Openbaring van Johannes

ONTHULLING VAN JOHANNES       

 

1.1.Onthulling[1] van Jezus Christus,       k-1

die gegeven heeft aan hem God,

om te tonen aan de heerdienaren* van hem  *Gr.doulos=Hebr.NgèBèD

wat noodzakelijk is te geschieden met ijl, 

en (die) hij getekend heeft

afzendend door de werkbode* van hem   *Gr.angngelos=Hebr.MáLæAàK

voor de heerdienaar van hem Johannes,

2.die betuigde de inbreng* van God   * Gr. logos = Hebr. DáBáR

en het getuigenis van Jezus Christus

zoveel hij zag.

3.Gelukgewenst* de voorlezer[2]    *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéJ

en de hoorders van de inbrengen

van de profeten en de behoeders

van het daarin geschrevene*;    *Gr.graphein = Hebr.KáTàB

het tijdvak* is immers dichtbij.    *Gr.kairos=Hebr.NgéT(tij(d))

 

4.Johannes aan de zeven geroepenschappen[3]

die in Azië (zijn): goede-gunst* aan-jullie  *Gr.charis=(hier)Hebr.ChèSèD 

en vrede vandaan van hem die geschiedt

en die geschiedde en die komt[4],

en vandaan van de zeven  beluchters*   Gr. pneuma = Hebr. RuWàCh

die (zijn) voor de vertegenwendiging[5]

van zijn troon,

5.en vandaan van Jezus Christus,

de getuige, de getrouwe,

           OPENB 1

de vóórsteling[6] van de lijfdoden[7]

en de voorganger van de koningen

van het land.

Aan hem die ons bemint*     *Gr.agapaoo=Gebr.AáHàB

en ons heeft los gemaakt 

van onze verwaardingen*     *cit.ps.130:8

met zijn bloedstorting[8], –

6. en hij maakte  van ons

een koningschap[9]

priesters voor God

en voor de hem omvamende*;    * Gr. patèr = Hebr. AàB

– aan hem de dunkzwaarte*    * Gr. doxa = Hebr. KáBóWD

en de kracht tot in de wereldtijden*   * Gr. aioon = Hebr. NgóWLáM

van de wereldtijden*.      * Latijn: in saecula seaculorum

amen. 

 

7. Zie hij komt met de wolken*    * Dan.7:13

en zien zal hem alle oog

ook zij die hem doorboord hebben[10]*   * Zach.12:10

en de borst stoten zich bij hem

alle stamstaven[11] van het land.

Ja, amen.

8.Ik geschied (als) de alpha en de omega,

           OPENB 1

zegt de  machtiger*, God,     *Gr.kurios=Hebr.AæDóNàJ

die geschiedt en die geschiedde  en die komt,

de in alles sterke*[12].     *Gr.pantokratoor = Hebr.ShàDàJ

9.Ik, Johannes,  de broeder van jullie       k-2

en medebondgenoot* in de beëngdheid**  *Gr.koinonos=Hebr.ChàBBéR

en in het koningschap en       [**Gr.thlipsis=Hebr.TsáRáH

in het erbij blijven van Jezus

geschiedde op het eiland Patmos

vanwege de inbreng* van God    *Gr.logos=Hebr.DáBáR

en het getuigenis aangaande Jezus.

10.Ik geschiedde in beluchting

op des machtigers dag,

en ik hoorde achter mij een stem groot

als van een trompet[13] die zegt:

11.Waarop je let, schrijf’t

tot een staafboek* en stuur’t op    *Gr.biblion=Hebr.SéPhèR

voor de zeven geroepenschappen,

naar Ephese en naar Smyrna

en naar Pergamon en naar Thyatira

en naar Sardis en naar Philadelphia

en naar Laodicea.

12.En ik keerde mij toe naar

het letten op de stem die praatte

met mij; en mij toegekeerd hebbend

zag ik zeven zevenlampen*[14] van goud,   *Gr.luchnia = Hebr.MeNóWRáH

13. en in het midden van de zevenlampen

een gelijkende op een stichtzoon van een

menselijke[15]aangekleed tot op de voeten

en omriemd tot bij de borsten met een riem

van goud[16].

           OPENB 1

14.Maar zijn eerstdeel* en de haren wit  * Gr.kephalè = Hebr. RaóWSh

als wol* wit als sneeuw[17]     *Gr.erion = Hebr. TsèMèR

en de ogen van hem als een vlam

van vuur[18],

15.en de voetebenen van hem

gelijk aan witkoper[19]

als in een haard vervuurd,

16.en hebbende in de rechter hand van hem

zeven sterren, en uit de mond van hem

een zwaard tweesnijdend scherp uitgaande,

en het aanzien* daarvan zoals    *Gr.opsis=Hebr.MàR’AèH

de zon schijnt in haar kracht*.    *cit.Richt.5:31

17.En toen ik zag hem, viel bij zijn

voeten als een lijfdode*. En hij legde   *Gr.nekros

zijn rechter op mij, zeggend:

ontzie je niet*, ik geschied     * cit.Jes.44:2

(als)de eerste en de laatste[20]

en de levende;

18.en ik geschiedde (als)lijfdood*   *Gr.nekros

en zie levend geschied ik

in wereldtijden van wereldtijden;

en ik heb de sleutels[21] van het sterven*   *Gr.thanatos=Hebr.MáWèT

en van de oergroeve*.     *Gr.hadès=Hebr.SheAóWL

19.Schrijf nu wat jij ziet,

en de (dingen)die geschieden

die aanstaande zijn om te geschieden

na  deze[22].

           OPENB 1,2

20.Het geheimenis van de zeven sterren,

die jij ziet op mijn rechter (hand),

en de zeven zevenlampen van goud.

De zeven sterren geschieden (als) 

de-bodewerkers* van de zeven    *Gr.angngelos=Hebr.MàLæAàK

van de zeven geroepenschappen*   *Gr.ekklèsia

en de zevenlampen geschieden(als)

de zeven geroepenschappen.

2.1.Aan de bodewerker         k-3

van de geroepenschap in Ephese

schrijf:

Dit zegt die sterk vat de zeven

sterren in de rechter van hem,

die voortschrijdt in het midden van 

de zevenlampen van goud.

2.Ik volkèn jouw werken en de arbeid

en het erbij blijven van jou,

en dat je geen kracht hebt 

om te tillen kwaden, en dat

je beproefd hebt die zeggen

van zichzelf afgezondenen

(te zijn) en niet (zo) geschieden,

en dat je bevonden hebt hen

leugenaars.

3.En het erbij blijven heb je,

en je hebt’t getild door mijn naam

en geen kwaad gemaakt.

4.Maar ik heb op jou tegen

dat je je minne van eerst

weggeduwd hebt.

5.Maak je indachtig nu hoe

je gevallen bent, en verander van 

besef en maak de werken van eerst.

Maar indien niet, ik kom naar je

en ik zal bewegen de zevenlamp van jou

vandaan van haar plaats,

indien jij niet van besef verandert.

6.Maar dit heb jij, dat jij beweigert

de werken van de Nicolaïten,

die ook ik beweiger.

7.Die oren heeft moet horen

wat de beluchter zegt aan de geroepenschappen.

Aan de overwinnaar zal ik geven hem

te eten vandaan van de houtboom 

van het leven, die geschiedt

in de schutse van God*[23].     *Gr.paradeisos=Hebr.GàN

           OPENB 2

8.En aan de bodewerker          k-4

van de geroepenschap in  Smyrna

schrijf:

dit zegt de eerste* en de late**    *Gr.prootos=Hebr.RéAShieJT

die als lijfdood geschiedde     [**Gr.echatos=Hebr.AáChàR

en leefde.

9.Ik volkèn van jou de beëngdheid*    *Gr.thlipsis=Hebr,TsàR

en de armoede* – maar rijk

geschied je – , de smadelijke bewering*  *Gr.blasphèmia

vandaan van wie zeggen zelf

(als)Judeeërs* te geschieden en niet   * Joden

(zo)geschieden, maar (als) een 

synagoge van de lasteraar*.    *Gr.satanas = Hebr.SsáTháN

10.Heb geen ontzag voor wat je

aanstaande bent om te lijden.

Kijk aanstaande is de lasteraar*    *Gr.diabolos = Hebr.SsáTháN

om te werpen vandaan van jullie

in bewaring opdat jullie beproefd*   *Gr.peirazoo=Hebr.NáSáH

worden en jullie zullen hebben

een beëngdheid van tien dagen[24].

Geschied getrouw tot het sterven*,   *Gr.thanatos=Hebr.MáWèT

en ik zal geven aan jou de krans*   *Gr.stephanos=Hebr.NgáThàR

van het leven.

11.Wie oor heeft moet horen,

wat de beluchter* zegt aan de    *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

geroepenschappen. Wie overwint

wordt zeker niet onrechtmatig

behandeld* vanuit het tweede    *of: lijdt (niet) onrechtmatig

sterven.

12.En aan de bodewerker van        k-5

de geroepenschap in Pergamum

schrijf:

Deze(dingen) zegt hij die heeft

Het zwaard tweesnijdend scherp:

13.Ik volkèn waar jij neerhuist:

waar (is) de troon* van de lasteraar.   *Gr.thronos=Hebr.KiSSéA

en jij vat sterk mijn naam

en niet  heb je genegeerd mijn

vertrouwen ook in de dagen van

Antipas mijn getropuwe getuige,

die vermoord werd bij jullie,

waar de lasteraar neerhuist.

           OPENB 2

14.Maar ik heb tegen jou weinige

(dingen), dat je hebt daar die

sterk vatten het leraarswerk

van Bileam, die leerde aan Balak

om te werpen een struikelblok*    *Gr.skandalon=Hebr.KèSèL

voor de stichtkinderen van

Israël om te eten idooloffers

en te hoereren[25].

15.Zo heb ook jij  hen die

sterkvatten de lering van de

Nikolaïten gelijkelijk: verander nu

Van besef.

16.Maar indien niet, ik kom naar jou

met vlijt en zal in’t brood geraken*[26]   *Gr.polemeoo=Hebr.LáChàM 

met hen met het zwaard* van    *Gr.romphaia=Hebr.CháRèBh

mijn mond*.       *Gr.stoma=Hebr.PhèH

17.Hij die oren heeft moet horen

wat de beluchter zegt tot  de 

geroepenschappen.

Hem die overwint zal ik geven

van het manna[27] dat verscholen is,

en ik zal geven aan hem 

een witte vóórstemsteen[28] en

op de vóórstemsteen een

nieuwe naam[29] geschreven,

die niemand volkènt tenzij

die hem aanneemt.

18.En aan de bodewerker

van de geroepenschap in

Thyatira schrijf:

Deze (dingen) zegt de stichtzoon

           OPENB 2

van God die heeft de ogen

als een steekvlam van vuur

en zijn voeten gelijkend

op koperwit[30].

19.Ik volkèn van jou de werken

en de minne en het vertrouwen

en de bediening en het er-bij blijven

van jou en de werken van jou 

de latere  meer dan de eerdere.

20.Maar ik heb tegen jou,

dat jij aflaat van de vrouw

Izabel, die zegt zelf profetes

(te zijn), en zij leraart en

omtuimelt* mijn heerdienaren**    *Gr.planaoo=Hebr.TáNgàH

om te hoereren* en te eten     [**Gr.doulos=Hebr.NgèBèD

idoolslachtgaven[31].     *Gr.porneuoo=Hebr.ZáNáH

21.En ik heb gegeven aan haar

tijd opdat zij verandert van besef,

en niet wil zij van besef veranderen

vandaan van haar hoererij.

22.Zie ik werp haar in een vlij-bed

en de echtbrekers* samen met haar   *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh

in grote beënging*, indien zij niet   *Gr.thlipsis=Hebr.TsáRáH

van besef veranderen vandaan

van de werken van haar,  

23.en ik haar borelingen vermoord 

in gestorvenheid[32].

En volkènnen zullen alle

geroepenschappen* dat ik geschied   *Gr.ecclesia=Hebr.QáHàL (Kehille)

(als) die naspeur de nieren*    *Gr.nephros=Hebr.KeLieJáH

en de harten[33];

en ik zal geven aan jullie

 

           OPENB 2,3

ieder volgens jullie werken[34].

24.Maar jullie zeg ik en de overigen

die in Thyatira (zijn), zovelen

niet hebben dit leraarswerk,

die niet volkènnen de diepe (dingen)

van de lasteraar*, zoals zij zeggen:   *Gr.satana=Hebr.SháTáN

niet werp ik op jullie een andere

lastzwaarte.

25.Intussen wat jullie hebben,

vat’t sterk totdat ik kom.

26.En wie overwint en wie behoedt

tot de-al-afheid de werken van mij,

ik zal geven  aan hem bevoegdheid

over de naties[35]

27.en hij weidt hen met een stamstaf 

van ijzer[36], als de gereistukken 

van de vormer worden zij gebroken*,   *Gr.suntriboo=Hebr.SháBàR

28.zoals ook ik aangenomen heb

van de kant van de mij omvamende,

en ik zal geven aan hem de ster 

van de ochtend*.      *Gr.prooi=Hebr.BoQèR

29.Die heeft oren, moet horen

wat de beluchter/ing zegt 

tot de geroepenschappen.

3.1. En aan de werkbode van        k-7

de geroepenschappen in Sardes

schrijf:

Deze (dingen) zegt die heeft de zeven

beluchtingen(ers) van God en de

zeven sterren:

Ik volkèn van de werken, dat de naam

hebt dat je leeft, en lijfdood ben je.

2.Geschied waakzaam en ondersteun

het overige dat aanstaande is te sterven,

Niet immers heb ik bevonden van jou

de werken volledig gemaakt voor de

 vertegenwendiging van mijn God. 

3.Wees indachtig* hoe jij ’t hebt   *Gr.mnèmoneuoo=Hebr.ZáKhàR[37]

aangenomen en hebt gehoord,

hoed’t en verander van besef.

Indien jij nu niet waakzaam bent,

           OPENB 3

Ik zal komen als een dief, en zeker niet

volkèn jij welke ure ik komen zal bij jou.

4.Maar jij hebt weinige namen 

in Sardes, die niet bevuild hebben

hun klederen, en zij zullen omschrijden

samen met mij in witte, omdat zij waardig 

geschieden.

5.Die overwint zal omworpen worden

met witte klederen, en zeker niet 

zal ik wissen de naam van hem

uit het staafboek van het leven[38] ,

en ik zal gelijkgevend spreken over

zijn naam voor de vertegenwendiging

van de  mij omvamende en voor de

vertegenwendiging van zijn werkboden.

6.Die oren heeft, moet horen,

wat de beluchting/er zegt tot de

geroepenschappen.

7.En aan de werkbode van de        k-8

geroepenschappen in Philadelphia

schrijf:

Deze (dingenb) zegt de heilige,

de waarachtige, die heeft

de sluiter[39] van David, die opent

en niemand zal sluiten,

die sluit en niemand opent[40].

8.Ik volkèn van jou de werken:

zie ik heb gegeven voor de vertegen-

wendiging van jou een deur geopend,

die niemand de kracht heeft om te

sluiten;

omdat  jij kleine kracht hebt

en behoed hebt van de inbreng

en niet geloochend hebt mijn naam.

9.Zie ik geef vandaan uit de synagoge

van de lasteraar, van hen die zelf

           OPENB 3

zeggen (als)Judeeërs(Joden)

te geschieden en (zo) niet 

geschieden maar liegen;

zie ik maak hen (zo)dat 

zij zullen komen en toebukken

voor de vertegenwendiging van

de voeten[41] van jou, en zij

zullen volkènnen, dat

ik heb bemind jou[42].

10.Omdat jij behoedde de inbreng*   *Gr.logos = Hebr.DáBáR

van mijn erbij blijven, zal ook ik

jou behoeden uit de ure van de beproeving

die aanstaande is om te komen op

het gehele behuisde (land)

om te beproeven die neerhuizen

op het land.

11.Ik kom ijlings, vat sterk wat je hebt,

opdat niemand neemt jouw krans.

12.Die overwint, ik zal maken van hem

een staander* in het tehuis** van mijn God,   *Gr.stulos=Hebr.NgóWMéD; **Gr.naos

en daaruit zeker niet komt hij nog weg     [=Hber,HéLKáL

en ik zal schrijven op hem de naam 

van mijn God, en de naam van de stad[43]

van mij  God, die van het nieuwe Jeruzalem,

dat neertreedt uit de hemel vandaan

van mijn God, en de naam van mij de nieuwe.

13.Die oren heeft moet horen wat

de beluchter zegt tot de geroepeschappen.

14.En aan de werkbode van de geroepenschap     k-8

in Laodicea schrijf:

Deze (dingen) zegt de amen, de getuige

trouw en waarachtig, de vooraangaande*  *Gr.archè=Hebr.RéAShieT=         

van de schepping van God:        [eerste(ling)   

15.Ik volkèn de werken van jou, dat jij

noch koud geschiedt noch gistend*;   *Gr.zestos(van zeoo = Hebr.RáTàCh

           OPENB 3

nuttig dat je koud geschiedde of heet.

16.Omdat je lauw geschiedt en noch

heet noch koud, ben ik aanstaande

jou te braken uit mijn mond.

17.Omdat jij zegt dit: rijk* geschied ik   *Gr.plousios=Hebr.NgáShàR

en ik heb mij verrijkt[44], en geen

behoefte heb ik, en niet volkèn jij

dat jij geschiedt (als) de overweldigde*  *Gr.talaipooros=Hebr.SháDuWD

en gratie behoevende* en arm**    *Gr.eleeinos=Hebr.CháNuWN, **Gr.

en blind* en naakt**,     [ptoochos=Hebr.DàL]*Gr.tuphlos=

18.geef ik raad aan jou op de markt   [Hebr.NgiWWéR, Gr.gumnos=Hebr.

te kopen van mij goud     [NgáRóWM.

vervuurvlamd uit vuur, opdat jij

rijk wordt, en gewaden wit, opdat

jij (die) om je heen werpt en niet

te voorschijn komt de schande*    *Gr.aischunè=Hebr.BuWSh.

van jouw naaktheid, en zalf

met kleefsel jouw ogen, opdat jij

kijkt.

19.Zovelen als ik liefheb* wijs ik   *Gr.phileoo=(naast agapaoo) Hebr. terecht* en onderricht ik**[45],                                                        *Gr.elegchoo=Hebr.JáKàCh, **Gr.

beijver je dan en verander van besef.   [paideuoo=Hebr.JáSàR

20.Zie ik sta bij de deur en ik bons*.   *Gr.krouoo=Hebr.DáPhàQ

Indien iemand hoort naar mijn stem

en opent de deur, ik zal inkomen

tot hem en broodmaal hebben*    *Gr.deipneoo=Hebr.LèChèM

samen met hem en hij samen met mij.

21.Wie overwint, ik zal geven aan hem

neer te zitten samen met mij

op mijn troon*, zoals ook ik overwonnen  *Gr.thronos=Hebr.KiSSéA

heb en neerzit samen met de 

omvamende van mij op zijn troon.

22.Hij die oren heeft, moet horen

wat de beluchter zegt tot de  

geroepenschappen.

4.1.Na deze (dingen) zag ik

en zie een deur geopend in de hemel

en de stem* de eerste die ik hoorde

als van een klaroen* die praatte met mij,  *Gr.salpingingos=(hier)Hebr.ShoPhàR

zeggend: treed omhoog naar hier

           OPENB 4

en ik zal tonen aan jou wat noodzakelijk 

geschieden zal[46] na deze (dingen).

2.Regelrecht geschiedde ik in  beluchting,

en zie een troon was gelegen in de hemel,

en op de troon een neerzittende[47].

3.En de neerzittende gelijk in aangezicht

aan een steen de jaspis en de sardonix;

en een regenboog in een singel om

de troon gelijk aan het aangezicht van

smaragd.

4.En in een singel om de troon vier en

twintig tronen en op de tronen vier en

twintig ouderen[48] neerzittend omgeworpen

met witte gewaden en op hun eerstdelen

kransen  van goud.

5.En vandaan van de troon gaan heen

bliksemen* en stemmen** en    *Gr.astrapè=Hebr,BáRàQ;**Gr.phoonè 

dreundonders*[49] en zeven toortsen van  *Gr.brontè=Hebr.RáNgàM;[=Hb.QóWL

vuur brandend voor de vertegenwendiging

van de troon, welke geschieden (als)

de zeven beluchters van God.

6.En voor de vertegenwendiging van

de troon als een zee[50] van glas gelijk

aan kristal; en bij het midden van de

troon en in een singel om de troon

vier levende wezens[51] beladen met

           OPENB 4

ogen van voren en van achteren.

7.En het levende wezen het eerste

(is)gelijk aan een leeuw*, en het   *Gr.leon=Hebr.LáBieJ 

tweede levende wezen (is)gelijk

aan een os* en het derde levende   *Gr.moschos= (hier)Hebr.ShuWR

wezen hebbende de vertegenwendiging

van een menselijke en het vierde

levende wezen (is)gelijk aan een adelaar*  *Gr.aetos=Hebr.NèShèR

die vliegt.

8.En de vier levende wezens, 

één-enkele voor één-enkele van hen

hebbend elk zes vleugels in een singel[52]

en binnenin beladen met ogen[53] en rust

hebben zij niet dagen en nachten zeggend:

heilig, heilig, heilig machtiger God

in alles sterke[54], die geschiedde en die

geschiedt en die komt.

9.En wanneer geven de levende wezens

dunkzwaarte en waardering en dankzegening

aan die neerzit op de troon de levende

in de wereldtijden[55] der wereldtijden,

vallen de vier en twintig ouderen voor de

vertegenwendiging van die neerzit op de

troon en bukken toe* voor die leeft   *Gr.proskuneoo=Hebr.SháCháH

in de wereldtijden der wereldtijden,

en zij werpen hun kransen voor de

vertegenwendiging van de troon, zeggende:

11. Waardig geschied jij, de machtiger

en de god van ons, aan te nemen de

dunkwaarte en de waardering  en de kracht,

omdat jij geschapen hebt[56] del-al-afheid*  *Gr.ta panta = Hebr. HáKåL.

           OPENB 4,5

en zij door jouw wil geschiedden en

geschapen werden[57].

5.1.En ik zag op de rechter (hand)       k-11

van die neerzit op de troon een 

staafboek* beschreven van binnen   *Gr.biblion = Hebr.SéPhèR

en van achteren afgezegeld met

zeven zegels.

2.En ik zag een werkbode sterk

aankondigend met een stem groot:

Wie (is)waardig te openen het

staafboek en los te maken zijn

zegels?

3.En niemand had de kracht

in de hemel noch op het land

noch daarbeneden te openen

het staafboek noch om het

te bekijken.

4.En ik weende* veel, omdat    *Gr.klaioo=Hebr.BáKáH

niemand waardig werd bevonden

om te openen het staafboek

noch het te bekijken.

5.En een-één-enkele* vandaan van   *Gr.eis=Hebr.AèCháD

ouderen* zegt mij: ween niet;    *Gr.presbuteros=Hber.ZáQéN

zie overwonnen heeft de leeuw

die(is)vandaan van de stamstaf*    *Gr.phulè=Hebr.ShèBhèTh

Juda[58], de wortel[59] David, zal

openen het staafboek en zijn zeven

zegels.

6.En ik zag in het midden van de troon       k-12

en van de vier levende wezens en

in het midden van de ouderen

een lam* staande als     *Gr.arnion= Hebr.

           OPENB 5

een afgeslachte*[60], hebbende    *Gr.sphazoo= Hebr.SháChàTh

zeven horens en zeven ogen

die geschieden (als) de zeven

beluchters van God , afgezonden

naar al-af het land[61].

7.En het kwam en nam uit de

rechter die neerzit op de troon[62].

8.En toen hij nam het staafboek[63],

vielen de vier levende wezens

en de vier en twintig ouderen

voor de vertegenwendiging van het lam,

hebbende ieder een cister*[64] en een   *Gr.kithara=Hebr.KiNNóWR

sprenkelschalen* van goud beladen met  *Gr.phiala=Hebr.MiZ’RóWQ

verwalmingen*[65], die geschieden (als)   *Gr,thumiama=Hebr. QáThàR

de gebeden[66] van de geheiligden 

9.en zij zingen een zang nieuw[67] 

zeggende:

Waardig geschied jij te nemen

het staafboek en te openen zijn

zegels, omdat jij afgeslacht bent*   *Gr.sphazoo=Hebr.SháChàTh

marktgekocht hebt voor God met

jouw bloed* vandaan van al-af   *Gr.haima=Hebr.DáM = roods

stamstaf en tong en volk en natie,

10.en jij hebt gemaakt hen (tot)

een koningschap (-rijk) en 

priesters[68] en zij zullen koningen

op het land.

11.En zie, en ik hoorde de stem van

werkboden velen omsingelende 

de troon en de levende wezens en

van de ouderen, en hun boekstaving*    *Gr.arithmos=Hebr.MiS’PháR

geschiedde tienduizend van tienduizenden

en duizenden van duizenden[69],

12.zeggende met een stem groot:

           OPENB 5,6

Waardig geschiedt het lam dat

afgeslacht is om te nemen de kracht

en de rijkdom en de wijsheid

en de sterkte en de waarde en de

dunkzwaarte en inzegening*.    *Gr.eulogia=Hebr.BeRáKháH

13.En al-af het geschapene[70] dat 

in de hemel en op het land en beneden

het land en op de zee [geschiedt]

en de al-afheid daarin, hoorde ik

zeggen:

aan die zit op de troon en aan het lam

de inzegening en –de waarde en de\dunkzwaarte

en de kracht tot de wereldtijden van de

wereldtijden.

14.En de vier levende (wezens) zeiden:

Amèn en  de ouderlingen vielen en zij 

bukten toe*.       *Gr.proskuneoo=Hebr.SháCháH

6.1.En ik zag, toen geopend had het lam      k-13

één van de zeven zegels,  en ik hoorde 

één-enkele van de vier levende wezens

zeggen als met de stem van gedreun:

2.kom, en ik zag, en zie een paard wit[71]

en die neerzit op hem hebbend een boog,

en gegeven werd aan hem een krans

en hij kwam weg overwinnend en opdat hij

overwon[72].

3.En toen geopend werd het tweede zegel,      k-14

hoorde ik van het tweede levende wezen

dat zegt: kom.

 

            OP 6

4.En wegkwam een ander paard vuurrood[73]

en aan die neerzit op hem gegeven werd

aan hem om te nemen de  vrede weg 

van het land, en opdat zij elkaar

zullen afslachten*, en gegeven werd   *Gr.sphazoo = Hebr.SháChàTh

aan hem een zwaard groot[74].

5.En toen hij geopend had het  derde       k-15

zegel, hoorde ik van het derde levende

wezen die zegt: kom. En ik zag en zie

een paard zwart, en die neerzit op hem

hebbend een juk  in zijn hand.

6.En ik hoorde als een stem in het midden

van de vier levende wezens die zegt:

een maatbeker tarwe van een denarius[75]

en drie maatbekers gerst van een denarius;

en met de olie en de wijn zul je niet 

onrechtmatig doen[76].

7.En toen hij geopend had het vierde zegel,      k-16

hoorde ik de stem van het vierde levende

ween, die zegt: kom.

8.En ik zag en zie een paard geel-groen[77] en

die neerzit bovenop hem, aan hem de naam

sterfte* en de oergroeve**[78] volgt samen met *Gr.thanatos =Hebr,MáWèT; *Gr.aidès hem, en gegeven werd aan hen bevoegdheid                                                        [=Hebr.SheAóWL

op het vierde van het land, om te vermoorden

met een zwaard en met honger en met sterfte

en door het jachtwild van het land.[79]

9.En toen hij geopend had het vijfde zegel,      k-17

           OPENB 6

zag ik beneden onder de slachtplaats

de lichaamzielen van die verzegeld zijn

door de inbreng van God en door het

getuigenis dat zij hadden.

10.En zij schreeuwden met grote stem,

zeggende: Tot wanneer, heer heilig

en waarachtig, oordeel jij niet en 

zet jij (niet) recht* de bloedstorting[80]   *Gr.ekdikeoo = hier Hebr.NáQàM[81]

van ons vanwege hen die neerhuizen

op het land?

11. En gegeven werd aan hen aan elk

een wit gewaad*, en gezegd werd aan hen  *Gr.himation = Hebr.ShàL’MáH               

dat zij zullen rusten nog een kleine tijd*,  *Gr.chronos

totdat volledig waren ook hun mede-

heerdienaren en hun broederverwanten,

die aanstaande zijn om gedood te worden

zoals ook zij.

12.En zie toen het geopend had het zesde

zegel, en een turbulentie* groot geschiedde,  *Gr.seismos = Hebr.SheAàR 

en de zon geschiedde zwart als een zak van

haar*, en de maan geschiedde geheel   *Gr.trichinos + Hebr.SheNgàR 

als bloed,

13. en de sterren van de hemel vielen[82]

naar het land, zoals een vijgenboom*   *zie Jes.34:4 

afwerpt haar wintervijgen[83] door een

grote wind in turbulentie* gebracht,   *Gr.seioo (seismos) = Hebr. SeNgàR

14.en de hemel wordt afgezonderd

als een staafboek (dat) opgerold*(wordt),  *zie Jes.34:4 en noot bij Hebr.1:12

           OP 6,7

en al-af gebergte en eiland worden

vandaan van hun plaatsen* bewogen.   *Gr.topos = Hebr.MáQóWM

15.en de koningen van het land*   *zie Ps.2:2,Jes.24:21, 

en de groten en de vooraangaaanden

over duizend en de rijken en de  

vermogenden en alle heerdienaar

en onslagene schuilen in de grotten*   *zie Jes.2:10

en in de klippen* van de bergen,   *Gr.petra = Hebr.SèLàNg

16.en zij zeggen tot de bergen en

de klippen: valt op ons en verschuil*   *zie Hos.10:8

onsvandaan-van de vertegenwendiging*  *Gr.prsoopon=Hebr.PáNieJM

van die neerzit op de troon* en vandaan  *zie Ps.47:9, Jes.6:1

van de walgtoorn van het lam,

17.omdat gekomen is de grote dag van

de walgtoorn*van hen,  en wie heeft de  *zie Joël3:4;Zef.1:14,15

kracht staande te blijven?*    *zie Joë2:11; Mal.3:2.

7.1.Na deze zag ik vier  bodewerkers

staande op de vier wendehoeken* van  *Gr.goonia = Hebr.PieNNáH

het land, hard vattend de vier winden*  *zie Ez.7:2; Dan.7:2;Zach.6:5

van het land, opdat niet belucht een wind     r.49:36

op het land noch op de zee noch op alle

boom.

2.En ik zag een andere werkbode, omhoog

tredend vandaan van het opstijg-oostenvroege* *Gr.anatolè = Hebr. MieZ’RàCh en

van de zon, hebbend een zegel van      [QèDèM

de levende God, en hij schreeuwde

met een stem groot tot de vier winden,

aan wie gegeven werd te schenden*   *Gr-adikein = Hebr.RáShàNg

het land en de zee, zeggend:

3.Schendt niet het land noch de zee

noch de bomen, totdat wij verzegelen*  *Gr.sphragizoo = Hebr.CháTàM

de heerdienaren van onze God op hun

voorhoofden.[84]*      *Gr.metoopon = Hebr.MàTséàCh

4.En ik hoorde de boekstaving van       k-19

de verzegelden, honderd vier en veertig

duizendtallen[85] verzegelden vandaan van

alle stamstaf* van de stichtkinderen van  *Gr.phulè = (hier) Hebr. ShèBèT

           OP 7

van Israël[86].

 

5.Vandaan van de stamstaf Juda twaalf duizendtallen verzegelden,

vandaan van de stamstaf Ruben twaalf duizendtallen,

vandaan van de stamstaf Gad twaalf duizendtallen,

6.vandaan van de stamstaf Asèr twaalf duizendtallen,

vandaan van de stamstaf Nephtalim twaalf  duizendtallen,

vandaan van de stamstaf Manassè twaalf duizendtallen,

7.vandaan van de stamstaf Simeon twaalf duizendtallen,

vandaan van de stamstaf Levi twaalf duizendtallen,

vandaan van de stamstaf Isaschar twaalf duizendtallen,

8.vandaan van de stamstaf Zaboulon twaalf duizendtallen,

vandaan van de stamstaf Josèph twaalf duizendtallen,

vandaan van de stamstaf Benjamin twaalf duizendtallen verzegelden.

 

9.Na deze (dingen) zag ik en zie        k-20

een krioelmenigte, waarvoor

niemand de kracht had die te

boekstaven*, uit alle naties    *Gr.arithmeoo=Hebr.SáPhàR

en stamstaven en volken en

tongen, staande voor de vertegen-

wendiging* van de troon en voor de   *Gr.enoopion = Hebr.LiPh’NéJ

vertegenwendiging van het lam

om geworpen hebbend gewaden* wit,   *Gr.stolè = Hebr.ShàL’MáH

em palmen* in hun handen.    *Gr.phoinix = Hebr.TáMàR

10.En zij schreeuwen met een stem

groot zeggende:

de bevrijding* aan onze God, 

die neerzit op de troon[87]

            Op 7

en aan[88] het lam.

11.En al-af de werkboden* stonden in   *Gr.angngelos = Hebr.MàLeAàKh

omsingeling* van de troon en van   *Gr.kuklos = Hebr.SáBieJB

de ouden* en van de vier levende   *Gr.presbuteros = Hebr.ZáQéN

wezens en zij vielen voor de vertegen-

wendiging* van de troon op hun    

vertegenwendiging* 

12.en zij bukten toe* voor God, zeggende:  *Gr.proskuneoo = Hebr.SháChàT

 op trouwe*       *Gr.amèN = Hebr.AáMèN

de inzegening*     *Gr.eulogia = Hebr.BeRáKháH

en de dunkzwaarte*    *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD

en de wijsheid*     *Gr.sophia = Hebr. ChåK’MáH

en de dankzegening*    *Gr.eucharistia (niet in de LXX)

en de waardering*     *Gr.timè[89]

en de kracht*     *Gr.dunamis = Hebr.KoàCh

en het vermogen*     *Gr.ischus = Hebr. ChàJieL

voor onze God tot in de wereldtijden*   *Gr.aioon = Hebr. NgóWLáM

van de wereldtijden, op trouwe. 

