TOT DE KORINTHIERS II
43
1.1.Paulus afgezondene van Christus Jezus k-0
door de wil van god en Timotheüs de broeder
aan de geroepenschap van de god
die geschiedt in Korinthe met de heiligen, allen
die zijn in geheel Achaia.
2.Goede-gunst* voor jullie en vrede * Hebr. ChèSèD zie I Cor.1:2
vandaan-van god omvamende[1] van ons
en van machtiger Jezus Christus.
3.Ingezegend de god en omvamende k-1
van de machtiger van ons Jezus Christus,
de omvamende van de barmhartigheden* * Hebr. RàCheMàJiem = moederschotigheden
en god van alle toeroeping[2]
4.die toeroept ons bij alle beënging* * Hebr. TsàR
om ons te bekrachtigen
die in alle beënging zijn
door de toeroeping waarmee wij zelf
toegeroepen worden door de god;
5.dat zoals te over zijn de lijdensaandoeningen Zie Ps.34:20
van de Christus op ons, zo is door de Christus
te over ook de toeroeping van ons.
6.Hetzij wij beëngd worden,
om[3] onze toeroeping en bevrijding (is’t);
hetzij wij toegeroepen worden,
om onze toeroeping (is’t) die inwerkt
op het blijven bij dezelfde lijdensaandoeningen,
waaraan ook wij lijden.
7.En onze hoop (is) verzekerd bovenover ons,
die er kennis van hebben, dat
zoals jullie bondgenoten zijn in de lijdensaandoeningen,
dat ook (zijn) in de toeroeping.
8.Want wij willen niet, dat jullie onbekend zijn,
zusterbroeders, omtrent onze beëngdheid,
die geschiedde in Azië, omdat wij
naar het boven alles uitkomende
boven (de) kracht zwaar belast werden,
zodat wij uitwegloos werden ook van leven.
9.Maar zelf hebben wij in deze dingen
de veroordeling van het sterven gehad,
opdat wij niet als vertrouwenden
zouden geschieden op dezelfde dingen,
maar op de god die doet opstaan
II COR 1
de lijfdoden*[4], *Gr.nekroi
10.die uit zo’n vèrstrekkend sterven
ons gered heeft en zal redden,
op wie wij gehoopt hebben,
dat hij ook verder zal redden,
11.opdat ook jullie mede samen werken
om ons in de noodvraag,
opdat vanuit vele vertegenwendigingen* *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
de aan ons (verleende) goedgunstigheid*[5] *Gr.Charisma=Hebr.ChèSèD
door velen wordt dank-gezegend om ons.
12.Want het pralen van ons geschiedt hierin,
het getuigenis van de medewetendheid van ons,
dat wij in de heiligheid en oordeelhelderheid
van God, niet in wijsheid (die) vleselijk(is),
maar in de gratiëring van God, verkeerden
in het wereldruim, te over echter bij jullie.
13.niet immers wat anders schrijven wij jullie
dan wat jullie oplezen[6] of ook volkènnen.
14.Ik hoop echter, dat jullie tot de-al-afheid[7]
zullen volkènnen, zoals jullie ons ook
volkènnen ten dele, omdat wij als de praal
van jullie geschieden, zoals ook jullie
als de onze op de dag van de machtiger onzes
Jezus.
15.En met dit vertrouwen besloot ik tevoren k-2
naar jullie toe te komen, opdat jullie een tweede
gratiëring zouden hebben,
16.en door toedoen van jullie door te komen
naar Macedonië, en wederom vandaan
van Macedonië te komen naar jullie toe
en om door jullie voor-gestuurd te worden
naar Judea.
17.Dit besluitende, hebben wij soms niet
van lichtzinnigheid gebruik gemaakt?
Of wat ik besluit, besluit ik naar het vlees,
opdat van mijn kant het ja ja
II COR 1,2
ook het nee nee (is)?
18.Maar getrouw (is) God, dat de inbreng
van ons naar jullie niet geschiedt (als)
ja en nee.
19.Want die van God de zoon Christus
Jezus, de in jullie door ons aangekondigde,
door mij en Silanus en Timotheüs,
geschiedt niet (als) ja en nee,
20.maar ja in hem is geschied.
Want zovele beloften van God (er zijn),
in hem (is) het ja.
Daarom (is) ook door hem het amen,
voor God tot dunkzwaarte door ons.
21.Hij die verzekert ons met jullie
tot Christus en ons zalft[8] (is) God,
22. die jullie ook verzegelt en geeft
de borg van de beluchter
in de harten van jullie.
23.Maar ik als getuige, roep op God
bij mijn lichaamziel*, dat ik * Gr. psuchè = Hebr. NèPhèSh
medelijdend hebbend met jullie
nog niet kwam naar Korinthe.
24.Niet dat wij macht hebben
over het vertrouwen van jullie,
maar als medewerkenden geschieden
van de vreugde; immers in het vertrouwen
staan jullie.
2.1.Maar ik heb dit geoordeeld
om niet weer in pijn naar jullie toe
te komen.
2.Want als ik jullie pijnig,
wie dan degene die mij vreugde geeft[9],
in die niet de gepijnigde van mijn kant?
3.En ik heb dit zelf geschreven,
opdat ik niet komende pijn zou hebben
van hen om wie het noodzakelijk is
mij te verheugen, vertrouwen hebbend
op jullie allen, dat mijn vreugde
als die van jullie allen geschiedt.
4.Want vanuit veel beënging en
rampzaligheid[10] van het hart
II COR 2
heb ik jullie geschreven
door vele tranen heen,
niet opdat jullie gepijnigd werden,
maar opdat jullie de minne
zouden volkènnen, die ik te over
heb naar jullie toe.
5.Indien immers iemand gepijnigd heeft,
niet mij heeft hij gepijnigd,
maar ten dele
– opdat ik geen zware last opleg –
jullie allen.
6.Aan de maat is voor zo iemand
deze omwaardering door de metgezellen*, *Gr.plèsion=Hebr.RéàNg(‘naaste)
7.zodat daartegenover jullie meer gratiëren
en toeroepen, dat niet hoe dan ook
aan het te over aan pijn zo iemand
zou verdrinken.
8.Daarom roep ik toe, dat jullie
machtig maken aangaande hem minne.
9.Daartoe immers heb ik ook geschreven,
opdat ik zou volkènnen het gewichtige
van jullie, daar in alles jullie onderhorig
geschieden.
10.Wie jullie iets gratiëren, ook ik;
ook ik immers heb gratiëeerd,
indien ik iets gartiëeer,
door jullie in de vertegenwendiging
van Christus,
11.opdat wij niet volledig vastgehouden worden
door de lasteraar*; niet immers *Gr. satan = Hebr.: lasteraar.
zijn wij met de gedachten van hem
onvollkennend.
44
12.Gekomen echter naar Troas k-3
voor de goednieuwsboodschap van de Christus,
en toen de deur mij voor geopend werd
in de machtiger,
13.heb ik niet gehad een opduw
in mijn beluchting,
doordat ik niet vond Titus mijn broeder.
maar weggezet door hen
ben ik weggekomen naar Macedonië.
14.Gode dank die altijd doet triomferen ons
in Christus en de geurlucht[11]
II COR 2.3
van zijn volkennis tevoorschijn brengt
door ons op elke plaats,
15.omdat wij van Christus de welriekendheid
geschieden voor God in de bevrijden
en in de verlorenen geganen.
16.voor deze geurlucht* vandaan van *Gr.osmè=Hebr.RieJCH
gestorvenheid naar gestorevneheid,
voor genen de geurlucht vandaan
van leven naar zeven.
En wie is tot deze dingen aan de maat?
17.Niet geschieden wij immers
als de vele marchandeerders met
de inbreng van God, maar
uit oordeelhelderheid, maar als uit God
voorgelegd aan*[12] God praten wij in Christus. Gr.katenanti=Hebr.LàNèGèD
3.1.Gaan wij weer vooraan om onszelf
mede tot stand te brengen?
Wij gebruiken toch niet zoals sommigen
mede tot stand gebrachte zendbrieven
naar jullie toe of vandaan van jullie?
2.Als zendbrief van ons geschieden jullie,
ingeschreven in de harten van ons,
volkènd en herkend[13] door alle menselijken,
3.van wie tevoorschijn is gekomen,
dat jullie geschieden als de zendbrief van
Christus, heerdienstbaar gemaakt door ons,
Ingeschreven niet met zwartsel, maar
Met de beluchting van God die leeft,
niet in stenen borden*, maar in
harten (als) vleselijke borden[14].
4.Zodan vertrouwen hebben wij
door Christus op God.
5.Niet dat wij vanuit ons zelf aan de maat
geschieden om iets te berekenen
als uit ons zelf, maar ons aan de maat zijn
is vandaan van God, die ons aan de maat
maakt van heerdienaren van
een nieuwe instelling*[15], niet van de schrijfletter, *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT
II COR 3
maar van de beluchting;
want de schrifletter vermoordt* *Gr.apokteinoo=Hebr.HáRàG
maar de beluchter maakt levend.
