Woordenlijst

ABDEGHIJKLMNOPRSTUVWZ

Ademhaling

Hebreeuws: NeSháMáH. Meestal wordt dit hebreeuwse woord met “adem” vertaald, maar het gaat om de beweging van het ademen, de ademhaling.

Andertwee

Hebr. ShéNieJ, meestal met “twee” vertaald, maar het is afgeleid van een werkwoord dat “veranderen” betekent; de tweede is dus eigenlijk de andere. Dat zelfde werkwoord klinkt mee in het woord SháNáH, dat meestal met jaar vertaald wordt – zie bij Jaarandering.

Baren

Hebr. JáLàD. Het wordt in de causatieve vervoeging (Hiph’il) ook voor mannen gebruikt. Dan wordt het meestal met “verwekken” vertaald. Maar dat brengt een geheel andere context aan, die niet past bij de Hebreeuwse tekst. Meerdere keren wordt echter ook de basisvervoeging voor mannen gebruikt: ook die baren. Dat wordt begrijpelijk wanneer we bedenken, dat ook het Nederlandse “baren”, verwant is met het Engelse “to bear”, eigenlijk “uitdragen” betekent. Dat is ook te horen in het zelfstandig naamwoord “draagbaar”, maar ook in het werkwoord “gebaren”, dat daarin vergelijkbaar is met “zich gedragen”. Aan dat “uitdragen” hebben ook vaders deel en duurt ook na wat wij onder geboorte verstaan. Dat hangt niet af van het biologische vaderschap, maar daarvan of er “gevaderd” wordt, ofwel “omvademd” / “omvaamd” – want dat is de inhoudelijke betekenis achter ons woord “vader” Wanneer we zo het begrip “baren” invullen, wordt ook duidelijk wat het hebreeuws bedoelt met het vooral in Genesis zo karakteristieke, alleen in het meervoud voorkomende, Hebreeuwse woord “TóWLeDóWT”: het betekent “baringen” – dat duidt dan niet op reeks van geboortemomenten, maar op zowel de activiteit van het “uitdragen” als wie en wat “uitgedragen” wordt. Het Hebreeuwse woord JèLèD, dat meestal met “kind” wordt vertaald, kan dan ook beter met “boreling” (gebaarde). Het Griekse werkwoord, dat in de LXX bijna de vaste vertaling is van het Hebreeuwse JáLàD, is “tiktoo”. Ook dat woord is qua betekenis niet beperkt tot wat wij het moederlijke baren noemen. Het Griekse “tekontes” wordt immers algemeen vertaald met óuders; het zijn de “barenden”. Zo krijgen we oor voor, c.q. besef van het respectievelijk het Hebreeuwse en het Griekse idioom uit de periode tussen 500 voor en 300 na Christus. , ofwel “taaleigen”. Dat idioom is belangrijk om te verstaan wat in deze teksten staat en moeten we kunnen terugvinden wanneer we de bijbel in vertalingen lezen, die door het Nederlandse idioom van de 21e eeuw gekenmerkt worden.

(het)Behuisde (land)

Het Griekse “hè oikoumenè”, waar het woord “gè” = land moet worden bij gedacht, wordt in de LXX in een aantal teksten gebruikt als vertaling van meerdere Hebreeuwse woorden, zoals AèRèTs = land, TéBéL = afdrachtbodem (vooral in Jesaja en de psalmen). In deze vertaling bewaren we ook de Griekse concordantie, omdat in het Griekse begrip het woord “huis” (oikos) zo duidelijk meeklinkt

Beluchter/beluchting

Hebr. RuWàCh, meestal met “geest” vertaald, maar even vaak met “wind”. Het gaat om bewegende en in beweging brengende lucht, lucht die ergens vanaf komt of ergens vanuit gaat en zo heeft het werkwoord de betekenis “de lucht ergens van krijgen”. Grieks pneuma, ook dit woord heeft als basisbetekenis bewegende en in beweging brengende lucht en staat in het Nieuwe testament.

Betegenen

Hebr. KáPhàR, dit woord, dat meestal met ‘verzoenen’ of (lettelijker’ ‘bedekken’) wordt vertaald, betekent eigenlijk ‘ergens iets tegen (aan) doen’. Ook het Nederl. ‘ver-zoen-en’ heeft de ‘zoen’ als kern. Dit Hebreeuwse werkwoord wordt meestal met ‘verzoenen’ vertaald, maar heel vaak ook met de letterlijkere betekenis ‘bedekken’. Maar eigenlijk duidt het woord op ‘ergens iets tegen (aan) doen’(zie Gen.6:14). Met de vertaling ‘betegenen’ proberen we dichtbij deze omschrijving te blijven en de betekenis tegelijkertijd een overdrachtelijk accent te geven.

Bevoegdheid

Hier staat het in het NT zo belangrijke woord Griekse woord exousia. Ook het Griekse woord “exestin” heeft deze betekenis. Het komt in de LXX in de eerste plaats voor als vertaling van een van het Hebreeuwse werkwoord SháLàTh afgeleid zelfst.naamwoord. Dat werkwoord heeft een negatievere kleur en is met “sollen” te vertalen; in de tweede plaats is het in de LXX de vertaling van een van het werkwoord SháLàCh afgeleid zelfst.naamwoord. Dat werkwoord betekent “zenden”, “uitzenden”. Het zelfstandig naamwoord betekent dan: zoiets als ” zendmacht” (denk aan de moderne omroepen). We kiezen er bij de vertaling van het NT voor aan te sluiten bij de betekenis die dit woord vanuit het Grieks heeft en die samenhang met het woord “exestin”. Dat begrip wordt meestal vertaald met “het is toegestaan om”, “het is geoorloofd”, maar eigenlijk heeft het met “bevoegd zijn” te maken: er is – al dan niet – bevoegdheid om”.

Bewalken

Hebr.: KáBhàS of KáBàSh. “Walken” is een manier om met de voeten te vertreden, te wringen. (het is te horen in het Engelse “to walk”). De eerste vorm (met een “S” als slotletter) wordt gebruikt voor een manier van schoonmaken van kleding: “wassen” zonder water. We vertalen dat met “(ver-)walken”. In Psalm 51 wordt er gesproken over “het veld van de walker”. Er zijn twee afgeleide woorden met een bijzondere betekenis: KieBheShóWN, dit woord komt alleen voor in Gen.19:28, Ex.9:8 en 10 en 19:18 en betekent zoiets als “verwalkingsdamp” (het is waarschijnlijk geen “oven” zoals meestal wordt aangenomen0; en KèBhèSh: dat alleen voorkomt in II Kron.9:16 en “walkvoet” betekent. De tweede vorm (met een “Sh” als laatste medeklinker) wordt gebruikt om de beweging zelf aan te duiden, afgezien van het (schoonmaak-)doel van die beweging. We vertalen die vorm daarom met “bewalken” een manier “met de voeten treden”. Het kan gemakkelijk netzlas deze Nederlandse uitdrukking een nagyieve strekking hebben, maar dat mag alleen door de context gebeuren. Zonder een negatieve context ook geen negatieve betekenis. In Gen.1:28, mag het daarom niet negatief vertaald worden met b.v. “onderwerpen” zoals zo vaak gebeurt. Hier betekent het gewoon “betreden”.

Bezevenen

Het Hebreeuwse woord voor “zeven”, ShiBheNgáH, is te herkennen in een werkwoord SháBhàNG, dat meestal met “zweren” wordt vertaald. Eigenlijk betekent dit werkwoord zoiets als: het woord-getal zeven erop leggen”. Het getal “zeven” is immers een bijzonder getal. Het gaat bij “zeven” minder om het aantal dan om de magie van dit getal. In TeNaKh is dit getalwoord door die-JHWH-van-Israël bij de volzuivering (“schepping”, zie bij volzuivering in de Nederlandse woordenlijst) ingezet om de opeenvolging van de dagen te markeren, met de instelling van de ShàBBàT, de dag waarop het leven stil komt te staan; ver-stilt. “Zeven” is dus een woord met een geladen betekenis. Het getal woord “zeven” ergens op van toepassing verklaren betekent dus die dezelfde lading ook daaraan verbinden. “Zweren” is dus in TeNaKh “bezevenen”

Bezweerder

Grieks: magos

Blikkering

Hebr. NáHàR, Dit Hebreeuwse woord wordt meestal met “stroom”/ “rivier” vertaald. Het woord is echter afgeleid van een werkwoord dat “blinken” betekent. Het komt weinig voor en daarom vertalen we het met het wat minder gebruikelijke Nederlandse “blikkeren”. In sommige teksten wordt dit werkwoord met “stromen” vertaald, maar dat is onnodig, ook daar kan “blikkeren”; vertaald worden. En waterstroom en zeker een brede rivier vanuit te verte ziet er uit als een glinsterende, “blikkerende” kronkel. In het Midden-Oosten nog meer als ons Noord-Westen.

Bodewerker/Bodewerk

Hebreeuws: MáLeAàK. Dit woord wordt meestal door “engel” vertaald, maar het is afgeleid van een werkwoord LáAàK. Dat is een vorm van werken, die in opdracht gebeurt. Voor het gewone werken heeft het hebreeuws een ander woord (PháNgàL). Wat wij een engel zijn gaan noemen, is dus iemand die een opdracht vervult: een bodewerker dus. Hij doet bodewerk. In het Grieks is dit het woord angngelos. Dat woord betekent letterlijk “boodschapper”; er klinkt dus hetzelfde woord door als in het Hebreeuws. Daarom vertalen we ook dit woord met “bodewerker”. Het Nederlandse woord “engel “is overigens gewoon een verbastering van het Griekse woord. Het suggereert dat het hier om een gestalten zou gaan die herkenbaar niet aards zouden zijn. Zo is het niet. Ze hebben geen vleugels of zo iets. het zijn menselijke gestalten, die spreken en tegelijk zijn zij van God gezonden – maar dat kan immers heel goed.

Boekstaven

Hebr.SáPhàR: De grondbetekenis is waarschijnlijk “tellen” en wel door aan te strepen en van daaruit wordt het zowel met “(op-)schrijven” als met “ver-tellen” vertaald. Om alle vervoegingen en de afgeleide woorden concordant te kunnen vertalen en tegelijk de etymologische kern te kunnen bewaren, is hier gekozen voor “staven” en vooral “boekstaven”. Net zoals in het Nederlands het woord “beschrijven” losgeraakt kan zijn van het “schrijven” en “vertellen” van “tellen”, is dat met het Hebreeuwse werkwoord gebeurd. Het is echter van belang om de oorspronkelijke samenhang in de taal te bewaren en ook in afgeleide woorden te laten horen. Het zelfst.naamwoord SéPhèR vertalen we daarom met “staafboek” of “staafbrief”, SoPhéR met “boekstaver” en MieSePháR met “boekstaving”.

Breeksel

Het Hebreeuwse woord ShèBèR, dat meestal met “graan” wordt vertaald, betekent eigenlijk “breeksel”. Dit Hebreeuwse werkwoord wordt meestal met “kopen” vertaald, maar het gaat dan (bijna?) altijd om het kopen van graan. Graan is het resultaat van het slaan, het dorsen van koren. Het woord hangt samen met “grein”, korrel, ofwel brokje. Graan is dus “breeksel”. Het breeksel bij uitstek zelfs Het van dit werkwoord afgeleide zelfst.naamwoord betekent dan ook graan. Dat Hebreeuwse werkwoord betekent dan ook “breken”. Maar er is tevens een denominatief van het zelfst.naamwoord afgeleid werkwoord ontstaan en dat betekent in de qal-vervoeging “om breeksel gaan” en in de causatieve Hiphil-vervoeging “breeksel hebben voor”.