13.En toe boog zich* een     *Gr.apokrinoo = Hebr. NgáNáH

één-enkele* uit de ouden zeggend   *Gr. eis = Hebr. AèChàD

aan mij: deze die omworpen zijn

met de witte gewaden, (als) wie

geschieden zij en vanwaar kwamen zij?

14.en ik sprak tot hem: machtiger mijns

jij volkènt (‘t). En hij sprak tot mij:

deze geschieden (als) de komenden

uit de beënging* de grote[90] en zij   *Gr.Thlipsis = Hebr. TsáR

bewalkten* hun gewaden[91]    *Gr.plunoo = Hebr.KáBàS[92]

            OP 7

en zij maakten wit* deze in het    *Gr.leukos = Hebr.LeBáN

bloed van het lam[93].

15.Daardoor geschieden zij

voor de vertegenwendiging van

de troon van God en zij dienen

hem dagen en nachten in zijn

tehuis*, en hij die neerzit op    *Gr.naos = hebr. HéJKáL

de troon zal tenten bij hen.

16. Niet zullen zij honger hebben*   *Gr.peinaoo = Hebr. RáNgàBh

nog en niet zullen zij dorst*    *Gr.dipsaoo = hebr. TsáMáA

hebben nog, en zeker niet zal

vallen op hen de zon en geen

enkele schroeidroogte*.[94]     *Gr.kauma = Hebr. ChoRèBh

17.Omdat het lam dat boven op

het midden van de troon (is)

hen weidt* en hen op weg zal    *Gr.poemainoo = Hebr. RáNgáH

leiden tot de bron van wateren

van leven.[95] En wissen[96] zal

God al-af traan uit hun ogen[97].

            OP 8

8.1.En toen het(lam) geopend had       k-21

het zevende zegel[98], geschiedde er

een zwijgen* in de hemel ongeveer   *Gr.sigaoo = Hebr.CháRàSh

een halve ure[99]

2.En zie de zeven werkbode, die

voor de vertegenwendiging van God

stonden[100], en gegeven werden 

aan hen zeven klaroenen*.    *Gr.salpingx = Hebr.ShoPhàR

3.Een andere werkbode kwam en 

hij stond bij de slachtse*[101] hebbend   *Gr.thusastèrion=Hebr.MieZ’BàCh

een witgeurvat* van goud, en

gegeven werd aan hem veel

verwalmingen*, opdat hij zal geven   *Gr.thumiama=Hebr. QeToRèT

de gebeden van al-af de geheiligden

op de slachtse van goud voor de

vertegenwendiging van de troon[102]

            OP 8

4.En omhoog trad de rook van de

verwalmingen* voor de gebeden van   *Gr.thumiama=Hebr.QieToRèT

de geheiligden uit de hand van

 de werkbode voor de vertegenwen-

diging* van God.

5.En de werkbode nam het witgeurvat*  *Gr.libanootos=Hebr.LeBóWNáH

en laadde dat vandaan van het vuur

van de slachtplaats*[103] en wierp (het)   *Gr.thusastèrion=Hebr.MieZ’BàCh

naar het land en er geschiedden 

donderdreunen* en stemmen** en   *Gr.brontè=Hebr.RáNgàM;**Gr.phonè

bliksemen*[104] en turbulentie**.[105]   *Gr.atrapè=Hebr.BáRàQ [=Hb.QóWL

        **Gr.seismos = Hebr.SheNgàR

6.En de zeven werkboden hebbende

de zeven klaroenen maakten zich

gereed opdat zij zullen klaroenen.

7.En de eerste klaroende:[106]         k-22

En er geschiedde hagel* en vuur

gemengd in bloed* en het werd

geworpen naar het land[107] en 

het derde van het land brandde neer

en het derde van de houtbomen

brandde neer, en al af het polgraskruid*   *Gr.chortos = Hebr. NgéShèB

geelgroen* brandde neer.      *Gr.chlooros = Hebr. JáRéQ

8.En de tweede werkbode klaroende:       k-23

en als een berg groot van vuur brandend[108]

werd er geworpen naar de zee.

9.En(toen) stierf het derde van de

schepselen die in de zee (zijn), wat heeft

lichaamzielen en het derde van de

vaartuigen zij werden door-verdorven.

10.En de derde werkbode klaroende:       k-24

           OP 8,9

En(toen) viel vanuit de hemel

een ster[109] groot brandend als een

toorts, en hij viel op het derde

van de rivieren en op de wellen

van de wateren.

11.En de naam van de ster wordt

gezegd Apsinthus (te zijn), en(toen) 

geschiedde het derde van de wateren

tot apsint[110], en velen van de mensen

stierven vanwege de wateren  omdat

zij bitter*  geworden waren.[111]

12.En de vierde werkbode klaroende:       k-25

en geslagen werd het derde van de zon

en het derde van de maan en het derde

van de sterren, opdat verduisterd

werd het derde van hen en de dag

niet tevoorschijn zou doen komen

het derde van haar en de nacht evenzo.

13.En ik zag en ik hoorde 

één-enkele adelaar vliegend in het

hemelmidden zeggende met een stem

groot: wee, wee, wee de neerhuizenden

op het land vanwege de overige

stemmen van de klaroen van de drie

werkboden die  aanstalten maken 

om te klaroenen.

9.1.En de vijfde werkbode klaroende:       k-26

en ik zag een ster uit de hemel

gevallen op het land, en gegeven werd

aan hem de sleutel van de bronput

van de oerpoel*.      *Gr.abussos=Hebr.TeHóWM

2.En hij opende de bronput van de

oerpoel*. En omhoog trad een rook

uit de bronput als rook van een oven*   *Gr.kaminos = TeNóWR[112]

groot, en verduisterd werd de zon[113]

en de waainevel* vanwege de rook   *Gr.aèr

uit de bronput.

3.En uit de rook kwamen uit 

            OP 9

sprinkhanen  op het land, en

gegeven werd aan hen bevoegdheid

zoals bevoegdheid hebben

de skorpioenen van het land[114].

4.En gezegd werd aan hen,

dat zij niet onrechtmatig zullen

behandelen het hofgras van het land

en niet al-af het geelgroen* en niet   *Gr.Choorol = Hebr.JáRéK

al-af houtboom, tenzij de menselijke

die niet hebben het zegel van God

op de voorhoofden*.     *Gr.metoopon = Hebr. MàTséàCh

5.En gegeven werd aan hen opdat zij

niet zouden vermoorden hen, 

maar opdat zij zouden worden

gefolterd vijf maanden. En de 

foltering van hen als  de foltering

van een skorpioen, wanneer hij

raakt een menselijke.

6.En in die dagen zullen zoeken

de menselijken gestorvenheid

en zeker niet [115]zullen zij vinden hem,

en zullen begeren* te sterven    *Gr.epithumoöo = Hebr. CháMàD

en weg vlucht de gestorvenheid

vandaan van hen.

7.De gelijkenisbeelden van de

sprinkhanen* (zijn) gelijk paarden

gereedgemaakt tot broderij*,    *Gr.polemos=Hebr. MiL’CháMáH[116]

en op de eerstedelen* van hen    *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSh

als kransen gelijk aan goud; en

de vertegenwendigingen* van hen   *Gr.prosoopon = Hebr. PaNieJM

als vertegenwendigingen van menselijken.

8.En zij hadden haren als de haren

van vrouwen,en de tanden van hen 

geschiedden als (die van)leeuwen,

9.en zij hadden borstwapenen als

borstwapenen van ijzer*, en de stem   *Gr.sidèros = Hebr. BàR’ZèL

van hun vleugels als de stem van

oprijtuigen* van paarden vele,    *Gr.harma = Hebr. MèR’KáBáH

            OP 9

lopend naar broderij[117].

10.En zij hebben staarten*    *Gr.oura = Hebr. ZáNéBh

gelijk aan skorpioenen en 

prikkels, en in hun staarten

hun bevoegdheid  om 

onrechtmatig te behandelen de

menselijken vijf maanden.

11.Zij hebben bij hen (als)koning

de werkbode van de oerpoel*,    *Gr.abussos = hebr.TeHóWM

zijn Hebreeuwse naam Abaddoon[118]

en in het Grieks heeft hij de naam

Apolluoon[119].

12.Het ene wee is weggekomen,

er komen nog twee weeën na deze.

13.En de zesde werkbode klaroende;       k-27

en ik hoorde een stem een één-enkele*   *Gr.heis = Hebr. AèChàDvandaan van de vier hoornen van de

slachtplaats van goud die (is) voor

de vertegenwendiging van God,

14.zeggende aan de zesde werkbode,

die heeft de klaroen: maak los

de vier werkboden, die  gekneveld*   *Gr.deoo II = Hebr. AáSàR

zijn bij de rivier de grote Euphraat[120].

15.En gekomen zijn de vier werkboden

gereed tot de ure en de dag en de

maand en het jaar, opdat zij vermoorden*  *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

 

           OPENB 9

het derde van de menselijken.

16.En de boekstaving* van de    *Gr.arithmos = hebr. SéPhèR 

scharenlegers van de paardrijderij

twee tienduizenden tienduizenden.

Ik hoorde hun boekstaving.

17.En alzo zag ik de paarden[121]

in het gezicht en neergezetenen

daarop, hebbende vurige

borstwapenen purpurkleurig* en     *Gr.huakinthinos = Hebr. TéK’LáH

zwavelachtig*; en de eerstdelen    *Gr.theioodès = Hebr.NàPh’RieJT

van de paarden als de eerstdelen

van leeuwen, en vandaan van hun

monden gaat uit vuur en rook*    *Gr.kapnos = hebr. NgáShjáN

en zwavel.

18.Vanwege deze drie slagen*    *Gr.plègè = Hebr. MáCáH

werden vermoord het derde (deel)

van de mensen, vanuit het vuur

en de rook en de zwavel, die

uitgaat uit hun monden.

19.Want de bevoegdheid*   van    *Gr.exousia[122] 

de paarden geschiedt in hun 

monden en in hun staarten;

want hun staarten zijn gelijk 

aan slangen die eerstdelen hebben.

20.En de overigen van de mensen,

die niet vermoord werden

in deze plagen, veranderden niet

van besef vandaan van de 

werken van hun handen, opdat

zij niet zich zullen toebukken*    *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH

voor de demonen en de idolen

van goud en van zilver en van

           OP 9,10

en van metaal* en  van steen    *Gr.chalkos=Hebr.NeChuWSháH

en van hout, die noch kijken

kunnen noch horen noch

voortschrijden.[123]

21.En niet zijn zij van besef

veranderd vandaan van hun

doodslagen noch vandaan van 

hun magische praktijken noch

vandaan van hun hoererijen 

noch van hun stelerijen.[124]

10.1.En ik zag een andere        k-28 

bodewerker, een vermogende,

nedertredend vandaan van de hemel,

om zich heen werpend een wolk*,   *Gr.nephelè = sHebr.NgáNàN

en een regenboog* op zijn eerstdeel,   *Gr.iris ( niet in de LXX)

en zijn  vertegenwendiging* als    *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM 

de zon, en zijn voeten als staanders*   *Gr.stulpos = Hebr.NgàMoD

van vuur,

2.en hij heeft in zijn hand een staafboekje

geopend; en heeft gesteld zijn rechtervoet

op de zee en zijn linker* op het land[125],  *Gr.euonoma = Hebr. TáMóWL

3. en hij schreeuwde met een stem groot

zoals een leeuw het uitbrult. En toen hij

uitgeschreeuwd was, praatten de zeven

donderdreunen* hun eigen stemmen.   *Gr.brontè = Hebr. RáNgàM

4.En toen de zeven donderdreunen praatten,

was ik aanstaande om te schrijven; en ik

hoorde een stem vandaan van de hemel

zeggend: verzegel wat de zeven donderdreunen

praatten en schrijf  dat niet.

5.En de bodewerker die ik zag staande op 

de zee en op het land, droeg hoog heen 

zijn rechter hand naar de hemel.[126]

 

           Op 10

6.en hij zwoer* bij die leeft tot in   *Gr.omnumi = Hebr. SháBhàNg[127]

de  wereldtijden* van de wereldtijden,  *Gr.aioonia = hebr. NgóWLáM

die schiep* de hemel en de (dingen)   *Gr.ktizoo[128]

daarin  en het land en de (dingen)

daarop en de zee en de (dingen) daarin,

dat tijd*[129] niet meer geschieden zal.   *Gr.chronos

7.Maar in de dagen van de stem van 

de zevende werkbode, wanneer hij 

aanstaande is om te trompetteren,

en al-af-gemaakt-zal worden*      *Gr.teleoo = Hebr. KáLáH

het geheimenis van God,

zoals hij aan goed nieuws geboodschapt

heeft aan zijn eigen heerdienaren,

de profeten.[130]

8.En de stem die ik gehoord heb

uit de hemel, wederom gepraat hebbend

samen met mij en gezegd hebbend:

vaar henen, neem het staafboek* dat   *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR 

geopend is in de hand van de bodewerker,

die staat op de zee en op het land,

9.en weg kwam ik naar de bodewerker

zeggend aan hem: geef mij het staafboekje

en hij zegt mij: neem en eet het op.[131]

En het maakt bitter jouw  buik*, maar

in jouw mond zal het geschieden zoet

als honing.

10.En ik nam het boekje uit de hand       k-29

van de bodewerker en at het op, en

           OP 10,11

en het geschiedde in mijn ond

als honing zoet; en toen ik het

at  werd bitter gemaakt mijn buik.

11.En zij zeggen aan mij: 

het is noodzakelijk dat jij

profeteert over genotenvolken  

en naties en tongen en koningen

vele.

11.1.En gegeven werd aan mij[132]

een stengel gelijk aan een stamstaf*   *Gr.rabdos = Hebr. ShèBèTh

zeggend: sta op* en meet het     *Gr.egeiroo = Hebr. QuWM

tehuis* van God en de slachtplaats   *Gr.naos=Hebr.HéJKáL; 

en hen die neerbukken* in hem.    *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH

2.En de grashof de buitenste van

het tehuis werp (die) af en niet

zul je deze meten[133], omdat zij gegeven

werd aan de naties, en de geheiligde

stad beschrijden zij veertig en twee

maanden.

3.En ik zal aangeven aan mijn twee       k-30 

getuigen en zij zullen profeteren

duizend twee honderd en zestig dagen,

omworpen met zakken.

4.Deze geschieden (als) de twee

olijfbomen  en (als) de twee lampen-

houders* die voor de vertegenwendiging  *Gr.lungchnia = Hebr.NéR

van de machtiger van het land staan.[134]

5.En indien hen onrechtmatig wil behndelen 

vuur gaat heen uit hun mond en het 

vereet hun vijanden.

En indien iemand  hen onrechtmatig 

zou willen behandelen, zo is het 

noodzakelijk dat hij vermoord wordt.

 

           OP 11

6.Deze hebben de bevoegdheid

in te sluiten de hemel, opdat

er geen regenbui regene de dagen

van hun profeteren, en zij hebben

de bevoegdheid over wateren

om die om te draaien in bloed

en om te slaan het land met  alle

slag* zovaak zij maar willen[135].    *Gr.plègè=Hebr.NáGàNg

7. En wanneer zij al-af-hebben 

hun getuigenis, zal het wilde-dier*   *Gr.thèrion =Hebr.HàJ

dat neertreedt uit de oerpoel*    *Gr.abussos = Hebr. TeHóWM

maken met hen broderij* en    *Gr.polemos = Hebr.MieL’CháMáH

overwinnen hen en hen vermoorden*[136].  *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG

8.En het doodgevallene van hen(is)

op de wijdte van de grote stad,

die geroepen wordt volgens beluchting

Sodom en Egypte, waar ook de

machtiger van hen werd gekruispaald,

9.En zij bekijken uit de genotenvolken*   *Gr.laos=Hebr. NgàM

en de families* en tongen en naties   *Gr.phulè= (hier) Hebr.MieSh’PàCháH

het doodgevallene van hen drie dagen

en een halve[137], en niet zullen zij verduwen,

dat de doodgevallenen van hen gelegd

worden in een gedachtenisplaats*.   *Gr.mnèmeion=Hebr,QèBèR = graf

10.En de inzittenden op het land

verheugen zich over hen zich

verblijden en geschenken geven

aan elkaar, dat deze twee profeten

gefolterd hadden de inzittenden

op het land[138].

11.En  na de drie dagen en de

halve is de beluchting van leven

vanuit God aangekomen op hen,

en zij stonden op hun voeten[139]

en een ontzag* groot is gevallen    *Gr.phobos = Hebr.JieR’AH

           Op 11

op hen die hen aanschouwden.

12.En zij hoorden een stem groot

uit de hemel die zei tot hen:

treedt omhoog hierheen;  en zij

traden omhoog naar de hemel

in de wolk* en hen aanschouwden   *Gr.nephelos = Hebr. NgáNàN

hun vijanden.[140]

13.En in die ure geschiedde een

turbulentie* groot en een tiende van   *Gr.seismos = hebr. SheNgàR

de stad viel, en er wedren vermoord

in de turbulentie zeven duizend 

namen van  mensen, en de overigen

geschieden(als)ontzaghebbenden

en zij hebben gegeven dunkzwaarte*   *Gr.doxa = hebr.KáBóWD

aan de God van de hemel.

14.De tweede wee is weggekomen,

zie het derde wee komt ijlings.[141]

15.En de zevende werkbode schetterde,      k-32

en er geschiedden stemmen groot

in de hemel, zeggende:

het koningschap over de

ordentelijkheid van onze machtiger

geschiedde en van zijn gezalfde*   * = Gr.christos = Hebr.MàShiàCh

en hij zal koningen* in wereldtijden   *Gr.basileuoo = Hebr.MáLàK

van wereldtijden*. [142]     *Gr.aioon = Hebr.NgóWLáM[143]

16.En de vier en twintig ouderlingen*   *Gr.presbuteros = Hebr.ZáQéN[144]

die voor de vertegenwendiging van God

gezeten zijn op hun tronen vielen

op hun vertegenwendigingen en

bukten voor God, zeggende:

wij dankzegenen* jou, machtiger,   *Gr.eucharistein = Hebr. BáRàK

God de in alles sterke,  die geschiedt

en die geschiedde[145], omdat jij 

           OP 11,12

genomen hebt jou grote kracht

en jij gekoningd hebt,

18.En de naties werden toorngloeiend*[146]  *Gr.orgizoo = Hebr. CháRáH

en jouw walgtoorn* kwam[147] en    *Gr.orgè = Hebr. AàPh 

het tij* van het geoordeeld worden van   *Gr.kairos

de lijfdoden* en van het geven van

beloning* aan de heerdienaren** van jou  *Gr.misthos=Hebr.ShèQèR; **Gr.

de profeten en aan de geheiligden    [douos=Hebr.NgèBhèD

en aan hen die ontzag hebben*[148]    *Gr.phobeoo=Hebr.JáRéA 

voor jouw naam, voor de kleinen

en de groten[149],  en van het verderven*  *Gr.diaphtheiroo=Hebr.SháChàT

van wie verderven het land[150].

19.En geopend werd het tehuis*  van God      k-33

in de hemel, en gezien werd de kast*   *Gr.kibootos = (hier) Hebr.AáRóWN

van de instelling* van hem in zijn   *Gr.diathèkè = Hebr.BeRieJT[151]

tehuis[152] en er geschieden 

bliksems en (donder-)stemmen*    *Gr.phoonè = Hebr.QóWL.

en donderdreunen*  en     *Gr.brontè = Hebr. RàNgàM

turbulentie* en hagel** groot.    *Gr.seismos = Hebr.SseNgàR; **Gr.

         [chalaza=Hebr.BáRieJD

12.1.En een kenteken* groot    *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT

werd gezien in de hemel, 

           OP 12

een vrouwmenselijke* omworpen   *Gr.gunè = Hebr. AieSháH 

met zon, en de maan beneden

haar voeten, en op haar hoofd

een krans* van twaalf sterren,[153]    *Gr.stephanos

2.en zij, hebbend in buik* schreeuwt   *Gr.gastrè = hebr. BèThèN

uitkronkelend* zich folterend    *Gr.oodinizoo = Hebr. ChuWL

om te baren*.[154]      *Gr.tekoo = Hebr. JáLàD

3.En gezien werd een ander kenteken*

in de hemel, en zie een draak*

groot en vuurrood, hebbend zeven

eerstdelen* en tien hoornen en    *Gr.kephalos = Hebr. RAóWSh

op zijn eerstdeel zeven tulbanden*.[155]   *Gr.diademos = Hebr.KèTèR

4.En zijn zwiepstaart* staartzwiept weg   *Gr.oura = Hebr.ZáNàBh

een derde van de sterren van de hemel

en wierp hen naar het land.[156] En de

draak stond voor de vertegenwendiging* van  *Gr.enoopion = Hebr;LiePh’NéJ

           OP 12

de-vrouwmenselijke, wier baren

aanstaande is, opdat wanneer zij

baarde hij haar boreling zou

vereten*.       *Gr.kataphagein= Hebr. AáKàL

5.En zij baarde een  stichtzoon,

een draagmannelijke*, die    *Gr.arsen = Hebr. ZáKhàR[157]

aanstaande is te weiden al-af

de naties met een ijzeren stamstaf*.[158]  *Gr.rabdios = Hebr. ShèBèTh

En geropt werd de boreling van

haar tot God en tot zijn troon.[159]

6.En de vrouwmenselijke vluchtte

naar de inbrengleegte*, daar waar   *Gr.erèmos = hebr. MieD’BàR

zij heeft een opstaanplaats*,    *Gr.topos = hebr. MáQóWM

gereedgemaakt van de kant van God,

opdat zij daar haar voedden

duizend tweehonderd dagen.[160]

7.En er geschiedde broodstrijd*    *Gr.polemos = hebr.MieL’CháMáM k34

in de hemel, Michaël en zijn

werkboden geraken in broodstrijd

met de draak.

8.En de draak geraakten in 

broodstrijd en zijn werkboden,

en niet vermochten zij en hun

opstaanplaats werd niet meer 

gevonden in de hemel.

9.En geworpen werd de draak

de grote, de slang de vooraangaande,

die aangeroepen wordt (als)

kwaadvoorwerper*       *Gr.diabolos

en lasteraar* die omtuimelt    *Gr.satanas=Hebr.SháThàN

geheel het behuisde (land),

geworpen werd hij op het land.

           OP 12

En zijn werkboden werden 

samen met hem geworpen.[161]

10.En ik hoorde een stem  groot

in de hemel zeggende:

 Nu is geschiedt de bevrijding*   *Gr.sootèria = Hebr.TeShuàNG

 en de kracht en het

 koningschap van onze God

 en de bevoegdheid van zijn

 gezalfde*, omdat neergeworpen   *Gr.Christos = hebr, MaShieàCh

 werd de aanklager van onze

 broederverwanten, die hen

 aanklaagt voor de vertegenwen-

 diging van God dagen en nachten[162].

11. En zij overwonnen hem door de

bloedstorting van het lam en door

de inbreng* van hun getuigenis en  *Gr.logos = hebr. DáBháR

niet beminden zij hun lichaamziel*  *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh

tot  aan het sterven.

12. Daarom, verheugt jullie*, hemelen,  *Gr.euphrainoo=Hebr.SháMàCh  k-35

 en die daarin tenten; wee het land

 en de zee, omdat neertrad de

 kwaadvoorwerper naar jullie,

 hebbende een toorngemoed groot,

 volkènnend dat hij weinig tij heeft.

13.En toen de draak zag dat hij geworpen

werd op het land, vervolgde hij de vrouw,

die baarde draagmannelijke*.    *Gr.arsen= Hebr. ZáKhàR

14.En gegeven werden aan de vrouw

twee vleugels* van een  grote     *Gr.pterux = Hebr. KáNàPh

adelaar*, opdat zij vloog naar de   Gr.aetos = Hebr.NèShèR

inbrengleegte naar haar opstaanplaats,

daar waar zij gevoed wordt een tij

en tij(d)en  een halve tij

vandaan van de vertegenwendiging

van de slang.

15.En de slang wierp uit zijn mond

laat achter de vrouw water als

           OP 12,13

een rivier, opdat hij haar

tot een door de rivier weggedragene

maakte.

16.En het land  hielp de vrouw en

geopend heeft het land haar mond

en zij verdronk de rivier welke

wierp de draak uit zijn mond.

17.En toorngloeiend* werd de draak   *Gr.orgizoo = Hebr. CháRáH

op de vrouw[163] en hij kwam af om

te maken broderij* met de overigen   *Gr.pole,os = Hebr. MieL’CháMáH

van haar kiemgoed, zij die behoeden

de geboden van God en hebben

het getuigenis van Jezus Christus.

18.En ik stond op het zand* van    *Gr.ammos = Hebr. ChàJieL k-36 

de zee.

13.1.En ik zag

uit de zee een beestleven* omhoog   *Gr.thèrion = Hebr. ChàJáH

treden, hebbend tien horens[164] en

zeven eerstdelen, en op zijn horens

tien tulbanden* en op zijn horens   *Gr.diademos=Hebr.KéTèR (=

van smaadbeweringen,       dommer.

2.en het beestleven dat ik zag 

geschiedde gelijk aan een pardel*,   * waarschijnlijk ‘luipaard’ 

en zij voeten als van een beer*    *Gr.arkos = Hebr. DoBh

en zijn mond als de mond van 

een leeuw, een gegeven heeft aan

hem de draak zijn kracht en zijn 

troon en een bevoegdheid groot[165].

           OP 13 

3.En een één-enkele* van de    *Gr.mia (eis) = Hebr. AèCháD

eerstdelen van hem (is) als een gevilde*  *Gr.sphazoo = Hebr. SháThàCh

tot gestorvenheid* en  slag  van zijn   *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT

gestorvenheid werd verpleegd; en

verwonderd werd geheel het land

achter het wildleven aan[166],

4.en zij bukten zich voor de draak, omdat

‘hij gegeven heeft de bevoegdheid 

aan het beestleven en zij bukten zich 

voor het beestleven zeggende:

wie (is(gelijk aan het beestleven, en 

wie heeft kracht om in’t brood* te geraken  *Gr.polemoöo = Hebr.LáChàM

met hem?

5.En gegeven werd aan hem een mond

om te praten grote (dingen) en 

smaadbeweringen en gegeven werd aan hem

bevoegdheid om ‘t)te maken twee en

veertig maanden.

6.En hij heeft geopend zijn mond tot

smaadbeweringen tot God, om smaad

te beweren over zijn naam en de tent

 

           OP 13

van hem, hen die in de hemel tenten.

7.En gegeven werd aan hem 

om te maken broderij met de

geheiligden en om te overwinnen[167].

En gegeven werd aan hem bevoegdheid

over alle stamstaf*       *Gr.phulè= Hebr. ShèBhèTh

en genotenvolk*      *Gr.laos = Hebr. NgàM

en tong*        *Gr.gloossa = Hebr. LáShóWN

en natie*.       *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ 

8.En neerbukken* voor hemzullen    *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH

allen die  neerhuizen op het land,

van wie niet geschreven is de naam

van hem in het staafboek* van het leven[168]  *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR

van het lam (dat)gevild*[169](is)    *Graphazoo = Hebr. SháChàTh

vandaan van het ontwerp van de

ordentelijkheid*.[170]      *Gr.kosmos

9.Indien iemand een oor heeft,

moet hij horen.[171]

10.Indien iemand gevangen wegvoert,

tot gevangenschap vaart hij heen.

Indien iemand met een zwaard

vermoordt, zal hij noodzakelijkerwijs

met  een zwaard vermoord worden. 

Hier geschiedt het erbij-blijven en

het vertrouwen van de geheiligden.

11.En ik zag een ander beestleven       k-37

omhoog tredend uit het land,

en het had twee horens gelijk 

aan het lam, en hij praatte als een

draak. 

           OP13

12.En de bevoegdheid van het

eerste beestleven maakt hij

in zijn tegenwoordigheid.

En hij maakt, dat het land en

ellen die daarop neerhuizen,

neerbukken voor het eerste 

beestleven, van wie verzorgd

werd de wond van zijn 

gestorvenheid.

13.En hij maakt grote kentekenen,

dat hij ook maakt dat vuur

uit de hemel neertreedt op het

land, in tegenwoordigheid van

de mensen.

14.En hij doet omtuimelen

die neerhuizen op het land door

de kentekenen die gegeven

werden aan hem om te maken,

in de tegenwoordigheid van het

beestleven, zeggend aan die

neerhuizen op het land om te

maken beeltenissen* voor het    *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM 

beestleven, dat heeft de wond

van het zwaard en hij leefde. 

15.En gegeven werd aan hem om 

te geven beluchting aan de

beeltenis van het beestleven,

opdat ook zou praten de beeltenis

van het beestleven en zou maken,

dat zovelen niet zouden neerbukken

voor de beeltenis[172] van het beestleven

vermoord zullen worden.

16.En Hij maakt dat aan allen de kleinen

en de groten, de rijken en de armen,

de ontslagenen en de heerdienaren,

hij geeft aan hen spitsmerken op

hun rechterhanden of op hun 

voorhoofden, 

17 opdat niet iemand de kracht heeft 

om op de markt te kopen of 

om te verkopen indien hij niet heeft 

(als)spitsmerk de naam van het beestleven 

of  de boekstaving van zijn naam.

18.Hier geschiedt de wijsheid*: 

wie besef heeft, moet tot stemsteen

           OP 13,14

maken de boekstaving van het

beestleven, want het geschiedt

(als) de boekstaving van een mens,

de boekstaving van hem:

zes honderd zestig zes[173].

14.1.En ik zag, en zie het lam        k-39

staande op de berg Sion, en 

samen met hem honderd vier en

veertig duizendtallen* hebbend    *Gr.chilias=Hebr.AáLèPh (=

de naam van hem en de naam       [kuddetal)

van de omvamende[174] van hem

op hun voorhoofden*.[175]     *Gr.metoopon = Hebr.MàTséàCh

2.En ik hoorde een stem* vandaan van   *Gr.phoonè = Hebr. QóWL 

de hemel de stem van wateren

vele[176] enals de stem van donderdreun*   *Gr.brontè = Hebr. RáNgàM

groot. En de stem die ik hoorde

als van cisterspelers cisterspelenden

 

           OP 14

op hun cisters*;      *Gr.kithara = Hebr.QieNNóWR[177]

3.en zij liedzingen een nieuw 

lied[178]  voor de vertegenwendiging*   *Gr.enoopion = Hebr. LiePh’NéJ

van de troon en voor de 

vertegenwendiging van de 

beestlevens en van de ouderen*;    *Gr.presbuteros=Hebr.ZàQéN

en niemand heeft de kracht om 

te leren het lied tenzij de honderd

vier en veertig duizendtallen,

de marktgekochten vandaan van het

land.

4.(als)Deze geschieden wie zich

samen met vrouwmenselijken*     *Gr.gunai = Hebr. NáShieJM

bevuild hebben; (als) maagden*    *Gr.parthenos = Hebr. BeTuWLáH

geschieden zij.[179] Zij die navolgen

het lam waar hij ook maar heenvaart.

Deze werden marktgekocht vandaan

Van de menselijken een vooraangaande

(groep) voor God en voor het lam,

5.en in hun mond werd niet gevonden

een leugen[180]; (als)volgaven* geschieden  *Gr.amoomos = Hebr. TáMieJM

zij.

6.En ik zag een andere werkbode*,   *Gr.angnglelos = Hebr. MàL’AàK

vliegend in ’s hemels midden,

hebbende de wereldtijdige 

goednieuwsboodschap* om het goede    *Gr.euangngelion=Hebr. BáSháR

nieuws te boodschappen bij wie

zitten op het land en bij elke natie*   *Gr.ethnos = Hebr. GóWJ

en stam*        *Gr.phulè = Hebr. ShèBèTh

en tong *       *Gr.gloossa = Hebr. LáShóWN

en genotenvolk*,      *Gr.laos = Hebr. NgàM

zeggende met grote stem:

7.Hebt ontzag voor God en geeft        k-40

aan hem dunkzwaarte*,     *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD

omdat gekomen is de ure van

           OP 14

zijn oordeel en bukt neer voor

die maakt de hemel en het land 

en de zee en de wellen* van de    *Gr.pègè = Hebr. NgàJieN 

wateren.

8.En een andere een tweede werkbode       k-41

volgde zeggende:

gevallen gevallen is het grote Babylon[181]

dat uit de wijn van het toorngemoed

van haar hoererij heeft gedrenkt alle

naties.[182] 

9.En een andere werkbode een derde       k-42

volgen hen zeggend met grote stem

Indien iemand neerbukt voor het

beestleven* en zijn beeltenis** en   *Gr.ThèRion=Hebr.CháJáH; **Gr. 

aanneemt een sptsmerk op zijn      [eikoon =  Hebr.Ts↕LèM

voorhoofd en op zijn hand,

10.en hij zal drinken uit de wijn

van het toorngemoed van God,

welke vermengseld is onvermengd

in de drinkbeker van zijn walgtoorn[183],

en zij zullen gefolterd worden

in vuur en zwavel*[184] voor de vertegen-   *Gr.theion = Hebr. GiePh’RiejT

wendiging van de heilige werkboden

en voor de vertegenwendiging van

het lam.

11.En de rook van de foltering van 

hen treedt tot wereldtijden van 

wereldtijden omhoog, en niet hebben

zij een ruststop dag en nacht, die

neerbukken voor het  beestleven en

           OP 14

zijn beeltenis, en indien iemand

aanneemt het spitsmerk van zijn naam.[185]

12.Hier geschiedt het erbij-blijven

van de geheiligden, zij die behoeden

de geboden van God en het vertrouwen

van Jezus.

13.En ik hoorde een stem uit de hemel,

die zegt: schrijf: gelukgewenst de 

lijfdoden* die in de machtiger    *Gr.nekros

sterven vanaf nu[186]; ja, zegt de beluchter,

dat zij een ruststop zullen nemen

uit hun arbeid, want hun werken

volgen samen met hen.[187]

14.En ik zag, en zie een witte wolk*   *Gr.nephelos = Hebr. NgáNáN k-43

en op de wolk gezeten een gelijk

een stichtzoon van een mens[188],

hebbend op zijn eerstdeel* een krans   *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSh

van goud en in zijn hand een

scherpe sikkel.

