *Gr.sphragizoo = Hebr.CháTàM
de heerdienaren van onze God op hun
voorhoofden.[84]* *Gr.metoopon = Hebr.MàTséàCh
4.En ik hoorde de boekstaving van k-19
de verzegelden, honderd vier en veertig
duizendtallen[85] verzegelden vandaan van
alle stamstaf* van de stichtkinderen van *Gr.phulè = (hier) Hebr. ShèBèT
OP 7
van Israël[86].
5.Vandaan van de stamstaf Juda twaalf duizendtallen verzegelden,
vandaan van de stamstaf Ruben twaalf duizendtallen,
vandaan van de stamstaf Gad twaalf duizendtallen,
6.vandaan van de stamstaf Asèr twaalf duizendtallen,
vandaan van de stamstaf Nephtalim twaalf duizendtallen,
vandaan van de stamstaf Manassè twaalf duizendtallen,
7.vandaan van de stamstaf Simeon twaalf duizendtallen,
vandaan van de stamstaf Levi twaalf duizendtallen,
vandaan van de stamstaf Isaschar twaalf duizendtallen,
8.vandaan van de stamstaf Zaboulon twaalf duizendtallen,
vandaan van de stamstaf Josèph twaalf duizendtallen,
vandaan van de stamstaf Benjamin twaalf duizendtallen verzegelden.
9.Na deze (dingen) zag ik en zie k-20
een krioelmenigte, waarvoor
niemand de kracht had die te
boekstaven*, uit alle naties *Gr.arithmeoo=Hebr.SáPhàR
en stamstaven en volken en
tongen, staande voor de vertegen-
wendiging* van de troon en voor de *Gr.enoopion = Hebr.LiPh’NéJ
vertegenwendiging van het lam
om geworpen hebbend gewaden* wit, *Gr.stolè = Hebr.ShàL’MáH
em palmen* in hun handen. *Gr.phoinix = Hebr.TáMàR
10.En zij schreeuwen met een stem
groot zeggende:
de bevrijding* aan onze God,
die neerzit op de troon[87]
Op 7
en aan[88] het lam.
11.En al-af de werkboden* stonden in *Gr.angngelos = Hebr.MàLeAàKh
omsingeling* van de troon en van *Gr.kuklos = Hebr.SáBieJB
de ouden* en van de vier levende *Gr.presbuteros = Hebr.ZáQéN
wezens en zij vielen voor de vertegen-
wendiging* van de troon op hun
vertegenwendiging*
12.en zij bukten toe* voor God, zeggende: *Gr.proskuneoo = Hebr.SháChàT
op trouwe* *Gr.amèN = Hebr.AáMèN
de inzegening* *Gr.eulogia = Hebr.BeRáKháH
en de dunkzwaarte* *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD
en de wijsheid* *Gr.sophia = Hebr. ChåK’MáH
en de dankzegening* *Gr.eucharistia (niet in de LXX)
en de waardering* *Gr.timè[89]
en de kracht* *Gr.dunamis = Hebr.KoàCh
en het vermogen* *Gr.ischus = Hebr. ChàJieL
voor onze God tot in de wereldtijden* *Gr.aioon = Hebr. NgóWLáM
van de wereldtijden, op trouwe.
13.En toe boog zich* een *Gr.apokrinoo = Hebr. NgáNáH
één-enkele* uit de ouden zeggend *Gr. eis = Hebr. AèChàD
aan mij: deze die omworpen zijn
met de witte gewaden, (als) wie
geschieden zij en vanwaar kwamen zij?
14.en ik sprak tot hem: machtiger mijns
jij volkènt (‘t). En hij sprak tot mij:
deze geschieden (als) de komenden
uit de beënging* de grote[90] en zij *Gr.Thlipsis = Hebr. TsáR
bewalkten* hun gewaden[91] *Gr.plunoo = Hebr.KáBàS[92]
OP 7
en zij maakten wit* deze in het *Gr.leukos = Hebr.LeBáN
bloed van het lam[93].
15.Daardoor geschieden zij
voor de vertegenwendiging van
de troon van God en zij dienen
hem dagen en nachten in zijn
tehuis*, en hij die neerzit op *Gr.naos = hebr. HéJKáL
de troon zal tenten bij hen.
16. Niet zullen zij honger hebben* *Gr.peinaoo = Hebr. RáNgàBh
nog en niet zullen zij dorst* *Gr.dipsaoo = hebr. TsáMáA
hebben nog, en zeker niet zal
vallen op hen de zon en geen
enkele schroeidroogte*.[94] *Gr.kauma = Hebr. ChoRèBh
17.Omdat het lam dat boven op
het midden van de troon (is)
hen weidt* en hen op weg zal *Gr.poemainoo = Hebr. RáNgáH
leiden tot de bron van wateren
van leven.[95] En wissen[96] zal
God al-af traan uit hun ogen[97].
OP 8
8.1.En toen het(lam) geopend had k-21
het zevende zegel[98], geschiedde er
een zwijgen* in de hemel ongeveer *Gr.sigaoo = Hebr.CháRàSh
een halve ure[99].
2.En zie de zeven werkbode, die
voor de vertegenwendiging van God
stonden[100], en gegeven werden
aan hen zeven klaroenen*. *Gr.salpingx = Hebr.ShoPhàR
3.Een andere werkbode kwam en
hij stond bij de slachtse*[101] hebbend *Gr.thusastèrion=Hebr.MieZ’BàCh
een witgeurvat* van goud, en
gegeven werd aan hem veel
verwalmingen*, opdat hij zal geven *Gr.thumiama=Hebr. QeToRèT
de gebeden van al-af de geheiligden
op de slachtse van goud voor de
vertegenwendiging van de troon[102].
OP 8
4.En omhoog trad de rook van de
verwalmingen* voor de gebeden van *Gr.thumiama=Hebr.QieToRèT
de geheiligden uit de hand van
de werkbode voor de vertegenwen-
diging* van God.
5.En de werkbode nam het witgeurvat* *Gr.libanootos=Hebr.LeBóWNáH
en laadde dat vandaan van het vuur
van de slachtplaats*[103] en wierp (het) *Gr.thusastèrion=Hebr.MieZ’BàCh
naar het land en er geschiedden
donderdreunen* en stemmen** en *Gr.brontè=Hebr.RáNgàM;**Gr.phonè
bliksemen*[104] en turbulentie**.[105] *Gr.atrapè=Hebr.BáRàQ [=Hb.QóWL
**Gr.seismos = Hebr.SheNgàR
6.En de zeven werkboden hebbende
de zeven klaroenen maakten zich
gereed opdat zij zullen klaroenen.
7.En de eerste klaroende:[106] k-22
En er geschiedde hagel* en vuur
gemengd in bloed* en het werd
geworpen naar het land[107] en
het derde van het land brandde neer
en het derde van de houtbomen
brandde neer, en al af het polgraskruid* *Gr.chortos = Hebr. NgéShèB
geelgroen* brandde neer. *Gr.chlooros = Hebr. JáRéQ
8.En de tweede werkbode klaroende: k-23
en als een berg groot van vuur brandend[108]
werd er geworpen naar de zee.
9.En(toen) stierf het derde van de
schepselen die in de zee (zijn), wat heeft
lichaamzielen en het derde van de
vaartuigen zij werden door-verdorven.
10.En de derde werkbode klaroende: k-24
OP 8,9
En(toen) viel vanuit de hemel
een ster[109] groot brandend als een
toorts, en hij viel op het derde
van de rivieren en op de wellen
van de wateren.
11.En de naam van de ster wordt
gezegd Apsinthus (te zijn), en(toen)
geschiedde het derde van de wateren
tot apsint[110], en velen van de mensen
stierven vanwege de wateren omdat
zij bitter* geworden waren.[111]
12.En de vierde werkbode klaroende: k-25
en geslagen werd het derde van de zon
en het derde van de maan en het derde
van de sterren, opdat verduisterd
werd het derde van hen en de dag
niet tevoorschijn zou doen komen
het derde van haar en de nacht evenzo.
13.En ik zag en ik hoorde
één-enkele adelaar vliegend in het
hemelmidden zeggende met een stem
groot: wee, wee, wee de neerhuizenden
op het land vanwege de overige
stemmen van de klaroen van de drie
werkboden die aanstalten maken
om te klaroenen.
9.1.En de vijfde werkbode klaroende: k-26
en ik zag een ster uit de hemel
gevallen op het land, en gegeven werd
aan hem de sleutel van de bronput
van de oerpoel*. *Gr.abussos=Hebr.TeHóWM
2.En hij opende de bronput van de
oerpoel*. En omhoog trad een rook
uit de bronput als rook van een oven* *Gr.kaminos = TeNóWR[112]
groot, en verduisterd werd de zon[113]
en de waainevel* vanwege de rook *Gr.aèr
uit de bronput.
3.En uit de rook kwamen uit
OP 9
sprinkhanen op het land, en
gegeven werd aan hen bevoegdheid
zoals bevoegdheid hebben
de skorpioenen van het land[114].
4.En gezegd werd aan hen,
dat zij niet onrechtmatig zullen
behandelen het hofgras van het land
en niet al-af het geelgroen* en niet *Gr.Choorol = Hebr.JáRéK
al-af houtboom, tenzij de menselijke
die niet hebben het zegel van God
op de voorhoofden*. *Gr.metoopon = Hebr. MàTséàCh
5.En gegeven werd aan hen opdat zij
niet zouden vermoorden hen,
maar opdat zij zouden worden
gefolterd vijf maanden. En de
foltering van hen als de foltering
van een skorpioen, wanneer hij
raakt een menselijke.
6.En in die dagen zullen zoeken
de menselijken gestorvenheid
en zeker niet [115]zullen zij vinden hem,
en zullen begeren* te sterven *Gr.epithumoöo = Hebr. CháMàD
en weg vlucht de gestorvenheid
vandaan van hen.
7.De gelijkenisbeelden van de
sprinkhanen* (zijn) gelijk paarden
gereedgemaakt tot broderij*, *Gr.polemos=Hebr. MiL’CháMáH[116]
en op de eerstedelen* van hen *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSh
als kransen gelijk aan goud; en
de vertegenwendigingen* van hen *Gr.prosoopon = Hebr. PaNieJM
als vertegenwendigingen van menselijken.
8.En zij hadden haren als de haren
van vrouwen,en de tanden van hen
geschiedden als (die van)leeuwen,
9.en zij hadden borstwapenen als
borstwapenen van ijzer*, en de stem *Gr.sidèros = Hebr. BàR’ZèL
van hun vleugels als de stem van
oprijtuigen* van paarden vele, *Gr.harma = Hebr. MèR’KáBáH
OP 9
lopend naar broderij[117].
10.En zij hebben staarten* *Gr.oura = Hebr. ZáNéBh
gelijk aan skorpioenen en
prikkels, en in hun staarten
hun bevoegdheid om
onrechtmatig te behandelen de
menselijken vijf maanden.
11.Zij hebben bij hen (als)koning
de werkbode van de oerpoel*, *Gr.abussos = hebr.TeHóWM
zijn Hebreeuwse naam Abaddoon[118]
en in het Grieks heeft hij de naam
Apolluoon[119].
12.Het ene wee is weggekomen,
er komen nog twee weeën na deze.
13.En de zesde werkbode klaroende; k-27
en ik hoorde een stem een één-enkele* *Gr.heis = Hebr. AèChàDvandaan van de vier hoornen van de
slachtplaats van goud die (is) voor
de vertegenwendiging van God,
14.zeggende aan de zesde werkbode,
die heeft de klaroen: maak los
de vier werkboden, die gekneveld* *Gr.deoo II = Hebr. AáSàR
zijn bij de rivier de grote Euphraat[120].
15.En gekomen zijn de vier werkboden
gereed tot de ure en de dag en de
maand en het jaar, opdat zij vermoorden* *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
OPENB 9
het derde van de menselijken.
16.En de boekstaving* van de *Gr.arithmos = hebr. SéPhèR
scharenlegers van de paardrijderij
twee tienduizenden tienduizenden.
Ik hoorde hun boekstaving.
17.En alzo zag ik de paarden[121]
in het gezicht en neergezetenen
daarop, hebbende vurige
borstwapenen purpurkleurig* en *Gr.huakinthinos = Hebr. TéK’LáH
zwavelachtig*; en de eerstdelen *Gr.theioodès = Hebr.NàPh’RieJT
van de paarden als de eerstdelen
van leeuwen, en vandaan van hun
monden gaat uit vuur en rook* *Gr.kapnos = hebr. NgáShjáN
en zwavel.
18.Vanwege deze drie slagen* *Gr.plègè = Hebr. MáCáH
werden vermoord het derde (deel)
van de mensen, vanuit het vuur
en de rook en de zwavel, die
uitgaat uit hun monden.
19.Want de bevoegdheid* van *Gr.exousia[122]
de paarden geschiedt in hun
monden en in hun staarten;
want hun staarten zijn gelijk
aan slangen die eerstdelen hebben.
20.En de overigen van de mensen,
die niet vermoord werden
in deze plagen, veranderden niet
van besef vandaan van de
werken van hun handen, opdat
zij niet zich zullen toebukken* *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH
voor de demonen en de idolen
van goud en van zilver en van
OP 9,10
en van metaal* en van steen *Gr.chalkos=Hebr.NeChuWSháH
en van hout, die noch kijken
kunnen noch horen noch
voortschrijden.[123]
21.En niet zijn zij van besef
veranderd vandaan van hun
doodslagen noch vandaan van
hun magische praktijken noch
vandaan van hun hoererijen
noch van hun stelerijen.[124]
10.1.En ik zag een andere k-28
bodewerker, een vermogende,
nedertredend vandaan van de hemel,
om zich heen werpend een wolk*, *Gr.nephelè = sHebr.NgáNàN
en een regenboog* op zijn eerstdeel, *Gr.iris ( niet in de LXX)
en zijn vertegenwendiging* als *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM
de zon, en zijn voeten als staanders* *Gr.stulpos = Hebr.NgàMoD
van vuur,
2.en hij heeft in zijn hand een staafboekje
geopend; en heeft gesteld zijn rechtervoet
op de zee en zijn linker* op het land[125], *Gr.euonoma = Hebr. TáMóWL
3. en hij schreeuwde met een stem groot
zoals een leeuw het uitbrult. En toen hij
uitgeschreeuwd was, praatten de zeven
donderdreunen* hun eigen stemmen. *Gr.brontè = Hebr. RáNgàM
4.En toen de zeven donderdreunen praatten,
was ik aanstaande om te schrijven; en ik
hoorde een stem vandaan van de hemel
zeggend: verzegel wat de zeven donderdreunen
praatten en schrijf dat niet.
5.En de bodewerker die ik zag staande op
de zee en op het land, droeg hoog heen
zijn rechter hand naar de hemel.[126]
Op 10
6.en hij zwoer* bij die leeft tot in *Gr.omnumi = Hebr. SháBhàNg[127]
de wereldtijden* van de wereldtijden, *Gr.aioonia = hebr. NgóWLáM
die schiep* de hemel en de (dingen) *Gr.ktizoo[128]
daarin en het land en de (dingen)
daarop en de zee en de (dingen) daarin,
dat tijd*[129] niet meer geschieden zal. *Gr.chronos
7.Maar in de dagen van de stem van
de zevende werkbode, wanneer hij
aanstaande is om te trompetteren,
en al-af-gemaakt-zal worden* *Gr.teleoo = Hebr. KáLáH
het geheimenis van God,
zoals hij aan goed nieuws geboodschapt
heeft aan zijn eigen heerdienaren,
de profeten.[130]
8.En de stem die ik gehoord heb
uit de hemel, wederom gepraat hebbend
samen met mij en gezegd hebbend:
vaar henen, neem het staafboek* dat *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR
geopend is in de hand van de bodewerker,
die staat op de zee en op het land,
9.en weg kwam ik naar de bodewerker
zeggend aan hem: geef mij het staafboekje
en hij zegt mij: neem en eet het op.[131]
En het maakt bitter jouw buik*, maar
in jouw mond zal het geschieden zoet
als honing.
10.En ik nam het boekje uit de hand k-29
van de bodewerker en at het op, en
OP 10,11
en het geschiedde in mijn ond
als honing zoet; en toen ik het
at werd bitter gemaakt mijn buik.
11.En zij zeggen aan mij:
het is noodzakelijk dat jij
profeteert over genotenvolken
en naties en tongen en koningen
vele.
11.1.En gegeven werd aan mij[132]
een stengel gelijk aan een stamstaf* *Gr.rabdos = Hebr. ShèBèTh
zeggend: sta op* en meet het *Gr.egeiroo = Hebr. QuWM
tehuis* van God en de slachtplaats *Gr.naos=Hebr.HéJKáL;
en hen die neerbukken* in hem. *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH
2.En de grashof de buitenste van
het tehuis werp (die) af en niet
zul je deze meten[133], omdat zij gegeven
werd aan de naties, en de geheiligde
stad beschrijden zij veertig en twee
maanden.
3.En ik zal aangeven aan mijn twee k-30
getuigen en zij zullen profeteren
duizend twee honderd en zestig dagen,
omworpen met zakken.
4.Deze geschieden (als) de twee
olijfbomen en (als) de twee lampen-
houders* die voor de vertegenwendiging *Gr.lungchnia = Hebr.NéR
van de machtiger van het land staan.[134]
5.En indien hen onrechtmatig wil behndelen
vuur gaat heen uit hun mond en het
vereet hun vijanden.
En indien iemand hen onrechtmatig
zou willen behandelen, zo is het
noodzakelijk dat hij vermoord wordt.
OP 11
6.Deze hebben de bevoegdheid
in te sluiten de hemel, opdat
er geen regenbui regene de dagen
van hun profeteren, en zij hebben
de bevoegdheid over wateren
om die om te draaien in bloed
en om te slaan het land met alle
slag* zovaak zij maar willen[135]. *Gr.plègè=Hebr.NáGàNg
7. En wanneer zij al-af-hebben
hun getuigenis, zal het wilde-dier* *Gr.thèrion =Hebr.HàJ
dat neertreedt uit de oerpoel* *Gr.abussos = Hebr. TeHóWM
maken met hen broderij* en *Gr.polemos = Hebr.MieL’CháMáH
overwinnen hen en hen vermoorden*[136]. *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
8.En het doodgevallene van hen(is)
op de wijdte van de grote stad,
die geroepen wordt volgens beluchting
Sodom en Egypte, waar ook de
machtiger van hen werd gekruispaald,
9.En zij bekijken uit de genotenvolken* *Gr.laos=Hebr. NgàM
en de families* en tongen en naties *Gr.phulè= (hier) Hebr.MieSh’PàCháH
het doodgevallene van hen drie dagen
en een halve[137], en niet zullen zij verduwen,
dat de doodgevallenen van hen gelegd
worden in een gedachtenisplaats*. *Gr.mnèmeion=Hebr,QèBèR = graf
10.En de inzittenden op het land
verheugen zich over hen zich
verblijden en geschenken geven
aan elkaar, dat deze twee profeten
gefolterd hadden de inzittenden
op het land[138].
11.En na de drie dagen en de
halve is de beluchting van leven
vanuit God aangekomen op hen,
en zij stonden op hun voeten[139]
en een ontzag* groot is gevallen *Gr.phobos = Hebr.JieR’AH
Op 11
op hen die hen aanschouwden.
12.En zij hoorden een stem groot
uit de hemel die zei tot hen:
treedt omhoog hierheen; en zij
traden omhoog naar de hemel
in de wolk* en hen aanschouwden *Gr.nephelos = Hebr. NgáNàN
hun vijanden.[140]
13.En in die ure geschiedde een
turbulentie* groot en een tiende van *Gr.seismos = hebr. SheNgàR
de stad viel, en er wedren vermoord
in de turbulentie zeven duizend
namen van mensen, en de overigen
geschieden(als)ontzaghebbenden
en zij hebben gegeven dunkzwaarte* *Gr.doxa = hebr.KáBóWD
aan de God van de hemel.
14.De tweede wee is weggekomen,
zie het derde wee komt ijlings.[141]
15.En de zevende werkbode schetterde, k-32
en er geschiedden stemmen groot
in de hemel, zeggende:
het koningschap over de
ordentelijkheid van onze machtiger
geschiedde en van zijn gezalfde* * = Gr.christos = Hebr.MàShiàCh
en hij zal koningen* in wereldtijden *Gr.basileuoo = Hebr.MáLàK
van wereldtijden*. [142] *Gr.aioon = Hebr.NgóWLáM[143]
16.En de vier en twintig ouderlingen* *Gr.presbuteros = Hebr.ZáQéN[144]
die voor de vertegenwendiging van God
gezeten zijn op hun tronen vielen
op hun vertegenwendigingen en
bukten voor God, zeggende:
wij dankzegenen* jou, machtiger, *Gr.eucharistein = Hebr. BáRàK
God de in alles sterke, die geschiedt
en die geschiedde[145], omdat jij
OP 11,12
genomen hebt jou grote kracht
en jij gekoningd hebt,
18.En de naties werden toorngloeiend*[146] *Gr.orgizoo = Hebr. CháRáH
en jouw walgtoorn* kwam[147] en *Gr.orgè = Hebr. AàPh
het tij* van het geoordeeld worden van *Gr.kairos
de lijfdoden* en van het geven van
beloning* aan de heerdienaren** van jou *Gr.misthos=Hebr.ShèQèR; **Gr.
de profeten en aan de geheiligden [douos=Hebr.NgèBhèD
en aan hen die ontzag hebben*[148] *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA
voor jouw naam, voor de kleinen
en de groten[149], en van het verderven* *Gr.diaphtheiroo=Hebr.SháChàT
van wie verderven het land[150].
19.En geopend werd het tehuis* van God k-33
in de hemel, en gezien werd de kast* *Gr.kibootos = (hier) Hebr.AáRóWN
van de instelling* van hem in zijn *Gr.diathèkè = Hebr.BeRieJT[151]
tehuis[152] en er geschieden
bliksems en (donder-)stemmen* *Gr.phoonè = Hebr.QóWL.
en donderdreunen* en *Gr.brontè = Hebr. RàNgàM
turbulentie* en hagel** groot. *Gr.seismos = Hebr.SseNgàR; **Gr.
[chalaza=Hebr.BáRieJD
12.1.En een kenteken* groot *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT
werd gezien in de hemel,
OP 12
een vrouwmenselijke* omworpen *Gr.gunè = Hebr. AieSháH
met zon, en de maan beneden
haar voeten, en op haar hoofd
een krans* van twaalf sterren,[153] *Gr.stephanos
2.en zij, hebbend in buik* schreeuwt *Gr.gastrè = hebr. BèThèN
uitkronkelend* zich folterend *Gr.oodinizoo = Hebr. ChuWL
om te baren*.[154] *Gr.tekoo = Hebr. JáLàD
3.En gezien werd een ander kenteken*
in de hemel, en zie een draak*
groot en vuurrood, hebbend zeven
eerstdelen* en tien hoornen en *Gr.kephalos = Hebr. RAóWSh
op zijn eerstdeel zeven tulbanden*.[155] *Gr.diademos = Hebr.KèTèR
4.En zijn zwiepstaart* staartzwiept weg *Gr.oura = Hebr.ZáNàBh
een derde van de sterren van de hemel
en wierp hen naar het land.[156] En de
draak stond voor de vertegenwendiging* van *Gr.enoopion = Hebr;LiePh’NéJ
OP 12
de-vrouwmenselijke, wier baren
aanstaande is, opdat wanneer zij
baarde hij haar boreling zou
vereten*. *Gr.kataphagein= Hebr. AáKàL
5.En zij baarde een stichtzoon,
een draagmannelijke*, die *Gr.arsen = Hebr. ZáKhàR[157]
aanstaande is te weiden al-af
de naties met een ijzeren stamstaf*.[158] *Gr.rabdios = Hebr. ShèBèTh
En geropt werd de boreling van
haar tot God en tot zijn troon.[159]
6.En de vrouwmenselijke vluchtte
naar de inbrengleegte*, daar waar *Gr.erèmos = hebr. MieD’BàR
zij heeft een opstaanplaats*, *Gr.topos = hebr. MáQóWM
gereedgemaakt van de kant van God,
opdat zij daar haar voedden
duizend tweehonderd dagen.[160]
7.En er geschiedde broodstrijd* *Gr.polemos = hebr.MieL’CháMáM k34
in de hemel, Michaël en zijn
werkboden geraken in broodstrijd
met de draak.
8.En de draak geraakten in
broodstrijd en zijn werkboden,
en niet vermochten zij en hun
opstaanplaats werd niet meer
gevonden in de hemel.
9.En geworpen werd de draak
de grote, de slang de vooraangaande,
die aangeroepen wordt (als)
kwaadvoorwerper* *Gr.diabolos
en lasteraar* die omtuimelt *Gr.satanas=Hebr.SháThàN
geheel het behuisde (land),
geworpen werd hij op het land.
OP 12
En zijn werkboden werden
samen met hem geworpen.[161]
10.En ik hoorde een stem groot
in de hemel zeggende:
Nu is geschiedt de bevrijding* *Gr.sootèria = Hebr.TeShuàNG
en de kracht en het
koningschap van onze God
en de bevoegdheid van zijn
gezalfde*, omdat neergeworpen *Gr.Christos = hebr, MaShieàCh
werd de aanklager van onze
broederverwanten, die hen
aanklaagt voor de vertegenwen-
diging van God dagen en nachten[162].
11. En zij overwonnen hem door de
bloedstorting van het lam en door
de inbreng* van hun getuigenis en *Gr.logos = hebr. DáBháR
niet beminden zij hun lichaamziel* *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
tot aan het sterven.
12. Daarom, verheugt jullie*, hemelen, *Gr.euphrainoo=Hebr.SháMàCh k-35
en die daarin tenten; wee het land
en de zee, omdat neertrad de
kwaadvoorwerper naar jullie,
hebbende een toorngemoed groot,
volkènnend dat hij weinig tij heeft.
13.En toen de draak zag dat hij geworpen
werd op het land, vervolgde hij de vrouw,
die baarde draagmannelijke*. *Gr.arsen= Hebr. ZáKhàR
14.En gegeven werden aan de vrouw
twee vleugels* van een grote *Gr.pterux = Hebr. KáNàPh
adelaar*, opdat zij vloog naar de Gr.aetos = Hebr.NèShèR
inbrengleegte naar haar opstaanplaats,
daar waar zij gevoed wordt een tij
en tij(d)en een halve tij
vandaan van de vertegenwendiging
van de slang.
15.En de slang wierp uit zijn mond
laat achter de vrouw water als
OP 12,13
een rivier, opdat hij haar
tot een door de rivier weggedragene
maakte.
16.En het land hielp de vrouw en
geopend heeft het land haar mond
en zij verdronk de rivier welke
wierp de draak uit zijn mond.
17.En toorngloeiend* werd de draak *Gr.orgizoo = Hebr. CháRáH
op de vrouw[163] en hij kwam af om
te maken broderij* met de overigen *Gr.pole,os = Hebr. MieL’CháMáH
van haar kiemgoed, zij die behoeden
de geboden van God en hebben
het getuigenis van Jezus Christus.
18.En ik stond op het zand* van *Gr.ammos = Hebr. ChàJieL k-36
de zee.
13.1.En ik zag
uit de zee een beestleven* omhoog *Gr.thèrion = Hebr. ChàJáH
treden, hebbend tien horens[164] en
zeven eerstdelen, en op zijn horens
tien tulbanden* en op zijn horens *Gr.diademos=Hebr.KéTèR (=
van smaadbeweringen, dommer.
2.en het beestleven dat ik zag
geschiedde gelijk aan een pardel*, * waarschijnlijk ‘luipaard’
en zij voeten als van een beer* *Gr.arkos = Hebr. DoBh
en zijn mond als de mond van
een leeuw, een gegeven heeft aan
hem de draak zijn kracht en zijn
troon en een bevoegdheid groot[165].
OP 13
3.En een één-enkele* van de *Gr.mia (eis) = Hebr. AèCháD
eerstdelen van hem (is) als een gevilde* *Gr.sphazoo = Hebr. SháThàCh
tot gestorvenheid* en slag van zijn *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT
gestorvenheid werd verpleegd; en
verwonderd werd geheel het land
achter het wildleven aan[166],
4.en zij bukten zich voor de draak, omdat
‘hij gegeven heeft de bevoegdheid
aan het beestleven en zij bukten zich
voor het beestleven zeggende:
wie (is(gelijk aan het beestleven, en
wie heeft kracht om in’t brood* te geraken *Gr.polemoöo = Hebr.LáChàM
met hem?
5.En gegeven werd aan hem een mond
om te praten grote (dingen) en
smaadbeweringen en gegeven werd aan hem
bevoegdheid om ‘t)te maken twee en
veertig maanden.
6.En hij heeft geopend zijn mond tot
smaadbeweringen tot God, om smaad
te beweren over zijn naam en de tent
OP 13
van hem, hen die in de hemel tenten.
7.En gegeven werd aan hem
om te maken broderij met de
geheiligden en om te overwinnen[167].
En gegeven werd aan hem bevoegdheid
over alle stamstaf* *Gr.phulè= Hebr. ShèBhèTh
en genotenvolk* *Gr.laos = Hebr. NgàM
en tong* *Gr.gloossa = Hebr. LáShóWN
en natie*. *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ
8.En neerbukken* voor hemzullen *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH
allen die neerhuizen op het land,
van wie niet geschreven is de naam
van hem in het staafboek* van het leven[168] *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR
van het lam (dat)gevild*[169](is) *Graphazoo = Hebr. SháChàTh
vandaan van het ontwerp van de
ordentelijkheid*.[170] *Gr.kosmos
9.Indien iemand een oor heeft,
moet hij horen.[171]
10.Indien iemand gevangen wegvoert,
tot gevangenschap vaart hij heen.
Indien iemand met een zwaard
vermoordt, zal hij noodzakelijkerwijs
met een zwaard vermoord worden.
Hier geschiedt het erbij-blijven en
het vertrouwen van de geheiligden.