Broderij/ in’t brood raken

Hebr. MieLe CheMáH. Dit Hebreeuwse woord wordt meestal met ‘strijd’ vertaald, maar in het stamwoord LèChèM klinkt ons woord ‘brood’, zoals we dat ook horen in Beth-LèChèM (Bethlehem) = huis-van-brood. Ook het Nederl. woord ‘brood’ heeft op zichzelf niets van doen met graan of koren. Het is verwant met het Vlaamse ‘brod’, dat we ook herkennen in ‘broddelwerk’. Het betekent ‘in elkaar (doen) geraken’. Bovendien: is elke ‘strijd’ tenslotte geen ‘brood-strijd’? In de LXX wordt dit woord met het Griekse ‘polemos’ vertaald. In het NTisch Grieks komt dit woord ook enkele keren voor en we laten daarom de Hebreeuwse achtergrond ook daar horen. Het huidige woord ‘oorlog’ roept het beeld van een moderne oorlog op. Zulke oorlogen zijn er ook in Europa niet eerder dan in de 19e eeuwe en eigenlijk pas in de 20e eeuw. De etymologische herkomst is gecompliceerd, maar hangt in ieder geval samen met een oudgothische stam voor ‘lot’.

Derde-man

Het Hebreeuwse woord voor “drie”, SháLoSh, is de stam van een werkwoord, dat “in drieën delen” betekent, of “in de derde plaats doen”. Het gaat daarbij eigenlijk om die derde plaats / plek. De derde plek op een strijdwagen is voor de sterkste en meest bewapende strijder. En zo krijgt dit stamwoord in de vorm van SháLieJSh de betekenis van de beste strijder of ruiter. Het is daarom belangrijk om deze samenhang ook in een vertaling te laten horen, omdat zo duidelijk wordt, dat telwoorden in het hebreeuws geen aantallen aangeven, maar vertelwoorden zijn. Het Hebreeuwse woord SháLieJSH kunnen we dus beter met “derde-man” vertalen.

Diaspora

Het Griekse woord is diaspora. Het komt in het NT maar een paar keer voor, behalve hier nog in Joh.7:35, I Petr.1:1. In de LXX komt het ook elf keer voor. Het is daar de vertaling van maar liefst zes Hebreeuwse woorden. Twee teksten zijn hier veelzeggend. In Deut.28:25 (SV): en gij zult door alle koninkrijken der aarde verontrust worden, vertaalt de LXX het Hebr. woord ZàNGæWáH met gij zult in diaspora zijn.. In Ps.147:2 (SV): De HEERE bouwt Jeruzalem, Hij vergadert Israëls verdrevenen, vertaalt de LXX het Hebreeuwse woord NáDàCh (= dolen) weer met: die van de diaspora van Israël. En deze twee teksten in de oude Griekse vertaling van het OT laten zien hoe dit voor de Joodse gemeenschappen later zo beladen woord ook in het NT gaat functioneren. Ook daar betreft dit woord Joodse gemeenschappen, al gaat in de brieven van Jacobus en Petrus om Jezus de Christus volgende Joodse gemeenschappen

Af/ver/weg-Duwen

Grieks: aphièmi: dit werkwoord komt in het NT veel voor in verschillende betekenissen zoals vergeven, toelaten, wegsturen etc. In de LXX wordt het dan ook gebruikt voor heel veel verschillende Hebreeuwse woorden. Met “af/ver/weg-duwen” proberen we hier die typisch Griekse samenhang te laten horen. Vooral bij het woord “vergeven” is dat even wennen. Het maakt ons erop attent, dat ook het zo vertrouwde, zeg maar afgesleten, woord “vergeven” een vorm van “geven” is en dat is een actie, die wat vergt. Het heeft ook iets van “ver-dragen”, “verstouwen” zoals we in het Nederlands kunnen zeggen.

Eerder(e)

Hebreeuws: RieAShóWN

Eerst

Hebreeuws: RéAShieJT, ook eersteling . Het wordt ten onrechte ook met “begin” vertaald, zoals in Gen.1:1. Maar het gaat in dit woord niet over tijd, maar om rangorde.

Eerstdeel

Hebr. RaóSh, meestal met “hoofd” vertaald, maar de kernbetekenis is “eerst”: dat wat het het eerste naar buiten komt bij de geboorte en dat lichaamsdeel, waar het eerst omgaat bij het contact tussen mensen: ons “eerstdeel”.Soms duidt het woord ook een “groepseerste” aan. Het Griekse woord kephalè dient begrepen te worden vanuit dit Hebreeuwse woord. Zie JONA blz. 23 e.v.

Ervezeling

Dit Hebreeuwse woord wordt meestal met “psalm” vertaald. Dat is eigenlijk een Grieks woord en in dat Griekse woord klinkt het woord “vezel” door. En dat is ook het woord dat in het hebreeuwse woord doorklinkt. In elkaar gedraaide vezels worden pezen op bogen – en zo wordt het gebruikt in de teksten van TeNaKh, en ze worden snaren op klankbodems. Een MiZ’MóWR, het opschrift boven deze psalm, is dus een vezelspel; de klank ligt diochtbij ons woord “vedel”. De tekst wordt “gevezeld” ofwel hier volgt een “ervezeling”.

In Gebruik nemen/ bruikbaar

De vertaling van het Griekse Chraoo

Gedenken, indachtig, -graf

Hier staat het Griekse woord “mnèma”, dat verwant is met de Griekse stam “m-n”, die we overwegend met “gedenken”, “indachtig zijn” vertalen. In de LXX wordt deze stam in veel afgeleide woorden gebruikt voor de vertaling van de Hebreeuwse woorden, die het Hebreeuwse stamwoord Z K R gemeen hebben. “Graf” echter wordt in de LXX gebruikt als vaste vertaling van het Hebreeuwse QèBèR, dart “graf” betekent. Om de samenhang in het Grieks toch te kunnen horen, vertalen dit woord met “gedenkgraf”. Het laat meteen horen, waarom wij elkaar begraven: om elkaar te gedenken, en wel in de zoveel actievere betekenis van het Hebreeuws: “aanhaken bij”, zie daar

Gemeenschapsordening

Hebr. MóWNgéD: de verordende en afgesproken tijd en/of plaats voor het beoefenen van gemeenschap door samen te komen.

Geroepenschap

Hier staat in het Grieks het woord “ecclesia”, dat meestal met “gemeente” wordt vertaald. In dit Griekse woord staat echter het kaleoo centraal en dat betekent “roepen”. Een “ecclesia” bestaat uit mensen die ergens vandaan weggeroepen zijn, een “geroepenschap”. Het is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse QáHáL, waarin het woord QóWL = stem te horen is. In dat woord gaat het dus om op elkaar afgestemde mensen, een “afstemming”, zoals in het Nederlands het woord “vergadering” afgeleid is van het werkwoord “vergaderen”.

Geschied-echt

Grieks: ontoos, 2x in NT.

Geschieden

Hebreeuws: HáJáH, van dit werkwoord wordt de Naam JHWH afgeleid (zie Ex.3). Het functioneert nooit als een koppelwerkwoord of een hulpwerkwoord zoals in het Nederlands. Zie ook hieronder. Grieks: gignomai en eimi. Deze woorden worden meestal met “zijn” vertaald, maar in deze talen functioneren geen koppelwerkwoorden; het gaat altijd om “er-zijn”, om neen actief zijn, om geschieden.SIMSON blz.111-114 . In het Grieks is de stam “gn” of “gen”. Die vormt ook de kern van een intensieve vorm “gennaoo”, dat we daarom vertalen met “doen (laten) geschieden” of “in de geschiedenis (doen) komen”. Meestal wordt dit woord met ” (doen) geboren worden” vertaald, maar in de eerste plaats kent het Grieks daarvoor het werkwoord “tiktoo”, in de tweede gaat het in dit Griekse woord niet om het baren, maar om het gevolg van dit baren: het tot bestaan komen. Beter dus: tot geschieden komen.

Weer doen (laten) geschieden, in de geschiedenis komen

Grieks: anagennaoo: dit woord wordt meestal met “wedergeboren” worden vertaald, ook hier gaat het niet over “baren”.

(het)Geschieden

Grieks: genesis: de geschiedenis als het gebeuren zelf. In de LXX is dit vaak de vertaling van het Hebreeuwse ToLeDóWT, dat letterlijk “baringen” betekent, waarbij weer bedacht moet worden ,dat “baren” in het Hebreeuws van TeNaKh meer en eigenlijk ook wat anders is dan het uit de baarmoeder doen komen, het is “dragen” , “uitdragen” – zie bij “baren”.

Geschiedronde

Grieks: genea. De ertaling generatie laat het beter horen dan de vertaling geslacht. Het is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse DóWR, dat letterlijk “ronde” betekent, een ronde van geboorten.

Gestorvenheid

Met dit neologisme vertalen we het Hebr.MáWèT. Het is afgeleid van een werkwoord MuWT dat “sterven” betekent. Het Hebr. kent één woord, waar het Nederlands er twee heeft: dood/doodgaan en sterven, net als het Duits, maar het Engels heeft er maar één woord: dy / dead. In het Hebreeuws gaat het om een werkwoord, iets dat we doen bij leven! In vele teksten horen we dat iemand gedood wordt, gestenigd of neergestoken en sterft. Want dat laatste doe je altijd zelf. En wie dat heeft gedaan komt in de gestorvenheid. Sterven is dan ook eigenlijk: een stervende zijn. Ook de Griekse stam th-n in tithnèiskoo en thanatos moet zo vertaald worden.

Getuigen

Het Griekse woord marturein is in de LXX bijna altijd de vertaling van het Hebr. werkwoord NguWD, waarin het woord NgóWD te horen is, dat “nog eens”, “nogmalig” betekent. Zo wordt duidelijk wat het begrip “getuigen” eigenlijk behelst: iets wat gebeurd is nog eens aan de orde stellen. Vele vormen van dit Hebreeuwse stamwoord lijken erg veel op de vormen van een ander Hebreeuws werkwoord nl. JáNgàD, dat het beste met “aan de orde stellen” en “verordenen” is te vertalen. Ook de Joodse vertalers van de LXX hebben deze vormen niet steeds op deelfde manier van elkaar onderscheiden laat staan gescheiden. In de LXX wordt in veel meer teksten dan in TeNaKh aangenomen dat er vormen van het eerstgenoemde Hebr. werkwoord staan dan van het tweede. Reeds in latere Griekse vertalingen verandert de verhouding ten gunste van het tweede Hebreeuwse werkwoord. Beide Hebreeuwse stamwoorden liggen ook qua betekenis vrij dicht bij elkaar, zodat ook wel wordt verondersteld, dat deze twee woorden eigenlijk etymologisch samenhangen. Voor de vertaling van het Griekse werkwoord martureoo kiezen we voor het Nederlandse getuigen, om de samenhang en samenklank met andere daarmee stamverwante Griekse woorden in het NT te bewaren. In veel teksten kunnen achter dit Griekse woord dus twee Hebreeuwse woorden de betekenis (mede ) bepalen. Conform de LXX zal dit meestal het eerstgenoemde Hebreeuwse woord zijn, al klinkt het tweede altijd enigszins mee. Zie ook bij Gemeenschapsordening, Ordegemeenschap en aan de Orde stellen of Verordenen; en bij Nogmalig en Nogmalig stellen

Geurwit

Grieks “libanos”

Gezuiverd

Hebreeuws: BáR, als subst. “uitgezuiverds” = graan

Glans-donker-vroeg-uitkiezen

Vertaling van het Hebreeuwse woord SháChàR. Al deze Nederlandse woorden vormen tezamen de vertaling van een Hebreeuws werkwoord. Het daarmee verwante zelfstandig naamwoord, “het-uitgekozen-glansdonker-vroege” wordy begrijpelijker wanneer “uitgekozen” vervangen door “uitgelezen”, want dat heeft de betekenis gekregen van “bijzonder” “uitnemend”. Het gaat om het bijzondere van een vroeg tijdstip, dat het donker toch al begint te glanzen van het komende licht: een uitgelezen moment, een moment om altijd voor te kiezen. Met het werkwoord” uitkiezen” wordt aan de uigekozene, in dit geval jij, nl. die-JHWH-van-Israël, de glans van een nog donkere vroegte meegegeven.

