Woordenlijst – N

ABDEGKHIJLMNOPRSTUVWZ
Neemweg

Hebreeuws DèRèK: dit woord meestal met ‘weg’ vertaald, maar ropet zeker voor moderne te veel het beeld op van een aangelegde weg. Het is echter een genomen (gekozen) weg. Zoals wij iemand kunnen vragen: welke weg neem je? Het is meer een route. Daarom krijgt het ook de betekenis van manier van doen. Het werkwoord, waarvan het zelfstandig naamwoord is afgeleid kan dan ook beter vertaald worden met ‘de nemen’ dan met ‘de weg gaan’. Daarom kan er in het Hebreeuws ook gesproken van ‘de weg (de route) van de boog nemen’. Ook het Griekse woord ‘hodos’, dat in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebreeuwse DèRèK is, heeft veel meer de strekking van dit Hebreeuws, dan van ons begrip ‘weg’. Ook in het NT vertalen we daarom consequent met ‘neemweg’ en proberen dat ook bij de vele daarmee stamverwante Griekse woorden vol te houden.

Neerlater

Hebreeuws: CháNieJT: dit woord wordt meestal met ‘speer’ vertaald. Het Nederlandse woord geeft de vorm aan, het hebreeuwse de beweging: wat men ergens doet neerkomen: ergens neerlaat. Het woord is afgeleid van een werkwoord dat ‘(zich) neerlaten’betekent. Een ander vaak voorkomend en daarvan afgeleid woord is MàChæNèH = neerlatingsplek (legerplaats). Er zijn nog twee zelden voorkomende woorden van afgeleid.

Nogmalig (stellen)

De kern van dit Hebreeuwse werkwoord is het woord NgóWD = “nog”, “nogmalig”. Als werkwoord wordt dit woord meestal met “getuigen” vertaald, maar wat betekent “getuigen”. Dat kan omschreven worden als “iets nogmaals aan de orde stellen” : iets dat eerder gebeurd is in woorden (en handelingen) nogmaals anderen voorhouden. Dit “nogmaals” is de kern ervan. Dat komt overeen met het Hebreeuwse woord. Daarom staat hier de vertaling “zich nogmalig stellen”. Het werkwoord heeft hier de vervoeging van de reflexieve hithpa’el: iets dat eerder gebeurd is niet anderen maar.zichzelf voorhouden. De vormen van dit werkwoord moeten onderscheiden worden van het werkwoord JáNgàD, dat “verordenen”, “aan de orde stellen” betekent. Dat geldt ook voor de beide van beide werkwoorden afgeleide zelfstandige naamwoorden.

Nogniet-weter/weetster

Dit Hebreeuwse woord wordt meestal met “jonge –vrouwen” vertaald. Het is echter afgeleid van een werkwoord, dat het beste met “nog niet – weten” kan worden vertaald. Ook een mannelijk woord is ervan afgeleid, dat dan ook meestal met “jonge mannen” wordt vertaald. Het Hebreeuwse idioom laat echter horen, dat het om “nogniet-weters” en nogniet-weetsters” gaat. De “jonkvrouw / maagd, die zwanger wordt en een zoon baart” in Jes. 7:14 is dus een “nognietweetster. Het is zeer waarschijnlijk, dat ook het belangrijke woord NgóLáM van ditzelfde werkwoord is afgeleid. Dat zou dus eigenlijk zoiets betekenen als “ongewetenheid”, c.q. “ongewetentijd”. Hier wordt dit woord met “wereldtijd” vertaald, om wat dichter bij het Griekse aioon te blijven en het Latijnse saeculum. Met “eeuwigheid” in de zin van eindeloze tijd hebben noch het Hebreeuwse, noch het Griekse en latijnse woord iets van doen. Het gaat trouwens ook in ons woord “eeuwigheid” om een “eeuw”; en zo’n “eeuw duidt eerder op een zeer lange tijd dan oop precies honderd jaar.