11.En ik zag een ander beestleven k-37
omhoog tredend uit het land,
en het had twee horens gelijk
aan het lam, en hij praatte als een
draak.
OP13
12.En de bevoegdheid van het
eerste beestleven maakt hij
in zijn tegenwoordigheid.
En hij maakt, dat het land en
ellen die daarop neerhuizen,
neerbukken voor het eerste
beestleven, van wie verzorgd
werd de wond van zijn
gestorvenheid.
13.En hij maakt grote kentekenen,
dat hij ook maakt dat vuur
uit de hemel neertreedt op het
land, in tegenwoordigheid van
de mensen.
14.En hij doet omtuimelen
die neerhuizen op het land door
de kentekenen die gegeven
werden aan hem om te maken,
in de tegenwoordigheid van het
beestleven, zeggend aan die
neerhuizen op het land om te
maken beeltenissen* voor het *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM
beestleven, dat heeft de wond
van het zwaard en hij leefde.
15.En gegeven werd aan hem om
te geven beluchting aan de
beeltenis van het beestleven,
opdat ook zou praten de beeltenis
van het beestleven en zou maken,
dat zovelen niet zouden neerbukken
voor de beeltenis[172] van het beestleven
vermoord zullen worden.
16.En Hij maakt dat aan allen de kleinen
en de groten, de rijken en de armen,
de ontslagenen en de heerdienaren,
hij geeft aan hen spitsmerken op
hun rechterhanden of op hun
voorhoofden,
17 opdat niet iemand de kracht heeft
om op de markt te kopen of
om te verkopen indien hij niet heeft
(als)spitsmerk de naam van het beestleven
of de boekstaving van zijn naam.
18.Hier geschiedt de wijsheid*:
wie besef heeft, moet tot stemsteen
OP 13,14
maken de boekstaving van het
beestleven, want het geschiedt
(als) de boekstaving van een mens,
de boekstaving van hem:
zes honderd zestig zes[173].
14.1.En ik zag, en zie het lam k-39
staande op de berg Sion, en
samen met hem honderd vier en
veertig duizendtallen* hebbend *Gr.chilias=Hebr.AáLèPh (=
de naam van hem en de naam [kuddetal)
van de omvamende[174] van hem
op hun voorhoofden*.[175] *Gr.metoopon = Hebr.MàTséàCh
2.En ik hoorde een stem* vandaan van *Gr.phoonè = Hebr. QóWL
de hemel de stem van wateren
vele[176] enals de stem van donderdreun* *Gr.brontè = Hebr. RáNgàM
groot. En de stem die ik hoorde
als van cisterspelers cisterspelenden
OP 14
op hun cisters*; *Gr.kithara = Hebr.QieNNóWR[177]
3.en zij liedzingen een nieuw
lied[178] voor de vertegenwendiging* *Gr.enoopion = Hebr. LiePh’NéJ
van de troon en voor de
vertegenwendiging van de
beestlevens en van de ouderen*; *Gr.presbuteros=Hebr.ZàQéN
en niemand heeft de kracht om
te leren het lied tenzij de honderd
vier en veertig duizendtallen,
de marktgekochten vandaan van het
land.
4.(als)Deze geschieden wie zich
samen met vrouwmenselijken* *Gr.gunai = Hebr. NáShieJM
bevuild hebben; (als) maagden* *Gr.parthenos = Hebr. BeTuWLáH
geschieden zij.[179] Zij die navolgen
het lam waar hij ook maar heenvaart.
Deze werden marktgekocht vandaan
Van de menselijken een vooraangaande
(groep) voor God en voor het lam,
5.en in hun mond werd niet gevonden
een leugen[180]; (als)volgaven* geschieden *Gr.amoomos = Hebr. TáMieJM
zij.
6.En ik zag een andere werkbode*, *Gr.angnglelos = Hebr. MàL’AàK
vliegend in ’s hemels midden,
hebbende de wereldtijdige
goednieuwsboodschap* om het goede *Gr.euangngelion=Hebr. BáSháR
nieuws te boodschappen bij wie
zitten op het land en bij elke natie* *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ
en stam* *Gr.phulè = Hebr. ShèBèTh
en tong * *Gr.gloossa = Hebr. LáShóWN
en genotenvolk*, *Gr.laos = Hebr. NgàM
zeggende met grote stem:
7.Hebt ontzag voor God en geeft k-40
aan hem dunkzwaarte*, *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD
omdat gekomen is de ure van
OP 14
zijn oordeel en bukt neer voor
die maakt de hemel en het land
en de zee en de wellen* van de *Gr.pègè = Hebr. NgàJieN
wateren.
8.En een andere een tweede werkbode k-41
volgde zeggende:
gevallen gevallen is het grote Babylon[181]
dat uit de wijn van het toorngemoed
van haar hoererij heeft gedrenkt alle
naties.[182]
9.En een andere werkbode een derde k-42
volgen hen zeggend met grote stem
Indien iemand neerbukt voor het
beestleven* en zijn beeltenis** en *Gr.ThèRion=Hebr.CháJáH; **Gr.
aanneemt een sptsmerk op zijn [eikoon = Hebr.Ts↕LèM
voorhoofd en op zijn hand,
10.en hij zal drinken uit de wijn
van het toorngemoed van God,
welke vermengseld is onvermengd
in de drinkbeker van zijn walgtoorn[183],
en zij zullen gefolterd worden
in vuur en zwavel*[184] voor de vertegen- *Gr.theion = Hebr. GiePh’RiejT
wendiging van de heilige werkboden
en voor de vertegenwendiging van
het lam.
11.En de rook van de foltering van
hen treedt tot wereldtijden van
wereldtijden omhoog, en niet hebben
zij een ruststop dag en nacht, die
neerbukken voor het beestleven en
OP 14
zijn beeltenis, en indien iemand
aanneemt het spitsmerk van zijn naam.[185]
12.Hier geschiedt het erbij-blijven
van de geheiligden, zij die behoeden
de geboden van God en het vertrouwen
van Jezus.
13.En ik hoorde een stem uit de hemel,
die zegt: schrijf: gelukgewenst de
lijfdoden* die in de machtiger *Gr.nekros
sterven vanaf nu[186]; ja, zegt de beluchter,
dat zij een ruststop zullen nemen
uit hun arbeid, want hun werken
volgen samen met hen.[187]
14.En ik zag, en zie een witte wolk* *Gr.nephelos = Hebr. NgáNáN k-43
en op de wolk gezeten een gelijk
een stichtzoon van een mens[188],
hebbend op zijn eerstdeel* een krans *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSh
van goud en in zijn hand een
scherpe sikkel.
15.En een andere werkbode kwam weg
uit het tehuis*, schreeuwend met *Gr.naos= Hebr.HéJKáL
een stem groot naar de neergezetene
op de wolk: stuur jouw sikkel en
maai af, omdat gekomen is het
uur om af te maaien,[189]
omdat droog werd de maaiing
van het land,[190]
OP 14,15
en de neergezetene op de wolk
wierp zijn sikkel op het land
en het land werd gemaaid.
17.En een andere werkbode
kwam weg uit het tehuis dat
in de hemel (is), hebbend ook
hij een sikkel scherp.
18.En een andere werkbode
kwam weg uit de slachtplaats*, *Gr.thusastèrion = Hebr. MieZ’BàCh
hebbend de bevoegdheid over
het vuur; en hij gaf stem met
een stem groot tot wie heeft
de sikkel scherp zeggend:
Stuur van de sikkel scherp
en oogst de trossen van
de gaarde* van het land, omdat *Gr.ampelon = Hebr. KèRèM
er helemaal zijn haar rozijnen.
19.En (toen) wierp de bodewerker
zijn sikkel op het land en hij
oogstte de gaarde van het land
en hij wierp ze in de kuip van
Gods toorngemoed groot en
beschreden werd de kuip buiten
de stad, en uit kwam bloed* *Gr.haima = Hebr.DáM (= roods)
uit de kuip tot de tomen van de
paarden, aan stadiën duizend
zeshonderd.[191]
15.1.En ik zag een ander kenteken* *Gr.sèmeion = Hebr.AóWT k-45
in de hemel groot en wonderlijk,
zeven bodewerkers hebbend
zeven slagen* latere**, omdat in hen *Gr.plègè = Hebr.MáKháH; **Gr.
al-af-wordt-gemaakt het toorngemoed [eschatos = Hebr.AæChàR[192]
OP 15
van God.
2.En ik zag (iets) als een zee van
kristal, gemengd met vuur en
de overwinnaars uit het beestleven* *Gr.thèrion = Hebr.ChàJáH
en uit zijn beeltenis* en uit de *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM
boekstaving* van zijn naam, *Gr.arithmos = hebr. SéPhèR
staande[193] bij de zee van kristal,
hebbende cithers van God[194]
3.en zij liedzingen het lied
van Mozes de heerdienaar van
God[195] en het lied van het lam,
zeggende:
groot en wonderlijk de werken
van jou, machtiger[196],
God in alles krachtige*[197], *Gr.pantokratoor
rechtvaardig en waarachtig de
neemwegen* van jou[198], koning *Gr.hodos = hebr. DèRèK
van de naties;
4.wie heeft niet ontzag[199] voor jou,
machtiger, en zal dunkzwaarte
geven* aan jouw naam?[200] *Gr.doxazoo = hebr. KáBáD
OP 15
Want (jij)afgezonderd (bent)
Volgens de norm, omdat
alle naties zullen komen en bukken* *Gr.proskuneoo Hebr.SháCháH
voor jouw vertegenwendiging*[201], *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM
omdat de rechtsregels* van jou *Gr.dikaiooma = Hebr. MieSh’PháTh
te voorschijn werden gebracht.[202]
5.En na deze (dingen) zag ik,
en geopend werd het tehuis* *Gr.naos = Hebr. HéJKáL
van de tent van het getuigenis[203]
in de hemel.
6.En wegkwamen de zeven
bodewerkers* hebbende dezeven *Gr.angngelos = Hebr. MáL’AàK
slagen[204] vandaan van het tehuis*,
bekleed* met linnen rein *Gr.endunoo = Hebr.LáBàSh
toortstralend, en omgord zijnde
omtrent de borst met gordels
van goud.
7.En een één-enkele* uit de vier *Gr.eis = Hebr. AèChàD
leefdieren* heeft gegeven aan de *Gr.zooion=Hebr. CháJáH
zeven bodewerkers zeven sprenkelschalen* *Gr.phialè = Hebr. MieZ’RóWQ
van goud beladen met het toorngemoed* *Gr.thumos = Hebr. AàPhieJM
van God de levende in wereldtijden van
wereldtijden.
8.En beladen werd het tehuis van rook* *Gr.kapnos = hwebr. NgáSháN
vandaan van(vanwege) de dunkzwaarte[205] *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD
van God en vanwege zijn kracht
OP 15,16
en niemand had de kracht binnen te
komen in het tehuis totdat al-af zijn* *Gr.teleoo = Hebr. KáLáH
de zeven slagen van de zeven bodewerkers*. *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK
16.1.En ik hoorde een stem groot
vandaan van het tehuis, die zei aan de k-46
zeven bodewerkers: vaart heen en giet uit
de zeven sprenkelschalen van het
toorngemoed van God op het land.
2.En af kwam de eerste en hij goot uit
zijn sprenkelschaal op het land
en er geschiedde zweerderij* kwaad *Gr.elkos = Hebr. SháChieJN
en slecht op de mensen[206] die hebben
het spitsmerk van het beestleven
en neerbukken voor zijn beeltenis*. *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM
3.En de tweede goot uit zijn sprenkel- k-47
schaal op de zee; en er geschiedde
bloed*[207] als van een lijfdode** en alle *Gr.haima = Gebr.DáM **Gr.nekros lichaamziel* levend stierf dat (is) *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh
in de zee.
4.En de vierde goot uit zijn sprenkel- k-48
schaal op de rivieren* en de wellen** *Gr.potamos=Hebr. JáAàR **Gr.pègè
van water en er geschiedde bloed[208]. [=Hebr.NgàJieN
5.En ik hoorde de bodewerker van
de wateren zeggende: (als) een recht-
vaardige* geschied jij, die geschiedt en *Gr.diakaios=Hebr.TsáDDieJQ
geschiedde, de normgerichte[209], dat
jij deze (dingen) geoordeeld hebt,
6.omdat zij het bloed van geheiligden en
van profeten hebben uitgegoten
en het bloed hebt gegeven om te drinken.
(als) waardigen geschieden zij.
7.En ik hoorde de slachtplaats* die zegt: *Gr.thusiastèrion = Hebr. MieZ’BàCh
ja, machtiger, God, in alles machtige*, *Gr.pantolratoor
waarachtig en rechtvaardig de oordelen
van jou.
8.En de vierde goot uit zijn sprenkel-
schaal op de zon*; en gegeven werd *Gr.hèlion = hebr. ShèMèSh
aan haar om droog te schroeien* *Gr.kaumatizoo = Hebr. CháRàBh
de mensen met vuur*. *Gr.pur = Hebr. AéSs
9.En droog geschroeid werden de mensen
een schroeidroogte groot. En zij beweerden
OP 16
smadelijk over de naam van God,
die heeft de bevoegdheid over deze
slagen, en niet veranderden zij
van besef om te geven aan hem
dunkzwaarte.
10.En de vijfde goot uit de sprenkel- k-50
schaal van hem op de troon van
het beestleven[210] en zijn koninkrijk
geschiedde verduisterd en zij kauwen
op hun tongen uit gezwoeg.
11.En zij beweerden smaad over de
God van de hemel uit hun zwoegerijen
en uit hun zweerderijen en niet
veranderden zij van besef uit hun
werken.
12.En de zesde goot uit zijn sprenkel- k-51
schaal op de rivier* de grote Euphraat, *Gr.potamos = Hber. JáAàR
en opdroogt* zijn water, opdat bereid *Gr.xèrainoo = Hebr. JáBàSh
werd de neemweg* van de koningen *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
die (zijn) vandaan van het opstijg-vroege* *Gr.anatolè = Hebr. MieZ’RàCh
van de zon.[211]
13.En ik zag uit de mond van de draak
en uit de mond van het beestleven en
uit de mond van de leugenprofeet drie
beluchters* onrein. *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh
14.Want er geschieden beluchters
van demonen die maken kentekenen,
welke uitgaan op de koningen van het
gehele huisbewoonde (land), om
samen te voeren hen tot de broderij* *Gr.polemos = Hebr.MieL’CháMáH
van de grote dag van God de in alles
behardende.
15.Zie ik kom als een steler*; geluk- *Gr.kleptès, kleptoo = Hebr. GáNàBh
gewenst* de waakzame en de behoeder *Gr.makarios = Hebr. AèSh’RéH
van zijn gewaden, opdat hij niet naakt
rond schrijdt en zij bekijken zijn
onhebbelijkheid[212].
16.En samen voerden zij hen naar de
opstaanplaats* die door de Hebreeërs *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
geroepen wordt Harmagedoon.[213]
OP 16.17
17.En de zevende goot uit zijn sprenkel-
schaal op de waainevel*; en uit kwam *Gr.aèr
een stem groot uit het tehuis* vandaan *Gr.naos = Hebr. KéJHáL
van de troon die zei: het is geschied.
18.En er geschieden bliksems en stemmen
en donderdreunen[214] en er geschiedde een
turbulentie groot, zoals er niet geschiedde
vandaan van dat een menselijke geschiedde
op het land[215], een zodanige turbulentie
zo groot.
19.En de stad de grote geschiedde tot drie
delen, en de steden van de naties vielen.
En Babylon het grote werd indachtig gemaakt
voor de vertegenwendiging van God om te
geven aan haar de drinkbeker van de wijn
van het toorngemoed[216] van zijn walgtoorn*. *Gr.orgè = Hebr. AàPh
20.En alle eiland vluchtte en bergen werden
niet gevonden.
21.En hagel groot als talentenstukken
treedt neer uit de hemel op de
mensen, en smaad beweerden de
mensen over God uit de slag* van *Gr,plègè = Hebr. MáKáH
de hagel, omdat groot geschiedt
de slag daarvan machtig*.[217] *Gr.sphodra = Hebr.MeAóWD
17.1.En één-enkele* kwam uit de *Gr.heis = Hebr. AèCháD
zeven werkboden* die hebben de *Gr.angngelos = Hebr.MàL’ÁàK
zeven sprenkelschalen, en hij praatte
samen met mij zeggend: hierheen,
ik zal tonen aan jou het oordeel
over de hoer de grote, neergezeten
OP 17
op wateren vele,
2.met wie hoereerden de koningen
van het land[218] en roesdronken
werden de neerhuizenden op het land
van de wijn[219] van haar hoererij.[220]
3.En daarvandaan voerde hij mij naar
een inbrengleegte* in een beluchting. *Gr.erèmos Hebr.MieD’BàR
En ik zag een vrouwmenselijke* gezeten *Gr.gunè = Hebr. AieJSháH
op een beestleven* van scharlaken, *Gr.thèrion = Hebr. CháJáH
beladen met namen die smaad beweren,
hebbend zeven eerstdelen* en horens *Gr.kepahlè = RóWASh
tien[221].
4.En de vrouwmenselijke geschiedde
omworpen van purpur en roodblauw,
en verguld met goud en waardevol
gesteente en parels, hebbend een
drinkbeker van goud in haar hand,
beladen met gruwelijkheden* en de *Gr.bdelugma = Hebr. TóNgéBháH
besmettingen van haar hoererij*. *Gr.porneia = Hebr. ZóWNáH
5.En op haar voorhoofd een
geschreven naam: geheimenis,
HET GROTE BABYLON DE MOEDER
VAN DE HOERERIJEN EN DE
GRUWELIJKHEDEN VAN HET LAND.[222]
6.En ik zag de vrouwmenselijke
OP 17
roesdronken* van het bloed van *Gr.methuoo = Hebr. ShèKèR
bloed van de geheiligden en van
het bloed van de getuigen* van Jezus. *Gr.martureoo = Hebr.NgáWàD[223]
En ik verwonderde mij haar ziende
met grote verwondering.
7.En tot mij sprak een werkbode*: *Gr.angngelos = Hebr.MàL’AàK k-54
om wat verwonderde jij je?[224]
Ik zal zeggen aan jou het geheimenis
van de vrouwmenselijke en van
het beestleven dat haar tilt en dat heeft
de zeven eerstdelen en de tien horens.
8.Het beestleven dat jij ziet geschiedde
en het geschiedt niet en het is aanstaande
om omhoog te treden uit de oerpoel*[225] *Gr.abussos = Hebr. TeHóWM
en het vaart heen ter teloorgang; en
verwonderen zullen zich de neerhuizenden
op het land, van wie niet geschreven staat
de naam op het staafboek* van het leven[226] *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR
vandaan van het ontwerp* van de *Gr.katabolè
ordentelijkheid* van wie bekijken het *Gr.kosmos
beestleven dat geschiedde en niet geschiedt
en zal komen te geschieden.[227]
9.Hier (is) het besef dat wijsheid heeft.
De zeven eerstdelen geschieden (als)
zeven bergen[228], waar de vrouwmenselijke
op neerzit, en zij geschieden als zeven
koningen.
10.De vijf zijn gevallen, de één-enkele
geschiedt, de andere is nog niet gekomen,
en wanneer hij komt, is het noodzakelijk
OP 17
dat hij weinig blijft.
11.En het beestleven dat geschiedde
en niet geschiedt geschiedt ook
(als) achtste[229] engeschiedt vanuit de
zeven, en vaart heen naar de teloorgang.
12.En de tien horens die jij ziet
geschieden (als) tien koningen[230],
die het koningschap(-rijk) nog niet
aangenomen hebben, maar bevoegdheid
als koningen één-enkel uur nemen zij
aan samen met het beestleven.
13.Zij hebben één-enkele kennis
en de kracht en de bevoegdheid
van hen geven zij aan het beestleven.
14.Zij zullen met het lam broderij* *Gr.polemeoo = Hebr. LáChàM
hebben en het lam zal hen overwinnen,
omdat het geschiedt (als) de machtiger
van de machtigers en de koning van
de koningen[231], en die met hem
geroepenen en uitgekozenen en
getrouwen (zijn).
15.En hij zegt mij: de wateren die
jij ziet, waar de hoer zit, geschieden
(als)genotenvolken en krioelmenigten
en naties en tongen.
16.En de tien horens die jij ziet en het
beestleven, zij zullen beweigeren* *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA
de hoer en zullen inbrengleeg* maken *Gr.erèmos = Hebr.MieD’BàR
haar en naakt, en de vlees(delen)
van haar eten zij en zij zullen haar
verbranden in vuur.
17.Want God heeft gegeven in hun
harten om te maken zijn kennis,
en om te maken één-enkele kennis
en te geven hun koningschap (-rijk)
aan het beestleven, tot al-af-zullen* *Gr.teleoo = Hebr. KáLáH
zijn de inbrengwoorden* van God. *Gr.logos = Hebr. DáBháR
18.En de vrouw die jij ziet geschiedt
(als) de stad groot die heeft het
OP 17,18
koningschap bij de koningen
van het land[232].
55
18.1.Na deze (dingen) zag ik een
andere werkbode neertreden uit
de hemel, hebbende grote bevoegdheid
en het land werd verlicht vanuit
zijn dunkzwaarte*. *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD
2.En hij schreeuwde met sterke stem,
gevallen gevallen is het grote Babylon[233]
en zij geschiedde (als) behuizing van
demonen en een waarhoudplaats* *Gr.phulakè = Hebr.MieSh’MóWR
van alle onreine beluchting en een
waarhoudplaats van alle tsjirpgevogelte* *Gr.orneos = Hebr.TsiePhóWR
onrein en beweigerd*, *Gr.miseoo = hebr. SsáNéA
3.omdat uit de wijn* van het toorn- *Gr.oinon = Hebr. JáJieN
gemoed van de hoererij* van haar *Gr.proneia = Hebr. ZóWNáH
gedronken hebben alle naties en
de koningen van het land met haar
hoereerden[234], en de koophandelaren
van het land uit de kracht van het
weelderige van haar verrijkten zich.
4.En ik hoorde een andere stem
uit de hemel, die zei:
komt weg mijn genotenvolk* weg *Gr.laos = Hebr. NgàM
uit haar[235], opdat jullie geen medebondgenoten
OP 18
worden met haar verwaardingen
en weg uit haar plagen opdat jullie
(die) niet aannemen.
5.Omdat aangekleefd worden haar
verwaardingen tot de hemel[236]
en indachtig was* God haar *Gr.mnèmopneuoo = Hebr.ZáKháR[237]
onrechtmatigheden.
Geeft terug aan haar zoals ook
zij heeft teruggegeven[238].
6.En verdubbelt de dubbele (dingen)
volgens haar werken[239]; in de
drinkbeker, waarmee hij heeft gemengd,
mengt voor haar het dubbele.
7.Zoveel dunkzwaarte* zij geeft aan *Gr.doxazoo = Hebr. KáBéD
zichzelf en weelde gehad heeft,
zoveel geeft haar foltering en leed[240].
Omdat zij in haar hart zegt dit
“ik zit neer (als)koningin[241] en
niet (als)weduwe geschied ik en
leed zie ik zeker niet.”
8.Daarom op één-enkele dag zullen
komen haar slagen*, *Gr.plègè = Hebr. MáKháH
sterfte*, en treurnis** en honger en *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT; **Gr
zij zal in vuur neer gebrand worden. [penthos = Hebr. AáBéL
Omdat een vermogend machtiger
(is)de God die haar ordeelt.
9.En wenen zullen en bestoten
zullen zich bij haar de koningen
van het land die samen met haar
gehoereerd hebben[242] en weelde gehad
hebben, wanneer zij kijken naar
de rook* van haar vervuring, *Gr.kapnos = Hebr. NgáSháN
10.vandaan van verre staande,
uit ontzag* voor haar foltering, zeggende:
wee, wee, de stad de grote, Babylon
OP 18
de vermogende[243]*, omdat *Gr.ischuros = Hebr. ChàJieL
met één-enkele ure gekomen is
jouw oordeel.
11.En de koophandelaren* van *Gr.emporos = Hebr.SàChóWR
het land zullen wenen* en *Gr.kaioo = Hebr.BáKáH
treurend* bij haar, omdat hun *Gr.pentheoo = Hebr. AáBhàL
lading niemand meer vermarkt,
12.een lading van goud* en van *Gr.chrusos = hebr. ZáHàBh
zilver* en van gesteente waardevol *Gr.arguros = Hebr.KèSèPh
en van parels en van linnen* en *Gr.bussionos = Hebr. BàD
van roodblauw* en van zijde en *Gr.prophuros = Hebr.AàR’GáMáN
van scharlaken, en alle hout geurig
en alle gerei* van *Gr.skeuoss = Hebr. KeLieJ
ivoor* en alle gerei van hout *Gr.elephantinos
zeer waardevol en van metaal* *Gr.chalkos = Hebr, NáChàSh
en van ijzer* en van marmer, *Gr.sidèrion = Hebr. BàR’ZèL
13.en van kaneel* en kardeman[244] *Gr.kinamoomon = Hebr.QieN’MóWN
en verwalmingsgeuren* en *Gr.thumiama = Hebr.QoThèRèT
myrre en witgeur* en wijn en *Gr.libanon = Hebr. LeBóNáH
vijgen en griesmeel* en *Gr.semdalis = Hebr. SoLèT
tarwe* en veedieren en *Gr.sitos = hebr. ChieTTáH
voorttrekvee*, en van *Gr.ktènos = (hier ) Hebr, BeHéMáH
paarden* en van koetsen en van *Gr.hippos = hebr. SuWS
zielelichamen* en *Gr.sooma
de lichaamzielen* van mensen[245]. *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh
14.En de ooft van jou van de
begeerte van de lichaamziel kwam
weg vandaan van jou, en al-af* *Gr.pas = Hebr. KàL
het lekkere en het toortsstralende
ging te loor* vandaan van jou en *Gr.apooleoo = Hebr. AáBhàD
zeker niet zullen deze (dingen)
meer gevonden worden[246].
OP 18
15.De koophandelaren van deze (dingen),
de rijkgewordenen vandaan van haar,
vandaan van ver zullen zij staan door
het ontzag voor de foltering van haar,
wenende* en treurende**, zeggende: Gr.klaioo = Hebr, BáKháH; **Gr.
16.wee, wee de stad de grote, die pentheoo = Hebr. AóBàL
omworpen was met linnen en roodblauw
en scharlaken en verguld met goud en
met steen waardevol en een parel, dit:
17. “met één-enkele ure werd zo grote
rijkdom inbrengleeg gemaakt*. *Gr.erèmoöo
En alle bestuurder en al wie (is)op de
(werk-)plaats vaart en schepelingen
en zovele op zee werken,
18.vandaan van verre stonden zij en
schreeuwden kijkend naar de rook
van de vervuring van haar zeggende:
wat (is) gelijk aan de stad groot?
19.En zij wierpen stof* op hun *Gr.chous = Hebr. NgáPhàR
eerstdelen* en zij schreeuwden, *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSh
wenend en treurend, zeggende:
wee, wee de stad de grote, waarin
rijk werden allen die hebben
vaartuigen op de zee uit het
waardevolle van haar, omdat
met één-enkel uur zij inbrengleeg* *Gr.erèmoöo
werd gemaakt.[247]
20.Verblijd je om haar, hemel en
geheiligden* en afgezondenen en *Gr hagios = Hebr. QáDóWSH
profeten, omdat God oordeelde
het oordeel van jullie vanwege haar.
21.En op-pakt een één-enkele
werkbode vermogend een steen
als een molensteen groot en hij wierp
naar de zee, zeggend: zo met drangmacht
zal worden geworpen Babylon de grote
OP 18
stad en zeker niet zal zij gevonden
worden nog.[248]
22.En een stem van citerspelers en
van musici* en van fluitspelers en *Gr.mousikos
trompetters worde zeker niet meer
gehoord in jou, en alle kundige
van alle kunde* word zeker niet meer *Gr.technè = Hebr. CháRàSh
gevonden in jou.
23.En het licht van een lamp
schijnt zeker niet meer in jou
en de stem van een bruidegom
en van een bruid wordt zeker
niet gehoord in jou,[249]
omdat de koophandelaren van jou
geschieden (als) de grootsten
van het land, omdat in jouw
magische praktijken*[250] tot *Gr.pharmakeion = Hebr.KèShèPh
omtuimelen* gebracht werden *Gr.planaoo = Hebr. TáNgàL
alle naties.
24.En in haar werd bloed* van profeten *Gr.haima = Hebr. DáM (= roods)
en van geheiligden gevonden en
van alle afgeslachten* op het land.[251] *Gr.sphazoo = Hebr.SháChàTh
Op 19
19.1.Na deze (dingen)[252] hoorde ik k-56
een stem groot van een krioelmenigte
veel in de hemel, die zeggen:
Halleluja, de bevrijding* en de
dunkzwaarte[253] en-de kracht van onze
God,
2. omdat waarachtig en rechtvaardig
(zijn) de oordelen van hem;[254]
omdat hij oordeelde de grote hoer*, *Gr.pornè = Hebr. ZóWNáH
die verdierf* het land met haar hoererij. *Gr.phtheiroo=Hebr.SháChàT
En hij zette recht* *Gr.ekdikaoo=Hebr. NáQàM[255]
de bloedstorting* *Gr.haima=Hebr.DáM(=roodsstorting)
van zijn heerdienaren* uit haar hand.[256] *Gr.doulos=Hebr, NgèBhèD
3.En voor de tweede keer hebben zij
gezegd:
Halleluja en haar rook* treedt omhoog *Gr.kapnos=Hebr.NgáSháN
tot in de wereldtijden* der wereldtijden.[257] *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM
4.En neer vielen de vier en twintig ouden
en de vier beestlevens, en zij bukten zich
voor God die zit op de troon*[258], zeggende: *Gr.thronos=Hebr.KàSéA
op trouwe*, halleluja. *Gr.amèN = Hebr,AáMèN
5.En een stem kwam weg vandaan van de
troon zeggende:
prijst* onze God al-af de heerdienaren *Gr.aineoo=vert.van 4 Hebr.woorden
van hem die ontzag hebben voor hem,
de kleinen en de groten.[259]
OP 19
6.En ik hoorde als een stem* van *Gr.phoonè=Hebr.QóWL
veel krioelmenigte[260] en als een stem
van vele wateren[261] en als een stem
van vermogende donderdreunen*, *Gr.brontè=Hebr.RáNgàM
die zeggen:
Halleluja, omdat koningde de machtiger
onze God de in alles sterke.