God(s)

Hebreeuws: AéL = God, soms: godsgreep (= vermogen). AéJLieM = Goden AæLóWàcH = Godheid AæLoHieJM = gods (dit is een meervoudsvorm, die meestal (niet altijd!) met de enkelvoudsvorm van het werkwoord verbonden is. Dit woord is in TeNaKh de belangrijkste titel van JHWH. Het heeft een vergelijkbare functie als het woord “koning” of andere functie- of krachtsaanduidingen; het is GEEN naam! Grieks: theos, het is de vaste vertaling in de LXX van het Hebreeuwse AæLoHieJM, terwijl het Griekse kurios de weergave is van de naam JHWH.

Heerdienen

Hebreeuws: NgáBhàD, meestal wordt dit woord gewoon met “dienen” vertaald, maar beslissned in dit begrip is WIE je dient, welke heer. Dat bepaalt of een heerdienst goed is of slecht. Het Hebreeuwse woord NgèBèD, dat meestal met “knecht” vertaald wordt, kan dan ook beter met “heerdienaar” vertaald worden.

Helftenhemel

Hebreeuws: SháMáJieM. Naar de vorm is het een dualis, “hemel-paar” dus eigenlijk, een hemel uit tweeën, een “helftenhemel”. Het ene deel voor het opgaan van de zon en het andere deel voor het neerkomen. Ook de hemel is geschapen, of beter zuiver gesteld, net zoals het land.

Inboorbaar

Hebreeuws: NeQáBáH. Het wordt meestal met “vrouwelijk” vertaald. Maar het is afgeleid van een werkwoord, dat het beste met “inboren” kan worden vertaald. Net als bij het woord voor “mannelijk”, nl. “aanhaker”, duidt ook dit op het vrouwelijk geslachtsdeel.

Inbracht

Hebreeuws: DèBèR; dit woord wordt meestal met ‘pest’vertaald, maar het is afgeleid van hetzelfde stamwoord als bv. DáBháR; dat vertalen we met ‘inbreng’. Beide woorden behoren bij een werkwoord, dat (in de Pi’eelvervoeging) meestal met ‘spreken’wordt vertaald, maar in het Hebreeuws geen onomatopé is zoals het Nederlandse spreken wel is. Het Hebreeuwse woord heeft met ‘drijven’ of ‘brengen’ te maken. In het Nederlands kunnen we zeggen, dat iemand iets in te brengen en dan bedoelen we ‘zeggen’. Zo kan het ook in het Hebreeuws gegaan zijn. Daarom kiezen we dat als vertaling van het Hebreeuws. Bovendien wordt dan duidelijk dat het niet zomaar een synoniem is van dat veel gebruikte Hebreeuwse woord AMàR, dat wel heel goed met ‘zeggen’kan worden vertaald.

Inbrengplaats

Dit Hebreeuwse woord (DeBieJR) meestal vertaald met ‘binnenste’(zo ook door P.Oussoren in de Naardense Bijbel), maar het is afleidbaar (en waarschijnlijk ook werkelijk afgeleid) van het Hebreeuwse werkwoord DiBBéR, dat in deze vertaling niet met ‘spreken’ wordt vertaald maar met ‘inbrengen’; het is geen synoniem van AáMàR dat ‘zeggen’ betekent! Het werkwoord is ook te herkennen in het bekende zelfstandig naamwoord DáBáR, dat algemeen met ‘woord’ wordt vertaald, maar evenvaak ‘zaak’ of ‘handeling’ betekent. Het wordt hier dan consequent met ‘inbreng’ vertaald. Ook in de Staten- vertaling wordt het hier besproken wordt DeBieJR afgeleid van dit DiBBéR; het wordt heel mooi met ‘aanspraakplaats’ vertaald. Het duidt nl. de donker gehouden centrale plek aan in de tempel (en eerder in de tabernakel) waar alleen de ark, de kist met de twee stenen tabletten staat, met grote betegeningsplaatrzoendeksel’) daarboven, gedragen door de cherubs. Daar ‘brengt in’ die-JHWH-van-Israël wat Hij te ‘zeggen’ heeft bij Mozes. Vandaar de vertaling ‘inbrengplaats’. In het Grieks van de LXX en van het NT is het Griekse woord ‘logos’ vrijwel steeds de vertaling van dit Hebr. woord. Maar ook het Griekse woord rèma’ wordt als vertaling gekozen, dan ligt de nadruk op het ‘woord-karakter’ van het Hebreeuwse DáBáR. We vertalen dan ook ‘inbreng-woord’ of ‘woordinbreng’.

Inbrengveld

Hebr. MiDeBàR, meestal met “woestijn vertaald, maar in dit woord klinkt zeer waarschijnlijk het stamwoord DáBàR door, dat wij met “inbreng” vertalen; de gebruikelijke vertaling is “woord”, maar het wordt dikwijls ook met “zaak”, “aangelegenheid” vertaald. Het is afgeleid van een werkwoord, waarvan de basisbetekenis “brengen” , “drijven” betekent, preciezer: ergens “in brengen”, of “heen drijven”. We kozen voor “in brengen” en vertalen de intensieve vervoegingsvorm van het werkwoord met “inbrengen” en niet met het gebruikelijke “spreken”.

Inklampen

Hebr. GuWR: Het Nederlandse “inklampen” is gevormd naar het bekende woord “aanklampen”, maar volgens dit begrip blijft degene die aanklampt iemand die niet helemaal geaccepteerd is, iemand die niet opgenomen wordt. In het Hebreeuwse woord is dit “klampen” wel de kern, maar het duidt ook aan, dat zo iemand ook echt binnen is. Zo iemand is wel vreemdeling, maar tegelijk gast. Daarom wordt het vaak met “gast en/of vreemdeling” vertaald. Maar daarmee is juist niet de activiteit van de betrokkene beschreven en dat is de inhoud van het Hebreeuwse woord.

Jaarandering

Hebr. SháNáH, meestal met “jaar” vertaald, die bij Andertwee

te Kiem leggen

Hebr. ZáRàNg: het wordt meestal met zaaien vertaald, maar de kern van dit Hebreeuwse woord heeft niets te maken met de beweging van het uitstrooien. Het gaat niet over wat ermee gedaan wordt, maar wat het zelf doet nl. “kiemen”. Het zelfstandig naamwoord dat daarbij hoort, ZèRàNg betekent dan ook niet “zaad” of “zaadje”, maar “kiem” of “kiemsel” dan wel “kiemgoed”. Een zaaier is dus iemand die te kiem legt. Van het Griekse werkwoord “speiroo” en het daarvan afgeleide “sperma” kan hetzelfde gezegd worden.

Komen te geschieden

Grieks: paragigonomai

Kuddedier, -tal

Hier staat in het Hebreeuws het woord AáLèPh. Dat woord kennen we via het Griekse woord “alphabet”. De eerste letter van het Griekse alfabet heet “alpha” en die van het Hebreeuwse alfabet heeft AáLèPh. Dat Hebreeuwse woord wordt meestal ook met “rund” vertaald, maar beter is de vertaling “kuddedier”. Als telwoord krijgt het de betekenis van “duizend”. Maar het gaat in deze oude culturen niet zozeer om rekenen met cijfers, maar vooral om ver-tellen. “Duizend” is de aanduiding van een bepaalde hoeveelheid – en daarbij gaat het niet om één meer of minder zelfs niet om tien meer of minder. Wie een idee wil hebben van het begrip “AáLèPh” kan naar een kudde runderen kijken. Het gaat om een kuddetal en dat zal, wanneer er gecijferd wordt, ongeveer op duizend zijn neer gekomen.

Land

Hebreeuws: AèRèTs, ook land in het algemeen, waar meestal “aarde” voor gekozen wordt. Land is net zo de aanduiding van de wereld, als het woord “aarde” dat is. Maar “land” duidt ook op het concrete stuk land waar iemand woont of waarop iemand staat. Die noties dienen ook in een vertaling samen te vallen. Grieks: gè, dat we kennen in: geo-logie, geo-grafie, etc. Ook in dit Griekse woord vallen het concrete en het algemene bewoonde land samen.

Later, laat-achter, westenlaat

Hebr. AáChàR, afgeleid van een werkwoord, dat “laat/later komen” of “zich verlaten” betekent. Het kan ook het Westen aanduiden, dat is immers het “latere”. Maar met deze woorden wordt ook uitgedrukt, wat in het Nederlands met “achter” zou worden weergeven. Maar ook wat achter-aan komt is eigenlijk “later” : in het Hebreeuws overheerst de tijdsaanduiding. Dit Hebreeuwse woord wordt in het NT vertaald met het Griekse eschatos, dat letterlijk laatste betekent. Vanuit de Hebreeuwse achtergrond gezien, gaat het in dit Griekse woord dus eigenlijk om het “latere”, wat later komt”. Het gaat niet om het extreme, maar om het volgende.

Leegte: inbrengleegte

De vertaling van het Griekse woord erèmos, dat in het NT en de LXX vaak met “woestijn” of “wildernis” wordt vertaald; in die teksten is het de vertaling van het Hebreeuwse woord MiDeBáR, dat wij met “inbrengveld” vertalen(zie woordenlijst). Het Griekse woord erèmos betekent “leeg”, “leegte” en het daarmee samenhangende werkwoord erèmoöo “leeg maken”, “ontledigen”. Als het om de woestijn gaat vertalen we daarom met “inbrengleegte”.

Lichaamziel

Hebreeuws: NèPhèSh. Meestal wordt dit woord met “ziel” vertaald. Maar in veel teksten blijkt het ook (delen van) het lichaam te kunnen aanduiden. In meerdere teksten van Leviticus blijkt, dat wat wij “ziel” noemen “lichamelijk” is; zo wordt b.v. het bloed gelijk gesteld aan de ziel. Het gaat om de gehele sterfelijke mens, en eigenlijk om alle sterfelijk leven, dat geen plant is. Dat heeft er op de vertaling “lichaamziel” gebracht.

Lijnaderen

Hebr. QáRàB: in dit werkwoord klinkt het zelfst.naamwoord QèRèB door, dat meestal met “innerlijk” wordt vertaald, maar eerder “lijf” betekent.