15.En een andere werkbode kwam weg

uit het tehuis*, schreeuwend met   *Gr.naos= Hebr.HéJKáL

een stem groot naar de neergezetene

op de wolk: stuur jouw sikkel en

maai af, omdat gekomen is het 

uur om af te maaien,[189] 

omdat droog werd de maaiing

van het land,[190]

           OP 14,15

en de neergezetene op de wolk 

wierp zijn sikkel op het land

en het land werd gemaaid.

17.En een andere werkbode

kwam weg uit het tehuis dat 

in de hemel (is), hebbend ook 

hij een sikkel scherp.

18.En een andere werkbode 

kwam weg uit de slachtplaats*,    *Gr.thusastèrion = Hebr. MieZ’BàCh

hebbend de bevoegdheid over

het vuur; en hij gaf stem met

een stem groot tot wie heeft

de sikkel scherp zeggend:

Stuur van de sikkel scherp 

en oogst de trossen van 

de gaarde* van het land, omdat    *Gr.ampelon = Hebr. KèRèM 

er helemaal zijn haar rozijnen.

19.En (toen) wierp de bodewerker

zijn sikkel op het land en hij

oogstte de gaarde van het land

en hij wierp ze in de kuip van

Gods toorngemoed groot en

beschreden werd de kuip buiten

de stad, en uit kwam  bloed*    *Gr.haima = Hebr.DáM (= roods)

uit de kuip tot de tomen van de

paarden, aan stadiën duizend

zeshonderd.[191]

15.1.En ik zag een ander kenteken*   *Gr.sèmeion = Hebr.AóWT k-45

in de hemel groot en wonderlijk,

zeven bodewerkers hebbend

zeven slagen* latere**, omdat in hen   *Gr.plègè = Hebr.MáKháH; **Gr.

al-af-wordt-gemaakt het toorngemoed    [eschatos = Hebr.AæChàR[192]

           OP 15

van God.

2.En ik zag (iets) als een zee van

kristal, gemengd met vuur en

de overwinnaars uit het beestleven*   *Gr.thèrion = Hebr.ChàJáH

en uit zijn beeltenis* en uit de    *Gr.eikoon  = Hebr. TsèLèM

boekstaving* van zijn naam,    *Gr.arithmos = hebr. SéPhèR

staande[193] bij de zee van kristal,

hebbende cithers van God[194] 

3.en zij liedzingen het lied 

van Mozes de heerdienaar van 

God[195] en het lied van het lam,

zeggende:

groot en wonderlijk de werken

van jou, machtiger[196]

God in alles krachtige*[197],     *Gr.pantokratoor

rechtvaardig en waarachtig de

neemwegen* van jou[198], koning   *Gr.hodos = hebr. DèRèK

van de naties;

4.wie heeft niet ontzag[199] voor jou,

machtiger, en zal dunkzwaarte

geven* aan jouw naam?[200]    *Gr.doxazoo = hebr. KáBáD

           OP 15

Want (jij)afgezonderd (bent)

Volgens de norm, omdat 

alle naties zullen komen en bukken*   *Gr.proskuneoo  Hebr.SháCháH 

voor jouw vertegenwendiging*[201],   *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM

omdat de rechtsregels* van jou    *Gr.dikaiooma = Hebr. MieSh’PháTh

te voorschijn werden gebracht.[202]

5.En na deze (dingen) zag ik,

en geopend werd  het tehuis*    *Gr.naos = Hebr. HéJKáL

van de tent van het getuigenis[203]

in de hemel.

6.En wegkwamen de zeven

bodewerkers* hebbende dezeven    *Gr.angngelos = Hebr. MáL’AàK

slagen[204] vandaan van het tehuis*,

bekleed* met linnen rein      *Gr.endunoo = Hebr.LáBàSh

toortstralend, en omgord zijnde 

omtrent de borst met gordels

van goud.

7.En een één-enkele* uit de vier    *Gr.eis = Hebr. AèChàD

leefdieren* heeft gegeven aan de   *Gr.zooion=Hebr. CháJáH

zeven bodewerkers zeven sprenkelschalen*  *Gr.phialè = Hebr. MieZ’RóWQ

van goud beladen met het toorngemoed*  *Gr.thumos = Hebr. AàPhieJM

van God de levende in wereldtijden van

wereldtijden.

8.En beladen werd het tehuis van rook*  *Gr.kapnos = hwebr. NgáSháN

vandaan van(vanwege) de dunkzwaarte[205]  *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD

van God en vanwege zijn kracht

           OP 15,16

en niemand had de kracht binnen te

komen in het tehuis totdat al-af zijn*   *Gr.teleoo = Hebr. KáLáH

de zeven slagen van de zeven bodewerkers*.  *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK

16.1.En ik hoorde een stem groot

vandaan van het tehuis, die zei aan de       k-46

zeven bodewerkers: vaart heen en giet uit

de zeven sprenkelschalen van het 

toorngemoed van God op het land.

2.En af kwam de eerste en hij goot uit

zijn sprenkelschaal op het land

en er geschiedde zweerderij* kwaad   *Gr.elkos = Hebr. SháChieJN

en slecht op de mensen[206] die hebben

het spitsmerk van het beestleven

en neerbukken voor zijn beeltenis*.   *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM

3.En de tweede goot uit zijn sprenkel-       k-47

schaal op de zee; en er geschiedde

bloed*[207] als van een lijfdode** en alle   *Gr.haima = Gebr.DáM **Gr.nekros lichaamziel* levend stierf dat (is)                                          *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh

in de zee.

4.En de vierde goot uit zijn sprenkel-       k-48

schaal op de rivieren* en de wellen**   *Gr.potamos=Hebr. JáAàR **Gr.pègè

van water en er geschiedde bloed[208].     [=Hebr.NgàJieN

5.En ik hoorde de bodewerker van

de wateren zeggende: (als) een recht-

vaardige* geschied jij, die geschiedt en  *Gr.diakaios=Hebr.TsáDDieJQ

geschiedde, de normgerichte[209], dat

jij deze (dingen) geoordeeld hebt,

6.omdat zij het bloed van geheiligden en

van profeten hebben uitgegoten

en het bloed hebt gegeven om te drinken.

(als) waardigen geschieden zij.

7.En ik hoorde de slachtplaats* die zegt:  *Gr.thusiastèrion = Hebr. MieZ’BàCh

ja, machtiger, God, in alles machtige*,   *Gr.pantolratoor

waarachtig en rechtvaardig de oordelen

van jou.

8.En de vierde goot uit zijn sprenkel-

schaal op de zon*; en gegeven werd   *Gr.hèlion = hebr. ShèMèSh

aan haar om droog te schroeien*    *Gr.kaumatizoo = Hebr. CháRàBh

de mensen met vuur*.     *Gr.pur = Hebr. AéSs

9.En droog geschroeid werden de mensen

een schroeidroogte groot. En zij beweerden

           OP 16

smadelijk over de naam van God,

die heeft de bevoegdheid over deze

slagen, en niet veranderden zij

van besef om te geven aan hem

dunkzwaarte.

10.En de vijfde goot uit de sprenkel-       k-50

schaal van hem op de troon van 

het beestleven[210] en zijn koninkrijk

geschiedde verduisterd en zij kauwen

op hun tongen uit gezwoeg.

11.En zij beweerden smaad over de

God van de hemel uit hun zwoegerijen

en uit hun zweerderijen en niet

veranderden zij van besef uit hun 

werken.

12.En de zesde goot uit zijn sprenkel-       k-51

schaal op de rivier* de grote Euphraat,  *Gr.potamos = Hber. JáAàR

en opdroogt* zijn water, opdat bereid   *Gr.xèrainoo = Hebr. JáBàSh

werd de neemweg* van de koningen   *Gr.hodos = Hebr. DèRèK

die (zijn) vandaan van het opstijg-vroege*  *Gr.anatolè = Hebr. MieZ’RàCh

van de zon.[211] 

13.En ik zag uit de mond van de draak

en uit de mond van het beestleven en

uit de mond van de leugenprofeet drie

beluchters* onrein.      *Gr.pneuma = Hebr. RuWàCh

14.Want er geschieden beluchters

van demonen die maken kentekenen,

welke uitgaan op de koningen van het

gehele huisbewoonde (land), om 

samen te voeren hen tot de broderij*   *Gr.polemos = Hebr.MieL’CháMáH

van de grote dag van God de in alles

behardende.

15.Zie ik kom als een steler*; geluk-   *Gr.kleptès, kleptoo = Hebr. GáNàBh

gewenst* de waakzame en de behoeder  *Gr.makarios = Hebr. AèSh’RéH

van zijn gewaden, opdat hij niet naakt

rond schrijdt en zij bekijken zijn

onhebbelijkheid[212].

16.En samen voerden zij hen naar de

opstaanplaats* die door de Hebreeërs   *Gr.topos = Hebr. MáQóWM

geroepen wordt Harmagedoon.[213]

           OP 16.17

17.En de zevende goot uit zijn sprenkel-

schaal op de waainevel*; en uit kwam    *Gr.aèr

een stem groot uit het tehuis* vandaan   *Gr.naos = Hebr. KéJHáL

van de troon die zei: het is geschied.

18.En er geschieden bliksems en stemmen

en donderdreunen[214] en er geschiedde een

turbulentie groot, zoals er niet geschiedde

vandaan van dat een menselijke geschiedde

op het land[215]een zodanige turbulentie

zo groot.

19.En de stad de grote geschiedde tot drie

delen, en de steden van de naties vielen.

En Babylon het grote werd indachtig gemaakt

voor de vertegenwendiging van God om te

geven aan haar de drinkbeker van de wijn

van het toorngemoed[216] van zijn walgtoorn*.  *Gr.orgè = Hebr. AàPh

20.En alle eiland vluchtte en bergen werden

niet gevonden.

21.En hagel groot als talentenstukken

treedt neer uit de hemel op de

mensen, en smaad beweerden de

mensen over God uit de slag* van    *Gr,plègè = Hebr. MáKáH

de hagel, omdat groot geschiedt

de slag daarvan machtig*.[217]    *Gr.sphodra = Hebr.MeAóWD                                                         

17.1.En één-enkele* kwam uit de   *Gr.heis = Hebr. AèCháD

zeven werkboden* die hebben de    *Gr.angngelos = Hebr.MàL’ÁàK

zeven sprenkelschalen, en hij praatte

samen met mij zeggend: hierheen, 

ik zal tonen  aan jou het oordeel 

over de hoer de grote, neergezeten

           OP 17

op wateren vele, 

2.met wie hoereerden de koningen 

van het land[218] en roesdronken

werden de neerhuizenden op het land

van de wijn[219] van haar hoererij.[220]

3.En daarvandaan voerde hij mij naar 

een inbrengleegte* in een beluchting.   *Gr.erèmos  Hebr.MieD’BàR

En ik zag een vrouwmenselijke* gezeten  *Gr.gunè = Hebr. AieJSháH

op een beestleven* van scharlaken,   *Gr.thèrion = Hebr. CháJáH

beladen met namen die smaad beweren,

hebbend zeven eerstdelen* en horens   *Gr.kepahlè = RóWASh

tien[221].

4.En de vrouwmenselijke geschiedde

omworpen van purpur en roodblauw,

en verguld  met goud en waardevol 

gesteente en parels, hebbend een 

drinkbeker van goud in haar hand,

beladen met gruwelijkheden* en de    *Gr.bdelugma = Hebr. TóNgéBháH

besmettingen van haar hoererij*.   *Gr.porneia = Hebr. ZóWNáH

5.En op haar voorhoofd een 

geschreven naam: geheimenis,

HET GROTE BABYLON DE MOEDER

VAN DE HOERERIJEN EN DE 

GRUWELIJKHEDEN VAN HET LAND.[222] 

6.En ik zag de vrouwmenselijke

           OP 17

roesdronken* van het bloed van    *Gr.methuoo = Hebr. ShèKèR 

bloed van de geheiligden en van

het bloed van de getuigen* van Jezus.   *Gr.martureoo = Hebr.NgáWàD[223]

En ik verwonderde mij haar ziende

met grote verwondering.

7.En tot mij sprak een werkbode*:   *Gr.angngelos = Hebr.MàL’AàK k-54

om wat verwonderde jij je?[224]

Ik zal zeggen aan jou het geheimenis

van de vrouwmenselijke en van 

het beestleven dat haar tilt en dat heeft

de zeven eerstdelen en de tien horens.

8.Het beestleven dat jij ziet geschiedde

en het geschiedt niet en het is aanstaande

om omhoog te treden uit de oerpoel*[225]  *Gr.abussos = Hebr. TeHóWM

en het vaart heen ter teloorgang; en 

verwonderen zullen zich de neerhuizenden

op het land, van wie niet geschreven staat

de naam op het staafboek* van het leven[226]  *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR

vandaan van het ontwerp* van de    *Gr.katabolè

ordentelijkheid* van wie bekijken het   *Gr.kosmos

beestleven dat geschiedde en niet geschiedt

en zal komen te geschieden.[227]

9.Hier (is) het besef dat wijsheid heeft.

De zeven eerstdelen geschieden (als)

zeven bergen[228], waar de vrouwmenselijke

op neerzit, en zij geschieden als zeven

koningen.

10.De vijf zijn gevallen, de één-enkele

geschiedt, de andere is nog niet gekomen,

en wanneer hij komt, is het noodzakelijk

           OP 17

dat hij weinig blijft.

11.En het beestleven dat geschiedde

en niet geschiedt geschiedt ook

(als) achtste[229] engeschiedt vanuit de

zeven, en vaart heen naar de teloorgang.

12.En de tien horens die jij ziet

geschieden (als) tien koningen[230],

die het koningschap(-rijk) nog niet

aangenomen hebben, maar bevoegdheid

als koningen één-enkel uur nemen zij

aan samen met het beestleven.

13.Zij hebben één-enkele kennis

en de kracht en de bevoegdheid 

van hen geven zij aan het beestleven.

14.Zij zullen met het lam broderij*   *Gr.polemeoo = Hebr. LáChàM

hebben en het lam zal hen overwinnen,

omdat het geschiedt (als) de machtiger

van de machtigers en de koning van

de koningen[231]en die met hem

geroepenen en uitgekozenen en

getrouwen (zijn).

15.En hij zegt mij: de wateren die

jij ziet, waar de hoer zit, geschieden

(als)genotenvolken en krioelmenigten

en naties en tongen.

16.En de tien horens die jij ziet en het

beestleven, zij zullen beweigeren*    *Gr.miseoo = Hebr. SsáNéA

de hoer en zullen inbrengleeg* maken   *Gr.erèmos = Hebr.MieD’BàR

haar en naakt, en de vlees(delen)

van haar eten zij en zij zullen haar

verbranden in vuur.

17.Want God heeft gegeven in hun

harten om te maken zijn kennis,

en om te maken één-enkele kennis

en te geven hun koningschap (-rijk)

aan het beestleven, tot al-af-zullen*   *Gr.teleoo = Hebr. KáLáH

zijn de inbrengwoorden* van God.   *Gr.logos = Hebr. DáBháR

18.En de vrouw die jij ziet geschiedt

(als) de stad groot die heeft het 

           OP 17,18

koningschap bij de koningen

van het land[232].

   55

18.1.Na deze (dingen) zag ik een 

andere werkbode neertreden uit

de hemel, hebbende grote bevoegdheid

en het land werd verlicht vanuit

zijn dunkzwaarte*.      *Gr.doxa = Hebr. KáBhóWD

2.En hij schreeuwde met sterke stem,

gevallen gevallen is het grote Babylon[233]

en zij geschiedde (als) behuizing van

demonen en een waarhoudplaats*   *Gr.phulakè = Hebr.MieSh’MóWR

van alle onreine beluchting en een 

waarhoudplaats van alle tsjirpgevogelte*  *Gr.orneos = Hebr.TsiePhóWR 

onrein en beweigerd*,     *Gr.miseoo = hebr. SsáNéA

3.omdat uit de wijn* van het toorn-   *Gr.oinon = Hebr. JáJieN

gemoed van de hoererij* van haar    *Gr.proneia = Hebr. ZóWNáH

gedronken hebben alle naties en 

de koningen van het land met haar

hoereerden[234]en de koophandelaren

van het land uit de kracht van het

weelderige van haar  verrijkten zich. 

4.En ik hoorde een andere stem

uit de hemel, die zei:

komt weg mijn genotenvolk*  weg   *Gr.laos = Hebr. NgàM

uit haar[235]opdat jullie geen medebondgenoten

           OP 18

worden met haar verwaardingen

en weg uit haar plagen  opdat jullie 

(die) niet aannemen.

5.Omdat aangekleefd worden haar

verwaardingen tot de hemel[236]

en indachtig was* God haar    *Gr.mnèmopneuoo = Hebr.ZáKháR[237]

onrechtmatigheden.

Geeft terug aan haar zoals ook

zij heeft teruggegeven[238].

6.En verdubbelt de dubbele (dingen)

volgens haar werken[239]; in de

drinkbeker, waarmee hij heeft gemengd,

mengt voor haar het dubbele.

7.Zoveel dunkzwaarte* zij geeft aan   *Gr.doxazoo = Hebr. KáBéD

zichzelf en weelde gehad heeft,

zoveel geeft haar foltering en leed[240].

Omdat zij in haar hart zegt dit

“ik zit neer (als)koningin[241] en

niet (als)weduwe geschied ik en

leed zie ik zeker niet.”

8.Daarom op één-enkele dag zullen

komen haar slagen*,      *Gr.plègè = Hebr. MáKháH

sterfte*, en treurnis** en honger en   *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT; **Gr

zij zal in vuur neer gebrand worden.    [penthos = Hebr. AáBéL

Omdat een vermogend machtiger

(is)de God die haar ordeelt.

9.En wenen zullen en bestoten

zullen zich bij haar de koningen

van het land die samen met haar

gehoereerd hebben[242] en weelde gehad

hebben, wanneer zij kijken naar

de rook* van haar vervuring,    *Gr.kapnos = Hebr. NgáSháN

10.vandaan van verre staande,

uit ontzag* voor haar foltering, zeggende:

wee, wee, de stad de grote, Babylon

           OP 18

de vermogende[243]*, omdat    *Gr.ischuros = Hebr. ChàJieL 

met één-enkele ure gekomen is

jouw oordeel.

11.En de koophandelaren* van    *Gr.emporos = Hebr.SàChóWR

het land zullen wenen* en    *Gr.kaioo = Hebr.BáKáH 

treurend* bij haar, omdat hun    *Gr.pentheoo = Hebr. AáBhàL

lading niemand meer vermarkt,

12.een lading van goud* en van     *Gr.chrusos = hebr. ZáHàBh

zilver* en van gesteente waardevol   *Gr.arguros = Hebr.KèSèPh

en van parels en van linnen* en    *Gr.bussionos = Hebr. BàD

van roodblauw* en van zijde en    *Gr.prophuros = Hebr.AàR’GáMáN

van scharlaken, en alle hout geurig

en alle gerei* van      *Gr.skeuoss = Hebr. KeLieJ 

ivoor* en alle gerei van hout     *Gr.elephantinos

zeer waardevol en van metaal*    *Gr.chalkos = Hebr, NáChàSh

en van ijzer* en van marmer,    *Gr.sidèrion = Hebr. BàR’ZèL

13.en van kaneel* en kardeman[244]   *Gr.kinamoomon = Hebr.QieN’MóWN

en verwalmingsgeuren* en     *Gr.thumiama = Hebr.QoThèRèT

myrre en witgeur* en wijn en    *Gr.libanon = Hebr. LeBóNáH

vijgen en griesmeel* en       *Gr.semdalis = Hebr. SoLèT

tarwe*  en veedieren en     *Gr.sitos = hebr. ChieTTáH

voorttrekvee*, en van     *Gr.ktènos = (hier ) Hebr, BeHéMáH

paarden* en van koetsen en van    *Gr.hippos = hebr. SuWS

zielelichamen* en      *Gr.sooma

de lichaamzielen* van mensen[245].   *Gr.psuchè = Hebr. NèPhèSh 

14.En de ooft van jou van de

begeerte van de lichaamziel kwam

weg vandaan van jou, en al-af*    *Gr.pas = Hebr. KàL

het lekkere en het toortsstralende

ging te loor* vandaan van jou en    *Gr.apooleoo = Hebr. AáBhàD

zeker niet zullen deze (dingen)

meer gevonden worden[246].

           OP 18

15.De koophandelaren van deze (dingen),

de rijkgewordenen vandaan van haar,

vandaan van ver zullen zij staan door

het ontzag voor de foltering van haar,

wenende* en treurende**, zeggende:   Gr.klaioo = Hebr, BáKháH; **Gr.

16.wee, wee de stad de grote, die    pentheoo = Hebr. AóBàL

omworpen was met linnen en roodblauw

en scharlaken en verguld met goud en

met steen waardevol en een parel, dit:

17. “met één-enkele ure werd zo grote

rijkdom inbrengleeg gemaakt*.    *Gr.erèmoöo

En alle bestuurder en al wie (is)op de

(werk-)plaats vaart en schepelingen

en zovele op zee werken, 

18.vandaan van verre stonden zij en

schreeuwden kijkend naar de rook

van de vervuring van haar zeggende:

wat (is) gelijk aan de stad groot?

19.En zij wierpen stof* op hun    *Gr.chous = Hebr. NgáPhàR

eerstdelen* en zij schreeuwden,   *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSh

wenend en treurend, zeggende:

wee, wee de stad de grote, waarin

rijk werden allen die hebben 

vaartuigen op de zee uit het

waardevolle van haar, omdat 

met één-enkel uur zij inbrengleeg*   *Gr.erèmoöo

werd gemaakt.[247]

20.Verblijd je om haar, hemel en

geheiligden* en afgezondenen en   *Gr hagios = Hebr. QáDóWSH

profeten, omdat God oordeelde

het oordeel van jullie  vanwege haar.

21.En op-pakt een één-enkele

werkbode vermogend een steen

als een molensteen  groot en hij wierp

naar de zee, zeggend: zo met drangmacht

zal worden geworpen Babylon de grote

 

           OP 18

stad en zeker niet zal zij gevonden

worden nog.[248]

22.En een stem van citerspelers en

van musici* en van fluitspelers en   *Gr.mousikos

trompetters worde zeker niet meer

gehoord in jou, en alle kundige

van alle kunde* word zeker niet meer   *Gr.technè = Hebr. CháRàSh

gevonden in jou.

23.En het licht van een lamp

schijnt zeker niet meer in jou

en de stem van een bruidegom

en van een bruid wordt zeker

niet gehoord in jou,[249]

omdat de koophandelaren van jou

geschieden (als) de grootsten

van het land, omdat in jouw

magische praktijken*[250] tot    *Gr.pharmakeion  = Hebr.KèShèPh

omtuimelen* gebracht werden    *Gr.planaoo = Hebr. TáNgàL

alle naties.

24.En in haar werd bloed* van profeten   *Gr.haima = Hebr. DáM (= roods)

en van geheiligden gevonden en

van alle afgeslachten* op het land.[251]   *Gr.sphazoo = Hebr.SháChàTh 

 

           Op 19

19.1.Na deze (dingen)[252] hoorde ik       k-56

een stem groot van een krioelmenigte

veel in de hemel, die zeggen:

Halleluja, de bevrijding* en de

dunkzwaarte[253] en-de kracht van onze

God,

2.  omdat waarachtig en rechtvaardig

(zijn) de oordelen van hem;[254] 

omdat hij oordeelde de grote hoer*,  *Gr.pornè = Hebr. ZóWNáH 

die verdierf* het land met haar hoererij.  *Gr.phtheiroo=Hebr.SháChàT

En hij zette recht*      *Gr.ekdikaoo=Hebr. NáQàM[255]

de bloedstorting*     *Gr.haima=Hebr.DáM(=roodsstorting)

van zijn heerdienaren* uit haar hand.[256]  *Gr.doulos=Hebr, NgèBhèD

3.En voor de tweede keer hebben zij

gezegd:

Halleluja en haar rook* treedt omhoog  *Gr.kapnos=Hebr.NgáSháN 

tot in de wereldtijden* der wereldtijden.[257]  *Gr.aioon=Hebr.NgóWLáM

4.En neer vielen de vier en twintig ouden

en de vier beestlevens, en zij bukten zich

voor God die zit op de troon*[258], zeggende:  *Gr.thronos=Hebr.KàSéA

op trouwe*, halleluja.     *Gr.amèN = Hebr,AáMèN

5.En een stem kwam weg vandaan van de

troon zeggende:

prijst* onze God al-af de heerdienaren  *Gr.aineoo=vert.van 4 Hebr.woorden

van hem die ontzag hebben voor hem,

de kleinen en de groten.[259]

           OP 19

6.En ik hoorde als een stem* van   *Gr.phoonè=Hebr.QóWL

veel krioelmenigte[260] en als een stem

van vele wateren[261] en als een stem

van vermogende donderdreunen*,   *Gr.brontè=Hebr.RáNgàM

die zeggen: 

Halleluja, omdat koningde de machtiger

onze God de in alles sterke.

7.Laten wij ons verheugen* en    *Gr.chairoo = Hebr. SháMàCh k-57

juichen*, en geven de dunkzwaarte**   *Gr.agalliazoo=Hebr.GieJL; **Gr.doxa

aan hem omdat gekomen is het      [Hebr.KáBhóWD

huwelijk(sfeest)[262] van het lam en zijn

vrouwmenselijke heeft gereed gemaakt

haarzelf,

8.en gegeven werd aan haar dat zij

omworpen werd met linnen*  toortsachtig  *Gr.businos=Hebr.BàD

(en) rein*,  want (als) het linnen geschieden  *Gr.katharos=Hebr.TháHóWR

de rechtvaardigheden van de heiligen. 

9.En hij zegt mij: schrijf: gelukgewenst*  *Gr.makarios=Hebr. AèSh’RéJ

die tot de (brood-)maaltijd van het 

huwelijksfeest van het lam[263] geroepen zijn.

En hij zegt mij: deze inbrengen geschieden

(als) de waarachtige van God.

10.En ik viel neer voor zijn voeten om

mij te bukken voor hem. En hij zegt:

zie toe niet)doen: (als)mede heerdienaar

van jou geschied ik en van de broeder/

zusterverwanten van jou, die hebben

het getuigenis van Jezus[264]; buk je voor God.

Want het getuigenis van Jezus geschiedt

(als) de beluchter(-ing) van de profetie.

 

11.En ik zag de hemel geopend, en zie       k-58

een wit paard en gezeten daarop de (met)

vertrouwen aangeroepene en (met) waarachtig;

en met gerechtigheid* oordeelt hij en raakt hij *Gr.diakaiosunè = Hebr.TseDáQáH

in broderij*.       *Gr.polemos=Hebr.MieL’CháMáH

           JOH 19

en de ogen* van hem      *Gr.ophtalmos = Hebr. NgàJieN

een steekvlam* van vuur[265] en op   *Gr.phlox= Hebr. LáHàBh

zijn eerstdeel* tulbanden vele[266],   *Gr.kephalè = Hebr. RAóWSh

hebbend een naam* die geschreven   *Gr.onoma = Hebr. ShéM 

wordt[267] die niemand volkènt,

tenzij hijzelf,

13.en omworpen met een gewaad*   *Gr.himation = Hebr. ShàL’MáH

gedompeld* in bloed, en geroepen   *Gr.baptoo = Hebr. TháBháL

is (als) de naam van hem het

inbrengwoord* van God,      *Gr.logos = Hebr. DáBháR

en de legerscharen* die (zijn)     *Gr.strateumata=Hebr.TseBáAóWT

in de hemel volgden hem op 

paarden wit,gekleed in linnen*    *Gr.businos = Hebr. BàD 

wit rein*,       *Gr.kathoros= Hebr. TháHóWR

15.en uit zijn mond* gaat heen    *Gr.stoma = Hebr. PhèH

zwaard* scherp, opdat hij daarmee   *Gr.romphaia = Hebr. CháRèBh

zou slaan de naties*.[268]     *Gr.ethnoS = Hebr. GóWJ

En hij weidt* hen met een     *Gr.poimainoo = Hebr. RáNgáH

stamstaf* van ijzer[269], en hij     *Gr.rabdos = Hebr. ShèBèTh

beschrijdt de kuip[270] van de wijn*   *Gr.oinon = Hebr. JáJieN

van het toorngemoed van de

walgtoorn* van God in alles    *Gr.orgia=Hebr. AàPh (neuswalging)

gehard*.       *Gr.pantokratoor (Lat.ominpotens)[271]

16.En hij heeft op het gewaad*    *Gr.himation = Hebr. SháL’MáH

en op zijn bekken* een      *Gr.mèros = Hebr. JáRéK

geschreven naam: KONING*    *Gr.basileus = Hebr. MèLèKh 

VAN KONINGEN EN MACHTIGER*    *Gr.krios = Hebr. AæDóNáJ

VAN MACHTIGERS.

17.En ik zag een één-enkele*    *Gr.heis = Hebr. AèCháD

bodewerker* staande in de zon**,   *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK                                                                                                                               [**Gr.hèlios=Hebr.ShèMèSh

en hij schreeuwde* met een     *Gr.krazoo = Hebr. TsáNgàQ

stem* groot zeggend aan al-af    *Gr.phoonè = Hebr. QóWL

de tsjirpvogels*       *Gr.orneos = Hebr. TsiePhóWR

die vliegen*[272] in het hemelmidden:   *Gr.petomai = Hebr. NguWPH

welaan* voert jullie tezamen tot

           OP 19,20

de  (brood)maaltijd de grote van

God,

18.opdat jullie eten het vlees*    *Gr.srax = Hebr.BáShàR

van koningen en het vlees van 

voraangaanden over duizend en

het vlees van vermogenden* en    *Gr.ischuros = Hebr. ChàJieL

het vlees van paarden en van

wie neerzitten op hen, en het

vlees van alle ontslagenen* en    *Gr.eleutheros = Hebr.CháPhuWSh

heerdienaren* en van kleinen en    *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD

groten.

19.En ik zag het beestleven* en    *Gr.thèrion = Hebr. ChàJáH

de koningen van het land en de

legerscharen* van hen samengevoerd   *Gr.strateumata = Hebr.TseBáAóWT                                          

om te maken broderij* met die    *Gr.polemos = Hebr. MieL’CháMáH

neerzit op het paard en met zijn

legerschare.

20.En gevat werd het beestleven       k-59

en samen met hem de leugenprofeet[273]

die maakte kentekenen* voor zijn

vertegenwendiging*, waarmee hij   *Gr.enoopion = Hebr.LiePH’NéJ

deed tuimelen* die aannamen het 

spitsmerk van het beestleven en 

die neerbukten voor zijn beeltenis*:   *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM

levend werden  geworpen de twee

in het meer van vuur dat brandt met

zwavel*.       *Gr.theion = Hebr.GàPh’RieJT

21.En de overigen worden vermoord

met het zwaard van die neerzit op

het paard, dat uitkomt uit zijn mond

en al-af de tsirpvogels verzadigden

zich* van het vlees van hen.    *Gr.chortazoo = Hebr. ShóBhàNg

20.1.En ik zag een bodewerker*    *Gr.angngelos = Hebr. MàL’AàK k-60

neertredend vandaan van de hemel,

hebbend de sleutel van de oerpoel*   *Gr.abussos = Hebr. TeHóWM

en een ketting groot in zijn hand.

2.En hij vatte hard de draak, de

slang van het voorafgaande*,    *Gr.archaios

die geschiedt (als)lasteraar* en    *Gr.diabolos=Hebr, SháTháN

Satan*, en hij knevelde hem    *Gr.satanas=Hebr. SháTháN(lasteraar)

duizend jaar[274] en hij wierp hem

           OP 20

in de oerpoel.

3.En hij sloot af[275] en verzegelde

boven hem, opdat hij niet deed

omtuimelen* de naties, totdat al-af   *Gr.planaoo = Hebr. TháNgàL

zijn geworden de duizend* jaren.   *Gr.chilia=Hebr.AêLèPh(kuddetal)

Na deze (dingen) is het noodzakelijk

dat hij los gelaten wordt een

kleine tijd*.       *Gr.chronos

4.En ik zag tronen* en zij zaten    *Gr.thronos = Hebr. KieSSéA k-61

op deze. En de zielelichamen* van   *Gr,psuchè = Hebr, NèPhèSh

de onder de bijl gekomenen* door   *Gr.pelekos = Hebr. GieZ’RóWN

het getuigenis van Jezus en het

inbrengwoord* van God en wie niet   *Gr.logos = Hebr. DáBháR

hebben gebukt* voor het beestleven   *Gr.proskuneoo=Hebr. CháCháH

en niet voor de beeltenis* van hem   *Gr.eikoon = Hebr. TsèLèM

en niet hebben aangenomen het

spitsmerk* op het voorhoofd en op   *Gr.charagma

de hand van hen: en zij leefden

en koningden samen met Christus

duizend jaar[276].

5.De overigen van de lijfdoden*    *Gr.nekros

leefden niet totdat de duizend jaar

al-af-zijn*. Dit is de eerste opstanding[277].  *Gr.teleoo = Hebr.KáLàL

           OP 20

6.Geluk gewenst en heilig wie deel heeft

aan de eerste opstanding. Over

deze heeft de tweede gestorvenheid*   *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT

geen bevoegdheid*[278], maar zij    *Gr.exousia

zullen geschieden (als)priesters

van God[279] en van de Christus en zij

zullen koningen samen met hem

duizend jaren.

7.En wanneer al-af-zijn-gemaakt*   *Gr.teleoo = Hebr.KáLàL k-63

duizend jaren, zal worden los gelaten

de satan* uit zijn waarhoudplaats**,   *Gr.satanas=Hebr.SháTháN; **Gr.

8.en hij zal uitgaan om te doen     [phulakè=Hebr.MieZ’MæRáH

tuimelen*[280] de naties in de vier    *Gr.planaoo=Hebr.TáNgáH

hoekwendes* van het land GoG  en   *Gr.goonia=Hebr.PieNNáH

Magog[281]om samen te voeren hen

ter broderij*, van wie de boekstaving   *Gr.polemos=Hebr.MieL’CháMáH

(is) als het-zand van de zee.

9.En zij traden omhoog op de wijdte*   *Gr.platos = Hebr. RáChoBh

van het land en zij omsingelden* 

de legeropwerping*[282] van de heiligen   *Gr.embolè=Hebr.MeNàCh’MáH

en de stad die bemind is; en neer

trad vuur uit de hemel en verat hen.

