VOLGENS MATTHEUS[1]
1 k-0
1.1.Boek van-het-geschieden*[2] van Jezus Christus *Hebr. SéPhèR TóWLeDóWT [zoon van-David zoon van Abraham. Zie Gen.5:1: boekstaving-van
de-baringen
2.Abraham deed-geschieden*[3] Izaäk, *Hebr. HóWLieJD, letterlijk: ‘deed baren’.
Izaäk deed-geschieden Jakob,
Jakob deed-geschieden Judas en zijn broers.
3.Judas dan deed-geschieden Phares
en Zara uit Thamar,
Phares dan deed-geschieden Hesrom
Hesrom dan deed-geschieden Aram.
4.Aram dan deed geschieden Aminadab,
Aminadab dan deed geschieden Naässon,
Naässon dan deed geschieden Salmon,
5.Salmon dan deed geschieden Boas uit Rachab,
Boas dan deed geschieden Jobed uit Ruth,
Jobed dan deed geschieden Issaï.
2
6.Issaï dan deed geschieden David, de koning,
David dan deed geschieden Salamo, uit die van Uria,
7.Salomo dan deed geschieden Rehabeam,
Rehabeam dan deed geschieden Abia,
8.Abia dan deed geschieden Asaph,
Asaph dan deed geschieden Josaphat,
Josaphat dan deed geschieden Joram,
9.Joram dan deed geschieden Uzzia,
Uzzia dan dded geschieden Jotham,
Jotham dan deed geschieden Achaz,
10.Achaz dan deed geschieden Hiskia,
Hiskia dan deed geschieden Manasse,
Manasse dan deed geschieden Amos,
11.Amos dan deed geschieden Josia,
Josia dan dded geschieden Jechonja
en zijn broers bij de Babylonische verhuizing.
3
12.Na de Babylonische verhuizing dan
deed Jechonja geschieden Salathèl,
MAT 1
Salathèl dan deed geschieden Zerubabel,
13.Zerubabel dan deed geschieden Abiud,
Abiud dan deed geschieden Eljakim,
Eljakim dan deed geschieden Azor,
14.Azor dan deed geschieden Zadok,
Zadok dan deed geschieden Achim,
Achim dan deed geschieden Elihud,
Elihun dan deed geschieden Eleazar,
15.Eleazar dan deed geschieden Maththan,
Maththan dan deed geschieden Jakob,
16.Jakob dan deed geschieden Jozef, de man van Maria,
uit wie geschied is Jezus, van wie gezegd wordt
gezalfde.
4
17.Alle nu de geschiedronden vanaf Abraham tot David:
veertien geschiedronden,
en vanaf David tot de Babyloniusche verhuizing
veertien geschiedronden,
en vanaf de Babylonische verhuizing tot de gezalfde
veertien geschiedronden.
5
18.Van Jezus Christus dan was het geschieden aldus.
Toen uitgehuwelijkt werd zijn moeder Maria aan Joseph,
voor hun samenkomen,
werd zij bevonden in buik te hebben
uit heilige beluchting*. *Gr.pneuma=Hebr.: RuWaCh= beluchting of beluchter
19.Joseph echter de man van-haar, rechtvaardig zijnde
en niet willend haar tot-toonbeeld-te-maken besloot
heimelijk zich los te maken van haar.
20.Terwijl hij dit in gemoed had, zie een werkbode* van *Gr. Aggelos = Hebr.MàL’AáK
de machtiger verscheen naar een droom aan hem zeggend:
Joseph, stichtzoon van David, ontzie* je niet aan te nemen Gr.phobeo = Hebr.JáRéA
Maria de vrouw van jou; daar wat in haar aan’t geschieden is
uit een beluchting is een heilige.
21.Baren[4] zal zij voorts een stichtzoon, en roepen zul jij
de naam van hem Jezus*. *Gr. Ièsous,
Hebr : JèShoeàNg
Hij immers zal bevrijden* het volk van hem van de * Hebr. JáShàNg
de verwaardingen[5] van hen.
22.Dit geheel echter is geschied, opdat gevuld werd
het verwoorde vanwege de machtiger door de profeet,
zeggende:
MAT 1,2
23.Zie de maagd zal in buik hebben
en baren een stichtzoon
en zij zullen roepen de naam van hem
Emmanuel[6],
dat wordt vertolkt met met-ons-God.
6
24.Gewekt echter vandaan van de droom
Joseph maakte zoals ertoe gezet heeft hem
de werkbode van de machtiger
en hij nam aan zijn vrouw.
25. En niet bekende*[7] hij haar *Gr.ginooskoo = Hebr. JáDàNg = volkènnen
totdat zij gebaard heeft een stichtzoon;
en zij riep zijn naam Jezus[8].
7
2.1.Toen echter Jezus de geschiedenis in gekomen was k-1
in Bethlehem van Judea in de dagen van Herodes de koning,
zie bezweerders[9] vandaan van opstijg-oosten-vroege streken
kwamen te geschieden naar Jeruzalem,
2.zeggend: waar geschiedt de gebaarde koning
van de Judeeërs?
Gezien hebben wij immers van hem de ster
in de opstijg-oosten-vroege-streek en wij zijn gekomen
om toe te bukken voor hem.
3.Maar koning Herodes, (dit) gehoord hebbend,
werd geroerd en al-af* Jeruzalem samen met hem. *Gr.pas=(hier)Hebr.KåL
4.en samen gevoerd hebbend alle vooraangaande-priesters
en schriftkenners van het volk* Gr.laos = Hebr. NgàM
deed hij navraag bij hen: waar komt de gezalfde
de geschiedenis in?
5.Maar zij spraken tot hem: in Bethlehem van Judea,
zo immers is geschreven door de profeet:
6.en jij, Bethlehem, land Juda,
geenszins de minste geschied jij
bij de aanvoerders van Juda,
uit jou immers zal voortkomen een aanvoerende[10],
MAT.2
die weidt mijn volk Israël[11].
8
7.Toen Herodes, heimelijk geroepen hebbend
de bezweerders, strikt gekregen had
van hen de tijd van het schijnen van de ster,
8.sprak hij, hen ook gestuurd hebbend
naar Bethlehem:
heengaande doet navraag strikt
omtrent het kind;
wanneer echter jullie gevonden hebben,
legt het voor aan mij, opdat ook ik kom
om toe te bukken voor hem.
9.Maar zij, gehoord hebbende naar de koning,
gingen heen.
En zie de ster, die zij zagen
in het opstijg-oostenvroege, voerde hen voort
tot zij, aangekomen, staande was
boven waar geschiedde het kind.
10.Maar ziende de ster verheugden zij zich
een vreugde zeer groot.
11.En aangekomen bij het huis
MAT 2
zagen zij het kind samen met Maria
zijn moeder, en vallende bukten zij zich toe
voor hem en geopend hebbend hun voorraden
droegen zij aan voor hem giften,
goud en geurwit[12] en mirre[13].
12.En in gebruik genomen door een droom
om niet weerom te buigen tot Herodes,
zijn zij door een andere neemweg* * Gr hodos = Hebr. DèRèK
weer uitgeweken naar hun streek.
9
13.Toen zij weer weggekomen waren,
zie een bodewerker* van de machtiger * Gr aggelos = Hebr. MàLæAàK
komt te voorschijn door een droom
aan Joseph zeggend:
jezelf doende opstaan* neem aan * Gr eigeiro = Hebr. QuWM
het kind en zijn moeder,
en vlucht naar Egypte,
en geschied daar totdat ik spreek tot jou.
Want aanstaande is Herodes
om het kind zoeken
om het teloor te doen gaan.
14.Maar hij, zichzelf doende opstaan,
nam aan het kind en zijn moeder
des nachts en kwam weer weg
naar Egypte.
15. En hij geschiedde daar
tot het gestorven zijn* van Herodes, * Gr. teleutès = Hebr. MéT
opdat volledig gemaakt werd
het verwoorde vanwege de machtiger
door de profeet die zegt:
Uit Egypte riep ik mijn stichtzoon[14].
10
16.Toen werd Herodes, k-2
ziende dat hij bespeeld werd
door de bezweerders, toornmoedig zeer
en afgezonden hebbend pakte hij op[15]
de-al-afheid-van de kinderen
in Bethlehem en in de al-afheid van
haar grensgebieden
vandaan van twee jaar en daar beneden,
MAT 2
volgens de tijd die hij strikt gekregen had
van de kant van de bezeweerders.
17.Toen werd volledig gemaakt
het verwoorde door Jeremia de profeet
die zegt:
18.Een stem in Rama werd gehoord,
geween en verbittering veel[16].
RachèL bewenend haar borelingen,
en niet wil zij toegeroepen worden,
omdat zij niet geschieden.[17]
11
19.Toen Herodes overleden* was, *Gr.teleutaoo
zie een bodewerker van de machtiger
komt te voorschijn door een droom
aan Josef in Egypte, zeggend:
20.Doende jezelf opstaan neem je aan
het kind en zijn moeder en ga heen
naar het land Israël.
Gestorvenen immers zijn zij
die zoeken de lichaamziel van dit kind.
21.En hij, zichzelf doende opstaan,
nam aan het kind en zijn moeder
en ging in naar het land Israël.
22.Gehoord hebbend echter, dat
Archelaos koningt over Judea
op de drukplek van zijn omvamende Herodes,
werd hij met ontzag bevangen
daarheen af te komen.
In gebruik genomen door een droom
kwam hij weer weg naar de delen
van Galilea.
23. En aangekomen huisde hij
in een stad gezegd Nazareth,
opdat volledig werd het verwoorde
door de profeten[18], dat hij (als)Nazoreeër
MAT 3
wordt aangeroepen.
12
31.Maar in die dagen komt te geschieden k-3
Johannes de doper aankondigend
in de inbrengleegte* van Judea, zeggend: *Gr.erèmos=Hb.MiD’BaR
2.verander van besef, dichtbij-is immers
het koningschap van de hemelen.
3.Hij immers geschiedt tot wat verwoord is
door Jesaja de profeet:
de stem van een uitroepende in de inbrengleegte
maakt gereed de neemweg van de machtiger,
maakt rechtuit zijn banen[19].
13
4.Deze Johannes had zijn kleed vandaan van
haren van een kameel en een riem van vel
om zijn heup[20]; en (als) zijn voedsel geschiedde
sprinkhanen en wilde honing.
14
5.Toen ging uit naar hem Jeruzalem
en al-af Judea en al-af de omstreek
van de Jordaan.
6.En zij werden gedompeld* in de rivier de Jordaan *Gr.baptizoo=
door hem gelijkgevend uitsprekend Hb.TháBhàL
hun verwaardingen*. *Gr.hamartia=
7.Ziende echter vele farizeeën en Sadduceeën Hb.ChæTháAáH
komend tot de dompeling, sprak hij tot hen:
geschiedvoortbrengsel van adders,
wie toonde ’t jullie te vluchten
vandaan van de aanstaande walgtoorn*? *Gr.orgè=Hebr.AàPh
8.Maakt dan vrucht waardig het omdenken.
9.En geeft geen dunkzwaarte* aan het zeggen: *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD
als omvamende* hebben wij Abraham. *Gr.pater=Hebr. AàB
Want ik zeg jullie, dat God de kracht heeft
uit deze stenen te doen opstaan borelingen
Voor Abraham.
10.Maar reeds ligt de bijl bij de wortel
van de bomen: alle boom, die niet maakt
MAT 3
ideale vrucht wordt uitgestoten
en naar het vuur geworpen.
11.Ik dompel jullie wel in water
tot besefverandering, maar hij die achter mij aan
komt geschiedt sterker dan ik,
niet geschied ik geschikt de sandalen
op te tillen; hij zal jullie dompelen
in beluchting geheiligd en in vuur.
12.Zijn wan in zijn hand en almaar
zal hij reinigen zijn dorsvloer,
en hij zal samen voeren zijn graan
naar de aflegplaats*, maar het kaf *Gr.apothèkè
zal hij afbranden met onuitdoofbaar vuur.
15
13.Dan kom te geschieden Jezus
vandaan vtan Galilea bij de Jordaan
naar Johannes toe om gedompeld te worden
door hem.
14.Maar hij verhinderde hem zeggend:
ik behoef door jou gedompled te worden,
en jij komt naar mij toe?
15.Maar zich toebuigend* sprak Jezus *Gr.apokrinoo=
tot hem: verduw[21] het nu; zo immers Hb.NgáNáH
geschiedt het passende voor ons
volledig te maken de al-afheid
gerechtigheid. Toen verduwde hij hem.
16.Maar gedompeld geworden trad Jezus
echter regelrecht omhoog vandaan van
het water; en zie: geopend werden
de hemelen en hij zag de beluchter van God
neertredend als een duif*, komend op hem. * zie Jes.11:2
17.En zie een stem uit de hemelen zeggend: * zie Jes.42:1
deze geschiedt (als) de stichtzoon* van mij, * zie Ps.2:7
de beminde, in wie ik genadig.
16
4.1.Dan wordt Jezus opgevoerd
naar de inbrengleegte door de beluchter
om beproefd te worden door de lasteraar*. *Gr.diabolos = Hebr.SháTáN
2.En vastend veertig dagen en veertig nachten
hongerde hij daar laat achteraan.
3.En naar hem toe gekomen sprak
de beproever tot hem:
indien jij geschiedt (als) stichtzoon van God,
spreek opdat deze stenen tot broden
geschieden.
4.Maar hij zich toebuigend sprak: er is geschreven:
niet bij brood afzonderlijk zal leven
MAT 4
de menselijke, maar bij al-af woord
dat uitgaat door de mond van God[22].
17
5.Dan neemt hem mee de lasteraar
naar de geheiligde stad
en deed hem staan op de vleugelpunt
van de tempel
6.en hij zegt hem:
indien jij geschiedt (als)stichtzoon van God,
werp jezelf omlaag,
er is immers geschreven:
aan de bodewerkers van hem
gebiedt hij omtrent jou
en
op handen zullen zij hoog heen dragen jou,
opdat jij niet voorstoot op een steen
jouw voet*[23] . *cit Psalm 91:11,12
7.Aan hem beweerde Jezus: wederom is geschreven:
niet zul je beproeven de Machtiger jouw God*. *cit. Deut.6:16
18
8.Wederom neemt mee hem de lasteraar
naar een berg zeer hoog, en hij toont hem
al-af de koninkrijken van de ordentelijkheid* * Gr.kosmos
en hun duinkzwaarte*. *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD
9.En hij sprak tot hem:
deze al-alheid zal ik jou geven, indien
vallend je neerbukt voor mij.
10.Dan zegt hem Jezus:
vaar weg, lasteraar, geschreven is immers:
naar de machtiger de god van jou
zul jij je toebukken en hem afgezonderd
dienen*[24]. *Gr.latreuoo
11.Dan verduwt hem de lasteraar en zie
werkboden kwamen naar voren
en zij bedienen* hem. *Gr.diakonein
19
12.Maar gehoord hebbend dat Johannes
overgeleverd werd, week hij weer uit
naar Galilea.
MATTH 4
13.En verlaten hebbend Nazareth
werd hij behuisd in Kapharnaum aan zee
in het gebergte van Zebulon en Naphtali,
14.opdat vol gemaakt werd het verwoorde
door Jesaja de profeet zeggende:
15.land Zebulon en land Naphtali,
de neemweg van de zee, het oversteekse
van de Jordaan, Galilea van de naties,
16.het genotenvolk* dat zit in duisternis *Gr.laos = Hebr. NgàM
ziet een licht groot en voor wie zitten
in een veldstreek en in de schemer
van gestorvenheid, op stijgt een licht
voor hen[25].
17.Vanaf toen ging Jezus vooraan k-4
aan te kondigen en te zeggen:
verander van besef: lijfna gekomen is immers
het koninkrijk van de hemelen.
20
18.Rond schrijdend nu langs de zee Mt.4:18-22, zie:
van Galilea, zag hij twee broederverwanten Mc.1:16-20,Lc.5:1-11
Simon tot wie gezegd wordt Petrus Jh.1:40 e.v.
En Andreas de broederverwant van hem,
werpende een rondwerper* in de zee. * een soort visnet
Zij geschiedden immers als vissers.
19.En hij zegt hen: komt achter mij aan
en ik zal maken jullie tot vissers van mensen.
20. En zij, regelrecht wegduwend
de vangnetten, volgden zij hem.
21.En voorttredend daar zag hij
twee andere broederverwanten
Jaobus, die van Zebedaeus
en Johannes de broederverwant van hem,
in het schip met Zebedaeus hun omvamende,
weer geschikt makend hun vangnetten;
en hij riep hen.
MAT 4
22.En zij regelrecht afduwend
het schip en hun omvamende,
volgden hem.
21
23.En hij voer rond in geheel Galilea,
lerende in hun synagoges
en aankondigend de goednieuwsboodschap
van het koninkrijk* en verplegend** * of: koningschap
alle kwaal en alle uitputting bij het volk. **Gr.therapeuoo
22
24.En afkwam het hoorbericht van hem
in geheel Syrië; en zij brachten aan
voor hem allen die het (te)kwaad hebben,
bonte kwalen en folteringen mede-hebbend,
gedemoniseerden en maanziekgeworden* * = epileptisch
en verlamden en hij verpleegde hen.
25.En hem volgden krioelmenigten vele
vandaan van Galilea en van Dekapolis* *= 10 steden-streek
en van Jeruzalem en van Judea
en van het oversteekse van de Jordaan.
23
5.1.Maar ziende de krioelmenigten Lc.6:20-49 k-5
ging hij op* naar het gebergte; *Gr.anabainoo=Hebr.
en toen hij neerzat, kwamen aan bij hem [NgáláH
zijn leerlingen.
2.En geopend hebbend zijn mond
leerde hij hen zeggende:
3.Gelukwensen-aan[26] de armen[27]
aan beluchting*, want hunner *Gr.pneuma=Hebr.RuWàCh
geschiedt het koninkrijk van de hemelen.
4.Gelukwensen-aan de treurenden*[28] *Gr.pentheoo=Hebr.AáBàL
MAT 5
omdat zij toegeroepen zullen worden.
5.Gelukwensen aan de-gebogenen* *Gr.praus=Hebr.NgåNieJ
omdat zij wegvangen het land[29].
6.Gelukwensen-aan die hongeren en dorsten
naar de gerechtigheid*, *Gr.dikaiosunè=Hebr.TseDáQáH
omdat zij verzadigd zullen worden*. *Gr.chortazoo=Hebr.SsáBàNg
7.Gelukwensen-aan de gratieverleners*, *Gr.eleèmoon=Hebr.CháNuWN
omdat hen gratie verleend zal worden.
8.Gelukwensen-aan de reinen van hart[30],
omdat zij God zullen zien.
9.Gelukwensen-aan de-vredemakers,
omdat zij (als)stichtkinderen van God
zullen worden geroepen.
10.Gelukwensen-aan de vervolgden
vanwege de gerechtigheid,
omdat hunner geschiedt het koninkrijk
van de hemelen.
11.(Als)gelukgewensten geschieden jullie,
wanneer zij honen* jullie en vervolgen *Gr.oneidizoo=Hebr.CháRàPh
en spreken alle slechts tegen jullie,
liegende omtrent mij,
12.verheugt jullie en juicht,
omdat het loon van jullie veel(is)
in de hemelen; zo immers vervolgden
zij de profeten die(zijn) voor jullie aan[31].
13.Jullie geschieden (als)het
zout van het land; maar indien het zout
verdwaasd wordt, waarmee
MAT 5
zal er gezouten worden? Tot niets
heeft het vermogen tenzij om,
naar buiten geworpen, beschreden
te worden door de mensen.
25
14.Jullie geschieden als het licht
van de ordentelijkheid*. Niet heeft *Gr.kosmos
een stad de kracht zich te verschuilen
bovenop een berg gelegen;
15.en niet branden zij een lamp
en stellen hem onder een korenmaat,
maar op een zevenlamp* en *Gr.luchnia=Hebr.MeNoRáH
als een toorts straalt hij voor allen
in het huis.
16. Zo moet als een toorts stralen
het licht van jullie voor de mensen,
opdat zij zien de ideale werken van jullie
en dunkzwaarte* geven aan *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD
de omvamende onzer die (is)
in de hemelen.
26
17.Legt niet uit, dat ik gekomen ben
om de wetsuitlegging* te ontlossen *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
of de profeten; niet ben ik gekomen
om te ontlossen maar om volledig
te maken.
18.Op trouwe* immers zeg ik jullie, *Gr.amèn=Hebr.AáMéN
totdat is komen oversteken* de hemel *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR
en het land, niet één-enkele jota
of één-enkel accentstreepje is komen
oversteken, totdat de al-afheid
is geschied.
19.Hij die nu zou los maken een-enkele
van deze minste geboden en zo leert
aan de mensen, zal als minste uitgeroepen
worden in het koninkrijk van de hemelen.
Maar hij die ze zou doen* en leren *Gr.poieoo = maken=Hebr.NgáSsáH
die zal als groot uitgeroepen worden
in het koninkrijk van de hemelen.
20.Want ik zeg jullie, dat indien niet
te over is van jullie de gerechtigheid
meer (van die) van de schriftkenners
en van de Pharizeeërs, komt zeker niet
binnen in het koninkrijk van de hemelen.
26
21.Jullie hoorden wat verwoord is aan de
vooraangaanden: niet zul jij moorden[32];
MAT 5 wie zou moorden, zal als een
eronder gehoudene geschieden
door het oordeel.
22.En ik zeg jullie dat
alwie walgtoornt tegen zijn
broeder/zusterverwant,
zal als een eronder gehoudene
geschieden voor het oordeel;
en wie zou zeggen tot zijn
zuster/broederverwant
lozerik* zal als een eronder *Gr.raka=Hebr.RéJK=loos
gehoudene geschieden
voor het sanhedrin;
en wie zou zeggen dwaas,
zal als een er onder gehoudene
geschieden tot het helse* *Gr.geënna=Hebr.GeHeNNáH
van het vuur.
23.Indien je zou aandragen
een geschenk van jou
op de slachtplaats* en daar *Gr.thusastèrion=Hebr.MiZ’BàCh
indachtig is*, dat jouw zuster/broeder *Gr.mnèsteuoo=Hebr.ZáKhàR:
iets heeft tegen jou, [aanhaken bij (NWL)
24.duw weg daar het geschenk van jou
voor aan de slachtplaats,
vaar heen en maak’t vervangbaar
voor jouw zuster/broeder
en dan komende draag aan
jouw geschenk.