Te Loor gaan/raken

Het is de vertaling van het Hebreeuwse woord AáBàD en van het Griekse woord “apollumi”.

Maandvernieuwing

Hebr. ChoDèSh, meestal met “maand” vertaald, maar het is afgeleid van een werkwoord CháDàSh, dat “nieuw-zijn” betekent. “Nieuwmaand” kan ook.

Machtiger

Hebr. AæDoNáJ, afgeleid van een stamwoord, dat “macht” betekent. Het daarbij behorende werkwoord, dat alleen in de vorm JáDàN in Gen.6:3 voorkomt, betekent echter machtigen en niet macht hebben. Een weinig voorkomend hiervan afgeleid zelfst.naamwoord is AóWD, dat alleen adverbiaal gebruikt wordt in de meervoudsvorm; we vertalen het met “machtiging”. Ook het Griekse Kurios heeft met de betekenis “macht” te maken. In het NT kan het beste netzo vertaald worden als het Hebr. AæDoNáJ.

Maken

De vertaling van het Hebreeuwse woord NgáSsaH en van het Griekse woord “poieoo”. Het gaat in beide woorden veel minder om “construeren”, “in elkaar zetten” dan in ons woord “maken”; het is “zorgen-dat-iets- gebeurt of dat iets er-is. In veel gevallen gebruikt het Nederlands het woord “doen”. In deze vertaling vermijden we dat woord, omdat we het nodig hebben als hulpwerkwoord bij de Hpihil(causatieve)vervoeging van het Hebreeuwse werkwoord. De Nederlandse uitdrukking “in de maak zijn” laat nog een in onbruik geraakt zelfst.naamwoord horen.

Neemweg

Hebreeuws DèRèK: dit woord meestal met ‘weg’ vertaald, maar ropet zeker voor moderne te veel het beeld op van een aangelegde weg. Het is echter een genomen (gekozen) weg. Zoals wij iemand kunnen vragen: welke weg neem je? Het is meer een route. Daarom krijgt het ook de betekenis van manier van doen. Het werkwoord, waarvan het zelfstandig naamwoord is afgeleid kan dan ook beter vertaald worden met ‘de nemen’ dan met ‘de weg gaan’. Daarom kan er in het Hebreeuws ook gesproken van ‘de weg (de route) van de boog nemen’. Ook het Griekse woord ‘hodos’, dat in de LXX vrijwel de vaste vertaling van het Hebreeuwse DèRèK is, heeft veel meer de strekking van dit Hebreeuws, dan van ons begrip ‘weg’. Ook in het NT vertalen we daarom consequent met ‘neemweg’ en proberen dat ook bij de vele daarmee stamverwante Griekse woorden vol te houden.

Neerlater

Hebreeuws: CháNieJT: dit woord wordt meestal met ‘speer’ vertaald. Het Nederlandse woord geeft de vorm aan, het hebreeuwse de beweging: wat men ergens doet neerkomen: ergens neerlaat. Het woord is afgeleid van een werkwoord dat ‘(zich) neerlaten’betekent. Een ander vaak voorkomend en daarvan afgeleid woord is MàChæNèH = neerlatingsplek (legerplaats). Er zijn nog twee zelden voorkomende woorden van afgeleid.

Nogmalig (stellen)

De kern van dit Hebreeuwse werkwoord is het woord NgóWD = “nog”, “nogmalig”. Als werkwoord wordt dit woord meestal met “getuigen” vertaald, maar wat betekent “getuigen”. Dat kan omschreven worden als “iets nogmaals aan de orde stellen” : iets dat eerder gebeurd is in woorden (en handelingen) nogmaals anderen voorhouden. Dit “nogmaals” is de kern ervan. Dat komt overeen met het Hebreeuwse woord. Daarom staat hier de vertaling “zich nogmalig stellen”. Het werkwoord heeft hier de vervoeging van de reflexieve hithpa’el: iets dat eerder gebeurd is niet anderen maar.zichzelf voorhouden. De vormen van dit werkwoord moeten onderscheiden worden van het werkwoord JáNgàD, dat “verordenen”, “aan de orde stellen” betekent. Dat geldt ook voor de beide van beide werkwoorden afgeleide zelfstandige naamwoorden.

Nogniet-weter/weetster

Dit Hebreeuwse woord wordt meestal met “jonge –vrouwen” vertaald. Het is echter afgeleid van een werkwoord, dat het beste met “nog niet – weten” kan worden vertaald. Ook een mannelijk woord is ervan afgeleid, dat dan ook meestal met “jonge mannen” wordt vertaald. Het Hebreeuwse idioom laat echter horen, dat het om “nogniet-weters” en nogniet-weetsters” gaat. De “jonkvrouw / maagd, die zwanger wordt en een zoon baart” in Jes. 7:14 is dus een “nognietweetster. Het is zeer waarschijnlijk, dat ook het belangrijke woord NgóLáM van ditzelfde werkwoord is afgeleid. Dat zou dus eigenlijk zoiets betekenen als “ongewetenheid”, c.q. “ongewetentijd”. Hier wordt dit woord met “wereldtijd” vertaald, om wat dichter bij het Griekse aioon te blijven en het Latijnse saeculum. Met “eeuwigheid” in de zin van eindeloze tijd hebben noch het Hebreeuwse, noch het Griekse en latijnse woord iets van doen. Het gaat trouwens ook in ons woord “eeuwigheid” om een “eeuw”; en zo’n “eeuw duidt eerder op een zeer lange tijd dan oop precies honderd jaar.

Omtuimelen

Het Griekse woord planaoo betekent “dolen”, maar is in de LXX meestal de vertaling van het Hebr. werkwoord TáNGàH en dat kan het beste met “omtuimelen” vertaald worden. Het is ook de vertaling van het Hebr. TáLàL, dat “dolen” betekent. . “Planos” is eigenlijk een substantief, maar wordt in het NT vooral adjectivisch gebruikt. Het gaat om mensen die “misstappen maken”, in de verschillende betekenissen van dit Nederlandse woord. Daarom kiezen we ervoor via de LXX dichtbij TeNaKh te blijven en “omtuimelen” te vertalen

Omva(de)mende

Hebr. AàBh, dat meestal met “vader” wordt vertaald. Het Hebr. woord is echter meer te vergelijken met ons wooed “pa” of “papa”. Het is geen biologische begrip, maar een relationeel begrip, net zoals ons woord “vader” dat eigenlijk ook is.en het Griekse en Latijnse woord “pater”. Al die woorden gaan terug op een werkwoord, “omva(de)men”, waarin het woord “vadem” doorklinkt. Dat woord betekent (zie van Dale) zijwaarts uitgestrekte armen, waarmee mensen of dingen zijn te omvademen; en dat zo een lengtemaat wordt. Vader-zijn is zijn armen zo uitstrekken ofwel “omvamen”. Wie dat doet is een “omvamende”. Een verwekker is nog geen “vader”!

Onderdompelen

Gr. Baptizoo: dit werkwoord wordt meestal met “dopen” vertaald. Maar dan moet “dopen” verstaan worden zoals wanneer een pen in de inkst gedoopt wordt. Het gaat om dompelen, dat langer duurt en ook de betekenis van “verdrinken” kan krijgen. Het is de sterke vorm van het werkwoord Baptoo, dat “indopen”, indompelen” betekent. Het is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse woord TháBàL, dat met name in Leviticus voorkomt (Lev.4:6, 9:9 etc.

Onderrichten

zie richten

Onderscheidingsvermogen hebben

In het Hebreeuws: BieJN, het komt in veel Hebr. vervoegingen voor: qal, niph’al, pileel, hiph’il en hithpa’eel. De bekendste afleiding is BéJN, dat meestal met “tussen” wordt vertaald, maar dat in het hebreeuws voor beide te onderscheiden zaken staat, dus: “onderscheidend”. Het subst. BieJNáH = het onderscheiden; het subst. TeBhieJNáH = onderscheidingsvermogen. De vertaling in de LXX is het Griekse sun-ièmi. De kern van dit Griekse woord, sun-ièmi, is “ièmi”, dat beter met het Nederlandse “duwen” overeenkomt dan met het Nederlandse “sturen”, zoals meestal wordt gezegd. Het in beide Nederlandse woorden om “met kracht ergens iets heen brengen”. Hier gaat het dan om “samen-duwen”: het bijeenbrengen van verschillende zaken; het is “con-structief”. In de LXX is deze samenstelling gekozen voor de weergave van het Hebreeuse BieJN, In dat woord ligt de nadruk op het onderscheiden van verschillende zaken, niet om ze te scheiden en uit elkaar halen, maar om juist zo zicht op het geheel te krijgen. We kiezen er bij dit woord voor, om de Hebreeuwse inhoud te laten klinken en verlaten hier dus de Griekse concordantie.

Ontlossen

De basis van dit Griekse werkwoord is “los maken”; het hier gebruikte Griekse werkwoord heeft een voorvoegsel “kata” en het werkwoord krijgt daardoor de betekenis die wij in het Nederlands kennen in b.v. een schip lossen en dat is niet een schip los maken, maar een schip van zijn vracht ontdoen. Zo werd het woord “ont-lossen” gevonden. In het NT komt in een aantal cruciale teksten voor, b.v. in Mat.26:61, waar Jezus” uitspraak: ik heb de kracht om te ontlossen de tempel van God. “Ontbinden” is de gebruikelijke vertaling in de zin van uiteen laten vallen. In Mat.24:2 spreekt Jezus over stenen, die ontlost worden, die los van elkaar raken. In Luc.9:12 zendt Jezus de mensen weg om zich in de dorpen te ontlossen: te ontspannen d.w.z. rust te nemen. In die betekenis komt dit woord meestal in de LXX voor. Om de hoorsamenhang in het NT te behouden is hier gekozen voor een nieuw woord in het Nederlands, waarvan de betekenis niettemin direct duidelijk is. Ook in het woord “kataluma”, dat in Lucas 2 mestal met “herberg” wordt vertaald, herkennen we hetzelfde werkwoord. Hert is een plaats waar je je vene van alle druk los kunt maken. Wij kennen in het Nederlands het woord “uitspanning” voor zo’n gelegenheid.Lucas gebruikt het ook in Luc.22:11 voor de zaal waar het laatste Pesachmaal wordt gevierd. We vertalen het met “ontlossingszaal”.

Ontzien / ontzag

Dit is de betekenis zowel van het Hebreeuwse woord JáRéA als van het Griekse phobeoo. De noties “angst’en “bang” zijn vreemd aan beide begrippen. Het gaat om (diep) respect, om besef van afstand en overmacht.

Oog-wel

Hebreeuws: MeNgàJieN: meestal wordt dit woord met ‘bron’ of ‘wel’ vertaald, maar het is sterkverwant met het woord NgàJieN, dat meestal met ‘oog’wordt vertaaldf, maar soms ook bron betekent. Een ‘oog’ is in deze taalcultuur een ‘wel’: daaruit wellen tranen op, water. Van een oog gaat wat uit, een oog is niet een ontvangstapparaat zioals in onze moderne taalcultuur. Van een oog gaat behalve water ook licht uit: het is een bron van licht en daarom zie je wat. Daarom kan Jezus het oog vergelojken met een lamp, een lichtbron (licht-‘wel’). In droge en woestijnachtige streken zijn bronnen ‘wellen’ van verre te ontwaren: er groeit een en ander om heen, ze zijn als ogen. Daarom vertalen we het bovenaan genoemde woord met ‘oog-wel’: de klemtoon ligt in het Nederlands wel op ‘oog’, maar het hoofdbegrip is ‘wel’ ( een tafelkleed is immers vooral een kleed; etc.). Het Hebreeuwse woord NgàJieN vertalen we daarom met ‘wel-oog’.