7.Indien nu de heerdienst k-4
van de gestorvenheid uitgebeeld[16]
in stenen geschiedenis is geworden
in dunkzwaarte*, zodat niet de kracht *Gr.doxa=Hebr.KáBóWD
hebben om te staren de stichtkinderen
van Israël naar de vertegenwendiging
van Mozes door de dunkzwaarte
van de vertegenwendiging van hem[17]
die onwerkzaam gemaakt is,
8.hoe zal niet nog meer de heerdienst
van de beluchting geschieden
in dunkzwaarte?
9.Indien immers de heerdienst
van de verorrdeling dunkzwaarte (is),
veel meer heeft te over de heerdienst
van de gerechtigheid aan dunkzwaarte.
10.Want ook het van gewicht gemaakte
is niet van gewicht gemaakt[18]
in dat deel wegens de overtreffende
dunkzwaarte.
11.Indien immers het onwerkzaam
gemaakte (er is) door dunkzwaarte,
veel meer (is) het blijvende
in dunkzwaarte.
12.Hebbende zodanige hoop,
maken wij van alle allesverwoording
gebruik,
13.en niet zoals Mozes legde
een hulle op zijn vertegenwendiging[19],
II COR 3,4
opdat niet zouden staren
de stichtkinderen van Israël
naar het –al-af-worden van
van het onwerkzaam gemaakte.
14.maar vereelt werden
hun de beseffingen van hen.
Want tot de dag van vandaag
blijft dezelfde hulle
bij het oplezen van de oudtijdse
zuivergang*, niet onthuld is, *Gr.diathèkè=Hebr.BeRieJT
dat die in Christus onwerkzaam is.
15.Maar tot vandaag,
wanneer ook maar opgelezen wordt
Mozes ligt een hulle op hun hart.
16.Wanneer echter ooit
het toegekeerd wordt tot
de machtiger, wordt rondom
weggepakt de hulle[20].
17.De machtiger nu geschiedt
(als) beluchter; en waar
de beluchter van de machtiger,
(daar) ontslagenheid*. *Gr.eleutheria=
18.Maar wij allen, [Hebr.ChàPh’ShieJ
met onverhulde vertegenwendiging
de dunkzwaarte van de machtiger
in de spiegel ziende worden wij
in dezelfde beeltenis van gedaante* *Gr.metamorphose
veranderd vandaan van dunkzwaarte
tot dunkzwaarte, als vandaan van
de beluchting van de machtiger.
4.1.Door dit, hebbende deze k-5
heerdienst, zoals ons barmhartigheid
werd gedaan, krijgen wij het niet
te kwaad,
2.maar wij hebben afgezegd
het verscholene van de schande,
niet voortschrijdend in slimmigheid* *Gr.panourgia=Hebr.
en niet bedriegende in inbreng van God, [NgàRóWM
maar door het tevoorschijn brengen
van de waarachtigheid onszelf
samenplaatsend bij alle medewetendheid
van mensen voor de vertegenwendiging
van God.
3.Maar indien ook geschiedt (als) een
verhulde de goednieuwsboodschap van ons,
geschiedt die verhuld in wie teloorgaan,
II COR 4
in wie de God van deze wereldtijd
blind gemaakt heeft de beseffen
van de niet-vertrouwenden,
om niet te laten stralen de verlichting
van de goednieuwsboodschap
van de dunkzwaarte van Christus,
die geschiedt als beeltenis* van God. *Gr.eikoon (ikoon)=Hebr.TsèLèM
45
5.Niet immers verkondigen wij onszelf
maar Christus Jezus de machtiger
en onszelf als heerdienaren van jullie
door Jezus.
6.Omdat God, die gezegd heeft:
“uit duisternis vandaan zal licht* *Gr.phoos=Hebr.AóWR
als een toorts stralen”, degene is die
als een toorts straalt in onze harten
tot verlichting van de volkènnis
van de dunkzwaarte van God
in de vertegenwendiging* van Christus. *Gr.prosoopon=Hebr.PáNieJM
7.Maar wij hebben deze voorraad k-6
in potlemen gereistukken,
opdat het overtreffelijkheid[21]* *Gr.huperbolè
van de kracht geschiede van God
en niet vandaan bij ons,
8.die in alles beëngd* worden *Gr.thliboöo=Hebr.TsáRàR
maar niet benauwd, zonder uitweg*, *Gr.a(=zonder)-poros (=uitweg)
maar niet uitwegloos*, *Gr. exaporos.
9. vervolgd, maar niet
in de steek gelaten, neergeworpen,
maar niet teloorgegaan,
10.altijd de lijfdodigheid* van Jezus *Gr.nekroosis
in het zielelichaam* omdragend, *Gr.sooma = Hebr. NèPhèSh
opdat ook het leven van Jezus
in ons zielelichaam tevoorschijn
zou komen.
11.Altijd immers worden wij
die leven tot sterven overgeleverd
om Jezus, opdat ook het leven
van Christus van Jezus te voorschijn
zou komen in het sterven
van ons vlees.
12.Zodat het sterven in ons inwerkt,
maar het leven in jullie.
13.Hebbend echter dezelfde beluchting* * of beluchter.
van het vertrouwen,
volgens het geschrevene:
II COR 4,5
ik heb vetrouwd, daarom heb ik gepraat[22],
en ook wij vertrouwen, daarom ook
praten wij,
14. volkènnend, dat hij die heeft
doen opstaan de machtiger Jezus,
ook ons met Jezus doet opstaan
en staande zal houden samen met jullie.
15.Want dit alles (is)om jllie,
opdat de verveelvoudigde gratie
door de dankzegening van velen
te over zal worden tot dunkzwaarte
van God.
16.Daarom krijgen wij het niet te kwaad,
maar indien ook onze menselijkheid
in het buiten verdorven wordt,
die in ons binnenste wordt weer
vernieuwd voor dag en dag.
17.Want de accute lichtheid van de
beënging bewerkt volgens overtreffendheid
naar overtreffendheid een wereldlange
zware belasting van de dunkzwaarte
voor ons,
18.daar wij geen zicht houden op
de bekijkbare (dingen), maar op de niet
bekijkbare; want de bekijkbare zijn
per tijdvak* maar de niet bekijkbare *Gr.pro-kairos
wereldlang.
5.1.Wij volkènnen immers, dat
indien de aardse huisvesting* van ons *Gr.oikia
van de tent ontlost wordt,
wij een stichthuis* vandaan van God *Gr.oikodomè
hebben, een huisvesting
zonder handen gemaakt wereldlang
in de hemel.
2.En in deze immers kreunen wij,
verlangend met ons woonhuis* *Gr.oiktèrion
vandaan van de hemel aangekleed
te worden,
3. en als we tenminste niet
als oefennaakten* die zich naar binnen *Gr.gumnos
kleden[23] bevonden worden.
II COR 5
4.Ook wij, immers geschiedende
in de tent, kreunen zwaar belast,
waarop wij niet willen
uitgekleed, maar aangekleed worden,
opdat opgedronken worde
het sterfelijke door het leven.
5.Maar hij die ons bewerkt heeft
daartoe (is)God, die aan ons geeft
de borg* van de beluchter(ing). *Gr.arraboon=Hebr.NgàReBóWN
6.Altijd nu gerust zijnde
en volkènnend , dat wij,
binnenstaats wonend
in het zielelichaam, buitenstaats
wonen vandaan van de machtiger.
7.Want door vertrouwen
schrijden wij voort, niet door
inzicht[24].
8.Maar wij zijn gerust en het
dunkt ons goed meer buitenstaats
te wonen uit het zielelichaam
en binnenstaats te wonen
bij de machtiger.
9.Daarom ook hebben wij de waarde
lief, hetzij binnenstaats wonend
hetzij buitenstaats wonend,
goedgeschikt voor hem te geschieden.
10.Want het is noodzakelijk
dat wij allen tevoorschijn komen
voor het treeplankier van
de Christus, opdat ieder zorg draagt
voor de (dingen) door het zielelichaam,
die hij aan zaken gedaan heeft,
hetzij goed hetzij vals.
46
11.Volkènnend het ontzag voor de machtiger
overtuigen wij mensen en zijn wij voor God
tevoorschijn gekomen; maar ik hoop
ook de medewetens van jullie
tevoorschijn te zij gekomen.
12.Want niet geven wij aan onszelf plaats k-7
samen met jullie, maar aandrang
gevend aan jullie tot bepraling
over ons, opdat jullie je houden
bij wie in vertegenwendiging pralen
en niet in het hart.
13.Want hetzij wij buiten onszelf
II COR 5
staan, (het is) voor God,
hetzij wij ons in acht nemen,
(het is) voor jullie.
14.Want de minne van Christus
houdt ons samen, die dit oordeel geven,
omdat een-één-enkele* voor allen *Gr.eis=Hebr.AèCháD
is gestorven, daarmee allen
gestorven zijn.