25.geschiedt welbeseffend
voor wie tegenover jou recht heeft[33]
vlijtig, zo lang jij geschiedt
samen met hem op de neemweg*: *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
misschien levert over jou
wie tegenover jou recht heeft
aan de oordeelveller en de
oordeelveller aan de handlanger
en geschied jij in waarhouding[34]:
op trouwe* ik zeg je, *Gr.amèn=Hebr.AáMèN
MAT 5
zeker niet zul jij uitkomen
daarvandaan tot jij terugggeven
hebt het laatste kwartje[35].
28
27.Jullie hoorden dat verwoord werd:
niet zal jij echtbreken*[36], *Gr.moicheuww=Hebr.NáAàPh
28.maar ik zeg jullie, dat alwie bekijkt
een vrouw om het begeren pleegde
reeds echtbreuk met haar in zijn hart.
29.Indien dan jouw oog het rechter
doet struikelen jou, pak het weg
en werp het vandaan-van jou;
want het draagt bij voor jou,
dat teloorgaat een van jouw
ledematen en niet al-af* *Gr.holos=(hier)Hebr.KåL
het zielelichaam van jou wordt
geworpen in het helse*. *Gr.geenna=Hebr.GéJ HiNoM
30.En indien jouw rechterhand
jou doet struikelen, stoot hem weg
en werp hem vandaan-van jou;
want het draagt bij aan jou,
dat teloor gaan een van de
ledematen van jou en niet al-af
het zielelichaam van jou
tot het helse wegkomt.
29
31.Er werd verwoord: wanneer
iemand los laat zijn vrouw,
moet hij geven aan haar
een afstandsbrief[37]*. *Gr.apostasion=Hebr.SéPhèR KeRieT
32.Maar ik zeg jullie, dat
MAT 5
alwie los laat zijn vrouw
buiten de inbreng van hoererij
maakt dat de echt met haar
gebroken wordt, en indien iemand
de los gelatene huwt, breekt hij de echt.
30
33.Wederom hoorden-jullie, dat
verwoord werd aan de vooraangaanden:
niet zul je een meineed afleggen,
en weergeven aan de machtiger
jouw eden.[38]
34.Maar ik zeg jullie helemaal
geen eed te zweren, noch bij de hemel,
35.omdat die (als) de troon* geschiedt *Gr/thronos=Hebr.KiSSéA
van God noch bij het land, omdat
dat (als) een voetstuk* geschiedt *Gr.hupopodion=Hebr.HæDóWM
van de voetebenen* van hem[39] noch *Gr.podos=Hb.RèGèL
bij Jeruzalem, omdat het geschiedt (als)
de stad van de grote koning;
36.noch jouw eerstdeel zul jij zweren* *Gr.omnumi=Hebr.SháBàNG[40]
omdat jij niet de kracht hebt
om één-enkele haar wil te maken
of zwart,
37.maar jullie inbreng moet geschieden
(als) ja of nee; wat te over is daarvan
geschiedt uit het slechte*. *Gr.ponèros=Hebr.RàNG[41]
31
38.Jullie hebben gehoord dat verwoord werd:
wel-oog* op de drukplek** van een weloog, *Gr.ophtalmos=Hebr.NgàJiN
en tand op de drukplek van een tand.[42] [**Gr.anti=Hebr.TàChàT
39.Maar ik zeg jullie niet te weerstaan
de slechterik, maar alwie jou ranselt
op de rechter kaak*, keer toe aan hem
ook de andere.[43]
40.En aan wie wil oordelen jou en jouw
lijfrok* nemen, verduw[44] aan hem ook
het gewaad.
41.En alwie jou prest tot één-enkele mijl,
MAT 5
vaar heen samen met hem twee.
Aan die (iets)wenst van jou,
geef’t, en van hem die vandaan van jou
wil lenen keer je niet af.
32
43.Jullie hebben gehoord dat verwoord werd:
Jullie zullen bemin de metgezel* van jou *Gr.plèsios=Hebr.RéàNg
en beweigeren* de vijand van jou. *Gr.miseoo=Hb.SsáNéA(NWL)
44.Maar ik zeg jullie: bemint de vijanden
van jullie zullen toebidden om wie
achtervolgen jullie,
45.opdat jullie tot geschieden gebracht worden
(als) stichtkinderen van jullie omvamende
die in de hemel (is), omdat zijn zon opstijgt
bij slechten en goeden en het regent bij
rechtvaardigen en onrechtmatigen.
46. Indien immers jullie zouden beminnen
die goeddoen jullie, welke beloning
hebben jullie? Maken niet de tolheffers
het zelfde?
47.En indien jullie begroeten jullie
zuster/broederverwanten afgezonderd,
wat maken jullie te over? Maken niet
ook de naties het zelfde?
48.Jullie zullen geschieden volgaaf[45]* *Gr.teleios=Hebr.TáMieJM
zoals jullie omvamende in de hemel
volgaaf is.
33
6.1. Houdt eraan vast om jullie
gerechtigheid*[46] niet te maken *Gr.dikaiosunè=Hebr.TseDáQáH
ten overstaan van de mensen
om aanschouwd te worden door hen;
maar zo niet, beloning hebben jullie
niet van de kant van de omvamende
van jullie die in de hemelen (is).
2.Wanneer nu jij maakt een aalmoes* *verbastering van het Gr.eleèmosunè
laat niet trompetten voor je aan,
MAT 6
zoals de geveinsden maken in de
synagogen en in de stegen, opdat
zij dunkzwaar worden* onder *Gr.doxazoo=Hebr.KáBhéD
de mensen.
Amèn*, ik zeg jullie, al-af zij hebben *Gr.amèn = Hebr.AáMèM=op trouwe
de beloning hunner.
3. Maar van jou, die maakt een aalmoes
moet niet volkènnen jou linker wat
maakt jou rechter,
4.opdat geschiedde van jou het aalmoes
in het verscholene; en de omvamende
van jou, die kijkt, zal in het verscholene
weergeven aan jou.
5.En wanneer jullie toebidden, geschiedt
niet zoals de geveinsden, omdat
zij liefhebben om in de synagogen
en in de wende-hoeken* van de *Gr.goonia = Hebr.PiNNáH
straatwijdten* staande toe te bidden, *Gr.plateia = Hebr.RáChuWB
opdat zij tevoorschijn zullen komen
voor de mensen; amèn ik zeg jullie:
al-af hebben zij hun beloning.
6.Maar als jullie toebidden, komt in
naar het kamerbinnen* van jou *Gr.tameion =(vaak) Hebr.CháDáR
en sluit jouw deur om te bidden[47]
tot de omvamende van jou die
in het verscholene (is); en de
omvamende van jou, die kijkt
in het verscholene zal’t weergeven
aan jou.
7.En toebiddend zeg geen babbelpraat zoals
die uit de naties, want het dunkt hen,
dat zij in hun veelzeggerij gehoor zullen
vinden; weest dan niet gelijk aan hen.
8.Immers de omvamende van jullie
volkènt waaraan jullie behoefte hebben
voordat jullie ’t wensen van hem.
9.Bidden juliie nu toe aldus:
Omvamende van ons
die in de hemelen (bent),
MAT 6
geheiligd word (moet worden) de naam* van jou, *Gr.onoma=Hb.ShéM= JHWH
10.kom (komen moet) het koningschap* van jou, * of: koninkrijk
geschied (geschieden moet) de wil van jou
zoals in hemel ook op land.
11.Ons brood voor de aankomende (tijd) geef ’t ons dagelijks
12.en verduw[48] voor ons onze verplichtingen*, *Gr.opheilèma: niet in LXX
zoals ook wij verduwd hebben
de aan ons verplichten*; *Gr.opheiletès: niet in LXX
13.en draag ons niet heen naar beproeving,
maar red ons vandaan van het slechte.
14.Indien jullie immers verduwen
aan mensen hun afvalligheden*, zal *Gr.paraptooma = Hebr.PèShàNG
verduwen aan jullie (die) de omvamende
van jullie die in de hemel is.
15.Indien jullie immers niet verduwen
aan de mensen, niet zal jullie omvamende
verduwen de afvalligheden van jullie.
35
16.En wanneer jullie vasten, geschiedt
dan niet zoals de veinzers (die)somber(zijn).
Want zij maken onverschijnbaar hun
vertegenwendigingen* opdat zij *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
te voorschijn traden voor de mensen
vastende: op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn = Hebr. AáMèN
al-af hebben zij hun beloning.
17. Maar jij die vast bestrijk* je *Gr.aleiphoo=Hebr.ThuWCh
eerstdeel* spoel af** je vertegenwendiging Gr.kephalè=Hebr.RoASh;**Gr.niptoo
[=Hebr.SháThàPh
18. opdat je niet te voorschijn
komt voor de mensen vastende, maar
voor de omvamende die (is) in de
hemel; en de jouw omvamende, kijkend
in het verscholene, zal je weergeven.
36
19.Neemt niet op voorraad* voor jullie *Gr.thèsauros=Hebr.AáTsàR
voorraden op het land, waar mot en
vereting* onverschijnbaar maken, *Gr.broosis=Hebr.AáKàL
en stelers doorgraven en stelen.
20.Neemt op voorraad voor jullie
voorraden in de hemel, waar noch
mot noch vereting onverschijnbaar
maken en waar stelers niet doorgraven noch stelen.
21.Waar immers geschiedt jouw voorraad,
daar zal ook geschieden jouw hart.
37
22.Als lamp van het zielelichaam* *Gr.sooma
geschiedt het oog; indien nu jouw
MAT 6
oog eerlijk geschiedt , zal het
zielelichaam verlicht geschieden.
23.Maar indien het oog slecht
zou geschieden, zal geheel het
zielelichaam in het duister zijn.
Indien nu het licht dat in jou is
als duisternis geschiedt, hoeveel
duisternis (is er).
38
24.Niemand heeft de kracht
om twee machtigers te heerdienen;
of immers zul jij de ene beweigeren
en de andere beminnen, of de een
wordt aangehouden en de ander
zal hij veronachtzamen. Niet hebben
jullie de-kracht God te heerdienen
en mammon[49].
25.Daarom zeg ik jullie: weest niet
bezorgd voor jullie lichaamziel
wat jullie zouden eten [of wat
drinken], noch voor jullie ziele-
lichaam hoe jullie je zouden
aankleden. Geschiedt niet de
lichaamziel in meer dan in
voedsel en het zielelichaam dan
in aankleding?
26.Kijkt op naar het gevleugelde
van de hemel, omdat zij niet
te kiem* leggen en niet maaien** *Gr.speiroöo=Hebr.ZáRàNg;**Gr.
en niet bijeen voeren naar afleg- [therizoo=Hebr.QáTsàR
plekken*, en jullie omvamende *Gr.apothèkè
de hemelse voedt hen. Niet dragen
jullie door in meer dan zij?
27.Wie vandaan-van jullie heeft
bezorgd zijnde de kracht bij te
stellen bij zijn hoedanigheid
één-enkele el?
28.En omtrent aankleding waarom
zijn jullie bezorgd? Weest leerling
van de bloemen* van het veld *Gr.krinon=Hebr/ShóWShàN
hoe zij toenemen; niet arbeiden zij
en niet spinnen zij.
29.Ik zeg jullie, dat ook niet Salomo
in al-af zijn dunkzwaarte* omworpen *Gr.doxa=Hb.KáBhóWD
was als één-enkele van dezen.
30.En indien God polgraskruid
MAT 6
van het veld, dat vandaag geschiedt
en morgen in een oven geworpen
wordt, zo omkléédt, niet in veel meer
jullie, weinigvertrouwenden?
31.Weest nu niet bezorgd zeggend:
wat moeten wij eten? Of wat moeten
wij drinken? Of wat moeten wij
omwerpen?
32.Want al deze (dingen) zoeken
de naties op; want de omvamende
van jullie de hemelse volkènt, dat
jullie behoeven dit alles.
33.Maar zoekt eerst het koningschap
en de gerechtigheid van hem en
dit alles zal erbij gesteld worden
voor jullie.
34.Weest nu niet bezorgd bij de morgen,
want de morgen is bezorgd voor zichzelf.
Genoeg (is) voor de morgen haar kwaad.
39
7.1.Oordeelt niet,
2.opdat jullie niet geoordeeld worden;
want met welke oordeelgeving* *Gr.krima = Hebr. MiSh’PáTh
jullie oordelen zullen jullie geoordeeld [=stelregel
worden, en met welke maat jullie meten
wordt jullie de maat genomen.
3.En wat bekijk jij de splinter die in het
oog van jouw broederverwant (is), maar
de in jouw oog (zijnde) balk onderken jij
niet?
4.Of hoe vraag jij jouw broederverwant:
duw af ik werp uit de splinter uit jouw
oog, en zie de balk in jouw oog?
5.geveinsden, werp uit eerst uit jouw
oog de balk, en dan kijk jij door
om uit te werpen de splinter uit
het oog van de jouw broederverwant.
40
6.Geeft niet het geheiligde aan de honden
en werpt niet jullie parels voor aan de
zwijnen, opdat niet zij neerschrijden daarop
met hun voeten en zich kerende zullen
verscheuiren jullie.
41
7.Wenst en gegeven zal worden aan jullie.
Zoekt en jullie zullen vinden. Bonst, en
open gedaan zal worden voor jullie.
8.Want al wie wenst neemt aan en wie zoekt
vindt, en voor wie bonst zal worden open
MAT 7
gedaan.
9.Of geschiedt er vandaan van jullie
enig mens van wie zijn stichtzoon
wenst brood, niet zal hij geven aan hem
een steen.
10.Of wenst hij een vis, niet zal hij aangeven
een slang aan hem.
11.Indien nu jullie (als)slechten geschiedend,
volkènnen goede gaven te geven aan jullie
borelingen, hoeveel te meer zal
de omvamende van jullie die(is) in de hemelen
geven goede (dingen) aan wie (ze) wensen
van hem.
12.Alle (dingen) zoveel als jullie zouden
willen dat maken voor jullie de mensen,
zo maken jullie ook voor hen. Want dit
geschiedt (als) de wetsuitlegging en
de profeten.
42
13.Komt in door de nauwe poort; omdat
straatwijd en breedwijd (is) de neemweg
die afvoert naar de teloorgang, en velen
geschieden die inkomen door haar.
14.Omdat nauw (is) de poort en beëngd
de neemweg die afvoert naar het leven
en weinigen geschieden die haar vinden.
15.Houdt je vast vandaan van de leugenprofeten,
welke komen naar jullie in in kledingen
van voorttrekdieren*, van binnen echter *Gr.probaton = Hebr.TsóWAN
geschieden zij (als)wolven* die wegroppen. *Gr.lukos=Hebr.ZoAáBh
16.Vandaan-van de vruchten van hen
zullen jullie volkènnen hen.
Toch niet lezen zij op vandaan-van
een doornachtige rozijnen of vandaan
van distels vijgen?
17.Zo maakt alle goede boom prachtige
vruchten, maar een rotte boom maakt
slechte vructen.
18.Niet heeft een goede boom de kracht
slechte vruchten te dragen en een rotte
boom om prachtige vruchten te dragen.
19.Alle boom die geen prachtige vrucht
maakt wordt uitgestoten en in vuur
geworpen.
20.Dus ja vandaan van zijn vruchten
moeten jullie volkènnen hen.
44
21.Niet al wie zegt tot mij machtiger,
machtiger, zal inkomen in het koninkrijk
MAT 7,8
der hemelen, maar hij die maakt
de wil van mijn omvamende die (is)
in de hemelen.
22.Velen zullen zeggen tot mij
op die dag: machtiger, machtiger,
hebben wij niet uit jouw naam
geprofeteerd[50], en in jouw naam
demonen uitgeworpen, en in jouw
naam krachten vele gemaakt?
23. En dan zal ik gelijkgevend zeggen
aan hen dat nooit ik volkènd heb
jullie. Wijkt af vandaan van mij
bewerkers van streverij*[51]. *Gr.anomia= (hier)Hebr.AáWèN
45
24.Al wie hoort van mij deze Mt.7:24-27 zie Luc.6:47-49
woordinbrengen* en hen (waar-)maakt, *Gr.logos = Hebr. DáBháR
zal gelijk zijn aan een achtbaar man,
die huisstichtte* zijn huis op de rots. *Gr.oikodomeoo=Hebr.BáNáH
25.En neerdaalde regen en aankwamen
rivieren* en de winden beluchtten *Gr.potamos = Hebr. JáAàR
en zij vielen toe op dat huis en niet
viel het; het was immers gegrondvest* *Gr.themeloöo = Hebr.JáSàD
op de rots.
46
26En alle horende van mij deze woord-
inbrengen en niet (waar-)makende die
zal gelijk zijn aan een dwaas man, die
huisstichtte zijn huis op het zand*. *Gr.ammos = Hebr. ChuWL
27.En neerdaalde de regen en aankwamen
de rivieren en de winden beluchtten
en vielen toe op dat huis en het viel
en haar val geschiedde groot.
47
28.En het geschiedde toen al-afgemaakt
had Jezus deze woordinbrengen,
getroffen raakten de krioelmenigten
bij het leraarswerk* van hem; want *Gr.didachè.
hen belerend geschiedde hij als een
bevoegdheid hebbende en niet als
hun schriftkenners.
48
8.1.Toen hij afdaalde vanaf de berg, k-6
volgden met hem krioelmenigten vele.
MAT 8
2.En zie een melaatse* toegekomen *Gr.lepros = Hebr.TsáRàNg
bukte toe* voor hem zeggende, *Gr.proskuneoo=Hebr,SháCháH
machtiger, indien jij wilt, heb jij
de kracht mij te reinigen.
3.En gestrekt hebbend de hand
betastte* hij hem zeggende: ik wil, *Gr.haptoo = Hebr. NáGàNg
word gereinigd en regelrecht
werd van hem gereinigd de melaatsheid.
4.En Jezus zegt hem: zie toe niemand
spreek jij, maar vaar heen toon jezelf
aan de priester[52] en draag op het geschenk
dat Mozes heeft ingezet, tot getuigenis
van hen.
49
5.En toen hij inkwam in Kapharnaüm, k-7
kwam toe naar hem een vooraangaande
over honderd toeroepend hem,
6.en zeggend: machtiger, mijn knecht*[53] *Gr.pais = (hier?) Hebr.NgèBèD =
is geworpen in het huis verlamd, erg
gefolterd wordend.
7.Hij zegt hem: ik gekomen zijnde
zal verplegen* hem. *Gr.therapeuoo
8.Zich toebuigend beweerde de
vooraangaande over honderd:
machtiger niet geschied ik aan de maat* *Gr.ikanos=Hebr.DieJ
dat jij onder mijn dak inkomt; maar
spreek afgezonderd met een woordinbreng
en genezen zal mijn knacht.
9.Want ik geschied (als) een menselijke
onder bevoegdheid, hebbend onder mijzelf
legerschareleden, en ik zeg deze: ga heen
en hij gaat heen, en een ander: kom
en hij komt, en mijn heerdienaar*: maak *Gr.doulos = Hebr.NgèBèD
dit, en hij maakt’t.
10.En Jezus gehoord hebbend verwonderde
zich en sprak tot de volgers: op trouwe* *Gr.amèN = Hebr.AáMèN
ik zeg jullie: van de kant van niemand
heb ik een zodanig vertrouwen gevonden
in Israël.
11.Maar ik zeg jullie dat velen vandaan
van het opstijg-oosten-vroege en van het
neerkomen van de zon[54] zullen komen
MAT 8
en zich zullen neer vlijen samen
met Abraham en Izaäk en Jakob
in het koninkrijk van de hemelen.
12.Maar de stichtzonen van het
koninkrijk zullen uitgeworpen worden
naar de buitenste duisternis;
daar zal geschieden het geween
en het geknars van de tanden.
13.En Jezus sprak tot de vooraangaande
over honderd: vaar heen, zoals jij
vertrouwde, moet geschieden voor jou.
En genezen werd de knecht (kind?)
op dat uur.
50
14.En Jezus gekomen zijnde in het huis k-8
van Petrus zag zijn schoonmoeder
neergevallen en koortsvuur hebbend.
15.En hij betastte haar hand en van zich af
duwde haar het koortsvuur. En zij stond op
en bediende hem.
16.Toen het laat geworden was, droegen zij
voor bij aan hem vele gedemonizeerden.
En hij wierp uit de beluchters met een
woordinbreng, en allen die het te kwaad
hebben verpleegde hij.
17.Zo werd volledig gemaakt het verwoorde
door Jesaja de profeet zeggende:
Hij nam aan de onvastheden van ons
en de kwalen tilde hij[55].
51
18.Maar Jezus, ziende de krioelmenigte
om hem beval weg te komen naar het
oversteekse.
19.En één schriftgeleerde, naar voren
gekomen, sprak tot hem: leraar, ik moet
navolgen jou, waarheen jij ook wegkomt.
20.En Jezus zegt hem: de vossen hebben
holen en de gevleugelden van de hemel
nestenten, maar de stichtzoon van de
menselijke heeft niet waar hij het
eerstdeel vlijt.
MAT 8
21.En een ander van zijn leerlingen
sprak tot hem: machtiger, vaardig
mij af eerst om weg te komen
en te begraven mijn vader.
22.Maar Jezus zegt hem: volg mij
en verduw het, dat de lijfdoden* *Gr.nekros
begraven de lijfdoden van zichzelf.
52
23.En toen hij intrad in het vaartuig zie Mc.4:36-41 en Lc.8:23-25 k-11
volgden hem zijn leerlingen.
24.En zie een turbulentie* groot *Gr.seismos = Hebr. SeNgàR(Jon.1:4)
geschiedde op de zee, zodat het
vaartuig omhuld werd onder de
golven, maar hij sufte.
25.En toekomend deden zij opstaan
hem zeggende: Machtiger*, bevrijd, *Gr.kurië = Hebr.AæDoNáJ
wij gaan teloor.
26.En hij zegt hen: wat bang geschieden
jullie, weinig vertrouwen hebbenden?
Toen, opgestaan, omwaardeerde*[56] hij *Gr.epitimaoo=(hier)Hebr.GáNgàR
de winden en de zee en er geschiedde
een gladheid groot.
27.En de menselijken verwonderden zich
zeggende: hoedanig geschiedt deze, dat
ook de winden en de zee hen gehoor geven?
53
28.En toen hij kwam naar het oversteekse k-12
naar de streek van de Gadarenen kwamen
onderweg hem tegemoet twee bezetenen,
vandaan van de gedachtenisplaats weg-
gekomen, boosaardig zeer, zodat niet
vermocht wie dan ook langs te komen
door die neemweg.