10.En de lasteraar* die doet tuimelen   *Gr.diabolos=Hebr. SháTháN

hen werd geworpen in het meer van

vuur* en zwavel**[283], waar ook het   *Gr.puros=Hebr.AéSh; **Gr.theion=

beestleven en de leugenprofeet (zijn)     [Hebr.GàPh’RieJT

en zij zullen gefolterd worden dagen

en nachten in de wereldtijden*.

11.En ik zag een troon* groot wit en   *Gr.thronos=Hebr.KieSSéA k-64

die neerzat daarop van wiens

           OP 20,21

vertegenwendiging* vluchtte het land   *Gr.prosopon=Hebr.PáNieJM

en de hemel, en een opstaanplaats

werd niet gevonden voor hen.

12.En ik zag de lijfdoden* de groten en   *Gr.nekros

de kleinen, staande voor de vertegen-

wendiging vam de troon, en staafboeken*  *Gr.biblion=Hebr.MieS’PáR

werden geopend en een ander staafboek

werd geopend, dat geschiedt (als dat van)

het leven, en beoordeeld werden

de lijfdoden uit het geschrevene 

in de staafboeken volgens hun werken.[284]

13.En gegeven heeft de zee de lijfdoden

die (zijn) in haar en de gestorvenheid en

de oergroeve* hebben gegeven  de lijfdoden  *Gr.haidès=Hebr.SheAóWL

die (zijn) in hen, en zij werden beoordeeld

ieder volgens hun werken.

14.En de gestorvenheid en de oergroeve

werden geworpen in het meer van vuur.

Deze gestorvenheid geschiedt (als) de tweede,

het meer van vuur.

15.En indien iemand niet wordt gevonden

in het staafboek* van het leven geschreven,  *Gr.biblion = Hebr. MieS’PhàR

wordt hij geworpen in het meer van vuur.

21.1.En ik zag een hemel* nieuw en een  *Gr.ouranos=Hebr.SháMáieM  k-65 

land* nieuw.[285]. Want de eerste hemel en het *Gr.gè = Hebr.AèRèTs

eerste land zijn heengekomen, en de  zee

geschiedt niet meer.[286]

           OP 21

2.En de heilige stad* Jeruzalem nieuw   *Gr.polis = Hebr. NgieJR

zag ik neertredend uit de hemel,

vandaan bij God, toebereid als een

bruid* ordentelijk gemaakt** voor de   *Gr.numphè = Hebr. KàLLáH

man van haar.[287]       [**Gr.kekosmèmenè

3.En ik hoorde een stem groot uit

de troon* zeggende: zie de tent van   *Gr.thronos=Hebr.KieSSéA

God samen met de mensen, en 

hij zal tentwonen samen met hen

en zij zullen geschieden (als)

genotenvolken* van hem, en zelf   *Gr.laos=Hebr. NgàM

zal God samen met hen geschieden

4.en hij wegstrijken* alaf de tranen

uit hun ogen en de gestorvenheid*   *Gr,thanatos=Hebr,.MáWèT

zal niet meer geschieden, en geen

getreur* en geen geschreeuw** en geen  *Gr.penthos=Hebr.AáBáL; **Gr.kraugè

getob zal meer geschieden, omdat     [=Hebr,TsáNgàQ

de eerste (dingen) heen gekomen zijn.[288]  

5.En(toen)sprak die zit op de troon*:   *Gr.thronos=Hebr.KieSSéA k-66

zie nieuw maak ik alle (dingen).

En hij zegt: schrijf, dat deze 

inbrengwoorden* getrouw en waarachtig  *Gr.logos=Hebr.DáBháR

geschieden.

6.En hij sprak tot mij: het is geschied.[289]

           JOH 21

Ik de alpha en de o(mega), het

vooraangaande* en de al-afheid**.   *Gr.archè=Hebr.RéAShieJT(eerste)

Ik zal aan wie dorst heeft geven     [**Gr.telos=Hebr.KáLieJL

uit de oog-wel* van het water van   *Gr.pègè=Hebr.NgàJieN

het leven ten geschenke[290].

7.Hij die overwint zal wettig lotsdeel

krijgen daarin, en ik zal geschieden

voor hem (als)God en hij zal

geschieden voor mij (als)stichtzoon.[291]

8.Maar voor bangen* en ontrouwen   *Gr.deilos=Hebr.JáGàR

en gruwelijken* en moordenaars en   *Gr.van Gr.bdelussoo=Hebr.TáNgàBh

hoeren en magiërs* en idool-    *Gr.pharmakos

dienaren en alle leugenaars

hun bedeling (is) in het meer van

brandend vuur en zwavel[292],

hetwelk geschiedt (als) de tweede

gestorvenheid.

9.En er kwam één-enkele* uit de        k-67

zeven werkboden, die hebben de

zeven sprenkelschalen* die beladen   *Gr.phiala=Hebr.MieZ’RóWQ

zijn met de zeven latere slagen*,    *Gr.plègè=Hebr.MàKáH

en zij hebben gepraat met mij,

zeggend: hierheen ik zal tonen aan

jou de bruid* de vrouw van het lam.   *Gr.numphè=Hebr.KàLLáH

10.En hij droeg mij weg met een

beluchting* op een berg groot en   *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

hoog, en hij toonde mij de heilige

stad Jeruzalem[293] neertredend uit 

de hemel vandaan van God, 

11.hebbend de dunkzwaarte* van God.  *Gr.doxa=Hebr.KóBhóWD

De lichtgever*  van haar (is) gelijk   *Gr.phoostèr=Hebr.MeAóWR

aan een meest waardevolle steen,

           OP 21

als de steen jaspis die doorschijnend* is,  *Gr.krustallizoo[294]

12.hebbend een muur* groot en hoog   *Gr.teichos=Hebr.ChóWMàT

en hebbend aan poorten* twaalf en op    *Gr.pulè=Hebr.SheNgàR

de poorten aan werkboden twaalf

en namen* daarop geschreven, welke   *Gr.onoma=Hebr.ShéM

geschieden van de twaalf stamstaven*   *Gr.phulè=Hebr.ShèBhèTh

van de stichtkinderen van Israël*.   *Gr.huioi = Hebr.BeNieJM

13.Vandaan van het opstijg-oosten-vroege*  *Gr.anatolè=Hebr,MieZ’RàCh

drie poorten, en vandaan van het

opbergnoorden* drie poorten, en vandaan  *Gr.borra=Hebr.TsePhóWN

van het woestijnzuiden* drie poorten   *Gr.notos=Hebr.NèGèBh

en vandaan het neerkomingswesten*   *Gr.dusmè=Hebr.BóWA

drie poorten.[295]

14.En de muur van de stad, hebbend

twaalf grondvesten* en daarop twaalf   *Gr.themelion=Hebr.SuWD

namen van de twaalf afgezondenen

van het lam.

15.En die praat met mij had een maat

van gestengelte*, opdat hij zou meten de  *Gr.kalamè=Hebr.QeNéH

stad en haar poorten en haar muur

hoeveel de wijdte* (is).     *Gr.platos=Hebr.RáChàB

16.En de stad ligt vierhoekig en haar

gestrektheid* zoveel als haar wijdte.   *Gr.mèkos=Hebr.AæRàK

En hij mat de stad met een gestengelte

op twaalf duizend stadiën.

En de gestrektheid* en de wijdte  en   *Gr.mèkos=Hebr.AæRàK

de hoogte van haar geschieden gelijk.

17.En hij mat haar muur honderd

veertig en vier ellen*, een maat van   *Gr.plègos=Hebr.AáMáH

een mens, die geschiedt (als)van een

werkbode.

18.En de familiebouw van haar muur

(is)jaspis, en de stad rein goud gelijk

rein kristal.

19.De grondvesten van de muur van de 

           OP 21

stad met alle waardevolle steen orden-

telijk* gemaakt:       *Gr.kosmoöo

de eerste grondvest jaspis,

de tweede saphier,

de derde chalcedon[296],

de vierde smaragd,

de vijfde cornalijn,

de zesde sardonix,

de zevende chrysoliet,

de achtste beril,

de negende topaas,

de tiende chrysopraas,

de elfde hyacint,

de twaalfde amethist.

21.En de twaalf poorten (zijn) twaalf

parels. Steeds één enkele van de poorten

geschiedde uit één-enkele parel. En de

wijdte* van de stad (is)van goud     *Gr.plateia=Hebr.RáChóBh

(dat)rein*(is) zoals kristal doorstralend.  *Gr.katharos=Hebr.TáHóWR

22.En een tehuis* zag ik niet in haar,   *Gr.naos=Hebr.HéJKáL

want de machtiger God de in alles krachtige

geschiedt (als) haar tehuis, en het lam.

23.En de stad heeft geen behoefte 

aan de zon en niet aan de maan, opdat

zij tevoorschijn komen in haar,

want de-dunkzwaarte van God verlicht[297]

haar, en haar lamp het lam.

24.En om zullen schrijden de naties*   *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ

door haar licht, en de koningen van

het land zullen aandragen hun

dunkzwaarte* naar haar.     *Gr.doxa=Hebr.KáBhóWD

25.En haar poorten zullen niet sluiten*  *Gr.kleioo=Hebr.SáGàR

overdag, want  nacht zal niet geschieden

daar[298].

26.En aandragen zullen zij de dunkzwaarte

en de waardering van naties naar haar

en niet zal binnen komen in haar gemeens*[299]

en de maker van gruwelijks* en leugen   *Gr.bdelugma=Hebr.TóNGéBháH

tenzij de geschrevenen in het staafboek*  *Gr.biblion=Hebr.MieS’PhàR

van het leven van het lam[300].       OP 21,22

22.1. En hij toonde mij een rivier*   *Gr,potamos=Hebr.JáAieJR k-68

van water van leven toortstralend

als doorschijnglas, uitgaande[301] uit

de troon* van God en van het lam.   *Gr.tronos=Hebr.KieSSéA

2.In het midden van haar wijdte en

van de rivier aan deze en aan gene

zijde een houtboom van leven,

makend vruchten twaalf volgens

de maanden* elk  gevend zijn vrucht,   *Gr,mèn=Hebr.CháDáSh

en de bladeren van de houtboom

tot verpleging*[302] van de naties, en alle  *Gr.therapeion

gebanvloekts* zal er niet meer    *Gr.katathema=Hebr.ChèRèM

geschieden[303].

3.En de troon van God en van het lam

zal in haar geschieden. En zijn heerdienaren*  *Gr.doulos=Hebr.NgèBhèD

zullen hem bedienen*.

4.En zij zullen zien zijn vertegenwendiging*  *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM; zie

en zijn naam (is)op hun voorhoofden.      [Ps.17:15

           OP 22

5.En nacht zal niet meer geschieden

en niet hebben zij behoefte aan licht 

van een lamp en licht van de zon,

omdat de machtiger God licht maakt[304]

bij hen, en zij koningen in wereldtijden

van wereldtijden[305].

6.En hij sprak tot mij: deze inbrengenwoorden*       *Gr.logos=Hebr.DáBháR  k-69

(zijn) betrouwbaar en waarachtig en

de machtiger de God van de beluchtingen*  *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh

van de profeten, zond af zijn werkbode*  *Gr.angngelos=Hebr.MáL’AàK

om te tonen aan zijn heerdienaren*,   *Gr.doulos=Hebr.NgèBhèD

wat noodzakelijk is te geschieden[306] 

allerijl.

7.En zie, ik kom ijlings; gelukgewenst*   *Gr.makarios=Hebr.AèSh’RéA k-70

die behoed de inbrengwoorden* van de   *Gr.logos=Hebr.DáBháR

profetie[307] van dit staafboek*    *Gr,biblion=Hebr.SéPhèR

8.En ik Johannes (ben) de horende en

kijkende naar deze (dingen), en toen ik

hoorde en keek, viel ik om mij te bukken*  *Gr.proskuneoo=Hebr.SháChàT

ten overstaan van de voeten van de

werkbode die toont aan mij deze (dingen).

9.En hij zegt mij: zie toe nee: (als) een 

nedeheerdienaar van jou geschied ik

en van de broederverwanten en van de

profeten en van wie behoeden de

inbrengwoorden van dit staafboek.

Buk neer voor God.

10.En hij zegt mij: niet verzegel* jij   *Gr.sphragizoo=Hebr.CháTàM

de inbrengwoorden van de profetie van

dit staafboek, want het tij* geschiedt   *Gr.kairos=Hebr.NgèT

lijfna*.[308]

           OP 22

11.Wie onrechtmatig handelt[309] moet nog

onrechtmatig handelen, en de gore

moet nog goor handelen en de rechtvaardige*  *Gr.dikaios=Hebr.TsàDieJQ

moet nog gerechtigheid* maken, en de   *Gr.dikaiosunè=Hebr.TseDáQáH

geheiligde* moet heiligen.    *Gr.haios=Hebr.QáDóWSh

12.Zie ik kom ijlings en het loon* van mij  *Gr.misthos=Hebr.ShéQèR

met mij, om weer te geven aan ieder

naar dat zijn werk geschiedt.

13.Ik(ben) de alpha en de omega,

de eerdere*        *Gr.prootos=Hebr.RieJShAóWN

en de latere*,       *Gr.eschatos=Hebr.AæChàR

het(de) vooraangaande*      *Gr.archè

en de al-afheid*.      *Gr.telos=Hebr.KåL

14.Gelukgewenst wie bewalken[310]* van  *Gr.plunoo=Hebr.KáBàSh

de gewaden*[311] van hun, opdat     *Gr.stolè=Hebr.BáGàD

geschieden zal hun bevoegdheid*

voor de houtboom van het leven[312]

en zij aan de poorten zouden binnen-

komen in de stad.

15.Buiten(zijn) de honden* en de   *Gr.kuoon=Hebr.KáLèBh

magiërs* en de hoeren**     *Gr.pharmakos+Hebr.KèShèPh; **Gr.

en de moordenaars en de idooldienaren   [pornnè-Hebr.ZóWNáH

en al wie liefheeft en maakt leugen*.   *Gr.pseudos+Hebr.KáZàBh 

16.Ik Jezus[313] heb gestuurd mijn werkbode

om te betuigen aan jullie bij de

geroepenschappen*. Ik geschied (als)   *Gr.ecclesia=Hebr.QáHáL

de wortel*        *Gr.riza=Hebr.ShoRèSh

en de geschiedronde* van David,    *Gr.genos=Hebr.DóWR 

de ster *[314] de toortsachtige van de

ochtend*.       *Gr.prooi=Hebr.BoQèR

17.En de beluchter* en de bruid**   *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh;**Gr.

zeggen: kom, en wie het hoort, moet    numphè=Hebr.KàLLáH

zeggen: kom. En wie dorst heeft moet

komen, wie wil moet nemen water*   *Gr.hudoor=Hebr.MàJieM

           OP 22

van leven als geschenk.[315]

18.Ik betuig ik aan al wie hoort 

de inbrengwoorden  van de profetie

van dit staafboek: Indien iemand

bijstelt bij deze (dingen), bijstellen

zal God bij hem de slagen* die    *Gr.plègè=Hebr.MàKháH

geschreven zijn in dit staafboek.

19.En indien iemand afpakt vandaan

van de inbrengwoorden van dit

staafboek, afpakken zal God zijn deel

vandaan van de houtboom van het

leven en uit de geheiligde stad en

het geschrevene in dit staafboek.

20.Die getuigt zegt: ja ik kom ijlings,

op trouwe*, kom machtiger Jezus.   *Gr.Amèn = Hebr.AæMèN

 

21.De goede-gunst van de machtiger

Jezus met allen.[316]

1


[1] Hier staat het Griekse woord ‘apokalupsis’, dat is afgeleid van het werkwoord ‘apokaluptoo’. Het is in de Griekse vertaling van TeNaKh, de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse GáLáH, dat het beste met ‘ontmantelen’ kan worden vertaald. Deze notie dient bedacht te worden, ook al volgen we hier de Griekse woord samenhang en vertalen met ‘onthulling’.

[2] Dit Griekse woord wordt vrijwel altijd met ‘lezen’ vertaald. Letterlijk betekent dit woord echter ‘her-kennen’ en daaruit wordt duidelijk, dat het bij lezen gaat om het herkennen van lettertekens. Ons woord ‘lezen’ is verwant met het Latijnse ‘legere’ en dat betekent ‘verzamelen’ en ook daaruit wordt duidelijk, dat het bij lezen gaat om het verzamelen van tekens tot woorden en zinnen – ‘lezen’ is een heel werk in oude culturen. In het Hebreeuws wordt het werkwoord QáRàA, dat eigenlijk ‘roepen’ betekent,  gebruikt voor ‘lezen’, en hier wordt duidelijk, dat alle lezen oorspronkelijk hardop lezen is, omdat pas via het horen woorden en zinnen duidelijk worden. Lezen is nooit stil lezen, maar ‘uitroepen’ ofwel ‘vóór-lezen’. Voor deze vertaling is hier gekozen, al is het jammer dat de in het Grieks zo duidelijke samenhang met ‘kennen’, ‘volkènnen’ niet bewaard blijft en evenmin de in het Hebreeuws zo duidelijke samenhang met ‘roepen’. De vertaling ‘voorlezen’ is ook daarom gekozen, omdat in de LXX dit Griekse woord de vertaling is van het Hebr. QáRáA in teksten, waarin het om het uitroepen van geschreven teksten gaat.

[3] Hier staat in het Grieks het woord ‘ecclesia’, dat meestal met ‘gemeente’ wordt vertaald. In dit Griekse woord staat echter het woord kaleoo centraal en dat betekent ‘roepen’. Een ‘ec-clesia’ bestaat uit mensen die ergens vandaan weggeroepen zijn, een ‘geroepenschap’.

[4] Met deze omschrijving doelt Johannes vrijwel zeker op de naam JHWH. In die naam is het werkwoord HáJáH te herkennen, dat ‘geschieden’ betekent (en door het Nederlandse werkwoord ‘zijn’ niet adequaat wordt weergegeven). Dat geldt ook voor de aanduiding ‘de komende’.

[5] Het Griekse woord enoopion is in de LXX de vertaling van het Hebr. PáNieJM, dat meestal met ‘aangezicht’ wordt vertaald, maar niets met ‘zien’ te maken heeft, maar met ‘toewenden’. In TeNaKh vertalen we het daarom met ‘vertegenwendiging’. Het Griekse woord heeft wel met ‘zien’ te maken. Het functioneert in het NT echter als het woord PáNieJM in het Hebreeuws. Daarom vertalen we dit Griekse woord in het NT eveneens met ‘vertegenwendiging’.

[6] Het Gr. woord prototokos betekent letterlijk ‘eerstgeborene’. Het is in de LXX de vertaling van het Hebr.BeKhoR, dat ook altijd met ‘eerstgeborene’ vertaald wordt, maar waarin het woord ‘geboren worden’ of ‘baren’ niet te horen is. In het Hebr. gaat om ‘voorste-zijn’, om de ‘vóórsteling’. Letterlijk staat hier in deze tekst dus: vóórsteling van de nekroi – zie voor de betekenis van dit woord hieronder. Het woord ‘vóórsteling’ verwijst naar Psalm 89:28, waar dit van David wordt gezegd. De LXX (ps.88:28) vertaalt daar het Hebreeuwse BeKhóWR eveneens door het Griekse ‘prototokos’. David wordt daar bovendien genoemd “de opperste (NgèL’JóWN) voor-de-koningen-van~het-land”; in de LXX de ‘hupsèlos’; bij Johannes de ‘archoon’.

[7] Hier staat dus in het Grieks ‘nekroi’. Een woord dat de basis is van het Nederlandse woord ‘nekrologie’. Het betekent ‘doden’, maar mag niet gelijk gesteld worden aan ‘gestorvenen’; daarvoor gebruikt het Grieks het woord thanatos en het Hebreeuws het woord MéT. In de LXX wordt het Hebr.woord MéT alleen dan met het Griekse nekros vertaald, wanneer het gaat om het gestorven lichaam en niet zozeer om de gestorven medemens.

Daarom vertalen we nekros met ‘lijfdode’..

[8] Het Griekse woord haima kan net als het Hebr. woord DáM (dat letterlijk ‘iets roods’ betekent – zie de Nederlandse woordenlijst bij ‘roods’) ook de redenen aanduiden, waardoor bloed zichtbaar wordt, nl. verwonding, of wel bloedvergieting / bloedstorting. Het gaat ook in deze tekst om een daad, en niet om het vocht zelf. Daarom is de vertaling ‘wassen’ in de Statenvertaling hier tendentieus..

[9] ‘Koningschap’ dient hier net zo verstaan te worden als ‘manschap’.

[10] In de oude Griekse vertalingen van  het OT door Aquila en Theodotion is dit Griekse woord de vertaling van het Hebreeuwse DáBàQ = doorboren. In de LXX wordt dit Hebreeuwse woord met het Griekse katorcheoo = verguizen vertaald. In de Hebreeuwse tekst slaat het niet op hem die zij doorboord hebben, maar op mij die zij doorboord hebben en zo staat het ook nog in de Statenvertaling, maar in de nieuwere vertalingen is meestal voor de eerste versie gekozen en wordt in de Hebreeuwse tekst een (zeer) kleine verschrijving aangenomen. De keuze van Johannes voor de vertaling van Aquila of Theodotion betekent, dat deze vertalingen hem bekend zijn geweest en dat hij de vertaling van de LXX bewust heeft vermeden.

[11] Het Griekse woord phulè betekent eigenlijk stamgeneratie en later ook volksstam. Het is in de LXX meestal de vertaling van een van de volgende drie Hebreeuwse woorden: 1. MàThThèH, dat ’strekker’, of letterlijk nog ‘rekter’ betekent omdat het is afgeleid van een werkwoord dat ‘(uit-)rekken’ betekent – het herinnert aan ons woord ‘scepter’; 2. MiSh’PoCháH = familie, 3. ShèBèTh = stamstaf. In de pericoop van Zach.12:10-12 is het de vertaling van MiSh-PoCháH = familie. In Zach. gaat het om de families in het land rond het huis van David. In deze tekst uit de Onthulling  lijkt het erop dat deze tekst wordt toegepast op alle families van de aarde.

[12] Zie Amos 3:13, daar is het Griekse pantokratoor de vertaling van het Hebreeuwse ShàDàJ, dat is afgeleid van een werkwoord dat ‘overweldigen’ betekent. ShàDàJ kan het beste naar analogie van ‘geweldige’ met ‘overweldigende’ worden vertaald. De  Joodse vertalers van het OT hebben dit Hebreeuwse woord weergegeven met een combinatie van twee Griekse woorden: ‘panto’ = in alles, en ‘kratos’ dat in de LXX de vertaling is van het Hebreeuws NgoZ, dat ‘sterkte’ betekent.  Wij volgen hen in deze beslissing in het Nederlands.

[13] Het Griekse woord salpingx is in de LXX overwegend de vertaling van het Hebreeuwse woord ChæTsoTseRáH=trompet, maar ook van ShóWPhàR = klaroen. Vanwege de context van het eerste woord is hier voor ‘trompet’ gekozen..

[14] Voor de beschrijving van de MeNóWRáH zie Ex.25:31-35. Zowel in het Grieks als in het Hebreeuws is het woord ‘lamp’ het kernwoord. Ook het Nederlandse woord ‘lamp’ is eigenlijk een Grieks woord, lampas, en dat is het beste met ‘toorts’ te vertalen. De gebruikelijke vertaling ‘kandelaar’ (eigenlijk een Latijns woord, nl.  de verlenging van het woord candela = was-/vetkaars; ook het Neder. Woord ‘kaars’ is de verbastering van een Latijns woord nl. charta en dat is een opgerolde strook papyrus, die kortstondig licht geeft) laat het woord ‘lamp’ niet horen en bovendien betekent dat woord volgens van Dale kaarsen- of lampen-houder en het gaat nu om wat direct licht kan geven.

[15] Zie Dan.7:13, waar volgens de LXX staat: en zie met (in een andere versie: op) de wolken van de hemel geschiedde hij komende als een zoon van een mens (huios anthropou). Dan.7:13 is in het Aramees geschreven en de letterlijke vertaling luidt: ziet mèt wolken-van de hemel als-stichtzoon-van een-menselijke in-aantocht geschiedt-hij.

[16] Zie Ez.9:2 en 11 volgens de LXX, waar in vs 2 staat: (En zes mannen ….) en één man aangekleed tot op de voeten en  een riem van saffier op zijn lendenen; en in vs 11: En zie de man die aangekleed is tot op de voeten en geriemd met een riem op zijn lendenen en hij gaf bescheid (apokrino) …De Hebreeuwse tekst dient hier als volgt vertaald te worden: (en-kijk-hier zes menselijken . . .) en-een-manmenselijke~een-één-enkele in-het-midden-van-hen een-kleed-van linnen en een-kokervat-van de-boekstaver bij-de-heupen-zijner. In vs 11 staan dezelfde woorden. Johannes heeft hier de tekst van de LXX beter in zijn  herinnering dan die  de Hebreeuwse tekst. Maar hier klinkt ook Dan.10:5 door. Daar lezen we in de LXX zowel als in de Hebr. Tekst (hier dus geen Aramees) over een man in een linnen kleed en met een gouden riem.

[17] Zie Dan.7:9

[18] Zie Dan.10:6

[19] Zie ook Dan.6:10

[20] Hier wordt Jes.48:12 geciteerd. In de LXX wordt deze tekst als volgt uit het Hebreeuws vertaald: “ik geschied de voorste (prootos) en ik geschied tot in wereldtijd”. De Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND II): “ik(ben)~hem ik eerder dusdanig ik westenlater”. Het laatste Hebreeuwse woord wordt in de LXX meestal met het Griekse ‘eschatos’ vertaald. De vertaling van Jes.48:12 hier in Openbaringen blijft dus dichter bij het hebreeuws dan de vertaling van de LXX.

[21] Het Gr.woord ‘kleis’ komt van het werkwoord ‘kleioo’= sluiten. Ook het Nederlandse woord ‘sleutel’ komt van ‘sluiten’; een sleutel is dus een ‘sluiter’ en daar kan een ‘slot’bij horen.

[22] Deze bewoordingen herinneren in de eerste plaats aan die in Jes.48:6, maar dan wel zoals de LXX de Hebreeuwse tekst daar vertaalt, nl.: “ . . . ik maak nieuwe dingen vanaf nu, wat aanstaande is om te geschieden”. De Hebreeuwse tekst (Jes.48:6b en 7a) luidt letterlijk vertaald (zie BAND II): “ . . . horen doe ik jou maandnieuwigheden vanaf nu en-behoed-gebleven (dingen) en-niet volkènnen jullie. Nu worden zij volzuiverd (van BáRáA, dat meestal met ‘scheppen’ wordt vertaald, maar het is afgeleid van een woordstam die ‘zuiver’ betekent, het gaat in dit woord niet om ‘maken’ zonder meer, maar om kwalificerend maken: ‘volzuiveren’’, zie voor een uitvoerige argumentatie in OP NAAR JHWH DIE VAN ISRAËL ,een onderzoek naar psalm 25, Maastricht 2007, in deel II) en niet vanaf-dan . . . . “. Ook hier blijkt hoezeer de LXX ingang gevonden heeft reeds in de periode dat het NT geschreven werd. Deze bewoordingen herinneren ook aan die in Dan.2:28 en vs 45.

[23] Het Griekse woord ‘paradeisos’ , dat in het Nederlands als ‘paradijs’ geschreven wordt, is eigenlijk een Perzisch woord, dat een dieren- c.q. jachtpark aanduidt. Maar letterlijk ‘omwalling’ betekent. We komen het woord (nl. PaR’DéS) op enkele plaatsen in de Hebreeuwse bijbel ook tegen, o.a. Pred.2:5. In de LXX is het gekozen als vertaling van GàN, dat ‘omschutting’ betekent: ‘schutse’ en zoals in Gen.2 vaak verbonden is met de naam AéDèN (Eden). De schrijver verwijst hier naar Gen.2:9 en 3:22 en 24.

[24] Hier wordt herinnerd aan Dan.1:12. Daniël, die met nog drie andere Judeeërs de gevangenen zijn van Nebukadnezer in Babel,  vraagt daar de beambte van koning Nebukadnezar om hem zijn drie vrienden gedurende tien dagen  te beproeven met een wel erg mager dieet, omdat zij geen onrein voedsel willen gebruiken. Deze verwijzing is van betekenis voor de interpretatie van deze tekst in de brief aan Smyrna.

[25] Deze woorden verwijzen naar de geschiedenis van Bileam, die verteld wordt in Num.22-24. Maar zijn naam wordt in Num.31:16 ook in verband gebracht met de  geschiedenis van Israëls ontrouw in Sittim in Num.25.

[26] Het Griekse woord ‘polemeoo’, dat we ook in het Nederlandse woord polemiek herkennen, betekent ‘oorlog voeren’. Het is in de LXX de vaste vertaling van het Hebreeuwse LáChàM, dat als LèChèM klinkt in de naam Beth-LèChèM. Dat woord betekent ‘brood’, maar het werkwoord waarvan het is afgeleid wordt met ‘oorlog voeren’ vertaald. Dat is minder vreemd dan het lijkt, want het is vergelijkbaar met de achtergrond van het Nederlandse woord ‘brood’ . Dat heeft met ‘broddelen’ te maken en in het Vlaams is ‘broderij’ een woord voor ‘ruzie;’en ‘strijd’, letterlijker: ‘in elkaar  (doen) geraken’. In deze vertaling laten we bij dit woord de Griekse achtergrond los en kiezen voor de Hebreeuwse, ook omdat de etymologie van ons begrip ‘oorlog’ nogal gecompliceerd is en daardoor onduidelijk is en een bijna mythische klank heeft. Het gaat om ‘slaags raken’.

[27] Johannes verwijst hier naar Ps.78:24. Daar wordt de geschiedenis uit Exodus 16 verteld, als Israël er geen vertrouwen in heeft, dat het in de woestijn eten en drinken zal hebben en JHWH  hen manna geeft en water uit de rots. De bewoording van Johannes verschilt echter volledig van die in de LXX (Ps.77:24).

[28] Het Griekse woord psèphos komt behalve hier alleen nog voor in Hand.26:10; een daarmee samenhangend werkwoord alleen in Hand.1:28.

[29] Nu verwijst Johannes naar Jes.62:2, waar over Sion gezegd wordt: (letterlijk volgens de Hebreeuwse tekst – zie BAND II) “ en de naties zien jouw gerechtigheid al al-af-de-koningen jouw zwaarte; en geroepen wordt voor jou een naam nieuw die de mond van JHWH aan’t inboren is”. Dat hier naar deze profetie verwezen wordt, maakt waarschijnlijk, dat deze geroepenschappen nog vrijwel geheel Joods zijn. Ook in Jes.65:15 klinken vergelijkbare woorden.

[30] Deze woorden verwijzen naar dan.10:6. In de LXX zijn er twee versies overgeleverd. Met geen van beide is de tekst hier volledig in overeenstemming. Een letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst toont ook kleine afwijkingen daarvan. Het lijkt op een citaat uit het hoofd.

[31] Hier wordt gerefereerd aan Num.25:1 e.v. waar in de LXX dezelfde woorden gebruikt worden. Daar wordt verteld, dat de Israëlieten met Moabitische vrouwen hoereerden en deze hen uitnodigden voor hun slacht -/ offer- feesten. Daarbij dient bedacht te worden, dat vrouwen in een volstrekt afhankelijke positie verkeerden en dus waarschijnlijk gedwongen werden en dat zij seksueel de kwetsbaarste zijn. De uitnodiging voor hun maaltijden kan heel bedoeld zijn geweest als een vorm van toenadering. Ook het oordeel over deze Izabel is niet hard.

[32] Hier wordt hoogstens gedreigd en in ieder geval niet uitgevoerd! Maar misschien zelfs niet gedreigd: kinderen die uit deze verhoudingen geboren worden zijn in alle opzichten kwetsbaar, zowel lichamelijk als qua levensomstandigheden: ze hebben eigenlijk geen leven.

[33] Deze woorden zijn ontleend aan Psalm 7:10. Daar worden de harten eerste genoemd en daarna de nieren, zoals ook in de Nederlandse uitdrukking, die overigens aan de bijbel ontleend is. De omkering laat duidelijk zien, dat nieren en hart als het om ons doen en laten gaat van het hetzelfde niveau zijn.We zouden zowel deze tekst uit Openb. als de psalm misverstaan door uit te gaan beeldspraak. Want ook de lijfelijke nieren en het lijfelijke hart (ja de pomp dus) zijn hier bedoeld, omdat zij de zetels zijn van acties, die wij psychisch noemen en in de hersenen situeren. Hun lichaam(-sopvatting – maar het is veel meer dan een ‘opvatting’: het is hun toenmalige werkelijkheid!)  is hier dominant en niet de onze. Niet alleen in deze tekst, maar in de gehele schrift.

[34] Hier worden meerdere teksten ukit TeNaKh geciteerd.

[35] Deze regel is een citaat uit psalm 8., volgens de bewoordingen van de LXX; daar volgt ‘tot zijn wettig aandeel’ (klèronomia), terwijl bij Johannes ‘bevoegdheid’(exousia) volgt.

[36] De tweede regel citeert   vs 9, eveneens letterlijk volgens de LXX. Maar het eerste woord van psalm 8:9 in de Hebreeuwse tekst luidt: “jij-bent-aan’t-verpletteren”.   Hebreeuwse tekst luidt (letterlijk vertaald, zie BAND III.1) als volgt: “ik-ben-aan’t-geven-toch naties in eigendom (=NáChàLáH); jij-bent-aan’t-verpletteren-hen met-een-stamstaf-van ijzer; als gerei-van een-vormer ben-jij-aan’t-verspetteren-hen.”

[37] Zie de Nederlandse woordenlijst.

[38] Deze woorden verwijzen naar meerdere teksten uit TeNaKh. Allereerst moet dan Ex.32:32 genoemd worden.

De LXX gebruikt hier dezelfde woorden als Johannes. De vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND I) luidt als volgt: “(Mozes zegt tot JHWH) en-welnu ware’t-datjij-hoog-heen-aan’t-dragen-bent de-verwaarding-hunner; en-ware’t-geenszins wis-mij dan vandaan-van-het-staafboek-jouwer. En-voorts-zegt JHWH tot MoShèH; wie verwaardt~voor-mij ben-ik-aan’t-wissen vandaan-van-het-staafboek-mijner.”. Dezelfde bewoordingen in een vergelijkbare context vinden we in psalm 69:69.  Tenslotte moet Dan.12:1 het slot genoemd worden: “. . . in dat tij(d) is-aan’t-ontkomen het-genotenvolk-mijner al-af~wie-gevonden-wordt opgeschreven in het-staafboek.”