15.En hij is voor allen gestorven,
opdat de levenden niet meer
voor zichzelf leven, maar voor hem
die voor allen is gestorven en
opgestaan*. *Gr.pass.egeiroo=Hebr.Hiph.QuWM
16.Zodat wij vanaf nu niemand
volkènnen naar het vlees;
en indien wij al volkènd hebben
naar het vlees Christus,
maar nu volkènnen wij (zo)
niet meer.
17.Zodat indien iemand (is)
in Christus, (hij is) een nieuwe
schepping; de-vooraangegane*[25] (dingen) *Gr.archaia = Hebr.QèDèM
is komen over te steken* , *Gr.parerchomai=Hebr.NgáBàR
zie er zijn geschied nieuwe (dingen).
18.De al-afheid* (is) vandaanvan God *Gr.ta panta = Hebr.HáKoL
die teruggevangen[26] heeft ons
voor zichzelf door Christus en die
geeft aan ons de heerdienst van
de terugvang,
19.opdat God geschiedde in Christus
(als)een die terugvangt de ordentelijkheid
voor zich zelf, niet toerekenend
aan hen hun afvalligheden,
en gelegd hebbend bij ons
de woordinbreng van de terugvang.
20.Vanwege Christus zijn wij
afgevaardigden* geworden alsof *Gr.presbus = Hebr.TsieeJR.
God toeroept door ons;
II COR 5,6
wij hebben ’t nodig vanwege Christus,
wordt teruggevangen voor God.
21.Hem die niet volkènt verwaarding,
heeft hij vanwege ons verwaarding
gemaakt, opdat wij zouden geschieden
(als)rechtvaardigheid van God in hem.
6.1.Medewerkend roepen wij ook toe,
dat jullie niet loos de gratie van God
aannemen.
2.Hij zegt immers:
In het ontvankelijke tijdsgewricht* *Gr.kairos= (hier)Hebr. NgéT = tij(d)
heb ik gehoord jou en op de dag
van de bevrijding* hielp** jou.[27] *Gr.sootèria=Hebr.JeShuWNgáH
Zie nu het tijdsgewricht [**Gr.boètheoo=Hebr.NgáZàR
wel-ontvangstbereid[28], zie nu
de dag van de bevrijding.
3.In niets aan niemand gevende
aanstoot, opdat niet geblameerd wordt
de heerdienst*. *Gr.diakonia=Hebr.NgáBhoDáH
4.Maar in alles mede doen staande
onszelf als heerdienaren van God,
met veel erbij-blijven, in beëngingen*, *Gr.thlipsis=Hebr.TsàR
in gedwongenheden, in benauwdheden,
in treffers, in bewaringen,
5.in oninstelbaarheden, in arbeidsmoeiten,
in slapeloosheden, in vasten;
6.in heiligheid, in volkènnis,
in grootmoedigheid, in bruikbaarheid,
in beluchting heilig, in minne ongeveinsd,
in inbreng* van waarachtigheid *Gr.logos=Hebr.DáBháR
in de kracht van God;
7.door wapens van de gerechtigheid
van rechter- en linkerzijden;
8.door dunkzwaarte en onwaarde,
door slechtbepraatheid en goedbepraatheid,
9.als omgetuimelden en waarachtigen,
als onvolkènden en goedvolkènden,
als stervenden en zien wij leven[29]
als onderrichten en niet gestorvenen[30];
10.als pijn hebbenden maar altijd
vreugde hebbenden, als armen
II COR 6
veel rijkdom hebbend, als niets
hebbenden en alles vasthebbenden.
11.Onze mond ging open tegen jullie,
Corinthiërs, ons hart heeft zich
wijd gemaakt*[31]. *Gr.platunoo=Hebr.RáChàB
12.Niet hebben jullie ‘t benauwd met ons,
maar jullie hebben ’t benauwd met jullie
moederschotigheden.
13.Maar hetzelfde tegenloon,
als aan borelingen zeg ik ‘t, moeten
wijd maken ook jullie.
47
14.Geschiedt niet (als)andersbejukten
voor niet-vertrouwenden; want wat
hebben samen gerechtigheid* en *Gr.dikaiosunè = Hebr.TseDáQáH
ontwrichting*; of wat (is er aan)
bondgenootschap voor licht met *Gr.anomia= (vaak) Hebr.NgáWóWN
duisternis*? *Gr.skotos = Hebr. ChoShèK
15.En wat aan overeenstemming
van Christus met Beliar[32], of welk
deel voor de getrouwe met de
niet-vertrouwende?
16.En wat aan gezamenlijke instelling
voor de tempel met de idolen?
Want wij geschieden (las) de tempel
van God de levende.
Zoals God sprak nl.dit:
Ik zal huizen* in hen en ik zal *Gr.enoikeo=Hebr.JáShàB(zitten)
omschrijden, en ik zal geschieden
(als)God van hen en zij zullen geschieden
als volk van mij[33].
17.Daarom
komt weg uit het midden van hen
en grenst jullie af, zegt de machtiger,
en betast* niet het besmette**[34],
en ik zal aannemen jullie[35],
II COR 6,7
18.en ik zal geschieden voor jullie
tot omvamende*[36] en jullie zullen *Gr.pater=Hebr.AàBh
geschieden voor mij tot stichtzonen[37]
en stichtdochters, zegt de machtiger
de al-af-sterke*[38].
7.1.Hebbende nu deze beloften,
beminden, moeten wij ons reinigen
vandaan van alle vuiligheid van vlees
en van beluchting, al-af doende zijn
de heiliging in ontzag voor God.
2.Wijkt uiteen voor ons: niemand
hebben wij onrechtmatig behandeld,
niemand hebben wij verdorven,
bij niemand zijn wij meerhebberig
geweest.
3.Ter veroordeling zeg ik’t niet:
tevoren heb ik immers gezegd,
dat jullie in onze harten geschieden
tot samen lijden en samen leven.
4.Bij mij (is) veel allesverwoording
tot jullie; bij mij veel bepraling
over jullie; ik ben volledig geweest
in toeroeping, ik ben meer dan
te over geweest in vreugde bij alle
beëngdheid van jullie.
5.En immers toen wij gekomen zijn
naar Macedonië heeft geen opduwsteun
gehad ons vlees, maar in alle beëngdheid
(waren wij): van buiten door twist en
van binnen door ontzag.
6.Maar die toeroept de gebogenen*, *Gr.tapeinos = (hier) Hebr.NgæNieJ
God, riep ons toe met het
present stellen van Titus.
7.Maar niet bij afzondering[39] met
zijn present-zijn, maar ook met
de toeroeping waardoor hij werd
toegeroepen bij jullie, boodschappend
aan ons jullie verlangen, jullie
bitterheid*, jullie ijver omtrent mij, *Gr.odurmos = Hebr.TàM’RuWR
zodat ik mij te meer verheugde.
II COR 7
8.Omdat als ik al pijn gedaan heb
jullie in de zendbrief, ik niet van belang
verander; hoewel ik ook wel van belang
verander, kijk ik toe, dat deze
zendbrief, zij het ook voor een uur,
jullie pijn gedaan heeft;
9.nu verheug ik mij, niet omdat jullie
pijn hadden, maar omdat jullie
pijn hadden tot besefverandering.
Jullie hadden immers pijn om God,
opdat in niets beboet* werden *Gr.zèmeoo = Hebr.NgáNàSh
vandaan van ons.
10.Want de pijn om God bewerkt
tot bevrijding een besefverandering
die niet in een ander belang verandert.
11.Zie immers dit, dat dit pijn gehad
hebben om God een zodanige vlijt
bij jullie bewerkte, maar ook een
sprekend ervoor opnemen, maar ook
ergernis, maar ook ontzag, maar ook
verlangen, maar ook ijver, maar ook
berechting. In alles brachten jullie
tot stand jezelf om (als) gelouterden
te geschieden voor de inbrengzaak*. *Gr.pragma = (ook) Hebr,DáBáR
12.En indien dus ik geschreven heb
aan jullie, dan niet wegens de
schendende* en niet wegens de *Gr.adikeoo=Hebr.RáShàNg
geschondene, maar wegens het
tevoorschijn komen van jullie vlijt
voor ons bij jullie voor de vertegen-
wendiging van God. Daardoor
werden wij toegereopen.
13.En bij onze toegeroepenheid
hebben wij te over nog meer
ons verheugd bij de vreugde van
Titus, omdat ruststop neemt
Zijn beluchting vandaan van jullie
allen.
14.Omdat indien ik iets over hem
voor jullie gepraald* heb, ben ik *Gr.kauchomai=Hebr.HáLLàL
te schande geworden*, maar zoals
wij alles in waarachtigheid
bepraat hebben met jullie, zo is
ook de bepraling van ons bij Titus
(als)waarachtigheid geschied.
15.En zijn moederschotigheden* *Gr.splangchna=Hebr.RàChæMàJieM
geschieden te over tot jullie,
van hem die indachtig is jullie
gehoorzaamheid in alles, hoe
II COR 7,8
jullie met ontzag en rilling
hem ontvingen.
16.Ik verheug mij, dat ik in alles
gerust ben over jullie.