Oordeel

Het Griekse werkwoord krinoo en de Gr. zelfst.naamwoorde krima en krisis worden in in de LXX overwegend gebruikt als vertaling van het Hebr. SháPhàTh en MiSh’PáTh. Het Griekse werkwoord katakrino komt in de LXX niet voor, maar wel in het NT. Om die samenhang van het Grieks hoorbaar te maken, kiezen we als basis voor de vertaling van het Griekse krino/krisis het Nederlandse woord “oordeel”. Voor het verstaan van de tekst is echter het Hebr. SháPhàTh onmisbaar. Niet alle Griekse samenstellingen met krino kunnen we overigens in de vertaling herkenbaar maken. Zie ook bij Stelregel

Oostenvroeg

Hebreeuws: QèDèM, meestal wordt dit woord met “oosten” vertaald, maar het gaat tegelijk om een tijdsbegrip, nl. “vroeg”. Vroeger zijn dan iemand, iemand te vroeg af zijn. Deze verbinding van ruimtelijk en tijdelijk horen we ook bij het Hebreeuwse woord AàCheRieT, dat zowel later (en dus achter-aan) als westelijk betekent – zie daar.

Opgaander

Hebr. NgóWLáH, meestal vertaald met “brandoffer”, maar noch het woord “offer” noch het woord “brand”, klinken in dit hebr. woord. Daarin klinkt alleen het werkwoord “opgaan”, in de bija alle betekenissen die aan dit Neder. Woord gegeven kunnen worden, van omhoog gaan tot (in rook)opgaan..

Opstijg-oostenvroeg

De vertaling van het Griekse anatolè, devrtaling van het Hebreeuwse QèDèM

Ordegemeenschap

Hebr. NgéDáH: het is afgeleid van het werkwoord, dat het beste met “verordenen” kan worden vertaald. In dit zelfst naamwoord gaat het om een “orde” , zoals we dat woord kennen als aanduiding van een geordende monnikengemeenschap. Vgl het woord “gemeenschapsordening”.

Pletten

Hebreeuws RáQàNg: hevig slaan om iets vast te drukken of breder te maken. In de qalvervoeging pletten in de pi’eel uitpletten.

Pletwerk

Hebreeuws: RáQiejàNg, in Gen.1 meestal met “uitspansel” vertaald, maar het gaat om een stevige plaat. Daarom kan dit woord door Ezechiël ook gebruikt worden voor de plaat boven de cherubs en dat is de betegeningsplaat (“verzoendeksel) boven de ark.

Rekter

Hebr. MàThThèH: Dit woord wordt meestal met “staf” of “stam” vertaald. Het is echter afheleid van een werkwoord, dat “rekken” betekent. Het gaat om de staf/stok als specifiek symbool van een stam als volksdeel, vgl ons “vaandel” of “scepter”; dit laatste woord is een beetje in de vertaling “rekter” te horen.

Richten

Het Hebreeuwse woord MuWSáR wordt hier vaak met “tucht” vertaald (b.v. in de Statenvertaling en het NBG; In de NBV zijn de eerste verzen van het boek Spreuken sterk geparafraseerd en in die parafrase staat het woord “leidraad”.). Het is afgeleid van een werkwoord JáSàR, dat “richten” als basisbetekenis heeft. In het Nederlands is het gebruik van het woord “richten” beperkt geraakt tot “het richten van een wapen op iemand, of versmald tot “gericht” in de betekenis van “veroordeling” en zelfs “executie”, of vervlakt in “bericht”. Het beste horen we het in “onderricht” : een veelzeggende vorm van “richten” . Het Nederlandse woord “tucht” heeft oorspronkelijk de betekenis van “trekken”, zoals dat ook te horen is in het Duitse woord voor “opvoeden: erziehen. Maar tuchtigen heeft door de praktijk van de Nederlandse (Europese) opvoeding in de vorige eeuwen de notie van een harde , zelfs slaande, hand gekregen. Die “harde hand” kan en zal ook in de opvoedingspraktijk in de bijbelse tijden veel vaker en veel te vaak zijn toegepast in vergelijking met wat mij nu acceptabel dienen te vinden, maar het Hebreeuwse werkwoord bevat die notie op zichzelf niet! Het gaat om “richten”, om “onderricht”.

Ronde(geboorte-)ronde / Geschiedronde

De vertaling van resp. het Hebr. DóWR en het Griekse “genea”, soms ook van het Griekse “genos”, dat meestal met “soort” vertaald wordt, omdat het in de LXX vooral de vertaling is van het Hebr.MieJN.

Roodling

Hebr. AæDáM: in dit woord, Adam in de gewone vertalingen, klinkt het Hebreeuwse werkwoord AáDàM door, dat “roodzijn” betekent. En dit werkwoord is (waarschijnlijk) afgeleid van het stamwoord DáM, dat “meestal met “bloed” wordt vertaald, maar dat in feite de kleur ervan aanduidt. UIT DE BIJBELSE WOORDENSCHAT rood-zijn, rood en roodling Het Hebreeuwse woord AáDáM wordt vertaald met; mens. Het rood, als bloed, is heel de bijbel door, in het eerste en tweede testament, van schepping tot voleinding, verbonden met het gegeven leven, dat in de liturgie vorm krijgt, hier, nu in het ongewetene.

Roodlingse

Hebr. AáDáMáH, meestal met “akkergrond” of “aarde” vertaald, duit op het gebied van de roodling (vgl in het Nederl. het “Utrechtse” of het “Gelderse”)

Roods

Hebr. DáM, meestal met “bloed” vertaald, duidt het alleen op de kleur. In het meervoud betekent het bloedverwondingen, hier met roodsheden vertaald.

Slachtse

Hebr. MiZeBàCh: de plek waar geslacht wordt, meestal met “altaar” vertaald (vgl het Nederl. woord “smidse”)

Eruit-Slepen

Hebr. NáTsàL: Dit werkwoord kent geen qal-vervoeging en komt meestal voor in de causatieve hiph’il-vervoeging. Het wordt meestal met “redden” vertaald. De basisbetekenis, die de lexica vermelden, is echter “ontrukken”, “weghalen”. We kozen voor “eruit slepen”, omdat in het Nederlands hier de notie “redden” meeklinkt. Bovendien kan de betekenis ook zijn “eruit doen slepen. In de pi’eel-vervoeging wordt het met “plunderen” vertaald; dat wordt dus “leeg slepen”. De niph’al-vervioeging kan het beste reflexief vertaald worden: “zich eruit slepen”; de hoph’alvervoeging passief met “eruit gesleept worden” en de de hithpa’eel-vervoeging met “bij zich doen wegslepen”. Het hiervan afgeleide zelfst.naamwoord HàTsTsiejLáH, komt alleen voor in Esth.4:14 en kan vertaald worden met “het eruitslepen”.

Stelregel(ing)

De vertaling van het Hebr. MiShePáTh

Sterkte

In TeNaKh: NgoZ onderscheiden van “kracht” (=KoàCh), van “macht” (=AóWD) en van “hard” (=CháZàQ). Het Griekse woord “kratos” is in de LXX overwegend de vertaling van NgóWZ en dat vertalen we in TeNaKh met “sterkte”. Het Griekse werkwoord “kratein”, dat hier staat, wordt in de LXX overwegend vertaald met CháZàQ, dat in Te NaKh met “hard maken” vertaald wordt. De betekenisvelden van de Hebreeuwse woorden ligt verschoven van die van de Griekse woorden, al overlappen ze elkaar ook. We houden voor het werkwoord “krateo” de Griekse concordantie aan en kiezen dus voor “sterk maken”, “versterken”. In het klasieke en het koinè-Grieks heeft “kratein” een veel breder betekenisveld, maar in het NT functioneert maar een deel daarvan (zie het artikel van Michaelis in ThWNT). Bovendien heeft de aanwending van dit woord in de LXX de aanwending in het NT duidelijk beïnvloed. Naast de betekenissen “sterk zijn” (intr.) en “sterk maken”, “versterken” (trans) vinden we in het NT de betekenis “overmeesteren”. Het is belangrijk om ook dan de samenklank met “sterk” te bewaren, daar om vertalen we dit werkwoord in andere teksten, met “te sterk zijn”. Voor deze passage uit Mc.3, betekent het, dat i.p.v. de gebruikelijke vertaling “vast houden” of “vast pakken” hier niet gekozen is voor “te sterk zijn voor” maar voor “versterken”; dat verleent een andere betekenis aan deze tekst, die bij Mt en LC zo niet voorkomt.

Stichtkind/zoon/dochter/jong

Hebr. BéN: dit woord, dat meestal met ‘kind’ of ‘zoon’ wordt vertaald, is waarschijnlijk afgeleid van het Hebr. werkwoord BáNáH, dat meestal met ‘bouwen’ wordt vertaald, maar beter met ‘stichten’ is vertalen; want het gaat niet om ‘construeren’. Ook het Nederlande stichten heeft een bredere betekenis dan het (al dan niet juridische) besluit om iets neer te zetten; het sluit ook de eerste daad in en de criteria waaraan de vorderingen moeten voldoen: ‘stichtend’ kan daarom ook een toespraak zijn of een samenkomst’. Kinderen zijn stichtingen. De vrouwelijke vorm in BàT (ontstaan uit BeNàT). Ook het Griekse huios vertalen we daarom, zo.

(zich) Toebuigen (naar)

Het Hebreeuwse woord NgáNáH wordt algemeen met ‘antwoorden’ vertaald, maar er is een tweede Hebreeuws woord, met dezelfde drie medeklinkers, dat als een homoniem wordt beschouwd en met ‘buigen’ wordt vertaald. De stamverwantschap van beide werkwoorden wordt waarschijnlijk geacht. Van het tweede werkwoord zijn de woorden NgàNàW (een zich buigende) en NgáNieJ (gebogene) afgeleid. Hoewel ze beiden meestal met ‘ellendige’ worden vertaald, zijn ze niet echt synoniem. Ook het eerste werkwoord kan daarom beter met ‘zich toebuigen naar’ vertaald worden, omdat het veel vaker een initiatief aanduidt, dan een reactie. Ook daar waar veelal ‘zingen’ wordt vertaald, zal het gaan om bewegend zingen, samen naar elkaar gebogen zingen. Buigen is ook hier het verbindende element. Die betekenis hebben we ook proberen vast te houden in de vertaling van een vaak gebruikt voorztsel ofwel voegwoord: LeMàNgàN; we vertalen dat daarom met ‘ter toebuiging aan / dat’. Dezelfde overwegingen gelden evenzeer voor het Griekse woord apokrinoo, dat in de LXX gekozen is als vertaling van dit hebreeuwse woord. Het is in het Grieks wat ongebruikelijk als aanduiding van wat het begrip ‘antwoorden’; upokrinoo is gebruikelijker. Ook dit Griekse woord heeft niets van doen met ‘woord’ of met ‘zeggen’. Daar gaat het om ‘scheiden’; het Nederlandse ‘bescheid geven zou kunnen’. Het Griekse woord krisis, dat de kern ervan vormt, dienen we in het NT echter met ‘oordeel’ te vertalen, omdat het qua betekenis dichtbij het Hebreeuwse MiSh’PáTh ligt, dat met ‘stelregel(-ing)’ vertaald moet worden. Het zelfstandige naam woord apokrisis, dat in de LXX weinig voorkomt en dan ook nog als weergave van meerdere Hebreeuwse woorden, kunnen we wel met ‘bescheid’ vertalen, maar kiezen toch voor ‘oordeel’ (nu in de zin van standpunt) om de Griekse concordantie (‘hoorsamenhang’) te kunnen bewaren. We hebben echter de Griekse concordantie bij ‘apokrinoo’ niet consequent kunnen handhaven, omdat dat de lezer/hoorder te ver af brengt van het Hebreeuws.