[39] = sleutel (?).

[40] Hier wordt Jes.22:22 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de LXX en deze volgt hier de Hebreeuwse tekst op de voet, Deze hele passage van Jes.22:15-25 is een profetie aangaande een zekere Eljakim, een heerdienaar van de koning in Jeruzalem. Op hem wordt de verantwoordelijkheid voor de toekomst van Davids koningschap gelegd.

Met dezelfde woorden wordt hier door Johannes Jezus aangewezen als degene die garant staat voor de toekomst van Davids koningschap.

[41] Deze woorden refereren aan verschillende teksten in TeNaKh. In  de Griekse tekst van Jes.49:23 staan woorden die ook bij Johannes voorkomen; proskunèsoesin (zij zullen toebukken) en podoi (voeten). Daar wordt gezegd, dat koningen en vorsten van de naties zich zullen bukken voor Israël. In  Jes.60:14 wordt verteld over het ‘komen’ (het woord is dit keer niet ontleend aan de LXX, maar een andere vertaling) en over ‘het aanbidden van de voeten’ (en deze bewoordingen vinden we ook in de hebreeuwse tekst, maar de LXX heeft die tekst met ander Griekse woorden vertaald). In Psalm 86:9 staat weer het woord proskunèsousin (toebukken) met als onderwerp de volken. Het is opvallend, dat Johannes hier  deze teksten toepast op zijn Joodse medechristenen(?), die  zich laten voorstaan op hun Jood/Judeeër –zijn op een manier, die de ecclesia in Philadelphia aantast.

[42] Deze woorden zijn ontleend aan psalm 86:9, maar ook aan Jes.43:4. Onderwerp in beide teksten is die-JHWH-van-Israël. Johannes voert hier een dispuut op het scherp van de snede met Joden! Het Messiasschap van Jezus verdeelt Israël’s praxis tot op het bot, maar alleen omdat het een appèl doet op geheel Israël. Dit appèl sluit geheel Israël in. Wanneer wij het lezen, verstaan we het alleen dan, wanneer we beseffen hoe het Messiasschap  van Jezus ook de praxis van de ecclesia van nu tot op het bot verdeelt. Want de vraag van toen is de  vraag van nu: wat is messiaanse praxis?

[43] Deze woorden herinneren aan Ez.48:35, waarmee het hele boek van deze profeet eindigt; daar wordt volgens de Hebreeuwse tekst (niet in de LXX) de naam van die stad genoemd: die-JHWH-van-Israël geschiedt daar.

[44] Deze regel verwijst naar Hosea 12:9. In de Griekse tekst van de LXX staat alleen het woord ‘ik heb mij verrijkt’, maar in de Hebreeuwse tekst staan ook de voorafgaande woorden: ‘rijk geschied ik’. De hele passage in Hosea gaat over Efraïm. Ook wordt daar de hele geschiedenis van Jakob kort verteld. De nadruk valt op het falen van Jakob en Efraïm en op de rol van de profeten die Israël in Gods Naam tot de orde roepen. Johannes schrijft hier in dezelfde geest de aan de  Christelijke gemeente van Laodicea. Ook hier blijkt dat reeds in het NT de profetische teksten van TeNaKh de basis vormen voor profetische vermaningen. Wat ooit gezegd moest worden tot Israël moet weer gezegd worden: ook de ecclesia kuriakè laat een geschiedenis van falen zien.

[45] Een verwijzing naar Spr.3:12, waarbij zowel in de Hebreeuwse tekst als in de Griekse van de LXX het woord ‘terecht wijzen (of brengen)’  ontbreekt.

[46] Deze woorden komen letterlijk voor in de Griekse tekst van Daniël 2:29 en 45. En daarmee plaatst de schrijver zijn eigen visioen in verband met de droom van Nebukadnezar, die door Daniël werd verwoord en uitgelegd. Wat we verder gaan lezen in zijn verslag van het visioen gaat dus over de geschiedenis.

[47] Deze paar woorden verwijzen naar Ezechiël 1:26. De troon die Ezechiël ziet ontwaart hij boven de kapporet (het verzoendeksel), dat in zijn visioen gedragen wordt door vier gevleugelde wezens en over de ark heen staat. Boven op de kapporet is het leeg in de stenen tempel, het is het centrum van het heilige der heilige, het is ook de DeBieJR, ‘aanspraakplaats’ volgens de SV, die daarmee de samenhang met het hebreeuwse woord DáBáR laat horen, ofqwel: ‘inbrengplaats’. Geen godenbeeld dus!! Leeg, omdat de Naam in de helftenhemel troont. En zo verwijst deze kapporet ook naar de hemelse troon bij Ezechiël. Hij herhaalt dit beeld nog een sin Ez.10:1. Ezechiël neemt hier het visioen van Jesaja in Jes.6:1 en 2 op.

[48] Zij vertegenwoordigen de mensheid, d.w.z. de twaalf  stammen van Israël en de uit twaalf geledingen bestaande geroepenschap uit de naties en zij staan de rond e troon en worden geregeerd (Miskotte, Hoofdsom blz.78) en zij vertegenwoordigen deze regering, door die te dienen en te  bezingen.

[49] Deze woorden verwijzen zowel naar Ez.1:13 als naar Ex.19:16. De laatste tekst plaatst dit vizioen van Johannes in de context van de openbaring bij de Sinaï. Terecht merkt  K.H.Miskotte hier op (in Hoofdsom der Historie, Callenbach Nijkerk 1945 blz.80), dat deze woorden aankondigen, “dat wij in de geschiedenis geworpen worden”.

[50] De  zee (Gr.thalassa, Hebr.JáM) staat voor de wereldzeeën en die duiden op de geschiedenis Miskotte, Hoofdsom bl.78). Maar hier is deze geschiedenis geen verwarrende en onberekenbare chaos, maar een glashelder verloop. De zee is hier geen symbool van goddelijke ongenaakbaarheid en helderheid (zo Dr./G.Quispel in Het geheime boek  der Openbaring, Amerongen 1979, blz. 50). Het visioen biedt geen zicht op een geheime goddelijke sfeer, maar op onze eigen, maar al te bekende, werkelijkheid.

[51] Dikwijls wordt dit Griekse woord, zooion,  (hier)  met dieren vertaald. Dat gebeurt ook met het Hebreeuwse woord, waar het de vertaling van is: CháJáH, maar in beide woorden klinkt het woord ‘leven’ door; het gaat om levende wezens (SV), die (toch) geen mensen zijn. In oude culturen, waartoe ook de cultuur gerekend dient te worden die uit de bijbelse teksten naar voren komt, liggen menselijk leven en dierlijk leven veel dichter bij elkaar dan in de moderne culturen. Het wezenlijke van dieren is dat zij, net als de mensen, levende wezens zijn. Ook Ezechiël gebruikt dit woord. En deze vier levende wezens komen weer overeen met degene, die bij Ezechiël de kapporet dragen. Zij vertegenwoordigen de hele levende have van de aarde. Met het woord ‘natuur’ moeten we voorzichtiger zijn dan Miskotte(Hoofdsom blz.78) is.

[52] Dezelfde woorden staan in Jesaja 6:2, volgens de Griekse tekst van de LXX.

[53] Deze woorden staan in de Griekse tekst van Ez.1:18

[54] De eerste vier woorden zijn ontleend aan Jes.6:3. Maar in plaats van het Griekse pantokratoor staat daar Sabaoth, maar in heel veel andere teksten vertaalt de LXX dit Hebreeuwse woord wel met pantokratoor. In de Hebreeuwse tekst staat JHWH TseBáAóWT.

[55] Dezelfde woorden in een vergelijkbare context staan in Jes.6:1, Ps.47:9 en Dan.6:27.

[56] Het Griekse woord ‘ktizoo’ is in de LXX vaak de vertaling van het Hebreeuwse BáRáA, maar zeker niet altijd en opvallend genoeg ook niet  daar we het allereerst verwachten in Gen.1. Daar kiest de LXX voor het Griekse ‘poieöo’ dat gewoonlijk met ‘maken’ wordt vertaald, maar meer inhoudt dan ‘fabriceren’, het is mooi maken, goed maken (denk aan het met dit werkwoord verwante zelfstandig naamwoord ‘poièsis’, dat wij kennen alles ‘poëzie’) en staat daarom dichtbij het Hebreeuwse BáRáA, waarin het stam woord ‘zuiver’ doorklinkt en dat daarom met ‘zuiver stellen’ of  ‘volzuiveren’ kan worden vertaald. Omdat in het NT wel vrij consequent voor het Grtiekse ‘ktizoo’gekozen is als vertaling van het Hebreeuwse BáRáA , gebruiken we in deze vernederlandsing hier wel het woord ‘scheppen’. Ook in het Nederlands is dit geen ondubbelzinnig woord (zie de Nederlandse woordenlijst). Beide woorden, zowel het Griekse ktizoo als het Nederlandse ‘scheppen’ dienen te worden verstaan vanuit het Hebreeuwse BáRáA.

[57] Hier dient de lezer gewezen te worden op de indrukwekkende passage over deze tekst van Prof. Dr. K.H.Miskotte in zijn “HOOFDZSOM DER HISTORIE” (Callenbach Nijkerk 1944), dat wij telkens bij deze vertaling van dit bijbelboek betrekken. Het gaat om bl. 80 –88. We kunnen hier slechts enkele citaten geven:

“Achter het gebeuren zingt de Kerk, zingt de natuur altijd altijd, altijd”(blz.80).
Hèt zingt! . . . er is herrie in de file (voor de groentenwinkel), . . . Woorden bezwijken voor de kleine pesterijen en voor de grove nihilistische strategieën- wie houdt het uit? Vlucht niet in de natuur, vlucht niet in de ziel, maar hoor het apostolisxche woord, dat zegt: de schepping zingt.”(blz.81)

“Zoals wij zeggen: ‘het regent”en “het sneeuwt”, zoo moogen wij zeggen van het diepste wezen der dingen: het zingt”.(blz.83)

“Waarom is deze Heilige het waardig? Omdat Hij de macht heeft? Nee . . . vanwege zijn “genade”en zijn “gerechtigheid”.(blz.83)

“Hijzelf is begonnen aan een groot Wereld-Pinksteren, zeer verborgen en toch waar”. (blz.84

“Stel, dat het “god-zijn”van god Is: het onder-druk-zetten van alle leven, totdat wij eindelijk bogen . . . wij zouden deze God voor een afgod moeten houden”. (blz.84)

“Van binnen uit loven, prijzen, bewonderen, mooi vinden, mooi houden . . . de zin het leven is gesteld in den lof Gods”.(blz 85).

“Dat ik het ‘hooren’ mag is een onuitsprekelijke troost. Er wordt gezongen: “het zingt””. (blz. 86) 

[58] Voor het eerst in Gen.49:9 (de zegening van Jakob) wordt over Juda gesproken als een leeuw.

[59] Een verwijzing naar Jes.11:1  en 10, waar over de wortel van Isaï wordt gesproken.

[60] Deze woorden verwijzen naar Jes.53:7 en komen overeen met de tekst van de LXX.

[61] Hier wordt verwezen naar Zacharja 4:10, over het vijfde visioen van Zacharja.

[62] Hier wordt verwezen naar jes.6:1, naar de Griekse tekst in de LXX.

[63] Miskotte wijst ons voor de interpretatie de volgende weg: “Christus heeft de wereldregering niet “overgenomen”(blz.113 o.c.).Gód regeert.  Maar God regéért, zoals wij ons voortstellendat het Lam zou moeten regeren, nl. in overeenstemming met zijn liefde . . . .”(blz.114 o.c.)

[64] = cyther.

[65] Van wierook.

[66] Deze woorden verwijzen naar Psalm 141 vs 2, in de Griekse vertaling van de LXX (Ps.140:2).

[67] Deze woorden verwijzen o.a. naar Psalm 33:3, in de Griekse vertaling van de LXX (Ps.32:3).

[68] Deze woorden verwijzen naar Ex.19:6, waar de Griekse vertaling van de LXX spreekt van een ‘basileion hierateuma’ = een koninklijk priesterschap en de Hebreeuwse tekst van een MàL’KuWT KoHæNieJM = een koningschap(-rijk)-van priesters. Johannes volgt hier de Hebreeuwse tekst nauwkeuriger van de LXX, maar interpreteert die anders door de plaatsing van het Griekse ‘kai’ = ‘en’. Deze interpretatie kan het gevolg zijn van de verbinding met wat staat in Jes.61:6: “En-jullie: priesters-van die-JHWH-van-Israël zijn-jullie-aan’t-geroepen-worden”. 

[69] Deze woorden  verwijzen naar Dan.7:16

[70] Het Griekse begrip ‘ktisma’, dat is afgeleid van ‘ktizoo’, dat we in het NT met ‘scheppen’ vertalen, maar eigenlijk geen aequivalent heeft in het Hebreeuws van TeNaKh, komt in de LXX niet voor. In het Hebreeuwse denken en in de Hebreeuwse taal ontbreken dergelijke abstracta voor de aanduiding van totalen. Dat blijkt al direct in de uitleg die na dit woord volgt.

[71] De paarden herinneren aan het visioen van Zacharja in Zach.6:1-3. Het eerste woord van dit vers ‘kom’ is niet gericht tot Johannes, maar tot dit eerste paard. ‘Kom uit’ of ‘Kom op’ (Zie Miskotte o.c. blz.130, maar ook G.Quispel in HET GEHEIME BOEK DER OPENBARING ,Amerongen 1979, voortaan Quispel o.c.). De vier paarden vertegenwoordigen de vier krachten die een chaotische wereldgeschiedenis  veroorzaken. Op deze wereldgeschiedenis inclusief die van Israël krijgt Johannes zicht in de volgende hoofdstukken. En dat zicht is een doorzicht op het heil dat deze onstuitbare ontwikkelingen onderbreekt en het lam is de vertegenwoordiger van dit heil. De uitleg van G.Quispel (o.c. blz.55) dat hier een ophanden zijn de oorlog met de Parthen wordt aangekondigd (voorspelt) moet worden afgewezen. Het zijn de zegels van de geschiedenis, van het verleden die opengaan en niet die van een al dan niet nabije toekomst. Over die toekomst gaat het pas in het laatste deel van dit bijbelboek. Miskotte legt de betekenis van dit witte paard pas uit na de andere paarden. Hij gaat ervan uit dat dit witte paard de vredeskrachten vertegenwoordigt, die  temidden van alle destructie ook meedoen, maar een geweld ten goede uitoefenden. Hier gaan we niet mee met Miskotte Wel met zijn visie dat het in deze teksten om een zicht op de wereldgeschiedenis gaat..

[72] Het is de zucht naar winnen, steeds weer winnen; de zucht naar winst. En om te kunnen winnen moet er gevochten worden. Vechten is mooi, de winnaar wordt toegejuicht. De winnaars bepalen het gezicht van de wereldgeschiedenis. Wie kan daar iets tegen in brengen? Moet dat dan? Ja dat moet voor wie eenmaal het lam voor ogen heeft.

[73] Zie weer Zach.6:1-3.

[74] Dit is de menselijke onmacht om de vrede (lang) te bewaren; we kunnen niet tegen vrede en maken die ongedaan; we kiezen voor het gevaar van een driegende vernietiging, we willen ons maar al te graag bewapenen en de rechtmatigheid daarvan bewijzen we met onze eigen agressiviteit. Het gaat niet om een rood paard, maar om een vuurrood paard: ‘purros’ in het Grieks, en daarin is het woord ‘pur’= vuur te horen. Zacharja spreekt van AæDáM, het rood dat zowel aan bloed herinnert (DaM in het Hebreeuws) als aan de roodling (AáDáM in het Hebreeuws). Het is bloedrood paard. Er wordt wederzijds afgeslacht, dat is wat er in een oorlog gebeurt en de reden? Menselijke bloeddorstigheid en niets anders. Ook hier leest Quispel een voorspelling van de Parthische oorlogen. Maar ook die oorlog, al zou die hier mede bedoeld worden, behoort tot een patroon van geweld, dat de mensengeschiedenis kenmerkt de eeuwen door. Oorlogen behoef je niet te voorspellen, die kun je voorzien. En het vuurrode paard symboliseert dit in de geschiedenis zo herkenbare patroon.

[75] Een gangbare Romeinse munt

[76] Het lijkt hier om schaarste te gaan, waar rantsoenering bij hoort. Het kan ook om inflatie gaan. Voor beide behoef je geen voorspellende gave te hebben, die zijn te voorzien en kenmerken evenzeer de mensengeschiedenis.

[77] Ofwel: vaal.

[78] Beide woorden komen voor in Hos.13:14, waarin de profeet aankondigt, dat Efraïm ( = de tien stammen, ook wel Israël genoemd) zal worden over gelaten aan de gevolgen van hun dienst aan kwade bezittende machten l (Baäls) en afkeer vandie-JHWH-van-Israël. Ook de volgende tekst bevat citaten van de profeten Ezechiël (5:12, 14:21, 33.27 en 20:5) en Jeremia(14:12 en 15:3), met dezelfde strekking.

[79] Zowel de profetische teksten als deze tekst gaan over mensen, die te keer gaan. Miskotte schrijft dit (in 1944!!): “Het betekent dat het ‘beest’ in mensen loskomt. . .  Dan triomfeert het goddeloze leven, het gewetenloze drijven, en niemand is er tegen opgewassen. Geweld, krachtpatserij, domme overmacht, machtswellust – zo stormt het voort. Mijne vrienden, dat is óók wereldgeschiedenis.”

[80] De eerste  woorden herinneren aan Zach.1:12 en Psalm 79:5: “Tot wanneer heer”. De LXX heeft hier in beide teksten ‘kurië’, hier staat het Griekse ‘despotès’, een woord dat in de LXX zelden voorkomt. De volgende woorden verbinden de voorgaande met woorden uit Deut.32:43, waar gescproken wordt over het ‘wraak oefenen op de benauwers”. In II Kon.9:7 wordt gesproken over het wreken van de bloedstorting van de pprofeten door Izebel ten tijde van Achab. Het gaat hier over een hele geschiedenis van bloedstorting van rechtvaardigen, te beginnen bij Kaïn (Gen.4:10) tot  de tegenwoordige tijd toe. Prachtig schrijft Miskotte hierbij (en tegelijk die psalmen waarin vergelijke bare schreeuwen om wraak te horen zijn): “Alleen buitenstaanders – en dat zijn we meest allemaal in de meeste uren van ons leven – verstaan niet hoe innerlijke vrede en drang naar vergelding samengaan. . . .  Zij wij wel rechte strijders als we religieus zo stil worden? Staan we wel voor God? (o.c.blz.143)

[81] Dat betekent ‘wreken’; maar het is even vaak de vertaling van Hebr.PáQàD. dat te vertalen is met “zich bemoeien met’ in  gunstige en ongunstige zin. We laten in onze vertaling de concordantie in het Grieks horen en dus de samenhang met het Griekse woord ‘dikè’, dat we rechtzetting vertalen.

[82] In deze verzen wordt naar meerdere teksten uit de profeten verwezen: Jes.13:10, een tekst uit de profetie over de ondergang van Babel door de komst van de Meden. Deze ingrijpende historische gebeurtenis wordt door Jesaja voorzien en in een visioen beschreven in een taal die de kracht en de impact van deze omwenteling wil overbrengen. De tijd waarop die omwenteling plaats vindt wordt aangeduid als de dag van die-JHWH-van-Israël. Het gaat hier dus niet over het einde van de totale geschiedenis, maar over het einde van een concrete geschiedenis en het begin van een nieuwe. Dat geldt dus ook voor deze passage in de Onthulling van Johannes. Dat het, hoe sterk deze beelden ook zijn, altijd gaat om historische gebeurtenissen, blijkt ook uit Jes.50:3, Ex.32:7 en Joël3:3 (andere telling:2:30). De bewoordingen verraden in alle gevallen duidelijk bekendheid met de Griekse tekst van de LXX. Van de OTische teksten waarop in de volgende verzen wordt gezinspeeld, geldt het zelfde; we vermelden ze terzijde.

[83] Die zelden rijp worden.

[84] In deze woorden wordt Ez.9:4 en 6 geciteerd. Ezechiël beschrijft hier het visioen over de definitieve ondergang van Jeruzalem door de troepen van Nebukadnezar na een laatste rebellie van de Judeeërs. Alleen een rest wordt overgelaten en deze rest, waarover ook bij de andere profeten gesproken wordt, wordt bij  Ezechiël aangeduid met de verzegelden. Wat Johannes hier te zien krijgt gaat over eenzelfde definitieve ondergang voor hetzelfde Jeruzalem, die in Johannes´dagen op handen is. Opnieuw is hier de Griekse tekst van de LXX herkenbaar.

[85] Het Griekse woord chilias is in de LXX de vaste vertaling van het jhebreeuwse AáLèPh, dat we in TeNaKh vertalen met kuddetal,  omdat de basis is het woord ‘kuddedier’ (vooral rund). Het werd ook de naam van de eerste letter van het Hebr. Alfabet (en via het Phoenicisch van het Griekse en Latijnse alfabet); de vorm van de letter herinnert ook van de vorm van het dier. Zowel het Hebreeuwse als het Griekse woord wordt meestal met ‘duizend’ vertaald, maar het gaat hier zeker niet om een precies afgrensbaar aantal, maar een juist niet precize, maar nog wel overzichtelijke hoeveelheid. De verzegelden krijgen om zo te zeggen geen nummertje, netzo min in Ezechiël als in Openbaringen. Het getal duidt een hoeveelheid aan die toekomst heeft.

[86] De nadruk,  die hier valt op de naam Israël,  wordt nog eens sterk bevestigd door de rij van de namen van de stamvaders van het concrete volk Israël. Johannes ziet hier de verzegelden  van zijn eigen volk, en zij komen uit de geschiedenis van dit volk tot nu toe. Deze twaalf duizendtallen uit de twaalf stammen zijn de gedoopten in de wolk en de zee (om Paulus’ woorden te gebruiken) en het gaat hier niet om de zogenoemde Jodenchristenen – al is het beter om te spreken van  christelijke Joden. Ook die dienen hieronder gerekend te worden, maar het getal (geen aantal!) staat voor het Israël van de TeNaKh. Daarom staan hier de namen van alle twaalf stammen zo uitdrukkelijk vermeld, dus ook van de tien stammen uit wie hoogstens enkele families resteren, want de toenmalige Joodse gemeenschappen bestonden uit Judeeërs en daarbij Benjaminieten.  Het gaat hier ook niet om de uiteindelijke terugkeer van de 10 stammen, laat staan om de speculaties (zo o.a. G.Quispel), dat zij de kerk uit de heidenwereld vormen. Op de huidige kerkenfamilie past de naam Israël niet meer, in tegendeel. G.Quispel (met vele anderen) schrijft, dat voor Johannes deze Joodse Christenen het ‘ware Israël’ vertegenwoordigen – en dat ligt heel dicht bij de term de ‘ware kerk’. De vervangingstheologie ligt nog altijd op de loer. Of we dat betreuren? Het tegendeel lijkt eerder het geval te zijn. En dat roept de vraag op, of onze huidige kerkenfamilie überhaupt wel in één adem kan worden genoemd  met deze honderd vier en veertig duizend uit de stammen van Israël. Opvallend is, dat Miskotte in zijn “Hoofdsom der historie” deze namenrij in zijn vertaling overslaat en er nauwelijks wat over schrijft. Overigens moet ook bij het woord ‘duizend’ beklemtoond worden, dat dit geen rekenmachinegetal is, maar een slechts globaal begrensde gemeenschap aanduidt, te vergelijken met het Hebreeuwse AáLèPh ( waarvan het Griekse chilias trouwens de vertaling is), dat letterlijk ‘kuddetal’ betekent,. Dus ongeveer de omvang van een kudde schapen of runderen. Dit is geen visioen over een (verre) toekomst, dit is een visioen van het Israël naar de Schrift. Dit Israël naar de Schrift draagt het actuele Israël met zich mee, zoals de tempel naar de Schrift met zich mee  draagt en de gestalte is van de Messias.  Maar het Israël naar de Schrift draagt het actuele Israël met al zijn falen, met het niet (kunnen) aannemen, dat de gestalte van de Messias naar de Schrift historisch, ,lijfelijk verschenen is in Jezus van Nazareth. Het is het Israël van Ezechiël 37.

[87] Deze woorden verwijzen in de eerste plaats naar Jes.6:1, volgens de bewoordingen van de Griekse tekst in de LXX (die hier de Hebreeuwse tekst op de voet volgt), en in de tweede plaats aan Psalm 47:9. waar dezelfde woorden voorkomen in de Griekse vertaling van de LXX (Ps.46:9). Jes.6 beschrijft een visioen van die-JHWH-van-Israël (want die NAAM valt in Jes.6!) en Ps.47 zingt een lied en daar staat in het Hebreeuws het woord ‘God’, al komt ook de NAAM daarin voor. Vooral in Psalm 47 (46) worden met de naties (‘heidenen’) genoemd, over wie God regeert; in Jes.6 wordt de profeet geroepen om tot Israël te gaan.

[88] De meeste vertalingen luiden hier ‘van het lam’ evenals hier voor ‘van God’. Het gebruik van de derde naamval hier wijst op de vertrouwdheid met de Hebreeuwse taal bij Johannes. Daar wordt het desbetreffende voorzetsel ‘Le’ in  dergelijke samenhangen ook steeds met ‘van’ vertaald (B.v. de psalmen van David, Hebr. LeDáWieD). Maar met het Nederlandse ‘aan’ vermijden we het puur bezittelijke ‘van’ en beklemtonen dat iets  ‘een zaak is van’; en daarmee doen we het Hebreeuws meer recht en dus ook deze Griekse tekst.

[89] Zowel het werkwoord ‘timaoo’ als het zelfstandig naamwoord ‘timè’ komen in de LXX vaak voor, maar als vertaling van ruim 15 woorden, zonder dat er een uitspringt. We houden daarom voor het NT de concordantie vast door het daar overal met ‘waarderen’,  ‘waardering’ en ‘waarde’ te vertalen, in onderscheid met ‘waardig’ dat in het Nederlands een andere strekking heeft en in het Grieks overeenkomt met ‘axios’, dat in de LXX nauwelijks voorkomt.

[90] Deze twee woorden verwijzen naar Dan.12:1. Daar ziet Daniël in een visioen hoe onder de leiding van Michaël uit een grote beënging velen van Israël zullen opstaan, ook van diegenen die al gestorven in het stof liggen; allen die in het staafboek geschreven staan. Het is een visioen over de toekomst en Daniël moet het opschrijven en meteen verzegelen. Met deze verwijzing wordt duidelijk, dat bij de krioelmenigte (Grieks ‘ochlos’, een woord dat ook gebruikt wordt voor de menigte rond Jezus in de evangeliën) die niemand tellen kan niet uitsluitend om niet-Joden gaat. Ook in deze aanduiding gaat het om Joodse Torahgemeenschappen met hun grote kring van belangstellenden, en wel om diegene die èn op Jezus als de Messias van Israël (en dus als koning van de volkerenwereld) vertrouwen èn een Messiaanse levenswijze praktiseren met de bergrede als basis.

[91] Dezelfde woorden staan in Gen.49:11 en ze worden gezegd door Jakob als hij aan het einde van zijn  leven zich tot Juda richt. In de tweede helft van vs 11 staat, dat Juda  “bewalkt in-wijn het-kleed-zijner en-in-het-roods(bloed)~van~rozijnen een-hemd”.

[92] Het gaat in dit woord vooral om de beweging van slaan, wringen etc., en ‘walken’ en ‘bewalken’ (vgl het Engelse ‘to walk’) zijn daarvoor de oude Nederlandse woorden (zie Van Dale). Woorden als ‘wassen’ en ‘spoelen’ zijn te veel verbonden met water. En bewalken kan ook met zand of zout.

[93] Hier dient de uitleg van G.Quispel vermeld te worden. “Veel martelaren waren nog niet gedoopt . . .dit bloed (gestort in arena’s en pogroms) gold als doopwater en hun bloedbad als doop. . . . Bij de doop ontvangt iemand witte kleren, ook de martelaren. . . . Het is hun bloed en toch is het bloed van Christus en het is hun lijden en toch is het doodstrijd van Christus” (o.c. blz.63). Ook dit is geen visioen van een (verre) toekomst, maar een visie op de actualiteit: zij die omgebracht worden, vanwege hun levenswijze, omdat die vanwege hun integriteit de agressie wekt van de heersende elite en de heersende macht, zijn de eigenlijke winnaars. Belangrijk zijn ook de opmerkingen van K.H. Miskotte over de vraag in hoeverre slachtoffers niet ook zelf geïnfecteerd raken door het kwaad dat hen wordt aangedaan. Daarom is het beeld van bebloede kleren, die zij wit maken zo veelzeggend.

[94] Deze regel verwijst naar Psalm 121:6.

[95] Hier wordt vrijwel geheel Jes.49:10 geciteerd en in bewoordingen die ook in de LXX staan. Jes. 49 begint met de  tweede profetie aangaande de Knecht des Heeren en vervolgt vanaf vs 8 met de belofte aangaande een keer in het lot van Israëls gevangenen en het weer onthuld worden van wie in de duisternis verborgen zaten. Ook hier gaat het om Israël, het Israël waarbij mensen uit de naties zich mogen aansluiten. Het is een belofte waarvan de vervulling binnen de historie, die het perspectief van de historie is.

[96] Hier staat het Griekse werkwoord  ‘exaleiphoo’, dat letterlijk ‘wegstrijken’ betekent; het is hier de vertaling van het Hebreeuwse MáCháH, dat ‘wissen’ betekent.

[97] Hier wordt Jes.25:8 geciteerd, in van de LXX afwijkende bewoordingen. In de LXX staat (letterlijk vertaald): “En wederom wegneemt God al-af traan vandaan-van al-af vertegenwendiging”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND II): “. . .  en-afwist de-machtiger-mijns die-JHWH-van-Israël de-traan vandaan-van-op al-af~vertegenwendiging”. Deze passage in Jes. 25 begint met de beroemde regel: “Endan-maakt die-JHWH-van-Israël de-omschaarde voor-al-af~de-genotenvolken op-de-berg (nl.)deze, een-srinkmaal met-oliën, een drinkmaal met’wegvangst(most).”Het is het visioen van een volkerenwereld ( NB hier staat het Hebreeuwse woord NgàM = genotenvolk en en nergens het woord GóWJ = natie!) die zich om Israël en de berg Sion vergadert voor een maaltijd. We onderstrepen hier wat Miskotte zegt: “ de onmogelijkheid om de hoofdstukken van de apocalyps als opeenvolgende tijdperken  van de geschiedenis te lezen. Aan het eind van Op.6 . . .  zijn wij reeds aan het einde. En aan het slot van Op.7 zijn wij even ver als later in Op.21. waar ook letterlijk staat: “God zal ook alle tranen van hunne ogen afwissen”. . . . de hoofdsom der historie wordt tot aanschouwing gebracht”(blz.182,183). Ook wat Miskotte op blz.183,184 en 185 schrijft brengt ons bij de boodschap van dit bijbelboek. De eeuwige vrede is geen “Nirwana. Het is een leven dat men verhevigd leven zou kunnen noemen, van arbeid . . . van regeren, . . . .van wonen”. Het is niet het einde van de geschiedenis, laat staan het einde van de wereld; de vrede is geen zaak voor na deze wereld, maar belofte binnen deze wereld. TeNaKh is de context van het hele NT en zeker van dit laatste bijbelboek, en niet een speculatief schema  over een geheimzinnige voor-tijd, een maar al te bekende historische tijd en een sprookjesachtig hierna (maals). TeNaKh informeert ons niet over wat buiten de tijd (beter: tijden) ligt; daar hebben wij mensen niets mee te maken. Onze plaats is binnen de tijden. Het gaat in de geschiedenis om de voltooiing van de geschiedenis. En die voltooiing is niet ooit, maar is op handen. Het is dat, wat met de ommekeer van de naties tot volken die zich rond Israël scharen, die gedoopt willen zijn en de maaltijd vieren, realiteit zal worden en al te voorschijn aan het komen is – want reikt de ecclesia kuriakè niet reeds tot zover het oog komt en het oor geruchten kan opvangen? Helaas heeft de christianisering van de oecumene aan het begin van de 4de eeuw niet geleid tot een wereldwijde messiaanse communiteit rond Israël, c.q. de Judese Torahgemeenschap, , maar tot een machtsinstituut, dat zich tegenover de Joodse Torahge-meenschap opstelde en gemene zaak maakte met imperia. De apocalyps was een troostboek voor een martelaarskerk, zoals Miskotte hier terecht vaststelde, maar is nu een profetische aanklacht en oproep om als kerkenfamilie met die messiaanse communiteit, met die “bergrede-gemeenschap” dus, alsnog   eindelijk een  begin te maken, tot heil van Israël, van de mensheid, ja van onze bedreigde planeet.     

[98] Ook de bladzijden 186 e.v. van Miskotte helpen om te ontkomen aan een vorm van sensationeel lezen en dat juist omdat al zijn beschouwingen hier doortrokken zijn van de gruwelen van de tweede wereldoorlog. NB: “. .  het zevende zegel wordt – hier – nog niet geopend!”.

[99] Bij ‘ure’ moet niet aan 60 minuten worden gedacht. De opmerking van Quispel (blz. 62), dat een stilte van een half uur erg lang is, gezien de lange duur van twee minuten stilte, is daarom te modern. Een halve ure, is lang, is korter dan een half tij. Er wordt gezwegen en dat is ‘veelzeggend’: wat achter het zevende zegel opgeborgen ligt, wordt nog niet onthuld. Ook in de volgende verzen nog niet.

[100] Terecht identificeert Quispel deze met de zeven beluchters (‘geesten) uit Openb.1:4, die tezamen de Heilige Beluchter (Geest) aanduiden. Maar de opvatting van Quispel, dat deze Geest “ambivalent”, d.w.z. zowel positief als negatief is” (blz.65), wijzen we hier af, omdat  de hoofdstukken die nu volgen o.i. een andere strekking hebben.