48
8.1.En wij maken volkènd aan jullie, k-9
zuster/broederverwanten, de goede-gunst
van God die gegeven is in de
geroepenschappen van Macedonië,
2.dat in het vele gewicht van beënging
het te over zijn van hun blijdschap
en de naar diepten (reikende)armoede
van hen te over was tot de rijkdom
van hun eerlijkheid,
3.dat zij naar kracht, ik getuig’t, en
voorbij vermogen, zichzelf oppakkend
(waren),
4.met veel toeroeping onze nood
voorleggend aan goede-gunst en
bondgenootschap van de bediening* *Gr.diakonia
die naar de geheiligden* toe (is), *Gr.hagios=Hebr.QáDóWSh
5.en niet zoals wij hoopten,
maar zichzelf hebben zij gegeven
eerst aan de machtiger en aan ons
door de wil van God,
6.tot het Titus toeropen door ons,
opdat zoals hij tevoren daarin
vooraangegaan was, hij ook al-af-zou
maken bij jullie ook deze goede-gunst.
7.Maar zoals jullie in alles te over hebben,
in getrouwheid en inbreng en
volkènnis en alle vlijt en in de minne
uit jullie zelf voor ons, opdat ook
in deze goede-gunst jullie te over hebben.
8.Niet naar inzetting zeg ik (dit),
maar vanwege de vlijt van anderen
en de geschiedechtheid van jullie minne
gewicht gevend.
9.Jullie volkènnen immers de goede-gunst
van de onze machtiger Jezus [Christus],
omdat hij vanwege jullie arm is geworden,
rijk geschiedend, opdat jullie door zijn
armoede rijk zouden worden.
10.En een bekentenis in deze geef ik:
dit immers draagt bij voor jullie,
die niet afgezonderd in het maken, maar
ook in het willen van te voren vooraan
bent gegaan sinds voorbije (jaar).
11.Nu echter maakt ook het maken al-af,
II COR 8
opdat naar gelang de moed
van het willen, (er) zo ook (is)
het al-af-maken vandaan-van het hebben.
12.Indien immers de moed voorligt,
(is iemand) wel-ontvangen naar wat
hij maar heeft, niet naar wat hij
niet heeft.
13.Niet immers opdat voor anderen
(er) opduwing(is), voor jullie beënging,
14.maar uit wat net zo is in het tijdvak
van nu het te-over van jullie (er is)
tot de achterop geraaktheid van deze,
opdat het te over van deze geschiede
tot de achterop geraaktheid van jullie,
opdat het nezo geschiedde, zoals
geschreven is:
15.hij die veel (heeft) heeft niet teveel,
en hij die weinig (heeft) heeft niet te min[40].
16.En gratie aan God die geeft dezelfde
vlijt omtrent jullie in het hart van Titus,
17.dat hij de toeroeping ontving en zeer vlijtig
voorhanden zijnde zichzelf oppakkend
wegkwam tot jullie.
18.En wij stuurden met hem de broederverwant
die lofprijzing heeft in de goednieuwsboodschap
door al de geroepenschappen heen,
19.en dit niet afgezonderd, maar ook een met
handstrekking door de geroepenschappen
aangestelde mede-uitstatige van ons
in deze goede-gunst die bediend wordt
door ons tot de dunkzwaarte van zijn
machtiger en de bemoediging van ons,
20.weghalend dit, dat niet iemand
ons blameert in deze uitbundigheid
door ons bediend.
21.Want wij hebben besef van de
prachtige (dingen) niet afgezonderd
voor de vertegenwendiging van de
machtiger maar ook voor de vertegen-
wendiging van de mensen[41].
II COR 8,9
22.Mee stuurden wij met hen
onze broederverwant, die wij
van gewicht achtten in vele (dingen)
dikwijls vlijtig geschiedend,
en nu veel vlijtiger door de vele
veiligheid* die (is) bij jullie. *Gr.pepoithèsis=Hebr.BiTháChóWN
23.Hetzij vanwege Titus,
mijn bondgenoot en bij jullie
een medewerker, hetzij onze
broederverwanten, afgezondenen
van de geroepenschappen,
dinkzwaarte van Christus,
24.de betoning nu van jullie minne
en van jullie bepraling over ons
bij hen betonend voor de vertegenwendiging
van de geroepenschappen.
49
9.1.Want omtrent de bediening nu die (is)
aan de geheiligden, geschiedt het (als) een
te over om jullie te schrijven.
2.Ik volkèn immers jullie grootmoedigheid,
die ik over jullie bepraal voor de Macedoniërs
dat Achaia toebereid is sinds voorbije (jaar),
en de ijver van jullie heeft doen opstaan
meerderen.
3.Ik heb gestuurd de broederverwanten,
opdat niet onze bepraling (nl)die over jullie
loos worde voor dit deel, opdat zoals ik zei
jullie (als)toebereiden zouden geschieden.
4.Opdat niet, indien met mij komen Macedoniërs
en jullie vinden ontoebereid, wij te schande
werden, opdat wij niet moeten zeggen jullie,
in dit bestaan.
5.Als dwingend heb ik aangevoerd de
broederverwanten toe te roepen, dat zij tevoren
zouden toekomen tot jullie en tevoren geschikt
zouden maken jullie tevoren beloofde
inzegening(sgave), dat deze (als)gereed geschiedt
zo als een inzegening(sgave) en niet als
meerhebberigheid.
6.Maar dit: wie te kiem legt in mededogen,
hij zal ook in mededogen maaien en wie
te kiem legt bij inzegening, zal ook bij
inzegening maaien.
7.Ieder zoals hij tevoren ’t aanpakt in zijn
hart, niet uit pijn niet uit dwang: want
een blijmoedige gever wordt bemind door
II COR 9
God[42] .
8.En God heft de kracht alle goede-gunst* *Gr.charis=Hebr.ChèSèD
te over te doen zijn tot jullie, opdat jullie
in alles altijd alle genoegzaamheid hebbend
te over geschieden tot alle goed werk,
9.zoals geschreven is:
Hij strooide uit, hij gaf aan de behoeftigen,
de gerechtigheid van hem blijft
in de wereldtijd.[43]
10.Hij die ondersteunt met kiemsel de
te kiemlegger en met brood tot eten[44]
zal ondersteunen en voller maken
het kiemsel van jullie en doen toenemen
de geschiedgevolgen* van jullie *Gr.gen(n)èma=Hebr.TeBuWAáH
gerechtigheid[45].
11.In alles rijk geworden tot alle
eerlijkheid, die door ons bewerkt
dankzegening* aan God. *Gr.eucharistia
12.Omdat de bediening* van deze *Gr.diakonia
dienst* geschiedt niet afgezonderd *Gr.leitourgia
als het weer volledig maken van de
achterop-geraaktheden van de
geheiligden, maar als het te over doen
zijn (daarvan) door de vele dankzegeningen
aan God,
II COR 9,10
13.door het gewicht van deze
bediening gewicht gevend aan God
bij de onderzetting van jullie
gelijkgevend spreken aan de
goednieuwsboodschap van Christus
en de eerlijkheid van het bond-
genootschap naar hen en naar allen,
14.en met hun noodbede over jullie
verlangend naar jullie door de
overtreffende goede gunst van God
bij jullie.
15.Gratie voor God om het niet uiteen
te zetten geschenk van hem.
50
10.1.Maar ik zelf Paulus roep toe k-10
jullie door de gebogenheid* en de *Gr.praus=Hebr, NgáNieJ
betamelijkheid van Christus, (ik)
die naar vertegenwendiging wel
nederig* (ben), maar afwezig
geschiedend gerust ben naar jullie;
2.En ik leg de nood voor om niet
aanwezig geschiedend gerust te
(kunnen)zijn op de veiligheid,
waarmee ik gerekend wordt
het aan te durven bij sommigen,
die erop rekenen alsof wij
volgens het vlees rondschrijden.
3.In het vlees immers rondschrijdend
voeren wij niet volgens het vlees
de legerdienst.
4.Want de wapenen van onze legerdienst
(zijn)niet vleselijk maar krachtig
door God tot het neerpakken van bastions,
berekeningen neerpakkend
5.en alle hoogte die zich hoog gedraagt
tegen God, en gevangen wegvoerend
al-af beseffing tot gehoorzaamheid
aan Christus,
6.en in gereedheid hebbend om terecht
te brengen al-af ongehoorzaamheid,
wanneer volledig gemaakt wordt
jullie goorzaamheid.
7.De (dingen) naar (hun)vertegenwendiging
bekijken jullie? Indien iemand zich veilig
voelt van Christus te geschieden, moet hij
hiermee rekenen bij zichzelf, dat zoals
hij van Christus (is), zo ook wij.
8.En indien ik immers iets te over zou
pralen omtrent onze bevoegdheid,
II COR 10
die de machtiger ons gegeven heeft
tot huisstichting, en niet tot
neerpakking van jullie, zal ik niet
te schande zijn,
9.opdat ik niet zou dunken als iemand
die jullie ontzag wil inboezemen
door zendbrieven.