7.Laten wij ons verheugen* en *Gr.chairoo = Hebr. SháMàCh k-57
juichen*, en geven de dunkzwaarte** *Gr.agalliazoo=Hebr.GieJL; **Gr.doxa
aan hem omdat gekomen is het [Hebr.KáBhóWD
huwelijk(sfeest)[262] van het lam en zijn
vrouwmenselijke heeft gereed gemaakt
haarzelf,
8.en gegeven werd aan haar dat zij
omworpen werd met linnen* toortsachtig *Gr.businos=Hebr.BàD
(en) rein*, want (als) het linnen geschieden *Gr.katharos=Hebr.TháHóWR
de rechtvaardigheden van de heiligen.
9.En hij zegt mij: schrijf: gelukgewenst* *Gr.makarios=Hebr. AèSh’RéJ
die tot de (brood-)maaltijd van het
huwelijksfeest van het lam[263] geroepen zijn.
En hij zegt mij: deze inbrengen geschieden
(als) de waarachtige van God.
10.En ik viel neer voor zijn voeten om
mij te bukken voor hem. En hij zegt:
zie toe niet)doen: (als)mede heerdienaar
van jou geschied ik en van de broeder/
zusterverwanten van jou, die hebben
het getuigenis van Jezus[264]; buk je voor God.
Want het getuigenis van Jezus geschiedt
(als) de beluchter(-ing) van de profetie.
11.En ik zag de hemel geopend, en zie k-58
een wit paard en gezeten daarop de (met)
vertrouwen aangeroepene en (met) waarachtig;
en met gerechtigheid* oordeelt hij en raakt hij *Gr.diakaiosunè = Hebr.TseDáQáH
in broderij*. *Gr.polemos=Hebr.MieL’CháMáH
JOH 19
en de ogen* van hem *Gr.ophtalmos = Hebr. NgàJieN
een steekvlam* van vuur[265] en op *Gr.phlox= Hebr. LáHàBh
zijn eerstdeel* tulbanden vele[266], *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSh
hebbend een naam* die geschreven *Gr.onoma = Hebr. ShéM
wordt[267] die niemand volkènt,
tenzij hijzelf,
13.en omworpen met een gewaad* *Gr.himation = Hebr. ShàL’MáH
gedompeld* in bloed, en geroepen *Gr.baptoo = Hebr. TháBháL
is (als) de naam van hem het
inbrengwoord* van God, *Gr.logos = Hebr. DáBháR
en de legerscharen* die (zijn) *Gr.strateumata=Hebr.TseBáAóWT
in de hemel volgden hem op
paarden wit,gekleed in linnen* *Gr.businos = Hebr. BàD
wit rein*, *Gr.kathoros= Hebr. TháHóWR
15.en uit zijn mond* gaat heen *Gr.stoma = Hebr. PhèH
zwaard* scherp, opdat hij daarmee *Gr.romphaia = Hebr. CháRèBh
zou slaan de naties*.[268] *Gr.ethnoS = Hebr. GóWJ
En hij weidt* hen met een *Gr.poimainoo = Hebr. RáNgáH
stamstaf* van ijzer[269], en hij *Gr.rabdos = Hebr. ShèBèTh
beschrijdt de kuip[270] van de wijn* *Gr.oinon = Hebr. JáJieN
van het toorngemoed van de
walgtoorn* van God in alles *Gr.orgia=Hebr. AàPh (neuswalging)
gehard*. *Gr.pantokratoor (Lat.ominpotens)[271]
16.En hij heeft op het gewaad* *Gr.himation = Hebr. SháL’MáH
en op zijn bekken* een *Gr.mèros = Hebr. JáRéK
geschreven naam: KONING* *Gr.basileus = Hebr. MèLèKh
VAN KONINGEN EN MACHTIGER* *Gr.krios = Hebr. AæDóNáJ
VAN MACHTIGERS.
17.En ik zag een één-enkele* *Gr.heis = Hebr. AèCháD
bodewerker* staande in de zon**, *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK [**Gr.hèlios=Hebr.ShèMèSh
en hij schreeuwde* met een *Gr.krazoo = Hebr. TsáNgàQ
stem* groot zeggend aan al-af *Gr.phoonè = Hebr. QóWL
de tsjirpvogels* *Gr.orneos = Hebr. TsiePhóWR
die vliegen*[272] in het hemelmidden: *Gr.petomai = Hebr. NguWPH
welaan* voert jullie tezamen tot
OP 19,20
de (brood)maaltijd de grote van
God,
18.opdat jullie eten het vlees* *Gr.srax = Hebr.BáShàR
van koningen en het vlees van
voraangaanden over duizend en
het vlees van vermogenden* en *Gr.ischuros = Hebr. ChàJieL
het vlees van paarden en van
wie neerzitten op hen, en het
vlees van alle ontslagenen* en *Gr.eleutheros = Hebr.CháPhuWSh
heerdienaren* en van kleinen en *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
groten.
19.En ik zag het beestleven* en *Gr.thèrion = Hebr. ChàJáH
de koningen van het land en de
legerscharen* van hen samengevoerd *Gr.strateumata = Hebr.TseBáAóWT
om te maken broderij* met die *Gr.polemos = Hebr. MieL’CháMáH
neerzit op het paard en met zijn
legerschare.
20.En gevat werd het beestleven k-59
en samen met hem de leugenprofeet[273]
die maakte kentekenen* voor zijn
vertegenwendiging*, waarmee hij *Gr.enoopion = Hebr.LiePH’NéJ
deed tuimelen* die aannamen het
spitsmerk van het beestleven en
die neerbukten voor zijn beeltenis*: *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM
levend werden geworpen de twee
in het meer van vuur dat brandt met
zwavel*. *Gr.theion = Hebr.GàPh’RieJT
21.En de overigen worden vermoord
met het zwaard van die neerzit op
het paard, dat uitkomt uit zijn mond
en al-af de tsirpvogels verzadigden
zich* van het vlees van hen. *Gr.chortazoo = Hebr. ShóBhàNg
20.1.En ik zag een bodewerker* *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK k-60
neertredend vandaan van de hemel,
hebbend de sleutel van de oerpoel* *Gr.abussos = Hebr. TeHóWM
en een ketting groot in zijn hand.
2.En hij vatte hard de draak, de
slang van het voorafgaande*, *Gr.archaios
die geschiedt (als)lasteraar* en *Gr.diabolos=Hebr, SháTháN
Satan*, en hij knevelde hem *Gr.satanas=Hebr. SháTháN(lasteraar)
duizend jaar[274] en hij wierp hem
OP 20
in de oerpoel.
3.En hij sloot af[275] en verzegelde
boven hem, opdat hij niet deed
omtuimelen* de naties, totdat al-af *Gr.planaoo = Hebr. TháNgàL
zijn geworden de duizend* jaren. *Gr.chilia=Hebr.AêLèPh(kuddetal)
Na deze (dingen) is het noodzakelijk
dat hij los gelaten wordt een
kleine tijd*. *Gr.chronos
4.En ik zag tronen* en zij zaten *Gr.thronos = Hebr. KieSSéA k-61
op deze. En de zielelichamen* van *Gr,psuchè = Hebr, NèPhèSh
de onder de bijl gekomenen* door *Gr.pelekos = Hebr. GieZ’RóWN
het getuigenis van Jezus en het
inbrengwoord* van God en wie niet *Gr.logos = Hebr. DáBháR
hebben gebukt* voor het beestleven *Gr.proskuneoo=Hebr. CháCháH
en niet voor de beeltenis* van hem *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM
en niet hebben aangenomen het
spitsmerk* op het voorhoofd en op *Gr.charagma
de hand van hen: en zij leefden
en koningden samen met Christus
duizend jaar[276].
5.De overigen van de lijfdoden* *Gr.nekros
leefden niet totdat de duizend jaar
al-af-zijn*. Dit is de eerste opstanding[277]. *Gr.teleoo = Hebr.KáLàL
OP 20
6.Geluk gewenst en heilig wie deel heeft
aan de eerste opstanding. Over
deze heeft de tweede gestorvenheid* *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT
geen bevoegdheid*[278], maar zij *Gr.exousia
zullen geschieden (als)priesters
van God[279] en van de Christus en zij
zullen koningen samen met hem
duizend jaren.
7.En wanneer al-af-zijn-gemaakt* *Gr.teleoo = Hebr.KáLàL k-63
duizend jaren, zal worden los gelaten
de satan* uit zijn waarhoudplaats**, *Gr.satanas=Hebr.SháTháN; **Gr.
8.en hij zal uitgaan om te doen [phulakè=Hebr.MieZ’MæRáH
tuimelen*[280] de naties in de vier *Gr.planaoo=Hebr.TáNgáH
hoekwendes* van het land GoG en *Gr.goonia=Hebr.PieNNáH
Magog[281], om samen te voeren hen
ter broderij*, van wie de boekstaving *Gr.polemos=Hebr.MieL’CháMáH
(is) als het-zand van de zee.
9.En zij traden omhoog op de wijdte* *Gr.platos = Hebr. RáChoBh
van het land en zij omsingelden*
de legeropwerping*[282] van de heiligen *Gr.embolè=Hebr.MeNàCh’MáH
en de stad die bemind is; en neer
trad vuur uit de hemel en verat hen.
10.En de lasteraar* die doet tuimelen *Gr.diabolos=Hebr. SháTháN
hen werd geworpen in het meer van
vuur* en zwavel**[283], waar ook het *Gr.puros=Hebr.AéSh; **Gr.theion=
beestleven en de leugenprofeet (zijn) [Hebr.GàPh’RieJT
en zij zullen gefolterd worden dagen
en nachten in de wereldtijden*.
11.En ik zag een troon* groot wit en *Gr.thronos=Hebr.KieSSéA k-64
die neerzat daarop van wiens
OP 20,21
vertegenwendiging* vluchtte het land *Gr.prosopon=Hebr.PáNieJM
en de hemel, en een opstaanplaats
werd niet gevonden voor hen.
12.En ik zag de lijfdoden* de groten en *Gr.nekros
de kleinen, staande voor de vertegen-
wendiging vam de troon, en staafboeken* *Gr.biblion=Hebr.MieS’PáR
werden geopend en een ander staafboek
werd geopend, dat geschiedt (als dat van)
het leven, en beoordeeld werden
de lijfdoden uit het geschrevene
in de staafboeken volgens hun werken.[284]
13.En gegeven heeft de zee de lijfdoden
die (zijn) in haar en de gestorvenheid en
de oergroeve* hebben gegeven de lijfdoden *Gr.haidès=Hebr.SheAóWL
die (zijn) in hen, en zij werden beoordeeld
ieder volgens hun werken.
14.En de gestorvenheid en de oergroeve
werden geworpen in het meer van vuur.
Deze gestorvenheid geschiedt (als) de tweede,
het meer van vuur.
15.En indien iemand niet wordt gevonden
in het staafboek* van het leven geschreven, *Gr.biblion = Hebr. MieS’PhàR
wordt hij geworpen in het meer van vuur.
21.1.En ik zag een hemel* nieuw en een *Gr.ouranos=Hebr.SháMáieM k-65
land* nieuw.[285]. Want de eerste hemel en het *Gr.gè = Hebr.AèRèTs
eerste land zijn heengekomen, en de zee
geschiedt niet meer.[286]
OP 21
2.En de heilige stad* Jeruzalem nieuw *Gr.polis = Hebr. NgieJR
zag ik neertredend uit de hemel,
vandaan bij God, toebereid als een
bruid* ordentelijk gemaakt** voor de *Gr.numphè = Hebr. KàLLáH
man van haar.[287] [**Gr.kekosmèmenè
3.En ik hoorde een stem groot uit
de troon* zeggende: zie de tent van *Gr.thronos=Hebr.KieSSéA
God samen met de mensen, en
hij zal tentwonen samen met hen
en zij zullen geschieden (als)
genotenvolken* van hem, en zelf *Gr.laos=Hebr. NgàM
zal God samen met hen geschieden
4.en hij wegstrijken* alaf de tranen
uit hun ogen en de gestorvenheid* *Gr,thanatos=Hebr,.MáWèT
zal niet meer geschieden, en geen
getreur* en geen geschreeuw** en geen *Gr.penthos=Hebr.AáBáL; **Gr.kraugè
getob zal meer geschieden, omdat [=Hebr,TsáNgàQ
de eerste (dingen) heen gekomen zijn.[288]
5.En(toen)sprak die zit op de troon*: *Gr.thronos=Hebr.KieSSéA k-66
zie nieuw maak ik alle (dingen).
En hij zegt: schrijf, dat deze
inbrengwoorden* getrouw en waarachtig *Gr.logos=Hebr.DáBháR
geschieden.
6.En hij sprak tot mij: het is geschied.[289]
JOH 21
Ik de alpha en de o(mega), het
vooraangaande* en de al-afheid**. *Gr.archè=Hebr.RéAShieJT(eerste)
Ik zal aan wie dorst heeft geven [**Gr.telos=Hebr.KáLieJL
uit de oog-wel* van het water van *Gr.pègè=Hebr.NgàJieN
het leven ten geschenke[290].
7.Hij die overwint zal wettig lotsdeel
krijgen daarin, en ik zal geschieden
voor hem (als)God en hij zal
geschieden voor mij (als)stichtzoon.[291]
8.Maar voor bangen* en ontrouwen *Gr.deilos=Hebr.JáGàR
en gruwelijken* en moordenaars en *Gr.van Gr.bdelussoo=Hebr.TáNgàBh
hoeren en magiërs* en idool- *Gr.pharmakos
dienaren en alle leugenaars
hun bedeling (is) in het meer van
brandend vuur en zwavel[292],
hetwelk geschiedt (als) de tweede
gestorvenheid.
9.En er kwam één-enkele* uit de k-67
zeven werkboden, die hebben de
zeven sprenkelschalen* die beladen *Gr.phiala=Hebr.MieZ’RóWQ
zijn met de zeven latere slagen*, *Gr.plègè=Hebr.MàKáH
en zij hebben gepraat met mij,
zeggend: hierheen ik zal tonen aan
jou de bruid* de vrouw van het lam. *Gr.numphè=Hebr.KàLLáH
10.En hij droeg mij weg met een
beluchting* op een berg groot en *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
hoog, en hij toonde mij de heilige
stad Jeruzalem[293] neertredend uit
de hemel vandaan van God,
11.hebbend de dunkzwaarte* van God. *Gr.doxa=Hebr.KóBhóWD
De lichtgever* van haar (is) gelijk *Gr.phoostèr=Hebr.MeAóWR
aan een meest waardevolle steen,
OP 21
als de steen jaspis die doorschijnend* is, *Gr.krustallizoo[294]
12.hebbend een muur* groot en hoog *Gr.teichos=Hebr.ChóWMàT
en hebbend aan poorten* twaalf en op *Gr.pulè=Hebr.SheNgàR
de poorten aan werkboden twaalf
en namen* daarop geschreven, welke *Gr.onoma=Hebr.ShéM
geschieden van de twaalf stamstaven* *Gr.phulè=Hebr.ShèBhèTh
van de stichtkinderen van Israël*. *Gr.huioi = Hebr.BeNieJM
13.Vandaan van het opstijg-oosten-vroege* *Gr.anatolè=Hebr,MieZ’RàCh
drie poorten, en vandaan van het
opbergnoorden* drie poorten, en vandaan *Gr.borra=Hebr.TsePhóWN
van het woestijnzuiden* drie poorten *Gr.notos=Hebr.NèGèBh
en vandaan het neerkomingswesten* *Gr.dusmè=Hebr.BóWA
drie poorten.[295]
14.En de muur van de stad, hebbend
twaalf grondvesten* en daarop twaalf *Gr.themelion=Hebr.SuWD
namen van de twaalf afgezondenen
van het lam.
15.En die praat met mij had een maat
van gestengelte*, opdat hij zou meten de *Gr.kalamè=Hebr.QeNéH
stad en haar poorten en haar muur
hoeveel de wijdte* (is). *Gr.platos=Hebr.RáChàB
16.En de stad ligt vierhoekig en haar
gestrektheid* zoveel als haar wijdte. *Gr.mèkos=Hebr.AæRàK
En hij mat de stad met een gestengelte
op twaalf duizend stadiën.
En de gestrektheid* en de wijdte en *Gr.mèkos=Hebr.AæRàK
de hoogte van haar geschieden gelijk.
17.En hij mat haar muur honderd
veertig en vier ellen*, een maat van *Gr.plègos=Hebr.AáMáH
een mens, die geschiedt (als)van een
werkbode.
18.En de familiebouw van haar muur
(is)jaspis, en de stad rein goud gelijk
rein kristal.
19.De grondvesten van de muur van de
OP 21
stad met alle waardevolle steen orden-
telijk* gemaakt: *Gr.kosmoöo
de eerste grondvest jaspis,
de tweede saphier,
de derde chalcedon[296],
de vierde smaragd,
de vijfde cornalijn,
de zesde sardonix,
de zevende chrysoliet,
de achtste beril,
de negende topaas,
de tiende chrysopraas,
de elfde hyacint,
de twaalfde amethist.
21.En de twaalf poorten (zijn) twaalf
parels. Steeds één enkele van de poorten
geschiedde uit één-enkele parel. En de
wijdte* van de stad (is)van goud *Gr.plateia=Hebr.RáChóBh
(dat)rein*(is) zoals kristal doorstralend. *Gr.katharos=Hebr.TáHóWR
22.En een tehuis* zag ik niet in haar, *Gr.naos=Hebr.HéJKáL
want de machtiger God de in alles krachtige
geschiedt (als) haar tehuis, en het lam.
23.En de stad heeft geen behoefte
aan de zon en niet aan de maan, opdat
zij tevoorschijn komen in haar,
want de-dunkzwaarte van God verlicht[297]
haar, en haar lamp het lam.
24.En om zullen schrijden de naties* *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
door haar licht, en de koningen van
het land zullen aandragen hun
dunkzwaarte* naar haar. *Gr.doxa=Hebr.KáBhóWD
25.En haar poorten zullen niet sluiten* *Gr.kleioo=Hebr.SáGàR
overdag, want nacht zal niet geschieden
daar[298].
26.En aandragen zullen zij de dunkzwaarte
en de waardering van naties naar haar
en niet zal binnen komen in haar gemeens*[299]
en de maker van gruwelijks* en leugen *Gr.bdelugma=Hebr.TóNGéBháH
tenzij de geschrevenen in het staafboek* *Gr.biblion=Hebr.MieS’PhàR
van het leven van het lam[300]. OP 21,22
22.1. En hij toonde mij een rivier* *Gr,potamos=Hebr.JáAieJR k-68
van water van leven toortstralend
als doorschijnglas, uitgaande[301] uit
de troon* van God en van het lam. *Gr.tronos=Hebr.KieSSéA
2.In het midden van haar wijdte en
van de rivier aan deze en aan gene
zijde een houtboom van leven,
makend vruchten twaalf volgens
de maanden* elk gevend zijn vrucht, *Gr,mèn=Hebr.CháDáSh
en de bladeren van de houtboom
tot verpleging*[302] van de naties, en alle *Gr.therapeion
gebanvloekts* zal er niet meer *Gr.katathema=Hebr.ChèRèM
geschieden[303].
3.En de troon van God en van het lam
zal in haar geschieden. En zijn heerdienaren* *Gr.doulos=Hebr.NgèBhèD
zullen hem bedienen*.
4.En zij zullen zien zijn vertegenwendiging* *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM; zie
en zijn naam (is)op hun voorhoofden. [Ps.17:15
OP 22
5.En nacht zal niet meer geschieden
en niet hebben zij behoefte aan licht
van een lamp en licht van de zon,
omdat de machtiger God licht maakt[304]
bij hen, en zij koningen in wereldtijden
van wereldtijden[305].
6.En hij sprak tot mij: deze inbrengenwoorden* *Gr.logos=Hebr.DáBháR k-69
(zijn) betrouwbaar en waarachtig en
de machtiger de God van de beluchtingen* *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
van de profeten, zond af zijn werkbode* *Gr.angngelos=Hebr.MáL’AàK
om te tonen aan zijn heerdienaren*, *Gr.doulos=Hebr.NgèBhèD
wat noodzakelijk is te geschieden[306]
allerijl.
7.En zie, ik kom ijlings; gelukgewenst* *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéA k-70
die behoed de inbrengwoorden* van de *Gr.logos=Hebr.DáBháR
profetie[307] van dit staafboek* *Gr,biblion=Hebr.SéPhèR
8.En ik Johannes (ben) de horende en
kijkende naar deze (dingen), en toen ik
hoorde en keek, viel ik om mij te bukken* *Gr.proskuneoo=Hebr.SháChàT
ten overstaan van de voeten van de
werkbode die toont aan mij deze (dingen).
9.En hij zegt mij: zie toe nee: (als) een
nedeheerdienaar van jou geschied ik
en van de broederverwanten en van de
profeten en van wie behoeden de
inbrengwoorden van dit staafboek.
Buk neer voor God.
10.En hij zegt mij: niet verzegel* jij *Gr.sphragizoo=Hebr.CháTàM
de inbrengwoorden van de profetie van
dit staafboek, want het tij* geschiedt *Gr.kairos=Hebr.NgèT
lijfna*.[308]
OP 22
11.Wie onrechtmatig handelt[309] moet nog
onrechtmatig handelen, en de gore
moet nog goor handelen en de rechtvaardige* *Gr.dikaios=Hebr.TsàDieJQ
moet nog gerechtigheid* maken, en de *Gr.dikaiosunè=Hebr.TseDáQáH
geheiligde* moet heiligen. *Gr.haios=Hebr.QáDóWSh
12.Zie ik kom ijlings en het loon* van mij *Gr.misthos=Hebr.ShéQèR
met mij, om weer te geven aan ieder
naar dat zijn werk geschiedt.
13.Ik(ben) de alpha en de omega,
de eerdere* *Gr.prootos=Hebr.RieJShAóWN
en de latere*, *Gr.eschatos=Hebr.AæChàR
het(de) vooraangaande* *Gr.archè
en de al-afheid*. *Gr.telos=Hebr.KåL
14.Gelukgewenst wie bewalken[310]* van *Gr.plunoo=Hebr.KáBàSh
de gewaden*[311] van hun, opdat *Gr.stolè=Hebr.BáGàD
geschieden zal hun bevoegdheid*
voor de houtboom van het leven[312]
en zij aan de poorten zouden binnen-
komen in de stad.
15.Buiten(zijn) de honden* en de *Gr.kuoon=Hebr.KáLèBh
magiërs* en de hoeren** *Gr.pharmakos+Hebr.KèShèPh; **Gr.
en de moordenaars en de idooldienaren [pornnè-Hebr.ZóWNáH
en al wie liefheeft en maakt leugen*. *Gr.pseudos+Hebr.KáZàBh
16.Ik Jezus[313] heb gestuurd mijn werkbode
om te betuigen aan jullie bij de
geroepenschappen*. Ik geschied (als) *Gr.ecclesia=Hebr.QáHáL
de wortel* *Gr.riza=Hebr.ShoRèSh
en de geschiedronde* van David, *Gr.genos=Hebr.DóWR
de ster *[314] de toortsachtige van de
ochtend*. *Gr.prooi=Hebr.BoQèR
17.En de beluchter* en de bruid** *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh;**Gr.
zeggen: kom, en wie het hoort, moet numphè=Hebr.KàLLáH
zeggen: kom. En wie dorst heeft moet
komen, wie wil moet nemen water* *Gr.hudoor=Hebr.MàJieM
OP 22
van leven als geschenk.[315]
18.Ik betuig ik aan al wie hoort
de inbrengwoorden van de profetie
van dit staafboek: Indien iemand
bijstelt bij deze (dingen), bijstellen
zal God bij hem de slagen* die *Gr.plègè=Hebr.MàKháH
geschreven zijn in dit staafboek.
19.En indien iemand afpakt vandaan
van de inbrengwoorden van dit
staafboek, afpakken zal God zijn deel
vandaan van de houtboom van het
leven en uit de geheiligde stad en
het geschrevene in dit staafboek.
20.Die getuigt zegt: ja ik kom ijlings,
op trouwe*, kom machtiger Jezus. *Gr.Amèn = Hebr.AæMèN
21.De goede-gunst van de machtiger
Jezus met allen.[316]
1
[1] Hier staat het Griekse woord ‘apokalupsis’, dat is afgeleid van het werkwoord ‘apokaluptoo’. Het is in de Griekse vertaling van TeNaKh, de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse GáLáH, dat het beste met ‘ontmantelen’ kan worden vertaald. Deze notie dient bedacht te worden, ook al volgen we hier de Griekse woord samenhang en vertalen met ‘onthulling’.
[2] Dit Griekse woord wordt vrijwel altijd met ‘lezen’ vertaald. Letterlijk betekent dit woord echter ‘her-kennen’ en daaruit wordt duidelijk, dat het bij lezen gaat om het herkennen van lettertekens. Ons woord ‘lezen’ is verwant met het Latijnse ‘legere’ en dat betekent ‘verzamelen’ en ook daaruit wordt duidelijk, dat het bij lezen gaat om het verzamelen van tekens tot woorden en zinnen – ‘lezen’ is een heel werk in oude culturen. In het Hebreeuws wordt het werkwoord QáRàA, dat eigenlijk ‘roepen’ betekent, gebruikt voor ‘lezen’, en hier wordt duidelijk, dat alle lezen oorspronkelijk hardop lezen is, omdat pas via het horen woorden en zinnen duidelijk worden. Lezen is nooit stil lezen, maar ‘uitroepen’ ofwel ‘vóór-lezen’. Voor deze vertaling is hier gekozen, al is het jammer dat de in het Grieks zo duidelijke samenhang met ‘kennen’, ‘volkènnen’ niet bewaard blijft en evenmin de in het Hebreeuws zo duidelijke samenhang met ‘roepen’. De vertaling ‘voorlezen’ is ook daarom gekozen, omdat in de LXX dit Griekse woord de vertaling is van het Hebr. QáRáA in teksten, waarin het om het uitroepen van geschreven teksten gaat.
[3] Hier staat in het Grieks het woord ‘ecclesia’, dat meestal met ‘gemeente’ wordt vertaald. In dit Griekse woord staat echter het woord kaleoo centraal en dat betekent ‘roepen’. Een ‘ec-clesia’ bestaat uit mensen die ergens vandaan weggeroepen zijn, een ‘geroepenschap’.
[4] Met deze omschrijving doelt Johannes vrijwel zeker op de naam JHWH. In die naam is het werkwoord HáJáH te herkennen, dat ‘geschieden’ betekent (en door het Nederlandse werkwoord ‘zijn’ niet adequaat wordt weergegeven). Dat geldt ook voor de aanduiding ‘de komende’.
[5] Het Griekse woord enoopion is in de LXX de vertaling van het Hebr. PáNieJM, dat meestal met ‘aangezicht’ wordt vertaald, maar niets met ‘zien’ te maken heeft, maar met ‘toewenden’. In TeNaKh vertalen we het daarom met ‘vertegenwendiging’. Het Griekse woord heeft wel met ‘zien’ te maken. Het functioneert in het NT echter als het woord PáNieJM in het Hebreeuws. Daarom vertalen we dit Griekse woord in het NT eveneens met ‘vertegenwendiging’.
[6] Het Gr. woord prototokos betekent letterlijk ‘eerstgeborene’. Het is in de LXX de vertaling van het Hebr.BeKhoR, dat ook altijd met ‘eerstgeborene’ vertaald wordt, maar waarin het woord ‘geboren worden’ of ‘baren’ niet te horen is. In het Hebr. gaat om ‘voorste-zijn’, om de ‘vóórsteling’. Letterlijk staat hier in deze tekst dus: vóórsteling van de nekroi – zie voor de betekenis van dit woord hieronder. Het woord ‘vóórsteling’ verwijst naar Psalm 89:28, waar dit van David wordt gezegd. De LXX (ps.88:28) vertaalt daar het Hebreeuwse BeKhóWR eveneens door het Griekse ‘prototokos’. David wordt daar bovendien genoemd “de opperste (NgèL’JóWN) voor-de-koningen-van~het-land”; in de LXX de ‘hupsèlos’; bij Johannes de ‘archoon’.
[7] Hier staat dus in het Grieks ‘nekroi’. Een woord dat de basis is van het Nederlandse woord ‘nekrologie’. Het betekent ‘doden’, maar mag niet gelijk gesteld worden aan ‘gestorvenen’; daarvoor gebruikt het Grieks het woord thanatos en het Hebreeuws het woord MéT. In de LXX wordt het Hebr.woord MéT alleen dan met het Griekse nekros vertaald, wanneer het gaat om het gestorven lichaam en niet zozeer om de gestorven medemens.
Daarom vertalen we nekros met ‘lijfdode’..
[8] Het Griekse woord haima kan net als het Hebr. woord DáM (dat letterlijk ‘iets roods’ betekent – zie de Nederlandse woordenlijst bij ‘roods’) ook de redenen aanduiden, waardoor bloed zichtbaar wordt, nl. verwonding, of wel bloedvergieting / bloedstorting. Het gaat ook in deze tekst om een daad, en niet om het vocht zelf. Daarom is de vertaling ‘wassen’ in de Statenvertaling hier tendentieus..
[9] ‘Koningschap’ dient hier net zo verstaan te worden als ‘manschap’.