[101] Terecht stelt Quispel, dat het om het kleine wierookaltaar gaat, dat in het heilige van de tempel staat.

[102] De vet gedrukte woorden verwijzen b.v. naar Psalm 141:2: (letterlijk vertaald, zie BAND III.1): “Vastzo-is het-zich-uitspreken-van-mij een-verwalming voor-de-vertegenwendiging-jouwer”. Ook hier wijst Miskotte ons de weg: het gaat hier over het gebed, het bidden van een gemeenschap en daartoe behoort zeker Israël, de Joodse Torahgemeenschap, ook diegenen daarvan die in Jezus niet de Messias van Israël erkennen – zeker toen betekent dat nog niet, want dat is op termijn op zijn minst waarschijnlijk te achten.  En dat gebed wordt bepaald niet alleen gevuld met particuliere vragen, nee het bestaat voor net overgrote deel uit het zich uitspreken in psalmen door Joden en Jodengenoten, allen Messiasbelijders, in liederen door de tijden heen, waarin het leed en de vreugde gedeeld worden over alle kloven van tijd en plaats heen. Dat gebed wordt ‘verwalmd’ en met witgeur omhoog gestuurd. Daarin de hoogte worden ze door wolken opgevangen en komen ze met de regen en de dauw weer naar de mensen toe (zie Miskotte blz.194). Zo “regeren de gebeden der heiligen mede de wereld” (Miskotte. blz.191). En nog voor de zeven werkboden op hun klaroenen gaan blazen, verschijnt eerst deze andere werkbode.Hij vertegenwoordigt de “gebedsmacht van een heel volk”(Miskotte). En die brengt een en ander teweeg!

[103] De vetgedrukte woorden in vs 4 en 5 verwijzen naar teksten in Lev.(16:12) en Ez.(10:2).

[104] Deze woorden verwijzen naar Ex.19:16.

[105] Het is weer Miskotte die deze teksten op indrukwekkende wijze heeft toegelicht(Blz.194 – 197. Enkele citaten: De gebeden der heiligen komen op de aarde terug, verwekken daar oordelen, zoodat deze oordelen de terugkeerende gebeden der heiligen zijn(194) . . . .   dat er temidden van de machten der wereld geheel verscholen het gebed leeft, sterker dan alle overleg der mogendheden . . . (194) Wij hebben gebeden om het Rijk. En zoo komt het Rijk(195)De keerzijde van dit alles is, dat de kerk dan ook geen ander wapen heeft, dan alleen het gebed; dat de kerk dan ook niet politiek ingeschakeld is, dat zij geen andere kleur bekent dan de kleur van het Rijk(196). .

[106] Ook voor de hoofdstukken over de zeven werkboden (‘engelen) die op de klaroen blazen, wijst Miskotte de lezers o.i. de juiste weg. Ook hier gaat het – en nu voor de tweede keer – om de wereldgeschiedenis vanaf het – vage – begin tot dan toe(blz. 197 e.v.) als opeenvolging van plagen. Het blazen op de zeven klaroenen volgt in de geschiedenis niet op het openen van de zeven zegels, zoals Quispel suggereert  – wel in het vizioen.

[107] De woorden roepen Joel 3:3 en Ez.38:22, waarin het gericht over schending en ongerechtigheid wordt aangekondigd, op, maar ook Ex.9:23-26, waar een van de slagen over Egypte beschreven werd.

[108] Deze woorden roepen Jer.51:25 op en dat maakt duidelijk dat het gaat om een ‘berg van verderf’, die wordt weggedaan – eindelijk – enwel, in dit vizioen van Johannes, in de zee, omdat hij het associeert met een andere plaag over Egypte in Ex.7:20.

[109] Deze woorden verwijzen naar Jes.14:12 en daar lezen we dat deze ster de overweldiger van de naties is, en naar Dan.8:10, waarin ook over een rebel tegen Gods heerschappij wordt geprofeteerd.

[110] Ofwel  alsem, een bittere plant.

[111] Bij dit vers schrift Miskotte: De  natuurlijke levensliefde. . . wordt aangevochten . ..  het derde deel van de wateren wordt tot alsem.. . Het gewone leven is onmogelijk geworden Al de mensen die in de automatischen vooruitgang geloofd hadden en zagen dat hij uitbleef, zijn bitter geworden,. . . . gevangen in een gestolde woede . . . uit hen juist worden gerecruteerd de rampzaligen die bukken onder een zogenáámd lot.. . . onder een zogenáámde god, een leider. (199, 200). 

[112] Of: Aramese AæTóWN in Daniël

[113] Deze woorden roepen Gen.19:18 op, waar de ondergang van Sodom en Gomorra vermeld wordt, maar ook Ex.19:18 en daar wordt over de verschijning van die-JHWH-van-Israël op de berg Sinaï verteld, en tenslotte Joël 2:2 en 10, waarin het gaat over de dag dat God gericht oefent over kwaad en onrecht.

[114] Miskotte legt deze passage uit(blz.200 e.v.) als een actuele realiteit ten gevolge van ‘wat in de lucht zit’ aan ‘giftige gassen’, die de publieke opinie beheersen (201), ‘erotomanie’, órde met alle middelen’ èn evenzeer – of nog erger – de zogenaamde heilssymbolen: fascisme, hamer en sikkel, hakenkruis. “en dat allemaal zonder dat iemand het vreselijke ervan merkt”. Quispel actualiseert hier ook, maar dan naar de politieke situatie tijdens Johannes’ leven en die werd gestempeld door de verschrikkelijke Parthische oorlogen van de Romeinen. Een reeks van beelden herleidt Quispel direct naar de Parthische oorlogsvoering. De Romeinen handden in die decennia de grootste moeite met deze Parthische legers.

[115] Deze woorden herinneren aan die in Job.3:21, volgens de Griekse tekst van de LXX>

[116] Dit hebreeuwse woord wordt (net als het Griekse polemos) met óorlog’of ‘strijd’vertaald, maar in dit woord is het Hebreeuwse woord LèChèM herkenbaar als stamwoord en dat wordt altijd met ‘brood’vertaald. Maar wat is ‘brood’? Dit Nederlandse woord is verwant met b.v.  ‘broddelen’; het is eigenlijk met elkaar / ineen wringen, in elkaar verward raken.

[117] De vet gedrukte woorden in de paar voorgaande verzen verwijzen naar resp. Joël 2:4, 1:8 en 2:5. Het zijn beelden uit de grote rede van de profeet Joël over “de dag van die-JHWH-van-Israël”, de dag waarop zich over Israël voltrekt, wat onrecht en schending teweeg brengen. De mensengeschiedenis is telkens weer een ‘dag van die-JHWH-van-Israël en altijd weer vanwege het falen en het ontwrichten door mensen. Miskotte treft ook hier

de kern als hij schrijft (blz.204): “In de apocalyps dienen al zulke fragmenten om een totaal van geestelijke verstoring uit te beelden, ellende van een godvergeten, godverlaten wereld. En dat glijdt allemaal heel geleidelijk voort uit wat we zo onnozel de ‘publieke opinie’ noemen, die door demonen bezeten en bereden wordt”.

Met deze woorden laat Miskotte tegelijk de profetie van Israël klinken, zoals Johannes ook doet.

[118] De vergrieksing van een Hebreeuwswoord AbàDDóWN = teloorgang.

[119] Dit Griekse woord is de vertaling van het Hebreeuwse woord en is afgeleid van het Griekse werkwoord ‘apollumi’ dat ‘teloor gaan’ betekent.

[120] Deze bekende rivier wordt in TeNaKh telkens genoemd naast de Nijl de grote rivier van Egype als als begrenzing van het gebied waarbinnen aan Israël een woonplaats gegeven wordt: Gen.15:18, Deut.1:7, Joz.1:4.

Quispel schrijft hier bij(blz.69), dat de wereldgeschiedenis volgens de Joodse denkers beschreven staat aan de achterkant van het gordijn dat voor de ark hangt en alleen de apocalypticus die lezen kan. Dat doet Johannes hier en wat hij ziet zijn volgens Quispel vier volksengelen, personificaties van de volksziel; nu van vier Parthische volken die samen in die de tijd de grote oorlog met de Romeinen beginnen. Terecht leest hij deze pasages als beschrijvingen van binnen de  geschiedenis gebeurt. Die beschrijving ontleent zijn beelden ongetwijfeld óók aan de concrete gebeurtenissen van de dag, maar stijgt daar ook bovenuit en beschrijft zo’n concrete geschiedenis als één van de vele geweldsgolven in de geschiedenis. Ze volgen elkaar op zolang de mensen zwelgen in hun ongerechtigheden.  Miskotte gaat op de nu volgende verzen niet uitvoerig in. Hij leest hier  de geweldsgolven van de geschiedenis, tot en met die van de tijd waarin Miskotte zijn boek schrijft: de verschrikkingen van het fascistische nationaal socialisme van Hitler. Het is ook verzetslitteratuur, geschreven in 1944! En daarom treft Miskotte op deze bladzijden de toon van Johannes’ zijn boek: ook verzetslitteratuur! Beter: ‘opstandings’-litteratuur, want wie zich verzet staat op.

[121] Hier moet vermeld worden hoeveel treffende oude illustraties Quispel telkens bij zijn uitleg plaatst. Het is kunst van het hoogste niveau. Ze komen uit bibliotheken uit heel Europa. De exacte bronvermelding staat achter in zijn boek. Juist de in deze passage beschreven paarden hebben tot de verbeelding gesproken en zijn prachtig afgebeeld. Het zijn – en dat dient beklemtoond te worden – getekende, geschilderde woorden; ze vertellen wat er geschreven staat. En toch verkleinen deze afbeeldingen afzonderlijk de ruimte die Johannes’ woorden kenmerkt.

Er kunnen vele afbeeldingen bij de woorden gemaakt worden en dat is in de loop der eeuwen ook gebeurd. In het belangrijke en prachtig geïllustreerde hoofdstuk “De nalatenschap van Johannes” spreekt Quispel t.a.v. de exegese van dit bijbelboek onomwonden zijn voorkeur uit voor deze illustratoren: zij leggen dit fascinerende bijbelboek beter uit dan alle theologen. De vroegste illustraties stammen echter uit het begin van de Middeleeuwen. Het is een bij uitstek westerse traditie. In het Christelijke Oosten domineert de traditie van de iconen. Het past in het westen in een grote creatieve beweging, die  vrijwel alle terreinen van het leven gaat illustreren, o.a. de medische kennis, maar ook de natuur. De getekende visioenen van Hildegard van Bingen behoren er toe. Het is deze drift tot uittekenen die sterk heeft bijgedragen aan wat we nu als kenmerkend voor de gehele Westerse cultuur beschouwen. De illustraties bij de apocalyps zijn eerder een uiting van deze creativiteit, dan dat ze ons brengen bij de oude Joods-christelijke tradities, zoals Quispel telkens weer onderstreept. Zijn visie op dit oude Jodenchristendom wordt te sterk bepaald door zijn fascinatie voor de mystiek. De invloed van het Talmoedische Jodendom is daarin veel sterker geweest dan die van de Gnosis.

[122] Dit Griekse woord bevestigt wat Miskotte op blz..205 beklemtoont: “het is een gegeven macht.” En dat wil zeggen, dat deze strijd Gods regering niet krachteloos maakt.

[123] Hier wordt verwezen naar Psalm 115:4-7 en  135:15-17, volgens de bewoordingen van de LXX

[124] Miskotte wijdt ettelijke bladzijden aan deze passage. Hij herkent in de reeks wandaden de tien geboden (blz.217) . Zij die zich niet afwenden van de dienst aan het “Bestaande”(blz.218): de demonen en idolen en zondigen tegen de eerste tafel, zondigen ook tegen de tweede tafel; “zij doen precies het omgekeerde van wat bedoeld is in de tweede tafel en zij doen het in het meervoud”. “Eén enkelvoud is erbij: dat is hoererij . . . inderdaad altijd maar enkelvoud, een centraal enkelvoud, een stom avontuur, dat den geest altijd eender aftuigt, berooit, vernedert en beledigt”(blz.218).

[125] Het is de opvatting van Miskotte, dat met dit hoofdstuk “tot onze verwondering een nieuwe reeks visioenen begint. De wereld is toch weer anders, de geschiedenis moet nog op een andere wijze onthuld worden” (blz. 220). Wat deze bodewerker zal tonen, is dus niet het vervolg op het voorgaande. Nee het is voorgaande opnieuw maar anders. “. .  dat is nu eenmaal niet een reeks taferelen aangaande opeenvolgende tijdperken”. Er gebeurt in deze geschiedenis nog iets, nl. een ‘staafboekje’ en dat is het evangelie, het is toegankelijk. En het zal gaan over de zee en over het land. Quispel duidt het boekje als het ‘geheime raadsbesluit’ van God, maar met die uitleg blijft het boekje een mysterie. Wij kiezen ook hier voor Miskotte’s visie.

[126] Deze woorden herinneren zowel aan Deut.32: 40 (“Zo waar ik draag hoog heen mijn hand hemelheftenwaarts en zeg: zowaar ik aan’t-leven ben voor wereldlang”) als aan dan.12:7 (“Toen hoorde ik de man in linnen kleren zweren bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn rechter- en zijn linkerhand naar den hemel hief”  -NBG).

[127] En dat vertalen we in TeNaKh met ‘zich bezevenen’, omdat de kern van dat woord het bijzondere getal ‘zeven’ is. In het NT houden we de voor het Grieks gebruikelijke term ‘zweren’ aan.

[128] Met dit werkwoord wordt in het NT en in apocriefe litteratuur het Hebr. BáRáA vertaald, dat we in TeNaKh afleiden van een basiswoord, dat ‘zuiver’ betekent en daarom met ‘zuiver stellen’ of ‘volzuiveren’ vertalen. Voor het NT houden we ‘scheppen’ aan, hoewel het Griekse woord eigenlijk meer ‘stichten’ betekent.

[129] Quispel maakt hierbij een belangrijke opmerking: “Hier wordt niet gefilosofeerd over het einde van de tijd”. Hij stelt dat het ‘chronos’ zoiets als ‘uitstel’ betekent. Al we hier, zoals elders, het Griekse werkwoord gignomai met ‘geschieden’ vertalen,  bevestigt dat de opvatting van Quispel. Het Grieks klinkt dus als “er is geen tijd meer”.Ook Miskotte geeft deze uitleg (blz.227). Het gaat hier niet om ‘tijdloosheid’ als synoniem van  ‘eeuwigheid’. “Hier gaat het echt israëlitisch en echt bijbelsch over de geschiedenis, dat er eenmaal geen uitstel meer mogelijk zal zijn” “Alles’ gaat niet ‘eindeloos’ door!

[130] Hier wordt verwezen naar Amos 3:7: Hij (die-JHWH-van-Israël) ontmantelt wat-hij-overlegt voor-de-heerdienaren-zijner, de-profeten”. Ook Zach.1:6 klinkt door. De Griekse bewoording hier is ontleend aan de LXX. Quispel interpreteert dit ‘geheimenis’ als Gods verborgen raadsbesluit dat Hij niet alleen aan de profeten van het Oude verbond, maar ook aan de Christelijke profeten, zoals Johannes, heeft onthuld. Miskotte blijft bij de boodschap van Israëls profeten, waarin het ‘euangngelion’ besloten ligt. In de volgende indrukwekkende passages(blz. 228, 229) rekent Miskotte af met alle gespeculeer en gefantaseer over hoe wij ons God kunnen voorstellen ( voorstelbaar zijn af-goden!), of het laatste oordeel( voorstelbaar is wat hooguit een voorlaatste oordeel is) of de nieuwe aarde (we komen niet verder dan “een akelig vervelende tuin , met attracties . .  en perceeltjes en . . zoete tevredenheid!). En dan lezen we de uitspraak, die zo kenmerkend is voor Miskotte: “Ik heb wel eens gezegd: eerst komt het Oude Testament, dan krijgen wij het Nieuwe Testament en dan krijgen wij nog weer eens het Oude Testament. Want er is nog een hele bundel beloften van het Oude Testament niet vervuld”: het bekende ‘tegoed van het Oude Testament”! En dat is precies de verborgen kant van het evangelie.

[131] Hier wordt Ez.3:3 geciteerd, vrijwel letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX.

[132] Miskotte slaat in zijn boek, “de Hoofdsom der Historie, dit hoofdstuk over. Het ligt echter in de lijn van zijn uitleg, om ook dit bijzondere visioen te duiden als een zicht op een deel van de voorbije geschiedenis. Het betreft het tijdvak dat begint met Ezechiël en eindigt na de verwoesting van de tempel, d.w.z. in Johannes eigen levenstijd. Ook dit visioen is geen voorspelling van een toekomst. Na dit hoofdstuk krijgen we in hoofdstuk 12 dan ook een volgende close-up van de hele geschiedenis en dan laten we Miskotte weer uitvoerig aan het woord.

[133] Met dit ‘meten’ maakt Johannes duidelijk, dat wij doen moet hetzelfde is als wat de profeet Ezechiël doen moest: een nieuwe tempel uitmeten, die op de plaats van de verwoeste zou komen. De tempel die Ezechiël had voor-gemeten is in het jaar 70 verwoest. Johannes moet niet een volgende tempel voor-meten. Weer hervertelt dit visioen de geschiedenis.Het is de  vraag of het hier om de ‘eindtijd’ gaat, zoals Quispel veronderstelt. Hij wijst er op dat er dan een tegenspraak zou zijn met Openb. 21. Maar dit visioen heeft betrekking op de geschiedenis en wel precies die  na Ezechiël de tijd van de zogenaamde tweede tempel. Ook die tweede tempel werd geschonden, in en na de tijd van de Maccabeeën.

[134] Deze woorden komen  van de profeet Zacharja: 4:14.maar het is geen letterlijk citaat noch van de Hebreeuwse noch van de Griekse versie van de LXX. De uitleg van Quispel dat het hier om Elia en Mozes zou kunnen gaan wordt in de uitlegtraditie van Zach.4 niet algemeen gedeeld, wel geopperd. Dat het bij Johannes om deze figuren gaat, bevestigen wel de volgende verzen, waarin verteld over hun macht over de elementen en hun afweer met vuur bij aantasting van hun positie.

[135] Hier wordt gerefereerd aan de verhalen van Mozes in Egypte en de daden van Elia tijdens de regering van Achab.

[136] Quispel interpreteert deze beelden als toekomstige gebeurtenissen. Het wilde dier is Nero en hij doodt Elia en Mozes, de twee profeten van wie Joden en Jodenchristenen geloofden dat ze zouden terugkeren. Miskotte slaat dit hoofdstuk in zijn boek over. Wanneer we niettemin de visie van Miskotte volgen, dat het om een visie op voorbije gebeurtenissen gaat en niet op toekomstige, dan wordt hier de ondergang van de Joodse gemeenschap met de val van Jeruzalem in het jaar 70 beschreven. Elia en Mozes staan  dan symbool voor Torah en profeten en  beelden geheel Israël uit. In hen wordt Israël gedood.

[137] Er is veel gespeculeerd over deze drie en een halve dag. Wanneer ook deze termijn herinnert aan een gebeurtenis in het verleden, dan zou Johannes hier deze termijn ontleend kunnen hebben aan zijn verhaal over de opwekking van Lazarus, die toen reeds meer dan drie dagen in het graf lag.

[138] Hiermee worden de Romeinse bezetters bedoeld, die blij waren met de ondergang van de Joodse gemeenschap. omdat die hen zoveel ellende had bezorgd met hun opstandigheid.

[139] Deze bewoordingen zijn ontleend aan het grote visioen van Ez.37. Met deze woorden wordt de opstanding van Elia en Mozes verteld en in hen van de Joodse gemeenschap. Dat wordt bevestigd in de volgende verzen als ook hun ten hemel opneming wordt verteld met dezelfde woorden als die van Jezus wordt verteld.

[140] Deze woorden duiden de Hemelvaart van Jezus aan, zoals ook Mozes en Elia ten hemel zijn gegaan. Zij hebben deel aan de regering van God. En de mensen op aarde raken daarvan onder de indruk, zoals blijkt uit de toename van de volgelingen van Jezus. En in dit alles  wordt Ez.37 waar: de opstanding van Israël. Quispel (blz.75) ziet ook dat dit visioen betrekking heeft op het Israël dat met Jezus deelt in de opstanding, maar beschouwt dat ook hier als een toekomstige gebeurtenis. In Miskotte’s visie heeft ook dit vizioen betrekking op wat Johannes zelf nog meemaakt: de verbreiding van het evangelie eerst en vooral onder de Joodse gemeenschappen.

[141] Het tweede heeft betrekking op de kruisiging va  Jezus in Jeruzalem en op de ondergang van Jeruzalem in 70 na Chr. Het visioen over derde wee wordt aangekondigd.

[142] Deze woorden verwijzen naar  meerdere teksten: Obadja 21, Ps.2:2, 10:16, 22:29; Dan.2:44(deze tekst wordt hier vrijwel letterlijk geciteerd); Dan.7:14 en 27. In al die teksten is  het volk Israël of zijn vertegenwoordiger b.v. de gezalfde, door wie dit koningschap  werkelijkheid zal worden. Ook hier gaat het in dit visioen niet om een verre toekomst, maar om een nabij vooruitzicht: de toename van de Messiaanse invloed tot een wereldwijde omvang, die door de ecclesia belichaamd wordt omdat in haar de gezalfde nu reeds present is.

[143] = Latijnse ‘saeculun’ = Nederlandse ‘eeuw’.

[144] Het Griekse woord ‘presbuteros’, dat letterlijke oudere betekent is onze taal verbasterd tot ‘priester’. Zo komt de protestantse kerk aan haar ‘ouderlingen’.

[145] In sommige (latere)handschriften staat hier nog bij: “en die komt”.

[146] Deze woorden verwijzen vooral naar Psalm 2, maar ook naar Psalm 46.7. De bewoordingen zijn ontleend aan de LXX.

[147] Ook hier klinkt Psalm 2 door.

[148] Hier klinken thema’s die ook  voorkomen in Amos 3:7 en Dan.9:6 en 19.

[149] Hier klinkt Zach.1:6.

[150] Quispel(blz.74/75) schrijft dat Johannes hier allereerst op de Joodse Christenen doelt (de profeten en de geheiligden), die de synagoges bezoeken met name in Jeruzalem, maar de Messiaanse interpretatie van de Torah aanhouden, maar ook de niet Joodse belangstellenden rondom de synagoge (de ‘godvrezenden’). Tezamen vormen zij de ecclesia kuriakè zoals die in Johannes’ dagen in verschijning trad. Een heel anders samengestelde kerk dan de kerk van na Johannes en van na 150, na 300 na Chr. en van onze tijd.

[151] In TeNaKh vertalen we dit woord met ‘zuivergang’, omdat de twee-radicalige stam (B R ), die ‘zuiver’ betekent, ook van dit Hebreeuwse woord de kern vormt. De algemeen gebruikelijke vertaling ‘verbond’ veronderstelt een overeenkomst tussen twee partijen en dat klopt niet met het Hebreeuwse woord en evenmin met de Griekse vertaling ervan in de LXX  en in het NT. De vertaling laat dat horen en bewaart de Griekse concordantie, maar het Hebreeuwse woord dient de interpretatie te vullen.

[152] Deze woorden staan precies zo in de Griekse vertaling van de LXX bij I Kon.8:1 en 3.Quispel schrijft, dat hier wordt gedoeld op het hemelse oerbeeld van de tempel in Jeruzalem, zoals daarover ook wordt geschreven in het Joods-Christelijke geschrift ‘Het Testament van Levi’. Dat is van veel later datum dan de openbaring van Johannes. Veel waarschijnlijker is dat Johannes hier doelt op het oerbeeld van de tabernakel, dat Mozes volgens Ex.25:9 te zien op de Horeb. En dat is dan ook het oerbeeld van de tempel. Dat bevestigt het woordgebruik in de volgende regel, dat ontleend is aan Ex.19 en 24..De tempelvorm is in de kerk van Johannes nog volledig geldig. En is dat met name in het Oosterse Christendom nog steeds. Ook Joodse gemeenschappen gebruikten zowel in Egypte als in Voor-Azië nog lang  de tempelvorm voor hun gebedshuizen, zoals uit opgravingen blijkt. De ecclesia  kuriakè is  een Joodse gemeenschap, een bijzondere weliswaar omdat zij de messiaanse verwachting, die zij met alle Joodse gemeenschappen delen, belichaamd wisten in Jezus van Nazareth; bijzonder ook omdat zij sterker dan de meeste (niet alle) andere Joodse gemeenschappen hun leef- en viergemeenschap openstelden voor niet joden, hetgeen zij nadrukkelijk gestalte gaven in de eucharistische maaltijd, die voor hen de messiaanse maaltijd van Jes.25 was. Het is het profetische Israël Gods dat hier verschijnt in Johannes’ visioen en in dat Israël vindt plaats wat in het volgende hoofdstuk beschreven wordt. En dat is evenzeer een historische gestalte als het falende Israël. Net zo is de ecclesia kuriakè midden in een falende kerk een historische verschijning.

[153] Wie is deze vrouw? Daarover is veel geschreven. Wij volgen hier weer Miskotte, die hier zijn uitleg van Openbaringen vervolgt. Om te beginnen herhaalt hij (blz.233) dat we de inhoud van deze vizioenen niet in een historische volgorde moeten plaatsen, hoe veel uitleggers dat ook doen (o.a. Quispel). Volgens Miskotte wordt weer ingezoomd op de geschiedenis tot nu toe, maar nu specifieker, nl. op de geschiedenis van Israël. De vrouw hier is Gods volk (blz.236). In de loop van zijn betoog blijkt dat met deze uitdrukking in eerste instantie Israël bedoeld is, maar in tweede instantie de Kerk.(blz.243). Wel probeert Miskotte deze twee woorden dichtbij elkaar te houden. Toch komen we hier snel in de verwarring van de redenering dat deze woorden verwisselbaar zouden zijn. Zodra we tegenover de concrete Joods gemeenschap. de synagoge komen te staan, moeten we weten op de verkeerde weg te zijn. We proberen hier Miskotte’s eigen visie consequenter aan te houden: Gods volk is Israël.

Quispel komt vanuit parallellen in contemporaine Joods Christelijke literatuur tot de opvatting, dat deze vrouw de Heilige Geest aanduidt. In het Hebreeuws is het woord RuWàCh = geest(maar eigenlijk tegelijk ‘wind’, beter nog; lucht, bewegende lucht) vrouwelijk. En zo wordt zij in deze teksten aangeroepen als een synoniem voor de eveneens vrouwelijke wijsheid (Sophia, Chokma). Daarmee komt de weg vrij voor een speculatieve uitleg. Hier gaan we die weg niet op. Opnieuw zullen we in het visioen een herkenbaar overzicht krijgen van de geschiedenis en wel in het bijzonder van Israël temidden van de naties. In de concrete geschiedenis komt het Israël Gods te voorschijn, in al haar glans.  Dat  die geschiedenis aan de kerk haar eigen geschiedenis laat zien, ja. Dat betekent dat de geschiedenis van de kerk als partner van de geschiedenis van de naties binnen de geschiedenis van Israël valt en niet andersom! Dit visioen moet gelezen worden als de geschiedenis van Israël en wij niet-Joden krijgen te zien waar wij staan en hebben te staan, en waar we nooit hadden mogen gaan staan.

[154] Deze woorden verwijzen naar Jes.66:7.8, waar Jesaja zijn visioen beschrijft over Sion en Jeruzalem als vertegenwoordigsters van Israël, dat midden in de wereldgeschiedenis ondanks haar falen en al wie haar bestrijden, toekomst heeft, kinderen baart – maar telkens klinkt in dat laatste hoofdstuk ook het enkelvoud: een kind baart. Dat baren is al geschied als de weeën nog maar nauwelijks begonnen zijn. Het is de geschiedenis van Eva en tegelijk van rachel en tegelijk van Amram en Jochebed en de Hebreeuwse moeders in Egypte, en dan ook van Maria.

[155] Miskotte duidt de draak als de ‘steriele antichrist’(blz. 237). Hij wijst scherp alle buitenbijbelse invullingen af. Priecies dat doet Quispel wel, als hij deze gestalte betekenis verleent vanuit de sterrenbeelden (astrologie) en de Griekse mythologie(blz.77). Hij verandert in de hemel bovendien in in aan de hemel. Het Griekse begrip ‘ouranos’ is hier duidelijk de vertaling van het Hebr. SháMàJieM en dat is volgens Gen.1:8 de naam voor het ‘uitspansel’(RáQieJáH), beter ‘pletwerk’, waarin zon maan en sterren geplaatst zijn. Die figureren dan ook in vs 1. Daarboven regeert die-JHWH-van-Israël. In dit visioen kijkt Johannes er van beneden tegen aan. Net als de vrouw is ook de draak een ‘kenteken’, dat naar de geschiedenis wijst. Het Griekse woord ‘drakoon’ is de vertaling van het Hebr. TàNNieJM, waarover in Gen.1:21 verteld wordt dat God hen ‘schept’ (beter: ‘zuiver stelt’ – en lees hier, zoals ook elders in Gen. een tegenwoordige tijd en geen verleden tijd!). Het zijn de verslinders aan wie  de zee als domein is toegewezen. En die overschrijdt hier zijn grens en komt waar hij niet zijn mag. Het begrip ‘anti-christ’ kan daarom beter vermeden worden.

[156] Hier wordt Dan.8:10 geciteerd, zij het niet letterlijk volgens de tekst van de LXX, die in twee versies is overgeleverd. Ook Dan.7 klinkt hier door. En ook in Daniël gaat het over de geschiedenis.

[157] Dat vertalen we in TeNaKh met ‘aanhaker’, omdat het stamverwant is met het werkwoord ZáKhàR, dat meestal met ‘gedenken’ wordt vertaald, maar met ‘denken’ niets van doen heeft, maar alles met handelen; we vertalen dat werkwoord daar met ‘aanhaken bij’. Bij vertaling van ‘arsen’, het Griekse woord dat hier staat, bewaren we hoorsamenhang van het Grieks.

[158] Hier wordt gerefereerd aan de bekende tekst Ps.2:9.

[159] Terecht stelt Miskotte dat hier gesproken wordt over de geboorte van Jezus en over zijn hemelvaart, als samenvatting van het hele evangelie, vergelijkbaar met de samenvatting die in de apostolische geloofsbelijdenis te horen is (blz.242). Ook volgens Quispel gaat het hier over Jezus. Maar hij plaatst Jezus meteen in de reeks van al die “brengers van heil”(bl.z79). Bovendien trekt hij zijn toelichting bij dit vers door tot de wederkomst van Christus. Hier kiezen we, zoals steeds, voor Miskotte.

[160] In een boeiende passage verwoordt Miskotte hier de diepe identiteit tussen het Israël Gods en de kuriakè ecclesia in de gestalte van de vrouw die baart. “Er is geen wezensverschil tussen de oudtestementische en de nieuwtestamentische Gemeente”(blz.243). Ook al kan het zijn zoals Quispel meent, dat Johannes dier doelt op een concrete vlucht van de Christelijke gemeente uit Jeruzalem naar het heidense stadje Pella (blz.79), het gaat tegelijk om elke vervolging zowel van Israël als van de kerk. Over de kerk in haar armzaligheid en niettemin oorzaak van grote beduchtheid bij de antimacht, schrijft Miskotte op blz.246-255 prachtige passages. De twaalf honderd zestig dagen duiden weer de gehele geschiedenis aan. In die lange tijd wordt de kerk gevoed door werkboden en priesters: zij? ja zij ondanks zichzelf! Hoe publiek de kerk ook is, dit voeden met manna is verborgen(blz.250).

[161] Op blz.256, waar Miskotte de bespreking van deze passage begint, beklemtoont hij  nog eens sterk, dat het in deze visoenen niet opeens over heel wat anders gaat dan in het evangelie. Het gaat ook hier steeds over wat hier op aarde gebeurt en niet over een kosmisch gebeuren. Hier herhaalt hij, wat hij reeds daaraan vooraf had ontmaskerd als een strijd van de draak tegen de vrouw en “wat is er makkelijker dan vechten tegen een vrouw”! Maar de zekere overwinning  blijkt een verlies in te houden. Maar daarmee is het kwaad niet opgeheven. Geen romantisch idealisme! (blz.260)Dit is een heel ander proces en daarover gaat het nu in het visioen. Is er dan wat veranderd op aarde? Ja dit: (blz.266): “De eerste vraag in de wereld en in ons leven is niet die van macht of onmacht, maar die van waarde of onwaarde, van geldigheid of ongeldigheid”.

[162] Prachtig brengt Miskotte hier de betekenis van de naam ‘Michaël’ in: “Wie-als-god?”, als het opschrift boven deze overwinning. Quispel verwijst hier naar de concrete periode van de zware vervolgingen onder keizer Domitianus(blz.78), waarin onder de Christenen veel ‘aanklagers’, nl. verklikkers  waren. Toch is het de vraag of juist in die periode niet vooral vervolging ontstond door de lasterpraat van heidenen, die zowel Joden als Christenjoden zwart maakten bij de Romeinse administratie.

[163] Miskotte wijdt prachtige bladzijden aan de betekenis van het woord ‘vrouw’ hier heeft(blz.270 e.v.). De vrouw is de ‘gemeente’ schrijft hij, de kerk. Dat heeft alles met kwetsbaarheid te maken en vruchtbaarheid. “Voor religieuze naturen, hooggestemde gemoederen, hoogstrevende idealisten, is de kerk geen bijzonder gunstig oord”(blz.270). “De kerk kan zich niet herkennen in de weerbare man”(blz.271), De vrouw is het Israël dat de geboden behartigt en het getuigenis van Jezus Christus, Voor Johannes is de kerk nog de Joodse messiaanse geroepenschap. Quispel(blz.78/79). legt de vrouw hier, behalve als de moeder van de Messias, ook uit als de Heilige Geest; dat is immers zoals hij al eerder inbracht, een vrouwelijke gestalte, omdat het Hebreeuwse RuàCh een vrouwelijk woord is. Hij gaat verder en stelt Johannes hier over hen spreekt die wedergeboren zijn uit water en Geest bij de doop. Ook deze tekst plaatst  Quispel in de concrete vervolgingsgeschiedenis, waarbij de Christenen in in Pella en omgeving ongedeerd bleven, maar de Christenen elders in het Romeinse Rijk werden aangepakt. Zonder deze overwegingen af te wijzen, dienen we ze wel in het kader van Miskottes verstaan te plaatsen. Met Quispel onderstrepen we, dat in dit hoofdstuk om geschiedenis gaat om voor hen toen actuele geschiedenis en voor ons nu verleden. Maar het is voor alles de geschiedenis  van de Joodse messiaanse geloofsgemeenschap.