10.Omdat de toezendbrieven wel,
beweren zij, zwaar en vermogend (zijn),
maar de presentstelling* van het *Gr,parousia
ziele-lichaam* onvast en de woordinbreng** *Gr.sooma; **Gr.logos=Hebr.DáBáR
minachtelijk[46].
11.Hiermee moet rekening houden
zo iemand, dat (als)zodanigen wij
geschieden door de woordinbreng
doormiddel van de toezendbrief, vandaan
(van jullie)geschiedend, zodanigen
ook (ons)present stellend door het
werk.
12.Niet immers durven wij toe te
oordelen of samen te oordelen onszelf
met sommigen van wie zichzelf
tot medestander zijn; maar zij,
met zichzelf zichzelf metend* en *Gr.metroöo=Hebr.MáDàD
zichzelf samen oordelend aan zichzelf,
zijn geen onderwezenen*. *Gr.sunièmi = Hebr.SháKàL
13.Maar wij pralen niet tot het
mateloze, maar om volgens de maat
van de lat*, welke maat God ons *Gr.kanon[47]
toedeelde, te genaken ook tot jullie.
14.Niet immers als genakenden
tot jullie strekken wij uit onszelf,,
want ook tot jullie kwamen wij aan
in de goednieuwsboodschap van
de Christus,
15.niet tot het mateloze pralend
in anderer arbeidsdaden, maar
hoop hebbend, als toegenomen is
jullie vertrouwen bij jullie
groot gemaakt te worden volgens
de (maat)lat* van ons in een te over, *Gr.kanon
16.om wat aan de overzijde van
jullie(is) goedniews te boodschappen,
niet om met een andere (maat-)lat
II COR 10,11
op het gereed gekomene te pralen.
17.Maar wie praalt, moet in de machtiger* *Gr.kurios
pralen[48].
18.Niet immers diegene die van zichzelf
medestander is, geschiedt (als) iemand
van gewicht, maar van wie God medestander
is.
51
11.1.Was het maar zo dat[49] jullie uithouden k-11
van mij een weinig onachtzaamheid, maar ook
mij uithoudt.
2.Ik ijver* immers voor jullie met de ijver *Gr.zèloöo = Hebr.QáNéA
van God. Ik voegde immers om jullie
aan een-één-enkele* man (als) een *Gr.eis(eni) = Hebr.AèChàD
geheiligde maagd* staande te *Gr.parthenos = Hebr. BeTuWLáH
blijven* voor de Christus. *Gr.parhistèmi = Hebr. NgáMàD
3.Maar ik heb er ontzag voor dat niet
ongeveer zoals de slang[50] misleidde[51]
Eva door zijn slimmigheid* bedorven Gr.panourgia=Hebr.NgáRóWM
worden jullie beseffingen vandaan
van de eerlijkheid die (is) tot Christus.
4.Indien hij die komt een andere
Christus verkondigt, die wij niet
verkondigd hebben, of een andere
beluchter aanneemt, die jullie niet
aangenomen hebben, of een andere
goednieuwsboodschap die jullie niet
ontavnegn hebben, houden jullie het
parchtig uit.
5.Ik reken er wel mee geenszins laat
achter gebleven te zijn op de bovenmate
afgezondenen.
6.Maar (wij)indien ook eigenzinnig met
de woordinbreng, maar niet in volkènnis,
II COR 11
maar bij alles tevoorschijn komend
in allen bij jullie.
7.Of heb ik verwaarding gemaakt,
mijzelf vernederend opdat jullie
omhoog gebracht worden, omdat
(als)geschenk van God ik de
goednieuwsboodschap goednieuws
geboodschapt heb?
8.Op andere geroepenschappen
heb ik beslag gelegd, nemend
bezoldiging voor de bediening* *Gr.diakonia
van jullie,
9.en aanwezig zijnde bij jullie
en achteropgeraakt heb ik
niemand lam gelegd. Want mijn
achterop geraakt zijn hebben
aangevuld de broederverwanten,
gekomen vandaan van Macedonië;
en in alles onzwaarlastig voor jullie
heb ik mijzelf behoed en zal ik
(mijzelf) behoeden.
10.De waarachtigheid van Christus
geschiedt in mij, dat dit gepraal
niet binnenmuurs zal worden gehouden
aangaande mij in de streken van Achaie,
11.waardoor? Omdat ik jullie bemin?
God volkènt’t.
12.En wat ik maak, zal ik ook maken,
opdat ik uitstoot de aandrang van
wie aandrang willen, opdat zij
waarmee gepraald wordt, bevonden
worden zoals ook wij.
13.Want zodanigen (zijn)
leugenafgezondenen, werkers
bedrieglijk*, van houding veranderend *Gr.dolios = Hebr.RáMáH
tot afgezondenen van Christus.
14.En geen wonder, zelf immers
verandert de lasteraar* van houding
tot boodschapper van licht.
15.Niet groot(is’t)indien ook zijn
bedienaren* van houding veranderen *Gr.diakonos
als bedienaren van gerechtigheid;
van wie de al-afheid zal geschieden
naar hun werken.
52
16.Wederom zeg ik jullie, dat het niemand
moet dunken dat ik onachtzaam geschiedt;
maar indien niet, geef mij ook als een
onachtzame dunkzwaarte, opdat ook ik
II COR 11
met iets zal pralen.
17.Wat ik praat, praat ik niet
naar de machtiger, maar als
uit onachtzaamheid, in dit
bestaan van bepraling.
18.Aaangezien velen pralen
naar het vlees, zal ook ik pralen,
19.Lustig immers houden jullie
’t uit met de onachtzamen
als achtzaam geschiedenden.
20.Jullie houden ’t immers uit,
indien iemand jullie heerdienstbaar*
maakt, indien iemand jullie
opeet, indien iemand neemt,
indien iemand zich hoog opstelt,
indien iemand jullie op de
vertegenwendiging toetakelt,
21.Naar onwaarde zeg ik (dit)
als omdat wij onvast zijn;
maar waarin iemand durft,
in onwaarde zeg (dit),
ik durf ook.
22.(Als)Hebreeërs geschieden zij?
Ik ook. (Als)Israëlieten geschieden
zij? Ik ook. (Als) Kiemsel van
Abraham geschieden zij? Ik ook.
23.(Als) Heerdienaren van Christus
geschieden zij? Verachtbaar praat ik;
boven (hen)uit ik: in arbeidsdaden
te over, in waarhoudingen te over,
in slagen overtreffend, in sterften
dikwijls.
24.Door Judeeërs heb ik vijf keer
veertig min één (slagen) aangenomen,
drie keer kreeg ik met de stamstaf*, *Gr.rabdos = Hebr. ShèBèTh
eenmalig werd ik gestenigd, drie keer
had ik schipbreuk, een nacht-en-dag
in de afgezonkenheid door gemaakt;
25.op neemwegreizen* dikwijls, *Gr.hodosporos
in gevaren van rivieren*, in gevaren
van rovers, in gevaren vanwege
geslachtsgeschiedenis*, in gevaren *Gr.genès
van de naties*, in gevaren in een
stad, in gevaren in een inbrengleegte*, *Gr.erèmos = Hebr. MiD’BàR
in gevaren op zee, in gevaren bij
leugenverwanten,
27.in arbeid en vermoeidheid, in
waakslapen dikwijls, in honger en
dorst, in vasten dikwijls, in koude
II COR 11,12
en naaktheid.
28.Zonder de (dingen)van buiten,
de bestaansdruk voor mij per dag,
de bezorgdheid voor alle
geroepenschappen.
29.Wie is onvast, en ik zou niet
onvast zijn? Wie wordt tot struikelen
gebracht, en ik zou niet in vuur en
vlam gezet worden?
Indien het noodakelijk is te pralen,
zal ik de (dingen) van mijn onvastheid
bepralen.
31.De God en omvamende van de
machtiger Jezus, hij die geschiedt
(als)ingezegende* in de wereldtijden, *Gr.eulogètos = Hebr. BáRuWKh
volkènt, dat ik niet lieg.
32.De natie-vooraangaande van de
koning in Damscus, Aretas, bewaakte
de stad van de Damasceners om mij
te vatten;
33.en door een deurtje in een mand
werd ik neergezakt door de muur* *Gr.teichos = Hebr. ChóWMáH
en ik ontvluchtte aan zijn handen.
12.1.Is pralen noodzakelijk, niets
draagt het bij, maar ik zal komen
bij gezichten en onthullingen van
de machtiger.
2.Ik volkèn een menselijke in
Christus voor veertien jaren –
hetzij in het zielelichaam* volkèn *Gr.sooma (= opstandingslichaam)
ik niet; hetzij buiten het zielelichaam
volkèn ik niet, God volkènt”t) – ,
geropt als zodanig tot de derde
hemel.
3.En ik volkèn de zodanige menselijke –
hetzij in een zielelichaam hetzij zonder
het zielelichaam [ik volkèn’t niet] God
volkènt’t, –
4.dat hij geropt werd naar het paradijs
en hoorde onverwoorde woordinbrengen*, *Gr.rèma = (ook) Hebr. DáBháR
waarover een menselijke niet bevoegd is
te praten.