Toeroepen / toeroep

Hier staat het Griekse woord paraklèsis, dat meestal met “troost” wordt vertaald. Het is in de LXX de vaste vertaling van de afleidingen van het werkwoord NáChàM, dat “troost behoeven” betekent. In het Griekse woord paraklèsis klinkt het werkwoord kaleoo = roepen mee. Datzelfde werkwoord klinkt ook mee in b.v. het woord “ekklèsia”, dat met “geroepenschap” is te vertalen. Omdat deze samenhang o.i. in Griekse Nieuwe Testament belangrijk is, kiezen we ervoor het griekse woord paraklèsis” niet met “troost”, maar met “toeroep” te vertalen. Voor het begrip van dit Griekse woord is de Hebreeuwse achtergrond even onmisbaar.

Toornmoedig

De vertaling van het Grieks thumos

Uitlegging

zie wetsuitlegging

Uitzuiveren

Hebreeuws: BáRàR

Verduwen

Het Gr.woord aphesis wordt meestal met “vergeving” vertaald. Het is echter stamverwant met het werkwoord “aphièmi” dat “wegsturen” betekent, maar het gaat om wegsturen met kracht: wegduwen. Om de samenhang met dit “duwen” te bewaren, vertalen we dit woord hier met “verduwing”, zoals we in het Nederlands ook het woord “verstouwen” kennen. De betekenis van het Nederlandse “vergeven” is nauwelijks helderder; we kennen het ook in de zegswijze “ik heb het (b.v. een geschenk) al vergeven”, weggegeven dus. Het gaat dus ook dan om “wegdoen”, al wordt er niets ongedaan gemaakt; fouten blokkeren dan de omgang niet meer: ze zijn weggeduwd, ofwel “verduwd”. Dit Griekse woord (aphesis) wordt meestal met “vergeven” vertaald. Ook in het Nederlands is dit woord niet direct doorzichtig. De kern van het Griekse woord heeft niets met “geven” van doen, maar is “wegsturen” maar dan wel met moeite, vandaar de keuze voor “duwen”, “wegduwen”. Denk ook aan het Nederlandse “wegdoen” of “verstouwen”. De “verwaardingen”, de “zonden”, de “schendingen” vormen geen verhindering, geen hindernis, geen blokkade meer voor het voortzetten en weer aangaan van een goede verhouding. Daartoe moeten die “zonden” worden “weggeduwd”. Het is in het NT de vertaling van het Hebreeuwse SáLàCh, dat alleen God als onderwerp heeft en het Duitse “verzeihen” komt er dichtbij; “zeihen” is een minder gebruikelijk woord voor “betichten”; “ver-zeihen” is dus zoets als “wegtichten”.

“Verheug je” (groet)

Het Griekse werkwoord chairein, dat “zich verheugen” betekent, heeft hier de betekenis van “chaire zeggen”. En chaire is onder Grieks sprekenden toen en nu de dagelijkse groet bij aankomst en bij vertrek, zoals Nederlands sprekenden “goedendag” zeggen, Frans sprekenden “á dieu” en Hebreeuws sprekenden “shaloom” (zoals ook in de meeste andere Semitische talen). Uit het Latijn kennen we het woord “ave”; de betekenis van dit woord is onzeker; het is de imperatief van een werkwoord, waarvan geen andere vormen (meer) bestaan. Waarschijnlijk heeft het latijnse “ave” te maken met “contact maken”, even aanraken. Ook de inhoud van ons woord “groeten”, dat in de hele Germaanse taalfamilie voorkomt is onzeker. Het heeft oorspronkelijk te maken met de rechtspraak. We horen het b.v. in het woord “grietenij”, een oud woord voor “rechtsdistrict”. “Ave Maria” klinkt in het Grieks als “chaire Mariam”, en in het Aramees als “shaloom Mirjam”. In Luc.1:28 staat: “chaire kecharitèmenè”. Het wordt in het Nederlands vertaald met “weesgegroet”. “chaire” zeggen is natuurlijk een vorm van groeten, net als “ave” en “shaloom” zeggen. Hoe vervlakt ook de woorden, waarmee in de verschillende talen mensen elkaar begroeten, hebben een verschillende kleur en roepen verschillende associaties op. In het Griekse “chaire” wordt “verheug je” gehoord

Vers-zijn

Hebreeuws: ThèRèM: het wordt meestal vertaald met “nog niet” of “voordat”, maar deze vertalingen suggereren, dat er, zoals b.v. in Gen.2:4 nog geen struikgewas is en geen kruid. Dit hebreeuwse woord geeft echter aan, dat iets er wel is, maar nog niet aan de dag treedt, dat er nog niets mee is gebeurd. Het is allemaal nog heel vers, heel nieuw, helemaal aan het begin.

Verstillen

Hebreeuws: SháBàT. Het wordt meestal met “rusten” vertaald. Maar daarvoor heeft het Hebreeuws een ander woord nl. NuWCh. Bovendien wordt het werkwoord ook gebruikt in de betekenis “ergens mee ophouden”. Wanneer we de teksten overzien waarin dit werkwoord voorkomt, merken we, dat het om meer gaat dan “stoppen”; het element “rust” is even belangrijk. Het Nederlandse “zich stillen of het intransitieve “verstillen” bevat zowel de notie stoppen als rusten. De ShaBaT-dag is een dag van “verstilling” : er heerst “stille”. De causatieve vervogeingsvorm ( Hiph’il) kan worden vertaald met het transitieve “verstillen” of “stil doen vallen”. Het gaat om stilte waarin alle beweging wegvalt, zoals in het nederlands gevraagd kan worden aan de kinderen om stil te zitten.

Vertegenwendiging

Hebr. PáNieJM, dit woord, dat meestal met “aangezicht wordt vertaald, si afgeleid van het werkwoord PháNáH, dat “wenden” betekent. Het gaat in het woord PáNieJM (in het Neder. Bekend als “ponem”) niet om wat anderen zien, maar om de eigen toewending naarv de ander. Door die toewending ben je bij de ander present, tegenwoordig, ofwel “vertegenwoordigd” (Het Neder- landse werkwoord “worden”, dat de basis is van het woord “tegenwoordig”, is overigens etymologisch verwant met “wenden” – de bekende “e – o –umlaut” en de bekende “r – n-verwisseling”). Naa analogie daarvan is hier het woord “vertegenwendiging” gevormd. Het Griekse woord enoopion is in de LXX de vertaling van het Hebr. PáNieJM, dat meestal met “aangezicht” wordt vertaald, maar niets met “zien” te maken heeft, maar met “toewenden”. In TeNaKh vertalen we het daarom met “vertegenwendiging”. Het Griekse woord heeft wel met “zien” te maken. Het functioneert in het NT als het woord PáNieJM in het Hebreeuws. Daarom vertalen we dit Griekse woord in het NT eveneens met “vertegenwendiging”. In het Grieks kan dit woord ook de hele persoon aanduiden en wordt dan ook soms zo vertaald. In die teksten kan beter gekozen worden voor het Nederlandse “vertegenwoordiger”, dat etymologisch bovendien verwant is met “vertegenwendigen”. “Vertegenwendiging” is een eigengemaakt woord, waarin gehoord kan worden: – wenden – en tegenwoordig zijn en dat zijn de activiteiten die in het Hebreeuwse woord PáNèH aan de orde zijn. Dit woord staat in de bijbeltekst meestal in het meervoud: PáNieJM en we kenen het ook in het Nederlands nl. “ponem”. – “Wenden” is een bewuste handeling. Je verandert niet zomaar van richting of inrichting. Achter elke handeling zit een besluit, en achter elk besluit staat een onvervuld verlangen. – In het Hebreeuwse woord PáNèH c.q. PáNieJM gaat het om de handeling van zich wenden naar iemand of iets toe.Het instrument daarvoor is in de allereerste plaats het gezicht, het gelaat, het aanschijn, het aangezicht en zo wordt dit Hebreeuwse woord dan ook ertaald. Maar dan verdwijnt een deel van de betekenis ervan: mèt wat zich naar de ander / het andere toewendt, wordt degene die wendt tegenwoordig of present voor die ander of het andere. Het gaat om wenden èn om tegenwoordig zijn. Het maakwoord “vertegenwendiging” roept beide betekenissen op en maakt ze tot een geheel. Met de “vertegenwendiging” stelt een persoon zich open, betrouwbaar en in vertrouwen voor een ander op. Met de “vertegenwendiging” laat die persoon zich kennen. En met de “vertegenwendiging” maakt die persoon een nieuw begin aan een gezamenlijke activiteit.. De vertegenwendiging is dus een handeling, geen voorwerp zoals een gelaat, gezicht of aanschijn.. Wanneer een vertegenwendiging niet serieus genomen wordt, d.w.z. wanneer de intentionele wending naar de ander geen ontvangst krijgt, worden gelaat, gezicht of aanschijn van de ontvanger tot een masker, waarachter het kwaad zich verbergt. En dat veroorzaakt dat ook de veretegenwendiging als masker gezien wordt. Vertegenwendiging is in het Nederlands het woord dat in de bijbel het Hebreeuwse woord PáNèH c.q. PáNieJM, dat meestal met (aan-)gezicht wordt vertaald, ontvangt. Wat vertegenwendiging is.kunnen we nu bij elkaar lezen uit enkele tekstvoorbeelden: Ex.25:30: En gij zult geven op de tafel brood van veretegenwendiging voor mijn vertegenwendiging. Ex.33:11: En de HEERE sprak tot Mozes van vertegenwendiging tot vertegenwendiging, zoals een man spreekt to diens naaste. Ex.33:14: Hij dan zeide: Zoude mijn vertegenwendiging met u moeten meegaan om u gerust te stellen? De betekenis van de intensieve vervoeging Gen.24:31: En hij (Laban) zeide: Kom in, gij gezegende des HEEREN, waarom zoudt gij buiten staan? Want ik heb het huis aangewend , en de plaats voor de kamelen. De betekenis van het zelfstandig naamwoord PiNNáH (afgeleid van het met PáNáH verwante werkwoord PáNáN, dat als werkwoord niet in TeNaKh voorkomt), meestal met “hoek” vertaald; tekstvoorbeeld: Psalm 118.22: De steen die de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd van het wendepunt geworden.