[164] De bewoordingen zijn ontleend aan de Griekse vertaling van de LXX van dan.Dan 7 vs 3-6. Het zijn geen letterlijke citaten. Maar Johannes beschrijft wat hij te zien kreeg in zijn visioen duidelijk met de woorden die Daniël eerder gebruikte. Daarmee is ook de context, waarbinnen Johannes uitgelegd dien te worden. Het gaat over de grote imperia, de wereldrijken, die zich een goddelijke statuur aanmeten. Wat in Danièls tijd het babylonische Rijk en dat van de  Meden en de Perzen, was in Johannes tijd het Romeinse imperium.

[165] Miskotte rekent in zijn inleidende beschouwingen af met alle speculaties, waarmee “ mensen het getaal 666 definitief uit de doekjes zouden kunnen doen, (waardoor) de  bijbel de courant zou belichten en de bijbel de courant zou illustreren”(blz.280). En hij herhaalt: het gaat in de Openbaring niet om elkaar chronologisch opvolgende tafrelen, waarbij we nu zo’n beetje aan onze eigen tijd zouden toegekomen zijn, (blz.281) , maar het is evangelie! Het gaat hier om de ontmaskering van elke staatsmacht, die zich in de plaats van God stelt en niet als dienaar  van Gods geboden. Daarom moet, zo zegt Miskotte, Openbaringen 13e altijd samen met Romeinen 13e gelezen worden – en omgekeerd! (blz.284).. Niet de staat als zodanig is het hier bedoelde Beest. Het is de totaal ontaarde staatsmacht(blz.286). En die ontaardheid is religieus van karakter! Natuurlijk doelt Miskotte hier op Nazi-Duitsland, maar hij doelt op elke macht die ‘absoluut’ ( dat is zich onttrokken hebbend aan elke stelregeling boven zich , blz.286) wil zijn: kerkelijk of seculier.  De namen van smaadbewering zijn geen persoonsnamen (blz. 287) maar titels: caesar, augustus (kleine letters dus), redder, heilsfiguur, etc. Deze monstra doemen op uit zee, waaruit ook de draak opdoemt.

Quispel geeft op blz. een lange beschouwing over dit monstrum uit de zee, dat in de Joodse taaltraditie ‘leviathan’ heet en voedsel zal zijn op de tafel van de messiaanse maaltijd en dan volgens Quispel zomaar de VIS kan zijn. Deze speculatieve uitleg brengt ons ver weg van de  tekst van Johannes.

[166] Miskotte laat in zijn uitleg zien, dat deze dictatoren de trekken van de ‘anti-christ’ vertonen (blz.290 e.v.). Maar als ‘anti’ kruisen hun wegen  telkens de weg van de Christus en daar kruisigen ze hem ook. Deze monstermachten kunnen gewond raken, maar komen die dood ook door. Die mythe werd b.v. verbonden aan Nero, jong gestorven, 31 jaar. Deze monstermachten roepen bij grote aantallen mensen religieuze vervoering wakker (blz.295) “Wat is dit te vergelijken met de vervoering voor het RIJK (met een hoofdletter”(blz. 296).En op de vraag van wie hebben zij deze macht, is het antwoord nu niet ‘van God’! Nee, Hier klinkt door, wat ook in Israëls profeten steeds moet worden opgemerkt: ook de oordeelsmacht overschrijdt zijn bevoegdheden van Godswege, maar laat zien aan wie hij werkelijk gehoorzaamt en dat is een (achtergronds-)kwaad dat niet van God komt. En die brute macht moet en mag weerstaan worden. Alweer Romeinen 13 en Openbaringen 13 dienen samen op gelezen te worden. Maar wie kan dat weerstaan? Een “stille gemeente”, die zich laat vertegenwoordigen door het lam!  Ook Quispel verbindt deze passage met een concrete historische periode, en ook met die van Nero. Daarmee maakt ook hij duidelijk, dat Johannes hier geen toekomst beschrijft (laat staan voorspelt!), maar  de actuele geschiedenis! Hij verbindt de zeven ‘eerstdelen’(koppen) met de zeven  heuvels van Rome en ook de opeenvolgende keizers. Ook Quispel herkent de geschiedenis van het Lam dat geslacht (gevild) is, in wat Romeinse keizers overkwam.  Maar ook hier brengt hij God en anti-god, Christus en anti-christ te dicht bij elkaar. Hier blijkt heel duidelijk dat Johannes’ teksten de komende keer van Constantijn de grote hebben voorvoeld en voorbereid. Hier toont Quispel dat hij denkt aan Constantijn en aan zijn religie-politiek een bijzondere religieuze betekenis te kunnen toekennen (blz.83). Maar ook die staatsmacht blijft schatplichtig aan wat als absolute macht moet worden aangeklaagd. Dat is niet gebeurd! En wanneer dat door een kerk niet gebeurt, raakt die kerk zelf verknocht aan absolute regiems, zoals in de geschiedenis maar te vaak is gebleken, En ook op dit punt heeft Mohammed later alles geleerd van de kerk. Daarom volgen we hier de uitleg van Miskotte.

[167] Zie weer Daniël 7.

[168] Over het staafboek van het leven schrijft de dichter van Psalm 69 en in vs 29. Daar wordt gesproken over wie er wel en wie er niet in moeten staan.

[169] Deze woorden staan in Jes.53 7, zowel in de Griekse vertaling van de LXX als in de Hebreeuwse tekst. Daar wordt van de ‘heerdienaar van  die-JHWH-van-Israël’ gezegd dat hij onder de mensen lijden zal, mishandeld en gedood wordt, en dat juist hij degene is aan  die-JHWH-van-Israël de geschiedenis toevertrouwt.

[170] Zowel Miskotte als Quispel wijzen erop, dat de woorden ‘vandaan van het ontwerp van de ordentelijkheid’ behoren bij het ‘ingeschreven staan in  het boek van het leven’. Miskotte wijdt hier weer een fijnzinnige passage aan(blz.300). Eerst wijst hij erop, dat ook al staat hier een toekomende tijd , het toch gaat om wat al eerder te zien was. Wat eerder te zien was, is echter van alle tijden, nl. “de ontuitroeibare neiging van de mensenkindren om juist zoiets te vereren, telkens weer van voren af aan. . .  De spanning van de antichrist, die sterft en toch niet sterft, die wederkomt en leeft, zal de hoofdsom der historie blijken, zolang Christus verborgen is”(blz. 301). Hier valt de titel die Miskotte aan zijn hele boek heeft gegeven. De laatste woorden: ‘zolang Christus verborgen is’, wijzen niet alleen het duistere van de tijd aan, maar tegelijk het licht dat in Christus aanwezig is en alleen te voorschijn behoeft te komen en wel via zijn ecclesia, de geroepenschap. Op diezelfde bladzijde snijdt Miskotte alle gespeculeer over de vraag wie wel en wie niet in het boek des levens geschreven staan, de pas af, dat Johannes met visioen in de eerste plaats een boodschapt verkondigt, die wij ter harte  moeten nemen. Daarom  besluit Johannes met de hierna volgende uitroep.

[171] Deze woorden zegt ook Jezus in Matth.14:15. Miskotte komt n.a.v. deze woorden tot behartigenswaardige uitspraken op blz.302,  juist nu (anno 2012)! “Wie de apocalyps leest uit nieuwsgierigheid . . .  die hoort niet!

. . . De ware predikers hebben geen antwoord op de vragen van de mensen bij de hand; ze geven antwoord als het  moet, als ze er voor stáán! Daarom is de kansel een altaar, . . .   het gehoor de zuiverste communie”.

[172] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de LXX in Dan.3:5, waar het verhaal staat  van de jongelingen, die, omdat zij voor de beeltenis van Nebukadnezar niet neerbukken, in de oven van vuur geworpen worden.

[173] We gaan eerst na wat Quispel bij dit hoofdstuk schrijft (blz.82 en 83). Hij wijst erop, dat het Griekse woord ‘gè’ dat algemeen met ‘aarde’ vertaald wordt, de vertaling is van het Hebreeuwse AèRèTs en dat betekent ook ‘land’. Het zou dus bij dit tweede beest om een mens gaan uit het land Israël, een Jood dus. Hij speculeert zelfs over de bekende schrijver Flavius Josephus als archetype van deze valse profeet. Even later noemt hij het type kerkvorst dat de zijde van de macht kiest. Op blz.83 toont Quispel dan zijn diepe bewondering voor Constantijn als de keizer die “de Romeinse staat ontgoddelijkt heeft”. Daar laat Quispel zich in de kaart kijken.

Hoe anders schrijft hier Miskotte (blz.309 e.v.): “Het is een verkwikking om naar het tweede beest te kijken, het ziet er als het Lam uit. Het is christelijk zo men wil. Nu ja zeker “christelijk”!” En daar treft Miskotte de kern van deze passage in het boek Openbaringen. De positie van Quispel is daarmee onhoudbaar. Terecht verbreedt Miskotte op de volgende bladzijden het begrip ‘christelijk’ tot ‘religieus’(blz.310). Altijd weer zal een totalitaire staat een religieus gezicht willen laten zien. Het is verleidelijk veel uit deze bladzijden te citeren, omdat ook in het begin van de 21e eeuw er weer een verraderlijke vanzelfsprekendheid heerst t.a.v. het samengaan van religie en staatsmacht. Het waren moedige woorden van Miskotte, midden in WOII uitgesproken in een bijbel gespreks-groep, waar,  hoe besloten wellicht ook, zijn uitspraken zeker niet absoluut veilig waren. In die onveiligheid leven wij nu niet, maar de algemene religiositeit, waarvoor zoveel mensen nu weer kiezen, juist in de kerken, en waarmee ze de rivaliteit tussen religieuze machtsblokken hopen te dempen, leidt tot mono-structuren en maakt mensen toegankelijker voor totalitair optreden.  Maar elk totalitair optreden is optreden van een  mens en heeft met de God van de bijbel niets te maken, hoe religieus hij zich ook voordoet. En dat prent Johannes ons in met dat ‘getal’, die ‘woordwaarde’: zes (honderd) zes(tig) en zes: driemaal zes, het getal van de mens, die op de zesde dag geschapen, beter:  zuiver gesteld is.

Tenslotte nog steeds voorspelt Johannes hier geen toekomst . Hij ziet wat er gaande is en herkent dat uit het verleden en beseft dat het daarom van alle tijden is.

[174] In de SV staat alleen de tweede naam. Het gaat hier om de naam JHWH en de eerste naam is Jezus.

[175] Het zijn de zelfde honderd en vier en veertig duizend als in Op.7:4. Wat bij dat vers als voetnoot staat, geldt ook hier. Het is de ecclesia kuriakè en die vertegenwoordigt allereerst Israël ( behoort dat in ieder geval te doen en is niet meer ‘kurikè’, zodra ze dat weigert en zich distantieert), d.w.z. de gehele Judese gemeenschap en zo vergegenwoordigt ze ook de naties. Het is geen beeld van het empirische Jodendom en ook niet van de empirische kerk. Het is de ecclesia die op een verborgen manier die empirische entiteiten bewaart, omdat zij ‘kuriakè’ is, omdat zij messiaans geleefd hebben of leven, ‘knechten des HEEREN’ zijn, zoals Miskotte terecht onderstreep hier (blz.337). Het dragen van de NAAM duidt hier in hoofdstuk 14 niet op de doop, zoals Miskotte terecht in tegenstelling tot Quispel, opmerkt. In hoofdstuk 7 gaat het wel over de doop. Hier gaat het om de doopweg, de weg ‘onderlangs’(Barnard), de weg van het kruis, de weg van Jesaja 52 en 53.  Prachtig legt Miskotte hier uit (blz.334, 335), hoe de opstanding geen recht wordt gedaan als een vervolg op het kruis, maar dat het kruis zelf die opstanding al toont, zoals dan ook de opstanding altijd de gekruisigde toont. Hier klinkt het evangelie Johannes door.

[176] Deze woorden verwijzen naar Ez.9:4, volgens de Griekse vertaling in de LXX.

[177] Cister de naam voor een verre voorloper van de  latere cither.

[178] Deze woorden komen op meerdere plaats in TeNaKh voor. De bekendste zijn: de psalmen 33:3, 96:1, 98:1, 149:1, maar ook Jes. 42:10. Miskotte wijst erop dat dit lied ‘onder het kruis’ gezongen wordt, het is een lijdenslied (blz.341). Quispel daarentegen schrijft dat het mystieke liederen zijn uit de Joodse mystiek van die tijd, liederen die de grootheid van God bezingen. Hij schrijft (blz.84): “De 144 duizend kennen de taal van de engelen”. We volgen Quispel hierin niet. De apocalyps behoort o.i. vooral tot de messiaanse traditie en niet tot de mystieke.

[179] Hier mag niet worden gelezen, dat de vrouwen als zodanig de oorzaak van de bevuiling zijn. Daarom staat er ‘samen met’ en niet het instrumentele ‘met’ in de zin van ‘door’. ‘Maagden’ duidt zowel de mannen als de vrouwen aan. Terecht beklemtoont Miskotte hier de Oudtestamentische thematiek, van de huwelijks trouw ook als beeld van God en Israël. Zodra uitleggers  het over ‘vrouwen’( in het meervoud) hebben, geven zij blijk van die beschamende troebelen “altijd omhangen met een sfeer van willekeur en  schennis der schoonheid”(Blz.342, 343). Het gaat hier zeker niet om celibatairen, al was het maar omdat die zeker niet in bijbelse zin daarmee ‘maagdelijk’ zijn. Het gaat hier niet om mensen c.q. mannen die helemaal niet vrouwen zijn omgegaan, maar mensen, mannen en vrouwen, die elkaar niet bevuild hebben.

[180] Ook deze woorden komen op meerdere plaatsen in TeNaKh voor, o.a. inPsalm 32:2, Jes. 53:9. Zeph.3:13.

[181] Deze woorden staan letterlijk zo in de Griekse vertaling van de L:XX van Jes.21;9. In de hebreeuwse tekst staat ‘Babel’ en die naam duidt bij Jesaja allereerst op de hoofdstad van Nebukadnezars imperium, maar herinnert meteen aan de legendarische stad van de torenbouw. In de Griekse vertalingen staat dan (bijna) consequent ‘Babylon’. Terwijl dit Babel nog oppermachtig is, kondigt Jesaja namens die-JHWH-van-Israël haar val aan. Voor Johannes is Babel  de naam voor Rome als toenmalige oppermachtige wereldmacht, die niettemin vallen zal. Maar juist het feit dat Johannes hier Jesaja 21 citeert, maakt duidelijk dat een latere lezer, zoals wij, er een latere  wereldmacht voor mogen invullen. Dat doet Miskotte (blz. 349) dan ook door open te laten dat het in zij  tijd om Berlijn kan gaan. En wij  nu?

[182] Deze woorden komen uit Jeremia 51:7. Vanaf hoofdstuk spreekt Jeremia het oordeel uit over datzelfde Babel en kondigt haar val aan.

Miskotte wijst er op, dat Babel (Balylon of welke grootmacht ook) niet valt door toedoen van buiten (blz.349), nee vanwege haar succes! Het succes is haar val. “Hoort het onverwachte hierin, ’t is geen proces dat zich alleen maar versnelt, nee het is een gericht” (blz.350).

Volgens Quispel (blz.86) wordt met “de wijn van de hoererij” de keizercultus bedoeld. Die zal daar zeker in begrepen zijn, maar afgoderij en Baälsdienst worden in TeNaKh ten diepste gelijkgesteld aan het sexueel misbruiken van vooral vrouwen door mannen: vrouwen gebruiken om geld te verdienen om vruchtbaarheid te stimueleren etc. Dit misbruik van vrouwen vond in het Romeinse Rijk op grote schaal plaats ( zie de sociologische studies daarover). Niet alleen van vrouwen overigens, ook van jonge jongens. Het is kenmerkend voor elk totalitair regiem, zoals ook Nazi-Duitsland. In de Torah wordt deze ‘afgoderij’ de zonde der Amoriten genoemd.

[183] Ook deze zegswijze is ontleend aan de profeten. B..v. Jer.25:15.

[184] Miskotte schrijft (blz.351:  “Alle beelden van het loon der verharding in het O.T. klinken hier mee”

[185] Terecht beklemtoont Miskotte hier nog eens, dat ook in deze tekst gaat over wat tijdens de geschiedenis (nl. in de op elkaar volgende aeonen, wereldtijden) gebeurt en niet erna.

[186] Volgens de interpunctie van de Griekse tekst behoort dit ‘vanaf nu’ bij het woord sterven dat daar direct aan vooraf gaat, en dus niet bij het volgende. Miskotte wijst er op, dat dit het NU van Jezus Christus is (blz.360).

[187] Miskotte polemiseert hier scherp met een vroom christelijke ‘vanzelfsprekendheid’ die zegt: “Natuurlijk zijn zalig de doden die in de Heer sterven” (blz.358). Niet voor niets gebruikt Johannes hier het woord

‘ nekros’ = lijfdood. Het volstrekt negatieve van de dood dient hier, geheel overeenkomstig het O.T.

[188] Deze woorden zijn ontleend aan Daniël 7: 13, waar ze staan in het grote vizioen van Daniël, waarnaar ook andere teksten uit de apocalyps verwijzen.

[189] Deze woorden  verwijzen naar Joël 4:13 (SV:3:13). Daar kondigt de profeet een grote rechtzitting aan in het dal van Josafath, waar de naties met al hun gewapenden (“smeedt de ploegscharen om tot zwaarden” precies het tegendeel van waartoe in Jesaja 2 en Micha 4 wordt opgeroepen) naar toe komen. Daar zullen zij afgemaaid worden, zodat Israël in vrede kan wonen en Jeruzalem zal blijvend dse woonplaats van die-JHWH-van-Israël zijn en Israëls schuld wordt weggedaan.

Miskotte wijdt hier een belangrijke passage aan (blz.365): “De wolk is de troonwagen der heerlijkheid. . . het teeken der tegenwoordigheid Gods in de wereld. . . . Zulke presentie is uiteraard dubbelzinnig, want als de openbaring Gods zogenaamd ‘overal’ is, als zij niet èrgens is, dan is zij voor ons praktisch nergens als openbáring te vinden. Aan de “alomtegenwoordigheid”hebben wij niets, als we haar niet kunnen kennen als de alomtegenwoordigheid van Iemand!”

[190] Weer beklemtoont Miskotte hier – o.i. terecht –  dat “we in het tijdperk van de geschiedenis verblijven”(blz.365) met deze tekst; het gaat hier niet over de eindtijd. Ook in de geschiedenis is er oogst (maaiing) en die oogst kun je ‘kerk’ noemen, zoals Miskotte hier doet, al valt dit begrip niet samen met welk instituut dan ook. En die ‘kerk’ (kuriakè = wat ‘van de heer’ is) is zo wijd als de wereld. Quispel daarentegen leest hier het woord ‘uur’ zo, dat het betrekking heeft op de uur van het laatste gericht dat alleen de Vader in de hemel weet; hij verwijst dan ook naar Marc.13:32 (blz.87). Wij volgen ook hier Miskotte.

[191] “We houden goed vast, dat wij ook nu in het tijdperk van de geschiedenis verblijven”: zo begint Miskotte zijn bespreking van deze passage op blz.365. Het is de oogst der aardse geschiedenis en “het einde er cultuur is een bloedbad”(blz.367).. Het is het beeld van de geschiedenis wanneer we rekening houden met, geen vertrouwen hebben in een heel andere en gelijktijdige geschiedenis met heel andere oogst. De mensengeschiedenis is vol bloedbaden. Er behoeft er maar één beschreven te worden. Een “Nijldelta van bloed”(blz.370) aangeduid met veelzeggende getallen: zestig en duizend. De sikkel is het teken van de oordeel OVER de bloedbaden. Quispel interpreteert dit als een visioen van het LAATSTE oordeel. Dat miskent dat dit visioen nu reeds herkend moet worden als het oordeel over de gruwelen der geschiedenis. Quispel verklaart de getallen aldus: 1600 stadiën (een stadie\um is 186 m, de lengte van de klassieke renbaan) is volgens de antieken de afstand tussen Tyrus en de Nijl.

[192] De vertaling ‘laatste’ gaat uit van het indogermaanse taaleigen, dat  naast een stellende trap, een vergrotende en een overtreffende trap kent. Het Hebreeuwse taaleigen kent dat niet, daar klinkt wat we een stellende trap noemen (b.v. ‘groot’) al gauw als een vergrotende trap. En wanneer een boom bijzonder groot is dan wordt daarvan gezegd: ‘groot anders dan de andere bomen”. Hier gaat het om het Hebr.AæCháR dat ‘laat’ betekent, ergens ‘achter aan’ komen, en daar hoor je: ‘later’. Dit latere volgt op het nu. Het laatste volgt op het latere en dat is hier niet aan de orde, want het Hebr. taaleigen bepaalt in het NT en ook  hier het gebruik van de Griekse woorden. Hoe belangrijk dit is, laat Miskotte horen, als hij in zijn inleiding tot de bespreking van dit hoofdstuk schrijft: “Zo zou men kunnen spreken van de laatste krampen van de geschiedenis”(blz.372), maar ‘laatste’ bedoelt hier ‘heftigste’, ‘ergere zijn er niet’. Dat heel erge blijkt daaruit dat er in zulke tijden zelfs geen sprake meer is van strijd tussen goed en kwaad en tussen God en zijn tegenstrever, er is eigenlijk helemaal geen sprake meer van ‘geschiedenis’. Miskotte spreekt dan van een ‘Untergeschichte”, zoals we ook spreken van een ‘onderwereld’’, waarin criminaliteit volstrekt normaal is; het valt niet eens meer op. Later spreekt hij van de geschiedenis als een lavastroom.

[193] Prachtig vult Miskotte hier op bl.z 374 de betekenis in van het woord ‘staan’: “in het vergankelijke leven lijden zij, hebben zij het verleden te dragen, en moeten zij over-lijden, over gaan, de kruisweg gaan, maar staan is het tegendeel van gaan en ver-gaan, van lijden en overlijden; de taal is als steeds klinklaar van wijsheid: wij zeggen ‘ik ben daartoe in staat’, ‘ver-stáán’ . . .  zij staan: zijn iets, ze beginnen te kennen. En zij zingen!”

[194] Ook hier wijst Miskotte ons de weg: Het vorige visioen en dit moeten in één adem gelezen worden. De zee van kristal werd al in Op.4 vermeld: het is het beeld van de transparantie van God uit van de geschiedenis. Zij staan daar reeds, die zich niet gewonnen hebben gegeven aan de valse machten, al zijn ze ook omgekomen, en zij zingen en wel één lied(Miskotte), want Mozes’ lied is ook het lied van het lam. Quispel ziet in dit hoofdstuk een neven verhaal van de plagen in Egypte en de Exodus. Dat verband ziet ook Miskotte. Quispel meent dan ook dat het overwinningslied eigenlijk NA de zeven plagen wordt aangegeven, zoals ook het lied van Mozes na de doortocht. Miskotte heeft hier o.i. de bedoeling beter begrepen, door de parallellie niet chronologisch door te trekken, maar de gelijktijdigheid te herkennen.

[195] Zie Ex.15:1-21,

[196] Miskotte wijst er hier terecht op, dat het in deze tekst gaat om de NAAM JHWH (blz.375). Hij vervolgt met een indrukwekkende passage over de betekenis van de naam, en van de NAAM en begint aldus: “Niet God in het algemeen, maar de God van het verbond . . .  God dien wij niet begrijpen. . . . omdat het het vooroordeel ons in de botten zit, dat de kennis zich in het begrip voltrekt. “. En verderop: “Wat betekent in den bijbel het overwegen van de Naam Gods? . . Wat is het onderscheid met het Godsbegrip? (of moderner gezegd: Godsbeeld – AFK) dit niet waar: ik begrijp, maar ik word genoemd . . .  De naam is het wezen, dat zijnerzijds een verhouding tot mij heeft”. Deze JHWH is God over ons, en deze is krachtig in alles. En verderop: “Een algemene Godheid gaat ons niets aan en alle openbaring is bijzondere openbaring.”

[197] Terecht wijst Quispel erop, dat de vertaling ‘almachtige’ een niet-bijbelse begrip is. Het betekent  volgens hem ‘hij die het al regeert’ , Daarvan moeten we dan ook zeggen, dat het ‘begrip  ‘al’ eveneens onbijbels is. Daarom vertalen we ‘in alles krachtig’ (eigenlijk ‘hard’, maar dan opgevat zoals in ons woord ‘volharden’.

[198] Deze woorden komen voor in de Griekse vertaling van de LXX van Ps.145:17,

[199] Miskotte schrijft (blz.377): “vrezen, in de zin van met eerbied bejegenen, zoals dat woord in den bijbel altijd bedoeld is.

[200] Deze woorden staan ook in de Griekse vertaling van de LXX van Ex.15:11; het tweede deel in Jer.10:6

[201] Deze woorden staan ook in Jer.16:19 en Ps.86:9, volgens de Griekse vertaling daarvan in de LXX

[202] Miskotte hervat zijn bespreking bij Op.17:5.

[203] Dit is de vertaling van twee Griekse woorden en die zijn in de LXX en in het NT de vertaling van twee Hebreeuwse woorden: AoHèL HàNgéDuWT en ook die twee worden in de meeste vertalingen weer gegeven met ‘tent van het getuigenis’. De afleiding van het tweede woord is echter niet zeker; het  kan, behalve van het Hebreeuwse werkwoord NguWD , dat gewoonlijk met ‘getuigen’ wordt vertaald, maar letterlijker beter met ‘nogmalig stellen’ kan worden vertaald,  ook afgeleid zijn van het Hebreeuwse woord JáNgàD, dat het beste met ‘aan de orde stellen’ of ‘verordenen’ kan worden vertaald. In TeNaKh kiezen we dan ook voor de vertaling ‘tent-van de-verordening’. In het NT houden we de Griekse concordantie binnen het NT aan en kiezen voor ‘tent van het getuigenis’.  In TeNakh is ‘getuigen’ ‘nogmalig stellen’ = nogmaals aan de orde stellen. En zo horen we hoe dicht de betekenis en de werkwoordsvormen van deze twee Hebreeuwse woorden bij elkaar liggen. Hebreeuwse oren horen bij het ene altijd ook het andere woord meeklinken. We zouden dus de twee Griekse woorden die hier staan ook hebben kunnen vertalen met: ‘tent van  nogmalig stelling’, maar dan gaat in het NT de verbinding met ‘getuigen’ ‘betuigen’ verloren die daar zo belangrijk is. Wel blijft het belangrijk om bij ‘getuigen’ te denken aan het Hebreeuwse  ‘nogmalig stellen’, en ‘nogmaals aan de orde stellen’. Want wie van Jezus getuigt, ‘stelt hem nogmaals aan de orde’. Quispel meent ten onrechte dat de twee Griekse woorden de vertaling zijn van de hebreeuwse woorden AoHèL HàMóWNgéD, dat gewoonlijk met ‘ten van samenkomst’ wordt vertaald. Maar ook dit woord is afgeleid van het Hebr. JáNgàD (= ‘aan de orde  stellen’) en kan het beste met ‘gemeenschapsordening’ vertaald worden.

[204] In Lev.26:18-28 wordt er meerdere keren gesproken over zeven slagen, waarmee JHWH reageert op de schendingen en afvalligheden van Israël. Het gaat hier dus niet specifiek over de plagen in Egypte zoals Quispel veronderstelt. Maar de beschrijving komt van de plagen komt met die van Egypte overeen.

[205] Deze woorden herinneren wel aan Ex.40:34 en 35, I Kon.8:10 en Jes.6:4, maar de bewoording is anders. In deze teksten wordt gesproken over een wolk (Gr.nephelè = Hebr. NgáNàN) i.p.v. over rook (Gr.kapnos = Hebr. NgáSháN) en over vullen (Gr.pimplèmi = Hebr. MáLéA) . Van ‘rook’ is sprake in Ex.19:18. Als uiting van Gods toorn komt dit woord voor in Ps.18:9 en Jes.65:5.

[206] De bewoording verwijst naar Ex.9:10, waar het zesde slag is aan de Egyptenaren, maar ook naar Deut.28:27 en 35, waar de slagen Israël treffen omdat zij schenders en afvalligen zijn.

[207] Hier wordt herinnerd aan Ex.7:17-21: de eerste slag in Egypte.

[208] Zie weer Ex.7:17-21.

[209] Het Griekse woord ‘hosios’ is in de LXX meestal de vertaling van het Hebr. TáM, dat we daar met ‘volgaaf’ vertalen. Het Griekse hosios betekent eigenlijk ‘naar de norm’. Om de samenhang met enkele andere in het NT voorkomende woorden waarin dit woord herkenbaar is, te bewaren, vertalen wei in het NT met ‘normgericht’. De Joodse vertalers van de LXX hebben daarbij gedacht aan de hoogste norm.

[210] Quispel (blz.92) duidt dit als de troon van de keizer in Rome. Het gaat in dit boek over de geschiedenis. Miskotte bespreekt dit hoofdstuk niet, zoals al vermeld.

[211] Deze woorden roepen o.a. Jes.11:15 en 16 in herinnering. Daar kondigt Jesaja de ondergang van Babylon aan door de komst van de Meden en de Perzen en dat lukt doordat de Euphraat wordt bedwongen. Die aankondiging wordt hernomen in Jes.44:27. Quispel vermeldt dit ook, maar meent Johannes hier doelt op de Parthische dreiging van dat moment o.l.v. een Nero redivivus. Zo’n uitleg is onnodig speculatief. Johannes spreekt hier met de woorden van de profeet, maar nu over de ondergang van Rome.

[212] Dit Griekse woord komt behalve hier alleen nog voor in Rom.1:27. Het betekent ‘onhebbelijkheid’, maar kan een euphemisme zijn voor schaamdelen en schaamte.

[213] Letterlijk betekent deze Hebreeuwse naam: berg van Megiddoo en deze plaats wordt in Richt.5:19 genoemd en in II Kron.9:25. Beide teksten hebben betrekking op de strijd tegen Israël. Quispel duidt deze naam amders. N.l. als de beek Migron, die in Joodse bronnen ook wel de Magedo wordt genoemd. Dat Johannes hier opnieuw bewoordingen kiest die aan de geschiedenis van Israël ontleend zijn, is waarschijnlijker.

[214] Deze woorden herinneren aan Ex.19,16, een passage waarop vaak wordt teruggegrepen. Daar wordt over de openbaring op de Sinaï verteld.

[215] Deze woorden herinneren aan Dan.12:1, waar Daniël in een visioen de redding van Israël ziet door de hand van Michaël.

[216] Deze woorden herinneren aan wat in Jesaja 51: 17 staat over Jeruzalem. In Jer.25:15 worden dezelfde woorden gebruikt nu met betrekking tot de naties.

[217] Vanaf Op.17 hervat Miskotte zijn uitleg van dit boek. Als overgang dit citaat (blz. 379): Zie, wij hebben nu zoveel gesproken de laatste keren over de oordelen, die over de wereld gaan, maar het wordt wel eens tijd, dat ik zeg: het eigenlijke gericht moeten wij daarin niet zoeken, en zullen wij daarin nooit vinden; het eigenlijke gericht is voltrokken aan Christus eenmaal. En ook  deze plagen van het einde, deze tekenen van de toorn, die mogen wij slechts beschouwen als de navolgende tekenen, zoals er ook voorgaande tekenen zijn geweest die ons dwingen om iets te zien en iets te ontdekken van Gods gericht en van zijn genade, maar niet om te ontdekken dat wij in het eeuwig gericht zijn.” Miskotte plaatst het gericht aan Jezus Chrtistus als het centrum van de geschiedenis in  de centrale kairos van de geschiedenis, de messiaanse kairos. Die is onze enige toekomst! Op blz.382 voegt hij daar nog aan toe: “Het (al die plagen en ellende) is eigenlijk nauwelijks meer ‘geschiedenis ’te noemen, het is het ‘Untergeschichtliche”, een waanzin van doelloos leed . . .  het is leed om een einde aan het leed te krijgen . . . (blz.385) Maar dit is nog het einde niet! nog altijd niet!”.

[218] Deze woorden herinneren aan Jes.23:17, waar ovber Tyrus en Sidon wordt gesproken.

[219] Deze woorden herinneren aan Jer.25:15 e.v.

[220] Met de grote hoer wordt het machtige Rome bedoeld; daar zijn alle uitleggers het wel over eens. Quispel tekent daarbij aan (blz.93.94), dat die beeldspraak in de hand werd gewerkt door de verering van de godin Roma, wier verering hand in hand werd opgedrongen in alle veroverde gebieden van het Romeinse Rijk. Hij brengt deze vrouw en die in Op.12:6 en van 21:9 met elkaar in verband. Maar o,i, gaat het hier juist niet om “een en dezelfde vrouw”. Hier staat de vrouw voor het begrip cultuur ofwel civilisatie, zoals Miskotte stelt. Hij schrijft op blz.385) weer een indrukwekkende passage als inleiding op zijn bespreking van dit hoofdstuk.Weer beklemtoont hij dat Johannes hier inzoomt op de geschiedenis, en wel op de actualiteit van het tij ( de kairos) waarin Johannes zelf leeft en waarin ook Jezus en de apostelen leefden en alles geschiedde, wat dit tij tot het centrale tij van de geschiedenis heeft gemaakt. Weer gaat het over Rome!, “. .  dat nog altijd bestaat . . . hoe bestáát het? Dit zal binnenkort op de meest indringende wijze actueel zijn onder ons: HOE handhaaft zich de zogenaamde beschaving? . . .  We moeten wel weten dat we niet zo gauw buiten de historie raken; ons haken naar een einde is ontdaan van alle echte hoop. . . .Het werkelijk einde is altijd nog iets anders dan het einde, dat wij zien; de laatste dingen zijn niet al;tijd e láátste dingen: . . die komen van de Overzij ons tegemoet. . . .  de geschiedenis gaat voort . .   en de wanverhouding tussen de kleinheid van de ziel en de nutteloosheid van de techniek ( ook de levenstechniek) groeit . . en zo wordt . .  onze aarde zielig, bespottelijk, bezeten als met de kolder van een pad”.Verder citeren is verleidelijk, maar dit citaat moet voldoende zijn om dit boek weer eens te lezen.

