A | B | D | E | G | K | H | I | J | L | M | N | O | P | R | S | T | U | V | W | Z |
Maandvernieuwing
Hebr. ChoDèSh, meestal met “maand” vertaald, maar het is afgeleid van een werkwoord CháDàSh, dat “nieuw-zijn” betekent. “Nieuwmaand” kan ook.
Machtiger
Hebr. AæDoNáJ, afgeleid van een stamwoord, dat “macht” betekent. Het daarbij behorende werkwoord, dat alleen in de vorm JáDàN in Gen.6:3 voorkomt, betekent echter machtigen en niet macht hebben. Een weinig voorkomend hiervan afgeleid zelfst.naamwoord is AóWD, dat alleen adverbiaal gebruikt wordt in de meervoudsvorm; we vertalen het met “machtiging”. Ook het Griekse Kurios heeft met de betekenis “macht” te maken. In het NT kan het beste netzo vertaald worden als het Hebr. AæDoNáJ.
Maken
De vertaling van het Hebreeuwse woord NgáSsaH en van het Griekse woord “poieoo”. Het gaat in beide woorden veel minder om “construeren”, “in elkaar zetten” dan in ons woord “maken”; het is “zorgen-dat-iets- gebeurt of dat iets er-is. In veel gevallen gebruikt het Nederlands het woord “doen”. In deze vertaling vermijden we dat woord, omdat we het nodig hebben als hulpwerkwoord bij de Hpihil(causatieve)vervoeging van het Hebreeuwse werkwoord. De Nederlandse uitdrukking “in de maak zijn” laat nog een in onbruik geraakt zelfst.naamwoord horen.