Verwaarden, -ding

Het Hebr.werkwoord CháTháA, dat meestal met “zondigen” wordt vertaald, heeft te maken met het ontnemen van waarde aan personen of zaken. Soms, met name in tempeldienst krijgt het ook de betekenis van het herstellen van waarden; de Statenvertaling vertaalt dan ontzondigen. In het Hebreeuws ligt dus de nadruk niet op de persoon die verwaardt, maar op de persoon of de zaak aan wie of waarvan waarde wordt afgenomen. De afgeleide zelfstandig naamwoorden, die meestal met “zonde” worden vertaald, kunnen dus beter met “verwaarding” worden vertaald. In het Grieks van de oude vertaling van het OT in het Grieks, de LXX en van het NT wordt dit Hebreeuwse woord meestal door de Griekse woorden hamartanoo en hamartia vertaald. De betekenis daarvan dekt het Hebreeuws in hoge mate: ook in dat woord gaat het om zinloos, waardeloos maken en vandaar missen. Daarom vertalen we deze Griekse woorden in het NT ook met “verwaarden”.

Verwoorden

Vertaling van Griekse rètheoo

Vlees

Hebreeuws BáShàR, Grieks sarx. Beide begrippen duiden een geheel aan en niet de substantie die een aantal organen eigen. Dat geheel kunnen wij in het Nederlands aanduiden met het woord “romp”. Maar met het woord BáShàR wordt in het Hebreeuws dat geheel aangeduid als iets dat onzichtbaar is, vergelijkbaar met het begrip bloed = rood, of in ieder geval normaal, d.w.z. bij ongeschonden leven, onzichtbaar dient te zijn. Om deze betekenis van “vlees” in de zin van “romp” te kunnen plaatsen, dienen wij ons te verplaatsen in een cultuur, waarin alle functies, die wij psychisch noemen en in de hersenen situeren, in de romp gesitueerd worden: het hart als plaats van emotionaliteit en intense betrokkenheid en ontvanger van G9g)eestwind = beluchting. de lever als plaats voor het geheugen, de nieren als plaats van het kritisch vermogen, het bloed als plaats van de ziel. “Vlees”, d.w.z. “romp” kan daarom ook de hele persoon aanduiden.

Voor aan zijn/gaan

Gr. Archeoo (meestal met beginnen vertaald, maar het betekent meer, evenals het Hebr. RéAShieJT meer betekent dan “beginnen” n.l. “eerst zijn” Archeoo is daarvan een goede vertaling in het Grieks, zij het dat een archoon, geen eersteling is, maar een “vooraangaande” (een vooranstaande).

Voorlezen

Dit Griekse woord (anagignooskein) wordt vrijwel altijd met “lezen” vertaald. Letterlijk betekent dit woord echter “her-kennen” en daaruit wordt duidelijk, dat het bij lezen gaat om het herkennen van lettertekens. Ons woord “lezen” is verwant met het Latijnse “legere” en dat betekent “verzamelen” en ook daaruit wordt duidelijk, dat het bij lezen gaat om het verzamelen van tekens tot woorden en zinnen – “lezen” is een heel werk in oude culturen. In het Hebreeuws wordt het werkwoord QáRàA, dat eigenlijk “roepen” betekent. Gebruikt voor “lezen”, en hier wordt duidelijk, dat alle lezen oorspronkelijk hardop lezen is, omdat pas via het horen woorden en zinnen duiudelijk worden. Lezen is nooit stil lezen, maar “uitroepen” ofwel vóór-lezen. Voor deze vertaling is hier gekozen, al is het jammer dat de in het Grieks zo duidelijke samenhang met “kennen”, “volkennen” niet bewaard blijft en evenmin de in het hebreeuws zo duidelijke samenhang met “roepen”. De vertaling “voorlezen” is ook daarom gekozen, omdat in de LXX dit Griekse woord de vertaling is van het Hebr. QáRáA in teksten, waarin het om het uitroepen van geschreven teksten gaat.

Voortwonen

Hebreeuws: SháKàN. Dit woord wordt meestal met “wonen” vertaald, maar in het hebreeuws gaat het om een zeer actief wonen, beter “intrek nemen”. Dat proberen we i het Nederlands te .laten hopren met “voortwonen”. Het woord dat meestal met “tabernakel” wordt vertaald, vertalen we hier daarom met “voortgewoon”.

Vore-stel

Dit Hebreeuwse werkwoord wordt meestal met “heersen” vertaald. Er is echter nog een ander werkwoord, dat dezelfde drie medeklinkers heeft, en dat wordt met “gelijkenis vertellen” vertaald. Eigenlijk gaat het in dit Hebreeuwse werkwoord om “zich voorstellen aan”, in de zin van “zich aandienen bij” om een initiatief te kunnen nemen, een functie te vervullen; en tegelijk gaat het om een “voorstel doen”, ook in de zin van een “voorstelling geven”. Omdat het Nederlandse woord “voorstel” teveel afgevlakt is, staat hier steeds “vorestel”. Een gelijkenis is dus eigenlijk een “vore-stel(ling)”: een “voorstelling van zaken”. Het Hebreeuwse woord MáSháL, dat hier altijd met “spreuk” wordt vertaald, wordt in andere teksten met “spreekwoord”, “gelijkenis” en “spotvers” vertaald. Het is afgeleid van een werkwoord MáShàL, dat met spotverzen of spreuken zeggen of zingen wordt vertaald, maar in andere vervoegingsvormen met “gelijk zijn aan” en “vergelijken”. Bovendien vermelden de woorden nog een tweede werkwoord met dezelfde drie medeklinkers, dat met “heersen” wordt vertaald. In sommige onderzoeken naar de betekenis van beide woorden wordt de etymologische samenhang voor mogelijk c.q. waarschijnlijk gehouden.. De grondbetekenis van het eerstgenoemde werkwoord zou nl. ook de grondbetekenis van het tweede werkwoord kunnen zijn nl. “ergens voor staan”, “iets of iemand representeren”, ofwel iets of iemand voorstellen. Dat is eigenlijk: “zich voor iemand of iets stellen” en dat kan de betekenis krijgen van “leiding geven” (heersen). Zo krijgen we ook in de Nederlandse taal een samenhang te zien en te horen, die ook in het Hebreeuws te zien en te horen is. Om wat afstand te houden van in betekenis vervlakte Nederlandse woorden als “voorstel” en “voorstelling”, worden de Hebreeuwse werkwoordsvormen en daarvan afgeleide zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden weergegeven met behulp van “vore-stel”, “vore-stelling”, “vore-stellen”, “zich vore-stellen”. Zo kan een in TeNaKh belangrijke wordgroep concordant en idiolect in een Nederlandse vertaling te herkennen en te horen zijn. In het boek dat bekend staat onder de naam “spreuken” is iemand aan het woord die gezag heeft, “iets voorstelt” in de tweevoudige betekenis van deze Nederlandse uitdrukking. En op deze manier wordt ook hier opmerkzaam gemaakt op de sterke relatie tussen de sprekers en hun uitspraken, die voor heel de TeNaKh kenmerkend is.

Waar houden

Hebreeuws: SháMàR. (NB: niet “voor waar houden” !). Dit Hebrteeuwwse woord wordt meestal hetzij door “bewaren”, hetzij door “bewaken” vertaald, maar beide vertalingen doen geen recht aan de kern van het Hebreeuws. Die kern is wat in het Nederlands met “het ware” wordt aangeduid. Iets bewaren betekent in het Hebreeuws iets zo houden dat het blijft waarvoor het bestemd is en dat geldt net zo voor bewaken. Vandaar de vertaling “waar houden”, waarin al die noties hoorbaar zijn, zodat het Hebreeuwse woord ook concordant door de gehele TeNaKh kan worden vertaald. Het kan ook de betekenis hebben van “zich ergens voor behoeden” en dat kan dan met “zich ergens van waarhóuden (aaneengeschreven en de klemtoon op “houden”) vernederlandst worden. Een bewaker is een bewaarder dus: een waarhouder. Een bewaakte plaats, ofwel een gevangenis, is dus een waarhoudplaats. Ook het Griekse phulassoo heeft deze beide kanten en daarom vertalen we dit Griekse woord in het NT ook met waar houden c.q. waarhouden, evenals de afgeleide woorden. Het is immers ondenknaar, dat de Joodse schrtijvers van het NT deze specifieke Hebreeuwse betekenis niet in het Grieks zouden hebben ingebracht.

Waarachtigheid

Hier staat het Griekse woord alètheia, dat meestal met “waarheid” wordt vertaald. In de LXX is het de vertaling van het Hebreeuwse AèMèT, dat is afgeleid van het werkwoord AáMàN, dat verregaand overeenkomt met het Griekse pisteuoo. Beide woorden kunnen het beste met het Nederlandse “vertrouwen” worden vertaald, omdat de gebruikelijke vertaling “geloven” in tegenstelling tot “vertrouwen” geen daad impliceert. Het Hebr. AèMèT kan met “trouw” (als zelfst.naamwoord) vertaald worden, maar betekent eigenlijk het “trouw-zijn”. En op die notie ligt de nadruk in het Griekse alètheia. Het Nederlandse “waarachtigheid” komt daar dichtbij. In de Nederlandse vertaling van het Griekse NT gaat met deze vertaling van alètheia weliswaar de samenhang in het Hebreeuws tussen dit woord en de woorden waarin het woord “trouw”/ “vertrouwen” te horen is verloren, maar de samenhang met het begrip “waar”, die i het Grieks doorklinkt, blijft in het Nederlands wel behouden. Dat laatste begrip “waar” wordt in de lexica ook gebruikt om het Hebr. AáMàN toe te lichten, maar dat is onmisbaar om een ander hebreeuws woord n.l. SháMàR recht te kunnen doen; dat wordt meestal met “bewaren” of/en “bewaken” vertaald, maar kan het beste beschreven worden als “waar houden”. Dat in deze woorden in wezen om vergelijkbare en van elklaar afhankelijke inhouden gaat, blijkt in heel de TeNaKh en blijft zo ook hoorbaar in het Grieks en het Nederlands.

Waargedrocht

Hebreeuws: NáChàSh; dit woord wordt meestal met ‘slang’ vertaald, maar voor dat woord kent het Hebreeuws een heel ander woord. Als werkwoord wordt dit Hebreeuwse woord met ‘waarzdeggen’vertaald. Het gaat in Genesis dus om een gedrocht, dat waarzegt; en dit ‘waarzeggen’ staat in de TeNakh in een kwade reuk. De mens dient zich daarmee niet in te laten. Wat daar voorzegd en voorgezegd wordt is bedrieglijk.

Waarnemen

Het woord ‘waar’, dat in het Nederlandse woord ‘waarnemen’ te horen is, is etymologisch verschillend van het woord ‘ waar’, dat in het woord ‘waarschuwen’ te horen is en dat in deze vertaling de kern is van het woord ‘waar houden’. Het laatste woord ‘waar’ betekent echt en is verwant met het Latijnse ‘vere’. Het eerste woord ‘waar’ is verwant met het woord ‘waar’, dat in b.v. ‘koop-waar’ en in ‘waren-huis’ te horen is, en ook de basis van het begrip ‘waarde’.Een ‘waar’ is iets waarop men zorgzaam is. ‘Waarnemen’ heeft echter ook de betekenis gekregen van ‘gewaar worden’ en ‘ontwaren’. Het begrip ‘waar’ in deze woorden is weer verwant met het Latijnse ‘vere’. Het etymologische verschil tussen het ene en het andere begrip ‘waar’ is in het nederlands vervaagd. ‘Waarnemen’ als vertaling van het hier gebruikte Hebreeuwse woord, bevat al deze noties en staat in het gebruik voldoende ver af van woorden als ‘waarschuwen’ en ‘bewaren’ en dus ook van ‘waar houden’, om het een zelfstandige functie te laten vervullen in deze vertaling. (zie ‘waar houden’). De hiervan afgeleide Hebreeuwse woorden NåKeRieJ en NåKeRieJáH kunnen vertaald worden met respectievelijk ‘waargenomene’ en ‘waarneming’. Wie wordt waargenomen, valt op en opvallen is onvermijdelijk en kenmerkend voor wie in een voor hem vreemd land of gezelschap komt. Het woord vertelt wat de ‘inheemsen’ doen, hoe zij die ‘ander’ bekijken; het vertelt niets over die vreemde.

