Woordenlijst – W

ABDEGKHIJLMNOPRSTUVWZ
Waar houden

Hebreeuws: SháMàR. (NB: niet “voor waar houden” !). Dit Hebrteeuwwse woord wordt meestal hetzij door “bewaren”, hetzij door “bewaken” vertaald, maar beide vertalingen doen geen recht aan de kern van het Hebreeuws. Die kern is wat in het Nederlands met “het ware” wordt aangeduid. Iets bewaren betekent in het Hebreeuws iets zo houden dat het blijft waarvoor het bestemd is en dat geldt net zo voor bewaken. Vandaar de vertaling “waar houden”, waarin al die noties hoorbaar zijn, zodat het Hebreeuwse woord ook concordant door de gehele TeNaKh kan worden vertaald. Het kan ook de betekenis hebben van “zich ergens voor behoeden” en dat kan dan met “zich ergens van waarhóuden (aaneengeschreven en de klemtoon op “houden”) vernederlandst worden. Een bewaker is een bewaarder dus: een waarhouder. Een bewaakte plaats, ofwel een gevangenis, is dus een waarhoudplaats. Ook het Griekse phulassoo heeft deze beide kanten en daarom vertalen we dit Griekse woord in het NT ook met waar houden c.q. waarhouden, evenals de afgeleide woorden. Het is immers ondenknaar, dat de Joodse schrtijvers van het NT deze specifieke Hebreeuwse betekenis niet in het Grieks zouden hebben ingebracht.

Waarachtigheid

Hier staat het Griekse woord alètheia, dat meestal met “waarheid” wordt vertaald. In de LXX is het de vertaling van het Hebreeuwse AèMèT, dat is afgeleid van het werkwoord AáMàN, dat verregaand overeenkomt met het Griekse pisteuoo. Beide woorden kunnen het beste met het Nederlandse “vertrouwen” worden vertaald, omdat de gebruikelijke vertaling “geloven” in tegenstelling tot “vertrouwen” geen daad impliceert. Het Hebr. AèMèT kan met “trouw” (als zelfst.naamwoord) vertaald worden, maar betekent eigenlijk het “trouw-zijn”. En op die notie ligt de nadruk in het Griekse alètheia. Het Nederlandse “waarachtigheid” komt daar dichtbij. In de Nederlandse vertaling van het Griekse NT gaat met deze vertaling van alètheia weliswaar de samenhang in het Hebreeuws tussen dit woord en de woorden waarin het woord “trouw”/ “vertrouwen” te horen is verloren, maar de samenhang met het begrip “waar”, die i het Grieks doorklinkt, blijft in het Nederlands wel behouden. Dat laatste begrip “waar” wordt in de lexica ook gebruikt om het Hebr. AáMàN toe te lichten, maar dat is onmisbaar om een ander hebreeuws woord n.l. SháMàR recht te kunnen doen; dat wordt meestal met “bewaren” of/en “bewaken” vertaald, maar kan het beste beschreven worden als “waar houden”. Dat in deze woorden in wezen om vergelijkbare en van elklaar afhankelijke inhouden gaat, blijkt in heel de TeNaKh en blijft zo ook hoorbaar in het Grieks en het Nederlands.

Waargedrocht

Hebreeuws: NáChàSh; dit woord wordt meestal met ‘slang’ vertaald, maar voor dat woord kent het Hebreeuws een heel ander woord. Als werkwoord wordt dit Hebreeuwse woord met ‘waarzdeggen’vertaald. Het gaat in Genesis dus om een gedrocht, dat waarzegt; en dit ‘waarzeggen’ staat in de TeNakh in een kwade reuk. De mens dient zich daarmee niet in te laten. Wat daar voorzegd en voorgezegd wordt is bedrieglijk.

Waarnemen

Het woord ‘waar’, dat in het Nederlandse woord ‘waarnemen’ te horen is, is etymologisch verschillend van het woord ‘ waar’, dat in het woord ‘waarschuwen’ te horen is en dat in deze vertaling de kern is van het woord ‘waar houden’. Het laatste woord ‘waar’ betekent echt en is verwant met het Latijnse ‘vere’. Het eerste woord ‘waar’ is verwant met het woord ‘waar’, dat in b.v. ‘koop-waar’ en in ‘waren-huis’ te horen is, en ook de basis van het begrip ‘waarde’.Een ‘waar’ is iets waarop men zorgzaam is. ‘Waarnemen’ heeft echter ook de betekenis gekregen van ‘gewaar worden’ en ‘ontwaren’. Het begrip ‘waar’ in deze woorden is weer verwant met het Latijnse ‘vere’. Het etymologische verschil tussen het ene en het andere begrip ‘waar’ is in het nederlands vervaagd. ‘Waarnemen’ als vertaling van het hier gebruikte Hebreeuwse woord, bevat al deze noties en staat in het gebruik voldoende ver af van woorden als ‘waarschuwen’ en ‘bewaren’ en dus ook van ‘waar houden’, om het een zelfstandige functie te laten vervullen in deze vertaling. (zie ‘waar houden’). De hiervan afgeleide Hebreeuwse woorden NåKeRieJ en NåKeRieJáH kunnen vertaald worden met respectievelijk ‘waargenomene’ en ‘waarneming’. Wie wordt waargenomen, valt op en opvallen is onvermijdelijk en kenmerkend voor wie in een voor hem vreemd land of gezelschap komt. Het woord vertelt wat de ‘inheemsen’ doen, hoe zij die ‘ander’ bekijken; het vertelt niets over die vreemde.