5.Over zo iemand zal ik pralen, maar
over mijzelf zal ik niet pralen, tenzij
in de onvastheden.
6.Want indien ik zou willen pralen,
zal ik niet geschieden onachtzaam,
want ik zal waarachtigheid zeggen.
Maar ik houd mij terug*, opdat niet *Gr.pheidomai = (hier) Hebr. CháSsàK
I COR 12
iemand mij toerekenen zal
boven wat hij afkijkt van mij
of hoort uit mij.
7.ook door het (alles)overtreffende
van de onthullingen.
Daarom opdat ik mijzelf niet
te hoog heen dragen zou, werd
gegeven aan mij een doorn
voor het vlees, een werkbode*
van de lasteraar*, opdat hij mij
klappen geeft, opdat ik mijzelf
niet te hoog heen zou dragen,
8.over dit heb ik drie keer
de machtiger toegeroepen,
opdat hij (‘t) afzond vandaan
van mij.
9.En hij heeft gezegd tot mij:
genoeg is voor jou mijn goede gunst*. *Gr.charis = Hebr. ChèSèD
De kracht immers wordt in
onvastheid al-af*. *Gr.teleioo = Hebr. KáLáH
Meer lust hebbend zal ik pralen
In de onvastheden, opdat zou
tentwonen bij mij de kracht van
Christus.
10.Daarom heb ik een welgevallen* *Gr.eudokeoo = Hebr. CháPhàTs
in onvastheden, in brutaliteiten,
in gedwongenheden, in vervolginmgen
en benauwdheden, om Christus;
wanneer ik onvast ben, dan geschied
ik krachtig.
11.Ik ben geschied onachtzaam;
jullie hebben mij gedwongen.
Want er is plicht dat ik door jullie
mede tot stand gebracht wordt.
In niets echter ben ik laat achter
gebleven bij de bovenmate
afgezondenen[52], ook al geschied ik
(las)niets.
12.En de kentekenen* van de afgezondene *Gr.sèmeion = Hebr. AóWT
werden bewerkt bij jullie in al het
erbij blijven, en in kentekenen en in
godsblijken* en in krachten. *Gr.teras = hebr. MóWPhàTh
13.Wat immers geschiedt er waardoor
jullie de mindere zijn van de overige
geroepenschappen, tenzij dat ik zelf
niet tot ongenoegen van jullie
geschiedde? Gunt mij deze onrechtmatigheid.
II COR 12, 13
14.Zie deze derde keer heb ik
gereedheid om te komen tot jullie,
en niet zal ik tot ongenoegen
geschieden. Niet zoek ik immers
de (dingen) van jullie, maar jullie.
Niet immers zijn verplicht de borelingen
de ouders te bevoorraden,maar de
ouders de borelingen.
15.En ik zal met veel lust spenderen
en gespendeerd worden om de
lichaamzielen van jullie; als ik
te over jullie bemin, word ik minder
bemind?
16.Maar het moet geschieden, ik heb
jullie niet zwaar belast, maar slimmig *Gr.panourgos = Hebr. NgàRóWM
voorhanden nam ik met bedrog jullie
aan.
17.Niet ben ik toch door hem, die
ik afgezonden heb tot jullie, meerhebberig
geweest van jullie?
18.Toeriep ik Titus en mede zond ik af
de broederverwant; niet toch is meerhebberig
geweest van jullie Titus? Niet in dezelfde
beluchting schreden wij rond? Niet met
dezelfde voetstappen?
19.Oudtijds dunken jullie, dat wij het
voor jullie sprekend opnemen,
ten overstaan van God in Christus
praten wij;
53
en al-af deze (dingen), beminden,
om de huisstichting van jullie.
20.Want wij hebben er ontzag voor,
dat ik niet, wanneer gekomen, jullie
zoals ik wil vind, en ook ik moet
vinden jullie zoals ik niet wil.
Is er soms geen twist, ijver,
gemoedstoornigheden, twistzuchten,
omlaagpraterijen, fluisterijen,
opblazerijen, aanstellerijen.
21.Opdat niet wederom, wanneer
ik gekomen ben, mij God vernedert,
mij bij jullie, em ik moet betreuren* *Gr.pentheoo = Hebr. AáBhàL
velen van de tevoren verwaard hebbenden
en niet tot van besef veranderden
bij de onreinheid en de hoererij en
de losbandigheid, waarmee zij
praktiseerden.
13.1. Deze derde (keer) kom ik
II COR 13
toe naar jullie:
op de mond van twee getuigen
en drie zal staande blijven
alle woordinbreng*[53].
2.Tevoren heb ik gezegd en
tevoren zeg ik, als ik aanwezig ben
voor de tweede (keer) en afwezig
nu, aan de tevoren verwaardigd
hebbenden en alle obverigen,
dat indien ik kom wederom,
geen mededogen zal hebben,
3.daar jullie gewichtigheid zoeken
van Christus die praat in mij,
die jullie onvast maakt, maar
krachtig is in jullie.
4.En immers hij werd gekruispaald
uit onvastheden, maar hij leeft
uit de kracht van God, en immers
wij zijn onvast in hem, maar wij
leven uit de kracht van god
bij jullie.
5.Beproeft julliezelf, indien jullie
geschieden in het vertrouwen,
geeft gewicht jullie zelf.
Of volkènnen jullie niet julliezelf,
Dat Jezus Christus (is) in jullie?
Jullie zijn toch niet iets
ongewichtigs.
6.Maar ik hoop, dat jullie zullen
volkènnen dat wij niet (als)
ongewichtigen geschieden.
7.En ik bid tot God jullie niet
kwaaddoend te maken, niet
opdat wij voor jullie (als)
gewichtigen te voorschijn komen,
maar opdat jullie het prachtige
maken, en wij als ongewichtigen
geschiedden.
8.Niet immers hebben wij de kracht
tot iets tegen de waarachtigheid,
maar om de waarachtigheid.
9.Wij verheugen ons immers,
wanneer wij onvast zijn en jullie
krachtig geschieden. Dit ook
II COR 13
bid ik, jullie weer geschikt making.
10.Daarom afwezig zijnde schrijf ik
deze (dingen), opdat ik niet,
aanwezig zijnde, afsnijding zou
gebruiken volgens de bevoegdheid,
die de machtiger gegeven heeft
aan mij tot huisstichting en niet
tot wegpakking.
11.Overigens, broeder/zusterverwanten,
verheugt jullie, maakt jezelf geschikt,
roept toe, acht hetzelfde, sticht vrede,
en de God van de minne en de vrede
zal geschieden samen met jullie.
12.Groet elkaar in geheiligde vriendschap.
Jullie groeten alle geheiligden.
13.De goede gunst van de machtiger
Jezus Christus en de minne van God en
het bondgenootschap van de geheiligde
Beluchter/-ting (is) samen met jullie allen.
1
[1] Zie I Cor.1:3 en bij ‘omvamende’ in de woordenlijst. Meestal wordt hier ‘vader’ vertaald.
[2] Het Griekse woord ‘parakaleoo’ en paraklèsis’ wordt meestal met ‘troosten’ en ‘troost’ vertaald, maar in het Griekse woord staat het woord ‘roepen’ centraal. In de vertaling van de LXX komt het niet voor.. Het Hebr. woord voor ‘troost zoeken’ , NáChàM, wordt daar met andere Griekse woorden vertaald.
[3] Gr.huper + genitivus, d.w.z. ‘boven over heen’ > ‘om’.
[4] Doodslijven of doodslijvigen.
[5] Ter onderscheiding van Charis, dat eveneens het Hebr. ChèSèD kan weergeven.
[6] Dit Griekse werkwoord wordt meestal met ‘lezen’ vertaald, maar letterlijk betekent het ‘herkennen’. Herkennen is de basis van lezen. Het gaat dan altijd om hardop lezen: ‘oplezen’ dus. Ook het volgende woord heeft ‘kennen’ als basis. Kennen in de volle zin, zoals in het hebreeuwse werkwoord JáDàNg. In het Grieks is de samenhang te horen tussen het eerste ‘herkennen’ en het tweede ‘volkènnen’. Die gaat in de vertaling nu verloren, maar wordt in deze voetnoot bewaard.
[7] Het Griekse woord telos wordt meestal met einde vertaald. In de functie die dit woord o.a. hier heeft, is het Hebreeuwse KáLàL te herkennen en dat heeft niet alleen betrekking op het einde, maar ook op het volledig zijn; deze Hebreeuwse woordgroep wordt in TeNaKh vertaald met de Nederlandse combinatie al-af en die laten we daarom ook hier horen. Van daaruit moet ook het begrip ‘voleinding’, dat ook vaak als vertaling van het Griekse telos wordt gekozen, verstaan worden.
[8] Bij het Griekse werkwoord chrioo hoort het zelfstandig naamwoord christos. In de LXX zijn deze woorden de vertaling van de Hebreeuwse woorden MáShàCH en MáShiàCH, dat is het Griekse verbasterde tot Messias.