[10] In de oude Griekse vertalingen van het OT door Aquila en Theodotion is dit Griekse woord de vertaling van het Hebreeuwse DáBàQ = doorboren. In de LXX wordt dit Hebreeuwse woord met het Griekse katorcheoo = verguizen vertaald. In de Hebreeuwse tekst slaat het niet op hem die zij doorboord hebben, maar op mij die zij doorboord hebben en zo staat het ook nog in de Statenvertaling, maar in de nieuwere vertalingen is meestal voor de eerste versie gekozen en wordt in de Hebreeuwse tekst een (zeer) kleine verschrijving aangenomen. De keuze van Johannes voor de vertaling van Aquila of Theodotion betekent, dat deze vertalingen hem bekend zijn geweest en dat hij de vertaling van de LXX bewust heeft vermeden.
[11] Het Griekse woord phulè betekent eigenlijk stamgeneratie en later ook volksstam. Het is in de LXX meestal de vertaling van een van de volgende drie Hebreeuwse woorden: 1. MàThThèH, dat ’strekker’, of letterlijk nog ‘rekter’ betekent omdat het is afgeleid van een werkwoord dat ‘(uit-)rekken’ betekent – het herinnert aan ons woord ‘scepter’; 2. MiSh’PoCháH = familie, 3. ShèBèTh = stamstaf. In de pericoop van Zach.12:10-12 is het de vertaling van MiSh-PoCháH = familie. In Zach. gaat het om de families in het land rond het huis van David. In deze tekst uit de Onthulling lijkt het erop dat deze tekst wordt toegepast op alle families van de aarde.
[12] Zie Amos 3:13, daar is het Griekse pantokratoor de vertaling van het Hebreeuwse ShàDàJ, dat is afgeleid van een werkwoord dat ‘overweldigen’ betekent. ShàDàJ kan het beste naar analogie van ‘geweldige’ met ‘overweldigende’ worden vertaald. De Joodse vertalers van het OT hebben dit Hebreeuwse woord weergegeven met een combinatie van twee Griekse woorden: ‘panto’ = in alles, en ‘kratos’ dat in de LXX de vertaling is van het Hebreeuws NgoZ, dat ‘sterkte’ betekent. Wij volgen hen in deze beslissing in het Nederlands.
[13] Het Griekse woord salpingx is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebreeuwse woord ChæTsoTseRáH=trompet, maar ook van ShóWPhàR = klaroen. Vanwege de context van het eerste woord is hier voor ‘trompet’ gekozen..
[14] Voor de beschrijving van de MeNóWRáH zie Ex.25:31-35. Zowel in het Grieks als in het Hebreeuws is het woord ‘lamp’ het kernwoord. Ook het Nederlandse woord ‘lamp’ is eigenlijk een Grieks woord, lampas, en dat is het beste met ‘toorts’ te vertalen. De gebruikelijke vertaling ‘kandelaar’ (eigenlijk een Latijns woord, nl. de verlenging van het woord candela = was-/vetkaars; ook het Neder. Woord ‘kaars’ is de verbastering van een Latijns woord nl. charta en dat is een opgerolde strook papyrus, die kortstondig licht geeft) laat het woord ‘lamp’ niet horen en bovendien betekent dat woord volgens van Dale kaarsen- of lampen-houder en het gaat nu om wat direct licht kan geven.
[15] Zie Dan.7:13, waar volgens de LXX staat: en zie met (in een andere versie: op) de wolken van de hemel geschiedde hij komende als een zoon van een mens (huios anthropou). Dan.7:13 is in het Aramees geschreven en de letterlijke vertaling luidt: ziet mèt wolken-van de hemel als-stichtzoon-van een-menselijke in-aantocht geschiedt-hij.
[16] Zie Ez.9:2 en 11 volgens de LXX, waar in vs 2 staat: (En zes mannen ….) en één man aangekleed tot op de voeten en een riem van saffier op zijn lendenen; en in vs 11: En zie de man die aangekleed is tot op de voeten en geriemd met een riem op zijn lendenen en hij gaf bescheid (apokrino) …De Hebreeuwse tekst dient hier als volgt vertaald te worden: (en-kijk-hier zes menselijken . . .) en-een-manmenselijke~een-één-enkele in-het-midden-van-hen een-kleed-van linnen en een-kokervat-van de-boekstaver bij-de-heupen-zijner. In vs 11 staan dezelfde woorden. Johannes heeft hier de tekst van de LXX beter in zijn herinnering dan die de Hebreeuwse tekst. Maar hier klinkt ook Dan.10:5 door. Daar lezen we in de LXX zowel als in de Hebr. Tekst (hier dus geen Aramees) over een man in een linnen kleed en met een gouden riem.
[17] Zie Dan.7:9
[18] Zie Dan.10:6
[19] Zie ook Dan.6:10
[20] Hier wordt Jes.48:12 geciteerd. In de LXX wordt deze tekst als volgt uit het Hebreeuws vertaald: “ik geschied de voorste (prootos) en ik geschied tot in wereldtijd”. De Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND II): “ik(ben)~hem ik eerder dusdanig ik westenlater”. Het laatste Hebreeuwse woord wordt in de LXX meestal met het Griekse ‘eschatos’ vertaald. De vertaling van Jes.48:12 hier in Openbaringen blijft dus dichter bij het hebreeuws dan de vertaling van de LXX.
[21] Het Gr.woord ‘kleis’ komt van het werkwoord ‘kleioo’= sluiten. Ook het Nederlandse woord ‘sleutel’ komt van ‘sluiten’; een sleutel is dus een ‘sluiter’ en daar kan een ‘slot’bij horen.
[22] Deze bewoordingen herinneren in de eerste plaats aan die in Jes.48:6, maar dan wel zoals de LXX de Hebreeuwse tekst daar vertaalt, nl.: “ . . . ik maak nieuwe dingen vanaf nu, wat aanstaande is om te geschieden”. De Hebreeuwse tekst (Jes.48:6b en 7a) luidt letterlijk vertaald (zie BAND II): “ . . . horen doe ik jou maandnieuwigheden vanaf nu en-behoed-gebleven (dingen) en-niet volkènnen jullie. Nu worden zij volzuiverd (van BáRáA, dat meestal met ‘scheppen’ wordt vertaald, maar het is afgeleid van een woordstam die ‘zuiver’ betekent, het gaat in dit woord niet om ‘maken’ zonder meer, maar om kwalificerend maken: ‘volzuiveren’’, zie voor een uitvoerige argumentatie in OP NAAR JHWH DIE VAN ISRAËL ,een onderzoek naar psalm 25, Maastricht 2007, in deel II) en niet vanaf-dan . . . . “. Ook hier blijkt hoezeer de LXX ingang gevonden heeft reeds in de periode dat het NT geschreven werd. Deze bewoordingen herinneren ook aan die in Dan.2:28 en vs 45.
[23] Het Griekse woord ‘paradeisos’ , dat in het Nederlands als ‘paradijs’ geschreven wordt, is eigenlijk een Perzisch woord, dat een dieren- c.q. jachtpark aanduidt. Maar letterlijk ‘omwalling’ betekent. We komen het woord (nl. PaR’DéS) op enkele plaatsen in de Hebreeuwse bijbel ook tegen, o.a. Pred.2:5. In de LXX is het gekozen als vertaling van GàN, dat ‘omschutting’ betekent: ‘schutse’ en zoals in Gen.2 vaak verbonden is met de naam AéDèN (Eden). De schrijver verwijst hier naar Gen.2:9 en 3:22 en 24.
[24] Hier wordt herinnerd aan Dan.1:12. Daniël, die met nog drie andere Judeeërs de gevangenen zijn van Nebukadnezer in Babel, vraagt daar de beambte van koning Nebukadnezar om hem zijn drie vrienden gedurende tien dagen te beproeven met een wel erg mager dieet, omdat zij geen onrein voedsel willen gebruiken. Deze verwijzing is van betekenis voor de interpretatie van deze tekst in de brief aan Smyrna.
[25] Deze woorden verwijzen naar de geschiedenis van Bileam, die verteld wordt in Num.22-24. Maar zijn naam wordt in Num.31:16 ook in verband gebracht met de geschiedenis van Israëls ontrouw in Sittim in Num.25.
[26] Het Griekse woord ‘polemeoo’, dat we ook in het Nederlandse woord polemiek herkennen, betekent ‘oorlog voeren’. Het is in de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse LáChàM, dat als LèChèM klinkt in de naam Beth-LèChèM. Dat woord betekent ‘brood’, maar het werkwoord waarvan het is afgeleid wordt met ‘oorlog voeren’ vertaald. Dat is minder vreemd dan het lijkt, want het is vergelijkbaar met de achtergrond van het Nederlandse woord ‘brood’ . Dat heeft met ‘broddelen’ te maken en in het Vlaams is ‘broderij’ een woord voor ‘ruzie;’en ‘strijd’, letterlijker: ‘in elkaar (doen) geraken’. In deze vertaling laten we bij dit woord de Griekse achtergrond los en kiezen voor de Hebreeuwse, ook omdat de etymologie van ons begrip ‘oorlog’ nogal gecompliceerd is en daardoor onduidelijk is en een bijna mythische klank heeft. Het gaat om ‘slaags raken’.
[27] Johannes verwijst hier naar Ps.78:24. Daar wordt de geschiedenis uit Exodus 16 verteld, als Israël er geen vertrouwen in heeft, dat het in de woestijn eten en drinken zal hebben en JHWH hen manna geeft en water uit de rots. De bewoording van Johannes verschilt echter volledig van die in de LXX (Ps.77:24).
[28] Het Griekse woord psèphos komt behalve hier alleen nog voor in Hand.26:10; een daarmee samenhangend werkwoord alleen in Hand.1:28.
[29] Nu verwijst Johannes naar Jes.62:2, waar over Sion gezegd wordt: (letterlijk volgens de Hebreeuwse tekst – zie BAND II) “ en de naties zien jouw gerechtigheid al al-af-de-koningen jouw zwaarte; en geroepen wordt voor jou een naam nieuw die de mond van JHWH aan’t inboren is”. Dat hier naar deze profetie verwezen wordt, maakt waarschijnlijk, dat deze geroepenschappen nog vrijwel geheel Joods zijn. Ook in Jes.65:15 klinken vergelijkbare woorden.
[30] Deze woorden verwijzen naar dan.10:6. In de LXX zijn er twee versies overgeleverd. Met geen van beide is de tekst hier volledig in overeenstemming. Een letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst toont ook kleine afwijkingen daarvan. Het lijkt op een citaat uit het hoofd.
[31] Hier wordt gerefereerd aan Num.25:1 e.v. waar in de LXX dezelfde woorden gebruikt worden. Daar wordt verteld, dat de Israëlieten met Moabitische vrouwen hoereerden en deze hen uitnodigden voor hun slacht -/ offer- feesten. Daarbij dient bedacht te worden, dat vrouwen in een volstrekt afhankelijke positie verkeerden en dus waarschijnlijk gedwongen werden en dat zij seksueel de kwetsbaarste zijn. De uitnodiging voor hun maaltijden kan heel bedoeld zijn geweest als een vorm van toenadering. Ook het oordeel over deze Izabel is niet hard.
[32] Hier wordt hoogstens gedreigd en in ieder geval niet uitgevoerd! Maar misschien zelfs niet gedreigd: kinderen die uit deze verhoudingen geboren worden zijn in alle opzichten kwetsbaar, zowel lichamelijk als qua levensomstandigheden: ze hebben eigenlijk geen leven.
[33] Deze woorden zijn ontleend aan Psalm 7:10. Daar worden de harten eerste genoemd en daarna de nieren, zoals ook in de Nederlandse uitdrukking, die overigens aan de bijbel ontleend is. De omkering laat duidelijk zien, dat nieren en hart als het om ons doen en laten gaat van het hetzelfde niveau zijn.We zouden zowel deze tekst uit Openb. als de psalm misverstaan door uit te gaan beeldspraak. Want ook de lijfelijke nieren en het lijfelijke hart (ja de pomp dus) zijn hier bedoeld, omdat zij de zetels zijn van acties, die wij psychisch noemen en in de hersenen situeren. Hun lichaam(-sopvatting – maar het is veel meer dan een ‘opvatting’: het is hun toenmalige werkelijkheid!) is hier dominant en niet de onze. Niet alleen in deze tekst, maar in de gehele schrift.
[34] Hier worden meerdere teksten ukit TeNaKh geciteerd.
[35] Deze regel is een citaat uit psalm 8., volgens de bewoordingen van de LXX; daar volgt ‘tot zijn wettig aandeel’ (klèronomia), terwijl bij Johannes ‘bevoegdheid’(exousia) volgt.
[36] De tweede regel citeert vs 9, eveneens letterlijk volgens de LXX. Maar het eerste woord van psalm 8:9 in de Hebreeuwse tekst luidt: “jij-bent-aan’t-verpletteren”. Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND III.1) als volgt: “ik-ben-aan’t-geven-toch naties in eigendom (=NáChàLáH); jij-bent-aan’t-verpletteren-hen met-een-stamstaf-van ijzer; als gerei-van een-vormer ben-jij-aan’t-verspetteren-hen.”
[37] Zie de Nederlandse woordenlijst.
[38] Deze woorden verwijzen naar meerdere teksten uit TeNaKh. Allereerst moet dan Ex.32:32 genoemd worden.
De LXX gebruikt hier dezelfde woorden als Johannes. De vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt als volgt: “(Mozes zegt tot JHWH) en-welnu ware’t-datjij-hoog-heen-aan’t-dragen-bent de-verwaarding-hunner; en-ware’t-geenszins wis-mij dan vandaan-van-het-staafboek-jouwer. En-voorts-zegt JHWH tot MoShèH; wie verwaardt~voor-mij ben-ik-aan’t-wissen vandaan-van-het-staafboek-mijner.”. Dezelfde bewoordingen in een vergelijkbare context vinden we in psalm 69:69. Tenslotte moet Dan.12:1 het slot genoemd worden: “. . . in dat tij(d) is-aan’t-ontkomen het-genotenvolk-mijner al-af~wie-gevonden-wordt opgeschreven in het-staafboek.”
[39] = sleutel (?).
[40] Hier wordt Jes.22:22 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de LXX en deze volgt hier de Hebreeuwse tekst op de voet, Deze hele passage van Jes.22:15-25 is een profetie aangaande een zekere Eljakim, een heerdienaar van de koning in Jeruzalem. Op hem wordt de verantwoordelijkheid voor de toekomst van Davids koningschap gelegd.
Met dezelfde woorden wordt hier door Johannes Jezus aangewezen als degene die garant staat voor de toekomst van Davids koningschap.
[41] Deze woorden refereren aan verschillende teksten in TeNaKh. In de Griekse tekst van Jes.49:23 staan woorden die ook bij Johannes voorkomen; proskunèsoesin (zij zullen toebukken) en podoi (voeten). Daar wordt gezegd, dat koningen en vorsten van de naties zich zullen bukken voor Israël. In Jes.60:14 wordt verteld over het ‘komen’ (het woord is dit keer niet ontleend aan de LXX, maar een andere vertaling) en over ‘het aanbidden van de voeten’ (en deze bewoordingen vinden we ook in de hebreeuwse tekst, maar de LXX heeft die tekst met ander Griekse woorden vertaald). In Psalm 86:9 staat weer het woord proskunèsousin (toebukken) met als onderwerp de volken. Het is opvallend, dat Johannes hier deze teksten toepast op zijn Joodse medechristenen(?), die zich laten voorstaan op hun Jood/Judeeër –zijn op een manier, die de ecclesia in Philadelphia aantast.
[42] Deze woorden zijn ontleend aan psalm 86:9, maar ook aan Jes.43:4. Onderwerp in beide teksten is die-JHWH-van-Israël. Johannes voert hier een dispuut op het scherp van de snede met Joden! Het Messiasschap van Jezus verdeelt Israël’s praxis tot op het bot, maar alleen omdat het een appèl doet op geheel Israël. Dit appèl sluit geheel Israël in. Wanneer wij het lezen, verstaan we het alleen dan, wanneer we beseffen hoe het Messiasschap van Jezus ook de praxis van de ecclesia van nu tot op het bot verdeelt. Want de vraag van toen is de vraag van nu: wat is messiaanse praxis?
[43] Deze woorden herinneren aan Ez.48:35, waarmee het hele boek van deze profeet eindigt; daar wordt volgens de Hebreeuwse tekst (niet in de LXX) de naam van die stad genoemd: die-JHWH-van-Israël geschiedt daar.
[44] Deze regel verwijst naar Hosea 12:9. In de Griekse tekst van de LXX staat alleen het woord ‘ik heb mij verrijkt’, maar in de Hebreeuwse tekst staan ook de voorafgaande woorden: ‘rijk geschied ik’. De hele passage in Hosea gaat over Efraïm. Ook wordt daar de hele geschiedenis van Jakob kort verteld. De nadruk valt op het falen van Jakob en Efraïm en op de rol van de profeten die Israël in Gods Naam tot de orde roepen. Johannes schrijft hier in dezelfde geest de aan de Christelijke gemeente van Laodicea. Ook hier blijkt dat reeds in het NT de profetische teksten van TeNaKh de basis vormen voor profetische vermaningen. Wat ooit gezegd moest worden tot Israël moet weer gezegd worden: ook de ecclesia kuriakè laat een geschiedenis van falen zien.
[45] Een verwijzing naar Spr.3:12, waarbij zowel in de Hebreeuwse tekst als in de Griekse van de LXX het woord ‘terecht wijzen (of brengen)’ ontbreekt.
[46] Deze woorden komen letterlijk voor in de Griekse tekst van Daniël 2:29 en 45. En daarmee plaatst de schrijver zijn eigen visioen in verband met de droom van Nebukadnezar, die door Daniël werd verwoord en uitgelegd. Wat we verder gaan lezen in zijn verslag van het visioen gaat dus over de geschiedenis.
[47] Deze paar woorden verwijzen naar Ezechiël 1:26. De troon die Ezechiël ziet ontwaart hij boven de kapporet (het verzoendeksel), dat in zijn visioen gedragen wordt door vier gevleugelde wezens en over de ark heen staat. Boven op de kapporet is het leeg in de stenen tempel, het is het centrum van het heilige der heilige, het is ook de DeBieJR, ‘aanspraakplaats’ volgens de SV, die daarmee de samenhang met het hebreeuwse woord DáBáR laat horen, ofqwel: ‘inbrengplaats’. Geen godenbeeld dus!! Leeg, omdat de Naam in de helftenhemel troont. En zo verwijst deze kapporet ook naar de hemelse troon bij Ezechiël. Hij herhaalt dit beeld nog een sin Ez.10:1. Ezechiël neemt hier het visioen van Jesaja in Jes.6:1 en 2 op.
[48] Zij vertegenwoordigen de mensheid, d.w.z. de twaalf stammen van Israël en de uit twaalf geledingen bestaande geroepenschap uit de naties en zij staan de rond e troon en worden geregeerd (Miskotte, Hoofdsom blz.78) en zij vertegenwoordigen deze regering, door die te dienen en te bezingen.
[49] Deze woorden verwijzen zowel naar Ez.1:13 als naar Ex.19:16. De laatste tekst plaatst dit vizioen van Johannes in de context van de openbaring bij de Sinaï. Terecht merkt K.H.Miskotte hier op (in Hoofdsom der Historie, Callenbach Nijkerk 1945 blz.80), dat deze woorden aankondigen, “dat wij in de geschiedenis geworpen worden”.
[50] De zee (Gr.thalassa, Hebr.JáM) staat voor de wereldzeeën en die duiden op de geschiedenis Miskotte, Hoofdsom bl.78). Maar hier is deze geschiedenis geen verwarrende en onberekenbare chaos, maar een glashelder verloop. De zee is hier geen symbool van goddelijke ongenaakbaarheid en helderheid (zo Dr./G.Quispel in Het geheime boek der Openbaring, Amerongen 1979, blz. 50). Het visioen biedt geen zicht op een geheime goddelijke sfeer, maar op onze eigen, maar al te bekende, werkelijkheid.
[51] Dikwijls wordt dit Griekse woord, zooion, (hier) met dieren vertaald. Dat gebeurt ook met het Hebreeuwse woord, waar het de vertaling van is: CháJáH, maar in beide woorden klinkt het woord ‘leven’ door; het gaat om levende wezens (SV), die (toch) geen mensen zijn. In oude culturen, waartoe ook de cultuur gerekend dient te worden die uit de bijbelse teksten naar voren komt, liggen menselijk leven en dierlijk leven veel dichter bij elkaar dan in de moderne culturen. Het wezenlijke van dieren is dat zij, net als de mensen, levende wezens zijn. Ook Ezechiël gebruikt dit woord. En deze vier levende wezens komen weer overeen met degene, die bij Ezechiël de kapporet dragen. Zij vertegenwoordigen de hele levende have van de aarde. Met het woord ‘natuur’ moeten we voorzichtiger zijn dan Miskotte(Hoofdsom blz.78) is.
[52] Dezelfde woorden staan in Jesaja 6:2, volgens de Griekse tekst van de LXX.
[53] Deze woorden staan in de Griekse tekst van Ez.1:18
[54] De eerste vier woorden zijn ontleend aan Jes.6:3. Maar in plaats van het Griekse pantokratoor staat daar Sabaoth, maar in heel veel andere teksten vertaalt de LXX dit Hebreeuwse woord wel met pantokratoor. In de Hebreeuwse tekst staat JHWH TseBáAóWT.
[55] Dezelfde woorden in een vergelijkbare context staan in Jes.6:1, Ps.47:9 en Dan.6:27.
[56] Het Griekse woord ‘ktizoo’ is in de LXX vaak de vertaling van het Hebreeuwse BáRáA, maar zeker niet altijd en opvallend genoeg ook niet daar we het allereerst verwachten in Gen.1. Daar kiest de LXX voor het Griekse ‘poieöo’ dat gewoonlijk met ‘maken’ wordt vertaald, maar meer inhoudt dan ‘fabriceren’, het is mooi maken, goed maken (denk aan het met dit werkwoord verwante zelfstandig naamwoord ‘poièsis’, dat wij kennen alles ‘poëzie’) en staat daarom dichtbij het Hebreeuwse BáRáA, waarin het stam woord ‘zuiver’ doorklinkt en dat daarom met ‘zuiver stellen’ of ‘volzuiveren’ kan worden vertaald. Omdat in het NT wel vrij consequent voor het Grtiekse ‘ktizoo’gekozen is als vertaling van het Hebreeuwse BáRáA , gebruiken we in deze vernederlandsing hier wel het woord ‘scheppen’. Ook in het Nederlands is dit geen ondubbelzinnig woord (zie de Nederlandse woordenlijst). Beide woorden, zowel het Griekse ktizoo als het Nederlandse ‘scheppen’ dienen te worden verstaan vanuit het Hebreeuwse BáRáA.
[57] Hier dient de lezer gewezen te worden op de indrukwekkende passage over deze tekst van Prof. Dr. K.H.Miskotte in zijn “HOOFDZSOM DER HISTORIE” (Callenbach Nijkerk 1944), dat wij telkens bij deze vertaling van dit bijbelboek betrekken. Het gaat om bl. 80 –88. We kunnen hier slechts enkele citaten geven:
“Achter het gebeuren zingt de Kerk, zingt de natuur altijd altijd, altijd”(blz.80).
”Hèt zingt! . . . er is herrie in de file (voor de groentenwinkel), . . . Woorden bezwijken voor de kleine pesterijen en voor de grove nihilistische strategieën- wie houdt het uit? Vlucht niet in de natuur, vlucht niet in de ziel, maar hoor het apostolisxche woord, dat zegt: de schepping zingt.”(blz.81)
“Zoals wij zeggen: ‘het regent”en “het sneeuwt”, zoo moogen wij zeggen van het diepste wezen der dingen: het zingt”.(blz.83)
“Waarom is deze Heilige het waardig? Omdat Hij de macht heeft? Nee . . . vanwege zijn “genade”en zijn “gerechtigheid”.(blz.83)
“Hijzelf is begonnen aan een groot Wereld-Pinksteren, zeer verborgen en toch waar”. (blz.84
“Stel, dat het “god-zijn”van god Is: het onder-druk-zetten van alle leven, totdat wij eindelijk bogen . . . wij zouden deze God voor een afgod moeten houden”. (blz.84)
“Van binnen uit loven, prijzen, bewonderen, mooi vinden, mooi houden . . . de zin het leven is gesteld in den lof Gods”.(blz 85).
“Dat ik het ‘hooren’ mag is een onuitsprekelijke troost. Er wordt gezongen: “het zingt””. (blz. 86)
[58] Voor het eerst in Gen.49:9 (de zegening van Jakob) wordt over Juda gesproken als een leeuw.
[59] Een verwijzing naar Jes.11:1 en 10, waar over de wortel van Isaï wordt gesproken.
[60] Deze woorden verwijzen naar Jes.53:7 en komen overeen met de tekst van de LXX.
[61] Hier wordt verwezen naar Zacharja 4:10, over het vijfde visioen van Zacharja.
[62] Hier wordt verwezen naar jes.6:1, naar de Griekse tekst in de LXX.
[63] Miskotte wijst ons voor de interpretatie de volgende weg: “Christus heeft de wereldregering niet “overgenomen”(blz.113 o.c.).Gód regeert. Maar God regéért, zoals wij ons voortstellendat het Lam zou moeten regeren, nl. in overeenstemming met zijn liefde . . . .”(blz.114 o.c.)
[64] = cyther.
[65] Van wierook.
[66] Deze woorden verwijzen naar Psalm 141 vs 2, in de Griekse vertaling van de LXX (Ps.140:2).
[67] Deze woorden verwijzen o.a. naar Psalm 33:3, in de Griekse vertaling van de LXX (Ps.32:3).
[68] Deze woorden verwijzen naar Ex.19:6, waar de Griekse vertaling van de LXX spreekt van een ‘basileion hierateuma’ = een koninklijk priesterschap en de Hebreeuwse tekst van een MàL’KuWT KoHæNieJM = een koningschap(-rijk)-van priesters. Johannes volgt hier de Hebreeuwse tekst nauwkeuriger van de LXX, maar interpreteert die anders door de plaatsing van het Griekse ‘kai’ = ‘en’. Deze interpretatie kan het gevolg zijn van de verbinding met wat staat in Jes.61:6: “En-jullie: priesters-van die-JHWH-van-Israël zijn-jullie-aan’t-geroepen-worden”.
[69] Deze woorden verwijzen naar Dan.7:16
[70] Het Griekse begrip ‘ktisma’, dat is afgeleid van ‘ktizoo’, dat we in het NT met ‘scheppen’ vertalen, maar eigenlijk geen aequivalent heeft in het Hebreeuws van TeNaKh, komt in de LXX niet voor. In het Hebreeuwse denken en in de Hebreeuwse taal ontbreken dergelijke abstracta voor de aanduiding van totalen. Dat blijkt al direct in de uitleg die na dit woord volgt.
[71] De paarden herinneren aan het visioen van Zacharja in Zach.6:1-3. Het eerste woord van dit vers ‘kom’ is niet gericht tot Johannes, maar tot dit eerste paard. ‘Kom uit’ of ‘Kom op’ (Zie Miskotte o.c. blz.130, maar ook G.Quispel in HET GEHEIME BOEK DER OPENBARING ,Amerongen 1979, voortaan Quispel o.c.). De vier paarden vertegenwoordigen de vier krachten die een chaotische wereldgeschiedenis veroorzaken. Op deze wereldgeschiedenis inclusief die van Israël krijgt Johannes zicht in de volgende hoofdstukken. En dat zicht is een doorzicht op het heil dat deze onstuitbare ontwikkelingen onderbreekt en het lam is de vertegenwoordiger van dit heil. De uitleg van G.Quispel (o.c. blz.55) dat hier een ophanden zijn de oorlog met de Parthen wordt aangekondigd (voorspelt) moet worden afgewezen. Het zijn de zegels van de geschiedenis, van het verleden die opengaan en niet die van een al dan niet nabije toekomst. Over die toekomst gaat het pas in het laatste deel van dit bijbelboek. Miskotte legt de betekenis van dit witte paard pas uit na de andere paarden. Hij gaat ervan uit dat dit witte paard de vredeskrachten vertegenwoordigt, die temidden van alle destructie ook meedoen, maar een geweld ten goede uitoefenden. Hier gaan we niet mee met Miskotte Wel met zijn visie dat het in deze teksten om een zicht op de wereldgeschiedenis gaat..
[72] Het is de zucht naar winnen, steeds weer winnen; de zucht naar winst. En om te kunnen winnen moet er gevochten worden. Vechten is mooi, de winnaar wordt toegejuicht. De winnaars bepalen het gezicht van de wereldgeschiedenis. Wie kan daar iets tegen in brengen? Moet dat dan? Ja dat moet voor wie eenmaal het lam voor ogen heeft.
[73] Zie weer Zach.6:1-3.
[74] Dit is de menselijke onmacht om de vrede (lang) te bewaren; we kunnen niet tegen vrede en maken die ongedaan; we kiezen voor het gevaar van een driegende vernietiging, we willen ons maar al te graag bewapenen en de rechtmatigheid daarvan bewijzen we met onze eigen agressiviteit. Het gaat niet om een rood paard, maar om een vuurrood paard: ‘purros’ in het Grieks, en daarin is het woord ‘pur’= vuur te horen. Zacharja spreekt van AæDáM, het rood dat zowel aan bloed herinnert (DaM in het Hebreeuws) als aan de roodling (AáDáM in het Hebreeuws). Het is bloedrood paard. Er wordt wederzijds afgeslacht, dat is wat er in een oorlog gebeurt en de reden? Menselijke bloeddorstigheid en niets anders. Ook hier leest Quispel een voorspelling van de Parthische oorlogen. Maar ook die oorlog, al zou die hier mede bedoeld worden, behoort tot een patroon van geweld, dat de mensengeschiedenis kenmerkt de eeuwen door. Oorlogen behoef je niet te voorspellen, die kun je voorzien. En het vuurrode paard symboliseert dit in de geschiedenis zo herkenbare patroon.
[75] Een gangbare Romeinse munt
[76] Het lijkt hier om schaarste te gaan, waar rantsoenering bij hoort. Het kan ook om inflatie gaan. Voor beide behoef je geen voorspellende gave te hebben, die zijn te voorzien en kenmerken evenzeer de mensengeschiedenis.
[77] Ofwel: vaal.