29.En zie zij schreeuwden zeggende:
wat aan ons en aan jou, stichtkind van God?
Kwam jij hier voor een tij om te folteren
ons?
30.En er geschiedde verre vandaan van hen
een uitvoergroep*[57] van vele zwijnen, die
geherderd werden.
31.En de demonen roepen toe hem zeggende:
Indien jij uitwerpt ons, zend os af naar
de uitvoergroep van zwijnen.
32.En hij sprak tot hen: vaart heen.
MAT 8,9
En zij wegkomend kwamen weg naar
de zwijnen; en zie in gedrang ging
al-af de uitvoergroep omlaag van de
afhang naar de zee, en zij stierven
in de wateren.
33.En de herders vluchtten, en
weggekomen naar de stad en
legden voor* alles en de dingen *Gr.apangngelloo=Hebr.NáGàD
van de gedemoniseerden.
34.En zie al-af de stad, kwamen weg
om onderweg tegemoet te gaan
Jezus, en ziende hem riepen zij toe
opdat hij omtrad vandaan van
de gebiedsgrenzen van hen.
54
9.1.En ingetreden in een vaartuig
en hij kwam naar zijn eigen stad.
2.En zie zij droegen aan voor hem k-13
een verlamde op een vlijbaar
geworpen. En Jezus, ziende hun
vertrouwen, sprak tot de verlamde:
wees gerust, boreling, verduwd
worden jou de verwaardingen.
3.En zie sommigen van de schriftkenners
spraken bij zichzelf: deze beweert
smadelijk.
4.En Jezus volkènnend wat zij in hun
gemoed hadden sprak: Om wat hebben
jullie in gemoed slechte (dingen)
in jullie harten?
5.Wat immers geschiedt beter arbeidbaar,
spreken: verduwd worden jou
de verwaardingen, of: spreken:
sta op en schrijd rond?
6.Maar opdat jullie volkènnen, dat
bevoegdheid heeft de stichtzoon
van de mens op het land te verdwuen
verwaardingen: – Dan zegt hij tot
de verlamde: sta op en draag hoog heen
van jou de vlijbaar en vaar heen
naar jouw huis.
7.En opgestaan kwam hij weg naar
zijn huis.
8.En (dit)ziende hadden de krioelmenigten
ontzag en gaven zij dunkzwaarte aan God
die geeft zodanige bevoegdheid aan mensen.
55
9.En Jezus, langs voerend daar, zag een k-14
mens neer gezeten bij het tolhuis,
MAT 9
Maththaios* gezegd, en hij zegt hem: *= Mattheüs
volg mij. En opgestaan volgde hij hem.
10.En het geschiedde toen hij aanlag
in het huis, en zie vele tolheffers
en verwaarders gekomen zijnde
lagen mede aan met Jezus en met
de leerlingen van hem.
11.En de pharizeeën, dit ziende,
zeiden tot zijn leerlingen: door wat
samen met de tolheffers en de
verwaarders eet de leraar van jullie?
12.Maar hij, gehoord hebbend, sprak:
niet hebben behoefte de sterken
aan de geneesheer maar die het te kwaad
hebben.
13.En leert als jullie heengaan wat
geschiedt: goede-gunst* wil ik * Gr.eleos = (hier) Hebr.ChèSèD
en niet een slachtgave[58];
niet immers kom ik rechtvaardigen
roepen maar verwaarders.
56
14.Dan komen toe naar hem
de leerlingen van Johannes zeggende:
door wat vasten wij en de pharizeeën,
15.maar de leerlingen van jou
vasten niet? En tot hen sprak Jezus:
Niet-toch hebben de kracht
de stichtkinderen van de bruiloftszaal
te treuren, zolang samen met hen
geschiedt de bruidegom?
Maar er zullen komen dagen, wanneer
wordt weggepakt vandaan van hen
de bruidegom en dan zullen zij vasten.
16.En niemand werpt-op een *zie Marc.2:21 en Luc.5:36
opwerplap van ongevold doek op
een oudtijds gewaad;
want aftrekt het opvulsel vandaan
van het gewaad en een ergere
splijting geschiedt.
17.En niet werpen ze jonge wijn
in oudtijdse lederzakken*, maar indien *Gr.askos = Hebr.NeAoD
toch, gescheurd worden de lederzakken,
en de wijn wordt uitgestort en de
lederzakken gaan te loor. Maar ze werpen
jonge wijn in nieuwe lederzakken
Mat 9
en beiden worden behoed.
57
18.Terwijl hij deze (dingen) bepraatte k-15
met hen, zie een vooraangaande[59]
die erbij kwam, bukte toe voor hem
zeggende: mijn stichtdochter* *Gr.thugatèr = Hebr. BàT
is (het)huidige(moment) overleden*, *Gr.teleutaoo
maar kom leg op jouw hand op haar
en zij zal leven.
19.En opgestaan volgde Jezus hem en
zijn leerlingen.
20.En zie een vrouwmenselijke* *Gr.gunè = Hebr.AieSháH k-16
bloedvloeiende twaalf jaren erbij
gekomen van achteren* *Gr.opisthen = Hebr.AæChàR
betastte* de kwast** van zijn gewaad. *Gr.haptomai = Hebr. NáGàSh. **Gr.
21.Want zij zei in zichzelf: indien [kraspedon=Hebr.TsieJTieT
afgezonderd ik betast zijn gewaad,
zal ik bevrijd worden.
22.Maar Jezus, zich omkerend en
haar ziende sprak: wees gerust,
stichtdochter; jouw vetrouwen
heeft bevrijd jou.
En bevrijd werd de vrouwmenselijke
vandaan van die ure.
23.En Jezus, gekomen in het huis van
de vooraangaande en ziende de
fluitspelers en de krioelmenigte
tierende ,
24.zei: wijk weg; niet immers is
een gestorvene het meisje, maar
zij is versufd.
25.En zij lachten hem uit. Maar toen
uitgeworpen werd de krioelmenigte,
vatte hij sterk haar hand, en tot
opstaan gebracht werd het meisje.
26.En weg kwam deze bewering
naar geheel dat land.
58
27.En Jezus,voorbij varend vandaar, k-17
volgden twee blinden, schreeuwende
en zeggende:
Heb moederschoot* voor ons, *Gr.eleëin = (meestal)Hebr.RáChàM
28.En toen hij kwam in het huis,
kwamen bij hem de blinden;
en Jezus zei hen: vertrouwen jullie
dat ik de kracht heb dit te maken?
Zij zeiden hem: ja, machtiger.
MAT 9,10
29.Toen betastte hij hun ogen
zeggende: naar het vertrouwen van
jullie geschiede jullie.
30.En geopend werden van hen
de ogen. En Jezus bezwaarde hen
zeggende: ziet toe niemand moet
het volkènnen.
31.Maar zij, weggekomen, beweerden
voort over hem in geheel dit land.
32.En toen zij weg kwamen, zie k-18
zij droegen aan bij bem een doofstomme
die gedemoniseerd was.
33.En toen uitgeworpen werd de demon,
praatte de doofstomme.
En de krioelmenigten verwonderden zich
zeggende: nooit is tevoorschijn gekomen
zoiets in Israël.
34.Maar de pharizeeën zeiden: met de
vooraangaande van de demonen
werpt hij uit de demonen.
59
35.En langs voer Jezus al de steden
en de dorpen, lerarende in hun
synagogen en verkodnigend de
goednieuwsboodschap van het koninkrijk* of: koningschap
en verplegend* alle kwaal en *Gr.therapeuoo
alle verweektheid.
60
36.En ziende de krioelmenigten werd
hij moederschoot bewogen omtrent hen,
omdat zij geschiedden (als)afgepijgerden
en weggeworpenen als voorttrekdieren* *Gr.probaton=Hebr.TsAoN
die niet hebben een weider*[60]. *Gr.poimèn = Hebr.RoNgèH
37.Dan zegt hij zijn leerlingen: Wel (is)
het maaigoed veel, maar de werkers weinig.
38.Legt de noodvraag voor nu aan de machtiger,
opdat hij uitwerpt werkers naar zijn maaigoed.
10.1.En bijeengeroepen hebbend zijn k-19
twaalf leerlingen, heeft hij gegeven aan hen
MAT 10
bevoegdheid over onreine
beluchtingen om deze uit te werpen
en om te verplegen alle verweektheid
en alle kwaal.
61
2.En van de twaalf afgezondenen
geschieden de namen deze:
de eerste Simon, gezegd Petrus,
en Andreas zijn broederverwant,
en Jakobus, die van Zebedaeus,
en Johannes zijn broederverwant,
3.Philippus en Bartholomaeus,
Thomas en Matthaeus, de tolheffer,
Jakobus,, die van Alpheüs en
Thaddeüs,
4.Simon, de Kananeeër en Judas
de Iskarioot, die hem ook overlevert.
62
5.Deze twaalf heeft afgezonden Jezus,
zeggend: naar een-neemweg van de naties
komt niet weg en in een stad van de
Samaritanen komt niet binnen.
6.Maar gaat heen des te meer tot de
voorttrekdieren* die te loor zijn *Gr.probaton = Hebr. TsAoN
van het huis Israël.
7.Heengaande verkondigt zeggende:
lijfna is het koninkrijk van de hemelen.
8.Verpleegt onvasten, doet opstaan lijfdoden*[61], *Gr.nekros
reinigt melaatsen, werpt demonen uit.
Ten geschenke namen jullie ‘t aan,
ten geschenke geeft weg.
63
9.Verwerft* geen goud noch zilver, noch *Gr.ktaomai = Hebr.QáNáH
metaal* in jullie riemen**, *Gr.chalkon=Hebr.NoChèShèT; **
10.noch een ransel op de neemweg, en geen [Gr.zoonè=Hebr.AàB’NéTh
twee lijfrokken* en geen schoenen** en *Gr.chitoon=Hebr.CoNèRèT; **Gr.
geen stamstaf*; waardig immers (is) [hupodèma+Hebr.NáNgàL]*Gr.rabdos
de werker zijn voedsel. [=Hebr.ShèBèTh
11.In wat stad ook maar of dorp jullie
zullen binnenkomen, doet navraag
wie daarin waardig geschiedt; en blijft
daar totdat jullie wegkomen.
12.Binnengekomen in het huis, groet het.
13.En iniden het huis waardig geschiedt,
moet komen de vrede van jullie daarop;
maar indien het onwaardig geschiedt,
MAT 10
moet de vrede van jullie tot jullie
toekeren.
14.En wie niet ontvangt jullie en
niet hoort de inbrengwoorden van
jullie, uitkomend naar buiten
het huis of de stad, schudt af het
schurkstof* van jullie voeten. *Gr.koniorton=Hebr.AáBàQ
15.Op trouwe* ik zeg jullie,
uithoudbaarder zal het geschieden
voor het land van Sodom en
Gomorra op de dag van het oordeel
dan die stad.
16.Zie ik zend af jullie als voorttrekdieren
in het midden van wolven; geschiedt nu
(als) achtzamen zoals de slangen[62] en
onvermengden[63] als de duiven.
64
17.Maar houdt je vast vandaan van de
mensen. Zij zullen jullie immers
overleveren aan het sanhedrin en in hun
synagogen zullen zij jullie net de zweep slaan.
18.En tot aanvoerders en koningen zullen
jullie gevoerd worden vanwege mij,
tot getuigenis aan hen en aan de naties.
19.En wanneer zij overleveren jullie,
weest niet bezogrgd hoe of wat jullie
zullen bepraten. Gegeven wordt aan jullie
in die ure wat jullie zullen bepraten.
20.Want niet jullie geschieden (als) pratenden,
maar de beluchting van de omvamende van
jullie (is) de pratende in jullie.
21.Maar overleveren zal een broederverwant
een broederverwant tot gestorvenheid en
een omvamende een boreling en opstaan
zullen borelingen bij de ouders[64] en zij zullen
hen doen sterven.
22.En jullie zullen geschieden (als)beweigerden* *Gr.miseoo = Hebr.SsáNéA
door allen om mijn naam; maar wie erbij blijft
tot het al-af-is, hij zal bevrijd* worden. *Gr.sooizoo = Hebr.JáShàNg
23.En wanneer zij jullie vervolgen in die stad,
MAT 10
vlucht naar de andere; op trouwe
ik zeg jullie geenszins zullen jullie
al-afgemaakt hebben de steden van
Israël totdat komt de stichtzoon van
de mens[65].
24.Niet geschiedt een leerling boven
een leraar en niet een heerdienaar
boven zijn machtiger.
25.Genoeg(is’t) voor de leerling,
dat hij geschiedde zoals zijn leraar
en de heerdienaar zoals de machtiger
van hem; indien zij de huisheer
“Beëzebul” toeriepen, hoeveel te
meer zijn huisgenoten.
26.Hebt nu geen ontzag voor hen;
want niets verhulds geschiedt, dat
niet onthuld zal worden en
verscholens dat niet volkènd zal
worden.
27.Wat ik zeg aan jullie in de
duisternis* spreekt dat in het licht; *Gr.skotia = Hebr.ChoShèQ
en wat jullie in het oor horen,
verkondigt (‘t) vandaan van de
daken[66]*. *Gr.dooma = Hebr. GàG
28.En hebt geen ontzag voor[67]
wie vermoorden* het ziele-lichaam** *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG; **Gr.
maar niet de kracht hebben om [sooma
de lichaamziel* te vermoorden, *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh
en hebt ontzag voor die de kracht
heeft en de lichaamziel en het
zielelichaam te loor te doen gaan
in het helse.
29.Worden niet twee tsjirpers*
voor een duit verkocht? En niet
een één-enkele* uit deze zal
vallen op het land verre van de
omvamende van jullie.
30.En van jullie zijn ook de haren [*Gr.kephalè=Hebr.RaoSh;
van het eerstdeel* allen besomd**. *Gr.arithmeoo=Hebr. MáNáH
MAT 10
31.Hebt dus geen ontzag, ten opzichte
van vele tsirpers blijven jullie door dragen.
32.Al wie nu gelijkgevend spreekt* over mij *Gr.homo-logeoo
ten overstaan van de mensen, gelijkgevend
zal ook ik spreken over hem ten overstaan
van de omvamende van mij in de hemelen.
33.Maar wie ook maar verloochent mij
ten overstaan van de mensen, zal ook ik
verloochenen ten overstaan van de omvamende
van mij die in de hemelen is.
34.Leg niet uit dat ik kwam om te werpen
vrede op het land; ik kwam niet om te werpen
vrede maar een twistzwaard*.
35.Want ik kwam tweedrachtig te maken
een mens tegen zijn omvamende en een
stichtdochter tegen haar moederende
en een bruid tegen haar schoonmoeder,
36.en vijanden van de mens (zijn) de
huisgenoten van hem[68].
68
37.Wie lief heeft de moederende boven
mij geschiedt niet (als) een mij waardige;
wie lief heeft de stichtdochter of de
stichtzoon boven mij geschiedt niet (als)
een mij waardige.
38.En wie niet neemt zijn kruispaal
en volgt laat achter mij, geschiedt niet
(als) een mij waardige.
39.Wie gevonden heeft zijn lichaamziel,
zal haar teloor doen gaan. en wie
teloor heeft doen gaan zijn lichaamziel
om mij zal haar vinden.
69
40.Wie jullie ontvangt, ontvangt me,
en wie mij ontvangt, ontvangt hem
die mij afgezonden heeft.
41.Wie ontvangt een profeet in de
naam van een profeet, zal de
beloning van een profeet aannemen,
en wie ontvangt een rechtvaardige
in de naam van een rechtvaardige
MAT 10,11
zal de beloning van een rechtvaardige
aannemen.
42.En wie ook maar te drinken geeft
één-enkele* van deze kleinen een *Gr.heis=Hebr, AèCháD
afgezonderde drinkbeker koud (water),
in de naam van een leerling, op trouwe* *Gr.amèn, Hebr.AáMèN
ik zeg jullie, zeker niet zal teloor
gaan zijn beloning.
70
11.1.En het geschiedde, toen Jezus
‘t-al–af-had om (‘t)door te zetten bij
zijn twaalf leerlingen, trad hij heen
daarvandaan om te leraren en te
verkondigen in hun steden.
2.En Johannes, gehoord hebbend k-20
in het knevelhuis de werken van de
Christus, gezonden hebbend door
Zijn leerlingen, sprak tot hem:
3.Geschied jij (als) de komende,
of moeten wij voor een ander
ontvangstbereid zijn?
4.Jezus sprak tot hen: heengaande
leg voor* aan Johannes wat jullie *Gr,apangngelloo=Hebr.NáGàD
horen en bekijken:
5.Blinden zullen weer kijken[69]
en hinkenden zullen rond schrijden,
melaatsen worden gereinigd en
stomdoven horen en lijfdoden
worden tot opstaan gebracht
en armen* ontvangen de *Gr.ptoochos = Hebr. DàL
goednieuwsboodschap[70]
6.en (als) een gelukgewenste
geschiedt iemand als hij niet
tot struikelen* wordt gebracht *Gr.skandalon = Hebr. KèSèL
bij mij.
71
7.Toen deze heengingen, ging
Jezus vooraan om te zeggen
Aan de krioelmenigten omtrent
Johannes: Waarom kwamen jullie uit
MAT 11
naar de inbrengleegte
om te beschouwen? Een stengel* *Gr.kalamos=Hebr.QéNèH
door wind wankelend?
8.Maar waarom kwamen jullie uit
om te zien? Een mens met
weekmakends omkleed? Zie
die weekmakends dragen
in de huizen van de koningen.
9.Maar waarom kwamen jullie uit?
Om een profeet te zien?
Ja ik zeg jullie wat uitgaat boven
een profeet.
10.Deze geschiedt (als)degene
omtrent wie geschreven is:
zie ik zend af mijn bodewerker
voor mijn vertegenwendiging*[71] *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
die toebereiden zal de neemweg* *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
van mij ten overstaan van mij[72].
11.Op trouwe, op trouwe* ik zeg *Gr.amèn=Hebr.AáMèN=op trouwe
jullie, niet is tot opstaan gebracht
bij tot geschieden gebrachten
door vrouwen een grotere als
Johannes de doper, maar de kleinere
in het koninkrijk van de hemelen
geschiedt groter als hij.
12.Vandaan van de dagen van
Johannes de doper tot nu is het
koninkrijk der hemelen krachtdadig
en krachtdadigen roppen het weg*. *Gr.harpazoo=Hebr.GáZàL
13.Want al-af de profeten en de
wetsuitleg* tot Johannes profeteerden. *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
14.En indien jullie het willen
aannemen, hijzelf geschiedt (als)
Elia[73], die aanstaande is om te komen.
MAT 11
15.Hij die oren heeft, moet horen.
72
16.Met wie zal ik vergelijken deze
geschiedronde*? Gelijk geschiedt zij *Gr.gennea=Hebr.DóWR
aan kinderen neergezeten op de
markten, die aanstemmend[74] de
anderen zeggen:
17.Fluitspeelden wij voor jullie
en niet huppelden* jullie *Gr.orcheoo=Hebr.RáQàD
en-wij-huilden* en niet stootten jullie[75]. *Gr.thrèneoo=Hebr.JáLàL
18.Want Johannes kwam, niet etende
en niet drinkende, en zij zeggen:
een demon heeft hij.
19.De stichtzoon van de menselijke
kwam etende en drinkende, en zij
zeggen: zie een menselijke
eetzuchtig en wijndrinkend, van
tolheffers een medegezel* en van *Gr.philos=Hebr.MeRéàNg
verwaarders*. En gerechtvaardigd *Gr.hamartoolos=Hebr.ChæThàAóWN
wordt de wijsheid vanwege haar
werken.
73
20.Toen ging Jezus vooraan om
te honen* de steden waarin *Gr.oneidizoo=Hebr. CháRàPh
geschiedden de meeste krachten,
omdat zij niet van besef veranderden.
21.Wee jij, Chorazin; wee jou
Bethsaïda; omdat indien in Tyrus
en Sidon geschiedden de krachten,
die geschied zijn in jullie, zij oudtijds
in zak en as van besef veranderd waren.
22.Intussen zeg ik jullie, voor Tyrus
en Sidon zal het uithoudbaarder
geschieden op de dag van het oordeel
dan voor jullie.
23.En jij, Kapharnaüm, ben jij niet
tot de hemel omhooggebracht? Tot
de oegroeve* treed jij neer.[76] *Gr.Haidès=Hetbr. SheAóWL
Omdat indien in Sodom geschied waren
de krachten die geschied zijn i jou,
het gebleven was tot vandaag.
MAT 11,12
24.Intussen zeg ik jullie, dat het voor
het land van Sodom uithoudbaarder
zal geschieden op de dag van het oordeel
dan voor jou.
74
25.In dat tij* zich toebuigend sprak *Gr.kairos = Hebr. NgéT
Jezus: gelijkgevend zeg ik jou,
omvamende, machtiger van de
hemel en van het land, dat jij
verscholen hebt deze (dingen)
vandaan van wijzen en verstandigen
en die hebt onthuld voor spijslingen*. *Gr.nèpios=Hebr. NgóWLéL
26.Ja, omvamende, omdat zo
welgevallen geschiedt ten overstaan
van jou.
27.Alle (dingen) werden aan mij
overgeleverd door de omvamende
van mij, en niemand volkènt
de stichtzoon tenzij de omvamende
en niet volkènt iemand de omvamende
tenzij de stichtzoon en aan wie
de stichtzoon maar besluit (het)
te onthullen.
75
28.Hierheen naar mij toe, allen die
arbeiden* en bevracht[77] zijn, en *Gr.kopiaoo=Hebr. JáGàNg
ik zal doen rusten* jullie. *Gr.anapauoo=Hebr.NuWCh
29.Draagt hoog heen* mijn juk *Gr.haireoo=Hebr.NáSsáA
en leert vandaan van mij, dat ik
gebogen* geschied en nederig *Gr.praüs=Hebr.NgàWNieJ
van hart, en jullie zullen vinden
rust voor de lichaamzielen van
jullie.
30.Want mijn juk geschiedt
goed bruikbaar en mijn vracht
licht.
76
12.1.In dat tij* ging heen Jezus Gr.kairos=Hb.NgéT
op sabbat door het ontkiemde;
en zijn leerlingen hadden honger
en gingen vooraan om te plukken* *Gr.tilloo=Hebr.MáRàTh
halmen* en te eten. *Gr.stachus=Hebr.ShieBoLèT
2.maar de pharizeeën (dit)ziende
spraken tot hem, zie jouw leerlingen
maken waartoe geen bevoegdheid
is op de sabbat om te maken.