[221] Een verwijzing naar Dan.7:7.

[222] In vele handschriften staan deze woorden met hoofdletters geschreven. Zowel Miskotte als Quispel leggen verband met de Romeinse gewoonte dat prostituées hun naam op het voorhoofd droegen. De beschouwingen waarmee  Miskotte allerlei opvattingen over deze ‘moederfiguur’ bespreekt, zijn nog steeds actueel. We kunnen ze hier niet samenvatten. Hij sluit af met te wijzen op de “ernst van Israël”, die ingaat tegen een kritiekloos zich overgeven aan de lusten en genoegens van het natuurlijke leven. En dat draagt deze vrouwengestalte op het beest uit. Het karakteriseert niet alleen de gang van zaken aan het keizerlijke hof in Rome, maar de algemeen aanvaardbaar geachte omgangspraktijken tussen mannen en vrouwen , mannen en jongens heren en slaven(innen), zoals de historische sociologie heeft aangetoond.

[223] Dit Hebreeuwse werkwoord vertalen we in TeNaKh met ‘nogmalig (aan de orde) stellen’. In het NT vertalen we met getuigen om de Griekse concordantie te kunnen vast houden. Het zelfstandig naamwoord ‘marturos’ (getuige) is onze taal verbasterd tot martelaar. Gemarteld worden was toen doorgaans het lot van deze getuigen, zoals ook uit deze teksten blijkt.

[224] Treffend wijst Miskotte (blz.192) erop, dat ‘verwonderen’ weliswaar nog geen ‘bewonderen’ is, maar dat snel kan worden. De  werkbode corrigeert hier de ziener  met zijn toelichting. Dat blijkt ook in vs 8, waar weer  dat woord ‘verwonderen’ valt als reactie van hen wier namen niet geschreven zijn in het boek des levens. De uitleg van Quispel (blz.95), dat verwonderen hier moet worden opgevat “als er niets van begrijpen” raakt niet de kern. Hij ziet dan ook de parallel met vs 8 niet. Dat heeft ongetwijfeld te maken met een vertaalopvatting, die de concordantie verwaarloost.

[225] Deze woorden verwijzen naar Dan..7:3, daar gaat het over vier beestlevens.

[226] Deze woorden verwijzen naar Psalm 69:29.

[227] Miskotte voegt zich hier in de traditionele uitleg, dat het om  een terugkeer van de neronische dictatuur gaat. Dat doet ook Quispel, die hier de myhte van Nero reivivus meent te herkennen. Maar Miskotte wijst er o.i. terecht op, dat de bewoordingen er op wijzen, dat hier tegelijk op een algemeen historisch patroon attent wordt gemaakt (blz.392/393). Het beeld van de vrouw, dat nu weer terugkeert, duidt de “cultuur” aan  “die altijd langer duurt dan de staat”, die haar heeft gepropageerd. De machten die het derde rijk mogelijk hebben gemaakt, zo zegt hij, zijn met het verslaan van dat rijk bepaald nog niet buiten werking. Ze smeulen in een ‘ondergrondse geschiedenis’ verder en kunnen daarom in een andere context zo weer geactiveerd worden.

[228] Zowel Quispel als Miskotte legt verband met de zeven heuvels waarop Rome is gebouwd. Maar ook hier hoort Miskotte meer (blz.394) omdat hij het begrip ‘berg’ vanuit TeNaKh verstaat.

[229] Miskotte bespreekt wat volgt niet uitvoerig. Hij haalt hier een belangrijke analyse van Dr O.Noordmans aan, Daarin stelt hij dat de (cultuur-)geschiedenis voortgestuwd wordt door twee krachten de DAAD en het LOT. Die zijn soms vrienden, maar niet lang. De daad wil het alleen voor het zeggen hebben en bewapent zich staalhard tegen het lot en verliest. Daarna “beleven wij opnieuw de overmacht va  het Lot, de Moeder en  haar slaafse satrapen”(blz. 395). Quispel (blz.96) herkent hier weer keizer Nero, de achtste keizer van Rome, die weer terugkeert als ‘Nero redivivus’.

[230] Deze woorden verwijzen naar het gezicht dat Daniël beschrijft in hoofdstuk 7 vanaf vs 20. Daar komen de tien horens uit de kop van een vreselijk vierde dier. Quispel meent dat met deze tien horens in Openbaring de tien Parthische satrapen(provincies) zijn bedoeld die tegen Rome en Israël in opstand komen. Miskotte werkt n.a.v. dit gedeelte de analyse van Noordmans verder uit.

[231] Deze woorden herinneren van Dan.2:47, en die verwijzen naar Deut.10:17.

[232] Deze stad is Rome (Quispel en Miskotte), voorgesteld als een vrouw, zoals staten worden voorgesteld als een vrouw. Quispel zet zijn uitleg voort over het verband met de toenmalige geschiedenis, waarin de Parthen zo’n grote rol spelen. Miskotte ziet  hier een politiek-economische analyse verbeeld, die hij in ook voor nu nog steeds zeer treffende en actuele bewoordingen beschrijft. We zullen hem in het verloop van dit hoofdstuk meerdere malen citeren.

[233] Deze woorden vinden we op meerdere plaatsen in TeNaKh; voor het eerst in Jes.21:9, waar Jesaja de val van die toen nog oppermachtige stad aankondigt; dan in Jer.51:8, waar de plotselinge val van Babel wordt aangezegd. De bewoordingen in Openbaring zijn duidelijk ontleend aan de Griekse vertaling van de LXX.

In Openbaring duidt Babel Rome aan. Miskotte tekent hier aan (blz.397): “Het heeft niets van een proces ..   . nu is de tijd van de abrupte ineenstortingen. . .  Wij hebben al gezien dat de geschiedenis niet zo gauw ‘uit is’ . . . Zoo is het: maar zelfs de laatste vormen breken als het oeconomisch evenwicht, de laatste afdruk van  mannelijk ordeningskracht , in stort. Op blz. 398 en 399 gaat Miskotte dieper in op wat er met WO II gebeurt. Allerlei daarvoor voorspelde apocalyptische horrorscenario’s gebeuren NIET: geen gas oorlog b.v.geen bacteriologische oorlog! Waarom niet om dat de machten wijzer zijn geworden? Geenszins. Dat gebeurt niet, omdat er wat anders wel gebeurt: “de kooplieden der aarde. . . het internationale kapitaal, . .  zitten met hun waren! . .  En als alles  koopwaar geworden is en de waar niets meer waard is, . . wat kan deren? . . . De tusschenhandel ( maar alle handel is tusschenhandel, een handeling zonder creativiteit en sturing) floreert, totdat . . . . In een indrukwekkende analyse van de cultuurfilosofische analyses van die tijd, laat Miskotte zien hoe in dit alles een oordeel zichtbaar wordt, dat niet van mensen komt, maar over mensen komt. Zo loopt Miskotte dit hele hoofdstuk 18 na van blz.395 –405.Even boeiend geschreven als actueel! Ook onze geschiedenis is al beschreven!

Het is geen toekomst, het is verleden, dat ons telkens inhaalt, maar nooit het laatste woord krijgt.

[234] In deze woorden is Jes.23:17 te horen, waar het over de machtige steden Tyrus en Sidon gaat, en ook Nahum 3:4, waar het over Nineve gaat. Zo gaat het in Openbaring zeker over Rome, maar even zeker over al die zich grootmakende imperia, waarvan het Babel uit Gen.11 het prototype is.

[235] Vergelijkbare woorden riep Jesaja in Jes.52:11, waar Jesaja de terugkeer van de ballingen uit Babel verkondigt. Ook in Jer.50:8 en 51:6,9 en 15 lezen we zulke oproepen. We komen nog meer toespelingen op deze profetieën tegen in de loop van dit hoofdstuk.

[236] Hier klinkt Jer.51:9 in de Griekse bewoordingen van de LXX. Jeremia kondigt in dit hoofdstuk het oordeel over het Babylon van zijn tijd aan. Rome is het Babylon van Johannes’ tijd. Babylons zijn er in vele tijden, maar niet in alle.Maar ook de geschiedenis van Sodom en Gomorra klinkt mee (Gen. 18).

[237] Dat vertalen we in TeNaKh met ‘aanhanken bij’, in het NT kiezen we voor de Griekse concordantie bij de weergave van de  woordstam MN. Maar het Griekse woord krijgt in het NT de strekking van het Hebreeuws.

[238] Hier klinkt Jer.50:29, volgens de Griekse bewoordingen in de LXX, en ook Psalm 137:8. In al die teksten gat het over Babel / Babylon.

[239] Hier klinkt Jes.40:2, waar de profeet profeteert over het dubbele dat Jeruzalem vanwege haar ongerechtigheid te verduren had, maar waar dan en einde aan is gekomen.

[240] Ook hier wordt gesproken met de woorden van Jeremia in Jer.50:29.

[241] Hier klinkt Jes.47:8, uit Jesaja’s profetie over de ondergang van Babel. Met dezelfde woorden spreekt Johannes over Rome.

[242] Hier klinkt de profetie over Tyrus uit Ez.26:18 mee.

[243] Ook hier klinken de woorden van Ez.26:17 over Tyrus en van Jer.51:8 over Babel.

[244] Een sterk ruikende plant, met dank aan de NBV.

[245] Quispel wijdt hier weinig woorden aan, Miskotte des te meer. Hij schrijft op bl.398 en 399 een treffende en nog altijd zeer actuele ( denk aan de  financiële crisis in de jaren 2008 e.v.) analyse: “Dit gebeurt er, dat de dingen – de dingen als neerslag van de daad – hun (markt-)waarde verliezen. Wat is dat een slag voor kooplieden, reeders en koningen! De kooplieden der aarde, der gehele aarde. Het internationale kapitaal, dat de dingen van het lot beheerst met een fantastische intelligentie, de machten van de haute finance, die ook gehoereerd hebben met de vrouw, die zitten nu in hun waren.. Alles is waar geworden. En : als alles waar geworden is en de waar is niets meer waard, dan is dat de enige crisis, die het vigerend brein werkelijk voelt. Vandaar dat jammeren! Wat er verder gebeurd is, liet het passeren – of Rembrandt honger leed, deed er niet toe, dat het volk overal crepeerde, het deed er niet toe; . . .  Wat kan hen dat deren, zolang de waren hun waarde behouden? De tussenhandel floreert ( maar alle handel is tussenhandel). Waren van goud, zilver etc. . .  – wij zijn nog altijd niet aan de voedselvoorziening toe! . . En eindelijk: olie, meelbloem, en tarwe en dan beesten . . en lichamen, de zielen der mensen,de verlengstukken van de machine: prijsdaling ook daar. . .  Ondergang door overvloed”.

[246] Laten we ook hier naar Miskotte luisteren: blz.399/400: “Hoe staat het met onze ‘cultuur’? . . Daarover zijn de heren het niet eens. . . Hoe is het eigenlijk met ons gesteld?  De profetie, de apocalyps [afk: opvallend en veelzeggend deze gelijkstelling van profetie en apocalyps – en hoe juist, hoe diep bijbels: bijbelse apocalyptiek is net zo min voorspellend als bijbelse profetie; waarschuwen doen ze, ze doorzien de geschiedenis en niets anders!] . . ziet God staan boven de daden der mensen. De profetie ziet op het einde en van dat einde is de kerk het teken. [afk: Bedoeld moet zijn de kerk in de tijd van Johannes, de kerk van de messiaanse kairos. Een kerk die niet samenvalt met zichtbare institutionele kerkenfamilie, maar er wel nog altijd de kern van uitmaakt. Die messiaanse kairos, de kairos, het tijdvak  waarin de schriften geschreven werden, de tempel in Jeruzalem functioneerde, de Messias verwacht werd en VERSCHEEN, ligt niet achter ons, maar voor ons, zoals het beloofde land voor de stammen van Israèl lag (en ligt), niet afwezig (nog), maar present: het wacht op ons, zoals de aarde wacht op echte mensen, wij wachten  niet op een x – moment –  : in die zin is de kerk het teken van dit einde.]

[247] Deze woorden staan ook in een treurlied over de ondergang van de stad Tyrus bij Ez.27:30-34. De verbinding met Rome is gelegen in het feit dat ook Rome een havenstad was, in tegenstelling tot Babylon. Ook Quispel maakt hier een opmerking over het feit dat economische macht meer betekent dan politieke. Verder blijft hij bij zijn visie dat het de toenmalige politieke en economische omstandigheden zijn, die de uitleg van deze teksten dienen te bepalen.

[248] Hier klinken weer de woorden van Ezechiël over Tyrus in Ez.26:11 en 12. Maar ook Jer.51 over de ondergang van Babylon klinkt mee.

[249] Hier klinken de woorden van Jeremia over Jeruzalem in Jer.25:10: het lot dat Jeruzalem trof om haar zonden, treft nu Babylon, c.q. Rome.

[250] Deze woorden herinneren aan de woorden van Jesaja over Tyrus en Sidon  in Jes.23:8.

[251] Hier wordt verwezen naar Jer.51:49.

Bij dit slot van Op.18 schrijft Miskotte weer indrukwekkende bladzijden (blz. 401-405), waaruit we hier enkele citaten opnemen.

“Temidden van het puin . . daar vond men het kleefsel en stolsel, de sporen, de bloedlucht, de bloedschuld en het nawee van allerlei vervolging. Maar dat niet alleen, men vond er ook het bloed van AL degene  die gedood zijn op aarde. D.w.z. dat waar de vervolging van de kerk is geweest, daar is ook de terreur en de tirannie tegen de mens in het algemeen voltrokken: daar kon zich ook de vernietiging van de humaniteit voltrekken.” (blz.401)

“Nu praten wij erover, maar wij zijn er vroeg of laat zelf in betrokken en dan is het niet zo eenvoudig meer om er afstand van te nemen”

“En daarom is het goed, dat wij elkander aan het eind nog eens inprenten: de eigenlijke regering berust niet bij het lot en ook niet bij de daad en ook niet bij u”(blz.402)

“Goddank: niet alles wat mogelijk is, wordt ook werkelijk” (blz.403)

“De gemeente heeft gelijk, die de eeuwen door zegt en bij de bloei van elke totalitaire staat herneemt en tegen de geduchte brutaliteit der feiten in, volhoudt: het bestaat niet! Dit kan uiteraard geen blijvertje zijn.”

“Wenden wij de ogen af van het Lam, dan blijft er over: het was en het is er weer, dan komen wij te staan voor een chaos . . dan zullen we te berusten hebben in de eindeloze kringloop”

“Het is heilzaam te bedenken, dat binnen de muren van het liturgisch uur dit trieste panorama zich ontvouwt – het wordt immers vóórgelezen in de samenkomst der gemeente (Ap.1:3)” (blz.404)

“Het is een paradox, maar geen stijlfiguur! “

“Zoals we in de nood van ons moderne leven wel spraken, met Chesterton, van de voelbare presentie van Gods absentie, zo zou men omgekeerd moeten zeggen: wij ervaren in de gemeenschap in de heilige kerk, de absentie van des Duivels presentie. Dat is een van de heerlijkheden om naar de kerk te gaan”(blz.405)

[252] Miskotte slaat dit hoofdstuk in zijn boek over en herneemt enkele thema’s in de bespreking van Op.20, over het zogenaamde ‘duizendjarige rijk’ . Van Quispel’s aantekeningen bij dit hoofdstuk worden hier wel enkele vermeld en besproken.

[253] De SV voegt hier nog het begrip ‘eer’ in. De herkomst daarvan is (mij) onbekend.

[254] Deze woorden citeren  Psalm 19:10b. In de LXX (Psalm 18:10) worden ongeveer dezelfde woorden gebruikt en de volgorde verschilt. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.1) luidt : “. . . .   stelregels-van die-JHWH-van-Israël de-trouw; zij-zijn-rechtbrengend verenigd!”

[255] Dit Hebreeuwse woord is in TeNaKh met ‘wreken’ vertaald. Bij de vertaling van het daarmee vaak corresponderende Griekse woord ‘ekdikao’ hebben we ervoor gekozen de Griekse concordantie te bewaren en dan dient het Griekse begrip ‘dikè’ hier te klinken. Dat ook dit woord vaak met ‘wraak’ wordt verbonden, zegt veel over het Griekse rechtsgevoel en dat verschilt sterk van het Joodse. Dit is een voorbeeld ervan hoe groot  bij vertalingen  de kloof is tussen de brontekst en de vertaling.

[256] Hier wordt Deut.32:43 geciteerd, maar niet volgens de vertaling in de LXX; daar staat: “ omdat hij deroods(bloed)storting van zijn stichtzonen  wreekt (rechtzet)”. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt (zie BAND I.2): “. . .  ja de-roodstorting-van~de-heerdienaren-zijner is-hij-aan’t-wreken”. 

[257] Hier wordt een  zinsnede uit Jes.34:10 geciteerd  en ook hier wijkt  deze weergave af van de vertaling in de LXX, sluit echter beter dan deze aan op de Hebreeuwse tekst: “ . . .    voor wereldlang is-aan’t-opgaan de-rook-harer”;  Jesaja heeft deze woorden tgegen Edom uitgesproken, bij Johannes zijn ze tegen Rome gericht.

[258] Deze zinswending komt vele malen voor in TeNaKh, o.a. in Jes.6:1 en Psalm 106:48

[259] Deze woorden herinneren sterk aan Psalm 115:13, maar daar is het die-JHWH-van-Israël die ‘inzegent’. In de LXX (Psalm 113:21)  wordt het Hebreeuwse woord BáRàK door het Griekse eulogeoo vertaald, bij Johannes door het Griekse aineoo, dat ook als vertaling van het Hebreeuwse BáRàK voorkomt, maar daarnaast van twee andere Hebreeuwse woorden.  Quispel maakt hier een voor zijn visie kenmerkende opmerking: “Zij (die hier God prijzen – ‘zingen’ volgens Quispel, al staat dat woord hier niet) beamen het gericht over Rome dat het herstel van de kosmische orde met zich brengt”. Maar met Miskotte menen wij, dat het nergens in dit boek over ‘meta-historie’gaat, maar overal om de menselijke geschiedenis die wij meemaken.

[260] Dit beeld vinden we ook in Dan.10:6.

[261] Dit beeld vinden we ook in Ez.1:24 en 43:2

[262] Quispel verbindt dit huwelijksfeest met de visie en de praxis van de doop zoals die wordt beleefd in  gnostische teksten die gebaseerd zij  op Joods Christelijke mystieke groepen, zoals de zogenaamde quartodecimanen (Christen-Joden die Pasen altijd op de 14e van de Joodse paasmaand vieren, gelijk dus met het Joodse Pesach), waar toe Quispel meent dat ook Johannes heeft behoord. Het zou volgens hem dus gaan om de eschatologische bruiloftsmaaltijd, waarover ook in het evangelie van Thomas verteld wordt (blz.104). Maar wanneer al deze begrippen en beelden verspiritualiseerd worden, raken we de bijbelse grond kwijt die ons in de historie houdt en dus bij de ethiek! Met Miskotte is het niet alleen  voor de hand liggender en minder speculatief, maar ook bijbelser om deze bruiloftsmaaltijd met het avondmaal te verbinden.

[263] Quispel verbindt dit lam met het Joode Pesachlam en terecht, maar dat betekent nog niet dat Johannes tot een groep Joodse Christenen behoort die Pasen op de 14de Nisan vieren en dus niet vasthouden aan de week dagen vrijdag, zaterdag en zondag.

[264] = het getuigenis aangaande Jezus > het betuigen van Jezus.

[265] Zie Op.1:14.

[266] Quispel legt uit dat het hier om ‘kronen’gaat, omdat Jezus (want om hem gaat het hier) ‘koning der koningen is (blz.104); zie vs 16.

[267] Met Quispel ( en vele anderen) gaan ook wij ervanuit, dat hier gedoeld wordt op de naam JHWH. Die naam wordt alleen geschreven en en niet uitgesproken. Het is de heilige Naam van Hem(Haar?) die God is voor Israël en eerst door de Joden (Judeeërs), maar nu ook door niet Joden geheiligd.

[268] Zie Op.1:16. Deze woorden verwijzen naar Jes.11:4, waar staat dat die-JHWH-van-Israël  aan’t slaan is het land met de stamstaf van zijn mond.

[269] Deze woorden verwijzen naar Ps.2:9, waar staat: jij-bent-aan’t-verspetteren-hen met een stamstaf van ijzer.

[270] Deze woorden verwijzen naar Joël 4:13, waar staat, dat perskuip vol is van het kwaad van de mensen.

[271] Meestal vertaald met ‘almachtig’, maar zon begrip is vreemd aan het Hebreeuws. Letterlijk vertaald staat er: in alles machtig, maar nog dichter bij het Grieks en het Hebreeuws daarachter: in alles gehard of alles hard aanvattend.

[272] Deze woorden doen denken aan een passage in Ezechiël 39, waar gesproken wordt over de strijd tegen Gog, met de verzen 17-20.

[273] Quispel (blz.106) identificeert deze figuur met ‘de ideoloog van Nero’, iemand zoals Flavius Josefus. Wij wijzen deze uitleg hier van de hand, zoals we al eerder hebben gemeld. De tekst duidt op elke grote mond, die met stunten een machthebber vergezelt. Voor Johannes is de keizer van Rome DE machthebber, vergezeld door zijn filosoof.

[274] Miskotte gaat vanaf  blz.406 uitvoerig in op de problematiek van het ‘duizend jarige rijk’. Alle opvattingen heirover komen langs ook de afwijzingen daarvan in de kerkelijke leer. Het zijn nog altijd actuele beschouwingen. Hier beperken we ons tot wat hij op bl. 415 en 417 schrijft: “Wij zijn overtuigd, dat . . . de chiliasten een geweldig hoogen zaak verdedigen. . .  Zij achten, dat de geschiedenis een voleinding moet vinden in de geschiedenis ZELF. . . de geschiedenis zelf moet rijpen tot een positief einde. . . “ “Bij alle “neen” Gods .. . tegen deze zondige wereld, moeten wij het “ja”dat veel rijker is, niet verliezen: om den Sabbath der wereld vast te houden voor de menschenkinderen in de geschiedenis, hun tot een getuigenis. . .  EN God zegende de zevende dag.!- Dat hier op de sabbath gedoeld wordt, zal Miskotte nog vele keren aantonen. Wij volgen hem. Quispel gaat helemaal niet in op de vragen over het duizendjarig rijk. Het lijkt erop dat hij hier geen moeilijkheid ziet. Ook hem volgen we bij zijn uitleg,

[275] Miskotte(blz.418): “het is de sleutel des afgronds, deze genitief betekent: hetis de sleutel die daarop past . . . op deze  ongeordendewereld”. Die wereld valt niet te localiseren, schrijft hij, maar iedereen die diep leeft, weet ervan en ervaart het bestaan ervan. De beperkte macht van deze zo onheilspellend sterke macht wordt gesymboliseerd in een sleutel!  En die sleutel wordt gebruikt! Zoals de wekelijkse sabbath de alles vergende strijd onderbreekt, zo zijn er in geschiedenis sabbatstijden en komt er ooit een lange sabbath. Het getal duizend is ook hier een symbioolgetal en geen rekenmodel. Tijdens die sabbatten is het kwaad gebonden, niet vernietigd, maar – even – uitgeschakeld. Prachtig verwijst Miskotte hier naar het pessimisme, dat mensen er toe brengt dat het na WOII wel net zo verder zal gaan als daarvoor en tijdens die verschrikking. Maar in de kerkelijke verkondiging kan dat niet de enige boodschap zijn. De zo gewone zegswijze ‘er komen betere tijden’ mag niet worden afgedaan als onzin. De fantasieën van componisten ( Miskotte noemt hier met name Beethovens 9de symphonie, Ceas Francks ‘Beatitudes”etc.) zijn in bijbelse taal geen illusies, maar dringen aan op verwerkelijking. Onvermoeibaar en volhardend.

[276] Deze woorden ‘duizend jaar komen meer dan eens voor in deze passage. Miskotte wijst er terecht op dat dit geen rekenaantal is. Het kan om één dag, die is als duizend jaar voor God – denk dan maar weer aan de sabbth; het kan ook om periodes gaan en niet zozeer om een aaneengesloten tijd per van duizend jaar. Het gaat steeds om deze onze geschiedenis.En dat zijn de dagen waarop de invloed van wie om Christus wil voor de bijl gingen (denk aan Dietrich Bonnhoeffer) voelbaar is. Dat is de betekenis van de zin hiervoor: en zij leefden en koningden met Christus. De gestorvenen om Christus leven en zij ‘verzorgen’ deze sabbatstijden in de wereldgeschiedenis. Er wordt naar hen geluisterd!

[277] Zij stonden al op tijdens hun leven, omdat zij Jezus volgenden en dat volhielden tot hun sterven toe en zo als gestorvenen opgestanen zijn. Hier klinken dezelfde thema’s waar ook Paulus zich mee bezig houdt. Het gaat hier dus niet om in de toekomst gesitueerde opstanding, zoals Miskotte terecht onderstreept. Quispel meent dat in de oude kerk de gedachte leefde, dat martelaren na hun dood direct in de hemel komen en zo hun opstanding ingaan. Op deze opvatting berust de latere leer van de heiligverklaringen in de RK-kerk, maar de suggestie dat deze opvatting hier in de Openbaring al gevonden wordt en dus Nieuwtestamentisch is, moet worden afgewezen. Deze opvatting is in de Islam vele eeuwen later overgenomen en de  extreme Islamisten maken daar misbruik van.

[278] De eerste gestorvenheid is een bestaan, dat niet tot navolging komt en niet opstaat tegen het kwaad om het goede te doen – wordt aangeduid met als ‘nekros’ De tweede gestorvenheid is die van het  zielelichaam als geheel. De dood die ons wordt aangedaan, en waaraan wij sterven.

[279] Deze woorden verwijzen naar Jes.61:6, waar over dezelfde mensen gesproken wordt, als over wie Jezus spreekt in de zaligsprekingen en over hen gezegd wordt, dat zij priesters van die-JHWH-van-Israël zijn.

[280] Dit Griekse woord wordt hier meestal met ‘verleiden’ vertaald. Miskotte verbindt daaraan, dat wie verleid wordt ook weer tot bezinning kan komen. Het gaat dus om krachten waaraan de naties geen weerstand weten te bieden. Diezelfde dingen kunnen ook vastgehouden worden, wanneer we ‘tuimelen’ vertalen.

[281] Over deze strijd wordt gesproken in Ez.38. Gog is daar de brute tiran van het land Magog (hier en ook elders opgevat als het rijk van Gog en dus zijn handlangers) en krijgt de wacht aangezegd van die-JHWH-van-Israël en dus van de Messias van Israël en dus van dat ene Mensenkind Jezus. Quispel overweegt hier ( speculatief) verbindingen met concrete oorlogen tegen Israël, zoals van de latere Parthen en en eventueel de Skyten.

[282] Quispel verbindt deze passage met opvattingen die in de Joods Christelijke gemeenten van die tijd algemeen zouden zijn, zoals ze ook voorkomen in de aanhef van de zogenaamde ‘oorlogsrol”van de Qumranteksten. Hoewel de woordkeus gelijkenis vertoont, is de strekking (net zoals we trouwens eerder t.a.v. Quispels uitleg van de 144000 constateerden) juist anders. Ook hier volgen we Miskotte.

[283] Deze woorden vinden we ook in Gen.19:24, waar verteld over de ondergang van Sodom en Gomorra, en in Ez.38:22, waar Gog de ondergang wordt aangezegd..

[284] Quispel noteert hier (bl.z.110), in de toenmalige Christelijk Joodse gemeenten de leer gold, dat net de werken zijn die beslissend zullen in het oordeel. Hij meent die opvatting terug te vinden in de brief van Jacobus. Maar Hoezeer het voor Jacobus en trouwens ook voor Paulus en in het gehele NT ook om de ethiek gaat, pas bij  vertrouwen op de veiligheid van het eigen bestaan, bij vertrouwen in de bevrijding die met Torah en Evangelie geschonken is, komt de messiaanse ethiek binnen  bereik van het concrete menselijk leven en samenleven.. Uit het volgen van deze ethiek blijkt dat vertrouwen dat geloof .

[285] Miskotte maakt, voordat hij tot de bespreking van dit laatste hoofdstuk overgaat, een paar behartenswaardige opmerkingen. We citeren enkele uitspraken, al is het de moeite meer dan waard deze bladzijden (437-442) in hun geheel te lezen. “Het is (met Op.21) als met anekel anderegedelten van de Schrift . .  : het zijn geen gedelten om te lezen, maar om vóór- te lezen; eerder om na te zeggen, dan om te doorgronden(437)”. “Wij zijn met ons figuur verlegen, zoals dat trouwens altijd min of meer het geval is in de kerk . .   het is een ruimte waar je op je tenen gaat lopen . .  onder de neerdrukkende overmacht van deze innerlijke majesteit. . . laten wij in ’s hemels naam maar weer gewóón doorlopen(438)”. “ . . . de doorbraak van het Rijk van Christus betekent: er is een einde . .  , maar dat einde is . .  een voleinding der eeuwen. De eeuwen komen daarin, na geoordeeld te zijn, tot hun bloei . . .Het zal de concrete vergeing zijn . . het vergeven verleden, waartoe wij over-leden zijn. God is ons einde, in dat Einde gaan wij niet te niet (439)”.  “Het Rijk Gods is niet denken als een opheffing van de wereld. . . Daartoe geeft de bijbel niet de minste aanleiding . . . Wanneer ik het goed versta, dan zou ik het enkele woord willen noemen: opstanding (440)” “In de derde plaats is dit Rijk Gods eerder een uitwendige dan een innerlijke verandering.. . . die voltrekt zich tijdens de geschiedenis, in de harten der mensen, martelaren en belijders. Maar uitwendig wordt het anders; . .. Psalm 104: Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks.(441)”.  “Wij kunnen hetb ook zo zeggen: het rijk Gods, de hemel, dat is niet een ánder leven. . . . het is ditzelfde leven, gered van het verderf. . .. Te geloven dat dit leven gered is, dat is het geloof in den hemel; en dit te zien, te beleven, dat zal de hemel zelf zijn.(442)”

[286] Miskotte tekent aan(blz.442): “Nieuw in zijn verhouding tot  God . . . God geeft zijn werk niet prijs gelijk ook Paulus immers zegt: de gedaante dezer wereld gaat voorbij . . .  Vandaar dat ook de hemel hoort bij de vernieuwing (443).. . . Het betekent natuurlijk: de voor `ns eerste hemel en de voor óns eerste aarde. . . . Er is maar één werkelijkheid, déze, maar van haar oorspronkelijke gedaante hebben wij geen notie! Dat zondige, bedorvene, tweeslachtige is en blijft voor óns de éérste. Zie maar wat er in vs 4 staat: . ..  dat is de inhoud van dat eerste. Ook Quispel stelt hier vast “dat het nieuwe heelal geen schepping uit het niets is; het koninkrijk Gods is geen vernietiging, maar een omvormer(blz.111)”. Terecht wijst hij erop, dat dit ook strekking is van de Jes.65:17 en 66:22, die hier  letterlijk geciteerd worden. Miskotte en Quispel, verstaan de zee hier als een begrip dat het ongeordende en chaotische aanduidt, waar het beest  vandaan kon komen.

[287] Ook hier proberen we Miskotte’s uitleg samen te vatten: De stad is de polis in het Grieks, maar de polis is het beeld van de hele maatschappij, van de staat. Die nieuwe stad / staat ziet Johannes neerdalen, in beweging  van de hemel naar de aarde, hij ziet niet dat hij neergedaald IS, Hij ziet het komen! En die stad / staat krijgt de naam Jeruzalem,  de dan al totaal verwoeste stad, die niettemin gekenmerkt blijft door de belofte van Gods presentie. Jeruzalem nieuw als naam voor de hemel. Die naar de aarde toe komt, zoals de Christus zelf kwam: “Vom Himmel hoch da komm’ich her!”. Het Rijk Gods IS gekomen in Christus en is dus net als hij komende. En de aarde (d.w.z. het land) verwacht hem. Maar in de taal van Johannes, is de aarde (het land) geen vrouw, maar een man en is Jeruzalem en de hemel geen man maar een vrouw: een bruid )Miskotte blz.447/448).

[288] Deze verzen bevatten woorden die herinneren aan een reeks van teksten uit TeNaKh (de woordkeus sluit aan bij de LXX):

Zach.2:14: Daar wordt gesproken over de ontferming over en de terugkeer naar Jeruzalem van die-JHWH-van-Israël.

Ez.37:27: Mijn woning (tent) zal bij hen zijn: ik zal hun tot God zijn en zij zullen mij tot volk zijn.

Jes.25:8: Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen en de tranen van alle ogen afwissen.

Jes.65:19: . .  En daarin zal niet meer gehoord worden het geluid van geween of van geschreeuw.

Mooi  zegt Miskotte hierover(blz.453): “de eerste dingen, dat zijn ónze  dingen, maar wij kennen hier en nu . . .  de dingen niet anders dan als on ze dingen”.

[289] .Quispel tekent hier aan: “Een betere vertaling is:  het is zover. Zo wordt wat hier gezegd wordt naar het heden van Johannes gezichten verplaatst.Maar dat doet onrecht aan het hier zo popvallende perfectum. Miskotte laat dit perfectum spreken door het concreet in te vullen met alles wat Christus Jezus heeft volbracht. In hem was het al zover!  In die kairos geschiedde dit al: toen woonde God bij de mensen, en droogde hij de tranen. Wat in Hem geschiedde is de komende voleinding van de geschiedenis.

[290] Deze woorden herinneren aan de bekende begin regel van Jes.55:1, maar ook aan Zach.14:8.

[291] Deze zin komt voor in II Sam.7:14 – hier spreekt de profeet Nathan deze woorden uit namens JHWH tot David, alleen staat daar ‘vader’ en  hier ‘god’; ook in Ps89:27 gaat het over David, al wijkt de woordkeuze enigszins af, en in Zach.8:8 gaat het over het volk.

[292] Dezelfde woorden vinden we in Jes.30:33, waar Jesaja de ondergang aankondigt van de wereldmacht Assur en zijn koning.

<