[78] Beide woorden komen voor in Hos.13:14, waarin de profeet aankondigt, dat Efraïm ( = de tien stammen, ook wel Israël genoemd) zal worden over gelaten aan de gevolgen van hun dienst aan kwade bezittende machten l (Baäls) en afkeer vandie-JHWH-van-Israël. Ook de volgende tekst bevat citaten van de profeten Ezechiël (5:12, 14:21, 33.27 en 20:5) en Jeremia(14:12 en 15:3), met dezelfde strekking.
[79] Zowel de profetische teksten als deze tekst gaan over mensen, die te keer gaan. Miskotte schrijft dit (in 1944!!): “Het betekent dat het ‘beest’ in mensen loskomt. . . Dan triomfeert het goddeloze leven, het gewetenloze drijven, en niemand is er tegen opgewassen. Geweld, krachtpatserij, domme overmacht, machtswellust – zo stormt het voort. Mijne vrienden, dat is óók wereldgeschiedenis.”
[80] De eerste woorden herinneren aan Zach.1:12 en Psalm 79:5: “Tot wanneer heer”. De LXX heeft hier in beide teksten ‘kurië’, hier staat het Griekse ‘despotès’, een woord dat in de LXX zelden voorkomt. De volgende woorden verbinden de voorgaande met woorden uit Deut.32:43, waar gescproken wordt over het ‘wraak oefenen op de benauwers”. In II Kon.9:7 wordt gesproken over het wreken van de bloedstorting van de pprofeten door Izebel ten tijde van Achab. Het gaat hier over een hele geschiedenis van bloedstorting van rechtvaardigen, te beginnen bij Kaïn (Gen.4:10) tot de tegenwoordige tijd toe. Prachtig schrijft Miskotte hierbij (en tegelijk die psalmen waarin vergelijke bare schreeuwen om wraak te horen zijn): “Alleen buitenstaanders – en dat zijn we meest allemaal in de meeste uren van ons leven – verstaan niet hoe innerlijke vrede en drang naar vergelding samengaan. . . . Zij wij wel rechte strijders als we religieus zo stil worden? Staan we wel voor God? (o.c.blz.143)
[81] Dat betekent ‘wreken’; maar het is even vaak de vertaling van Hebr.PáQàD. dat te vertalen is met “zich bemoeien met’ in gunstige en ongunstige zin. We laten in onze vertaling de concordantie in het Grieks horen en dus de samenhang met het Griekse woord ‘dikè’, dat we rechtzetting vertalen.
[82] In deze verzen wordt naar meerdere teksten uit de profeten verwezen: Jes.13:10, een tekst uit de profetie over de ondergang van Babel door de komst van de Meden. Deze ingrijpende historische gebeurtenis wordt door Jesaja voorzien en in een visioen beschreven in een taal die de kracht en de impact van deze omwenteling wil overbrengen. De tijd waarop die omwenteling plaats vindt wordt aangeduid als de dag van die-JHWH-van-Israël. Het gaat hier dus niet over het einde van de totale geschiedenis, maar over het einde van een concrete geschiedenis en het begin van een nieuwe. Dat geldt dus ook voor deze passage in de Onthulling van Johannes. Dat het, hoe sterk deze beelden ook zijn, altijd gaat om historische gebeurtenissen, blijkt ook uit Jes.50:3, Ex.32:7 en Joël3:3 (andere telling:2:30). De bewoordingen verraden in alle gevallen duidelijk bekendheid met de Griekse tekst van de LXX. Van de OTische teksten waarop in de volgende verzen wordt gezinspeeld, geldt het zelfde; we vermelden ze terzijde.
[83] Die zelden rijp worden.
[84] In deze woorden wordt Ez.9:4 en 6 geciteerd. Ezechiël beschrijft hier het visioen over de definitieve ondergang van Jeruzalem door de troepen van Nebukadnezar na een laatste rebellie van de Judeeërs. Alleen een rest wordt overgelaten en deze rest, waarover ook bij de andere profeten gesproken wordt, wordt bij Ezechiël aangeduid met de verzegelden. Wat Johannes hier te zien krijgt gaat over eenzelfde definitieve ondergang voor hetzelfde Jeruzalem, die in Johannes´dagen op handen is. Opnieuw is hier de Griekse tekst van de LXX herkenbaar.
[85] Het Griekse woord chilias is in de LXX de vaste vertaling van het jhebreeuwse AáLèPh, dat we in TeNaKh vertalen met kuddetal, omdat de basis is het woord ‘kuddedier’ (vooral rund). Het werd ook de naam van de eerste letter van het Hebr. Alfabet (en via het Phoenicisch van het Griekse en Latijnse alfabet); de vorm van de letter herinnert ook van de vorm van het dier. Zowel het Hebreeuwse als het Griekse woord wordt meestal met ‘duizend’ vertaald, maar het gaat hier zeker niet om een precies afgrensbaar aantal, maar een juist niet precize, maar nog wel overzichtelijke hoeveelheid. De verzegelden krijgen om zo te zeggen geen nummertje, netzo min in Ezechiël als in Openbaringen. Het getal duidt een hoeveelheid aan die toekomst heeft.
[86] De nadruk, die hier valt op de naam Israël, wordt nog eens sterk bevestigd door de rij van de namen van de stamvaders van het concrete volk Israël. Johannes ziet hier de verzegelden van zijn eigen volk, en zij komen uit de geschiedenis van dit volk tot nu toe. Deze twaalf duizendtallen uit de twaalf stammen zijn de gedoopten in de wolk en de zee (om Paulus’ woorden te gebruiken) en het gaat hier niet om de zogenoemde Jodenchristenen – al is het beter om te spreken van christelijke Joden. Ook die dienen hieronder gerekend te worden, maar het getal (geen aantal!) staat voor het Israël van de TeNaKh. Daarom staan hier de namen van alle twaalf stammen zo uitdrukkelijk vermeld, dus ook van de tien stammen uit wie hoogstens enkele families resteren, want de toenmalige Joodse gemeenschappen bestonden uit Judeeërs en daarbij Benjaminieten. Het gaat hier ook niet om de uiteindelijke terugkeer van de 10 stammen, laat staan om de speculaties (zo o.a. G.Quispel), dat zij de kerk uit de heidenwereld vormen. Op de huidige kerkenfamilie past de naam Israël niet meer, in tegendeel. G.Quispel (met vele anderen) schrijft, dat voor Johannes deze Joodse Christenen het ‘ware Israël’ vertegenwoordigen – en dat ligt heel dicht bij de term de ‘ware kerk’. De vervangingstheologie ligt nog altijd op de loer. Of we dat betreuren? Het tegendeel lijkt eerder het geval te zijn. En dat roept de vraag op, of onze huidige kerkenfamilie überhaupt wel in één adem kan worden genoemd met deze honderd vier en veertig duizend uit de stammen van Israël. Opvallend is, dat Miskotte in zijn “Hoofdsom der historie” deze namenrij in zijn vertaling overslaat en er nauwelijks wat over schrijft. Overigens moet ook bij het woord ‘duizend’ beklemtoond worden, dat dit geen rekenmachinegetal is, maar een slechts globaal begrensde gemeenschap aanduidt, te vergelijken met het Hebreeuwse AáLèPh ( waarvan het Griekse chilias trouwens de vertaling is), dat letterlijk ‘kuddetal’ betekent,. Dus ongeveer de omvang van een kudde schapen of runderen. Dit is geen visioen over een (verre) toekomst, dit is een visioen van het Israël naar de Schrift. Dit Israël naar de Schrift draagt het actuele Israël met zich mee, zoals de tempel naar de Schrift met zich mee draagt en de gestalte is van de Messias. Maar het Israël naar de Schrift draagt het actuele Israël met al zijn falen, met het niet (kunnen) aannemen, dat de gestalte van de Messias naar de Schrift historisch, ,lijfelijk verschenen is in Jezus van Nazareth. Het is het Israël van Ezechiël 37.
[87] Deze woorden verwijzen in de eerste plaats naar Jes.6:1, volgens de bewoordingen van de Griekse tekst in de LXX (die hier de Hebreeuwse tekst op de voet volgt), en in de tweede plaats aan Psalm 47:9. waar dezelfde woorden voorkomen in de Griekse vertaling van de LXX (Ps.46:9). Jes.6 beschrijft een visioen van die-JHWH-van-Israël (want die NAAM valt in Jes.6!) en Ps.47 zingt een lied en daar staat in het Hebreeuws het woord ‘God’, al komt ook de NAAM daarin voor. Vooral in Psalm 47 (46) worden met de naties (‘heidenen’) genoemd, over wie God regeert; in Jes.6 wordt de profeet geroepen om tot Israël te gaan.
[88] De meeste vertalingen luiden hier ‘van het lam’ evenals hier voor ‘van God’. Het gebruik van de derde naamval hier wijst op de vertrouwdheid met de Hebreeuwse taal bij Johannes. Daar wordt het desbetreffende voorzetsel ‘Le’ in dergelijke samenhangen ook steeds met ‘van’ vertaald (B.v. de psalmen van David, Hebr. LeDáWieD). Maar met het Nederlandse ‘aan’ vermijden we het puur bezittelijke ‘van’ en beklemtonen dat iets ‘een zaak is van’; en daarmee doen we het Hebreeuws meer recht en dus ook deze Griekse tekst.
[89] Zowel het werkwoord ‘timaoo’ als het zelfstandig naamwoord ‘timè’ komen in de LXX vaak voor, maar als vertaling van ruim 15 woorden, zonder dat er een uitspringt. We houden daarom voor het NT de concordantie vast door het daar overal met ‘waarderen’, ‘waardering’ en ‘waarde’ te vertalen, in onderscheid met ‘waardig’ dat in het Nederlands een andere strekking heeft en in het Grieks overeenkomt met ‘axios’, dat in de LXX nauwelijks voorkomt.
[90] Deze twee woorden verwijzen naar Dan.12:1. Daar ziet Daniël in een visioen hoe onder de leiding van Michaël uit een grote beënging velen van Israël zullen opstaan, ook van diegenen die al gestorven in het stof liggen; allen die in het staafboek geschreven staan. Het is een visioen over de toekomst en Daniël moet het opschrijven en meteen verzegelen. Met deze verwijzing wordt duidelijk, dat bij de krioelmenigte (Grieks ‘ochlos’, een woord dat ook gebruikt wordt voor de menigte rond Jezus in de evangeliën) die niemand tellen kan niet uitsluitend om niet-Joden gaat. Ook in deze aanduiding gaat het om Joodse Torahgemeenschappen met hun grote kring van belangstellenden, en wel om diegene die èn op Jezus als de Messias van Israël (en dus als koning van de volkerenwereld) vertrouwen èn een Messiaanse levenswijze praktiseren met de bergrede als basis.
[91] Dezelfde woorden staan in Gen.49:11 en ze worden gezegd door Jakob als hij aan het einde van zijn leven zich tot Juda richt. In de tweede helft van vs 11 staat, dat Juda “bewalkt in-wijn het-kleed-zijner en-in-het-roods(bloed)~van~rozijnen een-hemd”.
[92] Het gaat in dit woord vooral om de beweging van slaan, wringen etc., en ‘walken’ en ‘bewalken’ (vgl het Engelse ‘to walk’) zijn daarvoor de oude Nederlandse woorden (zie Van Dale). Woorden als ‘wassen’ en ‘spoelen’ zijn te veel verbonden met water. En bewalken kan ook met zand of zout.
[93] Hier dient de uitleg van G.Quispel vermeld te worden. “Veel martelaren waren nog niet gedoopt . . .dit bloed (gestort in arena’s en pogroms) gold als doopwater en hun bloedbad als doop. . . . Bij de doop ontvangt iemand witte kleren, ook de martelaren. . . . Het is hun bloed en toch is het bloed van Christus en het is hun lijden en toch is het doodstrijd van Christus” (o.c. blz.63). Ook dit is geen visioen van een (verre) toekomst, maar een visie op de actualiteit: zij die omgebracht worden, vanwege hun levenswijze, omdat die vanwege hun integriteit de agressie wekt van de heersende elite en de heersende macht, zijn de eigenlijke winnaars. Belangrijk zijn ook de opmerkingen van K.H. Miskotte over de vraag in hoeverre slachtoffers niet ook zelf geïnfecteerd raken door het kwaad dat hen wordt aangedaan. Daarom is het beeld van bebloede kleren, die zij wit maken zo veelzeggend.
[94] Deze regel verwijst naar Psalm 121:6.
[95] Hier wordt vrijwel geheel Jes.49:10 geciteerd en in bewoordingen die ook in de LXX staan. Jes. 49 begint met de tweede profetie aangaande de Knecht des Heeren en vervolgt vanaf vs 8 met de belofte aangaande een keer in het lot van Israëls gevangenen en het weer onthuld worden van wie in de duisternis verborgen zaten. Ook hier gaat het om Israël, het Israël waarbij mensen uit de naties zich mogen aansluiten. Het is een belofte waarvan de vervulling binnen de historie, die het perspectief van de historie is.
[96] Hier staat het Griekse werkwoord ‘exaleiphoo’, dat letterlijk ‘wegstrijken’ betekent; het is hier de vertaling van het Hebreeuwse MáCháH, dat ‘wissen’ betekent.
[97] Hier wordt Jes.25:8 geciteerd, in van de LXX afwijkende bewoordingen. In de LXX staat (letterlijk vertaald): “En wederom wegneemt God al-af traan vandaan-van al-af vertegenwendiging”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND II): “. . . en-afwist de-machtiger-mijns die-JHWH-van-Israël de-traan vandaan-van-op al-af~vertegenwendiging”. Deze passage in Jes. 25 begint met de beroemde regel: “Endan-maakt die-JHWH-van-Israël de-omschaarde voor-al-af~de-genotenvolken op-de-berg (nl.)deze, een-srinkmaal met-oliën, een drinkmaal met’wegvangst(most).”Het is het visioen van een volkerenwereld ( NB hier staat het Hebreeuwse woord NgàM = genotenvolk en en nergens het woord GóWJ = natie!) die zich om Israël en de berg Sion vergadert voor een maaltijd. We onderstrepen hier wat Miskotte zegt: “ de onmogelijkheid om de hoofdstukken van de apocalyps als opeenvolgende tijdperken van de geschiedenis te lezen. Aan het eind van Op.6 . . . zijn wij reeds aan het einde. En aan het slot van Op.7 zijn wij even ver als later in Op.21. waar ook letterlijk staat: “God zal ook alle tranen van hunne ogen afwissen”. . . . de hoofdsom der historie wordt tot aanschouwing gebracht”(blz.182,183). Ook wat Miskotte op blz.183,184 en 185 schrijft brengt ons bij de boodschap van dit bijbelboek. De eeuwige vrede is geen “Nirwana. Het is een leven dat men verhevigd leven zou kunnen noemen, van arbeid . . . van regeren, . . . .van wonen”. Het is niet het einde van de geschiedenis, laat staan het einde van de wereld; de vrede is geen zaak voor na deze wereld, maar belofte binnen deze wereld. TeNaKh is de context van het hele NT en zeker van dit laatste bijbelboek, en niet een speculatief schema over een geheimzinnige voor-tijd, een maar al te bekende historische tijd en een sprookjesachtig hierna (maals). TeNaKh informeert ons niet over wat buiten de tijd (beter: tijden) ligt; daar hebben wij mensen niets mee te maken. Onze plaats is binnen de tijden. Het gaat in de geschiedenis om de voltooiing van de geschiedenis. En die voltooiing is niet ooit, maar is op handen. Het is dat, wat met de ommekeer van de naties tot volken die zich rond Israël scharen, die gedoopt willen zijn en de maaltijd vieren, realiteit zal worden en al te voorschijn aan het komen is – want reikt de ecclesia kuriakè niet reeds tot zover het oog komt en het oor geruchten kan opvangen? Helaas heeft de christianisering van de oecumene aan het begin van de 4de eeuw niet geleid tot een wereldwijde messiaanse communiteit rond Israël, c.q. de Judese Torahgemeenschap, , maar tot een machtsinstituut, dat zich tegenover de Joodse Torahge-meenschap opstelde en gemene zaak maakte met imperia. De apocalyps was een troostboek voor een martelaarskerk, zoals Miskotte hier terecht vaststelde, maar is nu een profetische aanklacht en oproep om als kerkenfamilie met die messiaanse communiteit, met die “bergrede-gemeenschap” dus, alsnog eindelijk een begin te maken, tot heil van Israël, van de mensheid, ja van onze bedreigde planeet.
[98] Ook de bladzijden 186 e.v. van Miskotte helpen om te ontkomen aan een vorm van sensationeel lezen en dat juist omdat al zijn beschouwingen hier doortrokken zijn van de gruwelen van de tweede wereldoorlog. NB: “. . het zevende zegel wordt – hier – nog niet geopend!”.
[99] Bij ‘ure’ moet niet aan 60 minuten worden gedacht. De opmerking van Quispel (blz. 62), dat een stilte van een half uur erg lang is, gezien de lange duur van twee minuten stilte, is daarom te modern. Een halve ure, is lang, is korter dan een half tij. Er wordt gezwegen en dat is ‘veelzeggend’: wat achter het zevende zegel opgeborgen ligt, wordt nog niet onthuld. Ook in de volgende verzen nog niet.
[100] Terecht identificeert Quispel deze met de zeven beluchters (‘geesten) uit Openb.1:4, die tezamen de Heilige Beluchter (Geest) aanduiden. Maar de opvatting van Quispel, dat deze Geest “ambivalent”, d.w.z. zowel positief als negatief is” (blz.65), wijzen we hier af, omdat de hoofdstukken die nu volgen o.i. een andere strekking hebben.
[101] Terecht stelt Quispel, dat het om het kleine wierookaltaar gaat, dat in het heilige van de tempel staat.
[102] De vet gedrukte woorden verwijzen b.v. naar Psalm 141:2: (letterlijk vertaald, zie BAND III.1): “Vastzo-is het-zich-uitspreken-van-mij een-verwalming voor-de-vertegenwendiging-jouwer”. Ook hier wijst Miskotte ons de weg: het gaat hier over het gebed, het bidden van een gemeenschap en daartoe behoort zeker Israël, de Joodse Torahgemeenschap, ook diegenen daarvan die in Jezus niet de Messias van Israël erkennen – zeker toen betekent dat nog niet, want dat is op termijn op zijn minst waarschijnlijk te achten. En dat gebed wordt bepaald niet alleen gevuld met particuliere vragen, nee het bestaat voor net overgrote deel uit het zich uitspreken in psalmen door Joden en Jodengenoten, allen Messiasbelijders, in liederen door de tijden heen, waarin het leed en de vreugde gedeeld worden over alle kloven van tijd en plaats heen. Dat gebed wordt ‘verwalmd’ en met witgeur omhoog gestuurd. Daarin de hoogte worden ze door wolken opgevangen en komen ze met de regen en de dauw weer naar de mensen toe (zie Miskotte blz.194). Zo “regeren de gebeden der heiligen mede de wereld” (Miskotte. blz.191). En nog voor de zeven werkboden op hun klaroenen gaan blazen, verschijnt eerst deze andere werkbode.Hij vertegenwoordigt de “gebedsmacht van een heel volk”(Miskotte). En die brengt een en ander teweeg!
[103] De vetgedrukte woorden in vs 4 en 5 verwijzen naar teksten in Lev.(16:12) en Ez.(10:2).
[104] Deze woorden verwijzen naar Ex.19:16.
[105] Het is weer Miskotte die deze teksten op indrukwekkende wijze heeft toegelicht(Blz.194 – 197. Enkele citaten: De gebeden der heiligen komen op de aarde terug, verwekken daar oordelen, zoodat deze oordelen de terugkeerende gebeden der heiligen zijn(194) . . . . dat er temidden van de machten der wereld geheel verscholen het gebed leeft, sterker dan alle overleg der mogendheden . . . (194) Wij hebben gebeden om het Rijk. En zoo komt het Rijk(195)De keerzijde van dit alles is, dat de kerk dan ook geen ander wapen heeft, dan alleen het gebed; dat de kerk dan ook niet politiek ingeschakeld is, dat zij geen andere kleur bekent dan de kleur van het Rijk(196). .
[106] Ook voor de hoofdstukken over de zeven werkboden (‘engelen) die op de klaroen blazen, wijst Miskotte de lezers o.i. de juiste weg. Ook hier gaat het – en nu voor de tweede keer – om de wereldgeschiedenis vanaf het – vage – begin tot dan toe(blz. 197 e.v.) als opeenvolging van plagen. Het blazen op de zeven klaroenen volgt in de geschiedenis niet op het openen van de zeven zegels, zoals Quispel suggereert – wel in het vizioen.
[107] De woorden roepen Joel 3:3 en Ez.38:22, waarin het gericht over schending en ongerechtigheid wordt aangekondigd, op, maar ook Ex.9:23-26, waar een van de slagen over Egypte beschreven werd.
[108] Deze woorden roepen Jer.51:25 op en dat maakt duidelijk dat het gaat om een ‘berg van verderf’, die wordt weggedaan – eindelijk – enwel, in dit vizioen van Johannes, in de zee, omdat hij het associeert met een andere plaag over Egypte in Ex.7:20.
[109] Deze woorden verwijzen naar Jes.14:12 en daar lezen we dat deze ster de overweldiger van de naties is, en naar Dan.8:10, waarin ook over een rebel tegen Gods heerschappij wordt geprofeteerd.
[110] Ofwel alsem, een bittere plant.
[111] Bij dit vers schrift Miskotte: De natuurlijke levensliefde. . . wordt aangevochten . .. het derde deel van de wateren wordt tot alsem.. . Het gewone leven is onmogelijk geworden Al de mensen die in de automatischen vooruitgang geloofd hadden en zagen dat hij uitbleef, zijn bitter geworden,. . . . gevangen in een gestolde woede . . . uit hen juist worden gerecruteerd de rampzaligen die bukken onder een zogenáámd lot.. . . onder een zogenáámde god, een leider. (199, 200).
[112] Of: Aramese AæTóWN in Daniël
[113] Deze woorden roepen Gen.19:18 op, waar de ondergang van Sodom en Gomorra vermeld wordt, maar ook Ex.19:18 en daar wordt over de verschijning van die-JHWH-van-Israël op de berg Sinaï verteld, en tenslotte Joël 2:2 en 10, waarin het gaat over de dag dat God gericht oefent over kwaad en onrecht.
[114] Miskotte legt deze passage uit(blz.200 e.v.) als een actuele realiteit ten gevolge van ‘wat in de lucht zit’ aan ‘giftige gassen’, die de publieke opinie beheersen (201), ‘erotomanie’, órde met alle middelen’ èn evenzeer – of nog erger – de zogenaamde heilssymbolen: fascisme, hamer en sikkel, hakenkruis. “en dat allemaal zonder dat iemand het vreselijke ervan merkt”. Quispel actualiseert hier ook, maar dan naar de politieke situatie tijdens Johannes’ leven en die werd gestempeld door de verschrikkelijke Parthische oorlogen van de Romeinen. Een reeks van beelden herleidt Quispel direct naar de Parthische oorlogsvoering. De Romeinen handden in die decennia de grootste moeite met deze Parthische legers.
[115] Deze woorden herinneren aan die in Job.3:21, volgens de Griekse tekst van de LXX>
[116] Dit hebreeuwse woord wordt (net als het Griekse polemos) met óorlog’of ‘strijd’vertaald, maar in dit woord is het Hebreeuwse woord LèChèM herkenbaar als stamwoord en dat wordt altijd met ‘brood’vertaald. Maar wat is ‘brood’? Dit Nederlandse woord is verwant met b.v. ‘broddelen’; het is eigenlijk met elkaar / ineen wringen, in elkaar verward raken.
[117] De vet gedrukte woorden in de paar voorgaande verzen verwijzen naar resp. Joël 2:4, 1:8 en 2:5. Het zijn beelden uit de grote rede van de profeet Joël over “de dag van die-JHWH-van-Israël”, de dag waarop zich over Israël voltrekt, wat onrecht en schending teweeg brengen. De mensengeschiedenis is telkens weer een ‘dag van die-JHWH-van-Israël en altijd weer vanwege het falen en het ontwrichten door mensen. Miskotte treft ook hier
de kern als hij schrijft (blz.204): “In de apocalyps dienen al zulke fragmenten om een totaal van geestelijke verstoring uit te beelden, ellende van een godvergeten, godverlaten wereld. En dat glijdt allemaal heel geleidelijk voort uit wat we zo onnozel de ‘publieke opinie’ noemen, die door demonen bezeten en bereden wordt”.
Met deze woorden laat Miskotte tegelijk de profetie van Israël klinken, zoals Johannes ook doet.
[118] De vergrieksing van een Hebreeuwswoord AbàDDóWN = teloorgang.
[119] Dit Griekse woord is de vertaling van het Hebreeuwse woord en is afgeleid van het Griekse werkwoord ‘apollumi’ dat ‘teloor gaan’ betekent.
[120] Deze bekende rivier wordt in TeNaKh telkens genoemd naast de Nijl de grote rivier van Egype als als begrenzing van het gebied waarbinnen aan Israël een woonplaats gegeven wordt: Gen.15:18, Deut.1:7, Joz.1:4.
Quispel schrijft hier bij(blz.69), dat de wereldgeschiedenis volgens de Joodse denkers beschreven staat aan de achterkant van het gordijn dat voor de ark hangt en alleen de apocalypticus die lezen kan. Dat doet Johannes hier en wat hij ziet zijn volgens Quispel vier volksengelen, personificaties van de volksziel; nu van vier Parthische volken die samen in die de tijd de grote oorlog met de Romeinen beginnen. Terecht leest hij deze pasages als beschrijvingen van binnen de geschiedenis gebeurt. Die beschrijving ontleent zijn beelden ongetwijfeld óók aan de concrete gebeurtenissen van de dag, maar stijgt daar ook bovenuit en beschrijft zo’n concrete geschiedenis als één van de vele geweldsgolven in de geschiedenis. Ze volgen elkaar op zolang de mensen zwelgen in hun ongerechtigheden. Miskotte gaat op de nu volgende verzen niet uitvoerig in. Hij leest hier de geweldsgolven van de geschiedenis, tot en met die van de tijd waarin Miskotte zijn boek schrijft: de verschrikkingen van het fascistische nationaal socialisme van Hitler. Het is ook verzetslitteratuur, geschreven in 1944! En daarom treft Miskotte op deze bladzijden de toon van Johannes’ zijn boek: ook verzetslitteratuur! Beter: ‘opstandings’-litteratuur, want wie zich verzet staat op.
[121] Hier moet vermeld worden hoeveel treffende oude illustraties Quispel telkens bij zijn uitleg plaatst. Het is kunst van het hoogste niveau. Ze komen uit bibliotheken uit heel Europa. De exacte bronvermelding staat achter in zijn boek. Juist de in deze passage beschreven paarden hebben tot de verbeelding gesproken en zijn prachtig afgebeeld. Het zijn – en dat dient beklemtoond te worden – getekende, geschilderde woorden; ze vertellen wat er geschreven staat. En toch verkleinen deze afbeeldingen afzonderlijk de ruimte die Johannes’ woorden kenmerkt.
Er kunnen vele afbeeldingen bij de woorden gemaakt worden en dat is in de loop der eeuwen ook gebeurd. In het belangrijke en prachtig geïllustreerde hoofdstuk “De nalatenschap van Johannes” spreekt Quispel t.a.v. de exegese van dit bijbelboek onomwonden zijn voorkeur uit voor deze illustratoren: zij leggen dit fascinerende bijbelboek beter uit dan alle theologen. De vroegste illustraties stammen echter uit het begin van de Middeleeuwen. Het is een bij uitstek westerse traditie. In het Christelijke Oosten domineert de traditie van de iconen. Het past in het westen in een grote creatieve beweging, die vrijwel alle terreinen van het leven gaat illustreren, o.a. de medische kennis, maar ook de natuur. De getekende visioenen van Hildegard van Bingen behoren er toe. Het is deze drift tot uittekenen die sterk heeft bijgedragen aan wat we nu als kenmerkend voor de gehele Westerse cultuur beschouwen. De illustraties bij de apocalyps zijn eerder een uiting van deze creativiteit, dan dat ze ons brengen bij de oude Joods-christelijke tradities, zoals Quispel telkens weer onderstreept. Zijn visie op dit oude Jodenchristendom wordt te sterk bepaald door zijn fascinatie voor de mystiek. De invloed van het Talmoedische Jodendom is daarin veel sterker geweest dan die van de Gnosis.
[122] Dit Griekse woord bevestigt wat Miskotte op blz..205 beklemtoont: “het is een gegeven macht.” En dat wil zeggen, dat deze strijd Gods regering niet krachteloos maakt.
[123] Hier wordt verwezen naar Psalm 115:4-7 en 135:15-17, volgens de bewoordingen van de LXX
[124] Miskotte wijdt ettelijke bladzijden aan deze passage. Hij herkent in de reeks wandaden de tien geboden (blz.217) . Zij die zich niet afwenden van de dienst aan het “Bestaande”(blz.218): de demonen en idolen en zondigen tegen de eerste tafel, zondigen ook tegen de tweede tafel; “zij doen precies het omgekeerde van wat bedoeld is in de tweede tafel en zij doen het in het meervoud”. “Eén enkelvoud is erbij: dat is hoererij . . . inderdaad altijd maar enkelvoud, een centraal enkelvoud, een stom avontuur, dat den geest altijd eender aftuigt, berooit, vernedert en beledigt”(blz.218).
[125] Het is de opvatting van Miskotte, dat met dit hoofdstuk “tot onze verwondering een nieuwe reeks visioenen begint. De wereld is toch weer anders, de geschiedenis moet nog op een andere wijze onthuld worden” (blz. 220). Wat deze bodewerker zal tonen, is dus niet het vervolg op het voorgaande. Nee het is voorgaande opnieuw maar anders. “. . dat is nu eenmaal niet een reeks taferelen aangaande opeenvolgende tijdperken”. Er gebeurt in deze geschiedenis nog iets, nl. een ‘staafboekje’ en dat is het evangelie, het is toegankelijk. En het zal gaan over de zee en over het land. Quispel duidt het boekje als het ‘geheime raadsbesluit’ van God, maar met die uitleg blijft het boekje een mysterie. Wij kiezen ook hier voor Miskotte’s visie.