3.En Jezus sprak tot hen: niet
MAT 12
zouden jullie volkènnen wat David
maakte, toen hij honger had en zij (die)
samen met hem (waren)?
4.Hoe zij binnenkwamen in het huis
van God en de broden van de voorstelling
aten, waartoe geen bevoegdheid was
voor hem en niet voor die samen
met hem(waren), tenzij voor de
priesters afgezonderd?
5.Of niet hebben jullie opgelezen
in de wetsuitlegging, dat op sabbat
de priesters de sabbat (al-)gemeen maken
en (als)onredengevenden geschieden?
6.En ik zeg jullie, dat van de tempel
het grotere hier geschiedt,
7.maar indien jullie volkènden (als) wat
(dit)geschiedt: goede-gunst* wil ik
en geen slachtgave[78], niet zouden jullie
neervonnissen de onredengevenden.
8.(als)machtiger immers over de sabbat
geschiedt de-stichtzoon van de
menselijke.
77
9.En heengetreden daarvandaan kwam hij k-21
naar hun synagogen,
10.en zie een mens hebbend een
verdroogde hand en zij vroegen hem na
zeggende: of er-bevoegdheid is om
op de sabbat te verplegen?
11.Opdat zij zouden aanklagen hem,
maar hij sprak tot hen: wie
zal geschieden vandaan van jullie (als)
een mens die zal hebben één-enkel
voorttrekdier*, en indien dit in zou
vallen op sabbat in een krocht*,
zal niet sterk vatten hem en doen
opstaan?
12.Hoezeer nu is doordragend[79] een
menselijke ten opzichte van een
voorttrekdier, zodat er bevoegdheid is
om op sabbat prachtigs te maken.
13.Dan zegt hij aan de mens:
strek jouw hand en-hij strekte en
hij was weer tot stand gebracht
in orde zoals de andere.
MAT 12
78
14.En weggekomen namen de pharizeeërs
beraad tegen hem, hoe zij hem teloor
zullen doen gaan.
15.Maar Jezus, volkènnend, week uit
daarvandaan; en hem volgenden velen
en hij verpleegde hen allen.
16.en hij omwaardeerde het, dat
zij niet hem tot een tevoorschijn
gekomene zouden maken;
17.opdat volledig gemaakt wordt het
gezegde door Jesaja de profeet
zeggende:
18.zie mijn heerdienaar[80]
die ik heb gepakt; mijn beminde
die goeddunkt mijn lichaamziel;
ik zal stellen mijn beluchting op hem
en een oordeel legt hij voor* aan *Gr.apangngelloo = Hebr. NáGàD
de naties.
19.Niet twist hij en niet schreeuwt hij
en nie hoort iemand op de wijde (pleinen)
de stem van hem.
20.Gestengelte* verbrijzeld zal hij *Gr.kalamos = Hebr. QáNáH
niet neerknakken en een vlasdraad
die walmt zal hij niet uitdoven*, *Gr.sbennumi = Hebr. KáCháH
totdat hij zou uitwerpen tot overwinning
het oordeel.
21.en op zijn naam zullen de naties
hopen[81].
79
22.Toen werd heen gedragen voor hem k-22
een gedemoniseerde blind en doofstom
MAT 12
en-hij verpleegde hem, zodat
de doofstomme praat en ziet.
23.En buiten zich zelf stonden
al de krioelmenigten en zij zeiden:
Toch niet geschiedt deze (als)
de stichtzoon van David?
24.Maar de Pharizeeërs spraken:
deze werpt niet uit de demonen,
tenzij met Beëlzebul de vooraangaande
van de demonen.
25.En volkènnend de in hun gemoed
zijnde (dingen), sprak hij tot hen:
alle koningschap verdeeld gemaakt
uit zichzelf raakt inbrengleeg,
en alle stad of huis verdeeld gemaakt
uit zichzelf zal niet staande blijven.
26.Indien de satan* de satan uitwerpt, *Gr.satanas = Hebr. SháTháN[82]
maakte hij zich verdeeld op zichzelf.
Hoe zal staande blijven het koningschap
van hem?
27.En indien ik met Beëzebul uitwerp
met wie werpen jullie stichtzonen uit?
Daardoor zullen zij (als)oordelaars
van jullie geschieden.
28.Maar indien ik met de beluchting
van God uitwerp de demonen,
is aangekomen op jullie het
koningschap van God.
29.Of hoe heeft iemand de kracht
binnen te komen in het huis
van een vermogende en de
gereistukken van hem weg te roppen,
indien hij niet eerder bindt
de vermogende? En dan zal hij
zijn huis leeg roppen.
30.Hij die niet geschiedt samen
met mij, geschiedt tegen mij,
en hij die niet samenvoert samen
met mij, gooit uiteen.
31.Door dit zeg ik jullie, alle
verwaarding* en smaadbewering *Gr.hamartia = Hebr.ChàThæAáH
zal worden weggeduwd* voor *Gr.hienai (zie NWL) [zie NWL
de mensen, maar de bewering
van smaad tegen de beluchting
zal niet worden weggeduwd.
32.En indien hij sprak een
inbrengwoord* tegen de stichtzoon
MAT 12
van de menselijke, het zal
worden weggeduwd voor hem,
indien hij sprak tegen de heilige
beluchting, niet zal het
weggeduwd worden voor hem
noch in deze wereldtijd* noch *Gr.aioon = Hebr. NgóWLáM
in de aanstaande.
33.Of de boom maakt prachtigs
en zijn vrucht (is) prachtig,
of de boom maakt rottigs en
zijn vrucht (is)rottig.
Want vandaan van de vrucht
wordt de boom volkènd.
34.Tot geschieden gebrachten
van adders, hoe hebben jullie
de kracht goede (dingen) te praten,
(als) slechten geschiedend?
Want vandaan van het te-over
van het hart praat de mond.
35.De goede mens werpt uit
vandaan van zijn goede voorraad* *Gr.thèsauros = Hebr. AèTsèR
goede (dingen), en de slechte mens
vandsaan van een slechts voorraad
werpt uit slechte (dingen).
36.En ik zeg jullie dat van alle
onwerkzame woordinbreng*, die de *Gr.rèma = Hebr. DáBáR
mensen zullen praten, zij zullen
daar omtrent teruggeven een inbrengwoord* *Gr.logos = Hebr. DáBáR
op de dag van het oordeel.
37.Want vandaan de inbrengwoorden
van jou zul je gerechtvaardigd worden,
en vandaan van de inbrengwoorden van jou,
zul je neergevonnist worden.
80
38.Toen bogen zich toe naar hem sommigen
van de schriftkenners en Pharizeeërs zeggende:
Wij willen vandaan van jou een kenteken*
zien.
39.Maar hij zich toegebogen hebbend sprak
tot hen: een geschiedronde* slecht en *Gr.genos = Hebr. DóWR
echtbrekerig verzoekt een kenteken, en
een kenteken zal niet gegeven worden,
tenzij het kenteken van Jona de profeet.
40.Zoals Jona geschiedde in de buik* van *Gr.koilia = hebr. BèThèN
het zeedier drie dagen en drie nachten[83],
zo zal geschieden de stichtzoon van de
menselijke in het hart van het land
MAT 12
drie dagen en drie nachten.
41.Ninevitische mannen zullen
opstaan in het oordeel samen
met deze geschiedronde en
haar veroordelen, omdat zij
van besef veranderden bij de
verkondiging van Jona,
en zie meer Jona is hier[84].
42.De koningin van het
woestijnzuiden* zal opstaan in het *Gr.notos = Hebr.NéGèB
oordeel samen met deze
geschiedronde* en veroordeelt haar, *Gr.genos = Hebr. DóWR
omdat zij gekomen is uit de
oversteekstreken van het land
om te horen de wijsheid* van
Salomo en zie meer Salomo is hier.
43.Wanneer de onreine beluchting(er) zie Lc.11:24-26
weggekomen is vandaan van de mens,
komt hij door door waterloze
opstaanplaatsen* zoekende rust, *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
en niet vindt hij(die).
44.Dan zegt hij: naar mijn huis
zal ik mij toekeren waarvandaan
ik weggekomen ben; en gekomen
vindt hij (het) vrij gemaakt,
aangeveegd en verzorgd.
45.Dan gaat hij heen en neemt mee
samen met zich zeven andere
beluchters slechtere (als) hijzelf.
81
46.Terwijl hij nog praatte met de zie Mc.3”31-35 3n Lc.8:19-21
krioelmenigten, zie de moeder en
de broederverwanten van hem stonden
buiten zoekende met hem te praten.
47.En iemand sprak tot hem: zie
jouw moeder en jouw broederverwanten
staan buiten zoekende met jou te praten.[85]
48.Maar hij zich toebuigend sprak
tot die (het)zegt aan hem: Wie geschiedt
(als) mijn moeder en wie geschieden
(als) mijn broederverwanten?
49.En gestrekt hebbend zijn hand op
zijn leerlingen sprak hij: zie mijn moeder
en mijn broederverwanten, want wie
maar maakt de wil van de omvamende
MAT 12,13
van mij die in de hemelen (is),
die geschiedt van mij (als) broeder-
verwant en zusterverwant en moeder.
82
13.1.Op die dag zat Jezus neer, zie Mc.4:1-20 en Lc.8:4-15
weggekomen van het huis, langs de zee.
2.En samengevoerd werden tot hem
krioelmenigten vele, zodat hij intrad
in een vaartuig om te neer te zitten,
en al-af* de krioelmenigte stond
op de oever.
3.En bepraat heeft hij met hen k-24
vele (dingen) in vore-stellingen* zeggende: *Gr.parabolè = Hebr.MáSháL
Zie wegkwam de te kiem legger* *Gr.speiroo = Hebr. ZáRàNg
om te kiem te leggen.
4.En bij het te kiem leggen van hem
is het ene gevallen langs de neemweg*, *Gr.hodos = Hebr.DèRèK
en het gevleugelde komende at dat op.
5.En het andere is gevallen op het
klipachtige waar het niet veel land
had, en regelrecht steeg het eruit op
door het niet hebben van diep land.
6.En toen de zon opsteeg, werd het
droog geschroeid*, en door het niet *Gr.kaumatizoo = Hebr.CháRàBh
hebben van een wortel werd het
verdroogd*. *Gr.xèrainoo = Hebr.BuWSh
7.En ander is gevallen bij de doornstruiken
en op gingen* de doornstruiken en zij *Gr.anabainoo = (hier) Hebr.NgáLáH
smoorden het weg .
8.Maar ander is gevallen op land (dat)
prachtig (is) en heeft vrucht gegeven,
honderd danwel zestig danwel dertig.
9.Wie oren heeft, moet horen.
83
10.En bij(hem)komende spraken
zijn leerlingen tot hem: Door wat
praat jij in vore-stellingen?
11.En hij zich toebuigend sprak:
Omdat aan jullie gegeven is
te volkènnen de geheimenissen van
het koninkrijk van de hemelen, en
het aan die niet is gegeven.
12.Wie immers heeft, er wordt
gegeven aan hem en hij zal te over
hebben, maar wie niet heeft,
ook wat hij heeft zal gepakt worden
van hem af.
13.Door dat praat ik in vore-stellingen
met jullie,omdat kijkende zij niet
MAT 13
zullen kijken en horende zij niet
zullen horen en niet zullen verstaan,
14. en volledig gemaakt wordt
aan hen de profetie van Jesaja,
die zei:
met gehoor zullen jullie horen
en zeker niet onderwezen zijn* *Gr.sunhièmi = Hebr.SháKàL
en kijkende zullen jullie kijken
en zeker niet zien.
15.Olie-vet* werd immers het hart *Gr.pachus = Hebr.ShèMèN
van dit genotenvolk,
en met de oren hoorden zij zwaarlastig* *Gr.bareoos = (hier) Hebr.KáBéD
en hun ogen plakken zij dicht*. *Gr.kammuoo = Hebr.SháNgàNg
Niet meer zullen zij zien met de ogen
en met de oren horen
en het hart onderwezen doen zijn
en zich toekeren,
en zal ik genezen hen.[86]
16.Maar van jullie (zijn) gelukgewensten
de ogen omdat zij kijken en de oren
omdat zij horen.
17.Want op trouwe zeg ik jullie dat vele
profeten en rechtvaardigen begeerden* *Gr.epithumeoo = Hebr.CháMàD
te zien waarnaar jullie kijken, en niet
zagen zij, en om te horen wat jullie
horen, en niet hoorden zij.
84
18.Jullie nu, hoort de vore-stelling
van de te kiemlegger.
19.Wanneer alieder hoort het inbrengwoord*
van het koningschap(-rijk) en geen
onderwezene wordt, komt de slechte en
ropt weg wat te kiem gelegd is in zijn hart;
(als)dit geschiedt wie langs de neemweg
te kiem is gelegd.
20.En wie op het klipachtige* te kiem is
gelegd, hij geschiedt (als) wie het
inbrengwoord hoort en het regelrecht
met vreugde aanneemt;
21.maar hij heeft geen wortel in zichzelf
maar geschiedt per-tij*, en wanneer *Gr.pros-kairos
geschiedt beënging en vervolging door
het inbrengwoord, struikelt* het regelrecht. *Gr.skandalizoo= Hebr.KáSàL
22.En wie in de doornstruiken te kiem
gelegd is, hij geschiedt (als) die het
MAT 13
inbreng woord hoort, en de zorg
van de wereldtijd* en de misleiding *Gr.aioon = Hebr.NgóLáM
van de rijke* versmoren het inbrengwoord *Gr.ploutos=Hebr.NgàShéR
en het geschiedt vruchteloos.
23.Maar hij die op prachtig land
te kiem gelegd is, hij geschiedt (als)
wie het inbrengwoord hoort en onderwezen
wordt, die dus vrucht draagt en maakt
het honderdvoudige en het zestigvoudige
en het dertigvoudige.
85
24.Een andere vore-stelling heeft hij
voorgelegd aan hen zeggende:
gelijk is het koninkrijk(-schap) van de
hemelen aan een mens die te kiem
legt prachtig kiemgoed in zijn veld*. *Gr.agros = Hebr.SháDèH
25.En bij het suffen van de mensen
kwam zijn vijand en hij legde te kiem
brandkorenkorrels over het midden
van de tarwe* en kwam weg. *Gr.sitos = Hebr. ChieTTieJ
26.Maar toen ontsproot* het kruid** *Gr.blastanoo=Hebr.TsáMàCh; **Gr.
en vrucht maakte, toen kwam ook [chortos = Hebr,NgéShèB
het brandkoren te voorschijn.
27.Toekomend spraken de heerdienaren
van de huisheer tot hem, machtiger,
niet prachtig kiemgoed heb jij tekiem
gelegd in jouw veld? Waarvandaan
heeft hij nu brandkoren.
28.En hij beweerde aan hen:
een vijand mens maakte dit. En de
heerdienaren zeggen hem: wil jij nu,
dat wij weggekomen dat oplezen*? *Gr.sullegoo = Hebr.LáQàTh
29.Maar hij beweert: nee, opdat jullie
niet oplezende het brandkoren
zouden ontwortelen tegelijk daarmee
de tarwe.
30.Verduw het dat samen toenemen
beide tot het maaien*, en in het tij *Gr.therizoo = Hebr.QáTsàR(knotten)
van het maaien zal ik zeggen aan de
maaiers: leest op eerst het brandkoren
en bindt het in banden om het te
verbranden en voer samen de tarwe
naar mijn aflegplaats*. *Gr.apothèkè
86
31.Een andere vore-stelling heeft hij zie Mc.4:30-32; Lc.13:18
voorgelegd aan hen zeggende:
gelijkend geschiedt het koninkrijk(-schap)
van de hemelen aan een pit van een
mosterdplant, welke, (die) genomen
MAT 13
hebbend, een mens te kiem legt
in zijn veld,
32.wat (als) het kleinere geschiedt
van al-af de kiemen, maar wanneer
het toeneemt, geschiedt het (als)
de grotere van de kweekgroenen
en geschiedt (tot) boom, zodat komen
de gevleugelden van de hemel
en neertenten in zijn takken.[87]
87
33.Een andere vore-stelling heeft hij zie Lc.13:20
bepraat voor hen: het koninkrijk/-schap
van de hemelen geschiedt gelijk
aan een zuurdesem*, die genomen hebbend *Gr.Zumè = Hebr.CháMéTs
verschool een vrouw hem in drie schepmaten* *Gr.saton = Hebr.SeAáH
meel*, totdat het geheel ervan doorzuurd *Gr.aleuron = Hebr.QeMàCh
werd.
34.Al-af deze (dingen) heeft bepraat
Jezus in vore-stellingen voor de
krioelmenigten; en zonder vore-stellingen
heeft hij niets bepraat voor hen,
35.opdat volledig gemaakt werd het
gezegde door de profeet die zegt:
ik zal opendoen met vore-stellingen
mijn mond, ik zal uitbrullen* *Gr.ereugomai = Hebr.SháAàG
verscholen (dingen) vandaan-van
het ontworpen zijn.[88]
88
36.Toen, afgeduwd hebbende
de krioelmenigten, kwam hij
naar huis. En toe kwamen naar hem
zijn leerlingen, zeggende:
zet uiteen* voor ons de vore-stelling *Gr.diasapheoo=Hebr.BáAàR
van de brandkorenkorrels van het veld.
37.En hij, zich toebuigend, sprak:
(als) hij die te kiem legt het prachtige
kiemgoed geschiedt de stichtzoon
van de menselijke.
38.En (als)het veld geschiedt de
prdentelijkheid*; en (als) het *Gr.kosmos
MAT 13
prachtige kiemgoed geschieden
deze, de stichtkinderen van het
koninkrijk, maar (als) de brand-
korenkorrels geschieden de
stichtkinderen van de slechte,
39.en (als) de vijand die hen
te kiem legt geschiedt de
lasteraar*; *Gr.diabolos = Hebr.SháTháN
en (als)maaiing* *Gr.therizoo = Hebr.QáTsàR[89]
geschiedt het al-af-worden* van
de wereldtijd*. En (als) maaiers *Gr.aioon = Hebr. NgoLáM
geschieden de bodewerkers*. *Gr.angngelos = Hebr.MàL’AàK
40.Zoals nu opgelezen wordt* *Gr.sullegoo = Hebr.LáQàTh
het brandkoren en met vuur
verbrand wordt, zo zal het geschieden
in het al-af-worden van de wereldtijd.
41.Af zendt de stichtzoon van de
menselijke zijn bodewerkers
en zij zullen oplezen weg uit zijn
koninkrijk al-af* de struikelblokken *Gr.panta = (hier) Hebr,KåL
en de makers van ontwrichting*.[90] *Gr.anomia = Hebr. NgáWóWN
42.En zij werpen hen in de oven* *Gr.kaminos = Hebr.TeNóWR
van vuur. Daar zal geschieden
geween* en geknars** van tanden. *Gr.klauthmos=Hebr.BáKáH; **Gr.
43.Dan zullen de rechtvaardigen [brugmos = Hebr.CháDàQ
als toortsen stralen[91] zoals de zon
in het koninkrijk van de omvamende
van mij. Wie oren heeft moet horen.
89
44.Gelijk geschiedt het koninkrijk van
de hemelen[92] aan een voorraad* *Gr.thesauros = Hebr. AáTséR
verscholen in het veld, die vindend
heeft een mens hem verscholen en
vanwege zijn vreugde vaart hij heen
en verkoopt zoveel hij heeft en
markt-koopt dat veld.
MAT 13
90
45.Wederom gelijk geschiedt
het koninkrijk van de hemelen aan
een handelaar* die zoekt prachtige
parels.
46.En gevonden hebbend één-enkele
van veel waarde heeft hij te gelde
gemaakt alles zoveel hij had
en heeft hem op de markt gekocht.
91
47.Wederom gelijk geschiedt
het koninkrijk van de hemelen
aan een fuik die geworpen werd
in de zee en die uit alle
geschiedsoorten samenvoert*; *Gr.sunagogein
48.uit hetwelk wanneer het vol
gemaakt is, opgehesen hebbend
op de oever en-neerzittend
zij oplazen de prachtige in
een bak, maar de rottige
wierpen zij eruit;
49.zo zal het geschieden bij het
al-af-worden van de wereldtijd:
uitgaan zullen de werkboden en
afgrenzen de slechten uit het
midden van de rechtvaardigen.
50.En zij zullen werpen hen in
de oven* van het vuur; daar *Gr.kaminos = Hebr. TeNóWR
zal geschieden het geween* en *Gr.klaioo = Hebr. BáKáH
het geknars* van tanden. *Gr.bruchoo = Hebr. CháRàQ
51.Verstaan-jullie dit alles?
Zij zeggen aan hem: ja.
52.Maar hij sprak tot hen:
Daarom alle schrifkenner, beleerd
door het koninkrijk van de
hemelen, geschiedt gelijk aan
een menselijke huisheer, die
uitwerpt uit zijn voorraad nieuwe
en oudtijdse (dingen).
92
53.En het geschiedde toen
al-af-gemaakt had Jezus de vore-stellingen,
paakte-hij-zich weg vandaar.
54.En gekomen in zijn vaderstad
leerde hij hen in hun synagoge,
zodat zij getroffen raakten en zeggen:
55.Niet geschiedt deze (als) de
stichtzoon van de houtbewerker*?
Wordt niet (als)zijn moeder Maria
MAT 13,14
gezegd en de broederverwanten
van hem Jakobus en Joseph en
Simon en Judas?
56.En geschieden zijn zusterverwanten
niet allen bij ons? Hoe nu aan hem
dit alles?
57.En zij struikelden aan hem.
Maar Jezus sprak tot hen: niet
geschiedt een profeet
ongewaarderd tenzij in zijn vaderstad
en in zijn huis.
58.En niet maakte hij daar krachten
vele door hun wantrouwen.
93 zie: Mc.6:1`4,17-20; Lc.9:7-9
14.1.In dat tij* hoorde Herodes *Gr.kairos k-25
de-viervorst het hoorgerucht van
Jezus,
2.en hij sprak tot zijn
heerdienaren*: deze geschiedt(als) *Gr.pais = Hebr. NgèBhèD
Johannes de doper; hij is tot
opstanding gebracht* vandaan van *Gr.egeiroo = Hebr. QuWM(hiph’il)
de lijfdoden* en daardoor werken *Gr.nekros
de krachten in hem.
3.Want Herodes die hard gevat heeft
Johannes heeft hem gekneveld* en *Gr.deoo = Hebr. AáSàR
In waarhouding* weggesteld door *Gr.phulassoo = Hebr. SháMàR
Herodias de vrouwmenselijke van
Philippus zijn broederverwant.