Walgneus /neuswalging

Hebreeuws AàPh / AàPhieJM. Wanneer je niets ruikt, is er niets aan de hand, wanneer je wel iets ruikt, word je gewaarschuwd. In de hebreeuwse taal – en dat is tegelijk in die cultuur – dient de neus om je waarschuwen. Wat je ruikt wekt walging op en je keert je daartegen. Vandaar dat in het hebreeuws, het woord neus tegelijk met toorn vertaald wordt. Maar het gaat om “walgen” en die walging komt via de neus. Daarom is er in deze vertaling voor gekozen dit Hebreeuwse woord en de daarvan afgeleide woorden met “walgneus” of “neuswalging” te vertalen.

Walgtoorn

Vertaling van het Griekse “orgè”, dat in de LXX de vertaling van het hebreeuwse “AàPh” = walgneus / neuswalging.

(be-)Walken

De vertaling van het Hebreeuwse KáBàS of KáBàSh. Het Nederlandse “walken” is volgens Van Dale een woord voor “kneden”. Dit laatste woord wordt vooral gebruikt bij “deeg kneden”; het kan ook met voeten gedaan worden. “Walken” wordt gebruikt bij stoffen, zoals kleding als een handeling om ze schoon te krijgen; ook dat kan met de voeten gebeuren. Het pas precies bij het hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt. De gebruikelijke vertaling “wassen” koppelt deze handeling teveel aan water; er kan ook – en werd vroeger en zeker in waterarme en zandrijke streken – met zand “gewassen” beter dus: “gewalkt” worden. “Walken-met-de-voeten” is in het Engels het woord voor “lopen” geworden. Ook die betekenis behoort bij het Hebreeuwse woord.

Wegvangen

Het is de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord JáRàSh. Meestal wordt dit met “in bezit nemen” of “erven” vertaald, maar ook met “afnemen” en “onterven”. Het heeft echter noch met “bezit” noch met “erven” iets te maken. De basisbetekenis is “vangen” . Het Nederlandse “vangen” krijgt door voorvoegsels echter een groot aantal zeer uiteenlopende en zelfs aan elkaar tegengestelde betekenissen. In het hebreeuwse werkwoord gaat het om “ontvangen”, maar ook om “afvangen”, zoals dat in Nederlandse zegswijzen voorkomt. Daarom is hier gekozen voor “wegvangen” .

Wel-oog

Zie: oog-wel.

Wereld-lang

eens Het Hebreeuwse woord NgóWLáM betekent net als het Latijnse saeculum tegelijk “wereld” en “tijd”. Het begrip “eeuwigheid” in de zin van oneindig lange tijd” is vreemd aan het bijbels Hebreeuws. Wanneer we in het Nederlands zeggen: “dat duurt een eeuwigheid”, komen we dichterbij het Hebreeuws, maar ook dan ontbreekt de notie van de “ruimte”. Vandaar hier de vertaling “wereld-lang”. Maar wanneer de etymologie van dit Hebreeuwse woord diepr wordt nagegaan, zien we, dat dit woord wel stamverwant zou kunnen zijn met het Hebreeuwse werkwoord NgáLàM, en dat betekent “niet meer” of “nog niet weten”. De NgóWLáM zou dus kunnen aanduiden de wereld en de tijd waarvan we niets weten, hetzij die in de toekomst, hetzij die in het verleden. Het is de “ongewetenheid”.

Werkbode/ bodewerker

De vertaling van het Hebreeuwse MàLæAàK en het Griekse angngelos.

Werkelijkheid

phusis: Letterlijk: het (zo) gegroeide, vgl het Latijnse natura, dat samenhangt met nascor = uitspruiten. Het huidige Nederlandse begrip “natuur” doelt op de aard, het wezen, zelfs karakter van iets dat leeft en dat wekt misverstand bij het lezen van de teksten van het NT. In het Grieks van de LXX komen deze woorden niet voor en dat is niet zonder reden, want het Hebreeuws kent geen algemeen begrip voor het leven-zoals-het-zich-voordoet en daarop heeft het Griekse woord (en het Latijnse) betrekking. Daarom kiezen we voor het woord “werkelijkheid”.

Wetsuitlegging

Voor de betekenis van het Griekse woord nomos in het NT is de betekenis van het Hebreeuwse woord TóWRáH beslissend. De betekenis van dat woord is “uitleg”, “uitgelegging”, in alle betekenissen die dit Nederlandse woord heeft. Zo herinnert het ons eraan, dat ons woord “wet” eigenlijk verband houdt met “weten” : dat wat je weten moet en ook weten kunt, omdat je verteld ius, uitgelegd is, zoals een weg die voor je uitgestippeld is. Het Griekse woord “nomos” heeft een andere oorsprong. Die ligt in het woongebied dat mensen samen delen en waar gebruiken ingang hebben gevonden, die het samen leven ordenen. Kom je ergens dan dien je die gebruiken je eigen te maken, ofwel de wetten te kennen. Zowel het Hebreeuwse woord TóRáH, uitlegging dus, als het Griekse woord nomos, wellicht met de zede” weer te gevenb, is de basis geworden voor de rtechtspraak. Ze hebben een juridische strekking gekregen. Maar pas door de ontwikkeling van het Romeinse recht (lex iustitiae: een monumentaal bouwwerk!) hebben zowel het Hebreeuwse als het Griekse woord de (te) beperkte betekenis van het geheel van geschreven wetten gekregen. Die ontwikkeling is in het NT en in het Joodse geloof uit dezelfde periode duidelijk te bespeuren. Met vertaling “wetsuitlegging” hopen we te bereiken, dat de oorsprongen van beide woorden nog blijven meeklinken, omdat het Hebreeuwse woord TóWRáH altijd deze ruimere betekenis heeft behouden.

(inbreng-)Zaak

Is de vertaling van et Griekse woord pragma, dat in de LXX bijna consequent de vertaling is van het Hebreeuwse DáBháR, dat het beste met “inbreng” te vertalen is, omdat zowel de vertaling “woord” als” zaak” eenzijdig zijn. Het werkwoord pratto komt in de LXX naar verhouding weinig voor en overwegend als vertaling van het Hebreeuwse NgáSsáH, dat maken betekent, maar komt in het NT wel veel voor in de betekenis “met zaken bezig zijn”, “zaken doen” en “tot je zaak maken”. In deze vertaling wordt geprobeerd de hier genoemde Griekse woorden en daarmee verwante Griekse woorden weer te geven met behulp van het Nederlandse woord “zaak”.. Het Griekse woord praxis = praktijkzaak. Het komt in de LXX weinig voor en is dan de vertaling van zowel DèRèK (= neemweg, het Gr. hodos) als van PáNgàL, dat werken betekent.

Zalven

Hebreeuws: MáShàCh, daarvan is het Hebreeuwse woord MàShieàCh afgeleid, dat we in de vergriekste vorm ‘messias’ kennen. Zie voetnoot bij Ex.29:2. Eigenlijk betekent dit werkwoord ‘bestrijken’of ‘insmeren’, maar vanwege de traditie houden we ‘zalven’ aan. Grieks: chrizoo en daarvan is het woord Christos afgeleid.

Zich zuiveren

Hebreeuws: BáRáH, zie bij zuivergang.

Zuiver

Hebreeuws: BàR

Zuiver stellen

Hebreeuws: BáRáA : volzuiveren ( in de zin van “vetmesten”) I = II – zuiver stellen (meestal wordt dit woord met “scheppen” vertaald, zie bij zuivergang).Zie “Op naar JHWH die-van-Israël” een onderzoek naar psalm 25, Bert van Kooij e.a. Maastricht 2007 blz.173- 190. Wat het Hebreeuwse woord BáRáA aanduidt, is meer dan tot stand brengen of “maken” (Gr. “poieoo” in sommige oude Griekse vertalingen wordt dit gekozen als vertaling van het Hebreeuwse woord), het is een kwalitateit aanbrengende activiteit. In de Talmoed wordt dit aangeduid met de woorde SéDèR BeRéAShieJT, letterlijk “ordening in het eerst”: “in het eerst” is het eerste woord van Gen.1:1. Maar met deze uitdrukking wordt in cde Talmoed de “geordendheid van de schepping” bedoeld. Gaat dan om een harmonie. Daardoor valt het begrip “schepping” niet samen met wat wij onder “natuur” verstaan”, die is namelijk niet in alle opzichten zo harmonieus. Wat in Gensis 1 verteld wordt krijgt een echo in wat in Jes.11:6-10 staat.

Zuivergang

Hebreeuws: BeRieJT. De etymologie van dit woord is omstreden. Zie voor een uitvoerige bespreking het hierboven genoemde boek. Grammaticaal is de afleiding van dezelfde stam BR heel goed verdedigbaar. Dat de algemeen gebruikelijke vertaling “verbond” niet correct is, daarover bestaat communis opinio. Het gaat om een eenzijdig initiatief en niet om een tweezijdig, het gaat om een proces en niet om een contract of afspraak, en het is in zich gekwalificeerd en niet neutraal. Het BeRieJT geschiedt en het brengt iets goeds teweeg: een zuivering van de verhoudingen. Vandaar onze vertaling “zuivergang”. De hoorsamenhang met het woord “zuiverstellen”, die in de Hebreeuwse taal onmiskenbaar is, blijft zo ook in het nederlands bewaard.

(dunk-)Zwaarte

Hebreeuws: KáBóWD. Het is afgeleid van een werkwoord dat “zwaar zijn” betekent. Het wordt meestal met “heerlijkheid” vertaald, maar het gaat om “gewicht” : iemand van gewicht. De LXX vertaalt het met “doxa”. Het Griekse doxa betekent eigenlijk “dunk” in de zin van “opvatting” over iemand of over een (toekomstige) aangelegenheid” en gaat dan ook “prognose” en “reputatie” betekenen. Hier staat het Griekse dokeo, dat in het gewone Grieks “dunken”, of “goeddunken” betekent. Het hiervan afgeleide zelfstandige naamwoord doxa is door de Joodse vertalers van de LXX gekozen voor de weergave van het Hebreeuwse begrip KáBóWD, dat meestal met “eer”, “glorie” vertaald wordt, maar eigenlijk de betekenis heeft van “zwaar zijn” in de zin van “van gewicht zijn”. Een ander van dokeo afgeleid zelfstandig naamwoord is het bekende woord dogma, dat in het Christendom het woord is geworden voor een onbetwijfelbare leerstelling, maar in het gewone Grieks van die tijd allereerst “goeddunken” betekent en dan “standpunt” kan gaan betekenen.. Om ook het Griekse idioom hier te laten horen vertalen we doxa met “dunkzwaarte” en dokeo met “dunken” in de zin van “uitdrukkelijk van mening zijn”. Het zelfstandige “dokei”, dat in Lucas 1:2 staat betekent dan “ het dunkt mij”.