[9] Het Griekse woord euphrainomai is in de LXX meestal de vertaling van het Hebreeuwse SháMàCH, evenals het Griekse chairoo. In deze vertaling houden we beide woorden dicht bij het hebreeuws en vertalen ze daarom beiden met zich verheugen.
[10] Het Griekse woord sunochè komt verder alleen nog voor in Lc.21:25, waar het woord met ‘ramp’ vertaald kan worden. Deze vertaling berust erop, dat dit in de maar 4x voorkomende woord LXX de vertaling is van MàTsóWR = beèngdheid en van ShóàA = ramp (het Joodse woord voor de grote vernietiging tijdens WO II, meestal maar tendentieus met het griekse woord holocaust = brandoffer aangeduid).
[11] Het Griekse woord osmè is in de LXX steevast de vertaling van het Hebreeuwse RieJCh en dat is het beste met ‘lucht’ in de zin van ‘luchtje’ te vertalen is, vergelijk de Nederlandse uitdrukking ergens de lucht van krijgen. Daarom hier als vertaling geurlucht.
[12] Het gewone Grieks kent dit woord niet. Paulus heeft het ontleend aan de LXX waar het frequent gebruikt wordt en altijd als weergave van het Hebreeuwse (Là-)NèGèD.
[13] Zie voetnoot bij Mc.2:25, waarom we niet met ‘lezen’vertalen. De woordpsling zou bovendien hier dan verloren gaan in het Nederlands.
[14] Met de woorden herinnert Paulus zich (en ons) bewoordingen in Ex.24:12, waar verteld wordt dat Mozes de stenen tafelen kreeg (maar in de LXX wordt niet over plaxeis gesproken, maar over puxia = palmhouten(bord), Spr.3:3 ,waar gesproken wordt over het opschrijven van liefde en trouw “op de tafel van het hart” (maar in de LXX ontbreken deze woorden), in Spr.7:3, waar het gaat over de geboden: “schrijf ze op de tafel van je hart”(maar hier gebruikt de LXX het woord ‘platos’ = breedte), Jer.31:##, waar God zegt dat hij zijn Torah in hun hart zal schrijven, Ez.11:19, waar gesproken wordt over een hart van steen, dat God uit Israël zal weg nemen en een hart van vlees dat hij zal geven, en tenslotte Ez.36:26 waar we vergelijke bewoordingen vinden. Paulus herinnert zich hier waarschijnlijk de Hebreeuwse teksten en vertaalt die a prima vista in het Grieks.
[15] Zie voor een uitvoerige toelichting: Bert van Kooij e.a. OP NAAR JHWH DIE VAN ISRAEL (over psalm 25) Maastricht 2007 blz. 173-196.
[16] Grieks: entetupomenè, voltooid deelwoord van een werkwoord dat in het NT alleen hier voorkomt en in de LXX in Ex.36:29, in de Hebr. telling Ex.39:30. Kern van dit werkwoord is het woord ‘tupos’, dat het beste met ‘voorbeeld’ in de zin van ‘uitbeelding’ is te vertalen. Hier kiezen we daarom voor ‘uitbeelden’, al zou ‘in-beelden’, nl. in stenen, het Grieks letterlijk volgen. De Griekse tekst van de LXX spreekt in Ex.36:29 ook over entetupomena grammata, uit(in)gebeelde letters. De Hebreeuwse tekst (Ex.39:29) is letterlijk als volgt te vertalen (zie BAND I): “. . . en-voorts-schrijven-zij daarop een-inschrift inkrassingen-van een-zegel”.
[17] Paulus gebruikt hier de bewoordingen van de Griekse tekst van Ex.34:30, maar citeert die niet letterlijk. De tekst van de LXX luidt a;s volgt: “EnAäron en alle ouderlingen van Israël zagen Mozes en van gewicht geworden was (dedoxasmenè) het aanzien van de kleur van zijn vertegenwendiging (prosoopon)”. De vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “. . . . en-kijk-hier verhoornd-is het-vel-van de-vertegenwendiging-zijner…”. Latere Griekse vertalingen (Theodotion en Aquila) vertalen ook ‘verhoornd’. De (oudere)LXX probeert echter een betekenis te geven aan deze Hebreeuwse woorden, die ook niet Joden iets zegt. Paulus volgt de LXX hierin.
[18] Hier gebruikt Paulus een woord uit de LXX in Ex.34:30, zie vorige voetnoot.
[19] Hier gebruikt Paulus bewoordingen van de Griekse tekst van de LXX van Ex.34:34 en 35. Het ongebruikelijke Hebreeuwse woord daar, dat alleen maar daar voor komt en meestal met ‘sluier’wordt vertaald, maar waarschijnlijk zoiets als ‘lokdoek’ omdat het afleidbaar is van een werkwoord SuWT, vertaalt de LXX met ‘kalumma’ en die vertaling volgt Paulus hier.
[20] Hier refereert Paulus aan Ex.34:34, waar verteld wordt dat Mozes de hulle (LXX: kalumma, Hebr.lokdoek)
rondom wegpakte(LXX: peri-aireoo; Hebr.doen wijken) als hij (de tent) binnen om met JHWH te spreken.
[21] Vergelijk ‘voortreffelijkheid’.
[22] Deze woorden komen uit Psalm 116:10. In de LXX is dat Psalm 115:1 (hier wijken telling en indeling van de psalmen in de LXX volledig af vandie in de Hebreeuwse tekst) en daar staan dezelfde woorden als Paulus hier gebruikt. Deze hele Psalm 116 gaat over het thema van leven ondanks de dood. Dit vers luidt volledig (in een letterlijke vertaling uit het hebreeuws, zie BAND III): ik-vertrouw ja aan’t-spreken-ben-ik; ik: een-gebogene-ben ik machtig. De letterlijke vertaling van de Griekse tekst in de LXX luidt: ik heb vetrouwd, daarom heb ik gepraat; maar ik wordt neergebogen zeer. De strekking van de Hebreeuwse tekst wijkt (enigszins) af van die van de Griekse tekst.
[23] Hier staat het Griekse ‘endunomai’ in de betekenis die ook in II Tim.3:6, vermomd binnen dringen.
[24] Hier staat het Griekse woord ‘eidos’, dat wij in het Nederlands kennen als ‘idee’. In het NT is de basisbetekenis ‘zicht’ en dat wordt ‘aanzicht/-zien’ zoals bij Lucas of ‘inzicht’ zoals bij Paulus.
[25] Het Griekse woord ‘archaios’ komt in de LXX weinig voor en is dan meestal de vertaling van het Hebreeuwse woord QèDèM, maar dat lijkt een ver-(ge-)legenheidsvertaling van de LXX. We houden hier de Griekse concordantie aan en vertalen daarom met ‘het vooraangegane’.
[26] Het Griekse werkwoord ‘katallasso’ wordt in het NT meestal vertaald met ‘verzoenen’, maar die vertaling brengt dit werkwoord (te) dicht bij hilaskomai, dat ook met verzoenen wordt vertaald. Dit laatste werkwoord is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord KiPPéR, dat eveneens met ‘verzoenen’wordt vertaald, maar dat eigenlijk ‘bedekken’ betekent, nog beter: ‘ergens iets tegen (aan) doen’: wij vertalen dat werkwoord daarom met ‘betegenen’ en gebruiken die vertaling ook voor hilaskomai. Het hier gebruikte Griekse werkwoord heeft met ‘veranderen’ in de zin van ‘vervangen’ te maken, Gr. ‘allassoo’. Hier staat een samenstelling met het voorzetsel ‘kata’ = weer terug. Beide werkwoorden komen in de LXX slechts zeer zelden voor. Het gaat in dit werkwoord niet over ‘verzoenen’, en zeker niet in de betekenis, die geassocieerd wordt met de tempeldienst en met het offer. “Terug-vervangen’ zou het beste zijn; ‘terug-vangen’ is duidelijker.
[27] Paulus citeert hier Jes.49:8 volgens de Griekse tekst van de LXX. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “in-de-tijd-van genadiging buig-ik-mij-toe-naar-jou, en-opde-dag-van bevrijding hepl-ik-jou”.
[28] Nu gebruikt Paulus een ander woord en wel een woord dat vrijwel gelijkluidend is met dat wat Lucas gebruikt in Lc.4:19 en 21; hij citeert Jezus dus hier.
[29] Paulus verwijst hier naar psalm 118:17, waar in de LXX (117:17) staat: “niet zal ik sterven maar leven”; de Hebreeuwse tekst luidt letterlijk vertaald (zie BAND III.2): “niet ben-ik-aan’t-sterven ja~aan’t-leven-ben-ik”.
[30] Paulus verwijst hier naar Psalm 118:18.
[31] Hier refereert Paulus aan Psalm 119:32, in bewoordingen die ontleend zijn aan de Griekse tekst in de LXX (Ps.118:32).