4.Want Johannes zei aan hem:
niet is er bevoegdheid voor jou
om haar te hebben.
5.En willende hem vermoorden* *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
had hij ontzag voor de krioelmenigte,
omdat zij hem voor een profeet
houden.
6.Maar terwijl de geschiedenisdagen
geschieden van Herodes, danste de
stichtdochter* van Herodias in het *Gr.thugatèr = Hebr. BàT
midden en zij was geschikt voor
Herodes,
7.waarom met een eed gelijkgevend
sprak aan haar te geven wat zij
maar wenste.
8.En zij vooropgezet door haar moeder,
geef aan mij, beweert ze, hier op
een schotel het eerstdeel* van *Gr.kephalè = Hebr. RAoSh
Johannes de doper.
9.En de koning, pijn hebbend door
de eden en de mede aanliggenden,
MAT 14
beval, dat het gegeven zou worden.
10.En gezonden hebbend
ont-eerstdeel-de hij Johannes
in de waarhoudplaats*. *Gr,phulakè = Hebr.MieSh’MáR
11.En gedragen werd het eerstdeel
van hem op een schotel en
het werd gegeven aan het meisje* *Gr.korasion = Hebr.NàNgàRáH[93]
en zij droeg het naar haar moeder.
12.En erbij gekomen droegen hoog heen* *Gr.airoo = Hebr, NáSsáA
zijn leerlingen het neergevallene
en begroeven hem en gekomen
boodschapten zij aan Jezus.
94
13.En Jezus, (dit) gehoord hebbende, zie Mc.6:31-44; Lc.9:1017; Jh.6:1-13
week uit vandaar in een vaartuig
naar een inbrenglege opstaanplaats
naar eigen aard; en de krioelmenigten,
(dit)gehoord hebbend, volgen hem
te voet vandaan van de steden.
14.En weggekomen zag hij veel
krioelmenigte en hij had moederschoot* *Gr.eleein=Hebr.RáChàM
voor hen en hij verpleegde* hun amechtigen. *Gr.therapeuoo
95
15.En toen avond geschiedde, kwamen k-26
toe naar hem de leerlingen, zeggende:
inbrengleeg geschiedt de opstaanplaats* *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
en de ure is voorbij gekomen, laat los
nu de krioelmenigten, opdat zij,
weggekomen naar de dorpen, voor zich
spijzen marktkopen.
16.Maar Jezus sprak tot hen: geen behoefte
hebben zij om weg te komen, geeft jullie
hen te eten.
17.Maar zij zeggen aan hem: niet hebben wij
behalve vijf broden en twee vissen.
18.En hij sprak: draagt voor mij hierheen hen.
19.En bevolen hebbend de krioelmenigten
zich neer te vlijen op het gras, genomen
hebbend de vijf broden en de twee vissen,
oplijkend naar de hemel, zegende hij (ze) in
en gebroken hebbend heeft hij gegeven
aan zijn leerlingen de broden, en de leerlingen
aan de krioelmenigten.
20.En gegeten hebben allen en verzadigd werden
zij; en-zij-pakten weg wat te over was van de
brokken, twaalf opzetbladen* volledig. *Gr.kophinos = Hebr.SàL
21.En zij die aten aan mannen geschiedden
MAT 14
(als) ongeveer vijf duizend, zonder
vrouwen en kinderen.
96
22.En [regelrecht] dwong hij zijn k-27
leerlingen in te treden in het vaartuig
en hem vooruit te varen naar het
oversteekse, totdat hij had los gelaten
de krioelmenigten.
23.En toen hij had los gelaten de
krioelmenigten trad hij omhoog naar
de berg naar eigen aard om te bidden.
En toen de avond* geschiedde, geschiedde *Gr.opsia = Hebr. NgáRèBh
hij afgezonderd daar.
24.Maar het vaartuig hield reeds vele
stadiën af vandaan van het land,
gefolterd door de golven, want
(als)tegenstander geschiedde de wind.
25.En in de vierde waarhouding van
de nacht kwam hij tot hen, heenschrijdend
op de zee.
26.En de leerlingen, ziende hem op de zee
heenschrijdend, werden in beroering gebracht
zeggende, dat er een verschijning geschiedt.
en van ontzag schreeuwden zij.
27.Maar regelrecht praatte Jezus tot hen,
zeggende: weest gerust. Ik geschied, hebt
geen ontzag.
28.Zich toebuigend naar hem sprak Petrus:
machtiger, indien jij geschiedt, beveel mij
te komen naar jou op de wateren.
En hij sprak: kom.
29.En neergetreden vandaan van het vaartuig,
schreed Petrus heen op de wateren en
hij kwam naar Jezus.
30.Maar kijkend naar de wind kreeg hij
ontzag en vooraangaande om af te zinken,
schreeuwde hij zeggend: Machtiger,
bevrijd* mij. *Gr.sooizoo = Hebr. JáShàNg
31.Maar Jezus regelrecht gestrekt hebbend
de hand nam op hem en zegt hem:
weinigvertrouwende, tot wat nam jij afstand?
32.En toen zij omhoog traden in het vaartuig,
zakte af de wind.
33.Maar die in het vaartuig bukten zich
voor hem zeggende: waarachtig (als)
stichtzoon van God geschied jij.
97
34.En overgestoken kwamen zij in het
land bij Genesaret.
MAT 14,15
35.En hem herkennende zonden af
de mannen van die opstaanplaats* *Gr.topos = Hebr. MáQóWM
naar geheel die omstreek en zij droegen
naar hem allen die het te kwaad
hadden.
36.En zij riepen hem toe, opdat zij
afgezonderd betastten de kwast* *Gr.kraspedon = Hebr. TsieJTsieJT
zijn gewaad; en zovelen betasten
werden bevrijd.
98
15.1.Toendan komen toe naar Jezus k-28
vandaan van de Jeruzalemmers
pharizeeën en schriftkenners zeggende:
2.Om wat overtreden jouw leerlingen
de overlevering van de ouderen?
Niet immers spoelen* zij de handen *Gr.niptoo = Hebr. SháThàPh
Wanneer zij brood* eten. *Gr.artos = Hebr. LèChèM
3.Maar hij zich toebuigend sprak tot hen:
om wat overtreden ook jullie het gebod* *Gr.entolè = Hebr. MieTs’WáH
van God door jullie overlevering?
4.Want God sprak: geef waarde* aan *Gr.timaoo = Hebr. KáBhéD
de omvamende en de moederende[94], en:
wie kwaads zegt van omvamende
of moederende moet aan gestorvenheid* *Gr.thanatos = Hebr, MáWèT
overlijden[95].
5.Maar jullie zeggen: indien iemand
zou spreken tot de omvamende of de
moederende: een geschenk (is) wat
vandaan van mij jou van nut zou zijn,
6.zal hij zeker geen waarde geven aan
zijn omvamende of zijn moederende[96].
En jullie ontmachtigen het inbrengwoord* *Gr.logos = Hebr. DáBháR
van God door de overlevering van jullie.
7.Veinzers,prachtig profeteerde omtrent zie Mc.7:20
jullie Jesaja zeggende:
Dit genotenvolk geeft met de lippen
Mij waarde, maar hun hart houdt zich
MAT 15
verre vandaan van mij, gratisweg
vereren zij mij, lerarend leringen
geboden van mensen[97].
10.En erbij geroepen hebbend de
krioelmenigte sprak hij tot hen:
hoort en weest onderwezen*: niet *Gr.sunièmi = Hebr.SáKàL
wat inkomt in de mond maakt
gemeen de mens, maar wat uitgaat
vandaan van de mond, dat maakt
gemeen de mens.
12.Toendan, erbij komend, zeggen
de leerlingen aan hem: volkèn jij,
dat de pharizeeën, toen zij het
inbrengwoord hoorden, struikelden*? *Gr.skandalizoo = Hebr. JáQàSh
13.En hij, zich toebuigend sprak:
alle plant, die mijn omvamende
die van de hemel, niet heeft geplant* *Gr.phuteuoo = Hebr. NáTàNg
zal ontworteld worden. Duw weg
hen.
14.Zij geschieden (als)blinde
weggeleiders van blinden; en indien
een blinde een blinde op weg geleidt,
vallen beiden in een krocht*. *Gr.bothunos = Hebr. PáChàT
15.En Petrus, zich toebuigend, sprak
tot hem: verhelder voor ons
het vore-stel.
16.En hij sprak: nog steeds geschieden
ook jullie (als)ononderwezenen?
17.Beseffen jullie niet, dat al-af wat
ingaat in de mond naar de buik uitwijkt
en in de zitplee wordt uitgeworpen?
18.Maar wat uitgaat uit de mond
komt weg uit het hart, en die (dingen)
maken gemeen de mens.
19.Want uit het hart komen weg
slechte berekeningen*, moorden, *Gr.dialogismos=Hebr.MàCh’SheBáH
echtbreuken, hoererijen, stelerijen,
leugengetuigenissen, smaadbeweringen.
20.Deze (dingen) geschieden (als)
de mens gemeen makende (dingen).
Maar het met onafgespoelde handen eten
maken de mens niet gemeen.
MAT 15
99
21.En weggekomen vandaar week Jezus zie: Mc.7:24-30 k-29
uit naar de deelstreken van Tyrus en Sidon.
22.En zie een Kanaänitische vrouw,
vandaan van deze gebiedsgrenzen* *Gr.orion = Hebr. GeBuWL
weggekomen, schreeuwde zeggende:
wees mij barmhartig*, machtiger, *Gr.eleoo = Hebr.RáChàM[98]
stichtzoon* van David: *Gr.huios = Hebr.BèN
mijn stichtdochter* wordt ten kwade *Gr.thugatèr = Hebr.BàT
gedemoniseerd.
23.Maar hij boog zich niet toe naar haar
met een inbrengwoord*; en erbijgekomen *Gr.logos = hebr. DáBháR
vroegen zijn leerlingen hem: laat los
haar omdat zij schreeuwt achter ons aan.
24.Maar zich toebuigend sprak hij:
niet ben ik afgezonden tenzij naar de
teloor geraakte voorttrekdieren* van het *Gr.probata = Hebr. TsAóWN
huis Israël.
25.En zij gekomen bukte zich* voor hem *Gr.proskuneoo = Hebr. SháCháH
zeggende: machtiger, help* mij. *Gr.boètheoo = Hebr. AáZàR
26.Maar zich toebuigend sprak hij:
er geschiedt niets prachtigs (nl.)te nemen
het brood* van de borelingen en te werpen
voor de hondjes.
27.En zij sprak: ja, machtiger, want ook
de hondjes eten vandaan van de kruimels
die vallen vandaan-van de tafel van hun
machtigers.
28.Toen, zich toebuigend, sprak Jezus
tot haar: o vrouw* groot uw vertrouwen;
geschieden moet aan jou zoals jij wilt.
En genezend werd haar stichtdochter
vanaf dat uur.
100
29.En weggetreden vandaar kwam Jezus k-30
langs de zee van Galilea. En omhoog getreden
naar de berg zat hij daar.
30.En toekwamen naar hem krioelmenigten
vele hebbende samen met hen hinkenden*, *Gr.Choolos = Hebr. PeSàCh
manken, blinden, doofstommen en vele
anderen. En zij wierpen zich langs zijn voeten.
En hij verpleegde hen.
31.Zodat de krioelmenigte zich verwonderde*
kijkend naar doofstommen die praten,
manken in orde en hinkenden die rondschrijden
MAT 15, 16
en blinden die kijken. En zij gaven
dunkzwaarte* aan de God van Israël. *Gr.doxazoo = Hebr. KáBhéD
32. En Jezus erbij geroepen hebbend zie Mc.8:1-10;Joh.6:1-13 k-31
zijn leerlingen, sprak:
moederschoot hebt ik* voor de *Gr.splangnizoo = Hebr.RáChàM
krioelmenigte, dat zij reeds drie dagen
blijvend bij mij, niet hebben wat
te eten; en hen los laten vastend* wil *Gr.nèstos = Hebr. TsóWM
ik niet, opdat zij niet ontlossen[99]
op de neemweg.
33.En tot hem zeggen de leerlingen:
waarvandaan voor ons in de
inbrengleegte* zoveel broden, zodat *Gr.logos = Hebr. DáBháR
zij verzadigen* een zodanige krioel- *Gr.chortazoo = Hebr. SháBhàNg
menigte?
34.En Jezus zegt hen: hoeveel broden
hebben jullie? En zij spreken: zeven
en weinig visjes.
35.En geboodschapt hebbend aan de
krioelmenigte om neer te vallen
op het land,
36.nam hij de zeven broden
en de vissen en dankzegenend* *Gr.eucharisteoo = Hebr. BáRàK
brak hij en gaf hij uit aan de leerlingen,
eb de leerlingen aan de krioelmenigten.
37.En zij aten allen en werden
verzadigd, en wat te over was aan brokken
pakten zij op: zeven manden vol.
38 En die aten, geschiedden vier
duizendtallen mannen zonder vrouwen
en kinderen.
101
39.En los gelaten hebbend de krioel-
menigten trad hij aan in het vaartuig
en hij kwam naar de gebiedsgrenzen
van Magadan[100].
16.1.En toegekomen vroegen de zie Mc.8:11-21; Lc.19:54-56
pharizeeërs en Sadduceeërs op de proef
stellend dat hij een kenteken* uit de hemel *Gr.sèmeion=Hb.AóWT
zou tonen aan hen.
2.En hij zich toebuigend sprak tot hen:
[wanneer het laat geworden is, zeggen
jullie, goedweer, vuurrood wordt immers
de hemel,
3.en vroegtijds: vandaag winterstorm,
vuurrood wordt immers droevig zijnde
MAT 16
de hemel. De vertegenwendiging* van *Gr.prosoopon = Hebr.PáNieM
de hemel volkènnen jullie te
beoordelen, maar voor de kentekenen
van de tij(d)en* hebben jullie *Gr.kairos=Hb.NgéT
niet de kracht?][101]
4.Een geschiedronde* slecht en *Gr.genea=Hb.DóWR
echtbrekerig* zoekt een kenteken op *Gr.moichalis=Hb.NáAàPh
en een kenteken zal niet gegeven
worden aan haar tenzij het kenteken
Jona.
En verlatend hen kwam hij weg. k-32
5.En de leerlingen, komend naar het
oversteekse* verheimelijkten zij *Gr.peran=Hb.NgèBèR
om broden* mee te nemen. *Gr.artos=Hebr.LèChèM
6.En Jezus sprak tot hen: ziet toe
en houdt je terug vandaan van het
zuurdesem* van de pharizeeën en de *Gr.zumè=Hb.CháMéTs
Sadduceeën.
7.Maar zij berekenden bij zichzelf
zeggende omdat wij geen broden
mee genomen hebben.
8.En Jezus (dit) volkènnende sprak:
wat berekenen jullie bij jezelf,
weinig vertrouwen hebbenden, dat
jullie geen broden hebben?
9.Beseffen jullie nog niet en zijn
jullie niet indachtig* de vijf broden *Gr.mnèmoneuoo = Hebr.ZáKàR[102]
van de vijf duizend en hoeveel
opzetbladen* jullie hebben aangenomen? *Gr.kophinos = Hebr. SàL
10.En niet de zeven broden van de
zeven duizend en hoeveel manden
jullie hebben aangenomen?
11.Hoe beseffen jullie niet,
dat ik niet omtrent de broden
tot jullie sprak: houdt jullie terug
echter vandaan van het zuurdesem
van de pharizeeën en de sadduceeën.
12.Toen waren zij onderwezen* dat *Gr.sunièmi = Hebr. SháKàL
hij niet sprak om zich terug te houden
vandaan-van het zuurdesem[103] maar
vandaan van het leraarswerk* van *Gr.didachè
MAT 16
van de pharizeeën en de sadduceeën.
102
13.En Jezus, gekomen naar de deelgebieden zie Mc.8:27-30; Lc.9:18-21 k-33
van Caesarea van Philippus, vroeg zijn
leerlingen zeggende: (als) wie zeggen
de mensen dat geschiedt de stichtzoon
van de menselijke?
14.En zij spraken: zij Johannes de doper,
maar anderen Elia en anderen Jeremia
of één van de profeten.
15.Hij zegt tot hen: En (als) wie zeggen
jullie dat ik geschied?
16.En zich toebuigend sprak Simon
Petrus: jij geschiedt (als) de gezalfde* *Gr.christos = Hebr. MàShiàCh
de stichtzoon* van God de levende. *Gr.huios=Hb.BèN
17.En zich toebuigend sprak Jezus
tot hem: (als) een gelukgewenste* *Gr.makarios = Hebr. AêSh’RéJJ
geschied jij, Simon Barjoona, omdat
vlees* en bloed** (het)niet hebben *Gr.sarx=Hebr. BáSháR; **Gr.haima
onthuld aan jou, maar de omvamende [=Hebr.DáM (= roods)
van mij die in de hemelen (is).
18.En ook zeg ik jou, dat jij geschiedt
(als) Petrus, en op deze klip* zal ik *Gr.petra = Hebr. SèLàNg
huis-bouwen mijn geroepenschap*, *Gr.ecclèsia=Hebr.QáHáL[104]
en de poorten* van de oergroeve** *Gr.pulè = Hebr. SheNgàR; **Gr.
zullen haar niet overmogen. [haidès = Hebr. SheAóWL
19.Ik zal jou geven de sleutels van
het koningschap(-rijk) van de hemelen,
wie jij maar zult knevelen op het land
zal (als een geknevelde geschieden
in de hemelen, en wie jij maar zult
losmaken op het land zal als een
losgemaakte geschieden in de hemelen.
20.Toen omwaardeerde hij (‘t) voor
de leerlingen, opdat zij tot niemand
zouden spreken dat hij geschiedt (als)
de gezalfde.
103
21.Vandaanvan toen ging Jezus vooraan
om te tonen aan zijn leerlingen dat het
noodzakelijk was dat hij naar Jeruzalem
zou wegkomen en vele (dingen) lijden vandaan
van de ouderen en de vooraangaandpriesters
MAT 16
en schriftkenners en vermoord
worden* en op de derde tot opstaan *Gr.apokteinoo = Hebr.HáRàG
gebracht worden.
22.En hem bij zich genomen hebbend
ging Petrus vooraan om (‘t) af te
waarderen voor hem zeggend:
jou vergevingsgezind[105], machtiger:
zeker niet zal geschieden aan jou dit.
23.Maar zich omgekeerd hebbend
sprak hij tot Petrus: vaar heen
achter mij lasteraar*; (als) struikel- *Gr.satanas = Hebr. SháTháN
blok* van mij geschied jij, omdat jij *Gr.skandalon = Hebr. MàK’ShóWL
niet beacht de (dingen) van God,
maar de (dingen) van de menselijken.
24.Toen sprak Jezus tot zijn leerlingen:
indien iemand achter mij wil komen,
moet hij verloochenen zichzelf en
hoog heen dragen* zijn kruispaal en *Gr.airoo = Hebr. NáSsáA.
mij volgen.
25.Want indien iemand zou willen
bevrijden zijn lichaamziel*, zal hij *Gr.psuchè = Hebr.NèPhèSh
haar teloor doen gaan*; maar indien *Gr.apollumi = Hebr.AáBàD
iemand te loor zou doen gaan zijn
lichaamziel vanwege mij, zal hij haar
vinden.
26.Want wat zou een mens er nut
van hebben, indien hij de gehele
ordentelijkheid* zou winnen, maar *Gr.kosmos
zijn lichaamziel erbij inboeten*? *Gr.zèmioöo=Hb.NgáNàSh
Of wat zal geven een mens ter
vervanging van zijn lichaamziel?
27.Want de stichtzoon van de
menselijke is aanstaande om te
komen in de dunkzwaarte van
de hem omvamende samen met
zijn werkboden* en dan zal hij *Gr.angngelos=Hb.MàL’AàK
weergeven aan ieder volgens
zijn praktijkzaak*[106]. *Gr.praxis
104
28.Op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn=HbAáMèN
MAT 16,17
dat sommigen van die hier staan
geschieden (als)wie zeker niet
zullen smaken* gestorvenheid** *Gr.geuoo=Hebr.TháNgàM; **Gr.
totdat zij zien de stichtzoon van de [thanatos = Hebr. MáWèT
menselijke komend in zijn
koningschap*. *Gr.basileia = Hebr. MàL’KhuWT =
17.1.En na zes dagen neemt aan Jezus [ook koninkrijk. k-34
Petrus en Jakobus en Johannes, zie: Mc.9:2-9; Lc.9:26-36
zijn broederverwant en doet opgaan* *Gr.anapheroo = Hebr.NgáLáH(Hiph.)
hen naar een berg hoog naar (zijn)
aard.
2.En hij wordt van gedaante veranderd* *Gr.metamorphoöo
ten overstaan van hen en zijn
vertegenwendiging* toortsstraalde *Gr.prosoopon = sHebr. PáNieJM
zoals de zon, en zijn gewaden
geschiedden wit als het licht.
3.En zien lieten zich aan hen Mozes
en Elia samen pratend met hem.
4.En zich toebuigend sprak Petrus
tot Jezus: machtiger, prachtig geschiedt
het dat wij hier geschieden. Indien jij
wilt zal ik maken hier drie tenten*, *Gr.skènè = Hebr. AoHèL
voor jou een-één-enkele en voor Mozes
een-één-enkele en voor Elia een-één-enkele.
5.Nog terwijl hij praat, zie een wolk* *Gr.nephelè = Hebr, NgáNàN
lichtend beschemerde* hen, en zie *Gr.episkiazoo = hebr. TsieJL
een stem* uit de wolk die zei: deze *Gr.phoonè = Hebr.QóWL
geschiedt (als) mijn stichtzoon
de beminde, in wie ik begenadigen zal;
hoort hem.[107]
6.En (dit)gehoord hebbend vielen
de leerlingen op hun vertegenwendiging
en zij hadden ontzag machtig*. *Gr.sphodra = Hebr. MeAóWD
7.En toe kwam Jezus en hen betasttend* *Gr.haptomai = Hebr.NáGàNg
sprak hij: sta op* en ontzie** jezelf niet. *Gr.egeiro-(pas.)= Hebr.QuWM
8.En hoogheen dragend hun ogen zagen *[Gr.phobeoo=Hb.JáRéA
zij niemand tenzij Jezus in afzondering.