[126] Deze woorden herinneren zowel aan Deut.32: 40 (“Zo waar ik draag hoog heen mijn hand hemelheftenwaarts en zeg: zowaar ik aan’t-leven ben voor wereldlang”) als aan dan.12:7 (“Toen hoorde ik de man in linnen kleren zweren bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn rechter- en zijn linkerhand naar den hemel hief” -NBG).
[127] En dat vertalen we in TeNaKh met ‘zich bezevenen’, omdat de kern van dat woord het bijzondere getal ‘zeven’ is. In het NT houden we de voor het Grieks gebruikelijke term ‘zweren’ aan.
[128] Met dit werkwoord wordt in het NT en in apocriefe litteratuur het Hebr. BáRáA vertaald, dat we in TeNaKh afleiden van een basiswoord, dat ‘zuiver’ betekent en daarom met ‘zuiver stellen’ of ‘volzuiveren’ vertalen. Voor het NT houden we ‘scheppen’ aan, hoewel het Griekse woord eigenlijk meer ‘stichten’ betekent.
[129] Quispel maakt hierbij een belangrijke opmerking: “Hier wordt niet gefilosofeerd over het einde van de tijd”. Hij stelt dat het ‘chronos’ zoiets als ‘uitstel’ betekent. Al we hier, zoals elders, het Griekse werkwoord gignomai met ‘geschieden’ vertalen, bevestigt dat de opvatting van Quispel. Het Grieks klinkt dus als “er is geen tijd meer”.Ook Miskotte geeft deze uitleg (blz.227). Het gaat hier niet om ‘tijdloosheid’ als synoniem van ‘eeuwigheid’. “Hier gaat het echt israëlitisch en echt bijbelsch over de geschiedenis, dat er eenmaal geen uitstel meer mogelijk zal zijn” “Alles’ gaat niet ‘eindeloos’ door!
[130] Hier wordt verwezen naar Amos 3:7: Hij (die-JHWH-van-Israël) ontmantelt wat-hij-overlegt voor-de-heerdienaren-zijner, de-profeten”. Ook Zach.1:6 klinkt door. De Griekse bewoording hier is ontleend aan de LXX. Quispel interpreteert dit ‘geheimenis’ als Gods verborgen raadsbesluit dat Hij niet alleen aan de profeten van het Oude verbond, maar ook aan de Christelijke profeten, zoals Johannes, heeft onthuld. Miskotte blijft bij de boodschap van Israëls profeten, waarin het ‘euangngelion’ besloten ligt. In de volgende indrukwekkende passages(blz. 228, 229) rekent Miskotte af met alle gespeculeer en gefantaseer over hoe wij ons God kunnen voorstellen ( voorstelbaar zijn af-goden!), of het laatste oordeel( voorstelbaar is wat hooguit een voorlaatste oordeel is) of de nieuwe aarde (we komen niet verder dan “een akelig vervelende tuin , met attracties . . en perceeltjes en . . zoete tevredenheid!). En dan lezen we de uitspraak, die zo kenmerkend is voor Miskotte: “Ik heb wel eens gezegd: eerst komt het Oude Testament, dan krijgen wij het Nieuwe Testament en dan krijgen wij nog weer eens het Oude Testament. Want er is nog een hele bundel beloften van het Oude Testament niet vervuld”: het bekende ‘tegoed van het Oude Testament”! En dat is precies de verborgen kant van het evangelie.
[131] Hier wordt Ez.3:3 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX.
[132] Miskotte slaat in zijn boek, “de Hoofdsom der Historie, dit hoofdstuk over. Het ligt echter in de lijn van zijn uitleg, om ook dit bijzondere visioen te duiden als een zicht op een deel van de voorbije geschiedenis. Het betreft het tijdvak dat begint met Ezechiël en eindigt na de verwoesting van de tempel, d.w.z. in Johannes eigen levenstijd. Ook dit visioen is geen voorspelling van een toekomst. Na dit hoofdstuk krijgen we in hoofdstuk 12 dan ook een volgende close-up van de hele geschiedenis en dan laten we Miskotte weer uitvoerig aan het woord.
[133] Met dit ‘meten’ maakt Johannes duidelijk, dat wij doen moet hetzelfde is als wat de profeet Ezechiël doen moest: een nieuwe tempel uitmeten, die op de plaats van de verwoeste zou komen. De tempel die Ezechiël had voor-gemeten is in het jaar 70 verwoest. Johannes moet niet een volgende tempel voor-meten. Weer hervertelt dit visioen de geschiedenis.Het is de vraag of het hier om de ‘eindtijd’ gaat, zoals Quispel veronderstelt. Hij wijst er op dat er dan een tegenspraak zou zijn met Openb. 21. Maar dit visioen heeft betrekking op de geschiedenis en wel precies die na Ezechiël de tijd van de zogenaamde tweede tempel. Ook die tweede tempel werd geschonden, in en na de tijd van de Maccabeeën.
[134] Deze woorden komen van de profeet Zacharja: 4:14.maar het is geen letterlijk citaat noch van de Hebreeuwse noch van de Griekse versie van de LXX. De uitleg van Quispel dat het hier om Elia en Mozes zou kunnen gaan wordt in de uitlegtraditie van Zach.4 niet algemeen gedeeld, wel geopperd. Dat het bij Johannes om deze figuren gaat, bevestigen wel de volgende verzen, waarin verteld over hun macht over de elementen en hun afweer met vuur bij aantasting van hun positie.
[135] Hier wordt gerefereerd aan de verhalen van Mozes in Egypte en de daden van Elia tijdens de regering van Achab.
[136] Quispel interpreteert deze beelden als toekomstige gebeurtenissen. Het wilde dier is Nero en hij doodt Elia en Mozes, de twee profeten van wie Joden en Jodenchristenen geloofden dat ze zouden terugkeren. Miskotte slaat dit hoofdstuk in zijn boek over. Wanneer we niettemin de visie van Miskotte volgen, dat het om een visie op voorbije gebeurtenissen gaat en niet op toekomstige, dan wordt hier de ondergang van de Joodse gemeenschap met de val van Jeruzalem in het jaar 70 beschreven. Elia en Mozes staan dan symbool voor Torah en profeten en beelden geheel Israël uit. In hen wordt Israël gedood.
[137] Er is veel gespeculeerd over deze drie en een halve dag. Wanneer ook deze termijn herinnert aan een gebeurtenis in het verleden, dan zou Johannes hier deze termijn ontleend kunnen hebben aan zijn verhaal over de opwekking van Lazarus, die toen reeds meer dan drie dagen in het graf lag.
[138] Hiermee worden de Romeinse bezetters bedoeld, die blij waren met de ondergang van de Joodse gemeenschap. omdat die hen zoveel ellende had bezorgd met hun opstandigheid.
[139] Deze bewoordingen zijn ontleend aan het grote visioen van Ez.37. Met deze woorden wordt de opstanding van Elia en Mozes verteld en in hen van de Joodse gemeenschap. Dat wordt bevestigd in de volgende verzen als ook hun ten hemel opneming wordt verteld met dezelfde woorden als die van Jezus wordt verteld.
[140] Deze woorden duiden de Hemelvaart van Jezus aan, zoals ook Mozes en Elia ten hemel zijn gegaan. Zij hebben deel aan de regering van God. En de mensen op aarde raken daarvan onder de indruk, zoals blijkt uit de toename van de volgelingen van Jezus. En in dit alles wordt Ez.37 waar: de opstanding van Israël. Quispel (blz.75) ziet ook dat dit visioen betrekking heeft op het Israël dat met Jezus deelt in de opstanding, maar beschouwt dat ook hier als een toekomstige gebeurtenis. In Miskotte’s visie heeft ook dit vizioen betrekking op wat Johannes zelf nog meemaakt: de verbreiding van het evangelie eerst en vooral onder de Joodse gemeenschappen.
[141] Het tweede heeft betrekking op de kruisiging va Jezus in Jeruzalem en op de ondergang van Jeruzalem in 70 na Chr. Het visioen over derde wee wordt aangekondigd.
[142] Deze woorden verwijzen naar meerdere teksten: Obadja 21, Ps.2:2, 10:16, 22:29; Dan.2:44(deze tekst wordt hier vrijwel letterlijk geciteerd); Dan.7:14 en 27. In al die teksten is het volk Israël of zijn vertegenwoordiger b.v. de gezalfde, door wie dit koningschap werkelijkheid zal worden. Ook hier gaat het in dit visioen niet om een verre toekomst, maar om een nabij vooruitzicht: de toename van de Messiaanse invloed tot een wereldwijde omvang, die door de ecclesia belichaamd wordt omdat in haar de gezalfde nu reeds present is.
[143] = Latijnse ‘saeculun’ = Nederlandse ‘eeuw’.
[144] Het Griekse woord ‘presbuteros’, dat letterlijke oudere betekent is onze taal verbasterd tot ‘priester’. Zo komt de protestantse kerk aan haar ‘ouderlingen’.
[145] In sommige (latere)handschriften staat hier nog bij: “en die komt”.
[146] Deze woorden verwijzen vooral naar Psalm 2, maar ook naar Psalm 46.7. De bewoordingen zijn ontleend aan de LXX.
[147] Ook hier klinkt Psalm 2 door.
[148] Hier klinken thema’s die ook voorkomen in Amos 3:7 en Dan.9:6 en 19.
[149] Hier klinkt Zach.1:6.
[150] Quispel(blz.74/75) schrijft dat Johannes hier allereerst op de Joodse Christenen doelt (de profeten en de geheiligden), die de synagoges bezoeken met name in Jeruzalem, maar de Messiaanse interpretatie van de Torah aanhouden, maar ook de niet Joodse belangstellenden rondom de synagoge (de ‘godvrezenden’). Tezamen vormen zij de ecclesia kuriakè zoals die in Johannes’ dagen in verschijning trad. Een heel anders samengestelde kerk dan de kerk van na Johannes en van na 150, na 300 na Chr. en van onze tijd.
[151] In TeNaKh vertalen we dit woord met ‘zuivergang’, omdat de twee-radicalige stam (B R ), die ‘zuiver’ betekent, ook van dit Hebreeuwse woord de kern vormt. De algemeen gebruikelijke vertaling ‘verbond’ veronderstelt een overeenkomst tussen twee partijen en dat klopt niet met het Hebreeuwse woord en evenmin met de Griekse vertaling ervan in de LXX en in het NT. De vertaling laat dat horen en bewaart de Griekse concordantie, maar het Hebreeuwse woord dient de interpretatie te vullen.
[152] Deze woorden staan precies zo in de Griekse vertaling van de LXX bij I Kon.8:1 en 3.Quispel schrijft, dat hier wordt gedoeld op het hemelse oerbeeld van de tempel in Jeruzalem, zoals daarover ook wordt geschreven in het Joods-Christelijke geschrift ‘Het Testament van Levi’. Dat is van veel later datum dan de openbaring van Johannes. Veel waarschijnlijker is dat Johannes hier doelt op het oerbeeld van de tabernakel, dat Mozes volgens Ex.25:9 te zien op de Horeb. En dat is dan ook het oerbeeld van de tempel. Dat bevestigt het woordgebruik in de volgende regel, dat ontleend is aan Ex.19 en 24..De tempelvorm is in de kerk van Johannes nog volledig geldig. En is dat met name in het Oosterse Christendom nog steeds. Ook Joodse gemeenschappen gebruikten zowel in Egypte als in Voor-Azië nog lang de tempelvorm voor hun gebedshuizen, zoals uit opgravingen blijkt. De ecclesia kuriakè is een Joodse gemeenschap, een bijzondere weliswaar omdat zij de messiaanse verwachting, die zij met alle Joodse gemeenschappen delen, belichaamd wisten in Jezus van Nazareth; bijzonder ook omdat zij sterker dan de meeste (niet alle) andere Joodse gemeenschappen hun leef- en viergemeenschap openstelden voor niet joden, hetgeen zij nadrukkelijk gestalte gaven in de eucharistische maaltijd, die voor hen de messiaanse maaltijd van Jes.25 was. Het is het profetische Israël Gods dat hier verschijnt in Johannes’ visioen en in dat Israël vindt plaats wat in het volgende hoofdstuk beschreven wordt. En dat is evenzeer een historische gestalte als het falende Israël. Net zo is de ecclesia kuriakè midden in een falende kerk een historische verschijning.
[153] Wie is deze vrouw? Daarover is veel geschreven. Wij volgen hier weer Miskotte, die hier zijn uitleg van Openbaringen vervolgt. Om te beginnen herhaalt hij (blz.233) dat we de inhoud van deze vizioenen niet in een historische volgorde moeten plaatsen, hoe veel uitleggers dat ook doen (o.a. Quispel). Volgens Miskotte wordt weer ingezoomd op de geschiedenis tot nu toe, maar nu specifieker, nl. op de geschiedenis van Israël. De vrouw hier is Gods volk (blz.236). In de loop van zijn betoog blijkt dat met deze uitdrukking in eerste instantie Israël bedoeld is, maar in tweede instantie de Kerk.(blz.243). Wel probeert Miskotte deze twee woorden dichtbij elkaar te houden. Toch komen we hier snel in de verwarring van de redenering dat deze woorden verwisselbaar zouden zijn. Zodra we tegenover de concrete Joods gemeenschap. de synagoge komen te staan, moeten we weten op de verkeerde weg te zijn. We proberen hier Miskotte’s eigen visie consequenter aan te houden: Gods volk is Israël.
Quispel komt vanuit parallellen in contemporaine Joods Christelijke literatuur tot de opvatting, dat deze vrouw de Heilige Geest aanduidt. In het Hebreeuws is het woord RuWàCh = geest(maar eigenlijk tegelijk ‘wind’, beter nog; lucht, bewegende lucht) vrouwelijk. En zo wordt zij in deze teksten aangeroepen als een synoniem voor de eveneens vrouwelijke wijsheid (Sophia, Chokma). Daarmee komt de weg vrij voor een speculatieve uitleg. Hier gaan we die weg niet op. Opnieuw zullen we in het visioen een herkenbaar overzicht krijgen van de geschiedenis en wel in het bijzonder van Israël temidden van de naties. In de concrete geschiedenis komt het Israël Gods te voorschijn, in al haar glans. Dat die geschiedenis aan de kerk haar eigen geschiedenis laat zien, ja. Dat betekent dat de geschiedenis van de kerk als partner van de geschiedenis van de naties binnen de geschiedenis van Israël valt en niet andersom! Dit visioen moet gelezen worden als de geschiedenis van Israël en wij niet-Joden krijgen te zien waar wij staan en hebben te staan, en waar we nooit hadden mogen gaan staan.
[154] Deze woorden verwijzen naar Jes.66:7.8, waar Jesaja zijn visioen beschrijft over Sion en Jeruzalem als vertegenwoordigsters van Israël, dat midden in de wereldgeschiedenis ondanks haar falen en al wie haar bestrijden, toekomst heeft, kinderen baart – maar telkens klinkt in dat laatste hoofdstuk ook het enkelvoud: een kind baart. Dat baren is al geschied als de weeën nog maar nauwelijks begonnen zijn. Het is de geschiedenis van Eva en tegelijk van rachel en tegelijk van Amram en Jochebed en de Hebreeuwse moeders in Egypte, en dan ook van Maria.
[155] Miskotte duidt de draak als de ‘steriele antichrist’(blz. 237). Hij wijst scherp alle buitenbijbelse invullingen af. Priecies dat doet Quispel wel, als hij deze gestalte betekenis verleent vanuit de sterrenbeelden (astrologie) en de Griekse mythologie(blz.77). Hij verandert in de hemel bovendien in in aan de hemel. Het Griekse begrip ‘ouranos’ is hier duidelijk de vertaling van het Hebr. SháMàJieM en dat is volgens Gen.1:8 de naam voor het ‘uitspansel’(RáQieJáH), beter ‘pletwerk’, waarin zon maan en sterren geplaatst zijn. Die figureren dan ook in vs 1. Daarboven regeert die-JHWH-van-Israël. In dit visioen kijkt Johannes er van beneden tegen aan. Net als de vrouw is ook de draak een ‘kenteken’, dat naar de geschiedenis wijst. Het Griekse woord ‘drakoon’ is de vertaling van het Hebr. TàNNieJM, waarover in Gen.1:21 verteld wordt dat God hen ‘schept’ (beter: ‘zuiver stelt’ – en lees hier, zoals ook elders in Gen. een tegenwoordige tijd en geen verleden tijd!). Het zijn de verslinders aan wie de zee als domein is toegewezen. En die overschrijdt hier zijn grens en komt waar hij niet zijn mag. Het begrip ‘anti-christ’ kan daarom beter vermeden worden.
[156] Hier wordt Dan.8:10 geciteerd, zij het niet letterlijk volgens de tekst van de LXX, die in twee versies is overgeleverd. Ook Dan.7 klinkt hier door. En ook in Daniël gaat het over de geschiedenis.
[157] Dat vertalen we in TeNaKh met ‘aanhaker’, omdat het stamverwant is met het werkwoord ZáKhàR, dat meestal met ‘gedenken’ wordt vertaald, maar met ‘denken’ niets van doen heeft, maar alles met handelen; we vertalen dat werkwoord daar met ‘aanhaken bij’. Bij vertaling van ‘arsen’, het Griekse woord dat hier staat, bewaren we hoorsamenhang van het Grieks.
[158] Hier wordt gerefereerd aan de bekende tekst Ps.2:9.
[159] Terecht stelt Miskotte dat hier gesproken wordt over de geboorte van Jezus en over zijn hemelvaart, als samenvatting van het hele evangelie, vergelijkbaar met de samenvatting die in de apostolische geloofsbelijdenis te horen is (blz.242). Ook volgens Quispel gaat het hier over Jezus. Maar hij plaatst Jezus meteen in de reeks van al die “brengers van heil”(bl.z79). Bovendien trekt hij zijn toelichting bij dit vers door tot de wederkomst van Christus. Hier kiezen we, zoals steeds, voor Miskotte.
[160] In een boeiende passage verwoordt Miskotte hier de diepe identiteit tussen het Israël Gods en de kuriakè ecclesia in de gestalte van de vrouw die baart. “Er is geen wezensverschil tussen de oudtestementische en de nieuwtestamentische Gemeente”(blz.243). Ook al kan het zijn zoals Quispel meent, dat Johannes dier doelt op een concrete vlucht van de Christelijke gemeente uit Jeruzalem naar het heidense stadje Pella (blz.79), het gaat tegelijk om elke vervolging zowel van Israël als van de kerk. Over de kerk in haar armzaligheid en niettemin oorzaak van grote beduchtheid bij de antimacht, schrijft Miskotte op blz.246-255 prachtige passages. De twaalf honderd zestig dagen duiden weer de gehele geschiedenis aan. In die lange tijd wordt de kerk gevoed door werkboden en priesters: zij? ja zij ondanks zichzelf! Hoe publiek de kerk ook is, dit voeden met manna is verborgen(blz.250).
[161] Op blz.256, waar Miskotte de bespreking van deze passage begint, beklemtoont hij nog eens sterk, dat het in deze visoenen niet opeens over heel wat anders gaat dan in het evangelie. Het gaat ook hier steeds over wat hier op aarde gebeurt en niet over een kosmisch gebeuren. Hier herhaalt hij, wat hij reeds daaraan vooraf had ontmaskerd als een strijd van de draak tegen de vrouw en “wat is er makkelijker dan vechten tegen een vrouw”! Maar de zekere overwinning blijkt een verlies in te houden. Maar daarmee is het kwaad niet opgeheven. Geen romantisch idealisme! (blz.260)Dit is een heel ander proces en daarover gaat het nu in het visioen. Is er dan wat veranderd op aarde? Ja dit: (blz.266): “De eerste vraag in de wereld en in ons leven is niet die van macht of onmacht, maar die van waarde of onwaarde, van geldigheid of ongeldigheid”.
[162] Prachtig brengt Miskotte hier de betekenis van de naam ‘Michaël’ in: “Wie-als-god?”, als het opschrift boven deze overwinning. Quispel verwijst hier naar de concrete periode van de zware vervolgingen onder keizer Domitianus(blz.78), waarin onder de Christenen veel ‘aanklagers’, nl. verklikkers waren. Toch is het de vraag of juist in die periode niet vooral vervolging ontstond door de lasterpraat van heidenen, die zowel Joden als Christenjoden zwart maakten bij de Romeinse administratie.
[163] Miskotte wijdt prachtige bladzijden aan de betekenis van het woord ‘vrouw’ hier heeft(blz.270 e.v.). De vrouw is de ‘gemeente’ schrijft hij, de kerk. Dat heeft alles met kwetsbaarheid te maken en vruchtbaarheid. “Voor religieuze naturen, hooggestemde gemoederen, hoogstrevende idealisten, is de kerk geen bijzonder gunstig oord”(blz.270). “De kerk kan zich niet herkennen in de weerbare man”(blz.271), De vrouw is het Israël dat de geboden behartigt en het getuigenis van Jezus Christus, Voor Johannes is de kerk nog de Joodse messiaanse geroepenschap. Quispel(blz.78/79). legt de vrouw hier, behalve als de moeder van de Messias, ook uit als de Heilige Geest; dat is immers zoals hij al eerder inbracht, een vrouwelijke gestalte, omdat het Hebreeuwse RuàCh een vrouwelijk woord is. Hij gaat verder en stelt Johannes hier over hen spreekt die wedergeboren zijn uit water en Geest bij de doop. Ook deze tekst plaatst Quispel in de concrete vervolgingsgeschiedenis, waarbij de Christenen in in Pella en omgeving ongedeerd bleven, maar de Christenen elders in het Romeinse Rijk werden aangepakt. Zonder deze overwegingen af te wijzen, dienen we ze wel in het kader van Miskottes verstaan te plaatsen. Met Quispel onderstrepen we, dat in dit hoofdstuk om geschiedenis gaat om voor hen toen actuele geschiedenis en voor ons nu verleden. Maar het is voor alles de geschiedenis van de Joodse messiaanse geloofsgemeenschap.
[164] De bewoordingen zijn ontleend aan de Griekse vertaling van de LXX van dan.Dan 7 vs 3-6. Het zijn geen letterlijke citaten. Maar Johannes beschrijft wat hij te zien kreeg in zijn visioen duidelijk met de woorden die Daniël eerder gebruikte. Daarmee is ook de context, waarbinnen Johannes uitgelegd dien te worden. Het gaat over de grote imperia, de wereldrijken, die zich een goddelijke statuur aanmeten. Wat in Danièls tijd het babylonische Rijk en dat van de Meden en de Perzen, was in Johannes tijd het Romeinse imperium.
[165] Miskotte rekent in zijn inleidende beschouwingen af met alle speculaties, waarmee “ mensen het getaal 666 definitief uit de doekjes zouden kunnen doen, (waardoor) de bijbel de courant zou belichten en de bijbel de courant zou illustreren”(blz.280). En hij herhaalt: het gaat in de Openbaring niet om elkaar chronologisch opvolgende tafrelen, waarbij we nu zo’n beetje aan onze eigen tijd zouden toegekomen zijn, (blz.281) , maar het is evangelie! Het gaat hier om de ontmaskering van elke staatsmacht, die zich in de plaats van God stelt en niet als dienaar van Gods geboden. Daarom moet, zo zegt Miskotte, Openbaringen 13e altijd samen met Romeinen 13e gelezen worden – en omgekeerd! (blz.284).. Niet de staat als zodanig is het hier bedoelde Beest. Het is de totaal ontaarde staatsmacht(blz.286). En die ontaardheid is religieus van karakter! Natuurlijk doelt Miskotte hier op Nazi-Duitsland, maar hij doelt op elke macht die ‘absoluut’ ( dat is zich onttrokken hebbend aan elke stelregeling boven zich , blz.286) wil zijn: kerkelijk of seculier. De namen van smaadbewering zijn geen persoonsnamen (blz. 287) maar titels: caesar, augustus (kleine letters dus), redder, heilsfiguur, etc. Deze monstra doemen op uit zee, waaruit ook de draak opdoemt.
Quispel geeft op blz. een lange beschouwing over dit monstrum uit de zee, dat in de Joodse taaltraditie ‘leviathan’ heet en voedsel zal zijn op de tafel van de messiaanse maaltijd en dan volgens Quispel zomaar de VIS kan zijn. Deze speculatieve uitleg brengt ons ver weg van de tekst van Johannes.
[166] Miskotte laat in zijn uitleg zien, dat deze dictatoren de trekken van de ‘anti-christ’ vertonen (blz.290 e.v.). Maar als ‘anti’ kruisen hun wegen telkens de weg van de Christus en daar kruisigen ze hem ook. Deze monstermachten kunnen gewond raken, maar komen die dood ook door. Die mythe werd b.v. verbonden aan Nero, jong gestorven, 31 jaar. Deze monstermachten roepen bij grote aantallen mensen religieuze vervoering wakker (blz.295) “Wat is dit te vergelijken met de vervoering voor het RIJK (met een hoofdletter”(blz. 296).En op de vraag van wie hebben zij deze macht, is het antwoord nu niet ‘van God’! Nee, Hier klinkt door, wat ook in Israëls profeten steeds moet worden opgemerkt: ook de oordeelsmacht overschrijdt zijn bevoegdheden van Godswege, maar laat zien aan wie hij werkelijk gehoorzaamt en dat is een (achtergronds-)kwaad dat niet van God komt. En die brute macht moet en mag weerstaan worden. Alweer Romeinen 13 en Openbaringen 13 dienen samen op gelezen te worden. Maar wie kan dat weerstaan? Een “stille gemeente”, die zich laat vertegenwoordigen door het lam! Ook Quispel verbindt deze passage met een concrete historische periode, en ook met die van Nero. Daarmee maakt ook hij duidelijk, dat Johannes hier geen toekomst beschrijft (laat staan voorspelt!), maar de actuele geschiedenis! Hij verbindt de zeven ‘eerstdelen’(koppen) met de zeven heuvels van Rome en ook de opeenvolgende keizers. Ook Quispel herkent de geschiedenis van het Lam dat geslacht (gevild) is, in wat Romeinse keizers overkwam. Maar ook hier brengt hij God en anti-god, Christus en anti-christ te dicht bij elkaar. Hier blijkt heel duidelijk dat Johannes’ teksten de komende keer van Constantijn de grote hebben voorvoeld en voorbereid. Hier toont Quispel dat hij denkt aan Constantijn en aan zijn religie-politiek een bijzondere religieuze betekenis te kunnen toekennen (blz.83). Maar ook die staatsmacht blijft schatplichtig aan wat als absolute macht moet worden aangeklaagd. Dat is niet gebeurd! En wanneer dat door een kerk niet gebeurt, raakt die kerk zelf verknocht aan absolute regiems, zoals in de geschiedenis maar te vaak is gebleken, En ook op dit punt heeft Mohammed later alles geleerd van de kerk. Daarom volgen we hier de uitleg van Miskotte.
[167] Zie weer Daniël 7.
[168] Over het staafboek van het leven schrijft de dichter van Psalm 69 en in vs 29. Daar wordt gesproken over wie er wel en wie er niet in moeten staan.
[169] Deze woorden staan in Jes.53 7, zowel in de Griekse vertaling van de LXX als in de Hebreeuwse tekst. Daar wordt van de ‘heerdienaar van die-JHWH-van-Israël’ gezegd dat hij onder de mensen lijden zal, mishandeld en gedood wordt, en dat juist hij degene is aan die-JHWH-van-Israël de geschiedenis toevertrouwt.
[170] Zowel Miskotte als Quispel wijzen erop, dat de woorden ‘vandaan van het ontwerp van de ordentelijkheid’ behoren bij het ‘ingeschreven staan in het boek van het leven’. Miskotte wijdt hier weer een fijnzinnige passage aan(blz.300). Eerst wijst hij erop, dat ook al staat hier een toekomende tijd , het toch gaat om wat al eerder te zien was. Wat eerder te zien was, is echter van alle tijden, nl. “de ontuitroeibare neiging van de mensenkindren om juist zoiets te vereren, telkens weer van voren af aan. . . De spanning van de antichrist, die sterft en toch niet sterft, die wederkomt en leeft, zal de hoofdsom der historie blijken, zolang Christus verborgen is”(blz. 301). Hier valt de titel die Miskotte aan zijn hele boek heeft gegeven. De laatste woorden: ‘zolang Christus verborgen is’, wijzen niet alleen het duistere van de tijd aan, maar tegelijk het licht dat in Christus aanwezig is en alleen te voorschijn behoeft te komen en wel via zijn ecclesia, de geroepenschap. Op diezelfde bladzijde snijdt Miskotte alle gespeculeer over de vraag wie wel en wie niet in het boek des levens geschreven staan, de pas af, dat Johannes met visioen in de eerste plaats een boodschapt verkondigt, die wij ter harte moeten nemen. Daarom besluit Johannes met de hierna volgende uitroep.
[171] Deze woorden zegt ook Jezus in Matth.14:15. Miskotte komt n.a.v. deze woorden tot behartigenswaardige uitspraken op blz.302, juist nu (anno 2012)! “Wie de apocalyps leest uit nieuwsgierigheid . . . die hoort niet!
. . . De ware predikers hebben geen antwoord op de vragen van de mensen bij de hand; ze geven antwoord als het moet, als ze er voor stáán! Daarom is de kansel een altaar, . . . het gehoor de zuiverste communie”.
[172] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX in Dan.3:5, waar het verhaal staat van de jongelingen, die, omdat zij voor de beeltenis van Nebukadnezar niet neerbukken, in de oven van vuur geworpen worden.