[32] = Belial
[33] Paulus citeert hier Lev.26:11 en 12, behalve een zinsnede. Voor vs 12 volgt hij de Griekse tekst van de LXX, alleen heeft Paulus ‘zij’ i.p.v. ‘jullie’. Voor vs 11 volgt hij de Hebreeuwse tekst, waar (letterlijk – zie BAND I) staat: “En-voorts-ben-ik-aan’t-geven het-voortgewoon-mijner in-hetmidden-van-jullie” (de tweede vershelft citeert Paulus niet). In de LXX staat daarentegen in vs 11: “Ik zal stellen mijn instelling (diathèkè = BeRieJT = zuivergang) bij jullie”.
[34] Paulus citeert hier Jes.52:11. Hij volgt daarbij in grote lijnen de Griekse tekst van de LXX, al keert hij de versdelen om. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND II) luidt: “Wijkt wijkt trekt-uit vandaan-van-daar, besmets niet~aan’t-betasten; trekt-uit vandaan-van-hetmidden-harer zuivert-je”. Paulus zal zeker ook aan Jer.51:45 gedacht hebben.
[35] Deze paar woorden ontleent Paulus aan de Griekse tekst van Ez.20:34, waar de terugkeer uit de diaspora wordt aangekondigd. De Hebreeuwse tekst van Ezechiël gebruikt i.p.v. het woord ‘aannemen’ een woord dat ‘verzamelen’ betekent.
[36] Deze tekst staat in II Sam.7:14, waar de profeet Nathan tot David spreekt, als hij met de bouw van de tempel in Jeruzalem wil beginnen. De Griekse tekst volgt hier de Hebreeuwse op de voet. In Jer.31:9 worden vergelijkbare woorden over Israël uitgesproken.
[37] Deze woorden verwijzen naar Jes.43:6, maar ook naar Hos.1:10 (Hebr.telling 2:1).
[38] Deze woorden vinden we ook in Openb.11:17.
[39] Griekse woord is monos: bij afzondering = uitsluitend.
[40] De bewoordingen en de strekking komen overeen met die van Ex.16:18 in de Griekse vertaling van de LXX, maar een citaat is het niet. De letterlijke vertaling van Ex.16:18 uit het hebreeuws (zie BAND I) luidt: “en-voorts-meten-zij met een NgoMèR en-niet heeft-men-overschot van-het vele en wien-weinig-heeft komt-niet tekort. . .”.
[41] Hier verwijst Paulus naar Spreuk.3:4 naar de Griekse tekst van de LXX. Daar staat het werkwoord in de gebiedende wijs. Ook in de Hebreeuwse tekst staat het werkwoord in de gebiedende wijs enkelvoud, terwijl bij Paulus het werkwoord in de eerste persoon meervoud staat. De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst van Spr.3:4 luidt (zie BAND III.2): “en-vind~gratie en-wees-onderwezen-in~goed in-de-wel-ogen-van gods en-roodling”.
[42] In de Griekse tekst is de ‘gever’ het object van het beminnen. Paulus verwijst hier naar een in het Spreukenboek na Spr.22:8 toegevoegde tekst, die in de Hebreeuwse tekst van Spreuken niet voorkomt. Is dit al opvallend, er komt nog bij dat Paulus ook nog afwijkt van deze versie. Letterlijk vertaald staat in Spr.22: 8a in de eerste vershelft dit: “een blijmoedig man en een gever zegent in God.” In de tweede vershelft dit: “en vlaagachtigheid van werken maakt hij al-af”.Ook na vs 9 voegt de LXX een vs 9a toe: “overwinning en waardering verwerft de gever van gaven; de lichaamziel echter van de verwervers neemt hij weg.” Blijkbaar hebben deze in de Hebreeuwse tekst ontbrekende zinnen een zekere bekendheid verkregen.
[43] Paulus citeert hier Ps.112,9, letterlijk volgens de Griekse tekst in de LXX (Ps.111:9). De letterlijke vertaling van de Hebreeuwse tekst (zie BAND III.2) luidt: “hij gooit uiteen (De LXX vertaalt dit Hebr.woord met het Griekse skorpizoo, dat ‘strooien’ betekent; het komt in de LXX zelden voor, maar wel vaak het Griekse werkwoord ‘diaskorpizoo’, dat in de LXX meestal met het Hebreeuwse werkwoord PhuWTs vertaald wordt, dat (ver-)strooien’betekent; hier kiezen we voor de Griekse concordantie en vertalen dus ‘strooien’.) en- geeft aan-de-behoeftigen; de gerechtigheid-zijner staande-blijvend voor-de-duur.”
[44] Deze woorden zijn ontleend aan Jes.55:10. In de LXX staat als werkwoord “hij geeft” i.p.v. “hij ondersteunt” en dat is conform de Hebreeuwse tekst. Het Griekse werkwoord ‘chorègeoo’ wordt dikwijls met ‘verschaffen’ vertaald, maar dat laat de eigenlijke betekenis niet goed horen. Die betekenis is te vergelijken met wat wij in het Nederlands kunnen doen met ‘zorgen voor’: dat kan óók betekenen ‘verschaffen’, maar we blijven het eigenlijke ‘zorgen’ horen. En dat is wat ook het Griekse werkwoord laat horen. Het is samengesteld uit twee woorden ‘choros’ (= ons woord ‘koor’) en ‘hègeomai’ (= ‘aanvoeren’, in alle betekenissen die ook bij dit Nederlandse woord behoren), maar kreeg in deze samenstelling een eigen betekenis. Om het te onderscheiden van andere Griekse woorden met een vergelijkbare betekenis, kozen we hier voor ‘(onder-)steunen’.
[45] Deze woorden zijn ontleend aan Hos.10:12 en wel in de Griekse versie van de LXX, die hier afwijkt van de Hebreeuwse tekst. De laatste zinsnede in de Griekse tekst luidt: “. . . . zoekt de machtiger tot dat komen de geschiedgevolgen van jullie gerechtigheid”. De letterlijke vertaling (zie BAND II) van de hebreeuwse tekst luidt: “tij om-na-te-vragen enwel~die-JHWH-van-Israël, tot~hij-aan’t-komen-is en-benat-met recht voor-jullie”. Hier blijkt, zoals veel vaker in het NT, hoe vertrouwd men is geweest met de Griekse vertaling van de LXX.
[46] Vergelijk het Nederlandse verachtelijk.
[47] Dit Griekse woord is gebruikelijk geworden om de vaststelling aan te duiden van de erkende bijbelboeken, zowel van het OT als van het NT. Ook de Rabbijnen zijn dit woord gaan gebruiken en konden dat Griekze woord afleiden van een Hebr. werkwoord dat vast-stellen betekent.
[48] Hier citeert Paulus Jeremia 9:22,23 (vs 24 in SV), maar hij volgt noch de Griekse noch de Hebreeuwse tekst letterlijk. De (letterlijke – zie BAND II) vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: “Zo zegt die-JHWH-van-Israël: niet~ aan’t-zch-bepralen-is de wijze in-de-wijsheid-zijner, en-niet~aan’t-zich-bepralen-is de-heerbaas inde-baaskracht-zijner; niet~ is-zich-aan’t-bepralen de-rijke in-de-rijkdom-zijner. J hierin is-zich-aan’t-bepralen de-zich-bepralend: onderwezen-zijnde en-volkènnende enwel-mij ja ik die-JHWH-van-Israël, makend goede-gunst, stelregel en-gerechtigheid in-het-land; ja daarin heb-ik-welgevallen konde-van~die-JHWH-van-Israël.” De LXX volgt de Hebreeuwse tekst op de voet, maar gebruikt aan het slot het woord ‘thelèma’= wil van God, i.p.v. het werkwoord ‘welgevallen hebben aan’.
[49] Hier staat in het Grieks ‘ophelon’; het is het participium van de aoristus (de Griekse zogenaamde vertelvervoeging) van een werkwoord, dat ‘verplicht zijn’ betekent. Het heeft in de Grieks de functie van een uitroep gekregen en zo komt voor in de LXX en ook enkele keren in het NT. Het is niet gelukt de notie ‘plicht’in het Nederlands vast te houden.
[50] Dit is in Genesis 3 in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse woord NáChàSh, dat het beste met ‘waargedrocht’ kan worden vertaald.
[51] Hier citeert Paulus Gen.3:13, waar Eva God antwoordt met de zin (volgens de letterlijke vertaling van de Hebreeuwsde tekst – zie BAND I): “het waargedrocht brengt-in-de-waan- mij” . De LXX vertaalt deze woorden aldus: “de slang heeft verleid (apataoo i.p.v. exapataoo bij Paulus) mij”.
[52] Zie II Cor.11:5
[53] Hier citeert Paulus Deut 19:15, letterlijk volgens de Griekse vertaling van de LXX. Het is opvallend dat in deze vertaling en dus ook bij Paulus het Hebreeuwse woord QuWM, dat opstaan betekent, hier door het Griekse ‘histèmi’ wordt vertaald, terwijl daarvoor meestal door het Griekse ‘anhistèmi’ wordt gekozen. De hebreeuwse tekst luidt dus (letterlijk): “. . . . alaf-inbreng aan’t-opstaan-is”.