105
9.En toen zij omlaag traden vanaf de berg zie Mc.9:9-13
gebood* hen Jezus zeggend: *Gr.anatelloo = Hebr. JáTsáH
spreekt tot niemand over dit gezicht
tot dat de stichtzoon van de menselijke
vandaan-van de lijfdoden* is opgestaan. *Gr.nekros
10.En hem vroegen na de leerlingen
MAT 17
zeggend: wat nu zeggen
de schriftkenners dat het noodzakelijk
is dat Elia eerst komt?
11.En zich toebuigend sprak hij:
Elia komt wel en zal weer tot stand
brengen[108] alle(dingen).
12.Maar ik zeg jullie dat Elia reeds
kwam, en niet volkènden zij hem,
maar maakten met hem zoveel zij
wilden, zo ook is het aanstaande
dat de stichtzoon van de mesnelijke
lijdt door hen.
13.Toen waren onderwezen* de *Gr.sunhieèmi=Hb.SháKàL
leerlingen dat hij omtrent Johannes
de doper sprak tot hen.
106
14.En toen zij kwamen bij de krioel- zie Mc.9:14-29, Lc.9:37-49 k-35
menigte, kwam toe voor hem een
mens, knievallend voor hem en zeggend:
15.Machtiger, wees barmhartig voor
mijn stichtzoon, omdat hij maanziek is
en het te kwaad heeft. Dikwijls immers
valt hij in het vuur en dikwijls in het
water.
16.En ik droeg hem toe naar jouw
leerlingen. en niet hadden zij de kracht
hem te verplegen*. *Gr.therapeuoo
17.En zich toebuigend sprak Jezus:
oh geschiedronde* zonder vertrouwen *Gr.genos = Hebr. DóWR
en verkeerd, tot wanneer zal ik samen
met jullie geschieden, tot wanneer
zal ik uithouden jullie? Draagt voor mij
hem hier.
18.En Jezus omwaardeerde hem en
weg kwam vandaan-van-hem de demon,
en verpleegd werd het kind vandaan
van die ure.
19.Toen, nadat de leerlingen erbij
gekomen waren, spraken zij tot Jezus
naar wat hun eigen is: door wat hadden
wij niet de kracht uit te werpen hem?
20.Maar hij zegt hen: door het weinige
vertrouwen van jullie. Op trouwe immers
ik zeg jullie, indien jullie hadden een
vertrouwen als een pit van een mosterd-
MAT 17,18
plant, zullen jullie zeggen tot deze
berg: tred heen van hier daarheen,
en hij zal heen treden en bij niets
zal het aan kracht ontbreken voor jullie.
107
22[109].En toen zij verkeerden in Galilea zie Mc.9:30-32; Lc.9:43-45
sprak tot hen Jezus: het is aanstaande dat
de stichtzoon van de menselijke zal
overgeleverd worden in de handen van
de menselijken.
23.En zij zullen hem vermoorden*, en *Gr.apokteinoo = Hebr. HáRàG
op de derde dag zal hij tot opstanding
gebracht worden*. En zij leden pijn *Gr.egeiroo(pass. =Hebr.QuWM(pu’al)
machtig*. *Gr.sphodra=Hb.MeAóWD
108
24.En toen zij kwamen in Kapharnaüm, k-36
kwamen toe zij die de dubbeldrachmen innemen
naar Petrus en zij spraken: jullie leraar,
niet al-af-doet[110] hij de dubbeldrachmen?
Hij zei: ja.
25. En gekomen in het huis tastte Jezus hem
af zeggend: wat dunkt jou, Simon? De
koningen van het land zullen vandaan van
sommigen nemen tol[111] en cijns*? Vandaan
van hun stichtzonen of van andersdoenden*? *Gr.allotrios.
26.En toen hij sprak vandaan van de
andersdoenden, beweerde aan hem Jezus:
dus dan geschieden (als) ontslagenen* *Gr.eleutheros=Hebr.CháPhuWSh
de stichtzonen.
27.Maar opdat wij niet doen struikelen* *Gr.skandalizoo=Hb.RáQàSh
hen, ga heen naar de zee werp een angel* *Gr.angkistron = Hebr. ChàKKáH
en pak op de eerst omhoogtredende vis,
en heb je geopend zijn mond, zul je vinden
een stater; die genomen hebbend geef
aan hen namens* mij en jou. *Gr.anti
109
18.1.Op dat uur kwamen toe de leerlingen zie Mc.9:33-37; Lc.9:46-48 k37
bij Jezus zeggende: Wie toch geschiedt
(als) de grotere in het koninkrijk van de
hemelen?
2.En erbij geroepen hebbend een kind
deed hij het staan in het midden van hen
en hij sprak:
MAT 18
3.Op trouwe ik zeg jullie, indien jullie
je niet bekeren en geschieden als
de kinderen, niet zullen jullie binnen-
komen in het kon inkrijk van de hemelen.
4.Wie nu zichzelf vernedert[112] zoals dit
kind, alzo geschiedt hij (als) de grotere* *Gr.meizoon = Hebr. GáDóWL
in het koninkrijk van de hemelen.
5.En indien iemand één-enkel* zodanig *Gr.heis = Hebr.AèCháD
kind zou ontvangen op mijn naam,
hij ontvangt mij.
6.En indien iemand zou doen struikelen* *Gr.skandalizoo = Hebr RáQàSh
één-enkele van deze kleinen* die op mij *Gr.mikros = Hebr.QáTáN
vertrouwen, dat draagt er voor hem toe
bij, dat gehangen* werd een molensteen *Gr.kremmanumi=Hebr. TáLáH
van een ezelsmolen om zijn hals* en hij *Gr.trachulos = Hebr. TsAóWN
afgezonken werd in een diepdeel van de
zee*. *Gr.thalassa=Hb.JáM
110
7.Wee de ordentelijkheid* vanwege struikelblokken, *Gr.kosmos
want het is noodzakelijk dat er komen
struikelblokken, intussen wee de mens
door wie het struikelblok komt.
8.En indien jou hand of jou voet jou
doet struikelen, stoot weg hem en werp
hem vandaan van je; (als)prachtig* geschiedt *Gr.kalos
voor jou binnen te komen in het leven
gemankeerd of hinkend* anders dan twee *Gr.Choolos = Hebr. PieSàCh
handen of twee voeten hebbend geworpen
te worden in het vuur wereldlang.
9.En indien jou oog* doet struikelen jou, *Gr.ophtalmos = Hebr.NgàJieN
pak het eruit en werp het vandaan van je;
(als)prachtig geschiedt voor jou met een
afgezonderd oog tot het leven in te komen,
dan twee ogen hebbend geworpen te worden
in het helse* van het vuur. *Gr.geënna= Hebr. GéA ChieNNoM[113]
10.Ziet toe niet veronachtzamen één-enkele
van deze kleinen; want ik zeg jullie, dat
hun bodewerkers* in de hemelen door alles (heen) *Gr.angngelos = Hebr.MáL’AàK
opkijken naar de vertegenwendiging* van de *Gr.prosoopon = Hebr. PáNieJM
mij omvamende in de hemelen.[114]
12.Wat dunkt jullie? Indien er voor een zeker mens k-38
MAT 18
honderd voorttrekdieren zouden geschieden
en één-enkele daarvan zou omtuimelen*, *Gr.planaoo = Hebr. TáNgàH
zal hij niet wegduwen de negen en negentig
op de bergen en heengaande zoeken het
omgetuimelde?
13.En indien het geschiedt dat hij het vindt,
op trouwe* ik zeg jullie, dat hij zich verheugt *Gr.amèn = Hebr. AæMèN
op hem meer dan op de negen en negentig
niet omgetuimelden.
14.Zo geschiedt het niet (als) een wil[115]
ten overstaan van de omvamende van jullie
die(is) in de hemelen, dat te loor zou gaan
één-enkele* van deze kleinen. *Gr.heis = Hebr. AèChàD
15.En indien verwaardt[116] jouw broederverwant,
vaar heen, wijs hem terecht* tussen jou *Gr.elengchoo=Hebr. JáKàCh
en hem in afzondering. Indien hij naar jou
hoort, heb je gewonnen jouw broederverwant.
16.Indien hij niet hoort, neem aan samen met
jou nog een één-enkele of twee, opdat
op de mond van twee getuigen[117] of van drie
tot stand gebracht wordt alle woordinbreng*.[118] *Gr.rèma = Hebr. DáBháR
17.En indien hij voorbij-hoort aan hen,
spreek tot de geroepenschap*; en indien hij *Gr.ecclesia = Hebr.QáHáL
ook aan de geroepenschap voorbijhoort,
moet hij geschieden voor jullie zoals
iemand uit de naties en de tolheffer.[119]
18.Op trouwe ik zeg jullie: zoveel jullie
ook zouden knevelen* op het land, *Gr.deoo = Hebr. AáSàR
zal geschieden (als) gekneveld in de
hemel, en zoveel jullie ook maar
zouden los maken op het land, zal
geschieden (als)losgemaakt in de hemel.
111
19.Wederom zeg ik jullie, dat indien
zouden samen stemmen twee uit jullie
op het land omtrent alle zakendaad
die jullie maar wensten, het zal
geschieden voor jullie van de kant van
de omvamende van mij die(is) in de
MAT 18
hemel.
20.Waar immers geschieden twee
of drie samengevoerden in mijn naam,
daar geschied ik in het midden van hen.
21.Toen erbij komend sprak Petrus
tot hem: hoevaak zal verwaarden aan mij
mijn broederverwant en zal ik (‘t)verduwen* *Gr.hieèmi: verduwen zie NWL
voor hem? Tot zeven keer?
22.Zegt tot hem Jezus: ik zeg jou, niet
tot zeven keer, maar tot zeventig en
zeven keer.
23.Daarom wordt het koninkrijk van
de hemelen vergeleken* met een *Gr.homoioöo = Hebr. DáMáH
menselijke koning, die wilde
samen heen dragen de rekening[120] met
zijn heerdienaren*. *Gr.doulos = Hebr. NgèBhèD
24.En toen hij vooraangegaan was
om samen heen te dragen, werd
aangedragen naar hem een die
verplicht was tien duizend talenten*. *Gr.talanton = Hebr. KieKKàR[121]
25.Omdat hij niet had om terug te
geven, beval de machtiger* om hem *Gr.kurios=Hb.AæDoNieJ
te gelde te maken en zijn vrouw
en zijn borelingen en alles zoveel
hij had en om terug te geven.
26.De heerdienaar nu, neervallend,
bukte zich* voor hem, zeggende: *Gr.proskuneoo = Hebr. SháChàT
wees grootmoedig bij mij, en
alles zal ik teruggeven aan jou.
27.En de machtiger, moederschoot
hebbend* voor deze heerdienaar, *Gr.splangchnizoo=Hb.RáChàM
liet hem los, en het geleende
verduwde hij voor hem.
28.Weggekomen vond deze heerdienaar
een één-enkele* van zijn mede- *Gr.heis = Hebr. AèChàD
heerdienaren, die hem verplicht was
honderd denariën[122]. En hard gevat
hebbend smoorde hij hem zeggend:
geef terug wat je ook maar verplicht
bent.
29.Zijn mede-heerdienaar nu,
neervallend, riep hem toe zeggend:
wees grootmodig bij mij en ik
MAT 18,19
zal teruggeven aan jou.
30,Maar hij wilde niet, maar hij
daarvandaan gekomen wierp
hem in waarhouding* totdat hij *Gr.phulakis = Hebr. MieZ’MóWR
zou teruggeven het verplichte.
31.Zijn medeheerdienaren nu,
die zagen wat er geschied was,
hadden pijn machtig veel. En
gekomen zetten zij uiteen* aan Gr.diaspheoo = Hebr. BáAàR
de machtiger hunner alles wat
geschied was.
32.Dan hem bij zich geroepen
hebbend zegt zijn machtiger
aan hem: slechte heerdienaar,
al dat verplichte verduwde ik
voor jou, aangezien jij mij
toeriep.
33.Was het niet noodzakelijk,
dat ook jij goedgunstig* was voor *Gr.eleëin=Hb.CháSàD
jou medeheerdienaar, zoals ik
ook goedgunstig was voor jou?
34.En van toorn walgend* heeft *Gr.orgizoo = Hebr. AáNàPh
zijn machtiger hem overgeleverd
aan de folteraars, totdat hij had
terggegeven al het verplichte
aan hem.
35.Alzo zal ook de omvamende
van mij de hemelse ’t maken met
jullie, indien jullie niet verduwen
ieder voor zijn broeder/zusterverwant
vanuit jullie harten.
112
19.1.En het geschiedde toen Jezus zie: Mc.10_1-12
al-af-gemaakt had deze inbrengen*
dat hij zich heendroeg vandaan van
Galilea en kwam naar de gebiedsgrenzen*
van Judea in het oversteekse van de
Jordaan.
2.En hem volgden vele krioelmenigten
en hij verpleegde hen daar.
113
3.En tot hem kwamewn pharizeeërs k-40
hem beproevende en zeggende:
Is er bevoegdheid om zich los te maken
Van zijn vrouw om elke reden?
4.Em zich toebuigend sprak hij:
Hebben jullie niet opgelezen dat
de stichter* vanaf het vooraangaande* *Gr.ktizoo=(hier)Hb.BáRáA; **Gr.
draagmannelijk en zoogvrouwelijk [archè=Hb.RéAShieJT
MAT 19
hen heeft gemaakt?[123]
5.En hij sprak:
vanwege dit zal achterlaten
een menselijke* omvamende en *Gr.anthropos = Hebr.AæNóWSh
moederende aankleven* *Gr.kollaoo = Hebr. DáBàQ
zijn vrouwmenselijke* en *Gr.gunè = Hebr. AieSháH
geschieden zullen die twee
tot één-enkel* vlees**.[124] *Gr.eis=Hebr.AèChàD; **Gr.sarx=
6.Zodat niet meer zij geschieden [Hebr.BáSháR
(als) twee maar (als) één-enkel
vlees. Wat nu God samengejukt* *Gr.zeugos = Hebr. TsáMàD
heeft, moet een mens niet
afzonderen.
7.Zij zeggen hem: waarom dan
heeft Mozes geboden om te
geven een staafboek* van *Gr.biblion = Hebr. SéPhèR
afstandname en zich los te maken?[125]
8.Hij zegt hen:
dat Mozes om de-stijfhartigheid
van jullie uitgevaardigd heeft
voor jullie jullie vrouwen los
te laten. Maar vanaf het vooraan-
gaande is niet geschied alzo.
9.En ik zeg jullie, dat wie ook maar
zich losmaakt van zijn vrouw
tenzij bij hoererij en een andere *Gr.porneia = Hebr.ZóWNáH
huwt, pleegt echtbreuk*[126]. *Gr.moicheuoo = Hebr. NáAàPh
10.Zeggen tot hem de leerlingen:
Indien alzo geschiedt de reden
MAT 19
van de mens met de vrouw,
draagt het niet bij om te huwen.
11.Maar hij sprak tot hen:
niet allen zullen bestrijken[127]
een inbrengwoord* (als)dit, maar *Gr.logos=Hebr.DáBhàR
aan wie het gegeven wordt.
12.Want er geschieden castraten* *Gr.eunouchos = Hebr. SáRieJS
die uit de buik van de moeder
alzo tot geschieden werden gebracht,
en er geschieden castraten die
gecastreerd werden door de mensen,
en er geschieden castraten, die
zichzelf castreren om het koninkrijk
van de hemelen. Wie kracht heeft
om het te bestrijden, moet het
bestrijken.
114
13.Toen werden toegedragen naar hem zie Mc.10:13-16; Lc.18:15-17
opdat hij de handen stelde op hen en
bad. Maar de leerlingen omwaardeerden
hen.
14.En Jezus spraK: duw heen de kinderen
en verhindert hen niet om tot mij te
komen. Want van zodanigen geschiedt
het koninkrijk der hemelen.
15.En op hen gesteld hebbende de handen
ging hij heen daarvandaan.
115
16.En zie één* tot hem gekomen sprak: *Gr.eis = Hebr/ AèChàD k-41
leraar, wat goeds moet ik maken, opdat
ik hebbe leven wereldlang*. *Gr.aioonios=Hebr. NgóWLáM
17.En hij sprak tot hem: wat vraag jij mij
omtrent het goede? Één-enkele* geschiedt *Gr.eis=Hebr. AèChàD
(als) de goede.Indien jij wilt inkomen
in het leven, hoed* de geboden. *Gr.tèreoo=Hebr.NáTsàR
18.Zegt hij tot hem: welke? En Jezus
beweert: deze niet zul jij doden*, *Gr.phoneuoo = Hebr. RáTsàCh
niet zul jij echtbreken*, niet zul jij *Gr.moicheuoo=Hebr.NáAàPh
stelen*, *Gr.kleptoo=Hebr.GáNàBh
19.niet zull jij leugen getuigen*, *Gr.pseudomartureoo=Hebr. NgáNáH
waardeer de omvamende [=zich toebuigen en NgéD=getuigenis[128]
en de moederende[129], en bemin* *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàB
MAT 19
je metgezel* (zijnde) zoals jezelf[130]. *Gr.plèsion = Hebr. RéàNg
20.Zegt tot hem de jongeling:
al deze (dingen) heb ik waar gehouden*. *Gr.phulasso = Hebr. SháMàR
Waarin nog ben ik laat-achter?
21.Tot hem beweerde Jezus. Indien jij
al-af* wilt geschieden, vaar heen verkoop *Gr.teleios = Hebr. KáLieJL
wat jou voorhanden is en geef (‘t) aan
armen, en jij zult hebben een voorraad* *Gr.thesauros = Hebr.AáTsàR
in de hemelen, en kom hier volg mij.
22.Maar de jongeling gehoord hebbend
dit inbrengwoord* kwam weg pijn hebbend, *Gr.logos = Hebr. DáBháR
want hij geschiede als een die heeft
vele verworvenheden*. *Gr.ktèma / ktamai = Hebr.QáNáH
23.Maar Jezus sprak tot zijn leerlingen:
op trouwe* ik zeg jullie, dat een rijke** *Gr.amèn=Hb.AáMèN; **Gr.plousios=
moeilijk zal ingaan in het koninkrijk [Hb.NgáShéR
van de hemelen.
24.En wederom zeg ik jullie, arbeidsmakkelijker
geschiedt het dat een kameel door het
boorgat van een naald inkomt dan een
rijke in het koninkrijk van God.
25.(dit)Gehoord hebbend raakten de
leerlingen getroffen machtig zeggend:
wie dan heeft de kracht om bevrijd te
worden?
26.En opkijkend sprak Jezus tot hen:
van de kant van de mensen geschiedt
hiervoor geen kracht, maar van de kant
van God is voor alles kracht.[131]
116
27.Toen zich toebuigend sprak Petrus
MAT 19,20
tot-hem: zie wij hebben weggeduwd
alle (dingen) en zijn jou gevolgd.
Wat zal er geschieden aan ons?
28.En Jezus sprak tot hen: op trouwe,
ik zeg jullie, dat jullie die mij
gevolgd zijn, bij het wederom geschieden[132],
wanneer neerzit de stichtzoon van de
menselijke op de troon van zijn dunkzwaarte*, *Gr.doxa = Hebr. KóBóED
zullen jullie neerzitten ook zelf op twaalf
tronen oordelend de twaalf stamstaven* *Gr.phulè = Hebr. ShèBèTh
van Israël.[133]
29.En al wie weggeduwd heeft huizen of
broederverwanten of zusterverwanten of
omvamende of moederende of borelingen
of velden vanwege mijn naam, veelmeer
zal hij aannemen en leven wereldlang* *Gr.aioonois = Hebr. NgóLáM
zal zijn wettig aandeel zijn.
117
30.Maar vele eerderen* zullen geschieden *Gr.prootoi=Hebr.RieJShoNIeJM k-42
(als)lateren* en lateren (als)eerderen. *Gr.eschatoi = Hebr. AæCháRieJM
20.1.Want gelijk geschiedt het koninkrijk
van de hemelen aan een mens, een
huisheer, die weg kwam tegelijk met
de ochtend om in loondienst te nemen* *Gr.misthos = Hebr. ShéKèR
werkers in zijn gaarde*. *Gr.ampeloon = Hebr. KèRèM
2.En samengestemd hebbend met de
werkers vanaf een denarius de dag
zond hij af hen in zijn gaarde.
3.En weggekomen omtrent het derde
uur zag hij anderen staande op de
markt werkeloos.
4.En ook tot deze sprak hij: vaart heen
ook jullie in de gaarde, en wat ook maar
(als)rechtvaardig geschiedt, zal ik geven
aan jullie. En ook zij kwamen af.
5.Wederom weggekomen omtrent het
zesde en het negende uur maakte hij
evenzo.
6.En omtrent het elfde weg gekomen
MAT 20
vond hij anderen staande, en hij
zei tot hen: wat staan jullie hier
geheel de dag werkeloos?
7.Zij zeggen hem: omdat niemand
ons in loondienst nam. Hij zegt
tot hen: vaart heen ook jullie naar
de gaarde.
8.Als het laat geworden is, zegt de
machtiger van de gaarde aan zijn
afgevaardigde: roep de werkers en
geef af het loon, vooraangaande
vandaan van de laten tot de eersten.
9.En gekomen namen aan zij van
omtrent het negende uur elk een
dinarion.
10.En gekomen de eersten legden zij
uit dat zij meer zullen aannemen.
En zij namen aan elk een dinarion
ook zij.
11.Maar (die)aangenomen hebbend
murmureerden* tegen de huismeester *Gr.gogguzoo = Hebr. LuWN
zeggend:
12.Deze de laten hebben één-enkel uur
gemaakt en jij maakte hen gelijk aan
die tilden de lastzwaarte van de dag en
van schroeidroogte*. *Gr.kauoo = Hebr. CháRàB
13.Maar hij zich toebuigend naar één-enkele
van hen sprak: makker, niet onrechtmatig
behandel ik jou; niet een dinarion stemde
jij samen met mij?
14.Pak het jouwe en vaar heen. Ik wil aan
deze late geven zoals aan jou.
15.Ben ik niet bevoegd om wat ik wil te
maken met mijne (zaken)? Of geschiedt
jouw oog* slecht omdat ik goed geschiedt? *Gr.ophthalmos = Hebr. NgàJieN
16.Zo zullen laten geschieden(als)eersten
en eersten (als)laten.