[173] We gaan eerst na wat Quispel bij dit hoofdstuk schrijft (blz.82 en 83). Hij wijst erop, dat het Griekse woord ‘gè’ dat algemeen met ‘aarde’ vertaald wordt, de vertaling is van het Hebreeuwse AèRèTs en dat betekent ook ‘land’. Het zou dus bij dit tweede beest om een mens gaan uit het land Israël, een Jood dus. Hij speculeert zelfs over de bekende schrijver Flavius Josephus als archetype van deze valse profeet. Even later noemt hij het type kerkvorst dat de zijde van de macht kiest. Op blz.83 toont Quispel dan zijn diepe bewondering voor Constantijn als de keizer die “de Romeinse staat ontgoddelijkt heeft”. Daar laat Quispel zich in de kaart kijken.
Hoe anders schrijft hier Miskotte (blz.309 e.v.): “Het is een verkwikking om naar het tweede beest te kijken, het ziet er als het Lam uit. Het is christelijk zo men wil. Nu ja zeker “christelijk”!” En daar treft Miskotte de kern van deze passage in het boek Openbaringen. De positie van Quispel is daarmee onhoudbaar. Terecht verbreedt Miskotte op de volgende bladzijden het begrip ‘christelijk’ tot ‘religieus’(blz.310). Altijd weer zal een totalitaire staat een religieus gezicht willen laten zien. Het is verleidelijk veel uit deze bladzijden te citeren, omdat ook in het begin van de 21e eeuw er weer een verraderlijke vanzelfsprekendheid heerst t.a.v. het samengaan van religie en staatsmacht. Het waren moedige woorden van Miskotte, midden in WOII uitgesproken in een bijbel gespreks-groep, waar, hoe besloten wellicht ook, zijn uitspraken zeker niet absoluut veilig waren. In die onveiligheid leven wij nu niet, maar de algemene religiositeit, waarvoor zoveel mensen nu weer kiezen, juist in de kerken, en waarmee ze de rivaliteit tussen religieuze machtsblokken hopen te dempen, leidt tot mono-structuren en maakt mensen toegankelijker voor totalitair optreden. Maar elk totalitair optreden is optreden van een mens en heeft met de God van de bijbel niets te maken, hoe religieus hij zich ook voordoet. En dat prent Johannes ons in met dat ‘getal’, die ‘woordwaarde’: zes (honderd) zes(tig) en zes: driemaal zes, het getal van de mens, die op de zesde dag geschapen, beter: zuiver gesteld is.
Tenslotte nog steeds voorspelt Johannes hier geen toekomst . Hij ziet wat er gaande is en herkent dat uit het verleden en beseft dat het daarom van alle tijden is.
[174] In de SV staat alleen de tweede naam. Het gaat hier om de naam JHWH en de eerste naam is Jezus.
[175] Het zijn de zelfde honderd en vier en veertig duizend als in Op.7:4. Wat bij dat vers als voetnoot staat, geldt ook hier. Het is de ecclesia kuriakè en die vertegenwoordigt allereerst Israël ( behoort dat in ieder geval te doen en is niet meer ‘kurikè’, zodra ze dat weigert en zich distantieert), d.w.z. de gehele Judese gemeenschap en zo vergegenwoordigt ze ook de naties. Het is geen beeld van het empirische Jodendom en ook niet van de empirische kerk. Het is de ecclesia die op een verborgen manier die empirische entiteiten bewaart, omdat zij ‘kuriakè’ is, omdat zij messiaans geleefd hebben of leven, ‘knechten des HEEREN’ zijn, zoals Miskotte terecht onderstreep hier (blz.337). Het dragen van de NAAM duidt hier in hoofdstuk 14 niet op de doop, zoals Miskotte terecht in tegenstelling tot Quispel, opmerkt. In hoofdstuk 7 gaat het wel over de doop. Hier gaat het om de doopweg, de weg ‘onderlangs’(Barnard), de weg van het kruis, de weg van Jesaja 52 en 53. Prachtig legt Miskotte hier uit (blz.334, 335), hoe de opstanding geen recht wordt gedaan als een vervolg op het kruis, maar dat het kruis zelf die opstanding al toont, zoals dan ook de opstanding altijd de gekruisigde toont. Hier klinkt het evangelie Johannes door.
[176] Deze woorden verwijzen naar Ez.9:4, volgens de Griekse vertaling in de LXX.
[177] Cister de naam voor een verre voorloper van de latere cither.
[178] Deze woorden komen op meerdere plaats in TeNaKh voor. De bekendste zijn: de psalmen 33:3, 96:1, 98:1, 149:1, maar ook Jes. 42:10. Miskotte wijst erop dat dit lied ‘onder het kruis’ gezongen wordt, het is een lijdenslied (blz.341). Quispel daarentegen schrijft dat het mystieke liederen zijn uit de Joodse mystiek van die tijd, liederen die de grootheid van God bezingen. Hij schrijft (blz.84): “De 144 duizend kennen de taal van de engelen”. We volgen Quispel hierin niet. De apocalyps behoort o.i. vooral tot de messiaanse traditie en niet tot de mystieke.
[179] Hier mag niet worden gelezen, dat de vrouwen als zodanig de oorzaak van de bevuiling zijn. Daarom staat er ‘samen met’ en niet het instrumentele ‘met’ in de zin van ‘door’. ‘Maagden’ duidt zowel de mannen als de vrouwen aan. Terecht beklemtoont Miskotte hier de Oudtestamentische thematiek, van de huwelijks trouw ook als beeld van God en Israël. Zodra uitleggers het over ‘vrouwen’( in het meervoud) hebben, geven zij blijk van die beschamende troebelen “altijd omhangen met een sfeer van willekeur en schennis der schoonheid”(Blz.342, 343). Het gaat hier zeker niet om celibatairen, al was het maar omdat die zeker niet in bijbelse zin daarmee ‘maagdelijk’ zijn. Het gaat hier niet om mensen c.q. mannen die helemaal niet vrouwen zijn omgegaan, maar mensen, mannen en vrouwen, die elkaar niet bevuild hebben.
[180] Ook deze woorden komen op meerdere plaatsen in TeNaKh voor, o.a. inPsalm 32:2, Jes. 53:9. Zeph.3:13.
[181] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de L:XX van Jes.21;9. In de hebreeuwse tekst staat ‘Babel’ en die naam duidt bij Jesaja allereerst op de hoofdstad van Nebukadnezars imperium, maar herinnert meteen aan de legendarische stad van de torenbouw. In de Griekse vertalingen staat dan (bijna) consequent ‘Babylon’. Terwijl dit Babel nog oppermachtig is, kondigt Jesaja namens die-JHWH-van-Israël haar val aan. Voor Johannes is Babel de naam voor Rome als toenmalige oppermachtige wereldmacht, die niettemin vallen zal. Maar juist het feit dat Johannes hier Jesaja 21 citeert, maakt duidelijk dat een latere lezer, zoals wij, er een latere wereldmacht voor mogen invullen. Dat doet Miskotte (blz. 349) dan ook door open te laten dat het in zij tijd om Berlijn kan gaan. En wij nu?
[182] Deze woorden komen uit Jeremia 51:7. Vanaf hoofdstuk spreekt Jeremia het oordeel uit over datzelfde Babel en kondigt haar val aan.
Miskotte wijst er op, dat Babel (Balylon of welke grootmacht ook) niet valt door toedoen van buiten (blz.349), nee vanwege haar succes! Het succes is haar val. “Hoort het onverwachte hierin, ’t is geen proces dat zich alleen maar versnelt, nee het is een gericht” (blz.350).
Volgens Quispel (blz.86) wordt met “de wijn van de hoererij” de keizercultus bedoeld. Die zal daar zeker in begrepen zijn, maar afgoderij en Baälsdienst worden in TeNaKh ten diepste gelijkgesteld aan het sexueel misbruiken van vooral vrouwen door mannen: vrouwen gebruiken om geld te verdienen om vruchtbaarheid te stimueleren etc. Dit misbruik van vrouwen vond in het Romeinse Rijk op grote schaal plaats ( zie de sociologische studies daarover). Niet alleen van vrouwen overigens, ook van jonge jongens. Het is kenmerkend voor elk totalitair regiem, zoals ook Nazi-Duitsland. In de Torah wordt deze ‘afgoderij’ de zonde der Amoriten genoemd.
[183] Ook deze zegswijze is ontleend aan de profeten. B..v. Jer.25:15.
[184] Miskotte schrijft (blz.351: “Alle beelden van het loon der verharding in het O.T. klinken hier mee”
[185] Terecht beklemtoont Miskotte hier nog eens, dat ook in deze tekst gaat over wat tijdens de geschiedenis (nl. in de op elkaar volgende aeonen, wereldtijden) gebeurt en niet erna.
[186] Volgens de interpunctie van de Griekse tekst behoort dit ‘vanaf nu’ bij het woord sterven dat daar direct aan vooraf gaat, en dus niet bij het volgende. Miskotte wijst er op, dat dit het NU van Jezus Christus is (blz.360).
[187] Miskotte polemiseert hier scherp met een vroom christelijke ‘vanzelfsprekendheid’ die zegt: “Natuurlijk zijn zalig de doden die in de Heer sterven” (blz.358). Niet voor niets gebruikt Johannes hier het woord
‘ nekros’ = lijfdood. Het volstrekt negatieve van de dood dient hier, geheel overeenkomstig het O.T.
[188] Deze woorden zijn ontleend aan Daniël 7: 13, waar ze staan in het grote vizioen van Daniël, waarnaar ook andere teksten uit de apocalyps verwijzen.
[189] Deze woorden verwijzen naar Joël 4:13 (SV:3:13). Daar kondigt de profeet een grote rechtzitting aan in het dal van Josafath, waar de naties met al hun gewapenden (“smeedt de ploegscharen om tot zwaarden” precies het tegendeel van waartoe in Jesaja 2 en Micha 4 wordt opgeroepen) naar toe komen. Daar zullen zij afgemaaid worden, zodat Israël in vrede kan wonen en Jeruzalem zal blijvend dse woonplaats van die-JHWH-van-Israël zijn en Israëls schuld wordt weggedaan.
Miskotte wijdt hier een belangrijke passage aan (blz.365): “De wolk is de troonwagen der heerlijkheid. . . het teeken der tegenwoordigheid Gods in de wereld. . . . Zulke presentie is uiteraard dubbelzinnig, want als de openbaring Gods zogenaamd ‘overal’ is, als zij niet èrgens is, dan is zij voor ons praktisch nergens als openbáring te vinden. Aan de “alomtegenwoordigheid”hebben wij niets, als we haar niet kunnen kennen als de alomtegenwoordigheid van Iemand!”
[190] Weer beklemtoont Miskotte hier – o.i. terecht – dat “we in het tijdperk van de geschiedenis verblijven”(blz.365) met deze tekst; het gaat hier niet over de eindtijd. Ook in de geschiedenis is er oogst (maaiing) en die oogst kun je ‘kerk’ noemen, zoals Miskotte hier doet, al valt dit begrip niet samen met welk instituut dan ook. En die ‘kerk’ (kuriakè = wat ‘van de heer’ is) is zo wijd als de wereld. Quispel daarentegen leest hier het woord ‘uur’ zo, dat het betrekking heeft op de uur van het laatste gericht dat alleen de Vader in de hemel weet; hij verwijst dan ook naar Marc.13:32 (blz.87). Wij volgen ook hier Miskotte.
[191] “We houden goed vast, dat wij ook nu in het tijdperk van de geschiedenis verblijven”: zo begint Miskotte zijn bespreking van deze passage op blz.365. Het is de oogst der aardse geschiedenis en “het einde er cultuur is een bloedbad”(blz.367).. Het is het beeld van de geschiedenis wanneer we rekening houden met, geen vertrouwen hebben in een heel andere en gelijktijdige geschiedenis met heel andere oogst. De mensengeschiedenis is vol bloedbaden. Er behoeft er maar één beschreven te worden. Een “Nijldelta van bloed”(blz.370) aangeduid met veelzeggende getallen: zestig en duizend. De sikkel is het teken van de oordeel OVER de bloedbaden. Quispel interpreteert dit als een visioen van het LAATSTE oordeel. Dat miskent dat dit visioen nu reeds herkend moet worden als het oordeel over de gruwelen der geschiedenis. Quispel verklaart de getallen aldus: 1600 stadiën (een stadie\um is 186 m, de lengte van de klassieke renbaan) is volgens de antieken de afstand tussen Tyrus en de Nijl.
[192] De vertaling ‘laatste’ gaat uit van het indogermaanse taaleigen, dat naast een stellende trap, een vergrotende en een overtreffende trap kent. Het Hebreeuwse taaleigen kent dat niet, daar klinkt wat we een stellende trap noemen (b.v. ‘groot’) al gauw als een vergrotende trap. En wanneer een boom bijzonder groot is dan wordt daarvan gezegd: ‘groot anders dan de andere bomen”. Hier gaat het om het Hebr.AæCháR dat ‘laat’ betekent, ergens ‘achter aan’ komen, en daar hoor je: ‘later’. Dit latere volgt op het nu. Het laatste volgt op het latere en dat is hier niet aan de orde, want het Hebr. taaleigen bepaalt in het NT en ook hier het gebruik van de Griekse woorden. Hoe belangrijk dit is, laat Miskotte horen, als hij in zijn inleiding tot de bespreking van dit hoofdstuk schrijft: “Zo zou men kunnen spreken van de laatste krampen van de geschiedenis”(blz.372), maar ‘laatste’ bedoelt hier ‘heftigste’, ‘ergere zijn er niet’. Dat heel erge blijkt daaruit dat er in zulke tijden zelfs geen sprake meer is van strijd tussen goed en kwaad en tussen God en zijn tegenstrever, er is eigenlijk helemaal geen sprake meer van ‘geschiedenis’. Miskotte spreekt dan van een ‘Untergeschichte”, zoals we ook spreken van een ‘onderwereld’’, waarin criminaliteit volstrekt normaal is; het valt niet eens meer op. Later spreekt hij van de geschiedenis als een lavastroom.
[193] Prachtig vult Miskotte hier op bl.z 374 de betekenis in van het woord ‘staan’: “in het vergankelijke leven lijden zij, hebben zij het verleden te dragen, en moeten zij over-lijden, over gaan, de kruisweg gaan, maar staan is het tegendeel van gaan en ver-gaan, van lijden en overlijden; de taal is als steeds klinklaar van wijsheid: wij zeggen ‘ik ben daartoe in staat’, ‘ver-stáán’ . . . zij staan: zijn iets, ze beginnen te kennen. En zij zingen!”
[194] Ook hier wijst Miskotte ons de weg: Het vorige visioen en dit moeten in één adem gelezen worden. De zee van kristal werd al in Op.4 vermeld: het is het beeld van de transparantie van God uit van de geschiedenis. Zij staan daar reeds, die zich niet gewonnen hebben gegeven aan de valse machten, al zijn ze ook omgekomen, en zij zingen en wel één lied(Miskotte), want Mozes’ lied is ook het lied van het lam. Quispel ziet in dit hoofdstuk een neven verhaal van de plagen in Egypte en de Exodus. Dat verband ziet ook Miskotte. Quispel meent dan ook dat het overwinningslied eigenlijk NA de zeven plagen wordt aangegeven, zoals ook het lied van Mozes na de doortocht. Miskotte heeft hier o.i. de bedoeling beter begrepen, door de parallellie niet chronologisch door te trekken, maar de gelijktijdigheid te herkennen.
[195] Zie Ex.15:1-21,
[196] Miskotte wijst er hier terecht op, dat het in deze tekst gaat om de NAAM JHWH (blz.375). Hij vervolgt met een indrukwekkende passage over de betekenis van de naam, en van de NAAM en begint aldus: “Niet God in het algemeen, maar de God van het verbond . . . God dien wij niet begrijpen. . . . omdat het het vooroordeel ons in de botten zit, dat de kennis zich in het begrip voltrekt. “. En verderop: “Wat betekent in den bijbel het overwegen van de Naam Gods? . . Wat is het onderscheid met het Godsbegrip? (of moderner gezegd: Godsbeeld – AFK) dit niet waar: ik begrijp, maar ik word genoemd . . . De naam is het wezen, dat zijnerzijds een verhouding tot mij heeft”. Deze JHWH is God over ons, en deze is krachtig in alles. En verderop: “Een algemene Godheid gaat ons niets aan en alle openbaring is bijzondere openbaring.”
[197] Terecht wijst Quispel erop, dat de vertaling ‘almachtige’ een niet-bijbelse begrip is. Het betekent volgens hem ‘hij die het al regeert’ , Daarvan moeten we dan ook zeggen, dat het ‘begrip ‘al’ eveneens onbijbels is. Daarom vertalen we ‘in alles krachtig’ (eigenlijk ‘hard’, maar dan opgevat zoals in ons woord ‘volharden’.
[198] Deze woorden komen voor in de Griekse vertaling van de LXX van Ps.145:17,
[199] Miskotte schrijft (blz.377): “vrezen, in de zin van met eerbied bejegenen, zoals dat woord in den bijbel altijd bedoeld is.
[200] Deze woorden staan ook in de Griekse vertaling van de LXX van Ex.15:11; het tweede deel in Jer.10:6
[201] Deze woorden staan ook in Jer.16:19 en Ps.86:9, volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX
[202] Miskotte hervat zijn bespreking bij Op.17:5.
[203] Dit is de vertaling van twee Griekse woorden en die zijn in de LXX en in het NT de vertaling van twee Hebreeuwse woorden: AoHèL HàNgéDuWT en ook die twee worden in de meeste vertalingen weer gegeven met ‘tent van het getuigenis’. De afleiding van het tweede woord is echter niet zeker; het kan, behalve van het Hebreeuwse werkwoord NguWD , dat gewoonlijk met ‘getuigen’ wordt vertaald, maar letterlijker beter met ‘nogmalig stellen’ kan worden vertaald, ook afgeleid zijn van het Hebreeuwse woord JáNgàD, dat het beste met ‘aan de orde stellen’ of ‘verordenen’ kan worden vertaald. In TeNaKh kiezen we dan ook voor de vertaling ‘tent-van de-verordening’. In het NT houden we de Griekse concordantie binnen het NT aan en kiezen voor ‘tent van het getuigenis’. In TeNakh is ‘getuigen’ ‘nogmalig stellen’ = nogmaals aan de orde stellen. En zo horen we hoe dicht de betekenis en de werkwoordsvormen van deze twee Hebreeuwse woorden bij elkaar liggen. Hebreeuwse oren horen bij het ene altijd ook het andere woord meeklinken. We zouden dus de twee Griekse woorden die hier staan ook hebben kunnen vertalen met: ‘tent van nogmalig stelling’, maar dan gaat in het NT de verbinding met ‘getuigen’ ‘betuigen’ verloren die daar zo belangrijk is. Wel blijft het belangrijk om bij ‘getuigen’ te denken aan het Hebreeuwse ‘nogmalig stellen’, en ‘nogmaals aan de orde stellen’. Want wie van Jezus getuigt, ‘stelt hem nogmaals aan de orde’. Quispel meent ten onrechte dat de twee Griekse woorden de vertaling zijn van de hebreeuwse woorden AoHèL HàMóWNgéD, dat gewoonlijk met ‘ten van samenkomst’ wordt vertaald. Maar ook dit woord is afgeleid van het Hebr. JáNgàD (= ‘aan de orde stellen’) en kan het beste met ‘gemeenschapsordening’ vertaald worden.
[204] In Lev.26:18-28 wordt er meerdere keren gesproken over zeven slagen, waarmee JHWH reageert op de schendingen en afvalligheden van Israël. Het gaat hier dus niet specifiek over de plagen in Egypte zoals Quispel veronderstelt. Maar de beschrijving komt van de plagen komt met die van Egypte overeen.
[205] Deze woorden herinneren wel aan Ex.40:34 en 35, I Kon.8:10 en Jes.6:4, maar de bewoording is anders. In deze teksten wordt gesproken over een wolk (Gr.nephelè = Hebr. NgáNàN) i.p.v. over rook (Gr.kapnos = Hebr. NgáSháN) en over vullen (Gr.pimplèmi = Hebr. MáLéA) . Van ‘rook’ is sprake in Ex.19:18. Als uiting van Gods toorn komt dit woord voor in Ps.18:9 en Jes.65:5.
[206] De bewoording verwijst naar Ex.9:10, waar het zesde slag is aan de Egyptenaren, maar ook naar Deut.28:27 en 35, waar de slagen Israël treffen omdat zij schenders en afvalligen zijn.
[207] Hier wordt herinnerd aan Ex.7:17-21: de eerste slag in Egypte.
[208] Zie weer Ex.7:17-21.
[209] Het Griekse woord ‘hosios’ is in de LXX meestal de vertaling van het Hebr. TáM, dat we daar met ‘volgaaf’ vertalen. Het Griekse hosios betekent eigenlijk ‘naar de norm’. Om de samenhang met enkele andere in het NT voorkomende woorden waarin dit woord herkenbaar is, te bewaren, vertalen wei in het NT met ‘normgericht’. De Joodse vertalers van de LXX hebben daarbij gedacht aan de hoogste norm.
[210] Quispel (blz.92) duidt dit als de troon van de keizer in Rome. Het gaat in dit boek over de geschiedenis. Miskotte bespreekt dit hoofdstuk niet, zoals al vermeld.
[211] Deze woorden roepen o.a. Jes.11:15 en 16 in herinnering. Daar kondigt Jesaja de ondergang van Babylon aan door de komst van de Meden en de Perzen en dat lukt doordat de Euphraat wordt bedwongen. Die aankondiging wordt hernomen in Jes.44:27. Quispel vermeldt dit ook, maar meent Johannes hier doelt op de Parthische dreiging van dat moment o.l.v. een Nero redivivus. Zo’n uitleg is onnodig speculatief. Johannes spreekt hier met de woorden van de profeet, maar nu over de ondergang van Rome.
[212] Dit Griekse woord komt behalve hier alleen nog voor in Rom.1:27. Het betekent ‘onhebbelijkheid’, maar kan een euphemisme zijn voor schaamdelen en schaamte.
[213] Letterlijk betekent deze Hebreeuwse naam: berg van Megiddoo en deze plaats wordt in Richt.5:19 genoemd en in II Kron.9:25. Beide teksten hebben betrekking op de strijd tegen Israël. Quispel duidt deze naam amders. N.l. als de beek Migron, die in Joodse bronnen ook wel de Magedo wordt genoemd. Dat Johannes hier opnieuw bewoordingen kiest die aan de geschiedenis van Israël ontleend zijn, is waarschijnlijker.
[214] Deze woorden herinneren aan Ex.19,16, een passage waarop vaak wordt teruggegrepen. Daar wordt over de openbaring op de Sinaï verteld.
[215] Deze woorden herinneren aan Dan.12:1, waar Daniël in een visioen de redding van Israël ziet door de hand van Michaël.
[216] Deze woorden herinneren aan wat in Jesaja 51: 17 staat over Jeruzalem. In Jer.25:15 worden dezelfde woorden gebruikt nu met betrekking tot de naties.
[217] Vanaf Op.17 hervat Miskotte zijn uitleg van dit boek. Als overgang dit citaat (blz. 379): Zie, wij hebben nu zoveel gesproken de laatste keren over de oordelen, die over de wereld gaan, maar het wordt wel eens tijd, dat ik zeg: het eigenlijke gericht moeten wij daarin niet zoeken, en zullen wij daarin nooit vinden; het eigenlijke gericht is voltrokken aan Christus eenmaal. En ook deze plagen van het einde, deze tekenen van de toorn, die mogen wij slechts beschouwen als de navolgende tekenen, zoals er ook voorgaande tekenen zijn geweest die ons dwingen om iets te zien en iets te ontdekken van Gods gericht en van zijn genade, maar niet om te ontdekken dat wij in het eeuwig gericht zijn.” Miskotte plaatst het gericht aan Jezus Chrtistus als het centrum van de geschiedenis in de centrale kairos van de geschiedenis, de messiaanse kairos. Die is onze enige toekomst! Op blz.382 voegt hij daar nog aan toe: “Het (al die plagen en ellende) is eigenlijk nauwelijks meer ‘geschiedenis ’te noemen, het is het ‘Untergeschichtliche”, een waanzin van doelloos leed . . . het is leed om een einde aan het leed te krijgen . . . (blz.385) Maar dit is nog het einde niet! nog altijd niet!”.
[218] Deze woorden herinneren aan Jes.23:17, waar ovber Tyrus en Sidon wordt gesproken.
[219] Deze woorden herinneren aan Jer.25:15 e.v.
[220] Met de grote hoer wordt het machtige Rome bedoeld; daar zijn alle uitleggers het wel over eens. Quispel tekent daarbij aan (blz.93.94), dat die beeldspraak in de hand werd gewerkt door de verering van de godin Roma, wier verering hand in hand werd opgedrongen in alle veroverde gebieden van het Romeinse Rijk. Hij brengt deze vrouw en die in Op.12:6 en van 21:9 met elkaar in verband. Maar o,i, gaat het hier juist niet om “een en dezelfde vrouw”. Hier staat de vrouw voor het begrip cultuur ofwel civilisatie, zoals Miskotte stelt. Hij schrijft op blz.385) weer een indrukwekkende passage als inleiding op zijn bespreking van dit hoofdstuk.Weer beklemtoont hij dat Johannes hier inzoomt op de geschiedenis, en wel op de actualiteit van het tij ( de kairos) waarin Johannes zelf leeft en waarin ook Jezus en de apostelen leefden en alles geschiedde, wat dit tij tot het centrale tij van de geschiedenis heeft gemaakt. Weer gaat het over Rome!, “. . dat nog altijd bestaat . . . hoe bestáát het? Dit zal binnenkort op de meest indringende wijze actueel zijn onder ons: HOE handhaaft zich de zogenaamde beschaving? . . . We moeten wel weten dat we niet zo gauw buiten de historie raken; ons haken naar een einde is ontdaan van alle echte hoop. . . .Het werkelijk einde is altijd nog iets anders dan het einde, dat wij zien; de laatste dingen zijn niet al;tijd e láátste dingen: . . die komen van de Overzij ons tegemoet. . . . de geschiedenis gaat voort . . en de wanverhouding tussen de kleinheid van de ziel en de nutteloosheid van de techniek ( ook de levenstechniek) groeit . . en zo wordt . . onze aarde zielig, bespottelijk, bezeten als met de kolder van een pad”.Verder citeren is verleidelijk, maar dit citaat moet voldoende zijn om dit boek weer eens te lezen.
[221] Een verwijzing naar Dan.7:7.
[222] In vele handschriften staan deze woorden met hoofdletters geschreven. Zowel Miskotte als Quispel leggen verband met de Romeinse gewoonte dat prostituées hun naam op het voorhoofd droegen. De beschouwingen waarmee Miskotte allerlei opvattingen over deze ‘moederfiguur’ bespreekt, zijn nog steeds actueel. We kunnen ze hier niet samenvatten. Hij sluit af met te wijzen op de “ernst van Israël”, die ingaat tegen een kritiekloos zich overgeven aan de lusten en genoegens van het natuurlijke leven. En dat draagt deze vrouwengestalte op het beest uit. Het karakteriseert niet alleen de gang van zaken aan het keizerlijke hof in Rome, maar de algemeen aanvaardbaar geachte omgangspraktijken tussen mannen en vrouwen , mannen en jongens heren en slaven(innen), zoals de historische sociologie heeft aangetoond.
[223] Dit Hebreeuwse werkwoord vertalen we in TeNaKh met ‘nogmalig (aan de orde) stellen’. In het NT vertalen we met getuigen om de Griekse concordantie te kunnen vast houden. Het zelfstandig naamwoord ‘marturos’ (getuige) is onze taal verbasterd tot martelaar. Gemarteld worden was toen doorgaans het lot van deze getuigen, zoals ook uit deze teksten blijkt.
[224] Treffend wijst Miskotte (blz.192) erop, dat ‘verwonderen’ weliswaar nog geen ‘bewonderen’ is, maar dat snel kan worden. De werkbode corrigeert hier de ziener met zijn toelichting. Dat blijkt ook in vs 8, waar weer dat woord ‘verwonderen’ valt als reactie van hen wier namen niet geschreven zijn in het boek des levens. De uitleg van Quispel (blz.95), dat verwonderen hier moet worden opgevat “als er niets van begrijpen” raakt niet de kern. Hij ziet dan ook de parallel met vs 8 niet. Dat heeft ongetwijfeld te maken met een vertaalopvatting, die de concordantie verwaarloost.
[225] Deze woorden verwijzen naar Dan..7:3, daar gaat het over vier beestlevens.
[226] Deze woorden verwijzen naar Psalm 69:29.
[227] Miskotte voegt zich hier in de traditionele uitleg, dat het om een terugkeer van de neronische dictatuur gaat. Dat doet ook Quispel, die hier de myhte van Nero reivivus meent te herkennen. Maar Miskotte wijst er o.i. terecht op, dat de bewoordingen er op wijzen, dat hier tegelijk op een algemeen historisch patroon attent wordt gemaakt (blz.392/393). Het beeld van de vrouw, dat nu weer terugkeert, duidt de “cultuur” aan “die altijd langer duurt dan de staat”, die haar heeft gepropageerd. De machten die het derde rijk mogelijk hebben gemaakt, zo zegt hij, zijn met het verslaan van dat rijk bepaald nog niet buiten werking. Ze smeulen in een ‘ondergrondse geschiedenis’ verder en kunnen daarom in een andere context zo weer geactiveerd worden.
[228] Zowel Quispel als Miskotte legt verband met de zeven heuvels waarop Rome is gebouwd. Maar ook hier hoort Miskotte meer (blz.394) omdat hij het begrip ‘berg’ vanuit TeNaKh verstaat.
[229] Miskotte bespreekt wat volgt niet uitvoerig. Hij haalt hier een belangrijke analyse van Dr O.Noordmans aan, Daarin stelt hij dat de (cultuur-)geschiedenis voortgestuwd wordt door twee krachten de DAAD en het LOT. Die zijn soms vrienden, maar niet lang. De daad wil het alleen voor het zeggen hebben en bewapent zich staalhard tegen het lot en verliest. Daarna “beleven wij opnieuw de overmacht va het Lot, de Moeder en haar slaafse satrapen”(blz. 395). Quispel (blz.96) herkent hier weer keizer Nero, de achtste keizer van Rome, die weer terugkeert als ‘Nero redivivus’.