Walgneus /neuswalging

Hebreeuws AàPh / AàPhieJM. Wanneer je niets ruikt, is er niets aan de hand, wanneer je wel iets ruikt, word je gewaarschuwd. In de hebreeuwse taal – en dat is tegelijk in die cultuur – dient de neus om je waarschuwen. Wat je ruikt wekt walging op en je keert je daartegen. Vandaar dat in het hebreeuws, het woord neus tegelijk met toorn vertaald wordt. Maar het gaat om “walgen” en die walging komt via de neus. Daarom is er in deze vertaling voor gekozen dit Hebreeuwse woord en de daarvan afgeleide woorden met “walgneus” of “neuswalging” te vertalen.

Walgtoorn

Vertaling van het Griekse “orgè”, dat in de LXX de vertaling van het hebreeuwse “AàPh” = walgneus / neuswalging.

(be-)Walken

De vertaling van het Hebreeuwse KáBàS of KáBàSh. Het Nederlandse “walken” is volgens Van Dale een woord voor “kneden”. Dit laatste woord wordt vooral gebruikt bij “deeg kneden”; het kan ook met voeten gedaan worden. “Walken” wordt gebruikt bij stoffen, zoals kleding als een handeling om ze schoon te krijgen; ook dat kan met de voeten gebeuren. Het pas precies bij het hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt. De gebruikelijke vertaling “wassen” koppelt deze handeling teveel aan water; er kan ook – en werd vroeger en zeker in waterarme en zandrijke streken – met zand “gewassen” beter dus: “gewalkt” worden. “Walken-met-de-voeten” is in het Engels het woord voor “lopen” geworden. Ook die betekenis behoort bij het Hebreeuwse woord.

Wegvangen

Het is de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord JáRàSh. Meestal wordt dit met “in bezit nemen” of “erven” vertaald, maar ook met “afnemen” en “onterven”. Het heeft echter noch met “bezit” noch met “erven” iets te maken. De basisbetekenis is “vangen” . Het Nederlandse “vangen” krijgt door voorvoegsels echter een groot aantal zeer uiteenlopende en zelfs aan elkaar tegengestelde betekenissen. In het hebreeuwse werkwoord gaat het om “ontvangen”, maar ook om “afvangen”, zoals dat in Nederlandse zegswijzen voorkomt. Daarom is hier gekozen voor “wegvangen” .

Wel-oog

Zie: oog-wel.

Wereld-lang

eens Het Hebreeuwse woord NgóWLáM betekent net als het Latijnse saeculum tegelijk “wereld” en “tijd”. Het begrip “eeuwigheid” in de zin van oneindig lange tijd” is vreemd aan het bijbels Hebreeuws. Wanneer we in het Nederlands zeggen: “dat duurt een eeuwigheid”, komen we dichterbij het Hebreeuws, maar ook dan ontbreekt de notie van de “ruimte”. Vandaar hier de vertaling “wereld-lang”. Maar wanneer de etymologie van dit Hebreeuwse woord diepr wordt nagegaan, zien we, dat dit woord wel stamverwant zou kunnen zijn met het Hebreeuwse werkwoord NgáLàM, en dat betekent “niet meer” of “nog niet weten”. De NgóWLáM zou dus kunnen aanduiden de wereld en de tijd waarvan we niets weten, hetzij die in de toekomst, hetzij die in het verleden. Het is de “ongewetenheid”.

Werkbode/ bodewerker

De vertaling van het Hebreeuwse MàLæAàK en het Griekse angngelos.

Werkelijkheid

phusis: Letterlijk: het (zo) gegroeide, vgl het Latijnse natura, dat samenhangt met nascor = uitspruiten. Het huidige Nederlandse begrip “natuur” doelt op de aard, het wezen, zelfs karakter van iets dat leeft en dat wekt misverstand bij het lezen van de teksten van het NT. In het Grieks van de LXX komen deze woorden niet voor en dat is niet zonder reden, want het Hebreeuws kent geen algemeen begrip voor het leven-zoals-het-zich-voordoet en daarop heeft het Griekse woord (en het Latijnse) betrekking. Daarom kiezen we voor het woord “werkelijkheid”.

Wetsuitlegging

Voor de betekenis van het Griekse woord nomos in het NT is de betekenis van het Hebreeuwse woord TóWRáH beslissend. De betekenis van dat woord is “uitleg”, “uitgelegging”, in alle betekenissen die dit Nederlandse woord heeft. Zo herinnert het ons eraan, dat ons woord “wet” eigenlijk verband houdt met “weten” : dat wat je weten moet en ook weten kunt, omdat je verteld ius, uitgelegd is, zoals een weg die voor je uitgestippeld is. Het Griekse woord “nomos” heeft een andere oorsprong. Die ligt in het woongebied dat mensen samen delen en waar gebruiken ingang hebben gevonden, die het samen leven ordenen. Kom je ergens dan dien je die gebruiken je eigen te maken, ofwel de wetten te kennen. Zowel het Hebreeuwse woord TóRáH, uitlegging dus, als het Griekse woord nomos, wellicht met de zede” weer te gevenb, is de basis geworden voor de rtechtspraak. Ze hebben een juridische strekking gekregen. Maar pas door de ontwikkeling van het Romeinse recht (lex iustitiae: een monumentaal bouwwerk!) hebben zowel het Hebreeuwse als het Griekse woord de (te) beperkte betekenis van het geheel van geschreven wetten gekregen. Die ontwikkeling is in het NT en in het Joodse geloof uit dezelfde periode duidelijk te bespeuren. Met vertaling “wetsuitlegging” hopen we te bereiken, dat de oorsprongen van beide woorden nog blijven meeklinken, omdat het Hebreeuwse woord TóWRáH altijd deze ruimere betekenis heeft behouden.