118
17.En Jezus aantaande zijnde om omhoog zie Mc.10:32-34, Lc.18:31-33
te treden naar Jeruzalem, nam aan de twaalf
naar eigen aard, en op de neemweg* sprak hij *Gr.hodos = Hebr. DèRèK
tot hen:
18.Zie wij treden omhoog naar Jeruzalem
en de stichtzoon van de menselijke zal
overgeleverd worden aan vooraangaande
priesters en de schriftkenners en zij zullen
veroordelen hem tot sterven*, *Gr.thanatos = Hebr. MáWèT
19.en zij zullen hem overleveren aan de
naties om te bespelen en te geselen en te
MAT 20
kruispalen, en op de derde dag
zal hij tot opstanding gebracht
worden*. *Gr.egeiroo(pas)=Hb.KuWM(Hophal)
119
20.Toen kwam voor hem de moeder zie Mc.10:35-45 k-43
van de stichtzonen van Zebedeüs
samen met haar stichtzonen, zich
neerbukkend* en wensend** iets *Gr.proskuneoo= Hebr. SháCháH
vandaan van hem. [**Gr.aiteoo = Hebr. ShàAáL
21.En hij sprak tot haar: wat wil jij?
Zij zegt hem: spreek dat neerzitten
zullen deze twee stichtzonen van
mij één-enkele aan de rechter* en *Gr.dexia = Hebr.JáMieJN
één-enkele aan de linker(hand)* van *Gr.euoonumos=Hebr.SseMoAL
jou in jouw koninkrijk*. *Gr.basileia = Hebr.MàL’KuWT
22.Zich toebuigend sprak Jezus:
niet volkènnen jullie wat jullie
wensen. Hebben jullie de kracht
te drinken de drinkbeker die ik
aanstaande ben te drinken?
Zij zeggen hem: wij hebben de kracht.
Hij zegt hen: mijn drinkbeker zullen
jullie wel drinken,
23.maar het neerzitten aan mijn rechter
en aan mijn linker geschiedt niet dat
ik dat geef, maar voor wie gereed
gemaakt werden door mijn omvamende*. *Gr.patèr = Hebr. AáBh
24.En toen zij (dit)hoorden gispten
de tien tegen de twee broederverwanten.
25.Maar Jezus, hen erbij geroepen hebbend,
sprak: volkènt dat de vooraangaanden van
de naties machtig zijn over hen en de
groten achten zich bevoegd over hen.
26.Niet alzo geschiedt het bij jullie.
Maar indien wie ook maar bij jullie
(als) een grote zou willen geschieden,
hij zal geschieden (als)jullie bediende*, *Gr.diakonos=Hebr. MeSháRèTh
27.en wie ook maar bij jullie zou willen
geschieden (als)eerste, hij zal geschieden
(als)jullie heerdienaar*. *Gr.doulos = Hebr. NgèBèD
28.Zoals de stichtzoon van de menselijke
niet gekomen is om bediend te worden
maar te bedienen en te geven zijn
lichaamziel tot loskoping* tegen velen. *Gr.lutron=Hb.PheDuWT
120
29.En toen zij weggingen vandaan van zie Mc.10:46-52; Lc.18:35-43 k-44
Jericho, volgde hem veel krioelmenigte.
30.En zie twee blinden, neergezeten langs
de neemweg*, gehoord hebbend dat Jezus *Gr.hodos = Hebr.DèRèK
MAT 20,21
langs vaart, schreeuwden zeggende:
machtiger, wees barmhartig[134] voor ons,
stichtzoon van David.
31.Maar de krioelmenigten omwaardeerden
hen, dat zij zwijgen zouden, maar groter
schreeuwden zij: machtiger wees
barmhartig voor ons, stichtzoon van David.
32.En staan gebleven stemde hij hen toe
en hij sprak: wat willen jullie dat ik maak
voor jullie?
33.Zij zeggen hem: machtiger dat open
gaan onze ogen*. *Gr.ophthalmos=Hebr.NgàJieN
34.En moederschoot bewogen* *Gr,splangnizoo=Hebr.RáChàM
betastte* Jezus hun oogballen, en regelrecht *Gr.haptoo=Hb.NáGáNg
keken zij weer en volgden hem.
121
21.1.En toen zij lijfnaderden* naar *Gr.èngngngizoo=Hebr.QáRàBh
Jeruzalem en kwamen naar Bethanië zie Mc.11:1-10;Lc.19:29-38;Jh.12:
naar de berg van de olijven, toen zond [12-16.
Jezus af twee leerlingen, zeggend hen:
2.Gaat heen naar het dorp tegenover
jullie, en regelrecht vinden jullie een ezel* *Gr.oinos=Hebr.CháMóWR
gekneveld* en een ezelsveulen** met haar. *Gr.deoo=Hebr.AáSàR; **Gr.poolos=
(ze)Los gemaakt hebbend voer (ze) naar mij. [Hebr.NgàJieR.
3.en indien iemand jullie aanspreekt erop,
zullen jullie zeggen, dat de machtiger
aan hen behoefte heeft. En regelrecht
zendt hij af hen.
4.En dit is geschiedt opdat volledig gemaakt
werd het gezegde door de profeet, die
zegt:
5.Spreekt tot dochter Sion,
zie jouw koning komt voor jou,
gebogen* en opgetreden op een ezel *Gr.praus=Hebr.NgàNieJ
en op een ezelsveulen stichtjong
van een jukdragende (ezelin).[135]
MAT 21
6.En de leerlingen heengaande en
gemaakt hebbend zoals ingezet had
voor hen Jezus,
7.voerden zij de ezel en het
ezelsveulen aan, en zij hebben
opgelegd op deze de gewaden
en hij is gaan zitten bovenop hen.
8.En het merendeel van de krioel-
menigte spreidde van zichzelf
de gewaden op de neemweg*, en *Gr.hodos = Hebr.DèRèK
anderen stootten takken vandaan
van de bomen en spreidden (ze)
op de neemweg.
9.En de krioelmenigten die
voor hem voeren en die volgden
schreeuwden* zeggende: *Gr.krazoo = Hebr. ZáNgàK
Hosanna de stichtzoon van David,
ingezegend de komende
in de naam van de machtiger,[136]
hosanna in het opperste*. *Gr.upsistos=Hebr.NgèL’JóWN
10.En toen hij binnenkwam in
Jeruzalem, turbuleerde al-af
de stad zeggende: Wie geschiedt
(als)deze?
11.En de krioelmenigten zeiden: zie:Mc.11:11-24; Lc.19:45-48; Jh.2:
(als)deze geschiedt Jezus vandaan [14-16
van Nazareth in Galilea.
12.En binnenkwam Jezus in de
tempel en hij wierp uit alle
verkopers* en vermarkters in de *Gr.pooleo = Hebr. MáKàR
tempel en de tafels van de
geldwisselaars keerde hij om
en de zitmeubels van de verkopers
van duiven,
13.en hij zegt hun: geschreven is,
het huis van mij zal een huis van
gebed geroepen worden
maar jullie maken ervan een grot
van rovers. [137],
MAT 21
14.En toekwamen op hem k-46
blinden* en hinkenden** in de *Gr.tuphlos=Hebr.NgieWWéR;
tempel en hij verpleegde hen. [**Gr.choolos=Hebr.PieSàCh.
15.En de vooraangaande priesters
en de schriftkenners, ziende de
wonderen* die hij maakte en de *Gr.thaumasion=Hb.PhèLèA
kinderen die schreeuwen in de
tempel en zeggen: hosanna* *Hoosanna=Hebr.HóWShieàNg NáA[138]
voor de stichtzoon van David,
gispten (hem)
16. en spraken tot hem:
hoor jij wat deze zeggen?
Maar Jezus zegt hen: ja hebben jullie
nooit opgelezen dat uit de mond
van spijslingen* en gezoogden *Gr.nèpios = Hebr. NgóWLeLáH
maakte jij geschikt lofprijzing?[139]
17.En achterlatend hen kwam hij
weg buiten de stad naar Bethanië
en hij bracht de nacht door[140] daar.
122
18.En vroeg weervarend naar de stad k-47
hongerde hij,
19.en ziende een vijgeboom* een *Gr.sukea=Hebr.TáAæNáH
-één-enkele* op de neemweg** kwam hij *Gr.heis=Hebr.AèCháD; **Gr.hodos
bij hem en niets vond hij aan hem [=Hebr.DèRèK
tenzij loofblad* afgezonderd**, en hij *Gr.phullon=Hebr.NgáLáH=loofopgang
zegt hem, zeker niet meer geschiedde [**Gr.monos=Hebr.BàD
uit jou vrucht* in de wereldtijd** en *Gr.karpos=Hebr.PeRieJ; **Gr.aioon
uit droogde* dadelijk de vijgeboom. [=Hebr.NgoLáM] *Gr.xèrainoo=Hebr.
20.En (dit)ziende verwonderden zich [JáBàSh
de leerlingen, zeggende: hoe droogde
dadelijk uit de vijgenboom?
21.En zich toebuigend, sprak Jezus
tot hen: op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn=Hebr.AæMèM=op trouwe
indien jullie hadden vertrouwen en
niet een oordeel hadden, niet
afgezonderd dat van de vijgenboom
maakten jullie, maar ook indien
jullie tot deze berg spraken: wordt
opgepakt en geworpen in de zee,
het geschiedde.
MAT 21
22.En al-af* zoveel als jullie
wensten in het gebed zullen
jullie vertrouwende aannemen.
123
23.En toen hij kwam naar de zie Mc.11:27-33; Lc.20:1-8 k-48
tempel kwamen toe op hem,
die leraarde, de vooraangaande
priesters en de ouden van het
volk* zeggende: in hoedanige *Gr.laos = Hebr. NgàM
bevoegdheid* maak jij (dit)? *Gr.exousia
En wie heeft aan jou gegeven
deze bevoegdheid?
24.En zich toebuigend sprak
Jezus tot hen: vragen zal ook ik
jullie een één-enkel inbrengwoord*, *Gr.logos=Hebr.DáBháR
indien jullie dat uitspreken tot mij,
zal ook ik aan jullie zeggen in
hoedanige bevoegdheid ik (dit)maak:
25.De onderdompeling van Johannes,
vanwaar geschiedde die? Uit de
hemel of uit de mensen?
En zij berekenden* bij zichzelf *Gr.dialogizoo=Hb.CháShàB
zeggende: indien wij uitspreken:
uit de hemel, zal hij ons zeggend:
door wat hebben jullie hem niet
vertrouwd?
26.Maar indien wij uitspreken
uit de mensen, wij hebben ontzag
voor de krioelmenigte; want allen
houden Johannes voor een profeet.
27.En zich toebuigend spraken zij
tot Jezus: niet volkènnen wij (‘t).
En tot hen beweerde ook hij:
niet zeg ik jullie in welke bevoegdheid
ik deze (dingen) maak.
28.En wat dunkt jullie? Een mens k-49
heeft twee borelingen. Aangekomen
bij de eerste, sprak hij, boreling,
vaar heen vandaag werk in de gaarde*. *Gr.ampeloon = Hebr. KèRèM
29.En zich toebuigend sprak hij:
ik (wel) machtiger en niet kwam hij
erheen.
30.Aangekomen bij de tweede sprak
hij evenzo. En hij zich toebuigend
sprak: niet wil ik, later van belang
veranderd kwam hij erheen.
31.Wie van deze twee maakte de wil
van de omvamende? Zij zeggen
de latere. Zegt tot hen Jezus:
MAT 21
op trouwe ik zeg jullie, dat
tolheffers en hoeren jullie vooruit
heenvaren naar het koninkrijk van
God.
32.Kwam immers Johannes tot jullie
op een neemweg van gerechtigheid
en niet vertrouwden jullie hem.
Maar tolheffers en hoeren vertrouwden
hem. En jullie (dit)ziende en niet
waren jullie van belang veranderd
later om te vertrouwen hem.
124 zie Mc.12:1-2 en Lc.20:9-18.
33.Hoort een ander vore-stel*. Een *Gr.parabolè = Hebr. MáSháL
mens geschiedde (als)een huisheer*, *Gr.oikodespotès
die geplant heeft een gaarde* en *Gr.ampeloon = Hebr. KèRèM
een ommuring voor-hem eromheen
gesteld en hij groef* in hem een *Gr.orussoo=Hebr.KáRáH
kuip en-huisbouwde een toren*[141] *Gr.purgon = Hebr.MieG’DáL
en hij gaf hem uit aan akkerbouwers
en hij ging van(familie-)huis.
34.Maar toen lijfna kwam het tij* *Gr.kairos=Hb.NgéT
van de vruchten, zond hij af zijn
heerdienaren* tot de akkerbouwers *Gr.doulos=Hb.NgèBhèD
om aan te nemen zijn vruchten.
35.En de akkerbouwers nemende
zijn heerdienaren takelden één
toe en vermoorden één en stenigden
één.
36.Wederom zond hij af andere
heerdienaren meer dan de eersten en
zij maakten met hen evenzo.
37.En later zond hij af tot hen zijn
stichtzoon zeggende: zij zullen zich
omdraaien naar mijn stichtzoon.
38.Maar de akkerbouwers, ziende
zijn stichtzoon, spraken bij zichzelf:
deze geschiedt (als) de wettige aandeel-
houder; welaan* laten wij vermoorden** *Gr.deute; **apokteinoo=Hb.HáRàG
hem en hebben zijn wettig aandeel*. *Gr.klèronomia=Hb.JáRéSh
39. En hem nemende wierpen zij hem
uit buiten de gaarde en vermoordden hem.
40.Wanneer nu komt de machtiger van de
gaarde: wat zal hij maken met deze
akkerbouwers?
41.Zij zeggen aan hem: kwaden zal hij
op kwade wijze teloor doen gaan en
MAT 21,22
de gaarde uitgeven aan andere
akkerbouwers, die afgeven aan hem
de vruchten op hun tijen.
42.Zegt hun Jezus: nooit lazen jullie op
in de schriften:
een steen* waaraan geen gewicht gaven *Gr.lithon=Hb.AéBèN
de huisbouwers, deze werd de
geschiedenis ingebracht als eerstdeel* *Gr.kephalè=Hb.RóWASh
van de hoekwende*; *Gr.goonia=Hb.PieNNáH
van de kant van de machtiger is deze
geschied en ze geschiedt wonderlijk
in onze ogen?[142]
43.Daarom zeg ik jullie, dat afgepakt
zal worden vandaan van jullie het koningschap
van God en gegeven zal worden aan een
natie* die maakt haar vruchten. *Gr.ethnos=Hb.Gooi
[44[143]. En wie valt op deze steen,
zal verpletterd worden; op wie
hij zou vallen, die zal hij weg wannen*.] *Gr.likmaoo = Hebr. ZáRáH
125
45.En de voorasangaande priesters en
de pharizeeën, horende de vore-stellen van
hem, volkènden dat hij(die)omtrent hen
zegt.
46.En zoekende hem hard te vatten*, *Gr.krateoo=Hb/CháZàQ
hadden zij ontzag voor de krioelmenigten,
daar die hem hielden voor een profeet.
22.1.En zich toebuigend sprak Jezus zie Lc.14:16-24 k-51
wederom in vore–stellen* tot hen, zeggend: *Gr.parabolè=Hb.MáShàL
2.Gelijk is hetkoninkrijk(-schap) van de
hemelen aan een menselijke koning, die
maakte huwelijksfeest voor zijn stichtzoon.
3.En hij zond af zijn heerdienaren* om te *Gr.doulos=Hb.NgèBèD
roepen de geroepenen tot het huwelijksfeest
en niet wilden zij komen.
4.Wederom zond hij af andere heerdienaren
zeggende: spreekt tot de geroepenen:
mijn middagmaal heb ik gereed gemaakt* *Gr.etopimazoo = Hebr. KuWN
MAT 22
mijn ossen en mijn gemeste (dieren)
zijn geslacht en alles is gereed,
komt tot het huwelijksfeest.
5.Maar het onbelangrijk vindend
kwamen zij heen, de één naar het
eigen veld en één naar zijn koophandel.
6.En de overigen hardvattend de
heerdienaren van hem brutaliseerden
en vermoorden* (hen). *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG
7.Maar de koning werd walgtoornig* *Gr.orgizoo=Hebr.AáNàPh
en gestuurd hebbend zijn scharelegers
deed teloor gaan die doodslagers* en *Gr.phonoeoo=Hebr.RáTsàCh
hun stad heeft hij aangestoken.
8.Dan zegt hij tegen zijn heerdienaren*: *Gr.doulos+Hebr.NgèBhèD
het huwelijk(sfeest) is wel gereed,
maar de geroepenen geschieden (’t) niet
waardig;
9.gaat heen op de uitwegen van de
neemwegen* en roep zovelen jullie *Gr.hodos=Hb.DèRèK
maar vinden naar het huwelijksfeest.
10.En wegkomend naar de neemwegen
hebben zij samen gevoerd die zij
vonden, en slechten en goeden en
vol werd de bruiloftszaal met
aanliggenden.
11.En de koning binnengekomen
om te aanschouwen de aanliggenden
zag daar een mens niet bekleed met
een huwelijkskleed.
12.En hij zegt hem, makker* , hoe *Gr. etairos
ben jij binnengekomen hier niet
hebbend een huwelijskleed? Maar
hij werd gemuilkorfd.
13.Toen sprak de koning tot de
bedienaren*, hem knevelend de *Gr.diakonos = hebr. MeSháRèT
voeten en de handen werpt hem uit
in de duisternis* daarbuiten. *Gr.skotos=Hebr. ChoShèQ
Daar zal geschieden geween* en *Gr.klauthmos=Hebr.BáKáH
knarsing* van de tanden. *Gr.brugmos=Hebr.CháRàQ
14. Want velen geschieden (als)
geroepenen, maar weinigen
(als) uitgekozenen.
126
15.Toen heengaande namen zij een zie Mc.12:13-17; Lc.20:20-26
gezamenlijk besluit hoe zij hem
een klapnet* zouden zetten met een *Gr.pagis=Hebr.PhàCh
inbrengwoord*. *Gr.logos=Hebr.DáBháR
16.En af zenden zij naar hem hun
leerlingen samen met Herodianen,
MAT 22
zeggende: leraar, wij volkènnen dat
jij (als)een waarachtige geschiedt
en dat jij de neemweg* van God in *Gr.hodos=Hebr.DèRèK
waarachtigheid leraart en dat er
geen belang is voor jou omtrent
iemand, want niet kijk jij naar de
vertegenwendiging* van mensen. *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
17.Spreek nu tot ons, wat dunkt jou:
is er bevoegdheid om te geven
cijnsgeld* aan Caesar** of niet? *Gr.kènsès=Lat.census; Gr.Kaisar=
18.Maar Jezus volkènnend hun slechtheid [Lat.Caesar=Ned.keizer
sprak: waarom stellen jullie mij op de proef*? *Gr.peirazoo=Hebr.NáSáH
19.Toont mij de wettigheid van het cijnsgeld.
En zij droegen toe voor hem een denarium.
20.En hij zegt aan hen: van wie (is) deze
beeltenis* en het opschrift? *Gr.eikoon=Hebr.TsèLèM
21.Zij zeggen: van Caesar. Dan zegt hij hen:
geeft nu terug wat van Caesar(is) aan
Caesar en wat van God(is) aan God.
22.En (dit)gehoord hebbende verwonderden
zij zich en hem weggeduwd hebbend
kwamen zij weg.
127
23.Op die dag kwamen toe naar hem zie: Mt.12:18-27; Lc.20:27-38
Sadduceeën, die zeggen, dat er geen
opstanding geschiedt en zij bevroegen
hem zeggende:
24.leraar, Mozes sprak:
indien iemand gestorven is niet
hebbende borelingen*, zal de *Gr.teknon=Hebr.JèLèD
broederverwant ten huwelijk nemen
de vrouwvan hem en doen opstaan
kiemsel* voor zijn broederverwant.[144] *Gr.sperma=Hebr.ZèRàNg
25.Maar er geschiedden onder ons
zeven broederverwanten en de eerste
gehuwd overleed en niet hebbend
kiemsel heeft hij weggeduwd zijn vrouw
naar zijn broederverwant.
26.Evenzo ook de tweede en de derde
tot (al) de zeven.
27.(Als) latere van allen stierf de vrouw.
MAT 22
28.In de opstanding nu van wie
van de zeven zal de vrouw geschieden?
Want alle hadden haar.
29.Maar zich toebuigend sprak Jezus
tot hen: jullie tuimelen* niet *Gr.planaoo=Hebr.TáNgáH
volkènnend de schriften en niet de
kracht van God.
30.Want in de opstanding huwen zij
niet en worden zij niet gehuwd.
Maar als de werkboden* in de hemel *Gr.angngelos=Hebr.MáL’AàK
geschieden zij.
31.En omtrent de opstanding van de
lijfdoden*, hebben jullie niet voorgelezen[145] *Gr.nekros
het verwoorde voor jullie door God
die zegt:
32.Ik geschied (als) de God
van Abraham en de God van Izaäk
en de God van Jakob? [146]
Niet geschiedt hij (als)God van lijfdoden
maar van levenden.
33.En (hem)gehoord hebbend raakten
de krioelmenigten getroffen bij zijn
leer.
128
34.Maar de pharizeeën gehoord hebbend zie: Mc.12:28-31; Lc.10:25-28 k-54
dat hij gemuilkorfd had de Sadduceeën,
zijn samengevoerd op dezelfde (plaats)
en één-enkele wetsuitlegger* uit hen *Gr.nomikos
bevroeg hem beproevende*: *Gr.peirazoo=Hebr.NáSáH
35.leraar, hoe (is) het grote gebod* in de *Gr.entolè=Hebr.MieTs’WaH
wetsuitleg*?
36.En hij beweerde aan hem:
jij zult beminnen* (de)machtiger[147] *Gr.agapaoo=Hebr.AáHàBh
jouw god met geheel jouw hart en
met geheel jouw lichaamziel* en met *Gr.psuchè=Hebr.NèPhèSh
geheel jouw besef.[148]
MAT 22,23
38.Dit geschiedt (als) het grote
en eerste gebod.
39.Het tweede gelijk daaraan:
jij zult beminnen jouw metgezel* *Gr.plèsion=Hebr.RéàNg
(iemand) zoals jij.[149]
40.Aan deze twee geboden hangt
geheel de wetsuitleg* en de *Gr.nomos=Hebr.TóWRáH
profeten.
129
41.En toen samengevoerd waren de
pharizeeën, bevroeg Jezus hun zeggend:
42.Wat dunkt jullie omtrent de
gezalfde*? Van wie (als) stichtzoon *Gr.christos=Hebr.MàShiàCh
geschiedt hij? Zij zeggen hem: van David.