[230] Deze woorden verwijzen naar het gezicht dat Daniël beschrijft in hoofdstuk 7 vanaf vs 20. Daar komen de tien horens uit de kop van een vreselijk vierde dier. Quispel meent dat met deze tien horens in Openbaring de tien Parthische satrapen(provincies) zijn bedoeld die tegen Rome en Israël in opstand komen. Miskotte werkt n.a.v. dit gedeelte de analyse van Noordmans verder uit.
[231] Deze woorden herinneren van Dan.2:47, en die verwijzen naar Deut.10:17.
[232] Deze stad is Rome (Quispel en Miskotte), voorgesteld als een vrouw, zoals staten worden voorgesteld als een vrouw. Quispel zet zijn uitleg voort over het verband met de toenmalige geschiedenis, waarin de Parthen zo’n grote rol spelen. Miskotte ziet hier een politiek-economische analyse verbeeld, die hij in ook voor nu nog steeds zeer treffende en actuele bewoordingen beschrijft. We zullen hem in het verloop van dit hoofdstuk meerdere malen citeren.
[233] Deze woorden vinden we op meerdere plaatsen in TeNaKh; voor het eerst in Jes.21:9, waar Jesaja de val van die toen nog oppermachtige stad aankondigt; dan in Jer.51:8, waar de plotselinge val van Babel wordt aangezegd. De bewoordingen in Openbaring zijn duidelijk ontleend aan de Griekse vertaling van de LXX.
In Openbaring duidt Babel Rome aan. Miskotte tekent hier aan (blz.397): “Het heeft niets van een proces .. . nu is de tijd van de abrupte ineenstortingen. . . Wij hebben al gezien dat de geschiedenis niet zo gauw ‘uit is’ . . . Zoo is het: maar zelfs de laatste vormen breken als het oeconomisch evenwicht, de laatste afdruk van mannelijk ordeningskracht , in stort. Op blz. 398 en 399 gaat Miskotte dieper in op wat er met WO II gebeurt. Allerlei daarvoor voorspelde apocalyptische horrorscenario’s gebeuren NIET: geen gas oorlog b.v.geen bacteriologische oorlog! Waarom niet om dat de machten wijzer zijn geworden? Geenszins. Dat gebeurt niet, omdat er wat anders wel gebeurt: “de kooplieden der aarde. . . het internationale kapitaal, . . zitten met hun waren! . . En als alles koopwaar geworden is en de waar niets meer waard is, . . wat kan deren? . . . De tusschenhandel ( maar alle handel is tusschenhandel, een handeling zonder creativiteit en sturing) floreert, totdat . . . . In een indrukwekkende analyse van de cultuurfilosofische analyses van die tijd, laat Miskotte zien hoe in dit alles een oordeel zichtbaar wordt, dat niet van mensen komt, maar over mensen komt. Zo loopt Miskotte dit hele hoofdstuk 18 na van blz.395 –405.Even boeiend geschreven als actueel! Ook onze geschiedenis is al beschreven!
Het is geen toekomst, het is verleden, dat ons telkens inhaalt, maar nooit het laatste woord krijgt.
[234] In deze woorden is Jes.23:17 te horen, waar het over de machtige steden Tyrus en Sidon gaat, en ook Nahum 3:4, waar het over Nineve gaat. Zo gaat het in Openbaring zeker over Rome, maar even zeker over al die zich grootmakende imperia, waarvan het Babel uit Gen.11 het prototype is.
[235] Vergelijkbare woorden riep Jesaja in Jes.52:11, waar Jesaja de terugkeer van de ballingen uit Babel verkondigt. Ook in Jer.50:8 en 51:6,9 en 15 lezen we zulke oproepen. We komen nog meer toespelingen op deze profetieën tegen in de loop van dit hoofdstuk.
[236] Hier klinkt Jer.51:9 in de Griekse bewoordingen van de LXX. Jeremia kondigt in dit hoofdstuk het oordeel over het Babylon van zijn tijd aan. Rome is het Babylon van Johannes’ tijd. Babylons zijn er in vele tijden, maar niet in alle.Maar ook de geschiedenis van Sodom en Gomorra klinkt mee (Gen. 18).
[237] Dat vertalen we in TeNaKh met ‘aanhanken bij’, in het NT kiezen we voor de Griekse concordantie bij de weergave van de woordstam MN. Maar het Griekse woord krijgt in het NT de strekking van het Hebreeuws.
[238] Hier klinkt Jer.50:29, volgens de Griekse bewoordingen in de LXX, en ook Psalm 137:8. In al die teksten gat het over Babel / Babylon.
[239] Hier klinkt Jes.40:2, waar de profeet profeteert over het dubbele dat Jeruzalem vanwege haar ongerechtigheid te verduren had, maar waar dan en einde aan is gekomen.
[240] Ook hier wordt gesproken met de woorden van Jeremia in Jer.50:29.
[241] Hier klinkt Jes.47:8, uit Jesaja’s profetie over de ondergang van Babel. Met dezelfde woorden spreekt Johannes over Rome.
[242] Hier klinkt de profetie over Tyrus uit Ez.26:18 mee.
[243] Ook hier klinken de woorden van Ez.26:17 over Tyrus en van Jer.51:8 over Babel.
[244] Een sterk ruikende plant, met dank aan de NBV.
[245] Quispel wijdt hier weinig woorden aan, Miskotte des te meer. Hij schrijft op bl.398 en 399 een treffende en nog altijd zeer actuele ( denk aan de financiële crisis in de jaren 2008 e.v.) analyse: “Dit gebeurt er, dat de dingen – de dingen als neerslag van de daad – hun (markt-)waarde verliezen. Wat is dat een slag voor kooplieden, reeders en koningen! De kooplieden der aarde, der gehele aarde. Het internationale kapitaal, dat de dingen van het lot beheerst met een fantastische intelligentie, de machten van de haute finance, die ook gehoereerd hebben met de vrouw, die zitten nu in hun waren.. Alles is waar geworden. En : als alles waar geworden is en de waar is niets meer waard, dan is dat de enige crisis, die het vigerend brein werkelijk voelt. Vandaar dat jammeren! Wat er verder gebeurd is, liet het passeren – of Rembrandt honger leed, deed er niet toe, dat het volk overal crepeerde, het deed er niet toe; . . . Wat kan hen dat deren, zolang de waren hun waarde behouden? De tussenhandel floreert ( maar alle handel is tussenhandel). Waren van goud, zilver etc. . . – wij zijn nog altijd niet aan de voedselvoorziening toe! . . En eindelijk: olie, meelbloem, en tarwe en dan beesten . . en lichamen, de zielen der mensen,de verlengstukken van de machine: prijsdaling ook daar. . . Ondergang door overvloed”.
[246] Laten we ook hier naar Miskotte luisteren: blz.399/400: “Hoe staat het met onze ‘cultuur’? . . Daarover zijn de heren het niet eens. . . Hoe is het eigenlijk met ons gesteld? De profetie, de apocalyps [afk: opvallend en veelzeggend deze gelijkstelling van profetie en apocalyps – en hoe juist, hoe diep bijbels: bijbelse apocalyptiek is net zo min voorspellend als bijbelse profetie; waarschuwen doen ze, ze doorzien de geschiedenis en niets anders!] . . ziet God staan boven de daden der mensen. De profetie ziet op het einde en van dat einde is de kerk het teken. [afk: Bedoeld moet zijn de kerk in de tijd van Johannes, de kerk van de messiaanse kairos. Een kerk die niet samenvalt met zichtbare institutionele kerkenfamilie, maar er wel nog altijd de kern van uitmaakt. Die messiaanse kairos, de kairos, het tijdvak waarin de schriften geschreven werden, de tempel in Jeruzalem functioneerde, de Messias verwacht werd en VERSCHEEN, ligt niet achter ons, maar voor ons, zoals het beloofde land voor de stammen van Israèl lag (en ligt), niet afwezig (nog), maar present: het wacht op ons, zoals de aarde wacht op echte mensen, wij wachten niet op een x – moment – : in die zin is de kerk het teken van dit einde.]
[247] Deze woorden staan ook in een treurlied over de ondergang van de stad Tyrus bij Ez.27:30-34. De verbinding met Rome is gelegen in het feit dat ook Rome een havenstad was, in tegenstelling tot Babylon. Ook Quispel maakt hier een opmerking over het feit dat economische macht meer betekent dan politieke. Verder blijft hij bij zijn visie dat het de toenmalige politieke en economische omstandigheden zijn, die de uitleg van deze teksten dienen te bepalen.
[248] Hier klinken weer de woorden van Ezechiël over Tyrus in Ez.26:11 en 12. Maar ook Jer.51 over de ondergang van Babylon klinkt mee.
[249] Hier klinken de woorden van Jeremia over Jeruzalem in Jer.25:10: het lot dat Jeruzalem trof om haar zonden, treft nu Babylon, c.q. Rome.
[250] Deze woorden herinneren aan de woorden van Jesaja over Tyrus en Sidon in Jes.23:8.
[251] Hier wordt verwezen naar Jer.51:49.
Bij dit slot van Op.18 schrijft Miskotte weer indrukwekkende bladzijden (blz. 401-405), waaruit we hier enkele citaten opnemen.
“Temidden van het puin . . daar vond men het kleefsel en stolsel, de sporen, de bloedlucht, de bloedschuld en het nawee van allerlei vervolging. Maar dat niet alleen, men vond er ook het bloed van AL degene die gedood zijn op aarde. D.w.z. dat waar de vervolging van de kerk is geweest, daar is ook de terreur en de tirannie tegen de mens in het algemeen voltrokken: daar kon zich ook de vernietiging van de humaniteit voltrekken.” (blz.401)
“Nu praten wij erover, maar wij zijn er vroeg of laat zelf in betrokken en dan is het niet zo eenvoudig meer om er afstand van te nemen”
“En daarom is het goed, dat wij elkander aan het eind nog eens inprenten: de eigenlijke regering berust niet bij het lot en ook niet bij de daad en ook niet bij u”(blz.402)
“Goddank: niet alles wat mogelijk is, wordt ook werkelijk” (blz.403)
“De gemeente heeft gelijk, die de eeuwen door zegt en bij de bloei van elke totalitaire staat herneemt en tegen de geduchte brutaliteit der feiten in, volhoudt: het bestaat niet! Dit kan uiteraard geen blijvertje zijn.”
“Wenden wij de ogen af van het Lam, dan blijft er over: het was en het is er weer, dan komen wij te staan voor een chaos . . dan zullen we te berusten hebben in de eindeloze kringloop”
“Het is heilzaam te bedenken, dat binnen de muren van het liturgisch uur dit trieste panorama zich ontvouwt – het wordt immers vóórgelezen in de samenkomst der gemeente (Ap.1:3)” (blz.404)
“Het is een paradox, maar geen stijlfiguur! “
“Zoals we in de nood van ons moderne leven wel spraken, met Chesterton, van de voelbare presentie van Gods absentie, zo zou men omgekeerd moeten zeggen: wij ervaren in de gemeenschap in de heilige kerk, de absentie van des Duivels presentie. Dat is een van de heerlijkheden om naar de kerk te gaan”(blz.405)
[252] Miskotte slaat dit hoofdstuk in zijn boek over en herneemt enkele thema’s in de bespreking van Op.20, over het zogenaamde ‘duizendjarige rijk’ . Van Quispel’s aantekeningen bij dit hoofdstuk worden hier wel enkele vermeld en besproken.
[253] De SV voegt hier nog het begrip ‘eer’ in. De herkomst daarvan is (mij) onbekend.
[254] Deze woorden citeren Psalm 19:10b. In de LXX (Psalm 18:10) worden ongeveer dezelfde woorden gebruikt en de volgorde verschilt. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt : “. . . . stelregels-van die-JHWH-van-Israël de-trouw; zij-zijn-rechtbrengend verenigd!”
[255] Dit Hebreeuwse woord is in TeNaKh met ‘wreken’ vertaald. Bij de vertaling van het daarmee vaak corresponderende Griekse woord ‘ekdikao’ hebben we ervoor gekozen de Griekse concordantie te bewaren en dan dient het Griekse begrip ‘dikè’ hier te klinken. Dat ook dit woord vaak met ‘wraak’ wordt verbonden, zegt veel over het Griekse rechtsgevoel en dat verschilt sterk van het Joodse. Dit is een voorbeeld ervan hoe groot bij vertalingen de kloof is tussen de brontekst en de vertaling.
[256] Hier wordt Deut.32:43 geciteerd, maar niet volgens de vertaling in de LXX; daar staat: “ omdat hij deroods(bloed)storting van zijn stichtzonen wreekt (rechtzet)”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND I.2): “. . . ja de-roodstorting-van~de-heerdienaren-zijner is-hij-aan’t-wreken”.
[257] Hier wordt een zinsnede uit Jes.34:10 geciteerd en ook hier wijkt deze weergave af van de vertaling in de LXX, sluit echter beter dan deze aan op de Hebreeuwse tekst: “ . . . voor wereldlang is-aan’t-opgaan de-rook-harer”; Jesaja heeft deze woorden tgegen Edom uitgesproken, bij Johannes zijn ze tegen Rome gericht.
[258] Deze zinswending komt vele malen voor in TeNaKh, o.a. in Jes.6:1 en Psalm 106:48
[259] Deze woorden herinneren sterk aan Psalm 115:13, maar daar is het die-JHWH-van-Israël die ‘inzegent’. In de LXX (Psalm 113:21) wordt het Hebreeuwse woord BáRàK door het Griekse eulogeoo vertaald, bij Johannes door het Griekse aineoo, dat ook als vertaling van het Hebreeuwse BáRàK voorkomt, maar daarnaast van twee andere Hebreeuwse woorden. Quispel maakt hier een voor zijn visie kenmerkende opmerking: “Zij (die hier God prijzen – ‘zingen’ volgens Quispel, al staat dat woord hier niet) beamen het gericht over Rome dat het herstel van de kosmische orde met zich brengt”. Maar met Miskotte menen wij, dat het nergens in dit boek over ‘meta-historie’gaat, maar overal om de menselijke geschiedenis die wij meemaken.
[260] Dit beeld vinden we ook in Dan.10:6.
[261] Dit beeld vinden we ook in Ez.1:24 en 43:2
[262] Quispel verbindt dit huwelijksfeest met de visie en de praxis van de doop zoals die wordt beleefd in gnostische teksten die gebaseerd zij op Joods Christelijke mystieke groepen, zoals de zogenaamde quartodecimanen (Christen-Joden die Pasen altijd op de 14e van de Joodse paasmaand vieren, gelijk dus met het Joodse Pesach), waar toe Quispel meent dat ook Johannes heeft behoord. Het zou volgens hem dus gaan om de eschatologische bruiloftsmaaltijd, waarover ook in het evangelie van Thomas verteld wordt (blz.104). Maar wanneer al deze begrippen en beelden verspiritualiseerd worden, raken we de bijbelse grond kwijt die ons in de historie houdt en dus bij de ethiek! Met Miskotte is het niet alleen voor de hand liggender en minder speculatief, maar ook bijbelser om deze bruiloftsmaaltijd met het avondmaal te verbinden.
[263] Quispel verbindt dit lam met het Joode Pesachlam en terecht, maar dat betekent nog niet dat Johannes tot een groep Joodse Christenen behoort die Pasen op de 14de Nisan vieren en dus niet vasthouden aan de week dagen vrijdag, zaterdag en zondag.
[264] = het getuigenis aangaande Jezus > het betuigen van Jezus.
[265] Zie Op.1:14.
[266] Quispel legt uit dat het hier om ‘kronen’gaat, omdat Jezus (want om hem gaat het hier) ‘koning der koningen is (blz.104); zie vs 16.
[267] Met Quispel ( en vele anderen) gaan ook wij ervanuit, dat hier gedoeld wordt op de naam JHWH. Die naam wordt alleen geschreven en en niet uitgesproken. Het is de heilige Naam van Hem(Haar?) die God is voor Israël en eerst door de Joden (Judeeërs), maar nu ook door niet Joden geheiligd.
[268] Zie Op.1:16. Deze woorden verwijzen naar Jes.11:4, waar staat dat die-JHWH-van-Israël aan’t slaan is het land met de stamstaf van zijn mond.
[269] Deze woorden verwijzen naar Ps.2:9, waar staat: jij-bent-aan’t-verspetteren-hen met een stamstaf van ijzer.
[270] Deze woorden verwijzen naar Joël 4:13, waar staat, dat perskuip vol is van het kwaad van de mensen.
[271] Meestal vertaald met ‘almachtig’, maar zon begrip is vreemd aan het Hebreeuws. Letterlijk vertaald staat er: in alles machtig, maar nog dichter bij het Grieks en het Hebreeuws daarachter: in alles gehard of alles hard aanvattend.
[272] Deze woorden doen denken aan een passage in Ezechiël 39, waar gesproken wordt over de strijd tegen Gog, met de verzen 17-20.
[273] Quispel (blz.106) identificeert deze figuur met ‘de ideoloog van Nero’, iemand zoals Flavius Josefus. Wij wijzen deze uitleg hier van de hand, zoals we al eerder hebben gemeld. De tekst duidt op elke grote mond, die met stunten een machthebber vergezelt. Voor Johannes is de keizer van Rome DE machthebber, vergezeld door zijn filosoof.
[274] Miskotte gaat vanaf blz.406 uitvoerig in op de problematiek van het ‘duizend jarige rijk’. Alle opvattingen heirover komen langs ook de afwijzingen daarvan in de kerkelijke leer. Het zijn nog altijd actuele beschouwingen. Hier beperken we ons tot wat hij op bl. 415 en 417 schrijft: “Wij zijn overtuigd, dat . . . de chiliasten een geweldig hoogen zaak verdedigen. . . Zij achten, dat de geschiedenis een voleinding moet vinden in de geschiedenis ZELF. . . de geschiedenis zelf moet rijpen tot een positief einde. . . “ “Bij alle “neen” Gods .. . tegen deze zondige wereld, moeten wij het “ja”dat veel rijker is, niet verliezen: om den Sabbath der wereld vast te houden voor de menschenkinderen in de geschiedenis, hun tot een getuigenis. . . EN God zegende de zevende dag.!- Dat hier op de sabbath gedoeld wordt, zal Miskotte nog vele keren aantonen. Wij volgen hem. Quispel gaat helemaal niet in op de vragen over het duizendjarig rijk. Het lijkt erop dat hij hier geen moeilijkheid ziet. Ook hem volgen we bij zijn uitleg,
[275] Miskotte(blz.418): “het is de sleutel des afgronds, deze genitief betekent: hetis de sleutel die daarop past . . . op deze ongeordendewereld”. Die wereld valt niet te localiseren, schrijft hij, maar iedereen die diep leeft, weet ervan en ervaart het bestaan ervan. De beperkte macht van deze zo onheilspellend sterke macht wordt gesymboliseerd in een sleutel! En die sleutel wordt gebruikt! Zoals de wekelijkse sabbath de alles vergende strijd onderbreekt, zo zijn er in geschiedenis sabbatstijden en komt er ooit een lange sabbath. Het getal duizend is ook hier een symbioolgetal en geen rekenmodel. Tijdens die sabbatten is het kwaad gebonden, niet vernietigd, maar – even – uitgeschakeld. Prachtig verwijst Miskotte hier naar het pessimisme, dat mensen er toe brengt dat het na WOII wel net zo verder zal gaan als daarvoor en tijdens die verschrikking. Maar in de kerkelijke verkondiging kan dat niet de enige boodschap zijn. De zo gewone zegswijze ‘er komen betere tijden’ mag niet worden afgedaan als onzin. De fantasieën van componisten ( Miskotte noemt hier met name Beethovens 9de symphonie, Ceas Francks ‘Beatitudes”etc.) zijn in bijbelse taal geen illusies, maar dringen aan op verwerkelijking. Onvermoeibaar en volhardend.
[276] Deze woorden ‘duizend jaar komen meer dan eens voor in deze passage. Miskotte wijst er terecht op dat dit geen rekenaantal is. Het kan om één dag, die is als duizend jaar voor God – denk dan maar weer aan de sabbth; het kan ook om periodes gaan en niet zozeer om een aaneengesloten tijd per van duizend jaar. Het gaat steeds om deze onze geschiedenis.En dat zijn de dagen waarop de invloed van wie om Christus wil voor de bijl gingen (denk aan Dietrich Bonnhoeffer) voelbaar is. Dat is de betekenis van de zin hiervoor: en zij leefden en koningden met Christus. De gestorvenen om Christus leven en zij ‘verzorgen’ deze sabbatstijden in de wereldgeschiedenis. Er wordt naar hen geluisterd!
[277] Zij stonden al op tijdens hun leven, omdat zij Jezus volgenden en dat volhielden tot hun sterven toe en zo als gestorvenen opgestanen zijn. Hier klinken dezelfde thema’s waar ook Paulus zich mee bezig houdt. Het gaat hier dus niet om in de toekomst gesitueerde opstanding, zoals Miskotte terecht onderstreept. Quispel meent dat in de oude kerk de gedachte leefde, dat martelaren na hun dood direct in de hemel komen en zo hun opstanding ingaan. Op deze opvatting berust de latere leer van de heiligverklaringen in de RK-kerk, maar de suggestie dat deze opvatting hier in de Openbaring al gevonden wordt en dus Nieuwtestamentisch is, moet worden afgewezen. Deze opvatting is in de Islam vele eeuwen later overgenomen en de extreme Islamisten maken daar misbruik van.
[278] De eerste gestorvenheid is een bestaan, dat niet tot navolging komt en niet opstaat tegen het kwaad om het goede te doen – wordt aangeduid met als ‘nekros’ De tweede gestorvenheid is die van het zielelichaam als geheel. De dood die ons wordt aangedaan, en waaraan wij sterven.
[279] Deze woorden verwijzen naar Jes.61:6, waar over dezelfde mensen gesproken wordt, als over wie Jezus spreekt in de zaligsprekingen en over hen gezegd wordt, dat zij priesters van die-JHWH-van-Israël zijn.
[280] Dit Griekse woord wordt hier meestal met ‘verleiden’ vertaald. Miskotte verbindt daaraan, dat wie verleid wordt ook weer tot bezinning kan komen. Het gaat dus om krachten waaraan de naties geen weerstand weten te bieden. Diezelfde dingen kunnen ook vastgehouden worden, wanneer we ‘tuimelen’ vertalen.
[281] Over deze strijd wordt gesproken in Ez.38. Gog is daar de brute tiran van het land Magog (hier en ook elders opgevat als het rijk van Gog en dus zijn handlangers) en krijgt de wacht aangezegd van die-JHWH-van-Israël en dus van de Messias van Israël en dus van dat ene Mensenkind Jezus. Quispel overweegt hier ( speculatief) verbindingen met concrete oorlogen tegen Israël, zoals van de latere Parthen en en eventueel de Skyten.
[282] Quispel verbindt deze passage met opvattingen die in de Joods Christelijke gemeenten van die tijd algemeen zouden zijn, zoals ze ook voorkomen in de aanhef van de zogenaamde ‘oorlogsrol”van de Qumranteksten. Hoewel de woordkeus gelijkenis vertoont, is de strekking (net zoals we trouwens eerder t.a.v. Quispels uitleg van de 144000 constateerden) juist anders. Ook hier volgen we Miskotte.
[283] Deze woorden vinden we ook in Gen.19:24, waar verteld over de ondergang van Sodom en Gomorra, en in Ez.38:22, waar Gog de ondergang wordt aangezegd..
[284] Quispel noteert hier (bl.z.110), in de toenmalige Christelijk Joodse gemeenten de leer gold, dat net de werken zijn die beslissend zullen in het oordeel. Hij meent die opvatting terug te vinden in de brief van Jacobus. Maar Hoezeer het voor Jacobus en trouwens ook voor Paulus en in het gehele NT ook om de ethiek gaat, pas bij vertrouwen op de veiligheid van het eigen bestaan, bij vertrouwen in de bevrijding die met Torah en Evangelie geschonken is, komt de messiaanse ethiek binnen bereik van het concrete menselijk leven en samenleven.. Uit het volgen van deze ethiek blijkt dat vertrouwen dat geloof .
[285] Miskotte maakt, voordat hij tot de bespreking van dit laatste hoofdstuk overgaat, een paar behartenswaardige opmerkingen. We citeren enkele uitspraken, al is het de moeite meer dan waard deze bladzijden (437-442) in hun geheel te lezen. “Het is (met Op.21) als met anekel anderegedelten van de Schrift . . : het zijn geen gedelten om te lezen, maar om vóór- te lezen; eerder om na te zeggen, dan om te doorgronden(437)”. “Wij zijn met ons figuur verlegen, zoals dat trouwens altijd min of meer het geval is in de kerk . . het is een ruimte waar je op je tenen gaat lopen . . onder de neerdrukkende overmacht van deze innerlijke majesteit. . . laten wij in ’s hemels naam maar weer gewóón doorlopen(438)”. “ . . . de doorbraak van het Rijk van Christus betekent: er is een einde . . , maar dat einde is . . een voleinding der eeuwen. De eeuwen komen daarin, na geoordeeld te zijn, tot hun bloei . . .Het zal de concrete vergeing zijn . . het vergeven verleden, waartoe wij over-leden zijn. God is ons einde, in dat Einde gaan wij niet te niet (439)”. “Het Rijk Gods is niet denken als een opheffing van de wereld. . . Daartoe geeft de bijbel niet de minste aanleiding . . . Wanneer ik het goed versta, dan zou ik het enkele woord willen noemen: opstanding (440)” “In de derde plaats is dit Rijk Gods eerder een uitwendige dan een innerlijke verandering.. . . die voltrekt zich tijdens de geschiedenis, in de harten der mensen, martelaren en belijders. Maar uitwendig wordt het anders; . .. Psalm 104: Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks.(441)”. “Wij kunnen hetb ook zo zeggen: het rijk Gods, de hemel, dat is niet een ánder leven. . . . het is ditzelfde leven, gered van het verderf. . .. Te geloven dat dit leven gered is, dat is het geloof in den hemel; en dit te zien, te beleven, dat zal de hemel zelf zijn.(442)”
[286] Miskotte tekent aan(blz.442): “Nieuw in zijn verhouding tot God . . . God geeft zijn werk niet prijs gelijk ook Paulus immers zegt: de gedaante dezer wereld gaat voorbij . . . Vandaar dat ook de hemel hoort bij de vernieuwing (443).. . . Het betekent natuurlijk: de voor `ns eerste hemel en de voor óns eerste aarde. . . . Er is maar één werkelijkheid, déze, maar van haar oorspronkelijke gedaante hebben wij geen notie! Dat zondige, bedorvene, tweeslachtige is en blijft voor óns de éérste. Zie maar wat er in vs 4 staat: . .. dat is de inhoud van dat eerste. Ook Quispel stelt hier vast “dat het nieuwe heelal geen schepping uit het niets is; het koninkrijk Gods is geen vernietiging, maar een omvormer(blz.111)”. Terecht wijst hij erop, dat dit ook strekking is van de Jes.65:17 en 66:22, die hier letterlijk geciteerd worden. Miskotte en Quispel, verstaan de zee hier als een begrip dat het ongeordende en chaotische aanduidt, waar het beest vandaan kon komen.
[287] Ook hier proberen we Miskotte’s uitleg samen te vatten: De stad is de polis in het Grieks, maar de polis is het beeld van de hele maatschappij, van de staat. Die nieuwe stad / staat ziet Johannes neerdalen, in beweging van de hemel naar de aarde, hij ziet niet dat hij neergedaald IS, Hij ziet het komen! En die stad / staat krijgt de naam Jeruzalem, de dan al totaal verwoeste stad, die niettemin gekenmerkt blijft door de belofte van Gods presentie. Jeruzalem nieuw als naam voor de hemel. Die naar de aarde toe komt, zoals de Christus zelf kwam: “Vom Himmel hoch da komm’ich her!”. Het Rijk Gods IS gekomen in Christus en is dus net als hij komende. En de aarde (d.w.z. het land) verwacht hem. Maar in de taal van Johannes, is de aarde (het land) geen vrouw, maar een man en is Jeruzalem en de hemel geen man maar een vrouw: een bruid )Miskotte blz.447/448).
[288] Deze verzen bevatten woorden die herinneren aan een reeks van teksten uit TeNaKh (de woordkeus sluit aan bij de LXX):
Zach.2:14: Daar wordt gesproken over de ontferming over en de terugkeer naar Jeruzalem van die-JHWH-van-Israël.
Ez.37:27: Mijn woning (tent) zal bij hen zijn: ik zal hun tot God zijn en zij zullen mij tot volk zijn.
Jes.25:8: Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen en de tranen van alle ogen afwissen.
Jes.65:19: . . En daarin zal niet meer gehoord worden het geluid van geween of van geschreeuw.
Mooi zegt Miskotte hierover(blz.453): “de eerste dingen, dat zijn ónze dingen, maar wij kennen hier en nu . . . de dingen niet anders dan als on ze dingen”.
[289] .Quispel tekent hier aan: “Een betere vertaling is: het is zover. Zo wordt wat hier gezegd wordt naar het heden van Johannes gezichten verplaatst.Maar dat doet onrecht aan het hier zo popvallende perfectum. Miskotte laat dit perfectum spreken door het concreet in te vullen met alles wat Christus Jezus heeft volbracht. In hem was het al zover! In die kairos geschiedde dit al: toen woonde God bij de mensen, en droogde hij de tranen. Wat in Hem geschiedde is de komende voleinding van de geschiedenis.
[290] Deze woorden herinneren aan de bekende begin regel van Jes.55:1, maar ook aan Zach.14:8.
[291] Deze zin komt voor in II Sam.7:14 – hier spreekt de profeet Nathan deze woorden uit namens JHWH tot David, alleen staat daar ‘vader’ en hier ‘god’; ook in Ps89:27 gaat het over David, al wijkt de woordkeuze enigszins af, en in Zach.8:8 gaat het over het volk.
[292] Dezelfde woorden vinden we in Jes.30:33, waar Jesaja de ondergang aankondigt van de wereldmacht Assur en zijn koning.
<