43.Zegt hij hun: hoe nu roept David
in beluchting (tot)hem machtiger,
zeggend:
44.Machtiger* sprak tot de machtiger *Gr.kurios=(hier)JHWH
van mij: ga zitten vandaan van de
rechter van mij, tot dat ik stel
jouw vijanden beneden onder
jouw voeten?[150]
45.Indien nu David roept (tot)hem
machtiger, hoe geschiedt hij (als)
stichtzoon van hem?
46.En niemand had de kracht zich toe
te buigen naar hem met een inbrengwoord* *Gr.logos=Hebr.DáBháR
en niet durfde iemand vandaan van die
dag hem meer te bevragen.
130
23.1.Toen praatte Jezus tot de krioel- zie:Mc.12:38-40; :c.11:39-52 k-56
menigten en tot zijn leerlingen zeggend:
2.Op de zetel van Mozes zitten de
schriftkenners en de pharizeeën.
3.Alles zoveel zij maar tot jullie spreken,
maakt het en hoedt het, maar volgens
hun werken maakt niet. Want zij zeggen
en maken niet.
4.Maar zij knevelen draaglasten zwaar zie Lc.11:46
MAT 23
en stellen(ze) op de schouders
van de mensen , maar zelf
willen ze niet met hun vinger
bewegen deze (dingen).
5.Al-af* hun werken maken zij om *Gr.pas=Hebr.KàL
beschouwd te worden door de
mensen; want zij maken wijd hun
waaarhoudriemen[151] en maken groot
de kwasten*; *Gr.kraspedon=Hebr.TsieJTsieJT
6.En zij hebben lief het voorste zie Mc.12:38,39;Lc.11:43 en 20:46
vlijbed bij de broodmaaltijden en de
voorste zitplaatsen in de synagogen
7.en de bgroetingen op de markten
en geroepen worden door de mensen
met rabbi.
8.Maar jullie moeten niet geroepen
worden met rabbi. Want één-enkele* *Gr.eis=Hebr.AèCháD
geschiedt (als) leraar van jullie en
jullie allen geschieden (als) broeder/
zusterverwanten.
9.En wordt niet aangeroepen met
omvamende van jullie op het land;
want één-enkele geschiedt (als) jullie
omvamende de hemelse.
10.En wordt niet aangeroepen met
aanvoerder, omdat (als) jullie aanvoerder
één-enkele geschiedt, de Gezalfde*. *Gr.christos=Hebr.MæShiàCh
11.Maar een grotere van jullie geschiedt zie Mt.20:26
(als)bedienaar*. *Gr.diakonos=Hebr.MeSháRèTh
12.Maar wie omhoog brengt zichzelf
zal vernederd worden en wie vernedert
zichzelf zal omhoog gebracht worden.
13.En wee jullie, schriftlenners en zie Lc.11:52
Pharizeeën veinzers, omdat jullie sluiten
het koninkrijk van de hemelen ten
overstaan van de mensen want jullie
komen niet binnen en hen die binnen
komen verduwen jullie niet om binnen
te komen.
MAT 23
131
15[152].Wee jullie schriftkenners
en Pharizeeën, veinzers omdat jullie
omvaren de zee en het droge om
te maken een erbijgekomene[153], en
wanneer hij tot geschieden kwam,
maken jullie van hem een stichtzoon
van het helse* een dubbele van jullie. *Gr.geënna=Aram.GéJHèNNáA
16.Wee jullie, blinde neemweggeleiders
die zeggen: wanneer iemand zweert* *Gr.homoöoo=Hebr.SháBàNg(=beze-
bij het tehuis*, niets geschiedt, maar *Gr.naos=Hebr.HéJKáL [venen
wanneer iemand zweert bij het goud
van het het tehuis heeft hij een
verplichting.
17.Dwazen en blinden, want wat geschiedt
(als)het groetere, het goud of het
tehuis dat heiligt het goud?
18.En wanneer iemand zweert bij de
slachtplaats*, niets geschiedt, maar
wanneer iemand zweert bij het geschenk
daar bovenop, heeft hij een verplichting.
19.Blinden, wat (is) groter, het geschenk
of de slachtplaats die heiligt het geschenk?
20.Welnu wie zweert bij de slachtplaats,
zweert daarbij en bij al-af wat(is) daarbovenop.
21.En wie zweert bij het tehuis, zweert
daarbij en bij wie hem behuiswoont;
22.en wie zweert bij de hemel, zweert bij de
troon* van God en bij wie neerzit daarbovenop. *Gr.thronos=Hb.KieSSéA
132
23.Wee jullie schriftkenners en Pharizeeën, zie Lc.11:42
veinzers, omdat jullie vertienen de muntplant[154]
en de dille en de komijn*[155], en jullie verduwen *Gr.kumnios=Hebr.KáMiN
het zwaarder belastende van de wetsuitleg*, *Gr.nomos=Hb.ToRaH
het oordeel en de gratie en het vertrouwen,
maar het was noodzakelijk deze(dingen) te
maken en die(dingen) niet te verduwen.
24.Blinde neemweggeleiders, die uitziften
de mug[156] en de kameel verslinden*. *Gr.katapinoo=Hebr.BáLàNg
MAT 23
133
25.Wee jullie schriftkenners en zie Lc.11:39.40
Pharizeeën, omdat jullie reinigen het
buitenste van de drinkbeker en het schaaltje,
maar van binnen zijn ze beladen uit
roof en sterkteloosheid.
26.Blinde Pharizeeër,reinig eerst het
binnen van de drinkbeker, opdat het buiten
daarvan geschiede rein.
134
27.Wee jullie schriftkenners en zie Lc.11:44
Pharizeeën veinzers, omdat jullie
vergelijkbaar zijn met graven* wit *Gr.taphos=Hebr.QèBèR
gekalkt*, die van buiten mooi *Gr.konia=Hebr.SsieJD
tevoorschijn komen, maar van binnen
volgeladen zijn met botten van lijfdoden* *Gr.nekros
en met alle onreinheid.
28.Evenzo komen jullie van buiten
voor de mensen rechtvaardig te voorschijn,
maar van binnen geschieden jullie
volgepropt veinzerij en ontwrichting* *Gr.anomia=Hebr.NgáWoN
135
29.Wee jullie, schriftkenners en zie Lc.11:47,48
Pharizeeën, veinzers, omdat jullie
huisstichten de graven van de profeten en
ordentelijk maken* de gedenkplaatsen *Gr.kosmaoo
van de rechtvaardigen*. *Gr.dikaios=Hebr.TsàDDieJQ
30.En jullie zeggen: indien wij zouden
geschieden in de dagen van onze
omvamenden, niet zouden wij geschieden
(als)hun bondgenoten aan het bloed*
van de profeten.
31.Zodat jullie getuigen voor jullie zelf,
dat jullie geschieden (als)stichtzonen van wie
vermoornden de profeten.
32.En jullie maken volledig de maat van de
omvamenden van jullie.
33.Slangen en geschiedvoortbrengsels van
adders, hoe zouden jullie vluchten vandaan
van het oordeel van het helse*? *Gr.geënna=Ar.GéAJ-HiNNoM
34.Daarom zie ik zend af tot jullie profeten
en wijzen en schriftkenners; uit hen doden
jullie en kruispalen jullie en uit hen
geselen jullie in de synagogen van jullie
en vervolgen jullie vandaan van stad naar stad,
35.Opdat komt op jullie alle rechtvaardige
roodbloed*, dat uitgegoten is op het land *Gr.haima=Hebr.DáM(=roods)
MAT 23,24
vandaan van het roodbloed van Abel* de zie Gen.4:8,10
rechtvaardige tot het roodbloed van
Zacharja de stichtzoon van Berechja zie II Kron24:20,24
die jullie vermoorden tussen het tehuis* *Gr.naos=Hebr.HéJKáL
en de slachtplaats*. *Gr.thusiastèrion=Hebr.MieZ’BàCh
36.op trouwe* ik zeg jullie: komen zullen *Gr.amèN=Hebr.AæMèN
al deze (dingen) op deze geschiedronde*. *Gr.genos+Hebr.DóWR
37.Jeruzalem, Jeruzalem, dat doodt de zie Lc.13:34,35
profeten en stenen werpt naar wie
afgezonden zijn tot jullie: hoe dikwijls
wilde ik tezamen voeren jou borelingen* *Gr.teknon=Hebr.JèLèD
op de manier waarop een gans* tezamen *Gr.ornis+Hebr.BàR’BuWR
voert haar jongen onder de vleugels
en niet wilden jullie.
38.Zie weggeduwd wordt het huis van
jullie.[157]
39.Want ik zeg jullie: zeker niet zien
jullie mij vanaf nu totdat jullie spreken:
ingezegend de komende in de naam
van de machtiger.[158]
136
24.1.En weggekomen vandaan van de 1-36: zie Mc.13:1-37; Lc.21:5-36
tempel ging Jezus heen en bij hem
kwamen zijn leerlingen om te tonen
aan hem het-stichthuis van de tempel.
2.Maar hij zich toebuigend sprak
tot hen: bekijken jullie niet al deze
(dingen)? Op trouwe ik zeg jullie:
zeker niet zal hier verduwd worden
steen* op steen, die niet zal worden *Gr.lithos+Hebr.AèBèN
ontlost.
137
3.En toen hij neerzat op de berg van de k-57
olijven, lwamen bij hem zijn leerlingen
naar eigen aard zeggende: spreek tot ons,
wanneer zullen deze (dingen) geschieden
wat(is) het kenteken van jouw tot
MAT 24
geschieden komen* en van het *Gr.parousia
al-af-worden* van de wereldtijd**? *Gr.sunteleia+Hebr.KeLieJLáH; **Gr.
4.En zich toebuigend sprak Jezus tot hen: [aioon=Hebr.NgóWLáM
Kijkt uit opdat niet iemand jullie
zou doen tuimelen*. *Gr.planaoo=Hebr.TáNgàH
5.Want velen zullen komen in mijn naam
zeggende: ik geschied (als) de gezalfde*, *Gr.christos=Hebr,MæShiàCh
en zij zullen velen doen tuimelen*. *Gr.planaoo=Hebr.TáNgáH
6.Jullie zijn aanstaande om te horen
van broderijen* en hoorgeruchten van *Gr.polemos=Hebr.MieL’CháMáH
broderijen; ziet dat jullie niet in paniek
raken. Want het is noodzakelijk om te
gschieden[159], maar nogniet geschiedt het
al-af*. *Gr.telos=Hebr.KáLieJL
7.Tot opstaan gebracht zal worden* *Gr.egeiroo(pass.)=Hebr.QuWM(hiph)
natie tegen natie en koninkrijk(-schap)
tegen koninkrijk(-schap)[160], en er zullen
geschieden hongersnoden en turbulenties* *Gr.seismos=hebr.ShéNgàR
naar opstaanplaatsen*. *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
8.Alaf deze (dingen)(zijn) het-vooraangaande* *Gr.archè
aan (wee-)kronkelingen*. *Gr.oodin=Hebr.ChàJieL
9.Dan zullen zij overleveren jullie aan
beënging* en zij zullen vermoorden** *Gr.thlipsis=Hebr.TsàR; **Gr.
jullie, en jullie zullen geschieden (als) apokteinoo=Hebr.HáRàG
beweigerden door al de naties* om mijn *Gr.ethnos=Hebr.GóWJ
naam*[161]. *Gr.onoma=Hebr.ShéM
10.Dan zullen velen struikelen* en *Gr.skandalizoo=Hebr.JáQàSh
elkaar overleveren en elkaar beweigeren*. *Gr.miseoo=Hebr.SsáNéA
11.En vele leugenprofeten zullen tot
opstanding gebracht worden en doen
MAT 24
tuimelen velen.
12.En doordat voller gemaakt wordt
de ontwrichting zal koud* worden *Gr.psuchos=Hebr.QoR
de minne* van velen. *Gr.agapè=Hebr.AáHáBáH
13.Maar wie erbij blijft tot het al-af*(is), *Gr.telos=Hebr.KåL
hij zal bevrijd worden.
14.En verkondigd zal worden deze
goednieuwsboodschap* van het *Gr.euangngelion=Hebr.BáSháR
koninkrijk(-schap) in geheel het
behuisde* tot getuigenis voor alle *Gr.oikoumenè, aanvullen: gè=land
naties en dan zal komen het al-af.
15.Wanneer nu jullie zien de gruwel* *Gr.bdelguma=Hebr.TóWNgéBáH
van het inbrengleeg maken*[162], *Gr.erèmoöo
het gezegde door Daniël de profeet,
staande blijvend* op de heilige *Gr.estos=Hebr.NgæMóWD
opstaanplaats*, moet het beseffen wie *Gr.topos=Hebr.MáQóWM
(dit)opleest*, dan moeten die in Judea *Gr.anagignoooskoo=Hebr.QáRáH
vluchten* naar de bergen, *Gr.phugoo=Hebr.NuWS
17.wie op het dak*(is) moet niet *Gr.dooma=Hebr.GàG
omlaag treden om te pakken de (dingen)
uit zijn huis,
18.en wie op het veld*(is) moet niet *Gr.ager=Hebr.SháDéH
terugkeren om later te pakken zijn
gewaad.
19.Wee die in buik hebben en zogen
in die dagen.
20.Maar bidt, opdat niet geschiede de
vlucht van jullie ’s winters en niet op
sabbat.
21.Want geschieden zal er dan een
beënging groot zoals niet geschied is
vanaf het vooraangaande* van de *Gr.archè
ordentelijkheid* tot nu en zeker niet *Gr.kosmos
geschieden zal[163].
22.En indien niet beëindigd* zouden *Gr.koloboöo=Hebr.QáTsàTs
worden die dagen, niet zou bevrijd* *Gr.sooizoo=Hebr.JáShàNg
worden alle vlees. Maar om de
uitgekozenen* zullen beëindigd worden *Gr.eklektoi=Hebr.BàChuWRieJM
die dagen.
MAT 24
23.Indien dan iemand bij jullie zou spreken:
zie hier is de gezalfde* of: hier; vertrouwt niet. *Gr.christos=Hebr.MæShiàCh
24.Want tot opstaan gebracht
zullen worden leugengezalfden
en leugenprofeten, en zij zullen geven
kentekenen* grote en godsbewijzen**[164], *Gr.sèmeion=Hebr.AóWT; **Gr.tera=
zodat omtuimelden, indien kracht daartoe, [Hebr.MóWPhéT
ook de uitgekozenen.
25.Zie ik heb tevoren gesproken tot jullie.
26.Indien nu zij zullen spreken tot jullie:
zie in de inbrengleegte* geschiedt hij, *Gr.erèmos=Hebr.MieD’BáR
komt daarheen niet weg; zie in de
kamerbinnens*, vertrouwt het niet. *Gr.tameion=Hebr.CháDáR
27.Want zoals de bliksem wegkomt vandaan *Gr.astrapè=Hebr.BáRáK
van het opstijg-oostenvroege* en schijnt *Gr.anatolè=Hebr.MieZ’RàCh
tot de neerkomingsplek, zo zal geschieden
het tot geschieden komen* van de *Gr.parousia
stichtzoon van de menselijke.
28.Waar ook maar geschiedde het
doodgevallene, daar zullen samengevoerd
worden de adelaars*. *Gr.aetos=Hebr.NèShèR
29.En regelrecht na de beëngingen* van *Gr.thlipsis=Hebr.TsáRáH
die dagen zal de zon duister worden en
zal de maan niet geven haar straling* *Gr.phengngos=Hebr.NáGieJD
en zullen de sterren* vallen vandaan van *Gr.astèr=Hebr.KóWKáB
de hemel[165] en de krachten van de
hemelen zullen wankelen.
30.En dan zal te voorschijn komen
het kenteken van de stichtzoon van de
menselijke aan de hemel,
en dan zullen zich stoten alle de
stamstaven* van het land[166] en zij zullen *Gr.phulè=Hebr.ShèBèTh
zien de stichtzoon van de menselijke
komende bij de wolken* van de hemel[167] *Gr.nephelè=Hebr.NgáNáN
met kracht en dunkzwaarte* veel . *Gr.doxa=hebr.KáBhóWD
31.En hij zendt af zijn werkboden* *Gr.angngelos=Hebr.MàL’AàK
met een klaroen* groot[168], en zij zullen *Gr.salpinx=(hier)Hebr.ShoPháR
MAT 24
erbij tezamen voeren zijn uitgekozenen
uit de vier winden vandaan van de
toppen van de hemelen tot zijn toppen[169].
32.Vandaan van de vijgeboom leert
het vore-stel*: wanneer reeds haar tak *Gr.parabolè=Hebr.MáSháL
zacht* geschiedt en de bladeren *Gr.apalos=Hebr.RàK
uitverwerkelijken, volkènnen jullie dat
lijfna (is) de zomermaaiing*. *Gr.theros=Hebr.QieJTs en QeTsieJR
33.Zo ook jullie, wanneer jullie zien
dat alles, jullie volkènnen dat het lijfna
geschiedt bij de deuren.
34.Op trouwe, op trouwe* ik zeg jullie, *Gr.amèn=Hebr.AáMèN
dat zeker niet voorbij komt deze
geschiedronde* totdat dit alles geschiedt. *Gr.genos=Hebr.DóWR
35.De hemel en het land zullen voorbij
komen, maar de inbrengen* van mij *Gr.logos=Hebr.DáBháR
zullen zeker niet voorbij komen.
138
36.Maar omtrent die dag en ure volkènt k-58
niemand ook niet de bodewerkers en niet
de stichtzoon, tenzij de omvamende* *Gr.patèr=Hebr.AàB
afgezonderd.
37.Want zoals de dagen van Noach, zo
zal geschieden het tot geschieden komen* *Gr.parousia
van de stichtzoon van de menselijke.
38.Want zoals zij geschiedden in de dagen
van de overgolving kluivende en drinkende,
huwende en gehuwd wordende, tot de
dag dat binnenkwam Noach in de arke*, *Gr.kibootès=Hebr.ThéBàNg
39.en niet volkènden zij totdat kwam
de overgolving en wegpakte allen,
zo zal geschieden het tot geschieden komen* *Gr.parousia
van de stichtzoon van de menselijke.
40.Dan zullen er twee geschieden in het
veld*, één-enkele zal meegenomen worden
en één-enkele zal weggeduwd worden.
41.twee maalsters in de molen. Één-enkele
zal meegenomen worden en één-enkele
zal weggeduwd worden.
42.Weest waakzaam nu, omdat jullie niet
volkènnen op hoedanige dag de machtiger
van jullie komt.
43.Dit volkènnen jullie, dat indien volkènde
de huisheer in hoedanige waarhouding* de *Gr.phulakè=Hebr.MieSh’MáR
steler komt en niet hebben toegelaten,
MAT 24,25
dat doorgegraven werd zijn huis.
44.Daarom ook jullie geschiedt
gereed, omdat in een ure dat hetjullie
niet dunkt, de-stichtzoon-van de
menselijke komt.
139
45.Wie geschiedt dan (als) de getrouwe
heerdienaar* en achtbaar die doet staan *Gr.doulos=Hebr.NgèBhèD
de machtiger bij zijn huisdienaressen
om te geven aan hen voedsel op het tij*.
46.Gelukgewenst* die heerdienaar, die *Gr.makarie=Hebr.AèSh’RéJ
zijn machtiger, als hij komt, zal vinden
makende alzo.
47.Op trouwe* ik zeg jullie, dat hij hem *Gr.amèN=Hebr.AáMèN
bij al het hem voorhandene zal doen staan.
48.Maar indien sprak die kwade heerdienaar
in zijn hart: mijn machtiger neemt de tijd* *Gr.chronizoo
49.en hij vooraan ging om te slaan zijn
medeheerdienaren en hij at en dronk met
zich een roes drinkenden*, *Gr.methuoo=Hebr.SkáKhàR
50.zal komen de machtiger van die heerdienaar
op een dag waarop hij niet ontvangstbereid is
en op een uur dat hij niet volkent.
51.En hij zal afsnijden hem en zijn deel stellen
samen met de veinzers*. Daar zal geschieden *Gr.hupokritos
het geween* en het geknars van tanden. *Gr.klathmos=Hb.BáJóWN
140
25.1.Toen stelde hij het koninkrijk van de k-59
hemelen gelijk aan tien maagden*, die, *Gr.parthenos=Hebr.BeTuWLáH
genomen hebbend hun toortsen, wegkwamen
om tegemoet te gaan de bruidegom*. *Gr.numphios=Hebr.CháTháN
2.En vijf uit hen geschiedden (als) dwazen
en vijf (als) achtbaren.
3.Want de dwazen die meenamen de toortsen
namen niet mee met zich olijfolie,
4.maar de achtbaren namen olijfolie mee
in gereivaten samen met hun toortsen.
5.Maar toen de bruidegom de tijd nam,
vernachtten zij allen en suften.
6.En te middernacht is er geschreeuw
geschied. Zie de bruidegom, komt eruit
om tegemoet te gaan.
7.Toen staonden op alle maagden en
zij ordenden hun toortsen.
8.En de dwazen spraken tot de achtbaren,
geeft aan ons van jullie olijfolie, omdat
onze tootsen uitdoven*.
9.Maar de achtbaren bogen zich toe
te zeggen: zeker niet, niet zou er genoeg
MAT 25
zijn voor ons en voor jullie; gaat heen
veeleer naar de verkopers en marktkoop
zelf.
10.Toen zij weggekomen waren om
op de markt te kopen, kwam de
bruidegom, en die gereed waren kwamen
binnen samen met hem naar het huwelijk
en hij sloot de deur.
11.Maar later komen ook de overige
maagden, zeggend: machtiger, machtiger,
doe open voor ons.
12.Maar hij zich toebuigend sprak:
op trouwe niet volkèn ik jullie.
13.Weest dan waakzaam, want miet
volkènnen jullie de-dag en niet het uur.
14.Zoals een mens, die van familiehuis k-60
ging, zijn eigen heerdienaren riep en hij
leverde over* aan hen het hem voorhandene. *Gr.paradidoomi
15.En aan de ene heeft hij gevenen vijf
talenten, en aan de andere twee en een aan een
één-enkele, aan ieder volgens zijn eigen kracht.
En hij ging van familiehuis.
16.Regelrecht heengaande heeft hij, die
aangenomen had de vijf talenten, gewerkt
daarmee en won andere vijf.
17.Evenzo won die van de twee andere twee.
18.Maar die één-enkele aangenomen had
heeft weggekomen land gegraven en verborgen
het zilver van zijn machtiger.
19.En na veel tijd* komt de machtiger van die *Gr.chronos
heerdienaren en pakt samen de rekening